7 Vastleggen en bewaren van kentekengegevens

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de regeling van het vastleggen en bewaren van kentekengegevens door de politie (33542).

De voorzitter:

Aan de orde is de eerste termijn van de beantwoording van de zijde van de regering, maar voordat ik de minister het woord geef, deel ik u mee dat de heer Van der Staaij zich heeft moeten afmelden voor de voortzetting van dit debat vanwege verplichtingen elders.

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Minister Opstelten:

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de leden en geachte afgevaardigden voor hun inbreng in eerste termijn bij de plenaire behandeling van dit wetsontwerp tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de regeling van het vastleggen en bewaren van kentekengegevens door de politie. Het is een lange titel, en net zoals u zal ik het maar duiden als het wetsvoorstel ANPR. Het wetsvoorstel regelt dat de kentekengegevens van alle een camera passerende voertuigen bewaard mogen worden binnen de kaders van de wet. In het wetsvoorstel is een afweging gemaakt tussen verschillende belangen. Net als de leden die afweging in het debat hebben gemaakt, heb ik dat natuurlijk ook gedaan.

Aan de ene kant gaat het om het belang van de opsporing. Daarvoor is het van belang dat kentekengegevens worden bewaard zodat we die later kunnen gebruiken bij een opsporingsonderzoek. De kentekengegevens kunnen bijvoorbeeld bijdragen aan het bewijs of richting geven aan het onderzoek, doordat zij leiden tot nieuwe verdachten of verdachten juist uitsluiten.

Aan de andere kant dient zoals altijd een afweging te worden gemaakt vanuit het besef dat het gaat om de privacy van de burgers, want hun kentekens worden bewaard. In dit wetsvoorstel is naar een balans, naar een evenwicht, tussen deze belangen gezocht en dat heeft ertoe geleid dat het enerzijds mogelijk wordt gemaakt kentekengegevens te bewaren maar dat anderzijds een aantal beperkingen, een aantal waarborgen, is opgenomen.

Die beperkingen zijn de volgende. Ten eerste is er gekozen voor een beperkte bewaartermijn van vier weken.

Ten tweede wordt slechts een beperkte set gegevens bewaard, namelijk alleen de kentekengegevens. De naam van de bestuurder wordt niet in de ANPR-database opgeslagen. Uit rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens kan worden afgeleid dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer hierdoor minder vergaand is.

Ten derde mogen de kentekengegevens alleen worden geraadpleegd door een daartoe door mij geautoriseerde opsporingsambtenaar.

Ten vierde mogen de gegevens alleen geraadpleegd worden voor opsporing van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en voor de aanduiding van een voortvluchtige verdachte of veroordeelde.

Ten vijfde is er onafhankelijk toezicht door het College bescherming persoonsgegevens, gevraagd en ongevraagd. Ook is er de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid.

Naar mijn mening heeft het kabinet met dit wetsvoorstel een goed evenwicht gevonden tussen de verschillende betrokken belangen. Ik zal de vragen in een aantal blokjes beantwoorden. Ik begin met nut en noodzaak. Dan ga ik in op de bewaartermijn. Vervolgens kom ik op de vele vragen die over privacy zijn gesteld. Daarna zal ik de uitvoeringsvragen beantwoorden. Dan ga ik in op de positie van de AMvB en de evaluatie. Uiteindelijk zal ik de overblijvende vragen beantwoorden. Aan het slot van mijn betoog ga ik graag in op de amendementen van de heer Segers.

Wat is de meerwaarde van het wetsvoorstel? Wat is het verschil ten opzichte van de huidige inzet op grond van artikel 3 van de Politiewet? ANPR kan op grond van bestaande wetgeving alleen worden toegepast in het kader van een opsporingsonderzoek. Met andere woorden, je kunt alleen beelden van na het strafbare feit vastleggen en bekijken. Als bekend is geworden dat er een strafbaar feit is gepleegd, kan echter de situatie ontstaan dat je wilt terugzoeken in beelden van vlak daarvoor. Om de oude beelden te kunnen terugzoeken, moet je de mogelijkheid hebben om de beelden op te nemen, zonder dat je op dat moment al weet of de beelden nodig zijn voor de opsporing van een strafbaar feit en zonder dat er al een opsporingsonderzoek is gestart. Artikel 3 van de Politiewet biedt daartoe geen mogelijkheden. De heer Bontes heeft het duidelijk uitgelegd na de interventie van de heer Van der Staaij. Dat is de reden dat ik het wetsvoorstel heb gemaakt. Het wetsvoorstel biedt de mogelijkheid om de kentekengegevens te bewaren, zonder dat er op dat moment een aanleiding voor is. De gegevens mogen verder niet geraadpleegd worden, behalve door een geautoriseerde opsporingsambtenaar, als het nodig is voor de opsporing van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, of ter aanhouding van de voortvluchtige.

Is het belang van het bewaren van passagegegevens aangetoond en is hier nog iets over te zeggen? Deze vraag hebben velen gesteld, in verschillende toonaarden overigens. Deze vorm van kentekenherkenning is door enkele regio's toegepast. Ze zijn er echter in 2010 mee gestopt toen het College bescherming persoonsgegevens oordeelde dat er geen wettelijke grondslag voor was. Daardoor kunnen er geen precieze cijfers worden gegeven over het aantal misdrijven dat jaarlijks kan worden opgelost door uitvoering van dit wetsvoorstel. Het onderzoeksbureau de DSP-groep heeft in opdracht van het WODC onderzoek gedaan naar de toepassing van ANPR. Op grond van onderzoeken naar de toepassing van ANPR in de periode vóór het oordeel van het CBP in 2010 komt het WODC tot de conclusie dat ANPR een meerwaarde kan hebben voor de opsporing. De passagegegevens zijn volgens de onderzoekers van groter belang voor de opsporing dan het kunnen terugzoeken in eerder bewaarde hits. De meerwaarde is vooral het verder richting geven aan het onderzoek. Ook in het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en België zijn goede ervaringen opgedaan met ANPR. Onderzoeken laten dat zien. Uit deze onderzoeken kan worden afgeleid dat ANPR zeker een meerwaarde kan hebben.

In de memorie van toelichting zijn enkele voorbeelden gegeven van het gebruik van kentekengegevens door de toenmalige regiokorpsen IJsselland en Rotterdam Rijnmond. Ik ga dat niet allemaal herhalen, want u hebt het zelf kunnen lezen. Eén casus betrof een levensdelict en het laten verdwijnen van een stoffelijk overschot, waarbij het voertuig van het slachtoffer werd gebruikt. Ik denk ook aan de situatie in Zwolle. In twaalf van de negentien onderzochte zaken leidde de inzet van ANPR tot specifieke opsporingsinformatie. Daarnaast kon door middel van ANPR richting worden gegeven aan opsporingsonderzoeken. Door het onderzoek van de DSP-groep zijn deze negentien cases opnieuw beoordeeld.

De heer Schouw (D66):

Ik geloof dat de minister bezig was met zaken die we al in de memorie van antwoord hadden kunnen lezen.

Minister Opstelten:

Dat zei ik ook al.

De heer Schouw (D66):

Dat is prima als opwarmertje. De minister had het over een aantal landen waar ANPR met groot succes wordt toegepast. In zijn rijtje vergat hij echter Duitsland. De minister heeft de dossiers natuurlijk uitermate goed gelezen. Het is hem dus bekend dat het Duitse Bundesverfassungsgericht in 2008 heeft gezegd dat het ANPR-systeem niet kan. Hoe heeft de minister dat meegewogen?

Minister Opstelten:

Zeker, dat hebben we meegewogen, zoals we alles meewegen. De heer Schouw kwam daarbij op Duitsland. Dat is natuurlijk algemeen bekend. Het is eigenlijk dezelfde situatie als wij in 2010 hadden. Het College bescherming persoonsgegevens zei toen dat het niet kon. Dat is in Duitsland al iets eerder gebeurd. In Duitsland heeft men nu geen aanleiding gezien om wettelijke regelingen te treffen om dit wel mogelijk te maken. Het systeem van wetgeving is daar natuurlijk anders. Wat dat betreft zijn de feiten precies hetzelfde. Wij behandelen nu het wetsontwerp dat eigenlijk de conclusie is van de uitspraak van het college. Zoals de heer Van der Staaij al zei, moet je dit allemaal goed wegen. Het moet in balans zijn. Er moet echter altijd een wettelijke grondslag voor zijn. Dat is duidelijk.

