11 Goedkeuring partnerschapsovereenkomsten

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Goedkeuring van de op 22 juni 2010 te Ouagadougou tot stand gekomen Overeenkomst tot tweede wijziging van de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000 en voor de eerste maal gewijzigd te Luxemburg op 25 juni 2005 (Trb. 2011, 78) (32799);

  • - het wetsvoorstel Goedkeuring van de op 15 oktober 2008 te Bridgetown tot stand gekomen Economische Partnerschapsovereenkomst tussen de Cariforum-staten, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds (Trb. 2009, 18) (32883).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Driessen (PVV):

Voorzitter. Het zal u niet verbazen, maar de fractie van de Partij voor de Vrijheid is tegenstander van de Overeenkomst van Cotonou. Het opstellen van een dergelijk verdrag is wat ons betreft geen taak voor de Brusselse bureaucraten. Om diezelfde reden zien wij ook niets in wat ik voor het gemak de CARIFORUM-overeenkomst noem. Handel is uiteraard prima, maar wat ons betreft niet via een Brussels dictaat. Bovendien zijn wij – het zal u denk ik niet zijn ontgaan – niet zo van de gesubsidieerde ontwikkelingshulp. De belastingbetaler hoeft van ons linkse minderheidsidealen niet te bekostigen. En waarom de Bahama's, die rijker zijn dan Spanje, en Barbados, rijker dan Portugal, partij zijn bij deze twee overeenkomsten is mijn fractie een volslagen raadsel. Hallo, kabinet, het is 2012, de wereld verandert!

Vandaag spreken wij over de wijzigingen van de Overeenkomst van Cotonou. Eerlijk is eerlijk, er zitten een paar lichtpuntjes tussen. Bijvoorbeeld als het gaat om de bestrijding van de georganiseerde misdaad. Maar daarvoor hebben wij natuurlijk niet zoiets nodig als een soort van Europese superstaat. Daarnaast vinden wij een aantal wijzigingen – ik zeg het maar ronduit – werkelijk bespottelijk. Neem de invoering een speciale bepaling over klimaatverandering. Brussel omhelst de klimaathysterie van Al Gore en wil dat wij erkennen dat klimaatverandering een buitengewoon ernstig wereldwijd milieuprobleem zou zijn. Van Brussel moeten wij die klimaatverandering dan natuurlijk met een berg belastinggeld gaan bestrijden. Ik denk dan: maar goed dat die hele Europese Unie tijdens de laatste ijstijd nog niet bestond, want dan was ons land nooit ontdooid.

Bij hulpfans zal nu vast de vraag opdoemen of de fractie van de Partij voor de Vrijheid mensen in ontwikkelingslanden aan hun lot wil overlaten. Voorzitter, via u zeg ik: nee, natuurlijk niet. Maar het vanuit een misplaatst schuldgevoel afsluiten van aflaten – want dat zijn het – door het Avondland, door Europa met allerlei verre, vreemde landjes is onze oplossing niet. Veel beter zou het zijn als de zieligheidsindustrie, de hulpindustrie eens op zou houden met het creëren en in stand houden van de eenzijdige, stereotype beelden over bijvoorbeeld Afrika. Het vrijwel alleen tonen van de zielige verhalen, het telkens herhalen en bevestigen van de bestaande karikatuur van het Afrikaanse continent vult de kassen van de hulpindustrie, creëert baantjes voor uitgerangeerde linkse politici, spekt de bankrekening van Farah Karimi, maar remt investeringen en toerisme. Kortom: het helpt Afrika niet. Naast totaal falende en corrupte Afrikaanse overheden staat met name die eenzijdige voorstelling van zaken in de weg aan wat meer economische voorspoed in Afrika.

Tot slot een aantal vragen voor het kabinet.

De voorzitter:

Voordat u verder gaat, wil ik opmerken dat het niet hoort om namen van mensen te noemen die niet in de zaal aanwezig zijn en zich daar niet tegen kunnen verweren.

De heer Irrgang (SP):

Ik was even bang dat het een ietwat saaie avond zou worden, maar de heer Driessen voorkomt dat gelukkig. Ik dank hem daarvoor. Kent hij de geschiedenis van de EPA-verdragen een beetje? We bespreken nu één van die verdragen. Als hij de EPA-verdragen zou kennen, dan zou hij weten dat het geen linkse hobby betreft, wat hij net suggereerde, maar een rechtse hobby. Daarbij krijgen ontwikkelingslanden als de Caraïbische landen een vergaande liberalisering van hun eigen markten opgedrongen, 80% tot 85%, in een relatief snel tempo, opdat het Europese bedrijfsleven meer toegang krijgt. De heer Driessen spreekt dus over een hobby van zijn kant van het politieke spectrum. Misschien moet hij zich wat meer in dat verdrag verdiepen. Dan komt hij uiteindelijk tot dezelfde conclusie, namelijk dat we dat niet moeten steunen, maar wel om een heel andere reden.

De heer Driessen (PVV):

Dit is, met alle respect, klinkklare onzin van meneer de socialist. Natuurlijk ken ik de geschiedenis. Ik ken de geschiedenis van het Verdrag van Cotonou en van het Lomé-verdrag van daarvoor. Daar hoeft de heer Irrgang echt niet bang voor te zijn. Als hij het verdrag, dat ik maar even de CARIFORUM-overeenkomst noem, de eerste EPA, een beetje bestudeerd zou hebben, dan zou hij zien dat in artikel 7 van die overeenkomst letterlijk staat: partijen erkennen dat ontwikkelingssamenwerking een uiterst belangrijk element van het partnerschap is. Met "partijen" worden de verdragspartijen bedoeld. Het is dus niet alleen een handelsovereenkomst, wat de heer Irrgang hier probeert te suggereren, maar het is ook een ontwikkelingshulpovereenkomst. Daar zijn wij tegen. Sterker nog, 54% van de SP-kiezers wil ook dat we keihard snijden in ontwikkelingshulp.

De heer Irrgang (SP):

De heer Driessen is er helemaal ingetrapt. Hij is getrapt in de retoriek in de stukken die hij voor deze avond heeft aangetroffen, namelijk de retoriek dat er geld beschikbaar komt voor ontwikkeling in de Caraïben in ruil voor vergaande liberalisering. In de eerste plaats is dat niet of nauwelijks het geval. Het gaat om heel kleine bedragen, voor zover ze überhaupt beschikbaar komen. In de tweede plaats is het juist een "aflaat", als de heer Driessen die term zo graag wil gebruiken, voor het feit dat die landen hun markten vergaand moeten liberaliseren. Dat is een rechtse hobby. De heer Driessen is er echt een beetje ingetrapt.

De heer Driessen (PVV):

Ik trap helemaal nergens in. Er is sprake van een ontwikkelingshulpverdrag. Dat weet de heer Irrgang net zo goed als ik. Hij weet ook dat we in het kader van het EOF 11, dat er straks komt, alleen al vanuit Nederland tussen 2014 en 2020 1,66 mld. aan ontwikkelingshulp zullen weggeven. Als de heer Irrgang hier durft te beweren dat er alleen maar sprake zou zijn van een handelsverdrag, dan moet hij de stukken nog even goed lezen voordat hij dadelijk zelf het woord gaat voeren.

Voorzitter. Tot slot heb ik nog een aantal vragen voor het kabinet. Vindt het kabinet echt dat Brussel nota bene tijdens een economische crisis en bij een staatsschuld van rond de 400 mld. bakken met ook Nederlands belastinggeld moet spenderen aan ontwikkelingshulp? Zou bijvoorbeeld de aanpak van corruptie niet veel meer opleveren dan de overeenkomsten waar wij vandaag over spreken? Is het kabinet het met mij eens dat de hulpindustrie, ook de hulpindustrie van mevrouw Karimi, er inmiddels vooral voor zichzelf is en vooral krampachtig bezig is haar eigen subsidiegelden, haar eigen subsidiebanen en haar eigen belangen te beschermen, en alleen al daarom beter zo snel mogelijk ontkoppeld kan worden van het subsidie-infuus?

