9 Euthanasie

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het verslag van een algemeen overleg over euthanasie (32647, nr. 4).

De voorzitter:

Wij hebben acht sprekers, die ik strikt aan de afgesproken twee minuten spreektijd houd. Moties zullen dus snel moeten worden voorgelezen.

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Voorzitter. Een van mijn belangrijkste vragen tijdens het AO van eind november was: wie toetst de regionale toetsingscommissies? Deze vraag was bij mij opgekomen na het lezen van een toetsingsverslag van euthanasie bij een zwaar dementerende vrouw. "De vrouw die niet meer wist dat zij dood wilde", aldus de kop boven het indrukwekkende artikel in de NRC van afgelopen zaterdag. Volgens minister Schippers kan het Openbaar Ministerie, indien noodzakelijk, altijd ingrijpen, maar in de brief van minister Opstelten van afgelopen vrijdag lees ik iets anders: "De wetgever heeft in de euthanasiewet het strafrecht welbewust op afstand geplaatst. Uit deze keuze vloeit voort dat het oordeel van de commissie dat de arts conform de zorgvuldigheidseisen heeft gehandeld, een eindoordeel is. Alleen als de commissie tot het oordeel "onzorgvuldig" komt, wordt een zaak conform artikel 9, lid 2 van de wet voorgelegd aan het OM en doorgezonden aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Daarmee doet het OM in feite afstand van zijn opsporings- en vervolgingsmogelijkheden in situaties waarin de toetsingscommissie de euthanasie als zorgvuldig heeft gekwalificeerd."

In de eerste evaluatie van de euthanasiewet staat iets over de ervaring van het OM en de knelpunten die het OM ervaart. Probleem voor het OM is dat het een soort alles-of-nietssituatie is. Óf je beschuldigt de arts van moord, óf het wordt een sepot. Het zou goed zijn als het OM meer ruimte krijgt om vanuit het oogpunt van het algemeen belang als er verschuivingen in de interpretatie van de wet aan de orde zijn het oordeel van de toetsingscommissies te toetsen. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat euthanasie bij dementerenden veel vragen en discussie oproept in de samenleving;

constaterende dat er voor het Openbaar Ministerie geen mogelijkheid is zich een oordeel te vormen over zaken die niet zijn gemeld;

overwegende dat toepassing van euthanasie en hulp bij zelfdoding te allen tijde binnen geldende wettelijke kaders dienen te blijven, in het bijzonder ter bescherming van mensen van wie het moeilijk is om de vrije wil vast te stellen;

verzoekt de regering, de regionale toetsingscommissies erop aan te spreken om een toepassing van levensbeëindiging op verzoek strikt volgens de zorgvuldigheidseisen van artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding te beoordelen, daaronder begrepen de in kennisstelling van het College van PG's en de regionaal inspecteur voor de gezondheidszorg indien de toepassing buiten deze zorgvuldigheidseisen valt;

verzoekt de regering tevens, de Aanwijzing vervolgbeslissingen inzake levensbeëindiging zodanig aan te passen dat het Openbaar Ministerie de mogelijkheid heeft ambtshalve, gelet op het algemeen belang, het oordeel van de regionale toetsingscommissie op te vragen teneinde die gevallen ter beoordeling van het College van PG's te brengen die niet gemeld zijn, maar mogelijk wel op gespannen voet staan met de wettelijke zorgvuldigheidseisen, zodat, indien hiertoe aanleiding bestaat, uiteindelijk de rechter zich hierover kan uitspreken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Wiegman-van Meppelen Scheppink en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 6 (32647).

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Ik ben bang dat ik geen tijd meer heb voor mijn tweede motie. Ik zal er op een slinkse wijze voor zorgen dat deze motie toch aan de orde komt.

De voorzitter:

Ik snap welke slinkse methode u gaat gebruiken.

Mevrouw Klijnsma (PvdA):

Voorzitter. Het is fijn dat wij in de week van de euthanasie dit VAO kunnen hebben. In het AO bleek dat wij in het algemeen positief zijn over de manier waarop de Euthanasiewet in Nederland wordt uitgevoerd. In het najaar van 2012 zullen de resultaten van de tweede evaluatie bij ons terechtkomen. Dan zullen wij ongetwijfeld wederom over euthanasie spreken.

