2 Rechterlijke macht

Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 1 februari 2012 over de rechterlijke macht.

De voorzitter:

We hebben vier sprekers van de zijde van de Kamer, plus de heer Recourt op het reservebankje.

Mevrouw Helder (PVV):

Voorzitter. Tijdens het algemeen overleg over de rechterlijke macht zei de minister geen aanleiding te zien voor zorgen over de toepassing van de sharia in dit land, omdat dat via het internationaal privaatrecht gaat. De PVV heeft die zorgen wel en daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de sharia met enige regelmaat een rol speelt in rechtszaken over echtscheidingen en andere aspecten van het familierecht;

overwegende dat de sharia strijdig is met de beginselen van de Nederlandse democratische rechtsstaat;

overwegende dat het openbareordebeginsel, zoals opgenomen in artikel 6 van Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek (Internationaal privaatrecht) onvoldoende bescherming hiertegen biedt;

verzoekt de regering, deze wetgeving dusdanig te wijzigen dat de sharia in Nederland niet kan worden toegepast,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Helder. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 134 (29279).

De heer Van der Steur (VVD):

Voorzitter. Allereerst mijn dank aan de minister voor zijn beantwoording van alle tijdens het algemeen overleg gestelde vragen. Er is nog een vraag boven de markt blijven hangen over de rol van mediationvaardigheden in de opleiding van rechters. Ik wil de minister vragen om in de tweede termijn nog eens expliciet te bevestigen dat hij het zeer belangrijk vindt dat mediationvaardigheden onderdeel zijn van de opleiding van rechters; het leek even dat hij daar anders over dacht. Als de minister mij dat bevestigt, dan hebben we deze onduidelijkheid opgelost en kunnen wij voort in de vaart der volkeren. Ik stel deze vraag mede namens collega Çörüz van het CDA.

De heer Schouw (D66):

Voorzitter. Mede namens mevrouw Berndsen dank ook ik de minister voor het prettige AO. Het heeft bij ons wel geleid tot een tweetal overdenkingen die wij in de vorm van een motie hebben gegoten.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat klachten over gedragingen van rechters worden behandeld door het gerecht waar zij werkzaam zijn;

overwegende dat dit de schijn van partijdigheid kan wekken;

verzoekt de regering, te onderzoeken hoe de beoordeling van klachten zo kan worden aangepast dat de onpartijdigheid en daarmee de onafhankelijkheid hiervan beter is gewaarborgd en de Kamer hierover voor het aankomende zomerreces te rapporteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Schouw, Berndsen en Recourt. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 135 (29279).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat een wrakingsverzoek wordt beoordeeld door rechters die bij dezelfde rechtbank werkzaam zijn als de rechter die subject is van het wrakingsverzoek;

overwegende dat dit de schijn van partijdigheid kan wekken;

verzoekt de regering, te onderzoeken hoe de beoordeling van wrakingsverzoeken zo kan worden aangepast dat de onpartijdigheid en daarmee de onafhankelijkheid beter is gewaarborgd en de Kamer hierover voor het aankomende zomerreces te rapporteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Schouw en Berndsen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 136 (29279).

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Voorzitter. Wij hebben op 1 februari uitgebreid met de minister gedebatteerd over de kwaliteit van de rechterlijke macht in Nederland. Ik was het eens met de minister toen hij benadrukte dat wij in Nederland een rechtssysteem hebben waarin wij een groot vertrouwen mogen hebben en waarop wij ook best trots mogen zijn. Desalniettemin is er ook reden tot alertheid. Dat werd nog eens benadrukt door een oud-rechter van de Amsterdamse rechtbank, de heer Van Bennekom, die op zaterdag 4 februari op de radio pleitte voor een toetsing door middel van een toetsingscommissie. Dat waren woorden die bij mij zeer wel vielen, want wij hebben er in het verleden wel vaker voor gepleit. Ik heb de minister in dat bewuste AO gevraagd of hij niet reden zag om zo'n toetsingscommissie rechtspraakbreed in te stellen om echt naar de kwaliteit van vonnissen te kijken. En wat zei de oud-rechter op de radio? Hij zei: "Er moeten stappen ondernomen worden om rechters permanent alert te houden. Ze moeten zich meer bezighouden met integriteit en zich afvragen of het wel kan wat ze aan het doen zijn. Dat kan door tegenspraak van collega's. Deze moeten elkaar immers scherp houden".

Ook in het licht van de recente ontwikkelingen en onderzoeken die naar rechters zijn ingesteld, wil ik vandaag toch de volgende motie indienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de kwaliteit van vonnissen in belangrijke mate bijdraagt aan de acceptatie van rechterlijke oordelen in de samenleving;

van oordeel dat een periodieke interne controle van vonnissen binnen de gerechten een positieve bijdrage kan leveren aan de kwaliteit van die vonnissen;

verzoekt de regering, te overleggen met de Raad voor de rechtspraak over de instelling van een commissie voor interne periodieke toetsing van vonnissen en de Kamer daarover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Gesthuizen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 137 (29279).

