10 Sobere opvangcentra voor kinderen

Aan de orde is het dertigledendebat over de sobere opvangcentra voor kinderen. 

De voorzitter:

Dit dertigledendebat is door de SP aangevraagd op 4 februari jongstleden. Ik geef als eerste het woord aan mevrouw Leijten. U hebt drie minuten spreektijd, maar minder mag ook. Dat was een grapje. 

Mevrouw Leijten (SP):

Voorzitter. Wij zullen ons best doen. Kinderen die om welke reden dan ook de pech hebben dat zij niet door hun eigen ouders opgevoed kunnen worden, hebben het niet makkelijk. Niet thuis kunnen opgroeien zorgt voor littekens op je ziel. Dat voel je de rest van je leven. 

Voor deze kinderen moeten er goede, veilige en warme plekken zijn waar zij kunnen opgroeien, spelen en waar ze zich veilig kunnen voelen. Te vaak komen zij terecht in koude, kille opvangcentra. Opvangcentra zonder de juiste hulp, waar ze niet kunnen spelen, sporten of ontspannen. Opvangcentra waar zij leven in woongroepen, soms tussen daklozen, drugsverslaafden of mensen met psychiatrische problemen. Dat verdienen kwetsbare kinderen niet. Zij verdienen onze bescherming. 

32.000 kinderen leven in de opvang. Die opvang is niet altijd sober, niet altijd koud en niet altijd kil, maar toch ook weer wel. Wij horen verontrustende verhalen waaruit blijkt dat de opvang op dit moment niet in beeld is bij al die gemeenten die straks de jeugdzorg moeten gaan uitvoeren. Kan de staatssecretaris vandaag garanderen dat deze kinderen er niet tussendoor schieten? Kan de staatssecretaris er ook voor zorgen dat ze er bij hém niet tussendoor schieten? 

De SP heeft keer op keer moeten vragen hoe het nou gaat met het project Veerkracht, een project dat goed werkt voor kinderen en goed werk doet voor kinderen. We hebben laatst het bericht gekregen dat er extra geld voor uitgetrokken wordt. Dat is goed nieuws, maar het is zo jammer dat we daar zo vaak naar moeten vragen. Deze kinderen verdienen het namelijk gewoon om op het netvlies van deze staatssecretaris te staan. 

Ooit zong Hazes het al, en afgelopen winter hebben Willeke Alberti en haar zoon Johnny de Jong het opnieuw gezongen: "De glimlach van een kind doet je beseffen dat je leeft." Ik kan het niet zo mooi zingen, maar ik weet wel dat de eenvoud van die zin volledig de waarheid vertelt. Stichting Het Vergeten Kind, die dit lied opnieuw liet inzingen, vraagt al jaren aandacht voor kinderen die aandacht nodig hebben omdat ze de warme omgeving bij de ouders thuis nou eenmaal niet hebben. De stichting heeft vijf urgente verbeterpunten voorgesteld om kinderen in opvangcentra een veiliger thuis te geven. Het zijn eigenlijk heel eenvoudige punten. 

Het eerste is om kinderen niet meer in leefgroepen te laten opvangen, maar ze een thuis te geven en te zorgen voor een gezin. Dat is niet heel gemakkelijk, maar we kunnen het wel regelen. Het tweede is veel gemakkelijker: bied ze mogelijkheden om te sporten, te spelen en te ontspannen. Waarom doen we dat niet gewoon? Het derde is: geen kinderen in de daklozenopvang. Dat kunnen we vandaag regelen. Het vierde is om kinderen niet langer dan vier weken in de crisisopvang te laten leven. Dat kunnen we ook vandaag regelen. Het vijfde verbeterpunt is het bieden van specialistische hulp aan kinderen die dat nodig hebben. 

Mijn vraag is eigenlijk gewoon of de staatssecretaris deze wensen gaat uitvoeren. 

De voorzitter:

Dank u wel. Waar het om dat nummer gaat, bedoelde u volgens mij Johnny de Mol. 

Mevrouw Leijten (SP):

Als ik dat verkeerd heb gezegd, ben ik zeer blij dat u mij even helpt. 

Mevrouw Bergkamp (D66):

Voorzitter. Begin dit jaar voerde Stichting Het Vergeten Kind een actie omdat nog te veel kinderen opgroeien in een sombere omgeving en in sombere opvangcentra. De stichting vraagt terecht aandacht voor een betere opvang en begeleiding van deze kwetsbare kinderen. In de Kamer is al vaker aandacht gevraagd voor deze groep. Ik ben ook blij dat de SP dit vandaag geagendeerd heeft. Helaas komen de noodzakelijke verbeteringen te langzaam van de grond. 

Stichting Het Vergeten Kind heeft een vijftal concrete wensen geformuleerd. Mevrouw Leijten heeft ze genoemd. De cijfermatige stand van zaken blijft echter vaag als ik de brief van de staatssecretaris lees. Wil hij daarom bij iedere wens aangeven voor hoeveel kinderen die wensen nu niet in vervulling gaan? Wil hij daarbij ook een ambitie formuleren, streefcijfers? Wil hij de Kamer jaarlijks een monitor doen toekomen om te kijken hoe wij er nu voorstaan? 

Wens één pleit voor zo weinig mogelijk kinderen in leefgroepen. Die wens deel ik helemaal, maar een bepaalde groep kinderen blijft helaas altijd aangewezen op intramurale zorg en opvang. Privacy blijkt dan vaak een probleem. Wil de staatssecretaris kijken hoe die verbeterd kan worden? 