De heer Schouw (D66):

Ik sta er even bij stil, omdat het wel zo eerlijk is om in het rijtje van landen ook Duitsland te noemen. Duitsland zegt: we doen dit niet, omdat het niet effectief is en de privacy aantast. Mijn vervolgvraag is hoe serieus de minister het College bescherming persoonsgegevens neemt. Dat heeft namelijk in 2011 geadviseerd om het voorstel vanwege allerlei privacyoverwegingen niet in te dienen. Waarom heeft de minister dat advies in de wind geslagen?

Minister Opstelten:

Ik heb een aantal blokjes. We kunnen ook nu alles doen. Ik geef er echter de voorkeur aan om al die precieze vragen die de heer Schouw en anderen gesteld hebben op dat moment af te wegen.

De voorzitter:

Mijnheer Schouw, de minister heeft een verhaal. Hij heeft aangegeven in welke volgorde hij de vragen zou willen beantwoorden. Het lijkt mij redelijk als hij de kans krijgt om de vragen die u al eerder gesteld hebt op enig moment te beantwoorden.

De heer Schouw (D66):

Zeker, voorzitter. Dat mag de minister.

Minister Opstelten:

Ik vind dat punt echter wel terecht. Ik weet natuurlijk heel precies wat er in dat advies staat, net als in andere adviezen. Daar kom ik allemaal op terug.

Mevrouw Gesthuizen vroeg of ik er niet een beetje genoeg van had om telkens met al die mensen te spreken. Dat was meer een gevoelsvraag. Dat is niet zo. Voor mij is het zelfs een uitdaging en een buitengewoon genoegen. Het geeft ook de zorgvuldigheid aan van wat je doet. Je neemt niet altijd alles van adviseurs over, maar je wijst ook niet altijd alles af. Dat geldt natuurlijk ook voor het College bescherming persoonsgegevens. Ik heb het advies van het college betrokken bij het opstellen van het wetsvoorstel. Het plaatst zijn twijfels bij de noodzaak van het wetsvoorstel. Ik heb daarin een andere afweging gemaakt. Naar aanleiding van het advies heb ik de punten in de memorie van toelichting nader onderbouwd. Dat weet ook de heer Schouw. Het advies heeft aanleiding gegeven om de delicten waarbij raadpleging van de gegevens mogelijk is, te beperken tot feiten waarop voorlopige hechtenis van toepassing is. Dat is het punt dat ik van het college heb overgenomen. Dat betekent dat de gegevens niet kunnen worden gebruikt voor relatief lichte feiten.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik ben nu een beetje in dubio, voorzitter. Ik richt me even tot u, omdat ik ervan uitga dat de minister nog ingaat op de kritiek die van het College bescherming persoonsgegevens is gekomen.

De voorzitter:

Ik neem aan dat hij dat in het blokje over privacy zal doen. Als dat niet zo is, komt u er gewoon op terug.

Minister Opstelten:

Ik heb dat hier apart liggen. Ik kondig echter aan dat ik nut en noodzaak van de feiten en de casuïstiek die ik hier heb niet ga herhalen. In het debat kwam dat wel even aan bod. Dat punt is in de memorie van toelichting en in de schriftelijke procedure goed naar voren gebracht.

In antwoord op de vraag van de heer Schouw zeg ik dat we geen harde cijfers over aantallen hebben, al hebben we wel feiten uit het verleden. Ook hebben we veel voorbeelden en onderzoeken uit het buitenland die laten zien hoe nuttig ANPR kan zijn. De evaluatie zal verder duidelijkheid bieden. Ook die waarborg heb ik ingebouwd.

Mevrouw Helder en mevrouw Gesthuizen vragen hoeveel procent van de gecontroleerde auto's een hit oplevert. Voor de duidelijkheid merk ik op — ik wil daar geen misverstand over laten ontstaan — dat het hierbij gaat om directe opvolging, waarvoor artikel 3 van de Politiewet al een wettelijke basis biedt. Bij deze toepassing reageert het ANPR-systeem alleen op voertuigen die op de referentielijst staan. Alle andere voertuigen worden ongezien doorgelaten. Afhankelijk van de locatie en het tijdstip van het gebruik van de camera's passeren veel of weinig auto's, zoals gesteld. Alleen de voertuigen die op een referentielijst staan, worden gesignaleerd. Een percentage is dan ook niet te geven. Bij opsporing is er een directe aanleiding om gericht een bepaald kenteken te zoeken. Alle andere bewaarde kentekens blijven bij dat gerichte onderzoek buiten beeld. Hierbij geldt dat bij het zoeken naar een voertuig het percentage van gepasseerde voertuigen niet relevant is.

Mevrouw Gesthuizen vraagt of ik bereid ben om de Kamer tussentijds te informeren over de cijfers. Elk jaar zal een jaarverslag worden opgesteld en een audit worden gehouden. Ik zal het jaarlijks verslag en de audit aan de Kamer toezenden.

Dan kom ik op het punt van de bewaartermijn. De heer Schouw …

De voorzitter:

De heer Schouw staat bij de microfoon en wil graag een vraag stellen.

De heer Schouw (D66):

Ik heb een vraag over de audit. Het is prachtig dat de minister toezegt dat wij elk jaar de gegevens van de audit krijgen, maar wat gaan wij auditen? Zit daar elk jaar een actueel cameraplan bij? Zitten daar hitscores bij? Gaat het om nieuwe adviezen rond privacy? Wat moet ik mij daarbij voorstellen?

Minister Opstelten:

Het cameraplan is altijd openbaar. In dat plan gaat het over de toepassing, de wijze waarop de camera's gebruikt worden. Het auditen gebeurt onafhankelijk. Ik zei al dat er onafhankelijk toezicht plaatsvindt door het College bescherming persoonsgegevens en de eigen inspectie, die op dit terrein gevraagd en ongevraagd opereert. De Kamer ontvangt dus een jaarverslag, plus een audit, met een oordeel over dat jaarverslag.

De heer Schouw (D66):

Ik moet mijn vraag herhalen: wat wordt er geaudit?

Minister Opstelten:

Gewoon de toepassing van de wet.

De heer Schouw (D66):

Op grond van welke criteria wordt er verslag gedaan? Komt er bijvoorbeeld elk jaar standaard gevraagd en ongevraagd advies van het CBP over de uitvoering?

Minister Opstelten:

Het CBP is toezichthouder, dus dat hoeven wij niet te vragen om iets te vinden of te doen. Het CBP kan dat zelf doen. Dat maakt de positie van het CBP sterker. Hetzelfde geldt voor de inspectie. De audit is iets wat wij zelf doen. Die audit wil ik graag houden, want als minister ben ik verantwoordelijk voor de uitvoering van de wet en de AMvB. Het gaat om een privacyaudit op grond van de Wet politiegegevens, bedoeld om te bezien of de gegevens conform de wet worden verwerkt.

De heer Schouw (D66):

Bij die privacyaudit is het College bescherming persoonsgegevens betrokken? Kan ik die toezegging krijgen?

Minister Opstelten:

Dat is aan het College bescherming persoonsgegevens zelf. Het CBP heeft standaard de bevoegdheid om dat te doen. Ook de inspectie heeft die bevoegdheid. Dat is juist de kracht van hun positie. Ik vraag dus niet aan de heer Kohnstamm of hij een keer wil aanschuiven om een kopje koffie te drinken, waarbij ik hem vraag een advies te geven over de uitvoering. Nee, dat doet het CBP zelf — en onverwacht, zonder dat ik er iets van weet — wat ik op prijs stel. Zo ken ik het CBP ook.

De heer Segers (ChristenUnie):

De minister heeft net het punt nut en noodzaak van het wetsvoorstel afgesloten. Hij zegt: wij hebben het gewogen en wij denken dat het proportioneel is en voldoet aan het criterium van de subsidiariteit. Tegelijkertijd is het wel heel erg lastig om de proportionaliteit te toetsen als je niet goed kunt inschatten wat het effect zal zijn. Ik wil dan ook nog even aansluiten op de vragen over de audit. Wordt tussentijds ook iedere keer gekeken of het inderdaad proportioneel is? Het is uiteindelijk wel een heel zwaar middel en de minister heeft de kritiek daarop van de verschillende fracties gehoord. Is dit niet het met een kanon schieten op een mug? Kortom, wordt er ook tussentijds iedere keer naar die proportionaliteit gekeken?

Minister Opstelten:

Uiteraard gebeurt dat door degenen die het uitvoeren. Dat is natuurlijk hun plicht en ik ben daarvoor verantwoordelijk. Het wegen heb ik natuurlijk zelf ook gedaan. Wij hebben naar alles gekeken en wij hebben met iedereen gesproken. Het heeft een lange tijd geduurd, maar er is een afweging gemaakt en er is een conclusie getrokken. De twee belangen zitten ongelofelijk goed en scherp in dit wetsvoorstel.

