8 Jeugdzorg

Aan de orde is het VAO jeugdzorg (AO d.d. 22/01). 

De voorzitter:

Ik heet de staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie welkom. 

Ik geef het woord aan mevrouw Leijten van de SP-fractie voor haar eerste termijn van twee minuten. 

Mevrouw Leijten (SP):

Voorzitter. We hebben veel gesproken over de Jeugdwet en over een hoop andere zaken. Er zit echter een weeffout in de Jeugdwet en dat is de ouderbijdrage voor kinderen die worden opgenomen. Dat geldt voor de ggz, maar het geldt ook voor andere jeugdhulp. De suggestie wordt gewekt dat bepaalde kosten worden uitgespaard als je kind elders woont, maar die wegen niet op tegen de meerkosten. We zijn er dan ook heel erg voor dat de ouderbijdrage verdwijnt. Er komt een onderzoek naar, maar gedurende dat onderzoek zouden wij graag zien dat de inning van de ouderbijdrage wordt opgeschort. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat per 1 januari 2015 voor jeugdhulp een ouderbijdrage voor specialistische (dag)klinische zorg geldt die kan oplopen tot €1.580 per jaar; 

constaterende dat er op korte termijn een onderzoek wordt gestart naar de gevolgen en de meerwaarde van de ouderbijdragen in de jeugdhulp; 

verzoekt de regering, de inning van de ouderbijdrage voor de jeugdhulp op te schorten totdat het voorgenoemde onderzoek naar de inning van de ouderbijdragen in de jeugdhulp is afgerond en met de Kamer is besproken, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Leijten, Ellemeet, Berndsen-Jansen, Keijzer en Voordewind. 

Zij krijgt nr. 454 (31839). 

Mevrouw Leijten (SP):

Overigens doen enkele gemeenten dit al, zoals Den Haag, Haarlem en Nijmegen. Het zou goed zijn als we die opschorting rijksbreed zouden volgen. 

Omdat de ouderbijdrage uiteindelijk ook moet verdwijnen, kom ik bij de volgende motie. Ik weet dat de achterban van de Partij van de Arbeid hiervan ook een groot voorstander is. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat per 1 januari 2015 voor kinderen met een psychische aandoening in de jeugd-ggz een ouderbijdrage geldt die kan oplopen tot €1.580 per jaar; 

van mening dat de medisch-specialistische zorg voor alle kinderen vrij toegankelijk moet zijn, ongeacht aandoening of stoornis; 

roept de regering op, de ouderbijdrage voor de (dag)klinische specialistische hulp bij een psychische aandoening bij kinderen te schrappen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Leijten, Keijzer en Ellemeet. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 455 (31839). 

Ik neem aan dat u aan het eind van uw termijn van twee minuten bent, mevrouw Leijten. Er is echter nog een interruptie van mevrouw Ypma. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Daartoe uitgedaagd door mevrouw Leijten, wil ik vragen wat zij van mijn aanpak vindt. Zij heeft nu deze motie ingediend, waarin zij de kinderen van de jeugd-ggz een soort geprivilegieerde positie geeft. Daarmee brengt zij een tweedeling binnen de jeugdzorg aan. Wat vindt zij van de aanpak die wij in het algemeen overleg al hebben bereikt? De staatssecretaris heeft namelijk toegezegd dat er een onderzoek komt met betrekking tot alle kinderen en dus niet alleen de kinderen van de jeugd-ggz. In de tussentijd wordt er een AMvB voorbereid, zodat wij geen tijd verliezen en de wet netjes kunnen wijzigen als wij dit willen veranderen. Voorts wordt op korte termijn de hardheidsclausule tegen het licht gehouden en wordt de Kamer daarover geïnformeerd. 

Mevrouw Leijten (SP):

Volgens mij is algemeen bekend dat wij vroeger bij de jeugdzorg en ook bij de Jeugdwet hebben gepleit voor het laten vervallen van de ouderbijdrage voor iedereen. Ik weet ook dat dit het standpunt van de Partij van de Arbeid is. Dat is ook te zien op de website, met een prachtige foto van mevrouw Ypma erbij. Dat is inderdaad de beste uitkomst. Maar waar het hier over gaat — dat is ook de uitspraak van haar congres — is dat op het moment dat je medisch-specialistische zorg nodig hebt voor je lijf, er geen eigen bijdrage geldt. We zeggen daarover dat we kinderen vooral niet moeten remmen als ze zorg nodig hebben. Maar we doen dat wel bij de jeugd-ggz. Dat voelt heel oneerlijk. Als dit gaat leiden tot het vervallen van de hele ouderbijdrage, vinden we dat nog veel beter. Ik wil de motie natuurlijk wijzigen als mevrouw Ypma hier zegt dat de Partij van de Arbeid deze wil steunen als daarin de hele ouderbijdrage wordt geformuleerd. Ik nodig de Partij van de Arbeid uit om mede te ondertekenen. We hebben dan een meerderheid en we kunnen dan dinsdag al zaken doen. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Dat is natuurlijk mooi gevonden van mevrouw Leijten, maar we hebben net een wet vastgesteld. Daarop had de SP zelf een amendement ingediend om de ouderbijdrage af te schaffen. Dat heeft ze vervolgens teruggetrokken. We hebben dus een wet waarin staat dat deze ouderbijdrage geïnd moet gaan worden. Ik kies voor de snelste weg, namelijk het onderzoek voor alle kinderen, met in de tussentijd een AMvB … 