De voorzitter:

Het woord is aan de heer De Lange, die zijn maidenspeech zal houden.

De heer De Lange (PvdA):

Voorzitter. Op 11 juli 2010 stond ik 's avonds op het grasveld van de Kampala Rugby Club. Daar zou op een groot scherm de finale te zien zijn van de wereldkampioenschappen voetbal. Ik had vuvuzela's uitgedeeld en oranje t-shirts. Het was een heerlijke tropenavond en er kwam een fris briesje van het Victoriameer. Eigenlijk wilde ik daar lekker naar de wedstrijd gaan kijken. Op het laatste moment besloten een vriend en ik echter om bij de Nederlandse ambassadeur naar de wedstrijd te gaan kijken. Die beslissing, in een split second genomen, heeft mijn leven gered, want twintig minuten later blies een islamistische zelfmoordterrorist zich op te midden van iedereen die naar de wedstrijd zat te kijken. Er waren 74 doden en 70 zwaargewonden. De terrorist zat een paar rijen achter de stoel waar ik zou zijn gaan zitten.

Als er één reden is waarom ik politicus ben geworden, is het wel deze: Nederland betrokken houden bij het aanpakken van mondiale problemen en schrijnende armoede. Het is niet gek dat wij in tijden van crises vooral oog hebben voor onze meest directe zorgen. Ik zag dat in zijn meest radicale vorm in Afrika: wie er niet zeker van is dat hij zijn kinderen 's avonds te eten kan geven, denkt niet aan sparen. Deze kortzichtigheid mag universeel zijn, verstandig is zij niet. De misère verergert als je alleen kijkt naar de korte termijn. Een begrotingstekort van 4,5% verhult het zicht op wat ons op lange termijn bedreigt. Dat zijn mondiale problemen die zich niet alleen laten oplossen door de bestaande vormen van internationaal bestuur.

Financiële instabiliteit is zo'n hardnekkige kwestie. Kapitalisme is mondiaal, maar staten die de destructieve kant van het kapitalisme willen breidelen, werken op zijn best multilateraal en, in terugtrekkende bewegingen, steeds meer nationaal. Dat het internationale financiële systeem na de kredietcrisis niet voldoende veiligheidsschotten en noodremmen heeft gekregen, illustreert de impotentie van ons mondiaal bestuur. Om speculatie te beperken zouden banken bijvoorbeeld aanzienlijk grotere buffers met eigen vermogen moeten aanhouden en er zou een "financial transaction tax" of een goed alternatief daarvoor moeten komen. Andere mondiale kwesties die welvaart en welzijn bedreigen zijn het water- en voedseltekort, mondiale besmettelijke ziekten, de klimaatverandering, het kappen van regenwouden, oceanen met daarin nauwelijks nog vis, een groeiende schaarste en de strijd om energie en grondstoffen.

Wij leven op een kleine planeet. Wat in het ene land gebeurt, kan gevolgen hebben aan de andere kant van de wereld. Rijke en arme landen raken steeds meer met elkaar verbonden. Veel problemen zijn niet langer binnen de grenzen van één land aan te pakken. Zo begon de huidige recessie met de Amerikaanse subprime hypotheken. Wij kunnen dus niet meer stellen dat wij alleen kunnen zorgen voor sociale zekerheid of de basis in Nederland op orde brengen voor veiligheid en vrijheid. Geen enkel land kan dat meer alleen. Ook de Verenigde Staten en China niet. Wij zijn steeds meer tot elkaar veroordeeld.

Ontwikkelingslanden betalen de hoogste prijs voor het vervuilen van de oceanen en het leegvissen van hun zeeën door Europese en Chinese vissersvloten. 1,5 miljard mensen in ontwikkelingslanden zijn afhankelijk van visvangst. Volgens cijfers van de Wereldbank is 90% van alle grote vissen uit de oceanen verdwenen. Piraten die voor de kust van Somalië onze vrachtschepen kapen, zijn zonen van vissers op een lege zee. In het Midden-Oosten is binnenkort 40% van de jongeren onder de 25 jaar werkloos. Een deel van hen zal een inkomen zoeken aan de andere kant van de Middellandse Zee. Daar is geen fort Europa tegen bestand. Om de groeiende wereldbevolking te voeden moet de voedselproductie in 2050, als wij met 9 miljard zijn, met 70% zijn toegenomen. De mogelijkheid om met kunstmest en betere zaden meer te oogsten per hectare is wereldwijd niet meer zo groot. De grootste productiviteitsstijging incasseerden wij de afgelopen decennia. In uiteenlopende gebieden daalt de bodemopbrengst door erosie, uitputting en verwoestijning.

Het zijn deze bedreigingen die ons dwingen tot een nieuwe agenda voor onze kleine planeet. Het eerste onderdeel daarvan is om te zorgen voor mondiale publieke goederen, zoals een stabiel klimaat, een stabiel financieel systeem, veiligheid, voedselzekerheid, biodiversiteit, levensrijke en veilige wateren. In het Engels hebben deze een prachtige naam: the global commons. Het zijn de dingen die van niemand in het bijzonder zijn, maar met zeven miljard kunnen wij niet zonder. Ook internationaal opererende bedrijven kunnen niet zonder.

De Economic Partnership Agreements van de Europese Unie, waarover wij hier spreken, zijn een belangrijk instrument om deze "global public goods" vorm te geven. De schaal waarop de Europese Unie deze toepast, is uniek in de wereld. Het nu voorliggende verdrag is, alles bekeken en tegen elkaar afgewogen, een goed verdrag: vrijhandel van goederen en diensten, gecombineerd met hulp en politieke dialoog. Alleen moet er meer gebeuren om ervoor te zorgen dat de landen in het Caraïbisch gebied daadwerkelijk de vruchten kunnen plukken van de mogelijkheid om handel te drijven.

Het tweede onderdeel van die nieuwe agenda is om gewelddadige plekken op de aarde te helpen stabiliseren. Volgens de Wereldbank wonen anderhalf miljard mensen in onveiligheid. Het gaat dan om "failed states" zoals de Democratische Republiek Congo, Somalië en Afghanistan, om landen als Sudan en Pakistan, maar ook om delen van Colombia en Mexico. In deze gewelddadige gebieden hebben mensen de minste toegang tot onderwijs, gezondheidszorg en schoon drinkwater. Helpen doen we allereerst om morele redenen. In Congo worden elk uur 48 vrouwen verkracht, volgens een berekening van the American Journal of Public Health. We willen de gevaarlijkste plekken ook veiliger maken omdat de planeet geen hekken meer kent. Georganiseerde criminaliteit uit gebieden met een zwakke staat heeft ook Amsterdam als werkterrein.

Het laatste punt van die nieuwe agenda is dat we onze welvaart niet proberen na te jagen ten koste van mensen elders; niet met de ene hand nemen wat je met de andere hand geeft. Jaarlijks lopen ontwikkelingslanden door belastingparadijzen naar schatting 600 mld. dollar mis. Dat is bijna zeven keer het bedrag dat westerse landen jaarlijks uittrekken voor ontwikkelingssamenwerking. Ook het Nederlandse belastingstelsel speelt een rol in belastingontwijking van hoofdzakelijk multinationale ondernemingen. De mondiale gevaren van morgen vragen om andere wapenen dan de vijftig jaar oude hulparchitectuur van nu. De huidige discussie over ontwikkelingshulp is de oorlog van gisteren. Als we armoede willen blijven bestrijden, moeten we dat op een heel andere manier gaan doen. Willen we de kleine planeet leefbaar houden, dan hebben we nieuwe instrumenten en mondiale coalities nodig rondom wereldwijde problemen. Staten kunnen dit niet alleen, al zijn ze onmisbaar als regisseur, geldschieter en drijvende kracht. Bedrijven kunnen niet achterblijven. "No planet, no profits". Sterke maatschappelijke bewegingen en burgers zijn onontbeerlijk voor de noodzakelijke politieke druk voor hervormingen en democratisering.