Wens twee is dat alle kinderen moeten kunnen spelen, sporten en ontspannen. De staatssecretaris richt zich daarbij met name op de asielzoekerscentra, maar huiswerkcentra met computers zijn in de maatschappelijke opvang en vrouwenopvang soms helemaal niet aanwezig. En er zijn crisisopvangkinderen die helemaal geen onderwijs krijgen. Ook ontbreekt in opvangcentra vaak aandacht voor sporten en een gezonde leefstijl. Wat gaat de staatssecretaris hieraan doen? Kunnen hier bijvoorbeeld ook de EU-gelden van het Fund for European Aid to the Most Deprived, de FEAD-gelden voor gebruikt worden? 

Wens drie is geen kinderen in de daklozenopvang. Dat gebeurt nog veel te vaak en dat leidt tot stress en drukte. Wens vier vraagt om kinderen niet langer dan vier weken in de crisisopvang te plaatsen. Voor beide wensen is het belangrijk dat woningbouwcorporaties voorzien in meer geschikte huisvesting met passende hulp. Wil de staatssecretaris met de minister voor Wonen — zij zijn toch heel goed bezig, want wij kregen deze week een plan voor de langdurige zorg — kijken hoe dit opgepakt kan worden? Ik noem het organiseren van een symposium. Het is heel goed dat beide bewindspersonen daar heel goed naar kijken. 

Wij staan voor een grote decentralisatie. Toch hoor ik dat de kinderen in de opvang niet meegenomen zijn in de regionale transitiearrangementen. Wil de staatssecretaris ervoor zorgen dat deze groep bij de gemeenten in beeld komt? 

Bij de decentralisatie zijn de gemeenten als eerste aan zet, maar het Rijk blijft wel systeemverantwoordelijk. Hoe gaat de staatssecretaris deze verantwoordelijkheid invullen? 

Mevrouw Leijten (SP):

Wij hebben allemaal onze handtekening gezet onder de vijf wensen van Stichting Het Vergeten Kind. Mevrouw Bergkamp is er uitgebreid op ingegaan. Nu wil D66 streefcijfers van de staatssecretaris. Welke streefcijfers heeft D66 zelf? Is het acceptabel als het nog geldt voor 30.000 kinderen of voor 15.000 kinderen? Moeten wij misschien af het hele idee van het stellen van streefcijfer? Moeten wij niet gewoon naar nul? 

Mevrouw Bergkamp (D66):

Dit is een terechte vraag van de fractie van de SP. Het is heel belangrijk om bij alle wensen inzicht te krijgen in de huidige stand van zaken. Ik kon die niet uit de brief van de staatssecretaris halen. Het is heel goed dat ook de staatssecretaris voor het kabinet ambities aangeeft. Natuurlijk deel ik de opmerking van mevrouw Leijten dat wij het uiteindelijk terug moeten brengen naar nul. Ik ben echter ook realistisch. Ik heb liever dat het kabinet kijkt hoe de situatie nu is en hoe lang het duurt om het terug te brengen tot nul, dan dingen te noemen die niet haalbaar zijn. Natuurlijk heeft mevrouw Leijten gelijk. Uiteindelijk moet het voor al die kinderen zo goed mogelijk geregeld zijn. 

Mevrouw Leijten (SP):

Ik ben nog een opmerking. Het komt op mij een beetje bureaucratisch over om nu in beeld te brengen voor wie het nu geldt. Laten wij al onze energie en laten vooral de staatssecretaris en al die mensen in de opvang hun energie erop richten dat die vijf wensen worden vervuld. Dat moet zo snel mogelijk gebeuren. Als dat niet kan dan horen wij wel van de staatssecretaris waarom dat niet kan. 

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik herken hier geen vraag in, maar wel een oordeel. Dat vind ik heel erg jammer, want volgens mij hebben wij dezelfde ambitie en dat is dat wij het met het oog op die vijf wensen gewoon met elkaar gaan oplossen. Daar heb ik ook mijn vragen aan de staatssecretaris op gericht. Ik vind het jammer dat er een oordeel in verpakt zit. Nogmaals, D66 vindt het heel belangrijk dat we weten waar we het concreet over hebben en ook om te horen welke ambities dit kabinet heeft. Voor D66 geldt dat dat ook zo snel mogelijk op een goede manier geregeld moet worden voor kinderen in Nederland. 

De heer Van Veen (VVD):

Voorzitter. We moeten ontzettend blij zijn met initiatieven uit de samenleving. Niet voor niets onderschreef de VVD de vijf uitgangpunten van Stichting Het Vergeten Kind, voorheen de Guusje Nederhorst Foundation. Het is schrijnend dat ouders en kinderen in een situatie terecht komen, waarbij het in het belang van ouder en/of kind is om in een opvangsituatie terecht te komen. Het is goed dat de overheid een vangnet biedt voor die mensen die het echt nodig hebben. We brengen allemaal werkbezoeken en zien allemaal de situatie waarin kinderen worden opgevangen. Ik heb goede dingen gezien, een overheid die voor een basis zorgt, veiligheid en rust biedt en een opvang die, aangevuld met initiatieven zoals die van Het Vergeten Kind, dat beetje extra kan bieden waardoor het tijdelijke verblijf aangenamer gemaakt kan worden. 

Kinderen horen niet thuis in de opvang en zeker niet in de opvang waar ook mensen met ernstige psychische of verslavingsproblemen worden opgevangen. Ik heb de indruk — die bevestiging vraag ik graag aan de staatssecretaris — dat het in de praktijk niet of nauwelijks voorkomt en dat, daar waar het voorkomt, bijvoorbeeld in het geval van capaciteitsproblemen, er extra maatregelen genomen worden om deze cliënten zo veel mogelijk van elkaar te scheiden. 