Voor één punt vraag ik in dit VAO de speciale aandacht van de minister, namelijk voor de steeds grotere zorgen over de doorlooptijden en de wachttijden bij de regionale toetsingscommissies. Dat doe ik via een motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat artsen na het melden van euthanasie vaak onacceptabel lang moeten wachten op een oordeel van de regionale toetsingscommissie;

overwegende dat de lange wachttijd voor artsen onnodig belastend is omdat euthanasie in beginsel strafbaar is en artsen een lange tijd in onzekerheid verkeren over de uitkomst van hun euthanasiemelding;

overwegende dat ook de KNMG op 5 september 2011 de minister op de hoogte heeft gesteld van de onwenselijk lange wachttijden voor artsen;

verzoekt de regering, de Kamer voor 1 april 2012 mede te delen op welke termijn de regionale toetsingscommissies in staat zijn om de toetsingsverzoeken binnen de wettelijke termijn voor een euthanasiemelding te beoordelen en wat dit kabinet doet om de wachtlijsten tegen te gaan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Klijnsma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 7 (32647).

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Voorzitter. We hebben uitvoerig met elkaar gedebatteerd tijdens het AO. Bij verzoeken tot beëindiging van het eigen leven staan voor GroenLinks keuzemogelijkheden voor de betrokkenen en bescherming van de arts centraal. Over het eerste punt zullen wij de komende tijd nog vaak te spreken komen, onder andere bij de behandeling van het burgerinitiatief Uit vrije wil. Met betrekking tot de grote achterstanden bij de regionale toetsingscommissies heeft mevrouw Klijnsma een motie ingediend die ik van harte steun.

Het feit dat euthanasie nu in principe strafbaar is, werkt belastend voor artsen. Wij willen niet dat artsen zich gecriminaliseerd voelen en wij willen hen graag uit het verdachtenbankje halen. Artsen zijn professionals die vertrouwen verdienen. Daarom zijn wij ervoor dat euthanasie uit het Wetboek van Strafrecht gaat en dat het principe wordt omgedraaid: in principe is een arts die euthanasie verleent, niet strafbaar, tenzij de zorgvuldigheidseisen niet nageleefd zijn. Daarvoor bestaat nu geen meerderheid in de Kamer. Vandaar het voorstel om te onderzoeken wat de mogelijkheden hiertoe zijn. Ik dien daartoe de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat artsen die euthanasie toepassen in principe strafbaar zijn, tenzij zij zich aan de geldende zorgvuldigheidscriteria houden;

van mening dat artsen pas strafbaar dienen te zijn wanneer zij zich niet aan de gestelde zorgvuldigheidseisen gehouden hebben;

verzoekt de regering, onderzoek te doen naar mogelijkheden om euthanasie uit het Wetboek van Strafrecht te halen, zodat artsen niet strafbaar zijn voor het toepassen van euthanasie tenzij de zorgvuldigheidseisen niet zijn nageleefd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 8 (32647).

Mevrouw Dijkstra (D66):

Voorzitter. In deze week van de euthanasie komt het eigenlijk goed uit dat wij vandaag dit VAO hebben. Er is uitvoerig gedebatteerd over euthanasie in het algemeen overleg. Over een van de zaken die aan de orde kwam, heeft mevrouw Klijnsma een motie ingediend. Ik voeg daar de vraag aan toe over de capaciteit van de toetsingscommissies. De minister heeft in het AO toegezegd in januari de balans op te maken voor mogelijke extra capaciteit voor de toetsingscommissies euthanasie. Ik wil graag van de minister horen hoe het daarmee staat. Ik dien daartoe de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het aantal meldingen van euthanasie toeneemt;

constaterende dat de wachttijden voor artsen op een oordeel van de toetsingscommissies toenemen en in steeds meer gevallen de wettelijk gestelde termijn overschrijden;

van mening dat een zorgvuldige en snelle toetsing van iedere melding van belang is voor de betrokken arts en de praktijk van de Euthanasiewet;

verzoekt de regering, middelen vrij te maken om de capaciteit van de toetsingscommissies voor euthanasie uit te breiden zodat artsen binnen de wettelijke termijn een oordeel ontvangen over een uitgevoerd euthanasieverzoek,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Dijkstra. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9 (32647).