Die nieuwe agenda kost wel geld. Er is minstens evenveel zo niet meer geld nodig als de afgelopen jaren is uitgegeven aan ontwikkelingssamenwerking om deze mondiale bedreigingen het hoofd te bieden. Over internationale samenwerking wordt in het Catshuis dus de verkeerde discussie gevoerd. De vraag waar alles om draait is: wat is onze toekomst ons waard?

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Ik geef uw collega's de gelegenheid om u te feliciteren met uw maidenspeech. Als voorzitter heb ik de eer om u als eerste te feliciteren.

De heer Irrgang (SP):

Voorzitter. Vanaf deze plek feliciteer ik de heer De Lange ook met zijn maidenspeech, die over veel meer ging dan het onderwerp van deze avond, maar dat past ook wel op zo'n moment. Deze eerste bijdrage straalde grote betrokkenheid uit bij de wereldwijde strijd tegen armoede, terwijl wij daarbij ook een gedeeld eigenbelang hebben. Daarmee staat u volgens mij volstrekt in de traditie van uw fractie. Ik wilde zeggen "lijnrecht in het verlengde" maar dat klinkt een beetje tegenstrijdig, dus dat zal ik niet zeggen.

Voorzitter. Ik ga terug naar de twee verdragen: een wijziging van een verdrag en een nieuw verdrag dat wij vanavond behandelen. De historie van de ACS-landen – Afrika, de Caraïbische landen en de eilanden in de Stille Oceaan – laat zien dat zij reeds decennialang nagenoeg vrije toegang hebben tot de Europese markten voor hun export. Dat waren afspraken die voortvloeiden uit de oude koloniale verhoudingen en weerspiegelden dat het ging om landen met een zeer onderontwikkelde economie, in ieder geval in het verleden, met soms specifieke problemen zoals hoge transportkosten en moeilijkheden om überhaupt te kunnen exporteren. Deze overeenkomsten, zoals het Verdrag van Lomé in het verleden, verhielden zich niet met de afspraken in de Wereldhandelsorganisatie, de WTO.

In 2000 is hieruit de Overeenkomst van Cotonou voortgevloeid. Er moest een alternatief komen. Dat alternatief moest inhouden vrijhandelsverdragen tussen de Europese Unie en diverse regio's in de wereld, zoals het Caraïbische gebied. Het waren wel vrijhandelsverdragen die inhielden dat uiteindelijk toch 80% van de markt moest worden geliberaliseerd in een periode van vijftien jaar. Dat is dus een vergaande liberalisering van de interne markten van deze landen. Mijn fractie heeft daartegen altijd grote bezwaren gehad omdat zij vreest dat dit in plaats van tot economische ontwikkeling tot het omgekeerde zou kunnen leiden. In plaats hiervan hebben wij bij voortduring gepleit voor verbetering van de toegang van deze landen tot het Algemeen Preferentieel Stelsel. Er was echter de deadline van 1 januari 2008 waarop er volgens de overeenkomst nieuwe vrijhandelsverdragen moesten zijn gesloten. Dat is niet gebeurd, met als uitzondering het verdrag dat wij vandaag bespreken. Er is één EPA gesloten alsmede een aantal interim-EPA's met wat kleinere eilanden in de Stille Oceaan. Dit is niet gebeurd omdat een groot aantal landen in Afrika al toegang heeft tot de ontwikkelde markten op grond van het zogenaamde " everything-but-arms"-initiatief, oftewel alles behalve wapens. Zij hadden dus een alternatief en hadden begrijpelijkerwijs niet de behoefte om met zo'n vergaande liberalisering akkoord te gaan. Er was natuurlijk ook de mogelijkheid om er niet voor te kiezen en terug te vallen op een iets beperktere toegang tot de Europese markt op grond van het Algemeen Preferentieel Stelsel. Een aantal landen heeft dat ook gedaan. Dat betekent dat er wel ruimte bestaat om de eigen markt te blijven beschermen.

Voorliggend is nu een tweede wijziging van de Overeenkomst van Cotonou, waaraan een aantal bepalingen op andere terreinen zijn toegevoegd. Het gaat dan bijvoorbeeld om samenwerking op het terrein van migratie en op het terrein van het Strafhof. In hoeverre zullen deze afspraken wat toevoegen? Of zijn het bepalingen die zijn toegevoegd over bijvoorbeeld een dialoog over migratie, die in de praktijk niet zo veel zullen veranderen omdat ze vooral weerspiegelen dat hierover nog veel verschillen van mening bestaan? Kunnen bepalingen over het Strafhof bijvoorbeeld gaan betekenen dat verdachten of gezochten in de Afrikaanse landen in de toekomst sneller kunnen worden gearresteerd?

Wat mijn fractie betreft is dit een verbetering van de bestaande Overeenkomst van Cotonou omdat de bepalingen over de EPA's zijn aangepast in de zin dat de deadlines die niet zijn gehaald, eruit zijn gehaald. Mijn fractie is en blijft geen voorstander van de EPA's. Het feit dat de deadlines eruit zijn vindt zij echter een verbetering. Wat mijn fractie betreft kunnen de onderhandelingen wel duren totdat Pasen en Pinksteren op een dag vallen.

Het tweede element is het verdrag met de Caraïbische landen dat de vergaande liberalisering stipuleert. De andere kant daarvan is dat de Caraïbische landen iets meer toegang hebben als het gaat om bananen en suiker. Dat is voor hen vooral relevant. Daar staat een heel hoge prijs tegenover, die vooral in de komende jaren zal moeten worden betaald, want vanaf 2011 moeten zij hun invoertarieven fors verlagen. De grote vrees van mijn fractie is dat er een vergaande monocultuur op het gebied van export ontstaat, voor zover die niet al bestaat. Toegang tot de Europese markten betekent namelijk nog niet export naar de Europese markten. Dat bewijst de geschiedenis van deze landen ook wel. Een vergaande beperking van de mogelijkheden om hun eigen economische ontwikkeling te stimuleren; dat is wat wij vrezen, ook in relatie tot de specifieke omstandigheden van hoge transportkosten. Vrijhandel is geen eerlijke handel, omdat de omstandigheden, zeker voor deze landen, anders zijn. Wat daar tegenover is gezet, is dat er een beperkte hoeveelheid middelen beschikbaar komt voor deze landen. Klopt het dat dit op grond van dit verdrag absoluut niet is gegarandeerd en dat het sowieso om een bedrag gaat dat kleiner is dan 200 mln.? Voor de landen waarom het gaat een zeer symbolisch bedrag.

Het verdrag dat voorligt is geen linkse hobby, zeg ik naar aanleiding van de discussie die ik met de heer Driessen voerde, maar een rechtse hobby, waarbij er een symbolisch bedrag beschikbaar wordt gesteld om de vergaande liberalisering van de eigen markten een beetje te verzachten. Dat soort hobby's zijn geen hobby's die mijn fractie graag steunt.