Nogmaals, kinderen horen in principe niet thuis in de opvang. Wens vier — ik refereer aan de vijf wensen van de stichting — geeft heel terecht aan dat kinderen niet langer dan vier weken in de maatschappelijke opvang zouden moeten verblijven. Uitzonderingen daargelaten, is dat gewoon een heel terechte wens, waaraan gewerkt zou moeten worden. Daarbij is het van belang dat we weten dat het beleid trapsgewijs wordt uitgevoerd, dat kinderen ten eerste gewoon thuis horen te wonen en dat, als dat niet kan, er als tweede opvang de opvang bij pleeggezinnen is. Ten derde is er, als dat niet mogelijk is, opvang in gezinshuizen. Helaas blijven er dan altijd situaties over waarin als laatste residentiële opvang of zelfs crisisopvang noodzakelijk blijft. Daarbij sluit ik aan bij de woorden van de staatssecretaris: een mooie particuliere aanvulling op het werk in de jeugdzorg en de maatschappelijke opvang is gerealiseerd door Stichting Het Vergeten Kind. Wat ons betreft is dat hartverwarmend. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Voorzitter. 32.000 kinderen hebben nare ervaringen en groeien op in sobere opvangcentra, soms zonder dat we het weten bij u of bij mij om de hoek, om de veiligheid van die kinderen te garanderen. Dat is niet hoe een kinderleven hoort te beginnen. Onderzoek laat ook zien dat deze groep kinderen tijdens hun jeugd veel schade oploopt in de ontwikkeling. Deze kinderen verdienen een veilig thuis. We hebben veel waardering voor Stichting Het Vergeten Kind die daaraan probeert mee te werken. Maar de Partij van de Arbeid pleit bovenal voor in huis plaatsen. Wij willen de staatssecretaris in de eerste plaats vragen om een concrete ambitie op dit gebied op te stellen, bijvoorbeeld een halvering van het aantal kinderen in sobere opvangcentra binnen drie jaar. Opvang binnen een gezinssetting, waarbinnen veilige hechting kan plaatsvinden, en continuïteit zijn daarbij de toverwoorden. 

De Partij van de Arbeid heeft heel erg veel respect voor pleegouders die kinderen een goede start en veiligheid bieden. Dat zijn mensen met een groot hart die in hun leven ruimte maken voor deze kinderen. Goede ondersteuning door professionals maakt dat pleegouders ook in moeilijke tijden hun belangrijke rol kunnen volhouden. Wat kan de staatssecretaris van VWS de komende maanden nog doen om de ondersteuning van pleegouders verder te verbeteren? 

De overheveling van verantwoordelijkheden naar de gemeenten biedt een prachtige kans. Mijn derde vraag is dan ook of de staatssecretaris het met ons eens is dat naast netwerkpleeggezinnen, vaak familie, en bestandspleeggezinnen, die kinderen uit heel Nederland opvangen, ook wijkpleeggezinnen gezocht zouden moeten worden, zodat kinderen niet uit hun wijk, weg van hun vriendjes en hun school hoeven, maar dat er in samenwerking met bijvoorbeeld de directeur naar oplossingen in de buurt wordt gezocht. Ieder kind in de vrouwenopvang verdient persoonlijke aandacht. We vragen de staatssecretaris dan ook wat zijn ambitie is voor het implementeren van Veerkracht. Veerkracht is ontwikkeld vanuit alle vrouwenopvanginstellingen, maar wordt nog niet volledig geïmplementeerd. Is dat financieel en randvoorwaardelijk al op orde? Ik heb begrepen dat Veerkracht bij zeven vrouwenopvangorganisaties nog helemaal niet is geïmplementeerd en bij zeventien slechts gedeeltelijk, terwijl er gemiddeld elf risicofactoren aanwezig zijn voor toekomstige kindermishandeling bij kinderen in de vrouwenopvang. Met een kindgerichte benadering, te beginnen bij Veerkracht en daarna psychotraumabegeleiding, verlagen we de sterk verhoogde kans om opnieuw slachtoffer te worden van kindermishandeling of later zelf dader te worden. 

Deelt de staatssecretaris mijn uitgangspunt dat ieder kind in de vrouwenopvang een high risk is en dat er zowel in de opvang als daarna persoonlijke aandacht moet zijn voor deze kinderen? We zetten immers erg in op signalering, maar als we het signaleren, moeten we er ook echt iets mee doen. 

De vergadering wordt van 20.26 uur tot 20.34 uur geschorst. 

Staatssecretaris Van Rijn:

Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng. Ik denk dat iedereen die zich een beetje inleest, op werkbezoek gaat, de krant leest of ervaringen van kinderen hoort, in welke opvang dan ook, elke keer onder de indruk is van het verdriet dat daarmee gepaard gaat. Ik onderschrijf ook dat elk kind in de opvang, welke opvang dan ook, voorkomen zou moeten worden. Ik ben meestal heel goed in Nederlandse liedjes. Ik weet niet zeker wie het gezongen heeft, maar "De glimlach van een kind", dat herken ik heel goed. Ik denk dat hiermee op een treffende manier wordt aangeduid dat elk kind dat niet in de thuissituatie zit, maar in de opvang, daar niet alleen nu last van heeft, maar ook later. Ik denk dat het goed is om bij het beleid voor ogen te houden dat ieder kind dat in de opvang zit, er een te veel is. Ik onderschrijf de opmerkingen daarover. 

De aanleiding voor dit debat is de actie van Stichting Het Vergeten Kind voor het behoud en de verbetering van de opvang van kinderen. In mijn reactie in de brief heb ik geprobeerd aan te geven wat het beleid is, in relatie tot de vijf wensen of eisen van Stichting Het Vergeten Kind. Het is misschien goed om deze nog even langs te lopen. 

De eerste wens is dat kinderen zo weinig mogelijk in leefgroepen worden opgevangen. Ik heb aan het begin van mijn betoog al gezegd dat je het daar niet mee oneens kunt zijn. Het beleid is erop gericht om zo weinig mogelijk kinderen in een opvang te hebben en om kinderen zo lang mogelijk thuis te laten wonen. Het beleid ten aanzien van de jeugdzorg en de maatschappelijke opvang is erop gericht dat er als het niet anders kan, wordt gekozen voor een vorm van opvang die het gezin het meest benadert, bijvoorbeeld pleegzorg of een gezinshuis. 