Qua toetsing zijn er drie ijkpunten. Ten eerste vindt er continu onafhankelijk toezicht op plaats. Ten tweede wordt er een keer per jaar een verslag opgesteld waarin wordt aangegeven hoe het loopt, plus een audit over de privacygegevens. Ten derde vindt er evaluatie plaats na drie jaar, plus de horizonbepaling.

De heer Segers (ChristenUnie):

De minister zegt dat het allemaal goed is bekeken en gewogen en dat het goed is. Wij kunnen dan inderdaad schouderophalend doorgaan en zeggen: het zal wel goed zijn. Wij moeten echter weten waarom het goed is en of het in de praktijk ook goed blijkt te zijn. Is het werkelijk proportioneel dat je alle gegevens opslaat om een klein aantal misdaden te kunnen oplossen? Ik vraag heel specifiek naar die proportionaliteit omdat dit voor ons een heel zwaarwegend punt is. Wordt die proportionaliteit tussentijds gemeten en krijgt de Kamer dan ook bericht dat deze maatregel inderdaad nodig en proportioneel was?

Minister Opstelten:

Ik zeg ja. De geautoriseerde opsporingsambtenaar beoordeelt de zoekvraag. Bij de evaluatie kijken wij breed of de zoekvraag aan de wettelijke eisen voldoet. Dat wordt continu gedaan door de door mij aangestelde en daarvoor geautoriseerde ambtenaar. Naar de Kamer moeten wij het krachtens de spelregels doen, namelijk een keer per jaar rapporteren middels een jaarverslag plus een audit. Je geeft het dan ook een kans om het uit te voeren. Dat laat onverlet de onafhankelijke toezichthouders.

De heer Segers (ChristenUnie):

In de audit wordt dus nadrukkelijk gekeken naar de proportionaliteit en wordt daarvan rekenschap gegeven?

Minister Opstelten:

Ja, en het gaat dan met name om een privacyaudit. Op grond van de Wet politiegegevens wordt gekeken of de gegevens conform de wet worden verwerkt. Uiteindelijk is wat ik ervan vind belangrijk en niet wat allerlei adviseurs ervan vinden. Dat is voor de Kamer weliswaar belangrijk en natuurlijk voor mij ook, maar uiteindelijk zal ik mijn oordeel in het jaarverslag geven.

Ik kom bij de vraag of het belang van het bewaren van de passagegegevens is aangetoond. Ik heb dat inderdaad al aangegeven.

Voorzitter, door de interrupties ben ik even afgeleid.

Een ogenblik, voorzitter.

De voorzitter:

Zullen we even schorsen?

Minister Opstelten:

Ja, graag. Ik ben een bepaald punt kwijt dat ik echt even nodig heb.

De voorzitter:

Dan schorsen we enkele ogenblikken.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Opstelten:

Voorzitter. Excuses, maar ik had even een document nodig.

Er is door velen gevraagd waarom is gekozen voor de bewaartermijn van vier weken. Bij elke bewaartermijn moet een keuze en een afweging worden gemaakt. In dit geval gaat het aan de ene kant om het belang van de opsporing. Daarvoor is van belang dat de kentekengegevens worden bewaard, zodat we die later kunnen gebruiken bij een opsporingsonderzoek. Aan de andere kant gaat het om de privacy van burgers. Hun kentekens worden bewaard. Tussen deze twee belangen moet een afweging worden gemaakt. Daarbij is het van belang, juist voor de privacy van de burgers, dat de gegevens niet langer worden bewaard dan noodzakelijk is.

Met de bewaartermijn wordt invulling gegeven aan het noodzakelijkheidsvereiste en de eis van proportionaliteit van artikel 8 van het EVRM, waarbij voor de bewaartermijn is aangesloten. Ik heb dat ook duidelijk aangegeven bij de bewaartermijn voor cameratoezicht in de Gemeentewet. De bewaartermijn van vier weken is volgens de wetgever proportioneel om gegevens van onverdachte burgers te bewaren. De termijn van vier weken biedt politie en justitie gelegenheid om te bepalen of de gegevens relevant kunnen zijn voor een opsporingsonderzoek. Als dat zo is, kunnen zij worden veiliggesteld voor dat onderzoek. Gegevens mogen dan op grond van de Wet politiegegevens worden bewaard, zo lang als dat nodig is voor het opsporingsonderzoek. Ik meen dan ook dat de bewaartermijn van vier weken een goede, afgewogen keuze is die zowel recht doet aan de privacy van de burger als het belang van de opsporing.

Er is ook nog gevraagd waarom niet wordt gekozen voor een termijn van vijf jaar of langer, het Engelse systeem. Dat was een vraag van de heer Oskam. We hebben alle termijnen internationaal bekeken. De Belgen gebruiken ook vier weken. Het is goed om daar een soort eenheid in te hanteren. We hebben daarom ook gezegd dat we de termijn niet in specifieke situaties gaan verlengen. Wanneer ik kom te spreken over het amendement van de heer Segers, kom ik hier nader op terug.

De heer Segers (ChristenUnie):

Waarom zijn die vier weken nodig als je in specifieke gevallen, zoals kinderen die vermist of ontvoerd zijn, al de vrijheid hebt om heel specifiek in te zetten op dat ene onderzoek? Dan kun je heel lang gegevens bewaren en kun je alles uit de kast trekken. Nogmaals, die vrijheid is er al. Dan is die algemene bewaartermijn van vier weken toch niet nodig?

Minister Opstelten:

We hebben gesproken over tien dagen. Bij de termijn van vier weken is ook gekeken naar het opsporingsbelang. Daarbij is aangegeven dat tien dagen te kort is. Als je het doet, moeten beide belangen, dus ook het opsporingsbelang, gediend worden. Dat is een grens. Vier weken is op zichzelf niet lang, maar lang genoeg om een adequaat middel te zijn en toegevoegde waarde te hebben. Ik kan dat goed verdedigen vanuit het privacybelang, ook naar de burgers van dit land.

De heer Segers (ChristenUnie):

Mijn amendement noemt een termijn van twee weken, wat dus meer is dan die tien dagen. Als er aanleiding is in een specifiek geval, kan er al meer dan vier weken, of welke grens er ook is. Die vrijheid is er dus al. Dan ontgaat mij echt de ruime marge van vier weken in het algemeen, als je de vrijheid al hebt om in specifieke gevallen grenzen op te rekken.

Minister Opstelten:

De professionals hebben behoefte aan dit instrument. Dat is mede de reden dat we dit hebben gedaan. Er moet een wettelijke voorziening zijn. Maar aan de hand van de concrete voorbeelden zie je dat dit een toegevoegde waarde heeft die aanvaardbaar is als ze onder strakke voorwaarden wordt toegepast. Achteraf terugzoeken kan nu niet, op basis van artikel 3 van de Politiewet. Ik kom daar nog op bij de behandeling van het amendement van de heer Segers.

Belangrijk kernpunt van het wetsvoorstel is dat wordt voorzien in een beperkte bewaartermijn van vier weken voor alle passagegegevens, en dat alleen die gegevens die binnen die termijn relevant blijken te zijn voor de opsporing verder mogen worden verwerkt op grond van de Wet politiegegevens. Met deze bewaartermijn wordt invulling gegeven aan het noodzakelijkheidsvereiste en de eis van de proportionaliteit van artikel 8 EVRM. Voor de bewaartermijn is aangesloten bij die voor cameratoezicht, genoemd in de Gemeentewet. Een bewaartermijn van vier weken is volgens de wetgever proportioneel om gegevens van onverdachte burgers te bewaren.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

De minister noemde net artikel 8 EVRM. Ik zou graag van de minister willen horen op welke wijze hij denkt dat gerechtvaardigd is dat ten gevolge van lid 2 van dat artikel, waarin wordt gesteld dat er geen inbreuk mag plaatsvinden op de persoonlijke levenssfeer, tenzij dat noodzakelijk is, bijvoorbeeld voor de veiligheid, vele miljoenen kentekens voor een paar weken worden opgeslagen?