De heer Dijkhoff (VVD):

Voorzitter. Het debat over dit verdrag is tot nu toe een beetje een apart debat. Voor de één is het een linkse hobby, en dus slecht, en de ander noemt het een rechtse hobby en dus slecht. Laten de andere partijen elkaar bevechten om de motieven waarom zij allebei tegen zijn. In onze ogen is er geen sprake van een hobby. In zijn algemeenheid is het gewoon een noodzaak, voor de landen die het betreft en voor de Europese Unie. Een gezonde private sector en vrije handel vormen de meest duurzame manier om landen uit de armoede te laten opklimmen. Veel landen die betrokken zijn bij het verdrag dat nu voorligt en de nog te sluiten vergelijkbare handelsverdragen, hebben dit zelf al ondervonden. Afrikaanse landen als Ghana en Oeganda hebben een economische groei van rond de 5% à 6% per jaar. Sommige landen in het Caraïbisch gebied zijn nu al rijker dan sommige landen in de Europese Unie. Uiteindelijk is dat voor de VVD goed nieuws. Het is volgens ons geen competitie in trant van: wie is er nu rijk en wie niet? Het is de bedoeling dat iedereen stijgende welvaart meemaakt.

Als die vrije handel zo belangrijk is, is het natuurlijk wel de vraag hoe je onderling handel drijft. Tot nu toe was dat bij de landen waarover wij spreken vaak historisch geladen. Ouderwetse voorkeursposities die golden voor oude koloniën zijn uit de tijd. Landen als Brazilië hebben terecht kritiek gehad op deze ouderwetse voorkeursbehandelingen, omdat dit voor hen en voor andere landen weer nadeel opleverde, hetgeen niet echt rationeel te verklaren was. Uiteindelijk heeft het helaas tot een officiële klacht van de Verenigde Staten moeten leiden om de boel open te breken en nu over deze nieuwe akkoorden te kunnen spreken.

De voorliggende modernisering van de handelsakkoorden kan op grote steun van de VVD-fractie rekenen. Wij betreuren het vooral dat er nog maar met één van de zes beoogde regio's overeenstemming is over een modern handelsakkoord, terwijl het mandaat in 2002 aan de Europese Commissie is verleend en al die nieuwe verdragen eigenlijk al in 2008 in werking hadden moeten treden. De vraag is dan ook aan de staatssecretaris hoe het zit met de andere onderhandelingen. Zit daar schot in? Zou het kunnen dat het tekenen van dit verdrag een versnellend effect heeft op de andere onderhandelingen? Zo niet, waar wringt dan de schoen? Wanneer verwacht de staatssecretaris dat de Kamer deze verdragen ter beoordeling kan krijgen?

De afspraken die nu voorliggen, zijn gemaakt met CARIFORUM, opgericht in 1992, specifiek met het oog op de onderhandelingen met de Europese Unie. Haïti en Guyana kwamen niet opdagen bij de ondertekeningsceremonie. De grootste economie van deze club, de Dominicaanse Republiek, heeft al zijn twijfels geuit over de structuur van het CARIFORUM en de robuustheid als onderhandelingsgroep. Hoe betrouwbaar acht de staatssecretaris de afspraken met de CARIFORUM-landen?

Naast economische onderwerpen worden ook andere zaken geregeld, zoals migratie. Bij de wijziging van de partnerschapsovereenkomst is namelijk opgenomen dat er een migratiedialoog wordt gestart. De vraag aan de staatssecretaris is: wat moeten wij ons voorstellen bij een migratiedialoog? Wat is de status daarvan? Wat is de inzet van Nederland? Het klinkt een beetje als een wat karige behandeling van een belangrijk aspect als migratie. Het is leuk om in een verdrag op te nemen dat een dialoog kan worden gestart, maar volgens mij kun je ook zonder verdrag iedere dag een dialoog starten. Zijn er al intenties neergelegd over waar die dialoog moet eindigen?

Met betrekking tot het verdrag dat nu voorligt, schrijft de regering: "Om uitvoering te kunnen geven aan de bepalingen van hoofdstuk 4 zal aan artikel 8.26 van het Vreemdelingenbesluit 2000 de onderhavige CARIFORUM EPA aan de lijst met verdragen, op grond waarvan de Minister voor Immigratie en Asiel nadere regels kan stellen, worden toegevoegd". Het is wat complex, maar het is niet mijn tekst. De vraag is om welke regels het gaat. Is de regering voornemens om deze nadere regels daadwerkelijk te stellen? Is het bij de volgende nog te sluiten handelsverdragen niet beter om dit aspect van migratie- en terugnameovereenkomsten al in de onderhandelingen mee te nemen? De ervaring leert immers dat het een stuk lastiger is om achteraf nog goede terugnameafspraken te maken met landen. De verdragen gaan nu sowieso al over veel meer dan handel. Er zit ook een deel ontwikkelingssamenwerking met die landen in. Dat is fijn voor hen. Ik vind het dan echter geen gek idee dat er bijkomende zaken in die verdragen zitten als terugkeerregelingen, waar wij dan weer wat meer aan hebben. Ik hoor hier graag een reactie op van de staatssecretaris.

In deze verdragen zijn, zoals ik al zei, ook afspraken gemaakt over ontwikkelingssamenwerking. Vrijhandel is uiteindelijk niet gebaat bij subsidie of andere marktverstorende geldstromen. De VVD-fractie beschouwt dit dan ook als een tijdelijke zaak met een duidelijk doel. De reden moet zijn dat er nu een noodzaak is voor enige bescherming voor deze landen tegen de realiteit van echte vrijhandel, tot die landen daar klaar voor zijn en hun economie robuust genoeg is. De beschikbare gelden moeten volgens ons worden ingezet om die landen door te ontwikkelen, zodat zij op termijn gelijkwaardige handelspartners zijn. Is de regering met het de VVD-fractie eens dat deze ontwikkelingssamenwerking tijdelijk van aard dient te zijn om de doelstelling, het zelfstandig in de wereldeconomie laten staan van deze landen, te kunnen bereiken? Op welke termijn moet die situatie bereikt zijn? Op welke wijze is de duur en de tijdelijkheid van de ontwikkelingssamenwerking gewaarborgd in deze verdragen? Welk bedrag is er gemoeid met dit pakket, specifiek voor Nederland, en op welke wijze en hoe hard liggen deze bedragen vast? Hoe is gewaarborgd dat dit geld echt wordt gebruikt voor ontwikkeling op economisch vlak? Hoe voorkomen wij dat wij blijven betalen zolang een land niet klaar is voor volledige vrije handel? Dat zou immers een negatieve prikkel met zich meebrengen, namelijk dat niet ontwikkelen wordt beloond. Dat is voor ons niet goed uit financieel oogpunt, maar het is ook niet goed voor die landen en hun bevolking. Er moet geen perverse prikkel ontstaan die gezonde ontwikkeling tegenhoudt.

Het doel van deze handelsverdragen is helder en wordt door de VVD-fractie onderschreven. Wij horen graag van de staatssecretaris of de middelen uit het verdrag tot dit te bereiken doel leiden.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Voorzitter. Laat ik allereerst de heer De Lange van harte feliciteren met zijn maidenspeech. Zijn woorden en de manier waarop hij die naar voren bracht, maken dat ik uitzie naar de ongetwijfeld vruchtbare samenwerking die ik met hem hoop te hebben.

It takes two to tango. Niet alleen de tango, maar ook de cumbia, salsa en de merengue dans je bij voorkeur met zijn tweeën. Ik zeg dit omdat mijn fractie zich wat zorgen maakt over het draagvlak voor de partnerschapsovereenkomsten bij de CARIFORUM-landen. De berichten die wij krijgen uit de betrokken landen over de bereidheid die tango, de cumbia, de salsa of de merengue te dansen, stellen ons niet gerust. In zijn antwoorden op de schriftelijke vragen, waarvoor dank, geeft de staatssecretaris aan dat organisaties uit het maatschappelijk middelveld binnen de verschillende organen aanwezig zijn en worden betrokken. Mijn fractie vindt het zorgwekkend dat het Caribbean Forum of Non-State Actors bij het lokale maatschappelijke middenveld vrijwel onbekend is. Het lijkt erop dat het op papier goed geregeld is, maar dat onderhuids de onvrede groeit. Hoe beoordeelt de staatssecretaris dit en wat is hij voornemens hieraan te doen? De CDA-fractie hecht in dit kader grote waarde aan het Raadgevend Comité CARIFORUM-EG. Hoe staat het daarmee?