De voorzitter:

Mevrouw Ypma, u hebt nog een eigen termijn. Dit is een interruptiedebatje, dus als u nog een vraag wilt stellen, dan kan dat. 

Mevrouw Leijten (SP):

Weet u, als het gaat over … 

De voorzitter:

Mevrouw Ypma heeft nog geen vraag gesteld. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik wilde aan mevrouw Leijten vragen waarom zij dan haar amendement heeft ingetrokken toen we hier het wetsvoorstel bespraken. 

Mevrouw Leijten (SP):

Ik heb dat uitgebreid nagelezen. Dat kwam omdat de staatssecretaris in het debat zei dat het amendement overbodig was. Omdat ik er heel erg voor ben om iets te wijzigen, wil ik niet iets overbodigs doen. Hij zei eigenlijk dat het niet nodig was. Toen heb ik het amendement ingetrokken. Achteraf denk ik er anders over. Dat spijt mij zeer, maar ik stel vast dat mevrouw Ypma zelf ook geen amendement heeft ingediend. Ik stel nu dus voor om de inning op te schorten totdat het onderzoek er is. Als mevrouw Ypma voorstelt om de motie te verbreden tot de hele ouderbijdrage voor de jeugdhulp, dan doe ik dat graag, maar dan nodig ik haar wel uit om eronder te komen staan. 

Mevrouw Keijzer (CDA):

Ik heb een tip voor mevrouw Leijten. Is zij bekend met het feit dat de Jeugdwet in artikel 8.2.1 de mogelijkheid kent om via een Algemene Maatregel van Bestuur in ieder geval bijzondere categorieën zoals de jeugd-ggz uit te zonderen van het heffen van een eigen bijdrage? 

Mevrouw Leijten (SP):

Er zijn voldoende juridische wegen. Dat was ook een van de aanleidingen waarom wij destijds dat amendement introkken. Volgens mij zijn er voldoende slimmigheden denkbaar. Als het niet wettelijk geregeld is, kun je het wel degelijk ook afkondigen en met terugwerkende kracht regelen. Het gebeurt wel vaker dat er op een beleidsterrein wordt gezegd: we hebben gewoon een fout gemaakt met die ouderbijdrage in de Jeugdwet en we herstellen het per 1 januari. 

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Voorzitter. In het algemeen overleg heeft ook D66 nadrukkelijk gevraagd om de inning van de bijdrage op te schorten. De staatssecretaris heeft daar niet in bewilligd en daarom hebben wij de motie medeondertekend. Ik heb nog wel een vraag aan de staatssecretaris van VWS. Het blijkt nu dat gemeenten inderdaad stoppen of überhaupt niet beginnen met de inning van de ouderbijdragen die betaald moeten worden in het kader van de jeugd-ggz. Er werd aldoor gezegd dat dat niet kan binnen de regels van de wet. Ik wil dan ook van de staatssecretaris weten hoe dit dan toch geregeld kan worden. 

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Ik zou graag willen weten hoe het standpunt van D66, zoals dat is verwoord in het AO en nu ook in de motie die D66 medeondertekend heeft — daarin wordt eigenlijk gevraagd om de inning van de ouderbijdrage, die in een wetsartikel is opgenomen, op te schorten — zich verhoudt tot de positie van de fractie van D66, die zich in het parlement altijd positioneert als een rechtsstatelijke partij. Hoe verhoudt zich die positie tot uw pleidooi om een wet die net is ingegaan maar niet na te volgen? 

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Wij pleiten voor opschorten. Dat betekent niet dat wij een wetsartikel aan de kant schuiven. De Partij van de Arbeid heeft om een onderzoek gevraagd. Dat steunen wij van harte, maar dat heeft ook tot consequentie dat je dan dus moet stoppen met de inning, totdat de resultaten van dat onderzoek helder zijn. 