Minister Opstelten:

Op basis van artikel 8 EVRM is het wetsvoorstel proportioneel. Ik wil graag ingaan op de vraag van mevrouw Gesthuizen. Die past binnen het blokje privacy waarbij ik nu ben aangekomen. Bewaarde ANPR-gegevens kunnen als bewijs dienen of richting geven aan het opsporingsonderzoek. De opbrengsten van ANPR wegen zwaar in een samenleving waarin veel waarde wordt gehecht aan het verhogen van de veiligheid en de aanpak van ondermijnende en georganiseerde criminaliteit. De opsporing van strafbare feiten is een legitiem doel in de zin van artikel 8 EVRM. Om te bepalen of de inbreuk noodzakelijk is, moeten deze feiten worden afgewogen tegen de inbreuk op het recht van de persoonlijke levenssfeer. Deze afweging heb ik in dit wetsvoorstel gemaakt. Dit heeft ertoe geleid dat het enigszins mogelijk wordt gemaakt om de kentekengegevens onder waarborgen te bewaren. Ook is er gekozen voor verschillende beperkingen. Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens kan worden afgeleid dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer hierdoor minder vergaand is. Ik verwijs naar de uitspraak van Uzun tegen Duitsland: kentekengegevens mogen alleen worden geraadpleegd door opsporingsambtenaren die daartoe door mij geautoriseerd zijn. Ik herhaal dat de gegevens slechts voor twee doelen worden geraadpleegd. Op basis van jurisprudentie maken we de afweging dat dit wetsvoorstel de toets van artikel 8 EVRM doorstaat.

De heer Van der Steur heeft nog gevraagd wanneer de bewaarde ANPR-gegevens geraadpleegd mogen worden. Het wetsvoorstel maakt het mogelijk om gegevens te bewaren die in eerste instantie geen hit opleveren. Deze gegevens mogen weliswaar worden bewaard, maar niet zomaar worden geraadpleegd. Dat mag alleen voor de opsporing van een feit waarvoor je voorlopige hechtenis kunt krijgen of voor de aanhouding van een voortvluchtige. Je mag ook dan niet zomaar zoeken. Je mag alleen een "hit/no hit"-bevraging doen, wat betekent dat je in het opsporingsonderzoek het kenteken van het voertuig van de verdachte hebt. Die vergelijk je dan met de bewaarde gegevens om te controleren of dat een hit oplevert. Als dat zo is, kun je die informatie verder gebruiken in het onderzoek.

De heer Van der Steur (VVD):

Dit is een heel belangrijk onderwerp en onderdeel van de beantwoording van de minister. Een aantal partijen, waaronder de SP en D66, zegt steeds weer: als onschuldige burger word je hiermee geconfronteerd, heb je er last van et cetera. Echter, als je een onschuldige burger bent en het kenteken dat gedurende vier weken in het systeem zit, op geen enkele wijze in welk onderzoek dan ook voorkomt, en als je geen verdachte bent, kan er nooit een hit zijn ten aanzien van dat kenteken. Begrijp ik het zo goed?

Minister Opstelten:

Ja, het klopt dat dat niet kan.

De heer Van der Steur (VVD):

Voor alle duidelijkheid: hoewel je ook zou kunnen zeggen dat het een goed idee is, wordt er dus niet gekeken wie op een bepaald tijdstip in de buurt van wegrestaurant X op de A12 waren? Klopt het dat dit dus niet zal gebeuren, omdat ook daarbij het kenteken steeds leidend is?

Minister Opstelten:

Ja, precies.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik meen dat de minister al is ingegaan op het EVMR. Laten we dat punt dan nu maar bespreken.

Er zijn drie gezaghebbende organisaties die het niet met de minister eens zijn: de Nederlandse Orde van Advocaten, het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten alsook het College bescherming persoonsgegevens. Deze organisaties zeggen dat je wel inbreuk mag maken op artikel 8, tweede lid van het EVRM, en dus op iemands persoonlijke levenssfeer, maar dat dat wel proportioneel moet zijn. Alle drie deze organisaties, ook de SP-fractie, concluderen dat daar geen sprake van is. Daarom heb ik de minister al eerder gevraagd om aan te tonen waarom het proportioneel is om alle kentekengegevens van miljoenen burgers voor vier weken op te slaan.

Minister Opstelten:

Dat heb ik aangegeven in mijn antwoord op uw vraag. Je kunt het niet eens zijn met het nut en de noodzaak. Dat vind ik respectabel, maar ik vind dat er een heel goede afweging heeft plaatsgevonden op basis van feiten en onderzoeken. We weten niet alles, want we zijn in Nederland nog niet begonnen, afgezien van de ervaringen die we in IJsselland en Rotterdam hebben opgedaan en de ervaringen die we vanuit het buitenland kennen. Het is logisch dat je daardoor hits of onderzoeksindicaties kunt krijgen die leiden tot de opsporing van strafbare feiten. Dit is bovendien in de jurisprudentie van het Europees Hof aangegeven als een heel legitiem instrument bij de toepassing van artikel 8, als je dit maar met waarborgen omkleedt. Ik ben het dus eens met de adviseurs die dat stellen. Er is eigenlijk nooit iemand die zegt dat dit in strijd is met artikel 8, maar het is altijd goed om de vraag op te roepen of dit daarmee in strijd is. Wat ons betreft, is het antwoord op die vraag: nee.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

De zojuist door mij genoemde organisaties stellen allemaal dat er voorwaarden moeten zijn als je hiermee wilt wegkomen met het oog op artikel 8. Vervolgens concluderen zij dat niet aan die voorwaarden is voldaan. Daarin lees ik gewoon een keiharde strijdigheid met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Bovendien blijkt uit geen enkel onderzoek de noodzaak van het vastleggen van deze gegevens. Ik vraag de minister dan ook welke organisaties het wel met hem eens zijn. Dat geldt niet voor de drie zojuist door mij genoemde organisaties; en zo zijn er nog meer. Welke organisaties zijn het wel met de minister eens?

Minister Opstelten:

De door u genoemde organisaties zijn kritisch. Ik was net van plan om daarop in te gaan. Dat wil ik nu gaan doen. De organisaties die verantwoordelijk zijn voor de opsporing, staan hier, net als de politie, natuurlijk wel achter. Dit voorstel is proportioneel. Twee voorbeelden: het Verenigd Koninkrijk kent veel langere bewaartermijnen, namelijk vijf jaar voor terroristische misdrijven en een jaar voor ernstige misdrijven, en België kent een bewaartermijn van vier weken. Ik heb kritische geluiden over de wetsvoorstellen gehoord. Die waren voor mij niet onverwacht. Dat neemt niet weg dat ik die geluiden altijd op prijs stel, want die horen er ook bij, zeker bij zo'n onderwerp. Ik beschouw die geluiden als waardevol voor het bewaken van de balans in de wettelijke maatregelen. Naar aanleiding van de kritische geluiden heb ik altijd voor voldoende waarborgen gezorgd, ook voor de privacy van burgers. Er is een privacy impact assessment opgesteld. De regels inzake de gegevens zijn inderdaad nagekomen. Dat is belangrijk. De gegevens kunnen alleen worden opgevraagd als er daarvoor een strafvorderlijk relevante aanleiding is. Daarbij gaat het bovendien alleen om bepaalde kentekengegevens, niet om namen van de kentekenhouders. Alleen de opsporingsambtenaar kan de gegevens opvragen en na drie jaar wordt er geëvalueerd. Deze aspecten zijn mede naar aanleiding van de adviezen opgenomen. Daarom moet er bij u ook sprake zijn van een balans in de beoordeling van de wijze waarop ik met de adviezen ben omgegaan, want ik heb natuurlijk ook zaken overgenomen, zoals ik zojuist heb aangegeven met betrekking tot het College bescherming persoonsgegevens.

Mevrouw Oosenbrug (PvdA):

Ik heb het stuk van het College bescherming persoonsgegevens gelezen. Dat stuk is gedateerd op 28 februari 2011. Daarna heeft een privacy impact assessment plaatsgevonden, waar wij vanuit de Kamer om hadden gevraagd. Ik heb daar heel goede dingen uit gehaald. Heeft u daarna nog contact gehad met het College bescherming persoonsgegevens? Of hebben we het nu over het oude rapport, waarna u dat PIA hebt uitgevoerd waar volgens mij goede dingen uit zijn gekomen?

Minister Opstelten:

Het college is natuurlijk onafhankelijk. Wij hebben adviezen gekregen. Op basis van die adviezen ga je het wetsontwerp maken. Dat is de consultatie. Dan gaat het naar de Raad van State en daarna dien ik het in. We zijn echter niet voortdurend bezig om tot herconsultatie te komen, want dan zou er geen wetgeving meer tot stand komen.