De partnerschapsakkoorden hebben grote gevolgen voor de bananenboeren in de CARIFORUM-landen. De EU heeft daarom besloten de bananenexport uit de ACS-landen financieel te ondersteunen met de zogenaamde Banana Accompanying Measures, die van 2010 tot 2013 uitgerold zouden worden. Zijn deze ondersteunende maatregelen inmiddels uitgevoerd? Wanneer is men hiermee begonnen? Als dat niet het geval is, welke gevolgen heeft dit dan voor de lokale boeren?

Mijn fractie is bezorgd over de traagheid van het ratificatieproces. Wat gebeurt daarmee?

Haïti behoort tot de MOL (minst ontwikkelde landen) en heeft heel duidelijk een asymmetrisch contract. Wat betekent dit voor de hele regio? Zijn er ontwikkelingen op dat gebied? Hoe wordt daartegen aangekeken?

Dan kom ik bij de Overeenkomst van Cotonou. Er wordt een interessante en belangrijke politieke dialoog gevoerd. Een aantal zaken licht mijn fractie eruit, waaronder de kinderarbeid. Kinderarbeid moet naar het oordeel van mijn fractie krachtig worden bestreden. Ik hoor graag of de gesprekken die worden gevoerd in het kader van de politieke dialoog, hier ook op aansturen. Wat verwacht de Nederlandse regering ervan?

Het was niet mogelijk om discriminatie op grond van seksuele oriëntatie erin op te nemen. Er is gesproken over iedere vorm van discriminatie. Een aantal vormen van discriminatie wordt echter wel met naam en toenaam genoemd. Welke zijn dat? Hoe gaat het verder met die dialoog?

Dan kom ik bij migratie. De heer Dijkhoff sprak er al over. Voor de CDA-fractie is migratie een enorm belangrijk onderwerp, omdat we er in de eenentwintigste eeuw in toenemende mate mee te maken zullen hebben, zeker in deze regio. Er is gezegd dat er wordt ingezet op een migratiedialoog die kan resulteren in aanpassingen. Dat vinden we toch wel heel vaag voor een onderwerp dat onze grote aandacht verdient.

Deze handelsovereenkomsten, de EPA's maar ook het Verdrag van Cotonou waarvan we vandaag de tweede herziening bespreken, hebben een grote meerwaarde omdat verschillende landen in de wereld samenwerken. Zij zijn zich er allemaal van bewust dat ze een grote verantwoordelijkheid hebben voor het beheer van de globale algemene goederen, de rijkdom van de wereld. Hiermee moeten we zuinig omgaan. Wat dat betreft zijn deze overeenkomsten misschien wel een proeftuin voor de kant die we veel meer op moeten, zeker in een wereld waarin verhoudingen en afhankelijkheden heel sterk aan het veranderen zijn. We zien dat de rijkdom zich lang niet meer altijd aan deze kant van de aarde bevindt, maar aan de andere kant. We zien dus dat afhankelijkheden veranderen. Daarom is duurzaamheid, duurzame landbouw, van belang. Ik hoor graag welke afspraken er zijn gemaakt op het gebied van duurzaamheid. Hoe worden deze gemonitord?

De voorzitter:

Ik begrijp dat de staatssecretaris direct kan antwoorden. Ik geef het woord aan de staatssecretaris.

Staatssecretaris Knapen:

Voorzitter. Veel dank voor de inbreng. Laat ik beginnen met de heer De Lange van harte te feliciteren met zijn maidenspeech, met zinsneden waarin ik me zeer kan vinden, zoals "Nederland betrokken houden bij het mondiale probleem". Daarnaast waren er zinnen die hun eigen esthetische waarde hebben, zoals: "De planeet kent geen hekken". Van harte gelukgewenst.

We bespreken vanavond de herziening van het Verdrag van Cotonou en de ratificatie van de EPA met het CARIFORUM. Misschien is het goed om de context mee te geven. Wij beschouwen het herziene Verdrag van Cotonou als een uitstekend kader voor samenwerking met de ACP-landen. Het maakt de dialoog over ontwikkelingssamenwerking mogelijk, het is een kapstok voor politieke dialoog en het maakt een gesprek mogelijk over handel, landbouw, visserij en inderdaad ook over migratie. Op het laatste kom ik nog terug. In die zin is het een coherent verdrag.

Voor mevrouw Ferrier zet ik de belangrijkste verbeteringen ten opzichte van het vorige Verdrag van Cotonou op een rij. Het is in de eerste plaats uiteraard goed dat het thema kinderarbeid is toegevoegd aan het verdrag. Dat is toegevoegd als thema voor politieke dialoog. Wij hebben ons daarvoor ingezet. Dit is een kapstok om landen hierop systematisch aan te spreken, namelijk in het kader van de geregelde afspraak over het functioneren van een verdrag. Met name kinderarbeid in de cacaosector kan relatief snel weer op de agenda komen.

Een tweede verbetering is de wat bredere formulering van discriminatie. Discriminatie is wat breder geformuleerd dan in het vorige verdrag. De politieke dialoog dekt nu alle vormen van discriminatie, dus ook discriminatie op basis van seksuele geaardheid. De Nederlandse regering had liever gezien dat deze vorm van discriminatie wat specifieker en met name werd genoemd, want dan is het maar gezegd en kun je het op de agenda zetten. Dat hebben we niet voor elkaar gekregen. De kapstok is er echter.

De heer Driessen refereerde aan georganiseerde misdaad en mensenhandel. Inderdaad, ook dat staat in het verdrag genoemd, ondanks het feit dat de heer Driessen naar ik meen in grote lijnen niet erg positief was over dit verdrag. Ook over georganiseerde misdaad en mensenhandel kan dus op grond van de politieke dialoog worden gesproken.

Een andere verbetering gaat over een thema dat in de eerste termijn van de Kamer niet aan de orde is gekomen, maar waarover in eerdere discussies met de Kamer wel van gedachten is gewisseld. Wij zijn altijd nogal kritisch geweest over begrotingssteun. Ook dat thema is expliciet genoemd als een onderwerp om bij stil te staan.

Het is ook goed om even te wijzen op de migratiedialoog. De heer Dijkhoff sprak hierover. Zeker als je letterlijk citeert, wordt het erg abstract. Feit is echter dat wij een verklaring over de migratiedialoog toegevoegd hebben aan het verdrag. Een aantal landen, waaronder Nederland, had eerlijk gezegd liever gezien dat de terug- en overnamebepalingen goed waren uitgewerkt in een van de artikelen van het verdrag. Dat vonden de ACP-landen een brug te ver gaan. Toch hebben we nu een titel om hierover te spreken. Sterker nog, we hebben een titel om het in te vullen. Nederland heeft bijvoorbeeld het plan opgevat om met de ACP-landen en de Europese Unie een seminar te organiseren over hoe je dit praktisch invult en hoe je dit handen en voeten geeft. Dat plan gaan we ook uitvoeren. Dat kan op basis van het feit dat wij met elkaar hebben afgesproken om hierover te spreken. Vervolgens kun je het over de inhoud hebben. Daarbij gaat het over onderwerpen als terug- en overname. Ik meen dat de heer Dijkhoff zijdeling vroeg hoe het zit met de dienstverlening. Het verdrag biedt zeker mogelijkheden om individuele dienstverleners uit bepaalde categorieën dienstverlening tijdelijk toegang tot de Europese Unie en tot Nederland te geven. Wij hebben bijvoorbeeld nogal eens behoefte aan mensen uit de ICT-wereld. In het kader van het verdrag kunnen deze mensen tijdelijk toegang krijgen. Er moet natuurlijk nog een uitvoeringsbesluit worden genomen en daarbij is het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid weer aan zet. Het verdrag biedt kaders om daarover afspraken te maken.