Mevrouw Dijkstra (D66):

Dan heb ik ook nog een volgende motie. Er is uitvoerig gesproken over de status van de wilsverklaringen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat uit het Koppelonderzoek blijkt dat onder artsen onduidelijkheid bestaat over de status van de wilsverklaring;

van mening dat mensen ervan uit moeten kunnen gaan dat hun wensen met betrekking tot het eigen levenseinde worden gerespecteerd;

verzoekt de regering, de knelpunten met betrekking tot de wilsverklaring in kaart te brengen en voorstellen te doen voor verbetering,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Dijkstra. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10 (32647).

Mevrouw Dijkstra (D66):

Mijn laatste seconden gebruik ik voor het volgende. Ik wil mijn aangehouden motie over de niet-reanimerenpenning in stemming brengen aanstaande dinsdag. Dit is de motie op stuk nr. 51 (33000-XVI). Gezien de vele positieve reacties die ik heb gekregen op dat voorstel, is het goed om daarover te stemmen.

Mevrouw Smilde (CDA):

Voorzitter. In het debat is al gezegd dat het CDA de ambulante teams onwenselijk vindt. Wij realiseren ons echter dat het op voorhand niet botst met wettelijke eisen. Daarom de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er wettelijke zorgvuldigheidseisen zijn op grond waarvan de arts niet strafbaar wordt gesteld bij euthanasie en hulp bij zelfdoding, en onder deze zorgvuldigheidseisen wordt verstaan dat de arts onder andere de overtuiging heeft gekregen dat er sprake is van een uitzichtloos en ondraaglijk lijden van de patiënt, en met de patiënt tot de overtuiging is gekomen dat er voor de situatie waarin deze zich bevindt geen redelijke andere oplossing is;

overwegende dat een duurzame relatie tussen patiënt en behandelend arts van essentieel belang is voor dit integrale zorgproces waarbij men tot de overtuiging kan komen dat er geen andere weg is;

van mening dat een kliniek en/of ambulant team voor hulp bij zelfdoding op gespannen voet staat met deze integrale en duurzame zorgrelatie met de patiënt;

constaterende dat de NVVE voornemens is binnenkort met een kliniek en/of ambulant team voor hulp bij zelfdoding te starten;

verzoekt de regering, bij de evaluatie van de Euthanasiewet eind 2012 de Kamer te informeren over de manier waarop deze kliniek of ambulante teams in de praktijk functioneren en of dit functioneren past binnen de wettelijke eisen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Smilde. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 11 (32647).

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

De woordvoerster van het CDA heeft tijdens het AO van een paar maanden geleden gezegd dat zij vertrouwen had in het zorgvuldig uitvoeren van de Euthanasiewet en het zorgvuldig bekijken door de toetsingscommissies of er strafbare feiten hebben plaatsgevonden. Waarom denkt zij nu dat de toetsingscommissies voor deze kliniek andere normen gaan hanteren?

Mevrouw Smilde (CDA):

Ik heb er inderdaad vertrouwen in dat de wet goed werkt. Mijn bezwaren zitten in twee zaken; daarom vraag ik nadrukkelijk naar het functioneren. In de eerste plaats gaat mij om het integrale, langdurige proces. In de tweede plaats vraag ik mij af in hoeverre het mogelijk is om de omkeerbaarheid van het proces tot in alle details te volgen. De toetsingscommissie zal dat na een melding natuurlijk doen. Ik wil extra aandacht voor het functioneren.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Ik snap dit antwoord echt niet. De zorgvuldigheid wordt nu juist gecontroleerd en getoetst door die toetsingscommissies. Als ze twijfelen, nemen ze contact op met een andere toetsingscommissie, zodat de groep die ernaar kijkt, breder wordt. Men kijkt niet alleen naar het feit, maar ook naar de omstandigheden waaronder dat heeft plaatsgehad. En daarom, nogmaals, snap ik echt niet wat de intentie van deze motie is.

Mevrouw Smilde (CDA):

De intentie van deze motie is dat ik graag – zoals ook de KNMG aangeeft – het zorgvuldige integrale zorgproces, waarbij de ziektegeschiedenis van de patiënt ook een rol speelt, goed onder de loep wil laten nemen.

