Aan de orde is het spoeddebat over het snel groeiende antisemitisme in Nederland.

De heer Van der Staaij (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Een rabbijn die een Hitlergroet krijgt. Joodse medeburgers die op straat worden bespuugd of belaagd. Synagogen die met verf besmeurd worden. Een sabbatviering die afgelast wordt door de dreiging van geweld. Dat is beschamend en onaanvaardbaar. Je zou zeggen: wie vindt dat niet? Maar intussen gebeurt het wel. Het zijn geen verhalen uit de Tweede Wereldoorlog, nee het zijn afschuwelijke ervaringen in Nederland anno 2010, in Amsterdam, in Sneek, in Enschede of waar dan ook. Ook op de elektronische snelweg wemelt het van antisemitische taal. De laatste tijd is hier weer het nodige over naar buiten gekomen. Wij hoorden het tijdens een werkbezoek aan de joodse gemeenschap in Amsterdam. Indringend kwam het onlangs ook in de media naar voren. We zagen een rabbijn die ons met de neus op de harde feiten drukte. Eerder was er al een verontrustend krantenartikel onder de veelzeggende titel "Antisemitisme is meer dan een incident, het is normaal".

Antisemitisme, wij kunnen en wij mogen er niet aan wennen. Wij mogen er nooit aan wennen. Het is een kwaad dat bestreden moet worden voor het ons overweldigt. Het is schrijnend dat joodse medeburgers hun keppeltje moeten verstoppen om veilig over straat te gaan. Het is de omgekeerde wereld als synagogen om veiligheidsredenen de deuren moeten sluiten. Het is onacceptabel dat joodse scholen in vestingen moeten veranderen om geweld buiten de deur te houden. Nogmaals, het is niet normaal en dat mag het ook nooit worden.

Tegen deze achtergrond pleit de SGP-fractie voor een krachtig offensief en een concreet actieprogramma tegen antisemitisme. Mijn kernvraag aan het kabinet is de volgende: hoe gaat de minister zich sterk maken voor een krachtiger bestrijding van antisemitisme ook zonder het te laten verwateren in een algemeen breed beleid voor het tegengaan van discriminatie? Graag ga ik daar nog wat nader op in.

Allereerst is de vraag: weten wij voldoende wat er aan de hand is? Op mijn eerdere schriftelijke vragen over onder meer CIDI-rappportages werd verbetering van de informatiepositie van de politie beloofd. Is de registratie nu wel op orde? Meten is toch weten? De CIDI-rapportage die wij vanmiddag kregen, liet ook zien dat het niet alleen om een gevoel van onveiligheid gaat, maar dat er ook daadwerkelijk een sterke stijging is van het aantal incidenten dat gemeld is. In 2009 ging het vergeleken met 2008 zelfs om een stijging van 55%.

Weten wij voldoende wat er aan de hand is? Ik noem een recente casus. Als er kort nadat Israël negatief in het nieuws is geweest een synagoge met verf wordt besmeurd, mag dit niet als een eenvoudig graffiti-incident worden beschouwd. Kunnen wij daarvan op aan? Graag pleit ik ook voor geregeld contact met de joodse gemeenschap om de trends goed in beeld te hebben en te houden. Anders lopen wij het risico dat, wanneer er een lager aantal aangiftes wordt gedaan, te gemakkelijk geconcludeerd wordt dat het de goede kant opgaat. In de praktijk horen wij juist dat aangiftes soms achterwege blijven omdat het rond maken van een aanklacht veel tijd en energie kost, maar vaak nergens toe leidt. Klopt het, zo vraag ik de minister in vervolg hierop, dat maar weinig met succes strafrechtelijk wordt opgetreden tegen antisemitische incidenten? Zijn daar specifieke cijfers van? De strafrechtelijke aanpak moet herkenbare prioriteit krijgen. Een duidelijk lik-op-stukbeleid is onmisbaar. Scheldkanonnades moeten onmiddellijk beantwoord worden met een stevige straf. De normen moeten meer dan ooit helder bevestigd worden door gezaghebbend optreden. Voor zover het probleem nu is dat succesvolle vervolging afketst op bewijsproblemen, zou een onorthodoxe aanpak, zoals onder anderen recent bepleit door collega Marcouch, ingezet moeten worden; lokagenten, undercoveragenten of verborgen camera's. Welke mogelijkheden ziet de minister hier concreet voor?