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Voorzitter. Ik ben mij ervan bewust dat deze motie erg lijkt op een motie die eerder door een van mijn voorgangers op dit terrein is ingediend en dat was de heer De Wit.

Minister Opstelten:

Voorzitter. Ik dank de Kamer voor de interventies in dit VAO. Mevrouw Helder stelt dat de sharia strijdig is met de beginselen van de Nederlandse democratische rechtsstaat. Zij is van mening dat het openbareordebeginsel uit artikel 6 van Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek onvoldoende bescherming biedt. Mevrouw Helder verzoekt de regering bij motie om genoemd artikel 6 zodanig te wijzigen dat de sharia in Nederland niet kan worden toegepast. Artikel 6 bepaalt dat vreemd recht niet wordt toegepast als dat kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde. Ik verwijs naar de brief die staatssecretaris Teeven op 14 september 2011 heeft gestuurd naar de Kamer, waarin hij nog eens uiteen heeft gezet met welke situaties wij in Nederland te maken kunnen krijgen bij de toepassing van buitenlands recht. Daarin staat ook dat de openbareorde-exceptie daadwerkelijk in Nederland wordt toegepast. Er staan ook voorbeelden in de brief. Daarom kan het voor mevrouw Helder geen verrassing zijn dat ik de motie zal moeten ontraden.

Mevrouw Helder (PVV):

Dit antwoord verwachtte ik al, dus daarom heb ik er op geanticipeerd. Ik wijs op een citaat van prof. Oldenhuis, gespecialiseerd in internationaal privaatrecht en islamitisch recht. Hij zegt: het openbareordebeginsel is niet gekoppeld aan de mensenrechten. Daar heb ik ook een voorbeeld van. Iran kent geen gemeenschap van goederen. Als een Iraans echtpaar in Nederland gaat scheiden, krijgt de vrouw niks. Het openbareordebeginsel beschermt daar dus helemaal niet tegen. De beginselen van onze rechtsstaat bieden op dit vlak wel bescherming. Ik kan mij dan ook voorstellen dat in artikel 6 wordt opgenomen dat vreemd recht wordt toegepast, behalve als dat in strijd is met de beginselen van onze rechtsstaat. Wil de minister dat in overweging nemen?

Minister Opstelten:

Dat wil ik niet omdat de toepassing door de rechter, internationaal en nationaal, daar geen aanleiding toe geeft. Ik kan een aantal voorbeelden geven. Een buitenlandse regel is bijvoorbeeld dat een vrouw een recht verliest als zij ongehoorzaam is geweest. Die regel passen wij niet toe. Dat zei het hof in Den Haag nog onlangs. Man en vrouw zijn bij ons gelijkwaardig en zijn elkaar geen gehoorzaamheid verschuldigd. Het beginsel dat de Nederlandse rechter toepast, is dus in lijn met hetgeen ik net heb aangegeven. Er zijn geen voorbeelden op basis waarvan wij moeten overwegen om het Burgerlijk Wetboek aan te passen. Ik blijf dan ook bij mijn standpunt en ontraad het aannemen van de motie.

De heer Van der Steur vraagt mij, voortbordurend op het algemeen overleg, een en ander nog eens te bevestigen. Ik heb gezegd dat rechters geen mediators zijn, maar zij moeten uiteraard wel beschikken over mediationvaardigheden. Het opleidingsinstituut van de zittende magistratuur, SSR, voorziet in een aanbod van trainingen en cursussen op dat terrein. Ik hoop dat ik duidelijk ben geweest en de heer Van der Steur gerust heb gesteld.

Ik sta sympathiek tegenover de motie van de leden Schouw, Berndsen en Recourt op stuk nr. 135. Klachten over gedragingen worden door het gerechtsbestuur bezien. Dat is in het algemeen overleg en in het begrotingsdebat telkens aan de orde geweest. Deze klachten gaan over bejegeningen. Als er aanleiding is tot onderzoek of disciplinaire maatregelen gaat een signaal naar de procureur-generaal bij de Hoge Raad. Een en ander moet proportioneel zijn. Ik beoordeel de motie positief. Voor het aankomende zomerreces zal ik hierover rapporteren.

Ik aarzel over de motie-Schouw op stuk nr. 136. Bij wraking wordt onderzoek gedaan door de onafhankelijke wrakingskamer. Ik wil hierover ook geen misverstand laten bestaan. Misschien kan de motie worden ingetrokken, als ik nu zeg dat ik hierover na onderzoek, maar voor het zomerreces, een brief aan de Kamer zal doen toekomen, zodat er geen enkele twijfel is over hoe dat gebeurt. Daar kan ik mij iets bij voorstellen. Ik denk dat de heer Schouw en ik elkaar daarmee hebben benaderd, want dat zal ongetwijfeld zijn bedoeling zijn.