Mevrouw Gesthuizen vroeg of enkel het bewaren van gegevens niet al een inbreuk is op de privacy. In de zaak-Peck tegen het Verenigd Koninkrijk heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens geoordeeld dat de redelijke verwachting van privacy van een persoon van belang kan zijn bij de beoordeling of er sprake is van een inbreuk op het privéleven. Uit die uitspraak volgt dat het waarnemen met een camera van iemand in de openbare ruimte waarbij de beelden niet worden vastgelegd, als zodanig geen inbreuk op het privéleven vormt.

Ik hecht eraan te zeggen dat we bepaalde gedeelten van de adviezen hebben overgenomen. Er zijn adviezen die niet zijn overgenomen omdat de voorwaarden voor raadpleging dan te strikt zouden zijn. Je kunt de gegevens dan niet raadplegen bij autodiefstal of woninginbraak, en zelfs niet bij een moord als die niet in georganiseerd verband is beraamd. Bovendien zou het een discrepantie opleveren met de bevoegdheid tot het vorderen van gegevens op grond van artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering.

Hoe wordt function creep voorkomen? Er zijn een aantal maatregelen genomen, want we moeten uiteraard geen function creep hebben. Gegevens moeten niet voor een ander doel gebruikt worden dan waarvoor ze verzameld zijn. Dat kan niet en dat mag niet. Er zijn vijf dingen die ik nog een keer wil zeggen. Ten eerste zijn in het wetsvoorstel de doelen waarvoor de ANPR-gegevens geraadpleegd mogen worden heel precies omschreven. Ten tweede is er de geautoriseerde opsporingsambtenaar. Ten derde worden bij iedere raadpleging een aantal gegevens vastgelegd, gelogd. Onder andere wordt vastgelegd wat de zoekvraag is en in het kader van welk opsporingsonderzoek dat is gedaan. Daardoor is controle mogelijk en wordt het risico op function creep verder verkleind. Ten vierde wordt het risico op function creep eveneens verkleind door ANPR-camera's slechts op relevante locaties in te zetten. Ten vijfde wordt het risico op function creep verkleind door de beperkte bewaartermijn.

Ik dank mevrouw Gesthuizen voor haar suggestie om The Circle te lezen. Ik heb dat nog niet gedaan, maar haar advies is duidelijk. Ik zal het onthouden. Gaan we iedereen een polsbandje om doen? Nee. Laat ik daar duidelijk over zijn.

Waar ligt de grens met stelselmatige observatie? Mevrouw Gesthuizen legt mij steeds dilemma's voor, terecht overigens. Als aan de hand van de geraadpleegde gegevens een min of meer volledig beeld zou worden verkregen van bepaalde aspecten van iemands leven, zoals de gebieden of locaties die hij kan hebben bezocht of de bewegingen van zijn voertuig gedurende een bepaalde periode, dan is er sprake van stelselmatige observatie. In de rechtspraak van de Hoge Raad wordt niet snel aangenomen dat er sprake is van stelselmatige observatie als ook in een situatie wordt voldaan aan de wettelijke eisen die zijn gesteld.

Dan kom ik op een aantal vragen van mevrouw Oosenbrug.

De voorzitter:

Eerst heeft de heer Schouw nog een vraag.

De heer Schouw (D66):

Mijn vraag past wel bij dit thema rondom het polsbandje en de stelselmatige observatie. Ik heb de minister een vraag gesteld over het vakantieregister, een andere hobby.

Minister Opstelten:

Daar kom ik nog. Ik wilde eerst antwoorden op de vragen die zijn gesteld bij het wetsontwerp. Ik kom natuurlijk op de reisgegevens terug. We komen op alle vragen terug, dus ook op dit punt.

Mevrouw Oosenbrug dank ik voor haar inbreng. Zij vroeg in het bijzonder aandacht voor het belang van privacy. Zij heeft mij verder gevraagd naar mijn ervaringen met het uitvoeren van de privacy impact assessment en het opnemen van een evaluatie- en horizonbepaling.

De werkwijze die wij nu hebben gevolgd is vrij nieuw. Wij hebben er dus nog niet zo veel ervaring mee, maar deze werkwijze bevalt ons goed. Net als mevrouw Oosenbrug zie ik de meerwaarde ervan om vooraf de effecten op de privacy helder in kaart te brengen en te bekijken hoe wij die effecten zo klein mogelijk kunnen houden. Zeker, de privacy impact assessment was buitengewoon nuttig. Uiteraard zal ik mijn ervaringen bij dit traject meenemen in de andere trajecten.

Mevrouw Oosenbrug vroeg voorts naar de gedachte achter de bewaartermijn van vier weken. Ik heb daarop al geantwoord. Je moet een keuze maken, maar ook het belang van de opsporing daarin laten meewegen. Daarvoor is het van belang dat de kentekengegevens worden bewaard zodat wij die later kunnen gebruiken in een opsporingsonderzoek. Aan de andere kant staat de privacy van de burgers. Die afweging hebben wij gemaakt. Met de bewaartermijn wordt invulling gegeven aan het noodzakelijkheidsvereiste, de eis van proportionaliteit en de afweging die wij hebben gemaakt van artikel 8 van het EVRM. Ik herhaal dat voor de bewaartermijn ook nog is aangesloten bij het cameratoezicht in de Gemeentewet.

Mevrouw Oosenbrug vroeg hoe de informatie in de praktijk wordt gebruikt en of een bewaartermijn van vier weken daar nu goed bij past. De opgeslagen gegevens mogen niet zomaar worden geraadpleegd. Dat mag alleen wanneer het nodig is voor de opsporing op basis van de twee criteria, namelijk voorlopige hechtenis of aanhouding van een voortvluchtig persoon. Gegevens die relevant blijken voor het opsporingsonderzoek mogen vervolgens verder worden verwerkt op grond van de Wet politiegegevens. De termijn van vier weken biedt politie en justitie gelegenheid om te bepalen of de gegevens relevant kunnen zijn voor het opsporingsonderzoek. Als dat zo is, kunnen zij worden veiliggesteld voor dat onderzoek. Gegevens mogen dan op grond van de Wet politiegegevens worden bewaard.

De heer Segers (ChristenUnie):

De minister zegt dat er allerlei waarborgen zijn waardoor wij de gegevens heel goed kunnen beschermen. Ik had de minister een vraag gesteld over het Centraal Informatiepunt Onderzoek Telecommunicatie — het CIOT-systeem — bij de politie. Het blijkt dat daarvan ook ongeautoriseerd gebruik is gemaakt, terwijl daarvoor ook allerlei waarborgen gelden. Dus hoe weten wij dat die waarborgen in de praktijk echt ook worden gehandhaafd?

Minister Opstelten:

Dit is natuurlijk een terechte vraag. Het moeten echt absoluut de waarborgen zijn die hier in de wet zijn aangegeven en die wij straks ook bij AMvB verder zullen invullen. Met natuurlijk de precisie van de uitvoering daarvan. Vandaar ook dat ik zeg dat dit ook wordt getoetst door de audit op de privacygegevens. Er is sprake van een toets, check en dubbelcheck en dan nog een onafhankelijke toezichthouder. Dat is natuurlijk de keuze. Stel dat de wet het Staatsblad haalt, dan gaan wij die uitvoeren en dan moet dit worden getoetst aan de uitvoering. Daar zal ik natuurlijk ook persoonlijk zeer op toezien en er de verantwoordelijkheid voor dragen.

De heer Segers (ChristenUnie):

Dus dit aspect wordt ook meegenomen, zowel bij de jaarlijkse audit als bij de evaluatie.

Minister Opstelten:

Zeker. Op de evaluatie kom ik zo terug.

Mevrouw Oosenbrug vroeg mij of ik kan toezeggen dat de evaluatie tijdig aan de Kamer zal worden gestuurd. Ik kom zo dadelijk uitgebreider te spreken over de evaluatie, maar dit zeg ik uiteraard graag toe.

Mevrouw Oosenbrug vroeg ook of het mogelijk is om de opslag van foto's zodanig in te richten dat gezichten worden gewist. In reactie hierop moet ik mevrouw Oosenbrug zeggen dat dat helaas niet in deze vorm mogelijk is. "Privacy by design", zoals zij dit zo mooi noemde, is op dit punt wel mogelijk. Wij kunnen de camera's zo richten en afstellen dat zo veel mogelijk wordt voorkomen dat gezichten worden vastgelegd. Verder ben ik voornemens om in de Algemene Maatregel van Bestuur nog een extra veiligheidsklep op te nemen voor de gevallen waarin een gezicht ondanks alle inspanningen toch op de foto voorkomt. De heer Schouw vroeg mij daarnaar. De geautoriseerde opsporingsambtenaar die — en dit zeg ik nogmaals, om het te benadrukken — níét is betrokken bij het opsporingsonderzoek en dus losstaat van alles, moet het gezicht wissen voordat hij een foto verstrekt aan de opsporingsambtenaar die het onderzoek uitvoert. Ik kom zo terug op het amendement van de heer Segers over de voorhang van het KB en de AMvB.