Dat heeft langzaam maar zeker effect gehad. We vinden allemaal dat het te langzaam is, maar het is wel een gestage stroom. Het aantal pleegzorgplekken is de laatste jaren gegroeid. Het aantal uithuisplaatsingen in Amsterdam en Rotterdam is in twee jaar tijd gehalveerd door de nieuwe aanpak van Bureau Jeugdzorg. Uithuisplaatsing vindt alleen plaats als andere jeugdzorg niet werkt. Er wordt ook veel meer ambulante hulp ingezet, ten koste van residentiële hulp. Het aantal kinderen in een gesloten setting neemt af. Dat is prima. Je kunt er als het ware pas tevreden mee zijn als het aantal nul is, maar het is wel goed om dat te signaleren. 

Ik hoop en verwacht dat het beleid en de ambities die we hebben voor de transitie in de jeugdzorghulp, eraan bijdragen dat er minder kinderen in een opvangvoorziening moeten verblijven. De uitgangspunten voor die transitie zijn immers: preventie, uitgaan van eigen kracht en zelfredzaamheid. De gemeente is straks, beter dan nu, in staat om de gezinnen de daarbij benodigde ondersteuning te bieden, bijvoorbeeld door de Vroeghulp en de Eigen Kracht-conferenties. 

Over de tweede wens, dat kinderen in de opvangcentra moeten kunnen spelen, sporten en ontspannen, zeggen wij natuurlijk ook allemaal dat het zou moeten kunnen. Ik juich de initiatieven in de gezinshuizen, waar daarvoor veel aandacht is, dan ook toe. Er zijn al heel veel activiteiten die erop zijn gericht om het spelen en sporten ook in residentiële voorzieningen te bevorderen. Laat duidelijk zijn dat initiatieven zoals van Stichting Het Vergeten Kind een zeer welkome aanvulling zijn op ons beleid, zoals de heer Van Veen zei. De inspecties die toezien op de kwaliteit van residentiële voorzieningen, hebben ook aandacht voor dit soort zaken. Ik heb daar onlangs apart aandacht voor gevraagd bij de inspectie. Ook de raden van cliënten of jongeren kunnen daarvoor aandacht vragen. 

Het punt is dat residentiële voorzieningen die gericht zijn op jongeren, heel veel aandacht moeten hebben voor de mogelijkheden voor sport, spel en ontspanning. Dat is niet altijd het geval in opvanghuizen die niet gericht zijn op jongeren, maar die zijn bedoeld voor crisissituaties. Ik zal hier dadelijk nog op terugkomen. 

De voorzitter:

Voor die tijd heeft mevrouw Leijten een vraag voor u. 

Mevrouw Leijten (SP):

Het wordt nu weer gezegd. De VVD zei het en ook in de brief werd gezegd dat dit initiatief een aanvulling is op wat er allemaal al plaatsvindt. Dat is het natuurlijk. Het geeft ook blijk van heel veel waardering voor al die mensen die werken in de jeugdzorg, die werken met kinderen, die pleegouder zijn en noem maar op. Dat het nodig is dat Stichting Het vergeten Kind een week lang actie voert omdat nog 32.000 kinderen in een sobere opvang wonen, is in zekere zin ook een aanklacht. Ik vind het een beetje schuren dat het iedere keer "een aanvulling op" wordt genoemd, want volgens mij zien zij de actie die zij voeren als een echt concrete actie. 

Spelen en ontspannen moeten eigenlijk gewoon zijn voor de kinderen die nog in de opvang wonen. Is de staatssecretaris bereid om met al die gemeenten die straks verantwoordelijk zijn voor deze kinderen in de opvang, gewoon af te spreken dat budget wordt vrijgemaakt om kinderen te laten sporten, ontspannen en spelen? 

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat doen we voor een deel al. Ik wijs erop dat we het programma Meedoen! Sport en Bewegen hebben gefinancierd. Dat liep tot juni 2013. Het werd uitgevoerd door de Federatie Opvang en had als doel het inbedden van "meedoen in alle vormen", binnen het gedachtegoed van de aanpak, in de begeleiding binnen de opvang. Daaropvolgend financier ik nu het programma Meedoen in beweging van de Federatie Opvang, dat loopt tot 2016. De doelstelling van dit programma is nu juist het structureel inbedden en borgen van het thema "meedoen" in de begeleiding van cliënten, waardoor de participatie wordt vergroot. Ook stel ik via het programma Sport en Bewegen in de Buurt cofinanciering beschikbaar om ervoor te zorgen dat er een impuls wordt gegeven door middel van buurtsportcoaches en activiteiten in de buurt die ook gericht zijn op deze kinderen. 

Ik snap dat het nooit genoeg is. Dat vind ik zelf ook. Ik vind het daarom prima om ook van mijn kant aandacht van de gemeenten te blijven vragen. Ik financier ook een aantal activiteiten van de Federatie Opvang. Daarom sprak ik ook van activiteiten in aanvulling op de activiteiten die plaatsvinden. Ik vind het goed, terecht en heel mooi van Stichting Het vergeten Kind om nog een keer aandacht voor dit onderwerp te vragen en om ervoor te zorgen dat het op de agenda blijft. Het is dus niet zo dat de rijksoverheid op dat punt niks doet. 