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Dus als de VVD vraagt om een onderzoek uit te voeren naar een bepaalde belastingmaatregel die mij even niet zo goed uitkomt, dan betekent dit dat ik tijdens dat onderzoek de wetten aan mijn laars kan lappen en kan zeggen: ach weet je, ik laat mijn wethouders et cetera die wet maar even niet navolgen. Dat is toch buitengewoon vreemd en ongeloofwaardig. 

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Ach ja, dat zijn de woorden van mevrouw Van der Burg. Daar heb ik een heel gladde rug voor. Dat glijdt er zo van af. Belastingwetgeving vind ik van een wat andere orde dan het aan kinderen onthouden van goede zorg. Laten we elkaar dus niet de maat nemen. Mijn fractie heeft een amendement ingediend bij de Jeugdwet om ervoor te zorgen dat de jeugd-ggz niet binnen de eigen ouderbijdrage zou vallen. Dat amendement is niet gesteund. Wij hebben dus ons best gedaan om de discriminatie tussen de somatische en de psychische zorg ongedaan te maken. De Partij van de Arbeid heeft nu om een onderzoek gevraagd. Dat heeft consequenties. Nogmaals, dat is de reden waarom mijn fractie vindt dat we dan ook consequent moeten zijn en dus de inning van de ouderbijdrage voorlopig moeten opschorten. 

De voorzitter:

Mevrouw Van der Burg, u hebt nog uw eigen termijn. Ik wil u dus echt verwijzen naar die termijn, temeer daar dit een kort voortgezet algemeen overleg is. Dit is bedoeld voor moties of korte vragen, maar niet voor het overdoen van het debat. 

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Misschien mag ik wel op een feitelijke onjuistheid wijzen. D66 heeft geen amendement ingediend om de ouderbijdrage jeugd-ggz af te schaffen. Ze heeft een amendement ingediend om de hele jeugd-ggz buiten de Jeugdwet te houden. 

De voorzitter:

U kunt, ten slotte, nog hierop reageren, mevrouw Berndsen. 

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

We kunnen elkaar hier op woorden vangen. Mevrouw Van der Burg weet dat ik tijdelijk deze portefeuille waarneem. Prima, hoor, als ze me op deze manier de maat wil nemen. Ik denk dat de insteek van D66 wel duidelijk was. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Het is duidelijk wat de ChristenUnie vindt en vond. Dat hebben we ook kenbaar gemaakt in het algemeen overleg met de staatssecretarissen. We vinden dat er in het kader van zorgmijding en de nieuwe ouderbijdrage in de jeugd-ggz een onderzoek moet komen naar de mate waarin er drempels worden opgeworpen. We vonden en vinden dat de inning van die bijdrage moet worden opgeschort totdat we dat onderzoek hebben. Dat is op dit moment niet gebeurd. We zien nu ook al dat gemeenten, zoals Den Haag, Haarlem, Zandvoort et cetera, de inning gaan opschorten. Daar hebben we begrip voor. Om dit in goede banen te leiden, dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat er sinds 1 januari 2015 een eigen ouderbijdrage geldt voor de jeugd-ggz, welke kan oplopen tot €132 per maand of €1.584 per jaar; 

overwegende dat artikel 8.2.3, lid 5, van de Jeugdwet voorziet in de mogelijkheid om af te zien van de eigen bijdrage en dat inmiddels enkele gemeenten hiervoor hebben gekozen; 

verzoekt de regering, in gesprek te treden met de VNG teneinde het draagvlak onder gemeenten voor de eigen bijdrage in kaart te brengen en te zoeken naar een gemeenschappelijke oplossing voor gemeenten die wensen af te wijken van de vastgestelde eigen bijdrage, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind en Berndsen-Jansen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 456 (31839). 

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Voorzitter. Vorige week hebben we een goed debat gevoerd over de jeugdgezondheidszorg, de jeugdhulp en de jeugdbescherming. Ik ben tevreden met de toezeggingen die de staatssecretarissen toen aan mij hebben gedaan. 

Hier wil ik aan de orde stellen dat een aantal "wet-houders" — dat zijn mensen die de wet behoren uit te voeren — in gemeenten als Den Haag en Haarlem besloten hebben om de ouderbijdrage geheel of gedeeltelijk niet te zullen innen. De VVD geeft de gemeenten binnen de kaders van de wet alle beleidsvrijheid om de ondersteuning van en zorg voor onze jeugd naar eigen inzicht in te richten. Het is echter onbestaanbaar dat wethouders een onderdeel van de wet, in dit geval de Jeugdwet, niet uitvoeren. Ik wil hier de toezegging van de staatssecretaris van VWS dat hij met de VNG en de betreffende gemeenten in overleg gaat en daarin meedeelt dat ze zich gewoon aan de wet moeten houden. 