De heer Van Gerven (SP):

Voorzitter. Allereerst wil ik kort stilstaan bij de ambulante teams van de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde. Ik steun de gedachtegang van het CDA in dezen. Ook de SP heeft er gemengde gevoelens bij. Het gaat om zorgvuldigheid en buitengewone terughoudendheid. Euthanasie mag nooit normaal worden. Ik vraag me ook af of het uitvoerbaar is. Ik heb het even op me laten inwerken. Een lid van zo'n team moet 24 euthanasiecasussen per jaar behandelen en tot een goed einde brengen. Volgens mij is dat onmogelijk. Ik ondersteun daarom het idee dat we daarnaar goed onderzoek moeten doen. Ik doe ook een dringend beroep op de KNMG en alle artsen van Nederland. Als zij hun werk zo goed mogelijk doen, zijn die teams eigenlijk overbodig. Ik pleit ook zeer voor een goede arts-patiëntrelatie, zeker als het gaat om het levenseinde.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Wij hebben hierover uitgebreid gedebatteerd in het algemeen overleg. Toen heeft de minister ook gezegd dat zorgvuldigheid vooropstaat en dat het binnen de wettelijke kaders moet plaatsvinden. Ik sta toch wel een beetje te kijken van het standpunt van de SP. Waar zit nu precies de twijfel?

De heer Van Gerven (SP):

Zoals ik al heb gezegd, zit het in de vraag of het fysiek uitvoerbaar is. Ik weet uit eigen ervaring als arts hoe emotioneel belastend zoiets is. Volgens mij wordt het onmogelijke van mensen gevraagd, zowel van de behandelaars als van de patiënten zelf. In een tijdsbestek van enkele dagen tot enkele weken moet men tot een dergelijke beslissing komen. We moeten dat niet willen. De praktijk heeft laten zien dat er heel goed met de bestaande wetgeving kan worden gewerkt. Er wordt ook terughoudend gebruikgemaakt van de mogelijkheden van de wet. Dat stemt de SP tot tevredenheid. Wij hadden daar bij de wetsbehandeling duidelijk vraagtekens bij: hoe gaat dat uitpakken? De praktijk heeft laten zien dat artsen er zeer terughoudend mee omgaan. Dat stemt tot tevredenheid en dat moet zo blijven, vinden wij.

Mevrouw Klijnsma (PvdA):

Wij hebben het daarover in ons algemeen overleg inderdaad breedvoerig gehad. De heer Van Gerven zegt terecht dat de zorgvuldigheid heel hoog in het vaandel staat. Ik constateer dat dit duidelijk het geval is, zowel bij de KNMG als bij de NVVE. Wat zegt de heer Van Gerven tegen al die mensen die niet kunnen rekenen op goede, adequate en zorgvuldige hulp vanuit hun eigen behandelend arts of specialist? Dat is natuurlijk de bottleneck, en daartoe is dit initiatief geboren.

De voorzitter:

Ik wil u er toch even op wijzen dat wij hier niet het AO gaan overdoen. Het is de bedoeling dat er moties worden ingediend en er korte vragen ter verduidelijking worden gesteld, maar niet dat wij opnieuw het debat voeren.

De heer Van Gerven (SP):

Mevrouw Klijnsma stelt terecht waar de bottleneck zit. Het standpunt van de SP is dat daarvoor dergelijke ambulante teams niet de oplossing zijn. Wij vragen ons af of daarmee de omstandigheden wel zorgvuldig genoeg kunnen zijn. Het waarom heb ik toegelicht. Dat is in lijn met het standpunt van de KNMG, die eveneens vraagtekens plaatst bij de zorgvuldigheid en onder andere heeft gewezen op het element van de tunnelvisie. Als mensen daar komen, wordt te veel gekeken of euthanasie een oplossing is, terwijl primair voorligt of er andere oplossingen zijn. Dat moet het uitgangspunt blijven.

De voorzitter:

Mijnheer Van Gerven, hebt u nog moties in te dienen?

De heer Van Gerven (SP):

Ik heb één motie, voorzitter.

De voorzitter:

U hebt nog 25 seconden.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er een relatie kan bestaan tussen de levensomstandigheden waaronder mensen verkeren en de zorg die mensen geboden krijgen enerzijds en een euthanasiewens anderzijds;

spreekt de wenselijkheid uit van een diepgravend onderzoek naar de aard en omvang van de problematiek van mensen met een stervenswens,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Gerven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 12 (32647).