Mevrouw Leijten (SP):

Volgens mij heb ik dat ook niet gezegd en zegt de stichting Het Vergeten Kind ook niet dat het Rijk niks doet. Het was gewoon een heel concrete vraag: wil de staatssecretaris met de gemeenten afspraken maken over het vrijmaken van budget? Het is hartstikke mooi dat de staatssecretaris iets probeert te doen via de Federatie Opvang en de buurtsportcoaches. We weten echter dat niet alle gemeenten daaraan meedoen en we weten bovendien dat de Federatie Opvang niet in alle gemeenten aan het werk is. We weten echter ook dat er in praktisch alle gemeenten opvangplekken zijn. De staatssecretaris spreekt in de komende tijd nog honderdduizend keer met gemeenten over allerlei kwesties. Wil hij dit op de agenda zetten? Er leven kinderen in een opvang die kil kan zijn. Laat hen in ieder geval spelen, sporten en ontspannen. Maak daar budget voor vrij. Vergeet deze kinderen niet in alle drukte die de gemeenten nu krijgen door de nieuwe zorgtaken. 

Staatssecretaris Van Rijn:

Dit is een terecht punt. Ik heb dit thema al op allerlei bijeenkomsten met de gemeenten besproken, met gemeenteambtenaren en met mensen van de maatschappelijke opvang die nadachten over de vraag wat de decentralisatie voor hen zou gaan betekenen. Mevrouw Leijten heeft er al op gewezen. Ik laat de methodiek Veerkracht op maat maken voor de maatschappelijke opvang. We gaan bekijken hoe wij de lessen die wij bij de vrouwenopvang met het programma Veerkracht hebben geleerd, kunnen vertalen naar de maatschappelijke opvang. Bij die methodiek wordt ook specifiek aandacht besteed aan de eigen hulpvraag van het kind, zodat wij ook dit aspect van de vrouwenopvang naar de maatschappelijke opvang kunnen overbrengen. Bij de kwaliteitsimpuls voor de aanpak van huiselijk geweld heb ik 10 miljoen extra ter beschikking gesteld. Dit moet natuurlijk een breed programma zijn, maar daarbinnen moet er vooral aandacht zijn voor de positie van kinderen in de vrouwenopvang en de maatschappelijke opvang. Dat heb ik gedaan, dat ga ik doen en dat zal ik blijven doen. 

Mevrouw Bergkamp (D66):

Omdat het nu gaat over de rol van de gemeente, stel ik maar meteen mijn vraag. Ik heb begrepen dat kinderen in de opvang niet meegenomen zijn in de regionale transitiearrangementen. Is het niet handig om dat alsnog te doen? Het is toch een instrument waar heel veel gemeenten mee bezig zijn en naar kijken. 

Staatssecretaris Van Rijn:

Daar kunnen we inderdaad naar kijken. Over de vrouwenopvang en de maatschappelijke opvang hebben wij vooral met de Federatie Opvang en de centrumgemeenten gesproken om te achterhalen wat we nu leren van het Stedelijk Kompas dat daar wordt uitgevoerd. Daarbij hebben wij twee dingen geconstateerd. Ten eerste is er soms te weinig aandacht voor de kinderen in de opvang. Vandaar het programma Veerkracht en de impuls die ik eraan wil geven met de genoemde 10 miljoen. Ten tweede is er de vraag hoe we de registratie kunnen verbeteren, want we weten er nog te weinig van. Ik wil dus eigenlijk focussen op het overleg dat ik nu regelmatig heb met de VNG, de centrumgemeenten en de Federatie Opvang, om heel specifiek aandacht te blijven vragen voor de positie van kinderen in de vrouwenopvang en in de maatschappelijke opvang. 

Mevrouw Bergkamp (D66):

Als uit dat overleg met de Federatie Opvang en de VNG blijkt dat het toch een goed idee is om dit op te nemen in zo'n regionaal transitiearrangement, kan ik er dan van uitgaan dat de staatssecretaris dat alsnog zal meenemen? 

Staatssecretaris Van Rijn:

Als dat nuttig is, zeker. Alleen gaan die regionale transitiearrangementen over het brede gebied. Met de centrumgemeenten en met de Federatie Opvang spreken we heel specifiek over de vrouwenopvang, de maatschappelijke opvang en de positie van kinderen daarin. Op zich lijkt mij dat een meer gefocuste benadering, maar alles wat nuttig is en wat kan werken, zal ik oppakken. 

Mevrouw Vermeij (PvdA):

U vervolgt uw betoog. 

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik denk dat ik ook het volgende moet duiden. Als er sprake is van residentiële opvang gericht op jongeren, is het vanzelfsprekend dat er meer voorzieningen zijn gericht op jongeren. Sommige vormen van opvang zijn er uiteraard veel minder geschikt voor, zoals de vrouwenopvang en de maatschappelijke opvang. Als een gezin, om wat voor reden ook, in een crisissituatie komt en er crisisopvang moet komen, is het logisch dat dat crisisopvang is die bij uitstek geschikt is voor het kind. Om die reden onderschrijf ik ten zeerste de stelling dat zo'n crisisopvang zo kort mogelijk moet duren. Ik denk dat we met zijn allen het uitgangspunt delen dat men niet langer dan vier weken in de crisisopvang moet verblijven, en dat het nog beter is als die periode korter dan vier weken kan zijn. Dat is het uitgangspunt van het beleid, ook van het gemeentelijk beleid. In crisissituaties is de eerste zorg natuurlijk dat er meteen opvang voorhanden is. Die periode moet dus zo kort mogelijk zijn. En er moeten zo snel mogelijk afspraken worden gemaakt, bijvoorbeeld met woningcorporaties. Mevrouw Bergkamp vroeg daar aandacht voor. 