De heer Schouw (D66):

Ik dank de minister voor zijn geste. Volgens mij zegt hij toe om er nog eens goed naar te kijken en daarover een brief te sturen naar de Kamer. Deze afspraak lijkt mij voldoende helder om de motie aan te houden totdat wij die brief binnen hebben.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Schouw stel ik voor, zijn motie (29279, nr. 136) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De heer Van der Steur (VVD):

Voorzitter. Ik kom even terug op de vorige motie, waarin wordt verzocht om een onderzoek te doen naar de vraag hoe je die klachtenprocedure zou kunnen afwikkelen. Ik wil de minister meegeven dat we al hebben afgesproken dat die klachten makkelijker kunnen worden ingediend en dat transparant wordt gerapporteerd over wat door het gerechtsbestuur met die klachten wordt gedaan. Daarmee is voor de VVD-fractie het probleem opgelost, omdat we in het openbaar kunnen zien wat er met die klachten gebeurt. Ik wil de minister erop wijzen dat hij dat wel extern kan brengen, maar dat het gerechtsbestuur met die klachten aan de slag moet en eventueel met de desbetreffende rechter, zeker als het wetsvoorstel is gepasseerd waardoor er meer disciplinaire mogelijkheden zijn. Ik waarschuw de minister om nog even goed na te denken of het wel verstandig is om het helemaal uit het gerechtsbestuur te halen, want dat moet er uiteindelijk wel gebruik van kunnen maken.

Minister Opstelten:

Ik vind de motie ook sympathiek, omdat dat daarin open wordt gehouden. Wat dat betreft is deze heel slim opgesteld door de heer Schouw, want hij kent mijn standpunt. Ik wil er wel serieus naar kijken, want het is altijd een dilemma om het uit handen te geven of door de organisatie zelf te laten doen. Dat is bij de politie en bij de rechterlijke macht zo, dat is overal zo. Je moet een balans vinden zodat er iets gebeurt met die klachten, als leringsinstrument voor de organisatie zelf of als genoegdoening voor degene die de klacht heeft ingediend. We kunnen daar niet positief en zorgvuldig genoeg mee omgaan. Om die reden ondersteun ik de motie.

Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 137 van mevrouw Gesthuizen. De Raad voor de rechtspraak heeft een instrument ontwikkeld om vonnissen te toetsen en bekijkt nu hoe dat kan worden ingezet. Het is te vroeg om te zeggen dat dit via een commissie moet, maar overleg met de raad is goed. Ik zeg toe om dat instrument nog eens met de raad te bespreken, maar we zijn absoluut nog niet zo ver dat we daarin concluderen, zeg ik nadrukkelijk. Daarom vraag ik of het niet verstandig is om deze motie aan te houden of in te trekken.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

De minister was net zo lekker op dreef met die andere moties, dus ik dacht dat hij in een positieve flow zat en mijn motie ook direct zou omarmen.

Minister Opstelten:

Ik heb net als bij de vorige motie voorgesteld om deze aan te houden of in te trekken. Zo ver ben ik bij u ook.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Nee, ik ga deze zeker niet intrekken. Ik overweeg wel om de motie aan te houden, maar ik heb nog één vraag aan de minister. De minister zegt dat we er nog niet aan toe zijn. Wat is er dan nodig om daar wel aan toe te geraken?

Minister Opstelten:

Wij zijn met het fenomeen visitatiecommissies, beoordelingen en functioneren van rechters in een heel staketsel bezig. Dat is een moeilijke maar noodzakelijke operatie. Het is de vraag of je daar een commissie met een bepaalde status voor nodig hebt. Ik heb daar mijn aarzelingen bij. Ik ben van de noodzaak van een commissie nog niet overtuigd, maar wil daarop nu geen definitief nee zeggen. Ik houd de zaak daarom open, want ik wil ook dat instrument beoordelen. In feite is de motie te vroeg. Ik help mevrouw Gesthuizen door de motie of in te trekken of aan te houden. Dat is een kwestie van timing.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik hoop dat de minister ons in ieder geval voor het zomerreces informeert over de uitkomst van het overleg met de Raad voor de rechtspraak. Ik houd mijn motie vooralsnog dan ook aan.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Gesthuizen stel ik voor, haar motie (29279, nr. 137) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De heer Recourt (PvdA):

Ik heb nog een korte aanvullende vraag over de laatste motie. Ik weet dat de strafkamer van de rechtbank Amsterdam een eigen kwaliteitsbureau heeft voor intern onderzoek. Ik kan me voorstellen dat meer rechtbanken een dergelijk bureau hebben. Ik verzoek de minister dan ook om bij zijn rapportage aan de Kamer met die aanwezige interne controle rekening te houden.

Minister Opstelten:

Dat doe ik graag en ik bedank de heer Recourt voor deze interventie. Ik neem dat mee, evenals hoe het nu en straks gaat, en ook het punt van mevrouw Gesthuizen. Dit alles komt terug in het antwoord dat de Kamer voor het zomerreces zal bereiken.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de minister.

De vergadering wordt van 10.40 uur tot 10.44 uur geschorst.

Naar boven