Mevrouw Ferrier (CDA):

De staatssecretaris heeft het over de opname van mensen die terug moeten keren. Ik ben er vooral in geïnteresseerd of er in dit kader gesproken wordt over zaken die migratie op menselijke manier mogelijk maken. Wat wordt er bijvoorbeeld op het gebied van preventie van ongewenste vormen van migratie, zoals mensenhandel en kinderhandel gedaan? Hoe wordt ervoor gezorgd dat vrouwen, die kwetsbaar zijn bij migratie, weten waar ze aan beginnen en waar zij recht op hebben? Wij moeten niet alleen zoeken naar wat wij nodig hebben, maar wij moeten er ook voor zorgen dat mensen in die regio op een normale, menswaardige manier kunnen migreren.

Staatssecretaris Knapen:

Wij hebben het hier over de thema's die benoemd zijn in de politieke dialoog. Het is geen migratieverdrag, maar het zijn handels- en ontwikkelingsverdragen. In het kader van de politieke dialoog is migratie als zodanig genoemd. Illegale activiteiten zoals mensenhandel en mensensmokkel zijn in het kader van het verdrag in die zin geadresseerd dat partijen gebonden zijn om dat niet alleen te voorkomen, maar daar ook actie op te nemen. Er zijn specifieke bepalingen in het verdrag opgenomen, waarop de EU en ook de andere partij een beroep kunnen doen. Het is echter geen migratieverdrag maar een handelsverdrag. Vanuit dat perspectief moeten wij het bezien. Het is geen verdrag dat betrekking heeft op mensenhandel. Het is een verdrag dat over internationale handel gaat. Je hebt echter illegale activiteiten te adresseren omdat dit de mogelijkheid biedt om daarop te reageren wanneer die zich voordoen binnen de context van het verdrag.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Wil de staatssecretaris zich ervoor inzetten dat in die migratiedialoog – die nog behoorlijk vaag is – ook de kwetsbare kant van mensen en de preventie van ongewenste ontwikkelingen aan de orde komen?

Staatssecretaris Knapen:

Ja. Dit spreekt in die zin vanzelf dat je het bij een dialoog over terugname ook hebt over wat wel en wat niet in de humanitaire context past. Dat is logischerwijze een onderdeel van de dialoog.

De heer Dijkhoff (VVD):

Ik doe mijn best om het positief te benaderen. Wij zijn van een dialoog naar een conferentie over terugkeer en overnameregelingen gegaan. Wordt op die conferentie door de Europese landen onderling besproken op welke wijze de regelingen het best ingevuld kunnen worden? Of is het een conferentie met alle verdragsluitende partijen om na te gaan hoe er spijkers met koppen geslagen kunnen worden om tot zulke regelingen te komen?

Staatssecretaris Knapen:

Het tweede. Het is overigens niet veel meer dan een onderdeel van een politiek klimaat waarin je in staat bent om te handelen. Ik geef een voorbeeld. Ik ben onlangs in Ghana geweest. Daar heb ik de moeizame medewerking van dit land aan terugkeer aan de orde gesteld. Dat hoort ook bij ontwikkelingssamenwerking. Zo'n gesprek komt minder uit de lucht vallen naarmate je met de betrokken partijen meer hebt gedeeld dat dit een onderwerp is waar je het over moet hebben en waarop soelaas dient te worden geboden. Dus in die zin is zo'n verdrag een onderdeel van het bevorderen van een klimaat waarin je op dit gebied a) kunt spreken, b) tot actie kunt overgaan en c) wat gemakkelijker aan het end van de rit sancties kunt opleggen als de tegenpartij niet naar vermogen handelt, omdat het in een gelegitimeerde, geaccepteerde context plaatsvindt.

De heer Dijkhoff (VVD):

Die politieke context snap en onderken ik. Daarom is het zo'n punt om daar zelfs bij dit verdrag flink op door te hameren. Wij zijn iedere keer immers de vragende partij en het is verdomde lastig om steeds tot een goede afspraak te komen die in de praktijk ook wordt nageleefd. Wil de staatssecretaris ons op de hoogte houden van de inzet en het verloop van die conferentie? Wil hij ook eens verder kijken voor het geval dat ook dit een suboptimaal resultaat oplevert, wat ik gelet op de inzet van dit kabinet niet vermoed maar wel vanwege het verleden? Zou hij dit punt bij de volgende onderhandelingen of bij de EPA's die nog in onderhandeling zijn, nog wat steviger aan willen zetten? Ik heb namelijk het idee dat het bij een dialoog blijft als je eenmaal zegt: hierna gaan wij het er nog een keer over hebben.

Staatssecretaris Knapen:

Dat zeg ik graag toe, zoals wij ook hebben afgesproken om de Kamer geregeld op de hoogte houden van hoe het staat met de verbinding tussen terugnameafspraken en ontwikkelingssamenwerking. Daarvan hebben wij tenslotte ook gezegd: voor wat, hoort wat.

Dan kom ik op het CARIFORUM. Ik zal proberen enkele aan mij gestelde vragen hierover mee te nemen. Het CARIFORUM is een verdrag, zeg ik tegen de heer Irrgang, dat in eerste instantie de wens was van de vijftien landen die het betreft. Wij leggen hun dat niet op. Het is misschien goed om dat als uitgangspunt vast te stellen. Verder zitten er in het verdrag, door de wijze waarop het is opgebouwd, nogal wat punten waarmee tegemoet wordt gekomen aan de kritiek die de heer Irrgang naar voren bracht en die je wel vaker hoort. Die gaat over de vraag: voor wie is dit nu eigenlijk? Natuurlijk is toegang tot Europese markten van belang, maar het risico bestaat dat de toegang omgekeerd van groter belang is en meer invloed heeft op de verhoudingen dan wat wij nastreven in de combinatie tussen vrijhandel en internationale economische ontwikkeling.

Voor de handelsstromen in de richting van de vijftien landen zijn er lange overgangstijden. De heer Irrgang had het over 15 jaar, maar die overgangstijden lopen tot 25 jaar. Dan hebben wij het over wat meer. Alles bij elkaar hebben wij het over pakweg 85% van de goederen en diensten. Voor zo'n 15% blijft die uitzondering verder bestaan. Daar zitten vrijwaringsmaatregelen in. Dat is niet onbelangrijk. Als de handelsstromen zouden leiden tot een disruptie met ernstige sociale gevolgen omdat een land plotseling wordt overspoeld met een product dat het tot dan toe dacht zelf te kunnen maken, dan zijn er vrijwaringsmogelijkheden om in te grijpen. Dat kan niet lichtzinnig gebeuren. Die mogen ook niet misbruikt worden, maar ze zijn er wel en ze zijn een vangnet.

Verder wordt er wel degelijk naar gestreefd om de structuur van de betreffende landen te versterken. Daar wordt gewerkt aan de inrichting en versteviging van mededingingsautoriteiten. Daar wordt technische assistentie verleend bij het ontwikkelen van veiligheidsstandaarden. Dat betekent simpelweg dat je een type product maakt dat hier ook makkelijker toegankelijk is, in plaats van een product dat alleen daar verkocht kan worden omdat het hier niet aan de standaarden voldoet. Ook leveren wij vanuit de Europese Unie assistentie bij belastinghervormingen. Als je importheffingen gaat missen, moet je als overheid ergens je middelen vandaan halen en dan is het zaak om belasting te kunnen heffen. Overigens wordt dit alles ook voorzien van doelgerichte ontwikkelingsmiddelen. Voor deze vijftien kleine landen – we hebben het over 20 miljoen tot 23 miljoen inwoners – zit in het Europees Ontwikkelingsfonds ten eerste een specifiek bedrag van 73 mln. voor alle structuurversterkingen die nodig zijn voor een vrijhandelsakkoord. Ten tweede zijn er de middelen uit het Europees Ontwikkelingsfonds die sowieso ter beschikking staan aan de regio. En ten derde zijn er de middelen uit het Europees Ontwikkelingsfonds die sowieso ter beschikking staan aan de specifieke landen. Er zijn dus doelinvesteringen, regionale investeringen en nationale investeringen vanuit het EDF.

