3 Normalisering rechtspositie ambtenaren

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • - het Voorstel van wet van de leden Van Weyenberg en Van Hijum tot wijziging van de Ambtenarenwet en enige andere wetten in verband met het in overeenstemming brengen van de rechtspositie van ambtenaren met die van werknemers met een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht (Wet normalisering rechtspositie ambtenaren) (32550).

(Zie vergadering van 29 maart 2012.)

De voorzitter:

Wij zijn toegekomen aan de tweede termijn van de zijde van de Kamer. Het antwoord van de regering zal op een later moment worden gegeven.

Ik heet welkom in vak-K de initiatiefnemers en hun adviseurs, mevrouw Koşer Kaya en de heer Linthorst. Mevrouw Koşer Kaya, het is fijn om u hier ook weer te zien in de Kamer. Tevens heet ik welkom de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, die deze ochtend als adviseur van de Kamer zal optreden.

Het amendement-Hennis-Plasschaert/Van der Burg (stuk nr. 37) is ingetrokken.

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De heer Ulenbelt (SP):

Voorzitter. De overheid is wetgever en werkgever tegelijkertijd. Alleen dat feit al, leidt ertoe dat zij geen normale werkgever is zoals we die in de markt kennen. Dat rechtvaardigt naar het oordeel van de SP ook een aparte rechtspositie voor overheidsdienaren. De initiatiefnemers beroepen zich op de tijdgeest en op wat "normaal" is. Dat is het hoofdargument voor hun initiatief. De tijdgeest is echter juist om werknemers meer zekerheid te bieden in plaats van meer onzekerheid. De indieners wijzen op de arbeidsverhoudingen in de private markt. Die arbeidsverhoudingen beschouwen zij als normaal. Juist daar zien wij echter grote ontsporingen. Die kunnen wij allerminst als "normaal" beschouwen. Daarmee zijn de twee hoofdargumenten van de indieners eigenlijk niet valide.

Er komt echter nog meer bij. Tijdens het debat zijn er nogal wat amendementen ingediend om ambtenaren uit te zonderen van wat de initiatiefnemers beogen. Kennelijk is het dus voor velen in de Kamer helemaal geen principiële zaak om de ambtenarenstatus te verruilen voor een werknemersstatus. Ik heb het niet exact op een rijtje gezet, maar ik schat in dat nu ondertussen 30% tot 40% van de ambtenaren wordt uitgezonderd van de werking van het initiatiefvoorstel. Als het de initiatiefnemers gaat om het principe, maar dat principe wordt maar voor 60% waargemaakt, dan is het geen principe meer. Het lijkt mij dan veel verstandiger als de indieners hun initiatief terugtrekken. Waar het ze om is begonnen, wordt namelijk niet bereikt. Als je je principe niet volledig kunt waarmaken, is het een principiële keuze om het initiatief in te trekken.

Ik dank de indieners voor hun schriftelijke antwoorden. In de eerste termijn heb ik gewezen op het gevaar van stijgende kosten voor de overheid als gevolg van dit initiatiefwetsvoorstel bij ontslagzaken. De initiatiefnemers proberen mijn argumenten daarvoor te weerleggen met één voorbeeld, namelijk een uitspraak van de rechter uit 2011. Verder geven zij een fictief voorbeeld. Dat vind ik vreemd. De Centrale Raad van Beroep heeft namelijk, ik meen in maart 2013, een variant op de kantonrechtersformule bij ontslag vastgesteld. Die formule is anders dan de kantonrechtersformule bij werknemers. Men beroept zich namelijk ook op bovenwettelijke WW-uitkeringen. Uit de formule blijkt echter wel dat er meer ontslagvergoeding wordt gegeven. Men rekent niet met één maand per gewerkt jaar, maar met één maand per twee gewerkte jaren. Dat betekent dus dat de stelling die ik betrok in de eerste termijn, nog gewoon overeind staat. De ontslagkosten voor de overheid zullen hoger worden dan nu. In 1997 heeft de wetgever de overlegvereisten met de vakbonden in de Ambtenarenwet opgenomen. Dat was juist vanwege de bijzondere positie van de overheid als wetgever en werknemer tegelijk. Het had te maken met balans en evenwicht in de verhoudingen. Ik vind het achteloos schrappen van die bepaling, wat de indieners doen met hun artikel 10, onbegrijpelijk. Van D66 snap ik het nog wel een beetje, want die partij staat bekend als vijandig ten opzichte van organisaties van werknemers. Maar van het CDA snap ik het niet. Het CDA zegt altijd het middenveld te koesteren, en de heer Van Hijum weet dat er met de vakbonden is te praten over aanpassing in de arbeidsverhoudingen tussen ambtenaren en de overheid. Daar is over te overleggen. Dan vind ik het nogal bot en bruut als je de wetgevende macht gebruikt om eenzijdig zaken op te leggen, waarvan de wetgever juist in het verleden heeft beoogd om die niet eenzijdig op te leggen. Dat het parlement eenzijdig dingen kan opleggen aan het Nederlandse volk, ja, dat kan. Maar juist vanwege de balans tussen overheidsdienaren en hun werkgever is sprake van het primaat van de politiek, dat ik volledig erken. Maar dat primaat mag geen vrijbrief zijn voor misbruik van de macht van het parlement, want zo zie ik het.

Dit is een heel omvangrijke stelselwijziging, en die kost geld. De vorige minister, mevrouw Spies, heeft ons laten weten dat er geen compensatie komt voor het doorvoeren van die structurele en principiële wijzigingen. Wie gaat dat dan wel betalen? Gaat dat uit de arbeidsvoorwaarden van de ambtenaren?

In het regeerakkoord van deze coalitie, die er nog niet was bij vorige debatten over deze wetten, staat dat het ontslagrecht voor ambtenaren in overeenstemming zal worden gebracht met dat van werknemers buiten de overheid. Is dit initiatiefvoorstel de uitvoering van dat stukje van het regeerakkoord?

Maar misschien wel het belangrijkste voor dit debat is de positie en de opstelling van de Partij van de Arbeid. Tijdens de vorige debatten was de woordvoerder van de Partij van de Arbeid uitermate kritisch over dit initiatiefvoorstel. Hij was het voor een groot deel met mij eens. Ik ben dus heel benieuwd of de positie die de heer Heijnen in eerdere debatten innam, navolging zal vinden door de huidige woordvoerder van de PvdA.

De minister is verbonden aan de overlegvereisten zoals die nu nog in de Ambtenarenwet staan. Ik hoor graag van de minister of hij, als deze wet onverhoopt wordt aangenomen, die overlegvereisten met de ambtenarenbonden gaat nakomen. Gaat de minister, voordat hij eventueel zijn handtekening onder dit initiatiefvoorstel zet, overleg voeren met de vakbonden over wat hem dan te doen staat?

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. In deze hectische omgeving waarin wij werken is het goed om je van tijd tot tijd de vraag te stellen wat normaal is. Die vraag klemt te meer als je moet nadenken over een wetsvoorstel dat als titel draagt "Normalisering rechtspositie ambtenaren." Ik heb mijzelf ter voorbereiding op deze tweede termijn die vraag nog maar eens gesteld, toegespitst op dit wetsvoorstel. Is het bijvoorbeeld normaal om uit te gaan van het eigen karakter van de overheid? Of is het normaal om uit te gaan van de rechtspositie van werknemers in het bedrijfsleven en daarbij zo veel mogelijk aan te sluiten? In de Kamer is al behoorlijk lang over dit wetsvoorstel gesproken. We moeten zelfs behoorlijk ver terug in de tijd om de eerste debatten daarover tot ons te nemen. Toen was namens de ChristenUnie mevrouw Ortega-Martijn de woordvoerder. Na alle stukken doorgenomen te hebben de afgelopen tijd, heb ik geconstateerd dat alle ins en outs behoorlijk uitgebreid besproken zijn. Er liggen stapels amendementen, waarmee beoogd wordt om een groot aantal veranderingen aan te brengen in het wetsvoorstel. Het is goed dat we nu de tweede termijn houden en met elkaar tot besluitvorming komen.

Het is ook goed om, zoals de heer Ulenbelt in zijn bijdrage deed, terug te gaan naar de kernvraag. Je kunt het over alle losse onderdelen hebben, maar de kernvraag is uiteindelijk wat kenmerkend is voor de overheidswerkgever en voor de ambtenaar. De ChristenUnie ziet de overheid als dienaar van de gerechtigheid die recht en vrede bevordert en daarmee het algemeen belang dient. Dat is daarmee de taak van alle ambtenaren die Nederland rijk is, ongeacht op welke plek zij hun plaatsje hebben gekregen. Ik maak van de gelegenheid gebruik om mijn waardering en respect voor al het werk dat ambtenaren doen, vanaf deze plek uit te spreken.