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Eind november hebben wij een uitgebreid overleg gehad over euthanasie. Een belangrijk agendapunt daarbij was de komst van de levenseindekliniek en de ambulante teams, die recent extra in het nieuws zijn geweest. De SGP vindt dat een zeer ongewenste ontwikkeling. De kritiek daarop is niet beperkt tot degenen die, zoals wij, principieel tegenstander zijn van euthanasie. Ook bij anderen zijn heel kritische geluiden te horen; denk onder meer aan het commentaar van de KNMG. Het risico is zeer groot dat de ambulante teams langzaam maar zeker de wettelijke regels zouden kunnen uithollen en dat er feitelijk geen sprake is van een langdurige zorgrelatie. Binnen zo'n kliniek komt euthanasie los te staan van de zorgvuldige aandacht voor palliatieve zorg en de aandacht voor de integrale zorg, voor de hele mens, zo vrezen wij.

Ook vinden wij het nog onduidelijk hoe het eigenlijk juridisch zit. Eerder kwam, in een brief van de minister waarin hierop uitgebreid werd ingegaan, naar voren dat nog onduidelijk is hoe dit zich verhoudt met de in de Wtl geregelde toetsing. Nu wordt ervan uitgegaan dat het kan binnen de wet. Gelet daarop, haast ik me om de motie in te dienen. Anders dan mevrouw Wiegman heb ik, zo vrees ik, geen nieuwe noodprocedure meer om deze motie, waarvan mevrouw Wiegman de oorspronkelijke initiatiefnemer is, te kunnen indienen.

De motie luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de oprichters van de levenseindekliniek propageren vanaf volgende maand klaar te staan voor patiënten die een euthanasiewens hebben, maar niet door hun arts geholpen kunnen worden;

overwegende dat het niet verstandig is wanneer artsen gescheiden van andere zorgvragen euthanasie beoordelen;

overwegende dat onduidelijk is of de kliniek zich kan verhouden met de in de Wtl geregelde toetsing;

verzoekt de regering, de oprichting van de levenseindekliniek onmogelijk te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij en Wiegman-van Meppelen Scheppink. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 13 (32647).

Ik geef het woord aan mevrouw Van Miltenburg van de VVD.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Ik zie af van mijn bijdrage, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik zie dat ook mevrouw Gerbrands van de PVV geen behoefte heeft om het woord te voeren. We wachten even totdat de minister alle moties heeft ontvangen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Schippers:

Voorzitter. In de motie-Wiegman-van Meppelen Scheppink/Van der Staaij op stuk nr. 6 wordt eigenlijk gesuggereerd dat de toetsing door de RTE's nu niet heel zorgvuldig gebeurt. Die suggestie wil ik niet ondersteunen. Sterker nog, er is geen enkele aanwijzing dat de toetsing door de RTE's op enigerlei wijze niet conform de wet gebeurt. Als er gecompliceerde meldingen zijn, brengt de toetsingscommissie die in bij alle andere commissies, zodat alle vijf de RTE's een beoordeling geven. Dat lijkt mij getuigen van de grootst mogelijke zorgvuldigheid. Een grotere of andere rol van het Openbaar Ministerie, waar in de motie van mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink om wordt gevraagd, verdraagt zich niet met de manier waarop we de regelgeving op dit punt hebben ingericht. Er zijn ook andere mogelijkheden voor het OM om op een eventuele misstand te reageren, bijvoorbeeld dat de IGZ een melding doet of dat een derde een melding doet. Dar staat ook in de brief die ik de Kamer hierover heb gestuurd. Zo'n melding is een zeldzaamheid en dat bewijst hoe zorgvuldig de RTE's opereren. We hebben het heel zorgvuldig en weloverwogen ingericht. Ik wil daar dus geen verandering in aanbrengen. Ik ontraad deze motie.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Ik vind het jammer dat de minister het vooral heeft over de suggesties die er al dan niet in deze motie zouden zitten. Ik hoor graag haar oordeel over de concrete verzoeken die ik doe. Ik doe die puur vanuit de behoefte – die ik ook breed in de samenleving voel, waar vragen en discussies ontstaan – om te bezien in hoeverre het algemeen belang hierin een rol kan spelen. Het is nu zo'n alles-of-nietssituatie: of het OM komt in beeld, of niet. Ik kom met een soort tussenoplossing, met het College van procureurs-generaal. Ik zou graag willen dat de minister echt ingaat op de concrete overwegingen en verzoeken in de motie.