Er wordt dus wel geprobeerd om er zo goed mogelijk voor te zorgen dat er in die 25 jaar iets wordt opgebouwd. Dat is meteen een antwoord aan de heer Dijkhoff, die vroeg: is dit tijdelijk? Het leven is tijdelijk, dus in die zin is het antwoord altijd ja, maar het is heel lastig om te zeggen wanneer dit precies ophoudt. Feit is dat het Europees Ontwikkelingsfonds een looptijd heeft van zeven jaar. Na zeven jaar komen er dus weer afspraken voor een volgende ronde. Over anderhalf jaar hebben we een herbevestiging van het verdrag, met nieuwe middelen. Logischerwijs wordt in die volgende ronde afgesproken wat de middelen zijn die vervolgens worden bijgelegd. En natuurlijk is dit in termen van klassieke ontwikkelingssamenwerking niet alleen tijdelijk maar, naar wij mogen hopen, zelfs behoorlijk tijdelijk. De heer De Lange refereerde aan de middelen voor de global commons, dus de global public goods. Daarbij ligt het natuurlijk anders. Dan is het ook minder eenrichtingsverkeer van middelen van overheden hier naar overheden daar. Dan zijn het middelen die uit allerlei hybride bronnen zullen sproeien.

De heer Irrgang vroeg naar het Strafhof. De bepaling in het nu aangepaste verdrag is niet anders dan de bepaling die in het vorige verdrag stond. In die zin is er dus niets gewijzigd en staat er de – laten we eerlijk zijn – betrekkelijk open formulering dat partijen stappen zullen ondernemen om het Statuut van Rome te ratificeren en te implementeren. De Europese Unie zal landen daar op aanspreken en doet dat ook steeds. De ACP-landen hebben overigens hun best gedaan om dit artikel af te zwakken en de Europese Unie heeft dat met succes weten tegen te houden. De praktijk is nu dat als bijvoorbeeld de Sudanese president uit reizen gaat, doorgaans de Europese buitenlandse dienst wordt gealarmeerd. Dan wordt er, als het kan tijdig, protest aangetekend. Men is afwezig bij bijeenkomsten en men probeert zo veel mogelijk het ongenoegen tot leven te blijven wekken over het feit dat het is zoals het is. Ik kan het niet harder uitdrukken dan het is, want wij hebben simpelweg te verkeren met het feit dat een aantal landen dit statuut vooralsnog niet wenst te ondertekenen of te ratificeren. Maar het staat er in elk geval in. Het geeft ook een titel om er telkens opnieuw met het verdrag in de hand over te blijven zeuren, dus niet alleen vanuit persoonlijk, emotioneel of moreel ongenoegen. In internationale betrekkingen is aanpassen een deel van de werkelijkheid. Wij moeten met het verdrag in de hand hierover blijven zeuren, maar we kunnen een en ander niet eenzijdig afdwingen.

De heer Dijkhoff heeft gevraagd waarom dit zo lang duurt en hoe het perspectief bij andere regio's is. Dit was nog een betrekkelijk gemakkelijk verdrag. Er is een jaar of tien over gedaan. Slechts een van de landen behoort tot de categorie minst ontwikkelde landen, namelijk Haïti. Volgens de Wereldbank zijn de andere betrokken landen "middle income" en sommige, zoals de heer Driessen terecht stelde, "high income", waar geen ontwikkelingssamenwerking naartoe gaat. Voor de armste landen geldt de "everything but arms"-regel sowieso. Daarbij ligt de urgentie anders. De redenen waarom het elders zo moeizaam verloopt, zijn de volgende. We zijn afhankelijk van coördinatie, ook aan de andere kant: de landen in de regio. Daarbij speelt altijd het probleem dat men moeilijk de handen op elkaar krijgt voor het uitfaseren van tarieven. Dat zal ons in Nederland, als we de recente geschiedenis kennen, niet zo heel vreemd voorkomen. Bovendien speelt een rol dat overheden vaak nogal afhankelijk zijn van importheffingen. Importheffingen zijn relatief makkelijk in vergelijking met een meer "sophisticated" systeem van belastingheffing. Feit is ook dat in de andere regio's er aanzienlijk meer werkelijk arme landen zijn waarvoor de "incentive" om mee te doen niet heel groot is. Die landen proberen de middelen die ze krijgen via de importheffingen zo lang mogelijk in de lucht te houden. Het ziet ernaar uit dat in de loop van dit jaar ook in Afrika, wellicht zuidelijk Afrika, het eerste verdrag zal worden afgesloten. De geruchten zijn hardnekkig dat de vijf landen in Oost-Afrika langzaam maar zeker migreren in de richting van "dit is toch wel verstandig voor ons". Het punt is natuurlijk dat de tijdelijke EPA's op den duur problemen opleveren. We komen natuurlijk in het vaarwater van de WTO-regels. Geleidelijk aan zal dat voor druk zorgen.

Mevrouw Ferrier heeft gevraagd of "non-state actors" er voldoende bij betrokken zijn geweest. Dat verschilt in het Caraïbisch gebied uiteraard van land tot land. Mevrouw Ferrier noemde het Caribbean Forum of Non-State Actors. In sommige landen is dat wel degelijk actief geweest, maar in andere minder. Elke ngo moeten we aanraden om zich daarbij aan te sluiten. Men kan zich daarbij aansluiten en zijn stem laten horen. De ervaring van de onderhandelaars is dat dit forum voor een aantal landen goed gewerkt heeft bij de totstandkoming en dat het aanwezig was bij besprekingen om input te leveren. Bij de implementatie moeten we dit afwachten. Hierbij speelt het probleem dat het raadgevend comité van het CARIFORUM-EU nog steeds niet is geconstitueerd. Dat zou ergens in de loop van dit jaar moeten gebeuren. Dat heeft onder meer te maken met vragen als: wie mogen daarin zitten, hoe wordt het samengesteld? Zo gaat dat bij zo'n forum. Binnen CARIFORUM is nog geen overeenstemming bereikt over de vraag wie de vijftien vertegenwoordigers zullen zijn in dat raadgevend comité. Die overeenstemming is wel nodig om een dialoog te kunnen voeren.

Mevrouw Ferrier heeft ook gevraagd hoe het zit met de bananen. Het is een lastig onderwerp, dat in het verleden soms de vormen van een karikatuur aannam. In 2009 is een akkoord gesloten. De essentie daarvan was dat er compensatie werd geboden aan de ACS-landen, simpelweg omdat de markt ook voor die andere landen moest worden opengesteld, wat een nadeel was voor de ACS-landen. Alles bij elkaar is daarvoor een bedrag van 190 mln. beschikbaar gesteld. Van dat bedrag gaat ongeveer de helft naar de zeven bananenexporterende landen van CARIFORUM. Voor Suriname is dat ongeveer 9 mln. Het is niet zo dat het niet werkt. Er zijn al eerder, toen er een botsing was met de WTO, middelen beschikbaar gesteld voor de ACS-landen. Dat was toen een bedrag van meer dan 400 mln. Dat heeft bijvoorbeeld in Suriname heel goed gewerkt. De markt in Suriname was totaal ingestort, maar een jaar of vier, vijf geleden is de Surinaamse bacovemarkt weer op gang gekomen. Hetzelfde geldt voor Ghana. Het is dus niet allemaal kommer en kwel.