Mevrouw Keijzer (CDA):

Ik hoor dat het mevrouw Van der Burg emotioneert. 

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Nee, hoor. 

Mevrouw Keijzer (CDA):

Om de emotie eruit te halen, helpt het misschien als ik mevrouw Van der Burg nog eens wijs op hetgeen in het Besluit Jeugdwet staat, namelijk dat het CAK twaalf maanden de tijd heeft om überhaupt een eigen bijdrage vast te stellen. Is het dus niet veel verstandiger als de VVD hier aan de staatssecretarissen vraagt, niet om gemeenten de maat te nemen die het beste willen doen voor hun burgers, maar om met gemeenten te bekijken hoe een opdracht die in grote lijn in strijd is met wat in de maatschappij acceptabel wordt geacht en die meer kost dan hij opbrengt, zo aan te pakken als ik nu zeg? En dan bedoel ik: aan het CAK vragen om gewoon in overeenstemming met alle wetgeving — ik vind het namelijk nogal iets wat mevrouw Van der Burg hier doet — hiervoor een praktische oplossing te zoeken. 

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Ten eerste geloof ik dat mevrouw Keijzer geen onderzoek meer nodig heeft. Zij weet namelijk alle antwoorden al op de vragen wat de maatschappij vindt. Ten tweede wijs ik erop dat mevrouw Keijzer, of het CDA — het lijkt me wel zo netjes om het bij de partij te houden — tot voor kort voor al dit soort eigen bijdragen was en daar ook vóór heeft ingestemd. Nu wordt ineens geroepen dat men tegen is. Als wij met z'n een wet hebben vastgesteld, hebben wij ons daaraan te houden. Dat lijkt me een normale positie voor een partij in het parlement, ook voor het CDA. 

De voorzitter:

Mevrouw Keijzer, de laatste keer. 

Mevrouw Keijzer (CDA):

Als je het niet meer weet, krijg je de afdeling jij-bak. Dat zij dan maar zo. Wat ik hier zeg, is het volgende. Mevrouw Van der Burg verwijt wethouders dat ze zich niet aan de wet houden. Ik zeg tegen haar dat dat helemaal niet waar is. De wet kent een mogelijkheid om bepaalde categorieën uit te zonderen. Daar heb je geen onderzoek voor nodig. Mevrouw Van der Burg kan het zelf nalezen in artikel 8.2.1 van de Jeugdwet. In het besluit Jeugdwet, volgens mij ook in artikel 8, staat gewoon dat het CAK twaalf maanden de tijd heeft. Dus nogmaals, gemeentes doen hun stinkende best om alles wat op hen afkomt goed uit te voeren. Wil mevrouw Van der Burg niet achter deze gemeentes gaan staan en niet de staatssecretaris oproepen om ze het werk nog meer onmogelijk te maken, maar de staatssecretaris oproepen om samen met hen te kijken wat uitvoerbaar is? 

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Mevrouw Keijzer heeft dit ook uitgebreid in het debat aan de orde gesteld. Ze heeft er een duidelijk antwoord van de staatssecretaris op gekregen. De wet is de wet en ik vind dat we ons hier daaraan hebben te houden. 

Mevrouw Keijzer (CDA):

Nog één korte interruptie: dan is het een kwestie van niet willen. Dat kan, maar het feit dat het wettelijk mogelijk is, staat als een huis. 

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Dat is de mening van mevrouw Keijzer. De staatssecretaris heeft daar de vorige keer op gereageerd, want in het AO heeft mevrouw Keijzer dat ook aan de orde gesteld. Bovendien heb ik heel duidelijk in het debat aangegeven dat ik een ouderbijdrage billijk vind en daar ben ik ook niet voor weggelopen. 

De voorzitter:

Mevrouw Leijten, voordat u begint, wil ik zeggen dat dit een VAO is en geen voortzetting van het debat. 

Mevrouw Leijten (SP):

Maar voorzitter, het is nogal wat als een vertegenwoordiger van een regeringspartij hier tegen gemeenten zegt dat zij de Jeugdwet moeten uitvoeren, een hardvochtige maatregel, maar dat diezelfde partij wegkijkt als gemeenten rücksichtslos de thuiszorg afschaffen terwijl dat evident in strijd is met de wet, want dat is nota bene aan de rechter voorgelegd. Dan mag de staatssecretaris vooral niks doen, vindt de VVD, maar o wee, als de ouderbijdrage niet geïnd wordt, dan moet er opgetreden worden! Dat vind ik al een constatering waard, maar ik heb een vraag. Ik heb de probleemstelling van de gemeente Haarlem erbij gepakt. Daarin wordt gewoon vastgesteld dat het op dit moment duurder is om de ouderbijdrage te innen, omdat er nog geen ondersteunend systeem van het CAK is. Dat is pas eind 2015, begin 2016 beschikbaar. Als ze in de tussentijd met een heel eigen systeem zouden optreden, zouden er niet alleen uitvoeringsproblemen zijn met betrekking tot privacy en de betrouwbaarheid van de gegevens, maar ook met de gelijke behandeling. Als een gemeente vaststelt dat ze niet in staat wordt gesteld, bijvoorbeeld door het CAK, om de wet uit te voeren, vind ik dat mevrouw Van der Burg de oproep aan de staatssecretaris zou moeten doen en niet aan gemeenten. 