Tijden veranderen, maar na jaren van geloof in de markt en meer privatisering van overheidstaken omdat de Staat te groot en te log werd, zoals werd gezegd, is dat enthousiasme behoorlijk bekoeld. De enquête van de Eerste Kamer onder leiding van senator Kuiper heeft dat treffend onderstreept. Ook in de Tweede Kamer komen we daar te zijner tijd nog over te spreken. We zijn steeds meer gaan inzien dat publieke diensten en private diensten verschillend van aard zijn. Privatisering, marktwerking en liberalisering vormen een scherp contrast met de gezamenlijke inzet van burgers en overheden in het algemeen belang. De opvatting van de fractie van de ChristenUnie is dat dit gevolgen heeft voor de wijze waarop we tegen de rechtspositie van ambtenaren aankijken. De bijzondere positie van de overheid, als dienaar van het publieke belang met als kerntaak het brengen van gerechtigheid en het hoogste gezag in de vorm van een geweldsmonopolie, rechtvaardigt een bijzondere positie voor degenen die in dienst daarvan werkzaam zijn: de ambtenaren. Met een eenzijdige arbeidsovereenkomst wordt dan ook uiting gegeven aan het feit dat zowel overheidswerkgever als overheidswerknemer ondergeschikt is aan dat algemeen belang. Het nu voorliggende wetsvoorstel zou daar voor een heel grote groep ambtenaren een forse streep doorheen zetten, hoewel het er wel wat minder worden als de amendementen worden aangenomen. De ChristenUnie vindt deze stap, een principiële stap, een stap te ver en zal deze dan ook niet zetten.

Het is een beweging de verkeerde kant op, juist nu we ook op dit moment op allerlei fronten andere bewegingen zien wat betreft ambtenaren. Ik denk bijvoorbeeld aan het feit dat de ambtseed steeds meer terugkomt en aan de Wet normalisering topinkomens. Ik denk ook aan wat we rond het klokkenluidershuis hebben gedaan, dat natuurlijk een breder bereik heeft, maar dat ook voor ambtenaren een plek zou moeten zijn om zich veilig te kunnen uiten. Ik denk verder aan de enorme reorganisatie van de overheidsdiensten die op dit moment plaatsvindt. Het is dan ook de vraag of dit wetsvoorstel op dit moment een goede zaak is.

We hebben zelf door middel van twee amendementen geprobeerd om mee te denken en het wetsvoorstel nog een bepaalde goede richting uit te krijgen. Het eerste amendement van mevrouw Ortega-Martijn zorgt ervoor dat dit wetsvoorstel voor een beperkte groep ambtenaren geldt, over wie je niet direct kunt zeggen dat zij werken met het algemeen belang en dat de ambtelijke status daarom voor hen zou moeten gelden. Door de toenmalig woordvoerder van het CDA, de heer Koopmans, werd dit amendement als destructief gezien. Hij gaf ons het indringende advies, las ik, om dan maar tegen het wetsvoorstel te stemmen. We handhaven toch dit amendement. Daarmee doen we in elk geval een poging om nog iets van het wetsvoorstel te maken. Het tweede amendement, dat de politie betreft, hebben we samen met de Partij van de Arbeid ingediend. Het verheugt mij zeer dat zij achter dit amendement blijft staan. De knip die in de politieorganisatie wordt gemaakt als het aan de indieners ligt, vinden wij niet aanvaardbaar. Het amendement handhaven wij daarom ook. Ik breng het onder de aandacht bij de verschillende fracties en vraag hun om er met een open houding naar te kijken. Nogmaals: de vraag is wat normaal is. De ChristenUnie vindt dat dienstbaarheid aan de publieke zaak anders van aard is dan welke andere arbeidsbetrekking dan ook. Dat is ooit de grondslag geweest voor de ambtelijke status. Dat is inderdaad lang geleden gebeurd, maar dat is nog steeds uitermate actueel en niet achterhaald. Hieruit spreekt het besef wat de overheid moet zijn en hoe zij met haar ambtenaren behoort om te gaan. Hier spreekt ook waardering uit voor het werk van die vele mannen en vrouwen die zich inzetten voor de publieke zaak. Zoals Otto von Bismarck ooit al zei: "Mit schlechten Gesetzen und guten Beamten läßt sich immer noch regieren. Bei schlechten Beamten aber helfen uns die besten Gesetze nichts."

Het moge duidelijk zijn dat wij respect hebben voor het werk van de indieners. Ik kijk ook even naar mevrouw Koşer Kaya; het is fijn om haar hier weer te zien. Ik weet hoeveel werk het is, maar de ChristenUnie zal niet voor dit wetsvoorstel stemmen.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Voorzitter. Het voorliggende initiatiefwetsvoorstel regelt het zo veel mogelijk gelijktrekken van het ambtenarenrecht met het reguliere recht en is in november 2010 gepresenteerd door Fatma Koşer Kaya van D66 — het is leuk om haar nu te zien — en Eddy van Hijum van het CDA; het is altijd leuk om hem te zien en ik zie hem regelmatig. Het uitgangspunt is dat de arbeidsverhoudingen bij de overheid uiteindelijk gelijk zouden moeten zijn aan de verhoudingen in het private recht, met uitzondering van gevallen waarin sprake is van zwaarwegende argumenten om de ambtelijke status te handhaven, zoals bij militairen, rechters, leden van Hoge Colleges van Staat, benoemde politieke ambtsdragers, leden van zelfstandige bestuursorganen, notarissen en gerechtsdeurwaarders. Met dit wetsvoorstel wordt het publiekrechtelijke en eenzijdige karakter van de ambtelijke aanstelling en de eenzijdige vaststelling van arbeidsvoorwaarden vervangen door de tweezijdige arbeidsovereenkomst waarop in de meeste gevallen een cao van toepassing is.

Met dit wetsvoorstel wordt een omvangrijke operatie in gang gezet. Het wetsvoorstel regelt alleen de hoofdzaken. De inwerkingtreding, die oorspronkelijk was gepland op 1 januari 2015, is afhankelijk gesteld van de voortgang van de aanpassingswetgeving. Bij de tweede nota van wijziging is geregeld dat ambtenaren van de politie en het Openbaar Ministerie hun huidige rechtspositie behouden. Het wetsvoorstel ligt in lijn met het CDA-verkiezingsprogramma, waarin staat dat de overgang van werk naar werk voor ambtenaren hetzelfde moet zijn als voor werknemers in de private sector. Het ambtenarenrecht wordt daarom gelijkgetrokken met het arbeidsrecht.

Ook het regeerakkoord tussen de VVD en de PvdA kiest voor het in overeenstemming brengen van het ontslagrecht van ambtenaren met dat van werknemers buiten de overheid. Ook de secundaire arbeidsvoorwaarden van ambtenaren worden na raadpleging van de sociale partners gelijkgetrokken met de secundaire arbeidsvoorwaarden in de private sector; dat staat in het regeerakkoord. Het CDA vraagt zich af of minister Plasterk deze wet uiteindelijk, na goedkeuring, zal ondertekenen. De PvdA was in de vorige periode zeer kritisch. Hoe is dat nu?

Op 29 maart en 30 mei 2012 is de eerste termijn aan de orde geweest in deze Kamer. De beantwoording was naar tevredenheid van het CDA. Voor het CDA blijven ambtenaren, ook als zij straks onder het reguliere arbeidsrecht vallen, bijzondere werknemers die werkzaam zijn in het algemeen belang. De nieuwe rechtspositie regelt dat straks ook; dat staat zelfs in het wetsvoorstel, in de vorm van het afleggen van de eed en de verplichting voor overheidswerkgevers om integriteitsregels op te stellen. Net als in het reguliere arbeidsrecht mag er voor ambtenaren geen sprake zijn van willekeur van het management of — in het geval van ambtenaren — van de politiek. In de beantwoording in eerste termijn is voor het CDA duidelijk geworden dat er voldoende bescherming is, ook voor een kritische ambtenaar, doordat de wet regelt dat in de nieuwe arbeidsovereenkomst die na de inwerkingtreding van deze wet van rechtswege ontstaat, de bestaande arbeidsvoorwaarden geëerbiedigd moeten worden. Hiermee is naar de mening van het CDA meer dan voldoende tegemoetgekomen aan het bezwaar van de vakbonden. Er is veel overleg geweest met de vakbonden; dat heeft tot goede aanpassingen geleid.

De CDA-fractie zal deze wet dan ook steunen. Zij vraagt zich wel af hoelang het zal duren voordat deze aanpassing van de rechtspositie van ambtenaren aan die van gewone werknemers, dus de gelijkheid van werknemers, in werking zal treden. Door dit uiteindelijk afhankelijk te maken van het afsluiten van voldoende cao's kan dit ook veel te lang gaan duren. Omdat mijn fractie het van belang achts dat die gelijkheid tussen ambtenaren en gewone werknemers op enig moment wet wordt, vraagt zij zich af of is nagedacht over de mogelijkheid dat de conclusie op enig moment zal zijn dat het te lang heeft geduurd. Is er dan alsnog een stok achter de deur, namelijk het in werking treden van deze wet ter normalisering van de rechtspositie van ambtenaren?