Mevrouw Bergkamp vroeg mij ook of ik hier aandacht aan zou kunnen geven door middel van het organiseren van een symposium. Ik denk dat er wordt gedoeld op het "housing first"-concept. Dat concept onderschrijf ik zeer; ik vind een dergelijke strategie zeer interessant. Er wordt eerst gezorgd voor een woning; dat is het startpunt voor de hulpverlening. In Nederland worden daar al positieve resultaten mee behaald. Uit een evaluatie van housing first in Amsterdam bleek onder andere dat 77% van de deelnemers aan zo'n project na vijf jaar nog steeds een stabiele huisvestingsituatie kent. Daarnaast is de zorg voor mensen duidelijk verbeterd en is er voorkomen dat mensen in zware intramurale zorg terechtkomen. Ik heb hier aandacht aan besteed tijdens de Dag van de Maatschappelijke Opvang in oktober 2013. In juni 2013 was er een goed bezochte Europese conferentie over housing first in Amsterdam. Dit vindt op veel meer plekken plaats. Ik ben van plan om daar, samen met de gemeenten, voortdurend aandacht voor te blijven vragen. Ik denk dat dit een project is met veel potentie, waarmee we dit probleem juist aan de voorkant opvangen. 

Nu de vijfde wens: alle kinderen in de vrouwenopvang moeten specialistische hulp krijgen. Daarop is de ontwikkeling van het programma Veerkracht gericht: in het algemeen niet alleen op de vrouwenopvang, maar juist ook op de positie van kinderen daarin. Dit is misschien een bruggetje naar een aantal vragen die zijn gesteld over de ambities die wij hierbij hebben. Dat is heel lastig. In de eerste plaats constateerden we in de discussie met de Federatie Opvang en de centrumgemeenten over het Stedelijk Kompas dat de registratie af en toe niet helemaal lekker is, dat je daardoor niet weet wat je met elkaar vergelijkt en dat het daarom heel moeilijk is om ambities te formuleren. Ik vind wel dat we dit alleen maar moeten doen als we ook afspraken kunnen maken over de resultaten die we gaan bereiken. Ik heb dat ook gezegd bij het ter beschikking stellen van die extra impuls van 10 miljoen. 

Ik beschouw de vraag hierover als een aansporing om samen met de gemeenten en de Federatie Opvang te bekijken in hoeverre we concrete ambities zouden kunnen formuleren, aan de hand waarvan we ook zouden kunnen zeggen of ons beleid succesvol is. Ik weet dat dit nog een heel heikele kwestie is omdat die registraties nog niet helemaal lekker zijn, maar ik zou wel bereid zijn om met de Federatie Opvang, de VNG en de centrumgemeenten te bekijken of we met name op dit punt een aantal concrete ambities en doelstellingen zouden kunnen formuleren, hoe moeilijk dat ook is in dit stadium, om na enige tijd met behulp van onze monitoring te kunnen bekijken of het beleid succesvol is en of ermee concrete resultaten kunnen worden voorzien. 

Ik kan mij gewoon nu niet binden aan die concrete doelstellingen. 

Ik heb al gewezen op het feit dat bij het Stedelijk Kompas nu juist werd geconstateerd dat die registratie per gemeente en per centrumgemeente veel te verschillend was. Daarover zijn we nu een aantal afspraken aan het maken, maar ik ben er zeer voor om onze volgende stap te laten zijn dat we samen met de Federatie Opvang en de centrumgemeenten proberen om op dat punt concrete ambities te formuleren. Ik ben met gemeenten en cliëntenorganisaties in gesprek over de inrichting van een monitor vanuit cliëntenperspectief. Ik wil de Kamer eigenlijk nog deze maand over de ontwikkeling van die monitor verder informeren. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Is de staatssecretaris het met me eens dat het uitgangspunt moet zijn dat ieder kind in de vrouwenopvang individuele begeleiding krijgt? Dat is ook de bedoeling van het project Veerkracht. 

Staatssecretaris Van Rijn:

Ja. Ik heb ook geconstateerd dat de ontwikkeling van het programma Veerkracht in sommige locaties voor vrouwenopvang heel goed gaat, terwijl het in andere locaties nog verder ontwikkeld moet worden. Mevrouw Ypma heeft daar zelf voorbeelden van gegeven. Dat betekent dat we aandacht moeten hebben voor de effectiviteit en de implementatie van het programma Veerkracht. Je ziet dat het vaak een soort project is en dat dit een structurele inbedding moet krijgen. De Federatie Opvang wijst daar ook op. Ik wil dus graag samen met de centrumgemeenten en de Federatie Opvang in overleg over de vraag hoe we die borging voor elkaar kunnen krijgen. Ik ga er overigens van uit dat de impuls die ik geef met die 10 miljoen, ook een belangrijke impuls zou kunnen zijn om te vragen dat er op dat punt concrete resultaten worden bereikt. Ik wil in dit verband niet het woord "eisen" gebruiken. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik wil dat graag onderschrijven, want het project Veerkracht kost gewoon geld per kind. Wij willen de staatssecretaris graag meegeven dat het van belang is om echt het uitgangspunt neer te zetten dat ieder kind individuele begeleiding krijgt. We weten dat die kinderen echt een enorm verhoogde kans hebben op mishandeling. 

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik kan dat beleidsuitgangspunt alleen maar onderschrijven en zal het ook graag verder onder de aandacht van de gemeenten brengen. 

Ik heb al een aantal specifieke vragen beantwoord. Mevrouw Ypma heeft nog expliciet aandacht gevraagd voor de positie van de pleegouders. Ik onderschrijf haar opmerking dat een groot pleegouderbestand zeer van belang is. Gemeenten zijn straks verantwoordelijk voor het zorgdragen voor een kwalitatief maar ook toereikend aanbod van pleegouders, de werving van pleegouders en de financiering daarvan. Ik denk dat dit ook weer een impuls geeft. Mevrouw Ypma zei: zou je niet eens moeten kijken hoe je wijkgericht pleegouders zou kunnen werven? Ik denk dat dit een goed idee is, dat ik ook wil meenemen in mijn overleg met de gemeenten. Gemeenten worden nu verantwoordelijker worden voor de jeugdzorg en zij worden ook verantwoordelijk voor de werving van pleegouders. Daarom zijn zij ook in staat om regionaal maar ook heel lokaal ingestoken te kijken of aan een versterking van het pleegouderbestand kan worden gewerkt. 