Mevrouw Oosenbrug vroeg tot slot nog naar het sensornetwerk dat de politie aanlegt en de gegevens die daarmee kunnen worden vastgelegd. Wij noemen dit ook wel "sensing". In mijn reactie op deze vraag hecht ik er in de eerste plaats aan om te benadrukken dat dit wetsvoorstel slechts ziet op de ANPR-gegevens. Ik proef dat mevrouw Oosenbrug graag een wat algemene visie op sensing wil. Ik zal op korte termijn de vragen van de heer Marcouch hierover beantwoorden. Een algemene visie op sensing zal vóór de zomer gereed zijn en aan de Kamer worden gezonden.

Mevrouw Gesthuizen vroeg of we hiermee niet voorbijgaan aan mijn eigen stelling dat de burger gevrijwaard moet worden van overheidsbemoeienis. In de memorie van toelichting is aangegeven dat het belang van de opsporing moet worden afgewogen tegen het belang van de burger om gevrijwaard te blijven van bemoeienis van de politie. Die afweging ligt ten grondslag aan dit wetsvoorstel; daar gaat dit wetsvoorstel over en daar gaat dit debat over. De bemoeienis van de politie is strikt ingekaderd, en beperkt tot situaties waarin er een verdenking van een ernstig strafbaar feit bestaat.

Mevrouw Gesthuizen vroeg ook of door dit wetsvoorstel niet alle burgers potentiële verdachten worden. Op geen enkele manier worden burgers hierdoor verdachten. Het enkele feit dat kentekens worden bewaard, levert geen enkele verdenking van een strafbaar feit op. Hierover bestaat ook jurisprudentie van het Europees Hof, dat overwoog dat de enkele opslag van gegevens niet kan worden gelijkgesteld aan het uiten van een concrete verdenking van een strafbaar feit. Het Europees Hof staat dus achter ons. Verder zien we ook in andere wetten dat gegevens van burgers worden bewaard voor strafrechtelijke doeleinden, zonder dat er sprake is van verdenking. Dit geldt bijvoorbeeld voor de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Kortheidshalve: de minister en ik zullen het hierover niet eens worden. Ik vind het onbestaanbaar dat we toegaan naar een landelijk dekkend cameranetwerk, dat gewoon wekenlang van iedereen precies gaat bijhouden wanneer hij waar rijdt, en hoe vaak.

Ik wil één vraag aan de minister stellen, en wel over een voorbeeld. Ik wil iets meer weten over wat we in de toekomst nog krijgen voorgelegd met betrekking tot de opsporing en het gebruikmaken van data daarvoor. Stel dat ergens een ramkraak is geweest en dat er wordt berekend dat een auto twee minuten later op een bepaalde plek zou moeten hebben gereden, bijvoorbeeld tussen 00.32 en 00.34 uur. Daarvoor wordt misschien in dat soort gegevens gezocht. Is het dan mogelijk om van alle auto's die daar zijn gesignaleerd, alle bewegingen zijn na te trekken in de weken daarvoor of daarna?

Minister Opstelten:

Nee, dat lijkt mij niet. Nee, niet in uw casus.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Dat betekent dus dat, ook al heb je het vermoeden dat een bepaald kenteken in de buurt is geweest van een ernstig strafbaar feit, je niet mag gaan onderzoeken of dat kenteken zich ook op andere plekken in die omgeving, of vaker in die omgeving is geweest, in de dagen of de weken voorafgaand aan en volgend op het strafbaar feit.

Minister Opstelten:

Mevrouw Gesthuizen stelt het heel algemeen. Het is natuurlijk gevaarlijk om in casuïstiek te belanden. Ik zeg nog een keer dat het gaat om achteraf kijken in de situaties waarbij dat aan de orde is. Dat heb ik gezegd, het gaat om voorlopige hechtenis en om voortvluchtige mensen. Er zou een relatie kunnen zijn, maar daar gaat het hier niet over, met normale opsporing, omdat er een verdachte is en er kennelijk opsporingsfeiten zijn waarbij je verdergaat op basis van artikel 3 van de Politiewet. Dat lijkt me meer in de rede te liggen, zeker als het zo concreet is als wordt aangegeven.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Met dat verschil dat wij nu van over heel Nederland over alle gegevens van dat kenteken beschikken, overal waar die persoon zich in de dagen daarvoor of daarna nog heeft bevonden. Wij hebben dan al die gegevens. Niet wij, niet de wetgever beschikt over al die gegevens, maar de bevoegd opsporingsambtenaar.

Minister Opstelten:

Zeker. Als er aanvullende gegevens zijn met een bepaalde verdenking — ik geef dus aan welke criteria daarvoor gelden — dan mag je verder gaan zoeken. Je kunt niet iedereen weken volgen, dat kan natuurlijk überhaupt niet. Mevrouw Gesthuizen vraagt of de bestuurder in de problemen kan komen en op wie de bewijslast rust. Als een kenteken van een voertuig op een bepaalde plaats is waargenomen, kan dat een aanwijzing vormen dat de kentekenhouder daar aanwezig is. De conclusie dat hij daar daadwerkelijk aanwezig was, kan echter niet zomaar getrokken worden. Er is altijd nader onderzoek nodig, en als de kentekenhouder zegt het voertuig op het desbetreffende moment niet bestuurd te hebben, kan hij meestal wel aangeven wie wel de bestuurder was. Als hij daartoe niet in staat is, of aangeeft dat bijvoorbeeld sprake is van kentekenfraude, ligt het in de rede dat de politie nader onderzoek doet. Dat staat helemaal los van dit wetsontwerp. Ik zeg nadrukkelijk dat het aan de politie en het Openbaar Ministerie is om voldoende materiaal te verzamelen waaruit de schuld van de verdachte blijkt. Het is uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen of de verdachte ook daadwerkelijk schuldig is. Daarbij zijn er gevallen denkbaar waarin de verdachte een alternatief scenario aandraagt, bijvoorbeeld doordat hij aangeeft dat een ander het voertuig bestuurde. In dat geval geldt als uitgangspunt dat de rechter de alternatieve gang van zaken dient te weerleggen op grond van aan de wettige bewijsmiddelen ontleende feiten en omstandigheden. De verdachte hoeft het alternatieve scenario dus niet te bewijzen. Tot slot kunnen ANPR-gegevens niet alleen aanwijzingen geven van betrokkenheid van de verdachte maar er ook juist toe leiden dat betrokkene wordt uitgesloten als verdachte.

De heer Schouw vraagt hoe wordt omgegaan met identiteitsverwisseling: hoe beschermen we mensen tegen valse verdenkingen? Het kan inderdaad zo zijn dat iemand anders dan de kentekenhouder een voertuig heeft bestuurd. Dat heb ik net aangegeven. De politie realiseert zich heel goed dat met ANPR alleen iets wordt gezegd over het voertuig. Daardoor kan bijvoorbeeld een bepaalde verdachte in beeld komen, maar er is altijd een onderzoek nodig. Dat weet de politie heel goed. Ik acht de kans dat de politie op basis van ANPR te snel de conclusie trekt dat een bepaalde persoon betrokken was bij een strafbaar feit dan ook klein, en ook in de privacy impact assessment wordt dit risico als klein ingeschat.

Op de vraag naar de bewijslast ben ik zojuist ingegaan in de beantwoording van de vragen van mevrouw Gesthuizen.

De heer Schouw vraagt hoe wordt voorkomen dat gezichten worden vastgelegd. Ik dacht daar tegen mevrouw Oosenbrug het nodige over te hebben gezegd. Wij kunnen die camera wel zo richten.

De heer Van der Staaij vraagt of in artikel 126jj, derde lid, niet moet worden opgenomen dat de gegevens "uitsluitend" mogen worden geraadpleegd. Ik heb de wettekst in de schorsing nog even doorgenomen. Uit de strikte doelbinding volgt al dat de gegevens niet voor een ander doel gebruikt mogen worden. In de tweede volzin is verder opgenomen dat de gegevens "slechts worden vergeleken". Toevoeging is mogelijk, maar niet strikt noodzakelijk.

Ik kom op de uitvoeringsvragen.