De heer Ulenbelt (SP):

In de eerste termijn heeft de heer Koopmans het woord gevoerd namens het CDA. Hij heeft veel kritische vragen gesteld. Ik merk dat daar nu niets meer van over is. Hij probeerde ook nog een oplossing te vinden om te voldoen aan het overleg- en overeenstemmingsvereiste dat nu in de Ambtenarenwet is opgenomen. Hij heeft gevraagd of de minister met de ambtenarenbonden zou overleggen om alsnog dat artikel 125 van de Ambtenarenwet uit te voeren. Hoe staat het CDA hier nu in?

Mevrouw Keijzer (CDA):

Het is goed om straks van de minister te horen of dit tot overeenstemming heeft geleid. Mocht dit niet het geval zijn, dan is uiteindelijk de enige oplossing dat een rechter daarover op enig moment uitspraak doet. Ik heb begrepen dat de vakbonden die weg willen opgaan.

Wat vindt het CDA daarvan, zal de volgende vraag zijn. Mijn fractie is van mening dat het goed is als werknemers en werkgevers met elkaar tot overeenstemming komen, maar dit mag er niet toe leiden dat de positie van de Staten-Generaal onderhevig wordt aan hetgeen volgens vakbonden in wetgeving moet worden opgenomen. Dat zou betekenen dat ook de heer Ulenbelt hier eigenlijk voor niets staat.

De heer Ulenbelt (SP):

Het zal het CDA toch niet zijn ontgaan dat dat overeenstemmingsvereiste in naar ik meen 1997 doelbewust in de wet is opgenomen juist omdat de overheid wetgever en werkgever tegelijk is? Het parlement kan eenzijdig welke arbeidsvoorwaarde dan ook aan een ambtenaar opleggen. Het CDA wilde dat niet en waarom zou dat nu wel moeten gebeuren? Dan zou zij toch voor het amendement-Heijnen/Ulenbelt kunnen stemmen waarin wordt gesteld dat de minister wel overeenstemming moet zoeken?

Mevrouw Keijzer (CDA):

Het is de vraag of de handtekening van de Partij van de Arbeid blijft staan, gezien de wisseling van posities. De heer Ulenbelt zal die vraag zeker stellen. Voor het CDA is uiteindelijk van belang dat de wetgever — de Staten-Generaal, de Eerste en de Tweede Kamer — bepaalt hoe wetten eruit zien. Het zou mooi zijn als de minister erin slaagt hierover overeenstemming te bereiken, maar als dit niet lukt, is dit geen reden voor het CDA om voor dat amendement te stemmen. Daarmee ondergraaf je de positie van de wetgever. Eigenlijk stel je dan vakbonden boven de door de Nederlanders gekozen Tweede Kamer.

De heer Van der Linde (VVD):

Voorzitter. Het is een vreemde gewaarwording om na twintig maanden een debat op te pakken en te zien dat er nog één woordvoerder uit die tijd aanwezig is. Ook is één van de indieners vervangen. Ik ben blij dat mevrouw Koşer Kaya er is. Ik waardeer het uithoudingsvermogen van de initiatiefnemers van het wetsvoorstel. De VVD is ook blij met het wetsvoorstel, maar dat hebben wij in eerste termijn al gezegd.

Het private arbeidsrecht en het publieke ambtenarenrecht groeien al decennialang naar elkaar toe. De overheid heeft steeds meer secundaire arbeidsvoorwaarden overgenomen uit het bedrijfsleven. Anderzijds zijn kernwaarden als integriteit en geheimhouding allang niet meer uniek voor de overheid. Elke zakelijke dienstverlener heeft daarmee te maken. Dit zijn overigens zaken die goed moeten worden geborgd.

Nu wij het amendement over de weigerambtenaar hebben kunnen intrekken, heb ik eigenlijk niet zo heel veel punten meer. Het eerste gaat over defensie en politie. Mijn collega Van der Burg heeft in eerste termijn al gezegd dat wij defensie en politie graag uitgezonderd zien. Zij heeft ook opmerkingen gemaakt over de twee verschillende regimes die bij defensie tegelijkertijd in werking zijn. We hebben daar toen een principiële discussie over gevoerd. Laten ik de zaken een beetje kortsluiten door gewoon een praktische route te kiezen. Als we nu kiezen voor deze wet zonder defensie en politie, trekken we een hele hoop van zijn plaats. Dat is ingrijpend, ook vanwege de ongelooflijke partij onderliggende regelgeving. Laten we daar dus vooral mee beginnen; ik denk dat we zo ontzettend veel kunnen winnen. Ik vraag de indieners in dat geval het volgende. Er zijn nu twee amendementen, op de stukken nrs. 30 en 31, om defensie en politie uit te zonderen. Kunnen de indieners daarmee leven of hebben zij een alternatieve tekst daarvoor? Ik hoor daar in dit stadium graag hun commentaar op.

Nu het overeenstemmingsvereiste en de positie van de bonden. Collega Van Hijum heeft het in eerste termijn heel duidelijk uitgelegd: de overheid gaat over het Burgerlijk Wetboek, werkgevers en werknemers gaan over de cao. Minister Spies heeft daar destijds als adviseur aan toegevoegd dat het overeenstemmingsvereiste eigenlijk alleen geldt voor materiële arbeidsvoorwaardelijke rechten. Ik vraag de minister van Binnenlandse Zaken, de adviseur, hierover het volgende. In het regeerakkoord hebben we afgesproken dat er een raadpleging van de bonden zal zijn. Hoe wordt daaraan invulling gegeven? Dit geldt zowel voor de wet als voor alles wat daarachteraan zal komen. Persoonlijk maak ik me zorgen over de inwerkingtreding; kan die worden opgehouden door de raadpleging van de bonden of niet? Ik mag hopen van niet. En nu we het toch over de onderliggende regelgeving hebben: ik realiseer me dat het om vele honderden regelingen gaat. Kan de minister enige indicatie geven van hoe lang dit in beslag zal nemen? Het zou toch fijn zijn als wij in 2017 konden zeggen dat we dit voor elkaar hebben.

Een kleiner punt is de brief van de Vereniging van Griffiers, die gisteren binnenkwam. De vereniging merkt op dat griffiers op grond van artikel 160 Gemeentewet geen privaatrechtelijk contract zouden kunnen krijgen. Ik vraag de indieners of wij hier iets over het hoofd zien. Misschien kunnen zij daar nog op ingaan.

Ter afronding de vraag: wat proberen we hiermee met zijn allen te bereiken op een termijn van tien à vijftien jaar? Als we praten over de organisatie van de rijksoverheid heb ik altijd het beeld van een jonge, bevlogen ambtenaar, een professional met een mbo-, hbo- of wo-opleiding die bij de overheid komt werken, die een horizon heeft van vijf tot zeven jaar, en die in die eerste of tweede baan goede dingen doet en daarna doorschuift. Dat beeld van die bevlogen ambtenaar wil ik graag voor ogen houden, ook met dit wetsvoorstel. Wat wij nu aan het doen zijn, is voor die ambtenaar een logisch en begrijpelijk arbeidsrecht maken, waardoor deze vanuit de overheid makkelijk kan doorstromen naar het bedrijfsleven, de semioverheid enzovoort. Wij zijn dus bezig om goede en belangrijke stappen te zetten.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Ik heb een vraag. Er is ook nog een amendement waarmee het onmogelijk wordt gemaakt om de bijzondere ontslagprocedure voor onderwijzend personeel in stand te houden. En er ligt bij de Kamer ook een andere wet, waardoor de Commissies van beroep een rol daarbij zouden kunnen krijgen. Wil de VVD-fractie dit amendement heroverwegen en nadenken over het intrekken ervan? Daarmee doorkruis je namelijk nog een andere discussie die in dit huis nog gevoerd moet worden.

De heer Van der Linde (VVD):

We hebben het daar gisteren in de fractie over gehad. We hechten aan de amendementen die we ingediend hebben.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Dat is helder, dank u.

De heer Schouw (D66):

Voorzitter. Een behandeling van een wetsvoorstel kan soms heel raar lopen. Het is alweer bijna twee jaar geleden dat vooral anderen hier stonden voor de eerste termijn en het is alweer drie jaar geleden dat CDA-collega Van Hijum en mijn meest geliefde voormalige fractiegenote Koşer Kaya dit wetsvoorstel bij onze Kamer indienden. Het is dus een wetsvoorstel met een lange adem, maar het zit er misschien in dat het het haalt. De beste wetsvoorstellen hebben ook politieke rijping nodig.