Minister Schippers:

Ik heb in ieder geval gezegd dat ik het verzoek ontraad. Er is bewust gekozen voor de huidige structuur, omdat we deze structuur uiterst zorgvuldig vinden en de beste manier om het te regelen Het is niet zo dat het OM helemaal nooit iets kan. Dat kan het wel. Ik vind dus dat we het bij de huidige structuur moeten laten.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

In mijn inleiding voorafgaand aan het voorlezen van de motie heb ik verwezen naar een eerste evaluatie die er al ligt en waarin het OM zelf zegt dat het een alles-of-niets-situatie is. Ik denk dus niet dat we kunnen zeggen dat er niets aan de hand is en dat alles prachtig functioneert. De situatie is afgelopen zaterdag heel groot omschreven in de NRC. Het zou dan toch goed zijn om onszelf nog even te spiegelen, om te kijken hoe de toetsingscommissies nog eens getoetst kunnen worden en hoe het algemeen belang, de vragen die zo'n euthanasiegeval oproept en die breed beschreven zijn in de kranten, op de een of andere manier onderzocht en getoetst kan worden?

Minister Schippers:

In mijn ogen is het geen alles-of-nietssituatie. We hebben een heel zorgvuldige procedure geregeld. Als mensen menen dat sprake is van een misstand of als de inspectie iets constateert waarvan ze denkt "dit kan zo niet", dan kan het OM wel degelijk aan de slag. Het is dus geen alles-of-nietssituatie. Door ervoor te kiezen het voor te leggen aan de deskundigencommissies, hebben we het juist uiterst zorgvuldig gedaan.

De heer Van der Staaij (SGP):

De regering heeft moeten reageren op VN-kritiek die stelt: Nederland zegt het zorgvuldig te doen en daar twijfelen we niet aan, maar er is geen rechterlijke toetsing. Op die kritiek heeft Nederland moeten reageren. Zou die internationale kritiek niet nog sterker worden of zijn als het gaat om dementerenden?

Minister Schippers:

Wij weten dat ons beleid afwijkt van dat van veel andere landen en dat in veel andere landen anders over gedacht wordt door beleidsmakers. Het is niet zo dat wij toevallig deze structuur hebben gekozen. Dat is een bewuste keuze. Bij dementerenden zie je juist dat de weg die we gekozen hebben, uitermate zorgvuldig wordt bewandeld. Het is ook zo dat we bij dit soort bijzondere gevallen niet blindvaren op één oordeel. Alle vijf RTE's wordt juist gevraagd om hun oordeel. Ik kan dus niet anders zeggen dan dat ik mij wel senang voel bij hoe we het in Nederland geregeld hebben.

De voorzitter:

Mijnheer Van der Staaij, nog een korte vervolgvraag.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik begrijp de redenering van de minister. Dat is ook de uitkomst van de wetsgeschiedenis. De SGP-fractie dacht en denkt daar anders over; dat is ook helder. Waar het mij nu echter om gaat, is de internationale kritiek. De regering heeft daarop gereageerd. Dat loopt ook al jaren. Mag ik in ieder geval vragen of wij op de hoogte worden gehouden wanneer er weer een reactie van de VN komt, zodat we weten hoe dat dispuut verloopt?

Minister Schippers:

Dat kan ik u toezeggen.

Voorzitter. Mevrouw Klijnsma verzoekt de regering in haar motie op stuk nr. 7, de Kamer vóór 1 april mee te delen op welke termijn de regionale toetsingscommissies in staat zijn om de toetsingsverzoeken binnen de wettelijke termijn te beoordelen en wat wij doen om de wachtlijsten tegen te gaan. Ik zeg dat toe. Ik laat het oordeel over de motie aan de Kamer.

Mevrouw Dijkstra vraagt hoe het met de analyse staat. Het beeld wordt steeds helderder. Ik zal daar in de brief die ik vóór 1 april stuur, expliciet op ingaan.