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Ik heb hier duidelijk gemaakt dat ik vind dat de wet uitgevoerd moet worden. Mevrouw Leijten haalt er allerlei argumenten bij van gemeenten die zeggen dat ze de wet niet hoeven uit te voeren. Ik heb de staatssecretaris gevraagd daarover met de VNG in overleg te gaan. Wij stellen hier niet voor niks wetten vast. Ik vind het nogal wat om als Kamer te zeggen: ach, we schorten dat maar even op. 

Mevrouw Leijten (SP):

Dan kennen we de VVD als een zeer inconsequente partij. Ze kijkt weg als de zorg voor ouderen rücksichtslos weg wordt gehaald. Als de telefonische indicaties op nul worden gezet, hoeft de staatssecretaris vooral niks te doen! Maar als de hardvochtige ouderbijdrage wordt geschrapt, oeh, dan moeten we bij gemeentes ingrijpen. Daar meet de VVD met twee maten en met twee heel onkiese maten. 

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Er wordt een heel ander debat bij gehaald. Volgens mij zijn we ook daarin heel consequent. Als de wet daar namelijk niet wordt gehandhaafd, zeggen we ook wel degelijk dat dat aangepakt moet worden. Ook verbaast het mij toch wel buitengewoon dat mevrouw Leijten indertijd dat amendement niet heeft ingediend. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik sla toch even aan op de opmerkingen van mevrouw Van der Burg. Zij zegt dat het volgens de wet niet kan. Ik heb de wet daarop nageslagen. Artikel 8.2.3, lid 5 geeft het bestuursorgaan de mogelijkheid om de inning buiten toepassing te laten verklaren of daarvan af te wijken. Er liggen dus mogelijkheden om de ouderbijdrage wel degelijk te kunnen variëren, wat lager te maken of zelfs uit te stellen. Waarom grijpt mevrouw Van der Burg steeds terug op de wet, terwijl diezelfde wet die mogelijkheid wel aan de gemeenten en aan het bestuursorgaan geeft? 

Mevrouw Van der Burg (VVD):

We hebben heel duidelijk in de wet de bedragen vastgesteld voor de ouderbijdrage, naar leeftijd en naar de soort opvang. Dat hebben we niet voor niets met elkaar vastgelegd. De wet is net per 1 januari 2015 ingegaan. Als we hier serieus met elkaar zijn, vind ik dat we ons daaraan moeten houden. De staatssecretaris heeft in het debat toegezegd om te kijken naar de hardheidsclausules die in de wet staan. Daar krijgen wij binnenkort een brief over. De heer Voordewind weet ook dat daar nog naar gekeken wordt. Dat lijkt mij de weg om te gaan en het lijkt mij niet de weg om eigenstandig de wet naast ons neer te leggen. Dat kan niet waar zijn. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

In diezelfde wet staan de uitzonderingsmogelijkheden. Ik heb het net voorgelezen. Gemeenten kunnen zich daar dus op beroepen en het bestuursorgaan dat verantwoordelijk is voor de uitvoering kan daar ook toe overgaan. Er is dus niks onrechtmatigs aan wat er op dit moment gebeurt. Ik zou mevrouw Van der Burg dus vooral willen vragen om de staatssecretaris in gesprek te laten gaan met de VNG. Ze kunnen dan bezien of er ruimte is voor de gemeenten om een pas op de plaats te maken of om daar, waar dat nodig is en het belang van het kind voorop komt te staan, variaties in aan te brengen. Dat staat ook in dit wetsvoorstel. 

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Er staat heel duidelijk in de wet omschreven welke categorieën niet onder de ouderbijdrage vallen. Ik wijs daarbij op hetzelfde artikel en op het uitvoeringsbesluit. Daarin staat heel duidelijk omschreven welke groepen eventueel in een uitzonderingssituatie kunnen komen, in het kader van de hardheidsclausule. De heer Voordewind weet ook dat als het er echt op aankomt, we in Nederland geen kind tussen wal en schip laten vallen. Dat doen wij immers zelfs niet met mensen die hier nooit geweest zijn en zorg nodig hebben. Dat is onze normale manier van met elkaar omgaan. Ik vind dus dat wij moeten staan voor een wet die we net hebben vastgesteld. We zijn allemaal uitgebreid bij de behandeling geweest. De heer Voordewind heeft zelf volgens mij in december nog tegen een motie gestemd. Hij zou dan ook voor die wet moeten gaan staan in plaats van de ruimte te geven. 