Na de laatste verkiezingen namen wij helaas afscheid van Fatma Koşer Kaya, maar vandaag staan er weer twee indieners vol overtuiging in vak-K, met dank aan de overname door collega Van Weyenberg.

Mijn fractie gaf in de eerste termijn al aan dat twee derde van de jonge ambtenaren voorstander is van dit wetsvoorstel. Ze zijn er ook enthousiast en gepassioneerd over, net als de fractie van D66. Sindsdien is er natuurlijk wel wat gebeurd. Eerst hadden we de hiccup van de weigerambtenaren en daarna het gelukzalige moment van een nieuw kabinet met een nieuw regeerakkoord.

Ik kom nog even kort op de weigerambtenaar. Het amendement is ingetrokken, maar in mijn herinnering was er nog een ander amendement. Dat weet ik niet helemaal precies, maar ik meen dat die van de Partij van de Arbeid was. Het zou zeer dienstig zijn om ook dat amendement in te trekken, omdat we de kwestie van de weigerambtenaar heel zorgvuldig in deze Kamer hebben besproken en behandeld. In maart van dit mooie jaar zullen we deze moeten verdedigen in de Eerste Kamer.

In het regeerakkoord van de VVD en de Partij van de Arbeid staat het voornemen om het ontslagrecht van ambtenaren in overeenstemming te brengen met het ontslagrecht van werknemers buiten de overheid. Dat past natuurlijk helemaal in het eerdere zegenrijke werk van de initiatiefnemers. Mijn fractie juicht de wens in het regeerakkoord om een brug te slaan tussen beide werelden toe. Het wetsvoorstel voor de normalisering van de rechtspositie van ambtenaren is essentieel om die doelstelling te bereiken.

In wezen dacht een meerderheid van deze Kamer er bijna tien jaar geleden ook al zo over. Op 15 december 2005 nam deze Kamer namelijk een motie aan van mevrouw Koşer Kaya, de heer Van der Sande — ik heb het nog even opgezocht; hij was lid van de VVD — en de heer Varela van de LPF. In deze motie werd de regering verzocht het vernieuwde ontslagrecht ook van toepassing te laten zijn op ambtenaren. Soms duurt het even, maar dan heb je ook wat.

Over het belang van het voorstel is in de eerste termijn al veel gezegd. Af en toe wordt de vraag opgeworpen of het voorstel wel echt verschil maakt. In de praktijk is het verschil tussen beide rechtsregimes al verminderd. De gelijkschakeling loopt al sinds 1980. Dat is echter geen argument om niet te normaliseren. Op veel gebieden bestaat nog een aanzienlijk verschil tussen de rechtspositie van een werknemer bij de overheid en een werknemer elders. Uiteraard kan het werken bij het Rijk specifieke eisen stellen, waarvoor het ambtenarenrecht aanvullend kan werken. De initiatiefnemers hebben dat ook in verschillende brieven aan deze Kamer heel duidelijk laten zien.

Er zijn ook veel critici van dit wetsvoorstel. Zij gaan, vind ik, soms te veel uit van de gedachte dat er vooral materieel een vermindering plaatsvindt in de rechtspositie van ambtenaren. Echter, wie de brief van de initiatiefnemers goed leest, kan tot de conclusie komen dat dit niet geheel waar is. In die brief die naar aanleiding van de beantwoording in eerste termijn op 4 juni 2012 naar de Kamer is gestuurd, lezen we dat de verjaring ingevolge het Burgerlijk Wetboek waar het gaat om het aantal vakantie-uren minder snel plaats zal vinden dan in het ambtenarenrecht en dat ook de proeftijd zal veranderen. Als het nieuwe ontslagrecht ook voor ambtenaren gaat gelden, krijgen ook ambtenaren recht op een transitievergoeding. Met andere woorden: het is niet alleen maar slechter, want er zijn er ook heel veel goede elementen die de uitkomst zijn van een verdere normalisering.

Dan nog iets over het overeenstemmingsvereiste. Daar is veel over te doen. Ik heb er zo-even de heer Ulenbelt nog over gehoord. De fractie van D66 is voorstander van een helder onderscheid tussen de rol van enerzijds de wetgever en anderzijds de werkgever. Die werkgever moet uiteraard met bonden van werknemers overleggen over arbeidsvoorwaarden zoals dat ook elders gebruikelijk is, maar niet per se over wetgeving en dus al helemaal niet over het afhankelijk maken van de instemming van vakbonden van het bekrachtigen van een initiatiefwetsvoorstel, aangezien dat anders de grondwettelijke positie zou aantasten van het parlement. Het feit dat door de bonden daarover zelfs een kort geding is aangekondigd, bewijst dat het niet overbodig is om in het wetsvoorstel buiten twijfel te stellen dat het zogenaamde overeenstemingsvereiste niet hoort te gelden bij wetgeving, maar dat sluit overigens goed overleg over die wetgeving niet uit. Geen misverstand daarover: wetgeving, meerderheid Tweede Kamer en Eerste Kamer; er is niet een instemmingsvereiste wat betreft sociale partners over wetgeving.

Ik sluit af. Ik hoop van harte dat het wetsvoorstel binnen enkele weken — dat hangt natuurlijk van de initiatiefnemers af, maar we kennen ze heel erg goed en weten dat ze zeer voortvarend zijn — hier tot bekrachtiging komt. Ik wens beide initiatiefnemers buitengewoon veel succes bij de beantwoording van de vragen in tweede termijn. Ik zal ook bij die beantwoording aanwezig zijn.

De heer Ulenbelt (SP):

Van de minister hebben we gehoord dat als hij zelf dit voorstel had ingediend, hij ingevolge de wet eerst met de ambtenarenbonden had moeten overleggen. De indieners behoeven dat niet maar de wet wordt pas wet als de minister zijn handtekening eronder heeft gezet. Zolang die handtekening er niet staat, geldt de oude wet.

De heer Schouw (D66):

Ja.

De heer Ulenbelt (SP):

Dus betekent het dat de minister, als deze wet al zou worden aangenomen in de Eerste Kamer, toch met die bonden moet gaan overleggen. Respecteert de heer Schouw die wet?

De heer Schouw (D66):

Als het gaat om de wet, moet er natuurlijk altijd overleg zijn. De minister kan overleggen, de initiatiefnemers kunnen overleggen. Ik ga er voetstoots van uit dat dit ook in het verleden is gebeurd. Er zullen schriftelijke gedachtewisselingen zijn geweest. Alleen, we moeten een goed verschil maken tussen het voeren van overleg en het instemmingsvereiste. Als het gaat om wetten, moet er overleg worden gevoerd maar dan kan het natuurlijk niet zo zijn dat er een instemmingsvereiste is met betrekking tot bonden over wetgeving. Als de wet in de Tweede Kamer en de Eerste Kamer wordt aangenomen, ga ik er eigenlijk van uit — de minister moet daar maar antwoord op geven — dat het kabinet deze wet zal bekrachtigen en invoeren.

De heer Ulenbelt (SP):

Maar dan kent de heer Schouw de Ambtenarenwet niet goed, want daarin wordt niet gesproken van instemming maar van overleg gericht op overeenstemming. Dat is toch wat anders. Dus mag ik de woorden van de heer Schouw zo uitleggen dat als deze wet mocht worden aangenomen, hij ook vindt dat de minister met de vakorganisaties op overeenstemming gericht overleg moet voeren? Het gaat dan dus gewoon om het uitvoeren van artikel 125 van de Ambtenarenwet.

De heer Schouw (D66):

De minister gaat over zijn eigen woorden. Deze vraag moet hij zelf maar beantwoorden. Ik ben er een beetje terughoudend in, want als je het formuleert zoals de heer Ulenbelt, wat is dan nog de positie van het parlement bij de implementatie en uitvoering van wetgeving?

De heer Ulenbelt (SP):

De wetgever heeft deze bepaling in het verleden ingevoerd juist vanwege de bijzondere positie van de overheid en daardoor van ambtenaren. Ik leg de woorden van de heer Schouw zo uit, dat hij ook vindt dat de minister zich aan de wet moet houden en dat de minister dus gewoon overleg zal gaan voeren met de vakorganisaties.

De heer Schouw (D66):

Ja, natuurlijk moet de minister overleg voeren; dat is prima. Het is echter niet zo dat wij daarmee een derde partij introduceren die over wetgeving gaat. Er is geen instemmingsvereiste voor de bonden; zij hoeven niet in te stemmen met wetgeving die de Kamer maakt. Dat moet duidelijk zijn. Elke suggestie die de heer Ulenbelt daarvoor doet, lijkt mij onjuist.

De heer Bisschop (SGP):

Ik begrijp dat ik nu het woord mag voeren. Heeft de heer Bosma zich om tactische redenen teruggetrokken? Hij staat immers voor mij op de sprekerslijst.