De heer Schouw (D66):

Ik kom terug op de gezichtsherkenning, het cameraplan en de proportionaliteit. Dat hele cameraplan is cruciaal voor de proportionaliteit. In de stukken van de minister lees ik dat er gevolgen zijn voor de proportionaliteit als het niet goed gaat met de hoeveelheid camera's en de plaatsing ervan. Met andere woorden, dan wordt het plan op dat punt slechter. Wanneer krijgt de Kamer inzicht in hoe dat eruitziet? Is de minister het met mij eens dat dat cameraplan cruciaal is voor de uiteindelijke beoordeling van de proportionaliteit?

Minister Opstelten:

Dat vind ik als zodanig niet. Het cameraplan is een uitvoering van de wet, van de AMvB. Ik kom daar zo dadelijk op terug. Mij is gevraagd welke foutenmarge ik hanteer bij de camera's. Wat het gezicht betreft heb ik gewoon eerlijk gezegd dat het een keer kan voorkomen. Ik heb de waarborgen aangegeven waardoor de burger daar nooit last van heeft en de opsporingsmensen dat ook nooit te zien krijgen. Zij krijgen alleen de gegevens die in de wet staan. Ik hanteer een foutenmarge in de orde van grootte van 90%. De foto wordt altijd visueel gecontroleerd door de geautoriseerde opsporingsambtenaar. Dat wordt vastgelegd in de Algemene Maatregel van Bestuur en nadere technische eisen aan de camera worden uitgewerkt in een ministeriële regeling. Dat staat ook in de memorie van toelichting. Dat is het kernpunt. Het zijn gewoon uitvoeringskwesties.

De heer Schouw (D66):

Helaas zijn het geen uitvoeringskwesties. De beoordeling of deze wet proportioneel is, hangt immers af van de plaatsing van de camera's, van hoeveel camera's het zijn, waar die dingen komen te hangen. Ik verzin het niet, dat heeft de minister zelf opgeschreven.

Minister Opstelten:

Ja.

De heer Schouw (D66):

Als je dat op een verkeerde manier inricht, tast het namelijk de privacy wel aan en daarmee kan dus de proportionaliteit van deze wet in twijfel worden getrokken. Wanneer komt de minister met de concrete inhoud van die algemene maatregel van bestuur en de ministeriële regeling?

Minister Opstelten:

Dat was een apart cluster en zo wou ik het ook even laten. De AMvB en de ministeriële regeling ga ik zo dadelijk behandelen. Daar kom ik bij. Natuurlijk is uiteindelijk de plaatsing van de camera's van belang. Daarom komen er plaatsingscriteria in de AMvB te staan en het cameraplan wordt periodiek vastgesteld en is steeds openbaar. Uw Kamer kan daarover oordelen. Heel Nederland kan daarover oordelen.

De heer Schouw (D66):

Toch even de puntjes op de i. Zonder cameraplan geen werking van wet, lijkt mij, want dat is essentieel. Graag een toezegging op dat punt. Is de minister bereid om het cameraplan netjes naar deze Kamer te sturen? Dan kan de Kamer dat bespreken, als ze daar behoefte aan heeft.

Minister Opstelten:

Ik kom zo dadelijk te spreken over de verhouding. Dat is een onderdeel van de AMvB. Ik wil het in dat cluster behandelen. Anders gaan we allemaal dingetjes uit de AMvB nu al behandelen en daar ja of nee tegen zeggen. Ik wil het cameraplan meenemen in de behandeling van dat cluster.

De voorzitter:

Dat lijkt mij een redelijk voorstel. Gaat u verder.

Minister Opstelten:

Het is dus openbaar. Dat is het allerbelangrijkste. Er zijn criteria op basis waarvan het cameraplan wordt vastgesteld. Het is dus niet zo dat heel Nederland wordt afgedekt door camera's. Dat ga ik straks allemaal vertellen.

De heer Schouw vraagt of ik kan toezeggen dat de gebruikelijke referentielijsten zo actueel mogelijk zijn. Daarmee wordt voorkomen dat burgers ten onrechte staande worden gehouden. De heer Van der Steur heeft het ook gezegd: op dit moment wordt elke 24 uur een koppeling gemaakt tussen de informatie die de RDW heeft over gestolen voertuigen en de landelijke referentielijst van de politie. Dat hebben we net nog gecheckt. Alles wordt in het werk gesteld om zo veel mogelijk te voorkomen dat kentekens op een referentielijst worden geplaatst die er niet thuishoren en tot onterechte hits leiden. De referentiebestanden zullen daartoe gevuld worden met de meest actuele informatie die beschikbaar is. Die wordt door verschillende organisaties aangeleverd. Met de aanleverende organisaties wordt voortdurend gezocht naar mogelijkheden tot verbetering van de afspraken hierover. Een te ontwikkelen ICT-voorziening zal in dezen een belangrijk hulpmiddel kunnen zijn.

De heer Van der Steur (VVD):

Voor alle duidelijkheid: ik ben heel blij met de nadere toelichting van de minister dat ernaar gestreefd wordt om de referentielijst zo actueel mogelijk te maken. Ik begrijp dat het in den beginne nog erom gaat, die aanpassingen één keer per 24 uur te doen. Maar zie ik het goed, ook gehoord wat de minister net zei over het ICT-systeem, dat het de bedoeling is om die referentielijst actueel te maken? Dan kun je een fout meteen corrigeren en wordt ook een nieuwe toevoeging onmiddellijk beschikbaar. Ik neem aan dat dit het uitgangspunt is voor de toekomst.

Minister Opstelten:

Dat is uiteraard het uitgangspunt voor de toekomst. Daarom verwijs ik natuurlijk ook naar de nog te ontwikkelen ICT-voorziening bij de politie.

De voorzitter:

Voordat u verder gaat, heb ik een vraag. Hebt u enig idee hoe lang u nog bezig bent met uw beantwoording?

Minister Opstelten:

Ik heb nog wel een paar vragen te beantwoorden. Het hoeft niet al te lang te duren.

De voorzitter:

Er is een verzoek vanuit de Kamer. Een aantal leden gaat op werkbezoek en moet daarvoor een boot halen en die wacht niet op Kamerleden. Zij moeten uiterlijk om 14.30 uur weg. Het verzoek is daarom om na de eerste termijn te schorsen, maar als u nog veel tijd nodig hebt voor de beantwoording, kunnen we ook besluiten om tijdens de eerste termijn te schorsen. Dat heeft niet mijn voorkeur, maar als het nodig is, doen we dat. U hebt er met elkaar overleg over gevoerd en mijn verzoek is of u kunt proberen om heel snel de beantwoording af te ronden.

Minister Opstelten:

Dat ga ik doen. Over de uitvoering is gevraagd of er voldoende capaciteit is. Ja, er is voldoende capaciteit. De heer Bontes heeft gevraagd of de meldkamers gereed zijn voor de invoering van het wetsvoorstel. Op dit moment hebben de meldkamers van de politie een rol in het uitkijken, invoeren en doorgeven van de kentekengegevens. Dat wordt nader uitgewerkt.

Wat zijn de kosten van de invoering van ANPR? De projectkosten bedragen 4,1 miljoen. In dit bedrag zitten ook eenmalige bedragen van de Koninklijke Marechaussee en de Belastingdienst. De exploitatiekosten voor 2014 bedragen 7,2 miljoen. In de nieuwe situatie voor 2015 bedragen deze ongeveer 6 miljoen. Jaarlijks is er nog een materieel component, dat is geraamd op 8 ton. Deze uitvoeringskosten worden algemeen aanvaardbaar geacht.

De foutmarges heb ik al genoemd. De heer Schouw vroeg hiernaar. Mevrouw Helder vroeg naar ANPR en de Koninklijke Marechaussee. Zoals toegezegd in mijn brief van 18 december zal ik de Kamer hierover nog informeren, zodra de evaluatie is afgerond en een en ander duidelijk is. Mijn streven is om dit zeer binnenkort te doen. Mevrouw Gesthuizen heeft ook vragen gesteld over foutmarges. Daar heb ik al het nodige over gezegd.

De heer Schouw vroeg wat er in de AMvB geregeld wordt en of er bepalingen zijn opgenomen over het cameraplan. De criteria voor plaatsing en inzet van de camera's worden beschreven. Er worden regels gesteld over de juiste afstelling van de camera's. Ook wordt bepaald dat met de camera's niet in woningen mag worden gekeken en dat bestuurders en passagiers niet herkenbaar op de afbeeldingen mogen voorkomen. Er worden nadere regels gesteld over de raadpleging van de gegevens. Vastgesteld is dat de gegevens over raadpleging moeten worden gelogd. Tot slot zijn er regels gesteld aan het centrale opslagsysteem en de beveiliging ervan. De AMvB wordt voor advies naar het College bescherming persoonsgegevens gestuurd. Voor de voorhangprocedure wordt verwezen naar de reactie op het amendement van de heer Segers. Over de reisgegevens kan ik heel kort zijn ...