Ik wijs erop dat wij al campagnes voeren samen met de gemeenten. Die worden nu regionaal ingevuld. Ook via social media wordt gericht geworven voor concrete pleegkinderen. Dat gebeurt op voorlichtingsbijeenkomsten met foto's van pleegkinderen, zodat mensen ook kunnen zien over wie het gaat. Het gaat niet over anonieme kinderen, maar over kinderen die heel concreet in de problemen zijn geraakt. Dat kan inderdaad ook in de wijk gebeuren. 

Mevrouw Bergkamp heeft ten slotte een vraag gesteld over de Europese middelen. Ook de Federatie Opvang heeft het signaal afgegeven dat daarnaar gekeken zou kunnen worden. Mag ik afspreken dat ik de suggestie van mevrouw Bergkamp meeneem en samen met de Federatie Opvang bekijk of daar muziek in zit? 

De voorzitter:

Mevrouw Bergkamp loopt naar de microfoon. 

Mevrouw Bergkamp (D66):

En staat daar inmiddels. Ik bedank de staatssecretaris voor de erkenning dat het goed is om de suggestie van Federatie Opvang te onderzoeken. Ik heb nog wel een vraag die nog niet beantwoord is. Het lijkt ons heel goed om meer grip te krijgen op de voortgang. Er is een aantal wensen geformuleerd. Wij zouden heel graag willen weten hoe de situatie nu is. We willen ook weten waar we naartoe gaan en wat de ambitie is. We willen ook graag dat we het kunnen volgen als Kamer, dat we het ook kunnen monitoren. Heb ik de staatssecretaris goed begrepen dat die monitoring waar de staatssecretaris het net over had, een bredere monitor is, kijkend naar de wensen die geformuleerd zijn door Stichting Het Vergeten Kind? 

Staatssecretaris Van Rijn:

Wat mij betreft wel. We zijn in overleg met de centrumgemeenten en met de Federatie Opvang, onder andere ook over die impuls. We hebben met name rond het programma Veerkracht aandacht gevraagd voor de positie van kinderen. Dat doen wij niet voor niets. Het lijkt mij heel goed om — dat probeerde ik al toe te zeggen — samen met de gemeenten te bekijken welke ambities wij daarbij kunnen ontwikkelen en tegelijkertijd ook te bekijken hoe wij dit kunnen monitoren, zodat wij met elkaar kunnen bediscussiëren wat de voortgang en wat het resultaat is van het beleid. 

Mevrouw Bergkamp (D66):

Dat lijkt mij prima. Daar ben ik heel blij mee. Het is misschien een suggestie om ook Stichting Het Vergeten Kind daarin te betrekken. We staan hier eigenlijk omdat die stichting heel goed aandacht heeft gevraagd voor deze kwestie. De Federatie Opvang is heel actief maar ik denk dat het ook goed zou zijn Stichting Het Vergeten Kind daarin te betrekken. Het zijn de wensen die zij heeft geformuleerd die wij als Kamer als geheel hebben ondertekend. Ik zou het dan ook wel op prijs stellen om deze organisaties hierbij te betrekken. 

Staatssecretaris Van Rijn:

Dit lijkt mij een prima idee. 

Mevrouw Leijten (SP):

Voorzitter. 

De voorzitter:

U hebt zoals u weet één minuut. 

Mevrouw Leijten (SP):

Het is goed dat u mij daaraan helpt herinneren. 

Met de 41.000 vlaggetjes die werden aangeboden aan onze Kamer worden de wensen die leven om de omstandigheden voor 32.000 kinderen te verbeteren breed onderschreven. Ik hoor dat ook van de staatssecretaris, maar de zorgen zijn ook groot, want er verandert veel. Er gaat veel naar de gemeenten, iedereen is druk en dan kun je zomaar een vergeten kind zijn. Daarom voel ik me toch genoodzaakt de volgende motie in te dienen, want ik denk dat de aandacht voor deze vergeten kinderen nu juist urgenter is dan ooit. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat 32.000 kinderen in Nederland in sobere opvangcentra leven; 

overwegende dat de Stichting Het Vergeten Kind vijf verbeterpunten heeft opgesteld om kinderen een betere leefomgeving te bieden: 

1. geen kinderen in leefgroepen opvangen; 

2. mogelijkheden om te sporten, spelen en te ontspannen; 

3. geen kinderen in de daklozenopvang; 

4. kinderen niet langer dan vier weken in de crisisopvang; 

5. specialistische hulp voor kinderen in de vrouwenopvang; 

roept de regering op, de vijf punten ter verbetering uit te voeren en de Kamer hierover met Prinsjesdag te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Leijten. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 379 (31839). 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Voorzitter. Ieder kind in een opvangcentrum is er een te veel, zei de staatssecretaris terecht. De PvdA, maar ook de andere partijen hier, vergeten deze kinderen niet. Wij zijn dan ook erg blij dat de staatssecretaris twee toezeggingen heeft gedaan, namelijk dat ieder kind persoonlijke aandacht zou moeten krijgen, wat hij ook graag wil bespreken, dat hij 10 miljoen euro als impuls voor Veerkracht daaraan zou kunnen bijdragen en dat hij de wijkpleeggezinnen zal bespreken met de VNG. 

Dan hebben wij nog één punt staan. Daarom dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat 31.000 kinderen leven in sobere opvangcentra; 

overwegende dat onderzoek laat zien dat deze kinderen tijdens hun jeugd veel schade oplopen in hun ontwikkeling; 

van mening dat deze kinderen een veilig thuis verdienen; 

verzoekt de regering, samen met VNG te komen met een concrete ambitie op het gebied van in huis plaatsen die gericht is op het (binnen afzienbare tijd) halveren van het aantal kinderen in sobere opvangcentra; 

verzoekt de regering tevens, de Kamer hierover te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ypma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 380 (31839). 