De voorzitter:

Hij had geen spreektijd ingevuld. Dat heeft hij van tevoren duidelijk aangegeven.

De heer Bisschop (SGP):

Fijn, dat geeft mij iets meer ruimte.

Voorzitter. Ik dank de initiatiefnemers voor dit wetsvoorstel. Het is altijd een bijzondere inspanning om zoiets tot stand te brengen. Het roept waardering op dat mensen zich daarvoor inzetten.

Ik heb twee redenen om de initiatiefnemers dankbaar te zijn voor dit wetsvoorstel: in de eerste plaats vanwege hun wetgevende arbeid en in de tweede plaats omdat hiermee fantastisch materiaal wordt aangereikt voor de gastlessen maatschappijleer die ik met een zekere regelmaat verzorg voor de bovenbouw van het vwo. Het is fantastisch materiaal. Ik zal uitleggen wat dit materiaal nu zo functioneel maakt als lesmateriaal.

In de eerste plaats kun je hiermee op een geweldige manier illustreren hoe achter een schijnbaar neutraal of technisch voorstel een hele ideologie schuilgaat en hoe hieraan een hele visie op de overheid ten grondslag ligt. In de tweede plaats geeft dit voorstel goede handreikingen om te laten zien hoe je door taalkeuze tot een bepaalde framing kunt komen. Ik zal dit wat verder uitwerken, zodat men een voorschouw heeft van de inhoud van mijn lessen over dit thema.

Ik begin met de visie op de overheid. Als je dit wetsvoorstel leest, kun je niet anders dan opmerken dat het betrekking heeft op de visie op de overheid. Welke plaats neemt de overheid in het totaal van de menselijke samenleving in? Het gaat immers over de dienaren die de overheid in dienst heeft voor de uitoefening van haar publieke taak. Hiermee kun je laten zien dat de overheid gepositioneerd wordt als een gewone werkgever naast allerlei bedrijven en maatschappelijke organisaties. Het gaat volledig voorbij aan de exclusieve positie die een overheid, en mitsdien haar dienaren, inneemt.

Het is ook een prachtig voorbeeld van de manier waarop het geloof in marktwerking als het ware doorvertaald wordt naar arbeidsrechtelijke verhoudingen. Dat zou je aan de hand van een aantal artikelen in het wetsvoorstel prachtig kunnen illustreren. Daarmee laat je zien dat er geen neutraliteit bestaat, ook niet op dit punt.

Dan kom ik op de keuze van de taal. Er wordt gesproken over de normalisering van de rechtspositie van ambtenaren. De Raad van State legt er terecht de vinger bij dat "normalisering" geen waardevrije term is maar een bepaalde ideologie vooronderstelt. Dat is een prachtige tekst om aan die jongelui voor te leggen. Dan is de wijze waarop het op dit moment geregeld is, dus niet normaal. Je gaat het immers normaliseren, je gaat het normaler maken. Dan moet je uitleggen wat normaal is en dan kom je dus weer op die ideologie terecht.

Ik noem ook het buitengewoon krachtige argument dat de rechtspositie van de ambtenaren zoals die nu geregeld is "niet meer van deze tijd is". Men hoort al dat ik "niet meer van deze tijd" tussen aanhalingstekens plaats. Dat zou dan eigenlijk het eind van alle tegenspraak zou moeten zijn. Daarmee kun je die jongelui prachtig duidelijk maken dat het dus ontbreekt aan inhoudelijke argumenten.

Ik geef een paar punten die ik in mijn lesmateriaal zal verwerken en ik zal daarbij ook met ere D66 maar zeker ook het CDA noemen. Het verbaast mij dat het CDA deze keuze maakt, want ik zou juist verwachten dat de visie op de overheid bij het CDA toch meer in de lijn van de SGP zou liggen. Maar helaas, die ligt meer in de lijn van D66. Dat is jammer. Dat zou beter kunnen.

De heer Schouw (D66):

Ik heb nog een suggestie voor het lesmateriaal.

De heer Bisschop (SGP):

Fantastisch! Dank u wel.

De heer Schouw (D66):

Ik haalde zojuist al even een motie uit 2005 aan. Deze motie is aangenomen en gaat over het gelijkschakelen van het ontslagrecht van ambtenaren met dat van andere werknemers. Weet de heer Bisschop wie voor die motie hebben gestemd?

De heer Bisschop (SGP):

Nee, ik heb me niet verdiept in die motie. Daar zullen de heer Van der Staaij en zijn kompanen ongetwijfeld voor gestemd hebben. Ik bedank de heer Schouw voor deze tip. Die zal ik zeker ter harte nemen. Dat geeft mij de gelegenheid om tegelijkertijd uit te leggen hoe moties en amendementen werken en om ook eventjes in de Handelingen te duiken om te laten zien welke argumentatie daaronder heeft gelegen. Ik beloof de heer Schouw dat ik die er ook bij zal leveren.

De heer Schouw (D66):

Mijn opmerking is natuurlijk een kleine speldenprik naar aanleiding van het wat principieel ogende verhaal van de heer Bisschop, dat eigenlijk dus helemaal niet zo principieel is. In 2005 vond de SGP-fractie in deze Kamer het nog hartstikke verstandig om op onderdelen een gelijkschakeling te krijgen. Ik doe de heer Bisschop de suggestie om bij de opvoeding van studenten of anderen op staatsrechtelijke punten, dan ook het eerlijke verhaal te vertellen. Dat zou wel zo fijn zijn. Dat doet ook recht aan de geschiedenis en de consistentie van de verschillende politieke partijen in dit huis.

De heer Bisschop (SGP):

Dit geeft mij fantastisch beeldmateriaal, omdat ik door middel van een interruptie kan laten zien hoe opnieuw gemanipuleerd wordt. Ik herinner me de gang van zaken in 2005 niet volledig, maar het ging om een gelijkschakeling op onderdelen. Het plegen van aanpassingen op onderdelen is inderdaad iets anders dan het maken van een fundamenteel andere keuze. Dat is hier het grote verschil. Ik vind dit een prachtig voorbeeld om dat te kunnen illustreren.

De heer Schouw (D66):

Hier kan ik geen touw aan vastknopen. Als je zegt dat je principieel linksaf gaat, dan kun je niet zeggen dat je op onderdelen rechtsaf gaat. Dat is echt de omgekeerde wereld. Er wordt hier dus een principieel verhaal gehouden, maar er wordt wel bevestigd dat de SGP-fractie in 2005 op een belangwekkend onderdeel zei dat het verstandig was om gelijk te schakelen, om te normaliseren. Dat ging om het ontslagrecht. Dat is geen knikker, dat is echt een groot punt.

De heer Bisschop (SGP):

Ik betwijfel ten eerste of de term "normaliseren" is gebruikt. Het verschil in benadering wordt hiermee onderstreept. Het gaat ons om een wezenlijk andere visie op het functioneren, op de positie en de taak van de overheid ten opzichte van allerlei marktpartijen of andere publieke partijen. En dat je daar instrumenten voor gebruikt die vergelijkbaar zijn, daar is volgens mij helemaal niets mis mee. Dat heeft niets te maken met rechtsaf slaan, in dit geval misschien linksaf slaan en op onderdelen andersom. Dat is niet het geval.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Principieel gaat de SGP hier linksaf, hoorde ik net zeggen. Ik vind het wel een mooie typering van wat hier gebeurt, want als je principieel kijkt, zouden wij als CDA de SGP kunnen vinden in een kleinere overheid. Dat is ook wat dit wetsvoorstel beoogt. Dus al je dan toch principieel doet, hoe ziet de fractie van de SGP dat dan? Zeker daar waar principieel die bijzondere positie, namelijk het behartigen van het algemeen belang, het afleggen van de eed en de integriteitsvereisten, in de wet blijft.

De heer Bisschop (SGP):

Dit is een prachtig voorbeeld waardoor onderstreept wordt dat de overheid, ondanks bepaalde ideologische vooronderstellingen wel degelijk een bijzondere positie blijft innemen. Maar als de rechtspositie van de ambtenaren wordt gebruikt om te komen tot een kleinere overheid, dan vind ik dat wij het paard achter de wagen spannen. Dan gaat het de verkeerde kant op. Wat wij moeten doen, en waarbij ik graag met het CDA een slag zou maken, is ons afvragen welke taken die overheid nu wel en niet moet verrichten en wat niet op het bordje van de overheid ligt. Als wij het daarover eens zijn, heb je deze regeling feitelijk niet meer nodig, want dan kun je het anders inrichten. Dan kun je andere, ook meer door de Kamer gestuurde keuzes maken. Daar zit het manco volgens mij.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Ik heb waardering voor de manier waarop de heer Bisschop zich hieruit probeert te redden, maar via de kerntakendiscussie, zoals hij doet, gaat dat niet lukken. Hier is een wet aan de orde die juist de bijzondere positie van de ambtenaar geborgd weet via het integriteitsvereiste en de eed, die in de wet staan. Dus als je vindt dat er een kleinere overheid moet zijn, wat de SGP net als het CDA vindt, en als je vindt dat er een bijzondere positie is van ambtenaren, heb je geen andere keus dan voor dit wetsvoorstel te stemmen, want dat is wat het regelt.