In de motie op stuk nr. 8 verzoekt mevrouw Voortman of wij geen onderzoek kunnen doen naar mogelijkheden om euthanasie uit het Wetboek van Strafrecht te halen. Ik ontraad aanneming van de motie. Ik vind de motie onwenselijk, want het systeem werkt volgens de laatste evaluatie goed. Dit soort dingen doe je als uit de evaluatie blijkt dat er problemen zijn of dat je juist dit soort verkenningen zou moeten doen. Op dit moment vindt ook een wetsevaluatie voor de euthanasiewet plaats. In het najaar worden de resultaten daarvan bekend. Deze motie, die oproept tot een apart onderzoek, wil ik ontraden.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

In dat geval houd ik mijn motie aan. Dan bekijken we bij de behandeling van de wetsevaluatie bekijken of de motie dan aan de orde is.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Voortman stel ik voor, haar motie (32647, nr. 8) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Schippers:

Dan de motie van mevrouw Dijkstra op stuk nr. 9. Zij verzoekt de regering, middelen vrij te maken om de capaciteit van de toetsingscommissies voor euthanasie uit te breiden. Ik heb in het AO gezegd: boter bij de vis. Als het nodig is, zal ik het zeker doen. Ik laat het oordeel dus aan de Kamer. Ik kom er ook uitgebreid op terug in de brief van mevrouw Klijnsma.

Mevrouw Dijkstra verzoekt de regering in haar motie op stuk nr. 10 om de knelpunten met betrekking tot de wilsverklaring in kaart te brengen en voorstellen te doen voor verbetering. Er loopt een onderzoek naar de knelpunten rondom de wilsverklaringen. Op korte termijn komt er een gesprek met de ouderenbonden en patiëntenorganisaties over hoe de informatie over wilsverklaringen verbeterd kan worden. Knelpunten zijn reeds bekend. Die kwamen onder meer naar voren uit het KOPPEL-onderzoek. Ik richt mij op het oplossen van deze knelpunten. Het tweede deel van de motie, voorstellen tot verbetering, neem ik over. Het eerste deel wil ik niet overnemen, want die knelpunten zijn net in kaart gebracht. Ik vind de motie dus half overbodig en half ondersteuning van beleid. Ik weet niet precies wat ik ermee moet.

Mevrouw Dijkstra (D66):

Als de minister mij toezegt, en dat doet ze in feite, dat de voorstellen tot verbetering er komen, denk ik dat ik de motie kan intrekken. Dat doe ik dan ook.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Dijkstra (32647, nr. 10) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Minister Schippers:

In de motie op stuk nr. 11, van mevrouw Smilde, wordt de regering verzocht om bij de evaluatie van de Euthanasiewet eind 2012 de Kamer te informeren over de manier waarop de kliniek of de ambulante teams in de praktijk functioneren en of dit functioneren past binnen de wettelijke eisen. Het onderzoek voor de wetsevaluatie loopt sinds het voorjaar van 2011 en naar alle waarschijnlijkheid zullen de resultaten in het najaar van 2012 worden gepresenteerd. In die evaluatie wordt aandacht besteed aan de zogenaamde ingewikkelde verzoeken van patiënten met dementie of psychiatrische aandoeningen of van personen die lijden aan het leven. Verder besteedt de evaluatie aandacht aan het niet inwilligen van verzoeken, de redenen daarvoor en de manier van verwijzen. Ik zou op verzoek van mevrouw Smilde in contact willen treden om te bezien of het mogelijk is om de levenseindekliniek en de ambulante teams nog mee te nemen in de evaluatie. Dat wil ik graag doen. Ik laat het aan de Kamer over om zich hierover uit te spreken.

In de motie-Van Gerven op stuk nr. 12 spreekt de Kamer de wenselijkheid uit van een diepgravend onderzoek naar aard en omvang van de problematiek van mensen met een stervenswens. In de evaluatie van de wet wordt al onderzoek gedaan naar de achtergrond van euthanasieverzoeken. Ik ben dus van mening dat we eerst de resultaten daarvan moeten afwachten voordat er een nieuw onderzoek wordt ingezet.

De voorzitter:

Mijnheer Van Gerven, kort alstublieft.