Staatssecretaris Van Rijn:

Voorzitter. Ik geef een reactie op de twee moties. 

In de motie-Leijten op stuk nr. 379 wordt mij gevraagd om de vijf punten ter verbetering uit te voeren en de Kamer hier met Prinsjesdag over te informeren. Ik dacht dat ik in mijn brief maar ook vandaag heb gezegd dat ik die vijf punten onderschrijf. Het is niet zozeer mijn uitvoering, maar het is vooral de uitvoering van de gemeenten. Die wil ik stimuleren en bevorderen, om ervoor te zorgen dat die wensen dichterbij komen. Prinsjesdag is veel dichterbij dan we denken. Ik weet niet of ik dan al in staat ben om te zeggen wat de stand van zaken rond de ambities is, terwijl ik net heb toegezegd om samen met de gemeenten te bekijken of die ambities geformuleerd kunnen worden. Ik zou graag naar een vorm zoeken waarmee ik hierop positief kan reageren en waarmee ik enigszins in de gelegenheid word gesteld om dat rustig met de gemeenten te bespreken. Ik wil ook enige tijd hebben om daarover rustig te kunnen rapporteren. 

Mevrouw Leijten (SP):

Het zou heel mooi zijn als de staatssecretaris en ik er nu een keer samen uit kunnen komen tijdens het eerste debat dat we hebben na mijn zwangerschapsverlof. Ik dacht aan Prinsjesdag, want stel dat we dan denken dat er geld nodig is, dan kan de Kamer nog sleutelen aan al die begrotingen. Maar de behandeling van de begroting is vaak zes weken daarna. Zou de staatssecretaris dan genoeg tijd hebben om het ons te laten weten? Ik had Prinsjesdag neergezet, omdat we dan de mogelijkheid hebben om te bekijken of wij, als dat nodig is, ergens geld vrij kunnen maken in de middelen die ons worden gepresenteerd voor volgend jaar. Als het op een later moment kan en wij het als Kamer nog kunnen bekijken, dan zijn wij er volgens mij uit. 

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik heb niet de illusie dat mevrouw Leijten afhankelijk is van mijn brief om te bekijken of zij voorstellen bij de begroting heeft. Het gaat mij een beetje om het principe. Volgens mij zijn we het met elkaar eens dat ik mijn best ga doen om samen met de gemeenten te bespreken welke ambities we op dit punt kunnen hebben en hoe we dit kunnen verbeteren. Of het nou op Prinsjesdag is of zes weken daarna, die termijn lijkt mij heel erg kort. Maar ik zal mijn toezegging gestand doen dat ik met de gemeenten ga bespreken hoe wij op dit soort punten concrete ambities kunnen formuleren. Ik stel voor dat ik de Kamer vervolgens regelmatig informeer over de voortgang daarvan. Daar hebben wij ook regelmatig rapportages van. Ik ben ervan overtuigd dat de Kamer die rapportages zal krijgen, maar ook als zij die niet krijgt, kunnen we bij de behandeling van de begroting altijd spreken over de vraag of de middelen toereikend zijn. Als mevrouw Leijten dat tijdschema eruit wil halen, denk ik dat we een heel eind komen. 

Mevrouw Leijten (SP):

Ik zal het dictum van de motie wijzigen in: roept de regering op, de vijf punten ter verbetering uit te voeren. 

De staatssecretaris kent ons goed genoeg en weet dat wij hem achter de vodden zitten als we het idee hebben dat het niet goed genoeg gaat. 

De voorzitter:

Wij zien die gewijzigde motie tegemoet. 

Staatssecretaris Van Rijn:

Dan laat ik het oordeel aan de Kamer. 

In de motie-Ypma op stuk nr. 380 staat: verzoekt de regering om samen met de VNG te komen met een concrete ambitie op het gebied van inhuisplaatsen. Daar staat een haakje achter: (binnen afzienbare tijd) halveren van het aantal kinderen in sobere opvangcentra. Ik heb toegezegd om samen met de VNG te bespreken of we concrete ambities kunnen formuleren en om vervolgens te bekijken of we die kunnen monitoren. Het lijkt mij wijs om niet nu al te zeggen dat we hebben nagedacht over de vraag wat die ambities moeten zijn. Dan zijn er immers weinig mogelijkheden voor overleg. Als mevrouw Ypma mij op dat gebied enige ruimte kan geven, zou ik wellicht ook deze motie kunnen beschouwen als ondersteuning van beleid. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Als ik de woorden "binnen afzienbare tijd" en "halveren" nou eens weghaal en daarvan "verminderen" maak, dan wordt het dictum van de motie: verzoekt de regering, samen met VNG te komen met een concrete ambitie op het gebied van inhuisplaatsen die gericht is op het verminderen van het aantal kinderen in sobere opvancentra. 

Staatssecretaris Van Rijn:

Dan laat ik het oordeel aan de Kamer 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik pas de motie als zodanig aan. 

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik gun mijn collega's moties en "oordeel Kamer", daar gaat het mij niet om. Ik vraag mij wel af welke toezegging ik net van de staatssecretaris heb gekregen. Volgens mij heeft hij over de vijf ambities aangegeven dat hij zich ervoor gaat inzetten, dat er monitoring komt, dat hij de Kamer gaat informeren en dat hij in gesprek gaat met de VNG. Welke toezegging heb ik gekregen ten opzichte van de twee moties? Ik ben hierover even in verwarring. Ik vind de moties overigens prima en ze zijn misschien een goede stok achter de deur. 

Staatssecretaris Van Rijn:

Misschien dat de combinatie van beide moties exact verwoordt welke toezegging ik al aan mevrouw Bergkamp heb gedaan. 

De beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Over de moties wordt volgende week dinsdag gestemd. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

Naar boven