De voorzitter:

Ik geef als laatste het woord aan mevrouw Keijzer. Zij geeft aan dat zij dat niet hoeft. We zijn hiermee aan het einde gekomen van de termijn van de Tweede Kamer. Kunnen de bewindslieden meteen antwoorden? Dat is het geval. Dan geef ik het woord aan de staatssecretaris van VWS. 

Staatssecretaris Van Rijn:

Voorzitter. Er zijn weinig vragen aan mij gesteld. Er zijn vooral discussies in de Kamer zelf gevoerd. Ik denk dat er misschien een of twee punten even aan de orde moeten komen. 

In de eerste plaats ligt er de vraag hoe het precies zit met de hardheidsclausule. Er was wat debat over de vraag wat precies de bevoegdheden zijn ten aanzien van de inning. Het is misschien goed om vast te stellen dat de ouderbijdrage wordt vastgesteld conform de wet, en ten behoeve van de gemeente wordt geïnd door een bestuursorgaan dat door onze ministers met de vaststelling van die inning is belast, namelijk het CAK. De gemeente int de bijdrage niet, maar de gemeente doet conform de wet onverwijld schriftelijk melding aan het CAK, dat met de vaststelling van die inning is belast. Deze mededeling bevat de gegevens die nodig zijn voor de vaststelling van de bijdrage. We hebben ook artikel 5. Dat is in de wet gekomen als hardheidsclausule, zodat dat bestuursorgaan kan vaststellen dat er afgeweken wordt als er een onbillijkheid van overwegende aard is. Dat is ter bescherming van het kind. Als het kind zorg nodig heeft en de bijdrage zou ertoe kunnen leiden dat die zorg niet gegeven kan worden, kan de hardheidsclausule worden toegepast. 

We hebben de volgende situatie aan de orde. De wet zegt dat er een ouderbijdrage is. Als er een zorg wordt vastgesteld, moet de gemeente dat doorgeven aan het orgaan dat de bijdrage int, het CAK. Het CAK moet vervolgens de bijdrage toepassen, inclusief de hardheidsclausule. Dat betekent dat we twee dingen doen. Ten eerste doen we onderzoek naar de vraag hoe het zit met de toepassing van de hardheidsclausule. Dat is ook met de Kamer afgesproken. Ten tweede doen we meer structureel onderzoek naar de vraag wat de kostenefficiëntie van die ouderbijdrage is en of er reden is om te bekijken of dat tot zorgmijding leidt. Dat is de koninklijke weg. We moeten niet tussentijds zeggen dat die bijdrage niet geïnd kan worden, want de gemeente int die bijdrage niet. Die moet onverwijld de gegevens doorgeven aan het CAK. Het CAK heeft enige tijd om dat vast te stellen. Ik wijs er overigens op dat dat bedoeld is ter bescherming van de burger. Als het CAK er te lang over zou doen, kan de burger geconfronteerd worden met een veel te hoge bijdrage. Je kunt de hardheidsclausule niet zodanig oprekken dat de ouderbijdrage niet geïnd hoeft te worden, dat zou een beetje raar zijn. 

De suggestie uit de Kamer is om nog eens te bekijken of de eigen bijdrage leidt tot niet-kosteneffectieve aanpak of tot zorgmijding. En, zo vraagt men, kijk ondertussen ook nog eens hoe het zit met de hardheidsclausule waar ik zeer binnenkort mee naar de Kamer kom. Ik wil het liefst die koninklijke weg handhaven. Laten we enerzijds de wet handhaven die we hebben vastgesteld en anderzijds begrip tonen voor de overwegingen die in de Kamer zijn gewisseld om zo snel mogelijk te bekijken met welke oplossing we zouden kunnen komen. 

Dat verklaart een beetje de duiding van de moties. De motie op stuk nr. 454 wil ik ontraden, want de hardheidsclausule zou een goed alternatief kunnen zijn voor hetgeen de motie beoogt. We kunnen niet in generieke zin de inning van de ouderbijdrage zo maar opschorten. We moeten echt het onderzoek afwachten. 