De voorzitter:

Er zijn twee vragen. Omdat het om wetgeving gaat, vind ik dat we ruimte moeten geven om deze vragen te stellen.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik wil heel graag zekerheid hebben dat de minister niet kan zeggen: ik wijs iemand aan als opsporingsambtenaar die voor de AIVD werkt. Sluit de minister dat uit?

Minister Opstelten:

Ja.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Kan het wel zo zijn dat de gegevens die worden verzameld, uiteindelijk toch gedeeld worden met bijvoorbeeld de AIVD?

Minister Opstelten:

Dat lijkt mij ... Ik zit even na te denken. Het antwoord daarop is nee.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Het is dus uitgesloten dat de AIVD de gegevens van de politie krijgt, ook niet achteraf?

Minister Opstelten:

Uitgesloten.

Mevrouw Helder (PVV):

De minister zei naar aanleiding van mijn vraag over de evaluatie dat hij ernaar streeft om dit zo spoedig mogelijk te doen. Bedoelt hij dat hij de evaluatie zo snel mogelijk zal starten of afronden?

Minister Opstelten:

Nee, ik bedoel afronden. Die vraag speelde al eerder.

Laat ik heel kort zijn over de vraag van de heer Schouw. Ik heb daarover een toezegging gedaan en we hebben daarover een afspraak gemaakt. Ik ben daar druk mee bezig. Binnenkort zal ik hierover een brief aan de Kamer sturen. Dit vergt enige tijd, omdat al mijn collega's dezelfde vraag hebben en we ook internationale afstemming willen. De Kamer weet dat internationale afstemming tijd vergt. Ik kom mijn afspraak na. Ik doe dat buitengewoon zorgvuldig, maar wil goed opereren samen met collega's binnen de EU die hier ook mee te maken hebben.

Ik ga dan in op de amendementen. Allereerst geef ik mijn reactie op het amendement op stuk nr. 8 van de heer Segers over de voorhangprocedure. Binnen drie jaar na inwerkingtreding zal de wet worden geëvalueerd. De resultaten van de evaluatie zullen aan de Kamer worden verzonden. Op grond van de resultaten zal ik schriftelijk aangeven of ik voornemens ben de wet te verlengen. De Kamer kan op die brief reageren, zodat in samenspraak met de Kamer kan worden bekeken of verlenging wenselijk is. Een voorhangprocedure ligt dan niet voor de hand, omdat het geen inhoudelijke aangelegenheid betreft. Ik ontraad dit amendement dan ook. Ik zal echter nooit een KB laten slaan dan nadat ik met de Kamer overleg heb gevoerd over de evaluatie.

Dan kom ik bij het amendement op stuk nr. 9 van de heer Segers over de voorhangprocedure op de AMvB. Ik ben graag bereid de Kamer te betrekken bij de vaststelling van de inzetcriteria voor de plaatsing van de camera's. Ik kan het amendement dan ook ondersteunen.

Laat ik heel kort zijn over het amendement over de bewaartermijn van twee weken.

De voorzitter:

Dat is overigens het amendement op stuk nr. 12 geworden. De tekst is hetzelfde gebleven, maar de ondertekenaars zijn nu de heren Segers en Schouw. Gaat u verder.

Minister Opstelten:

Laat ik het zo zeggen: de termijn van tien dagen was bepaald aan de hand van de werkwijze van de toenmalige politieregio IJsselland. Die termijn is toereikend voor gerichte opsporingsactiviteiten en kwam voort uit artikel 3 van de Politiewet. Hij is echter niet toereikend voor de opsporing van strafbare feiten die pas later worden ontdekt. Voor strafbare feiten waarvoor de politie een langere periode nodig heeft om een aangifte te verwerken en voor selectie voor een opsporing, is die termijn gewoon te kort. Daarom is gekozen voor een bewaartermijn van vier weken. Dit amendement moet ik dus ontraden.

Het amendement op stuk nr. 11 is het laatste. Over de plaatsing van een camera wordt beslist door de korpschef, in overleg met de wegbeheerder. De beslissing tot plaatsing wordt getoetst aan de criteria die in de AMvB worden vastgelegd. Hierover wordt verantwoording afgelegd in het cameraplan dat ieder jaar wordt gepubliceerd. De toepassing van de inzetcriteria kan dus worden beoordeeld door de Kamer. Het ligt niet voor de hand om de hoofdofficier van justitie hierin te betrekken. Hij heeft namelijk onvoldoende zicht op de vraag of een bepaalde plaats aan de gestelde criteria voldoet. Ik ontraad dus het amendement. Dat zijn mijn antwoorden in de eerste termijn.

De heer Segers (ChristenUnie):

Ik heb nog een vraag gesteld over de evaluatie. Hoe wordt gemeten of het een succes is? Worden er strafdossiers nagegaan? Hoe kan bij de evaluatie worden nagegaan dat dit middel nodig was voor het doel dat werd nagestreefd?

Minister Opstelten:

Wij hebben de doelen goed in de wet opgenomen. Die zijn duidelijk. Er zijn twee afwegingen die hier in balans moeten zijn: de privacy en de opsporing. Beide komen in de evaluatie aan de orde. In de evaluatie moet natuurlijk ook de eigen afweging die ik gemaakt heb goed naar voren komen. Die heeft de Kamer in de wetsvoorbereiding gezien. Dat geldt ook voor wat hier gezegd en geconcludeerd is.

De heer Segers (ChristenUnie):

Dat zijn heel algemene woorden. Wij moeten heel specifiek nagaan of de inzet van die 400 camera's nodig was bij het oplossen van misdrijven in een aantal specifieke gevallen. Hoe wordt dat nagegaan? Hoe kan het een met het ander verbonden worden? Wordt dat in strafdossiers bijgehouden? Moeten al die dossiers doorgeploegd worden, of wordt dat gaandeweg bijgehouden? Het gaat erom dat we aan het eind van de rit heel precies weten of dit al dan niet proportioneel was.

Minister Opstelten:

Het is goed dat de heer Segers dit zegt. Proportionaliteit is de toetssteen. Die kun je toepassen, omdat alles wordt vastgelegd. Alles wat er in het datacentrum gebeurt, wordt gelogd. Er worden dagboeken bijgehouden en er wordt precies aangegeven wat er gebeurt. Dat wordt volledig meegenomen in de evaluatie.

De heer Van der Steur (VVD):

Ik heb nog een vraag over de evaluatie en de informatie die daarover naar de Kamer komt. Uit het onderzoek uit 2006 weten wij dat naar schatting 75.000 politie-uren bespaard werden door de inzet van ANPR. Voor de VVD-fractie is de discussie over nut en noodzaak van belang, vooral ook met het oog op de bezuiniging op de inzet van de politie. Is de minister voornemens om de Kamer te informeren over de bezuinigingen die gerealiseerd worden dankzij de inzet van ANPR, waardoor politiecapaciteit elders kan worden ingezet?

Minister Opstelten:

Ook dat kunnen wij meenemen in de evaluatie. Dat effect kunnen wij tegenkomen. De politie zal dit moeten aangeven bij de evaluatie, nadat wij aan het werk zijn gegaan.

De heer Van der Steur (VVD):

De VVD-fractie verwacht dat andere landen, meer dan nu het geval is, ons voorbeeld en dat van Engeland zullen volgen. Is de minister bereid om ook die informatie met de Kamer te delen? Op die manier blijven wij op de hoogte van de ontwikkelingen in het buitenland, die vermoedelijk in dezelfde richting zullen gaan als bij ons, of misschien zelfs nog veel verder.

Minister Opstelten:

Dat zal ik zeker doen. Ik weet dat die belangstelling er is, onder meer van de kant van de Fransen, de Belgen — met de Belgen hebben wij contact over de wijze waarop wij met het systeem werken — en de Engelsen. Deze maand ga ik op bezoek bij mijn Duitse collega De Maizière, waarbij dergelijke onderwerpen aan de orde komen. Ik zal dat meenemen en de Kamer op het juiste tijdstip daarover informeren.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Daarmee is er een einde gekomen aan de eerste termijn van de zijde van de regering. Op verzoek van de leden schors ik de beraadslaging. Ik probeer de tweede termijn volgende week in te plannen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Voorzitter: Bosma

Naar boven