Mevrouw Ferrier heeft ook gevraagd naar het trage proces van ratificatie. De WTO is inderdaad een verhaal dat je bijna van generatie op generatie kunt doorgeven. Dat zie ik ook wel. Gegeven het tempo waarin de WTO voortgang maakt, gaat dit echter relatief snel. Van de 43 partijen hebben er 14 het verdrag geratificeerd. Wij liggen een beetje voor op CARIFORUM. Van CARIFORUM hebben 4 staten het verdrag geratificeerd, van de Europese Unie 10. Het Europees Parlement heeft het inmiddels goedgekeurd en een groot aantal landen heeft het nu, net als wij, op de rol staan. Een geruststellende gedachte is dat het verdrag, ook al is het nog niet door alle staten geratificeerd, voorlopig wordt toegepast. Zo gaat dat, zeker bij dit type verdragen. Dat gebeurt al vier jaar naar tevredenheid.

Volgens mij heb ik alle vragen beantwoord.

De voorzitter:

Hebben de woordvoerders behoefte aan een tweede termijn? Ik zie alleen een instemmend gebaar van de heer Dijkhoff. De leden Ferrier en Driessen knikken nu ook. In dat geval houden wij de volgorde van de sprekerslijst aan. Het woord is aan de heer Driessen.

De heer Driessen (PVV):

Voorzitter. Als de heer Dijkhoff een tweede termijn wil, kan ik natuurlijk niet achterblijven, maar ik zal het kort houden. Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoorden, al bevielen die mij niet echt, om het maar heel zacht uit te drukken. Ik herhaal dat de Nederlandse belastingbetaler naar de opvatting van de PVV-fractie niet hoeft op te draaien voor linkse minderheidsidealen. Wat ons betreft, kan de staatssecretaris zowel het Verdrag van Cotonou als de CARIFORUM-overeenkomst, het EPA, in de prullenbak gooien. De staatssecretaris mag ook voor een andere optie kiezen, zoals de papierversnipperaar. Het maakt mij niet zo veel uit, ik ben daar heel flexibel in. Ik denk dat niet veel Nederlanders er een traan om zouden laten.

De heer Dijkhoff (VVD):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn beantwoording. Ik sta hier eigenlijk voor iets wat niet zo inhoudelijk is. Het spijt me dat ik daarmee een tweede termijn van de heer Driessen heb uitgelokt. Als een politicus een fout maakt, vind ik dat die dat plenair moet durven toegeven. Ik hoopte altijd dat het dan over iets zou gaan wat ik vond en dat ik het nooit op mezelf hoefde te betrekken. Ik ben in mijn eerste termijn echter helemaal vergeten om de heer De Lange te feliciteren met zijn maidenspeech, terwijl ik nog wel had bedacht om hem te complimenteren met het feit dat hij, als ware hij een volleerd en ervaren Kamerlid, ruimschoots gebruikmaakte van zijn tijd om alles te vertellen wat hem van het hart moest. Daar heb ik met veel belangstelling kennis van genomen. Het bevestigt maar weer eens de verstandigheid van de regel om geen interrupties toe te staan tijdens een maidenspeech. Anders waren wij volgens mij nu nog met de eerste termijn van de heer De Lange bezig geweest.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Voorzitter. Ik houd het heel kort. Allereerst wil ik graag zeggen dat ik het erg leuk vind om de staatssecretaris te horen spreken over bacove. Er zijn niet veel Nederlanders die dat woord kennen en dat geeft maar aan hoe goed hij bekend is met de regio en hetgeen daar speelt, leeft en gegeten wordt.

Ik heb nog een vraag over duurzaamheid. Ik gaf aan dat global public goods van belang zijn en dat de overeenkomsten in kwestie met name wat dat betreft een soort testcase moeten zijn voor de manier waarop wij in een snel veranderende wereld, met veranderende afhankelijkheden, met elkaar om zouden moeten gaan. Worden er ook over duurzaamheid, duurzame landbouw, afspraken gemaakt? Zo ja, hoe worden die afspraken gemonitord?

Staatssecretaris Knapen:

Voorzitter. Ik meen dat de heer Driessen geen vraag stelde. Hij deed een oproep waarvan ik kennis heb genomen.

Mevrouw Ferrier vroeg hoe het met de duurzaamheid zit. Het uitgangspunt en het referentiepunt van de verdragen in kwestie zijn de afspraken die in VN-verdragen over duurzaamheid zijn gemaakt. Wat de Europese Unie betreft, wordt uitgegaan van de uitgangspunten die in de OECD-afspraken over duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen zijn geformuleerd. Dat is de context waarin het plaatsvindt. Dit verdrag als zodanig biedt in de politieke dialoog mogelijkheden om over duurzaamheid te spreken, maar nogmaals: het is een handelsverdrag en geen klimaatverdrag. Criteria als een level playing field, concurrentievervalsing et cetera spelen een rol omdat je anders het risico loopt dat iemand rommel produceert die slecht is voor het milieu en die concurrentievervalsend werkt. Die mogelijkheid is er dus wel degelijk, maar het is wel randvoorwaardelijk en op zichzelf niet het doel van het verdrag.

Mevrouw Ferrier sprak eerder ook nog over Haïti. Ik had haar vraag wel genoteerd, maar ik vergat die beantwoorden. Haïti vreesde inderdaad door de problemen die in 2008 ontstonden simpelweg te worden overspoeld door producten uit de Dominicaanse Republiek. Daarom is toen met bemiddeling van de Europese Unie actie ondernomen om tegemoet te komen aan de specifieke noden van Haïti. Daarop is de liberaliseringsverplichting van Haïti, in dit geval ten opzichte van de Dominicaanse Republiek, aangepast. Dat wil zeggen: die liberaliseringsverplichting is voorlopig teruggenomen. Op grond daarvan was het voor Haïti mogelijk om ook deze EPA te ondertekenen. Ik denk dat ik daarmee de gestelde vragen heb beantwoord.

De heer Irrgang (SP):

Ik heb tot slot nog één vraag naar aanleiding van de opmerking van de heer Driessen. Hij suggereerde opnieuw dat er naar de Caraïbische landen een enorme sloot Nederlands belastinggeld gaat ter compensatie van de vergaande liberalisering van de markt daar. Ik heb van de staatssecretaris begrepen dat het gaat om 73 mln. uit hoofde van het CARIFORUM-verdrag op een bevolking van 23 miljoen. We hebben het dus over één of twee glaasjes rum ter compensatie van de pijn.

Staatssecretaris Knapen:

Ik weet niet waar de heer Irrgang de rum koopt. De vraag ging inderdaad over de Nederlandse bijdrage. Om een en ander duidelijk te maken moet ik even het rekensommetje maken. Onze bijdrage aan het Europees Ontwikkelingsfonds is grofweg 6%. Dan is het bedrag dus nog wat lager dan de 73 mln. die ik noemde. Het totale bedrag in het kader van Cotonou is namelijk 780 mln. 10% daarvan is dus 78 mln., maar je moet nog wat lager zitten. Ik denk dat de Nederlandse bijdrage als je alles bij elkaar optelt over de periode 2008–2013 ongeveer 45 mln. is. Houd mij niet precies aan een getal, want ik heb het hier niet voor mij. Daar staat echter de vrijhandel tegenover. Voor Nederland is vrijhandel een belangrijk punt omdat het in vergelijking met andere landen erg afhankelijk is van internationale handel in de wereld.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Aanstaande dinsdag zal worden gestemd over beide wetsvoorstellen.

Sluiting 21.44 uur.

Naar boven