Mevrouw Keijzer (CDA):

Ik hoor de staatssecretaris zeggen dat hij het lastig vindt om mee te gaan met het voorstel dat voorligt, namelijk het ontheffen van de ouderbijdrage voor ouders van kinderen met psychiatrische problemen. De wet kent de mogelijkheid om bij Algemene Maatregel van Bestuur categorieën uit te zonderen. Wil de staatssecretaris daar toch niet nog eens naar kijken? Er is immers een niet onbelangrijk politiek congres geweest dat daarover een uitspraak heeft gedaan, namelijk het PvdA-congres. 

Staatssecretaris Van Rijn:

We hebben daarover ook een discussie in de Kamer gehad. Naar aanleiding van die discussie doe ik een onderzoek. Daarbij betrek ik van alles, ook het punt van de verschillende groepen. Ik constateer wel dat in een van de discussies die wij ook met elkaar hebben gevoerd rondom de eigen bijdrage, de vraag rees of het wel zo verstandig en wijs is om er een aparte categorie voor uit te zonderen. Moeten we niet eerst in zijn algemeenheid naar de ouderbijdrage kijken? We introduceren dan iets dat vervolgens weer tot discussie leidt. Mijn toezegging was om ten principale naar de ouderbijdrage te kijken en niet een onderdeel daarvan uit te zonderen. Tegelijkertijd kijken we naar de hardheidsclausule. 

Mevrouw Keijzer (CDA):

Er zijn categorieën uitgezonderd, namelijk bijstandsmoeders onder de 21 jaar en kinderen van asielzoekers. Het voorstel is om daar een categorie bij te doen, maar ik hoor dat de staatssecretaris dat niet wil. Hij wil eerst een en ander onderzoeken. Dan ga ik ervan uit dat hij de motie niet ontraadt waarin gevraagd wordt om, zolang het onderzoek hangt, de eigen bijdrage op te schorten. Daar kan hij dan niet tegen zijn, maar dat gaan we meemaken. 

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik moet de motie nog duiden, maar ik heb net aangegeven dat ik een onderzoek doe naar de hardheidsclausule. Ik doe een onderzoek naar de kosten en effectiviteit van de ouderbijdrage, inclusief de vraag welke zorgmijdingseffecten dat heeft. Ik wil dat echt breed en zo snel mogelijk doen. Ik kan niet zeggen dat we in de tussentijd de wet niet gaan uitvoeren, want we kunnen niet zeggen: er is weliswaar een ouderbijdrage vastgesteld, maar dat gaan we voorlopig even niet doen. We mogen van de staatssecretaris verwachten dat hij op de wet let. Ik maak haast met de hardheidsclausule en met het onderzoek naar de ouderbijdrage. 

Mevrouw Leijten (SP):

De staatssecretaris reageert op het opschorten in deze motie, maar hij is niet bereid dat te doen. Wat vindt hij ervan dat hij gemeenten op extra kosten jaagt omdat het CAK nog geen systeem beschikbaar heeft voor geautomatiseerde informatie-uitwisseling? Nu moeten gemeenten ambtenaren vrijmaken om persoonlijk gegevens per e-mail uit te wisselen met het CAK. Daar moeten die gegevens vervolgens worden opgezocht en moet tot uitbetaling worden overgegaan. Omdat er nog geen geautomatiseerd systeem beschikbaar is, kost dit de gemeenten meer geld dan het opbrengt. Is de staatssecretaris niet van mening dat hij zelf debet is aan het feit dat gemeenten dit nu opschorten? 

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat denk ik niet. Er is ook een opbrengst geraamd van deze ouderbijdrage. Ik weet niet zeker of gemeenten vinden dat die opbrengst niet nodig is voor de gemeenten, dat weet ik niet precies. Kennelijk hebben zij al een kosten-batenanalyse gemaakt, maar ik nog niet. Dat is een van de redenen voor dit onderzoek. De andere kant is wel dat er een ouderbijdrage in de wet staat. Er is bepaald dat die wordt vastgesteld en het CAK heeft de mogelijkheid om op individueel niveau te bekijken of dat tot een hardheidsclausule leidt. Dat lijkt mij de wet. Gelet op de discussie in de Kamer ben ik echter zeer bereid om te bekijken of beide punten anders kunnen. 

Mevrouw Leijten (SP):

Ik hoop dat de Kamer niet het advies van de staatssecretaris over de motie volgt, maar voor het opschorten is. Het systeem is niet op orde. We jagen de gemeenten en het CAK op extra uitvoeringskosten die niet in verhouding staan tot de geïnde bedragen. 

Ik heb een vervolgvraag. De staatssecretaris zegt dat hij snel met dat onderzoek komt en dat hij niet tijdelijk wil opschorten. Maar als nu uit het onderzoek komt dat de ouderbijdrage echt niet goed is — hij kost meer dan hij oplevert, hij is moreel niet goed — gaat de staatssecretaris dan alle mensen en gemeenten compenseren voor de kosten die zij maken? 