De heer Bisschop (SGP):

Ik ben het daar principieel niet mee eens. Wil je tot een kleinere overheid komen, dan moet je niet beginnen bij de rechtspositie van ambtenaren. Dan moet je beginnen bij de vraag welke taak bij de overheid hoort en welke taak hoort bij de maatschappelijke en sociale verbanden. Dan krijg je een zuivere discussie, maar als je begint bij de positie van de ambtenaren ben je volgens mij aan de verkeerde kant bezig.

De voorzitter:

Mevrouw Keijzer, tot slot.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Nogmaals waardering voor de heer Bisschop want hij probeert het goed, maar het is een feit dat dit wetsvoorstel het ontslagrecht regelt terwijl het de voorwaarden in stand laat. Daarnaast regelt het dat de bijzondere positie gewaarborgd is, met de eed en de integriteitsvereisten, dus dan is het niet juist om het af te leiden naar een kerntakendiscussie. Daarover kunnen wij het zeker met elkaar hebben, maar dat is niet wat hier aan de orde is. Dus graag wat meer principieel, zou ik zeggen richting de SGP.

De heer Bisschop (SGP):

Ik waardeer het zeer dat u van de SGP een principieel verhaal verwacht. Dat proberen wij uiteraard altijd. Dat zit in onze genen, om het zo maar te zeggen. Misschien is het een verschil in tactische benadering. Ik heb bewust het thema van een kleinere overheid, dat ons na aan het hart ligt, hier niet bij betrokken. Ik vind het vreemd om de discussie over een kleinere overheid aan te vliegen via een initiatiefwet normalisering rechtspositie ambtenaren. Dan gebruik je volgens mij het verkeerde instrument. Dus ik wil daarover graag de discussie voeren, maar niet op basis van dit wetsvoorstel.

De heer Ulenbelt (SP):

Volgens mij is het verwijt van de heer Bisschop aan de heer Schouw over manipulatie volstrekt terecht, want gelijkschakeling kan ook betekenen dat je de positie van werknemers in de richting van die van ambtenaren brengt. Die discussie speelde ook in die tijd, over het naar elkaar toe brengen, het uit twee werelden het beste halen. Dat betekent dus niet per definitie dat D66 de stem van de SGP van toen zo kan uitleggen als zou die fractie indertijd eigenlijk voor dit initiatiefwetsvoorstel zijn geweest. Dat is absoluut bezijden de waarheid. De heer Bisschop kan ook aan zijn leerlingen vertellen dat mijn partij hem graag wil helpen als het geheugen iets tekortschiet.

De voorzitter:

Dat was een statement, begrijp ik, en geen vraag.

De heer Bisschop (SGP):

Ik hecht er wel aan om mijn waardering voor dit statement uit te spreken. Gekscherend heb ik weleens gezegd: de SP ontbeert slechts één letter. Dat is in dit geval opnieuw gebleken.

De heer Kerstens (PvdA):

Voorzitter. Laat ik mijn bijdrage beginnen met de opmerking dat het beroep van ambtenaar een van de meest onderschatte beroepen is die we kennen. Over geen enkel ander beroep doen zo veel onterechte grappen de ronde. Over ons politici worden net zo veel grappen gemaakt, maar ik had het over onterechte grappen. Het beroep van ambtenaar doet zich overigens in allerlei verschijningsvormen voor, van rechter tot vuilnisophaler en van generaal tot schoonmaker. Van die laatste categorie zijn er straks dankzij dit kabinet nog wat meer in overheidsdienst.

De PvdA heeft veel waardering voor het vele, goede en het niet altijd even gemakkelijke of prettige werk dat ambtenaren in het belang van onze samenleving en dus in het belang van ons allemaal doen. Dat neemt niet weg dat er ook volgens mijn partij aanleiding is om op gezette tijden de rechtspositie van ambtenaren onder de loep te nemen. Met het voorliggende initiatiefvoorstel van de collega's Van Weyenberg en Van Hijum gebeurt dat. Hiermee wordt, zoals ze dat zelf noemen, de volgende stap gezet in de normalisering van de rechtspositie van ambtenaren. Ik vind het een wat eigenaardige term. Anderen hebben daar ook wat van gezegd, maar het is de term van de indieners. Zij zeggen die volgende stap te zetten door de rechtspositie op belangrijke punten gelijk te schakelen aan die van de "gewone werknemer". In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel en tijdens de diverse keren dat daarover inmiddels gesproken is, hebben de indieners een aantal redenen voor de normalisering genoemd.

Bij de beoordeling van het onderhavige voorstel kijk ik uiteraard met een schuin oog naar de afspraken die door mijn partij op het punt van de rechtspositie van ambtenaren in het regeerakkoord zijn gemaakt. Ik heb gemerkt dat een aantal collega's dat ook hebben gedaan. In het regeerakkoord staat: "Het ontslagrecht van ambtenaren wordt in overeenstemming gebracht met het ontslagrecht van werknemers buiten de overheid. Ook secundaire arbeidsvoorwaarden van ambtenaren worden — na raadpleging van de sociale partners — gelijkgetrokken met die in de private sector."

In het sociaal akkoord van 11 april 2013 zijn door het kabinet met vakbonden en werkgevers afspraken gemaakt over het ontslagrecht van werknemers buiten de overheid. Deze afspraken zijn inmiddels vertaald in het onlangs door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Kamer aangeboden wetsvoorstel werk en zekerheid. Deze afspraken leiden onder meer volgens de vakbeweging en ook naar de mening van mijn partij tot een eerlijker ontslagrecht. Dat is mooi voor werknemers en zo mogelijk ook voor ambtenaren. Uit datzelfde sociaal akkoord blijkt ook dat mijn fractie hecht aan overleg met sociale partners. Het is immers tot stand gekomen door overleg. Mijn vraag aan de initiatiefnemers is dan ook hoe zij daartegen aankijken in relatie tot hun voorstel. Hebben zij zelf bijvoorbeeld contact met vakbonden gehad, ook recent nog? Voorzien zij een rol van sociale partners rondom hun wetsvoorstel? Zo ja, welke rol? Wat zouden zij ervan vinden als het kabinet voor of bij het aannemen van dit wetsvoorstel in overleg treedt met sociale partners? Hoe denkt het kabinet in de persoon van de hier aanwezige minister van Binnenlandse Zaken er zelf over? Heeft hij al over een ander gesproken met sociale partners? Is hij dat van plan? Zo ja, wanneer en waarover wordt er dan gesproken?

In eerdere besprekingen over dit wetsvoorstel, maar ook bij andere gelegenheden heeft de Partij van de Arbeid gepleit voor een visie van het kabinet op de ambtenaren.

De voorzitter:

Voordat u verdergaat, heeft de heer Slob een interruptie.

De heer Slob (ChristenUnie):

De heer Kerstens vertelt het allemaal heel erg vragend. Zo vraagt hij: hebt u gesproken met sociale partners of bent u daartoe bereid? Maar wat vindt de heer Kerstens zelf? Wat moet er nou echt gebeuren? Ten aanzien van dit wetsvoorstel heeft de PvdA-fractie immers een vrij stevige opvatting gehad. Ik heb een en ander nog eens doorgelezen. De heer Heijnen, zoals we hem trouwens ook kennen, was redelijk helder. Hij maakte echt gehakt van dit wetsvoorstel. Er bleef niet veel van over. Ik erken dat de politieke realiteit is dat een regeerakkoord tot stand is gekomen waarmee dit wetsvoorstel op één onderdeel, een belangrijk onderdeel, de wind een beetje in de rug wordt gegeven. Maar het moet toch een keiharde eis van de PvdA-fractie zijn dat er gesprekken over secundaire arbeidsvoorwaarden plaatsvinden, ook met de sociale partners? Dit moet toch goed geregeld zijn en vaststaan voordat de PvdA-fractie bij wijze van spreken de stap naar dit wetsvoorstel kan maken?

De heer Kerstens (PvdA):

De heer Slob heeft het bij het rechte eind. Overleg is voor ons heel belangrijk. Ik heb zojuist niet voor niets gerefereerd aan het sociaal akkoord. Dat komt tot stand na overleg. We hebben er ook een amendement over ingediend, samen met collega Ulenbelt van de SP. Dat amendement is nog niet ingetrokken, maar ik heb ook te maken met de realiteit van het regeerakkoord. Het is weinig zinvol om nu in mijn eentje aan tekstexegese te gaan doen. Vandaar dat ik de minister heb gevraagd hoe hij ertegen aankijkt. Aan de hand van de beantwoording van de minister zullen wij onze mind verder opmaken. Dat lijkt mij niet meer dan logisch.