De heer Van Gerven (SP):

Ik vraag de minister om deze motie te behandelen in lijn met die van mevrouw Smilde, en de onderzoekers ook te vragen of zij dit aspect mee willen nemen. Er is veel discussie over het "waarom" van de stervenswens. In de historie van de euthanasiewetgeving is vaak gesproken over de mogelijke relatie tussen levensomstandigheden en de mogelijkheden van zorg en een eventueel euthanasieverzoek. Wij willen de onderzoekers graag vragen om, voor zover dat mogelijk is, ook dat aspect verder uit te diepen. Dat zou ons veel verder kunnen brengen.

De voorzitter:

Uw punt is duidelijk. De minister antwoordt.

Minister Schippers:

Achtergronden van euthanasieverzoeken worden al meegenomen in het onderzoek. Ik vind het verstandig om eerst de resultaten van het onderzoek af te wachten en dan te bekijken of de Kamer vindt dat het grondig genoeg gedaan is en alle aspecten voldoende zijn meegenomen. Als de Kamer tot de conclusie komt dat dit niet het geval is, starten we een nieuw onderzoek. Als er een onderzoek loopt waarin al gevraagd wordt naar de achtergronden van euthanasieverzoeken, ga je echter niet tegelijkertijd iets anders starten. We hebben dit dus al meegegeven aan de onderzoekers. Laten we afwachten waar zij mee komen.

De voorzitter:

Mijnheer Van Gerven, handhaaft u uw motie?

De heer Van Gerven (SP):

Het is mij onduidelijk of de onderzoeksvraag die wij voorstellen wel of niet wordt meegenomen in het onderzoek.

Minister Schippers:

Wij hebben de onderzoekers gevraagd of zij de achtergrond van euthanasieverzoeken willen meenemen in de evaluatie. Dat is een open vraagstelling, dus daar kunnen allerlei achtergronden uitkomen. Ik vind het zonde om een parallel onderzoek te starten, dus ik geef de heer Van Gerven in overweging om de motie aan te houden tot het najaar. Dan kent hij de resultaten van het onderzoek en kan hij zeggen of hij daar content mee is.

De voorzitter:

Mijnheer Van Gerven, handhaaft u uw motie?

De heer Van Gerven (SP):

Ja.

Minister Schippers:

Dan ontraad ik haar.

In de motie Van der Staaij/Wiegman-van Meppelen Scheppink op stuk nr. 13 wordt de regering verzocht, de oprichting van de levenseindekliniek onmogelijk te maken. De wet bevat geen regels over de plaats waar euthanasie of hulp bij zelfdoding plaatsvindt. De zorgvuldigheidseisen waarop ingevolge de wet wordt getoetst, zijn van toepassing op de artsen die de euthanasie of de hulp bij zelfdoding uitvoeren. Of het handelen van artsen in een levenseindekliniek voldoet aan deze zorgvuldigheidseisen hangt met name af van de werkwijze van de artsen binnen de kliniek of in de teams bij de patiënten thuis, de wijze waarop aan het poliklinisch voortraject inhoud wordt gegeven en de rol van de onafhankelijke consulent daarin. Uiteraard toetsen de regionale toetsingscommissies of daaraan is voldaan. Ik ben van mening dat deze kliniek of de ambulante teams binnen de wet vallen. Ik heb aangegeven dat ik aan de onderzoekers wil vragen om bij de evaluatie hier expliciet naar te kijken. Ik ben niet van plan om de levenseindekliniek te verbieden en ontraad de motie derhalve.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Ik heb even gewacht tot de minister uitgesproken was. Ik wil nog even reageren op de motie van mevrouw Smilde; daar was ik zojuist te laat voor. Het is mij niet geheel duidelijk of de minister pas na aanneming van de motie gaat bekijken of het mogelijk is om het functioneren van de kliniek of de ambulante teams in de evaluatie mee te nemen of dat ze de indiener heeft toegezegd om dit punt überhaupt mee te nemen.

Minister Schippers:

Ik laat het oordeel aan de Kamer over. Als de Kamer van mening is dat hieraan alsnog extra aandacht gegeven moet worden, dan doe ik dat graag. Als de Kamer van mening is dat dat niet moet gebeuren, dan is dat het oordeel van de Kamer.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de leden voor hun inbreng en ik dank de minister voor de beantwoording. De stemming over de ingediende moties en de aangehouden motie van mevrouw Dijkstra (33000-XVI, nr. 51) zal aanstaande dinsdag plaatsvinden.

De vergadering wordt van 19.03 uur tot 20.00 uur geschorst.

Naar boven