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van het onderzoek; dat lijkt me niet wijs. We hebben afgesproken dat ik het zo doe, en zo ga ik het zo snel mogelijk doen. Dan kan het misschien zelfs nog van invloed zijn op de wijze waarop het CAK de bijdrage int. Laten we dat eerst rustig afwachten en daarna bekijken of er een oplossing komt die ook de Kamer goed vindt. 

In reactie op de vraag van mevrouw Van der Burg zeg ik toe met die gemeenten en de VNG in gesprek te gaan. Het lijkt mij goed om dat te betrekken bij het onderzoek, want als we onderzoek doen naar de kosteneffectiviteit en de gemeenten menen daarop, om wat voor reden dan ook, vooruit te moeten lopen, lijkt mij dat om twee redenen aanleiding voor een gesprek. Ten eerste om de gemeenten erop te wijzen hoe de wet in elkaar zit. Ten tweede om te horen wat de beweegredenen voor gemeenten zijn. Dat kan relevant zijn voor het onderzoek dat we doen. Ik zal de suggestie van mevrouw Van der Burg om met de VNG te gaan praten over deze stappen ter harte nemen. 

De motie op stuk nr. 454 heb ik geduid en die motie ontraad ik dus. 

In de motie op stuk nr. 455 wordt voorgesteld de ouderbijdrage te schrappen. Mevrouw Leijten verleidt mij er bijna toe te zeggen dat ik het oordeel over deze motie aan het congres overlaat, maar ik sta hier als staatssecretaris. Omdat ik heb toegezegd dat ik dat onderzoek doe, wil ik de motie ontraden. 

In de motie op stuk nr. 456 wordt eigenlijk iets merkwaardigs gevraagd. Ik heb toegezegd dat ik met de VNG in gesprek ga om te bekijken hoe het zit met de kosteneffectiviteit en de effecten op zorgmijding. Dat is onderdeel van het onderzoek. In de motie wordt de regering echter verzocht "in kaart te brengen en te zoeken naar een gemeenschappelijke oplossing voor gemeenten die wensen af te wijken van de vastgestelde eigen bijdrage". Hier staat dus eigenlijk dat ik met de gemeenten in gesprek moet om af te spreken of zij kunnen afwijken van wat er in de wet staat. Dat lijkt mij een beetje het paard achter de wagen spannen. Ik hecht eraan om het volgens mijn eigen koninklijke weg te doen. Ik wil de motie om die reden dan ook ontraden, maar met de toezegging dat ik met de VNG in gesprek ga om te bekijken hoe gemeenten tegen de ouderbijdrage inclusief de kosteneffectiviteit en de effecten op eventuele zorgmijding aankijken. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

We zien echter dat gemeenten die eigen bijdrage niet innen, althans zij geven de namen niet door aan het CAK. Erkent de minister dat dit zo kan? 

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat is niet conform de wet. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

En dat was nou net de vraag die in mijn motie stond. Is de staatssecretaris bereid om met de gemeenten te bekijken welke mogelijkheden er zijn om binnen de wet — ik heb net een artikel voorgelezen — te komen tot variatie inzake de eigen bijdrage? Misschien kan hij de ruimte geven om, waar zij het zelf niet zien zitten, daarvan af te wijken. Dat is het verzoek dat in de motie staat. 

Staatssecretaris Van Rijn:

Dan moet ik het een stapje preciezer maken. De wet zit als volgt in elkaar. Als een gemeente zorg toekent, dan wordt de gemeente gevraagd aan het inningsorgaan door te geven dat die zorg is toegekend, voor hoelang en in welke mate. Dat wordt doorgegeven aan het CAK, dat vervolgens de ouderbijdrage gaat innen, eventueel gebruikmakend van de hardheidsclausule die je individueel toepast om ervoor te zorgen dat wie zorg nodig heeft die ook kan krijgen. Dat is de werking van de hardheidsclausule. Ik kan mij heel goed voorstellen dat bij de werking van de hardheidsclausule de mening van de gemeente heel belangrijk is. Dat wil ik graag meenemen in mijn onderzoek naar de toepassing van de hardheidsclausule. Met die toezegging zou de Kamer volgens mij even genoegen moeten nemen. Ik neem het dus mee in het onderzoek. Daarom gaat het mij te ver om nu in overleg met de gemeenten te bepalen in hoeverre zij kunnen afwijken van de wet. Die ruimte heb ik niet. 

De voorzitter:

Dank voor de beantwoording. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft niet de behoefte om hieraan iets toe te voegen. 

De beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Dinsdag zal er worden gestemd over de ingediende moties. 

De vergadering wordt van 16.06 uur tot 16.11 uur geschorst. 

Naar boven