De heer Slob (ChristenUnie):

Die teksten kennen we. Zo gaat het natuurlijk.

De heer Kerstens (PvdA):

Ik denk dat het ook zo hoort te gaan.

De heer Slob (ChristenUnie):

Zeker, maar uiteindelijk moet een fractie ook een eigen keuze maken ten aanzien van wat er wordt gedaan. De PvdA heeft in het regeerakkoord afspraken gemaakt, waardoor die fractie wat lastig komt te zitten met dit wetsvoorstel, in het licht van de eerdere opstelling. Daar gaan wij niet moeilijk over doen. Dat is een gegeven. De PvdA-fractie kan volgens mij wel als een vrij harde eis stellen dat het amendement in het kader van het overleg met de sociale partners moet worden aanvaard. Dat is volgens mij ook in lijn met wat er in het regeerakkoord staat, namelijk dat er met de sociale partners afspraken moeten worden gemaakt. Stelt de heer Kerstens het echt zo hard, of houdt hij de kwestie open door het stellen van vragen, waardoor het straks misschien een beetje wegglijdt?

De heer Kerstens (PvdA):

Het laatste weet ik niet. Ik heb de vragen gesteld omdat ik belang hecht aan het antwoord van de indieners, maar vooral aan het antwoord van de minister. Ik zei zojuist dat het weinig zinvol is om aan tekstexegese te gaan doen als het gaat om de vraag of het regeerakkoord wel of niet in lijn is met datgene wat hier eerder over is gezegd door deze of gene. Ik wacht graag de antwoorden van de minister af. Aan de hand daarvan ga ik bezien wat ik met het amendement doe. Wellicht zijn er andere mogelijkheden om goed overleg te creëren. Laat helder zijn dat wij vinden dat overleg altijd goed is.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik begrijp de heer Kerstens goed. Er ligt een amendement, maar dat is voor hem niet keihard. Als het anders kan, is het ook goed.

De heer Kerstens (PvdA):

Zo heb ik het niet gezegd, maar dat weet de heer Slob ook wel. Misschien was het een poging mijn woorden wat korter samen te vatten. Ik heb gezegd dat er een amendement ligt. Er zijn vragen aan de minister gesteld. Aan de hand van de beantwoording van de vragen kijken wij verder naar hoe het overleg het beste kan worden vormgegeven.

De heer Ulenbelt (SP):

De heer Slob zegt het terecht. De heer Heijnen was zeer resoluut in de afwijzing van dit voorstel. Hij probeerde dat te redden door dat amendement over het voeren van overleg. Mijn vraag aan de heer Kerstens is de volgende. Als het amendement, dat wij samen hebben ingediend en dat nog steeds staat, niet wordt aangenomen, stemt de PvdA dan tegen dit initiatiefwetsvoorstel of niet?

De heer Kerstens (PvdA):

Ik zie deze vraag als een variatie op het thema dat de heer Slob zojuist aandroeg. Ik kan niet anders dan hetzelfde antwoord geven. Voor de beantwoording van die vraag is de beantwoording van de door mij gestelde vragen door de indieners en zeker ook door de minister van belang.

De heer Ulenbelt (SP):

Potverdrie. Je hebt als parlementariër toch zelf een opvatting, zeker als jouw partij in het verleden ver afstand heeft genomen van dit voorstel? Dan laat je twee oppositiepartijen toch niet de kooltjes uit het vuur halen omdat de minister het voorstel zelf niet had kunnen indienen zonder overleg met de bonden? Dat was namelijk het doel van de heer Heijnen. Hij wilde de oude wet uitvoeren door overleg over wat er dan ook zou moeten worden veranderd. Verlaat de heer Kerstens die opstelling nu of niet? Hij verschuilt zich achter de minister, maar ik vind dat een parlementariër wiens voorganger zulke woorden heeft uitgesproken in die lijn zou moeten blijven opereren. Nogmaals mijn vraag: als het amendement zou worden verworpen, stemt de PvdA dan tegen het initiatiefwetsvoorstel, ja of nee?

De heer Kerstens (PvdA):

De heer Ulenbelt gebruikt inmiddels wat steviger woorden, maar de vraag blijft hetzelfde. Ik heb geen enkele behoefte om mijn antwoord in steviger bewoordingen te gieten.

De heer Ulenbelt (SP):

De relatie tussen de vakbeweging en de PvdA was al niet lekker. Het ambtenarendeel had de hoop gevestigd op dit gedeelte, maar dat kan men nu ook wel schudden. Het verbaast mij echter dat een parlementariër niet gewoon ja of nee kan antwoorden op een vraag, maar zich verschuilt achter de regering en een fout regeerakkoord.

De heer Kerstens (PvdA):

Ik merk nog eens op dat de nuance niet aan iedereen besteed is. Ik denk overigens dat de verhouding tussen de Partij van de Arbeid en de vakbeweging in Nederland een stuk beter is dan de heer Ulenbelt veronderstelt. Misschien heeft hij mijn collega Hamer onlangs zien optreden bij een grote vakbondsmanifestatie in Utrecht ten behoeve van de schoonmakers. Ik wees zojuist al op de afspraak die dit kabinet heeft gemaakt om meer schoonmakers bij de overheid in dienst te nemen. Dat is beter voor die schoonmakers. Hetzelfde kabinet, met een prominente rol voor de PvdA-minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, heeft een sociaal akkoord afgesloten met de vakbeweging. Daarin is een ontslagrecht opgenomen waarover ook de heer Ulenbelt lovend is. Volgens mij is er altijd aanleiding om die verhouding goed te houden. De heer Ulenbelt mag van mij aannemen dat ik ook op dit dossier probeer de verhouding goed te houden met de ambtenarenbonden.

In eerdere besprekingen van dit wetsvoorstel, maar ook bij andere gelegenheden, heeft de Partij van de Arbeid gepleit voor een visie van het kabinet op de ambtenaren, om het zo maar te zeggen. Hoeveel parallellen er ook zijn tussen ambtenaren en gewone werknemers — want die zijn er — en hoeveel aanleiding er ook is om de rechtspositie van beide groepen te harmoniseren — want die is er — feit is en blijft dat het ambtenaar zijn toch een aantal specifieke aspecten kent, waaraan recht moet worden gedaan door ze stevig en duidelijk te verankeren.

Bij een van de vorige gelegenheden heeft de minister aangegeven dat hij daar werk van zou maken. Ik citeer uit de schriftelijke beantwoording van de minister naar aanleiding van de vragen die daarover door de PvdA-fractie tijdens de begrotingsbehandeling eind 2012 zijn gemaakt. "Ik wil graag samen met werkgevers en werknemers werken aan een visie op ambtenaarschap in deze tijd. Ik heb grote waardering voor onze ambtenaren en voor het vele belangrijke maar vaak onopgemerkte werk dat zij dagelijks verzetten voor het publieke belang. (...) Ambtenaren blijven, ook na gelijktrekking van hun rechtspositie met die van werknemers buiten de overheid, bijzondere werknemers. Zij zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van overheidstaken, moeten rekening houden met de politieke omgeving waarin zij werken en met het gegeven dat zij omgaan met gemeenschapsgeld. Zij moeten hun werk integer, objectief en zonder persoonlijke voorkeuren uitvoeren. Hedendaagse ambtenaren zijn moderne publieke professionals. Ik vind het belangrijk dat zij een ankerpunt hebben waarop zij kunnen terugvallen bij het invullen van hun ambtelijke taak. Het gaat dan om de kernwaarden van ambtelijk vakmanschap. Die kernwaarden moeten voor elke ambtenaar kenbaar en herkenbaar zijn. Het is mijn voornemen om te bezien of deze kernwaarden sterker verankerd zouden moeten worden." Ik had het zelf niet mooier kunnen zeggen of opschrijven.

Mijn vraag aan de initiatiefnemers is, hoe zij staan tegenover een specifiek ambtenarenstatuut, waarin de zojuist door mij genoemde aspecten een plek krijgen. Mijn vraag aan de minister is natuurlijk, hoe het met zijn gedachtevorming op dit punt staat. Wanneer kan de Kamer de mogelijke resultaten daarvan tegemoetzien? Het zal duidelijk zijn: de fractie van de Partij van de Arbeid hecht aan een en ander.

In een aantal gevallen gaan de specifieke aspecten van het zijn van ambtenaar verder. In die gevallen volstaat zo'n statuut waar ik het zojuist over had, niet. In die gevallen blijft een specifieke eigen rechtspositie noodzakelijk. Ik noem met name — de heer Slob en de heer Van der Linde hebben er ook iets over gezegd — de medewerkers van defensie en politie. Dan gaat het niet alleen om de mensen in uniform, maar ook om hun collega's. Bij Defensie betreft dat het burgerpersoneel en de reservisten en bij de politie het ondersteunend personeel. Onderscheid tussen beide groepen is wat de Partij van de Arbeid betreft niet gewenst. Het doet geen recht aan de praktijk, waarbij de scheidslijn niet altijd zo helder is. Bovendien belemmert het de wel gewenste arbeidsmobiliteit tussen beide groepen. Zijn de indieners, die dit onderscheid in het oorspronkelijke voorstel wel wensten te maken, het nu met mij eens? Hoe staat de minister tegenover de wens om niet alleen militairen en politiemensen van deze wet uit te zonderen, maar ook hun collega's?

Ten slotte heb ik nog een korte vraag en een opmerking. De korte vraag is eigenlijk dezelfde als de vraag die de heer Ulenbelt in zijn bijdrage stelde en heeft te maken met de kosten. Ik zou graag willen weten waar die kosten komen te liggen. Ik denk dat ik dit aan de minister moet vragen.

Mijn collega Heijnen heeft tijdens de eerdere behandeling van dit wetsvoorstel samen met collega Marcouch een amendement ingediend over de weigerambtenaar, op stuk nr. 33. Dat trek ik bij dezen in, om dezelfde reden waarom het andere amendement daarover is ingetrokken.

De voorzitter:

Het amendement-Heijnen/Marcouch (stuk nr. 33) is ingetrokken.

De heer Slob (ChristenUnie):

In het regeerakkoord staat inderdaad een aantal zaken over de positie van ambtenaren. Je kunt je daarbij afvragen hoe de Partij van de Arbeid daar in vredesnaam mee heeft kunnen instemmen. Toch is dat gebeurd en staat dit in het regeerakkoord. Ter verheldering vraag ik of het volgens de heer Kerstens per se noodzakelijk is dat de uitvoering van dat regeerakkoord via een initiatiefwetsvoorstel van het CDA en D66 gaat plaatsvinden.

De heer Kerstens (PvdA):

Die keuze is in eerste instantie aan het kabinet. Ik leid de vraag van de heer Slob dus door naar de minister. Volgens mij is of was dit niet per se noodzakelijk. Ik zei echter al dat het in eerste instantie aan het kabinet is om daarover iets te zeggen.

De heer Slob (ChristenUnie):

Mijns inziens zijn de coalitiepartijen in de Kamer volgens het staatsrecht de "eigenaren" van het regeerakkoord. Dus volgens mij doet de vraag er wel degelijk toe wat de Partij van de Arbeid in de Tweede Kamer vindt van de uitvoering van de afspraken die in het regeerakkoord met de VVD zijn gemaakt. Ik herhaal daarom mijn vraag en stel die ook aan de heer Kerstens. Het initiatiefwetsvoorstel gaat natuurlijk veel verder dan het ontslagrecht. Dat voorstel schoffelt de boel helemaal omver. Via amendementen wordt dat weer een beetje hersteld. Het initiatiefwetsvoorstel gaat echt over de rechtspositie. Ik stel ook de heer Kerstens de vraag of het per se nodig is dat het onderdeel dat over het ontslagrecht gaat, via een initiatiefwetsvoorstel van het CDA en D66 wordt geregeld.

De heer Kerstens (PvdA):

Ik mag hopen dat de mening van de Partij van de Arbeid er vaker toe doet dan alleen bij deze discussie, niet alleen in de Kamer, maar ook daarbuiten. Ik heb zojuist geprobeerd te zeggen dat hetgeen in het regeerakkoord staat wat mij betreft niet per se door middel van dit initiatiefwetsvoorstel hoeft te worden ingevuld. Het is echter ook niet zo dat het per se niet op deze wijze kan worden ingevuld.

De heer Slob (ChristenUnie):

Dit is een beetje..., hoe zal ik het noemen, een beetje opstaan in wintermaanden en een beetje draaien naar links en naar rechts om er vervolgens toch niet uit te komen. De heer Kerstens houdt nu alles een beetje open. Ik neem toch aan dat hij daarover in zijn fractie heeft gesproken? Heeft hij hierover helemaal geen opvattingen? Er ligt een wetsvoorstel voor. De heer Kerstens moet daarover namens de fractie het woord voeren. Naar ik aanneem heeft hij daarover gesproken in de fractie. Er ligt een wetsvoorstel en er ligt een regeerakkoord dat daaraan voor in ieder geval een deel voldoet. Heeft hij gezegd: wij moeten hierin dus eigenlijk wel meegaan? Heeft hij gezegd: misschien kunnen wij met wat amendementen de boel in ieder geval nog een beetje repareren, maar dit is de weg die wij gaan? Of is het nog steeds een heel open kwestie? Ik vind dat we er recht op hebben om dat te weten.

De heer Kerstens (PvdA):

Uiteraard hebben we hierover gesproken, zoals dat heet "in eigen boezem". Daarom heb ik de minister vragen gesteld over een voor ons belangrijk element, namelijk het overleg met sociale partners. De heer Slob heeft ook gezien dat wij in de afgelopen maanden niet op allerlei manieren het kabinet ertoe hebben opgeroepen om het initiatiefwetsvoorstel maar te laten voor wat het is en om met een eigen voorstel te komen. Vooralsnog doen wij het dus met dit initiatiefwetsvoorstel en met de antwoorden die komen.

De heer Ulenbelt (SP):

De heer Heijnen heeft ook nog amendementen ingediend die erop zijn gericht om de gemeentelijke en provinciale griffiers uit te zonderen van de werking van het initiatiefwetsvoorstel. Hij heeft verder een amendement ingediend dat erop is gericht om de buitengewoon opsporingsambtenaren buiten de werking van het voorstel te houden. Handhaaft de Partij van de Arbeid die amendementen?

De heer Kerstens (PvdA):

Ik heb zojuist één amendement met name ingetrokken, namelijk het amendement over de weigerambtenaren. Als het gaat om de uitzonderingen heb ik aandacht gevraagd voor specifiek de mensen bij de politie en bij defensie.

De heer Ulenbelt (SP):

Vervolgens is het volgende van belang. Een aantal partijen vindt de amendementen niets. De indieners vinden ze ook niets, heb ik opgemaakt uit de beantwoording. Als de twee amendementen en het amendement over de politie niet worden aangenomen, wat wordt dan de opstelling van de Partij van de Arbeid? Wat zal zij dan vinden van het initiatiefwetsvoorstel? Dan zou zij het toch moeten afwijzen en de regering moeten vragen om met voorstellen te komen om het regeerakkoord uit te voeren?

De heer Kerstens (PvdA):

Ik zie dat de heer Ulenbelt nu met zijn armen gaat zwaaien.

De heer Ulenbelt (SP):

Dat mag toch?

De heer Kerstens (PvdA):

Ja, dat mag natuurlijk, maar toch ga ik gewoon op zijn vraag in. Volgens mij is door een aantal andere partijen iets gezegd over het amendement over de politie. Ik heb er dus goede hoop op dat voor dat amendement een meerderheid te vinden is. De heer Ulenbelt vroeg ook iets over het instemmen met het wetsvoorstel of het ertegen stemmen. De PvdA-fractie kijkt daarbij altijd naar het geheel. De elementen die de heer Ulenbelt noemt, zijn elementen van dat geheel. Ik ga nu echter niet zeggen dat het wel of niet aannemen van de amendementen voor ons zou betekenen dat we wel of niet instemmen met het wetsvoorstel. De heer Ulenbelt heeft mij immers ook iets over onder andere het ontslagrecht horen zeggen.

De heer Ulenbelt (SP):

Een verzuchting: wat heb ik een medelijden met de heer Heijnen en de positie die hij heeft gekozen, en hoe die positie door deze vertegenwoordiger van de Partij van de Arbeid ronduit wordt verkwanseld. Anders kan ik het echt niet zien. Daarvan ga je soms maar met je armen zwaaien, als je een beetje opgewonden raakt. Ik neem aan dat de heer Kerstens daar gewoon tegen kan.

De heer Kerstens (PvdA):

Ik kom bij de FNV vandaan, dus dan kun je tegen heel veel dingen, ook als de heer Ulenbelt met zijn armen gaat zwaaien. Ik zal zijn gevoelens doorgeleiden naar de heer Heijnen. Op dit moment heb ik slechts één amendement van mijn collega Heijnen ingetrokken. Dat amendement is overbodig, omdat het op een andere wijze wordt geregeld.

De voorzitter:

Het antwoord van de initiatiefnemers zal op een later moment plaatsvinden.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 11.29 uur tot 13.05 uur geschorst.

Naar boven