Bij een daadkrachtige aanpak hoort verder ook een stevige inzet op het voorkomen van antisemitisme. Is nu gewaarborgd dat in al het onderwijs voldoende stil wordt gestaan bij de verschrikkingen van de Holocaust? Is het werkelijk waar dat leraren het soms niet aandurven om de Holocaust ter sprake te brengen? Dat kan toch niet? Een jaar of zeven geleden kwam in het nieuws dat de toenemende antijoodse houding van allochtone Amsterdamse scholieren het gemeentebestuur van Amsterdam vervulde met "brede afschuw, verontwaardiging en verontrusting". Is er in de achterliggende jaren echt wat verbeterd? Welke specifieke inzet mogen wij, ook in het kader van het integratiebeleid, van het kabinet verwachten?

Ik pleit ervoor dat het kabinet met een concreet actieprogramma komt om antisemitisme daadkrachtig te bestrijden, met aandacht voor de justitiële aanpak, onderwijs, integratiebeleid en de internationale inzet. Ik hoor graag de reactie van de minister daarop.

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. Het antisemitisme tiert welig deze dagen. Uit de vandaag beschikbaar gekomen cijfers van het CIDI blijkt dat nog een keer. Hoewel het incidenten lijken te zijn die in aantal toenemen, betreft het hier toch echt een structureel probleem. Joodse burgers worden nageroepen, uitgescholden, bespuugd en belaagd. Zelfs de Hitlergroet wordt in het voorbijgaan aan hen gebracht. Er is een schuilsynagoge in Amsterdam en – misschien iets minder bekend – er moeten honderdduizenden euro's worden uitgegeven om joodse scholen in onze hoofdstad en de kinderen die daar les krijgen te beveiligen tegen antisemieten. Niet alleen op straat worden joodse burgers bedreigd; bijna de helft van alle strafbare uitingen op het internet zijn gericht tegen joden.

De aanpak van deze kwalijke ontwikkeling moet in de eerste plaats gericht zijn op het aanpakken van de daders. De manier waarop dat tot nu toe gebeurt, is duidelijk niet effectief. De PVV eist dat onze joodse medeburgers in ons land kunnen leven zonder doelwit te moeten zijn van misdrijven. Wij mogen, nee, wij moeten verlangen van de regering dat een grote inspanning wordt gedaan om de daders op te sporen en aan te pakken. De pakkans moet worden vergroot, maar vooral de afhandeling van zaken tegen de daders moet snel en doeltreffend zijn. Wij denken aan meer inzet van agenten in burger in de omgeving van plaatsen als joodse scholen, synagogen enzovoort. Ook moet snelrecht of supersnelrecht worden toegepast. Ten slotte moeten er stevige straffen worden geëist, ontmoedigende straffen. Wat wil de regering doen om bij opsporing en strafrechtelijke aanpak van deze misdrijven tot betere resultaten te komen? Heeft de minister, in zijn hoedanigheid van minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en minister van Justitie, daarvoor een plan de campagne?

Maar met alleen een intensievere strafrechttoepassing zijn wij er natuurlijk niet. De PVV hoopt dat men niet de illusie heeft dat hiermee het probleem wordt opgelost, want dat zou slechts symptoombestrijding zijn. Het echte probleem, de bron van de opleving van dit antisemitisme, moet onder ogen worden gezien. Er is namelijk sprake van een structureel probleem. Bijna 20% van de geschiedenisdocenten in de Randstad maakt tegenwoordig mee dat hij of zij de Holocaust niet of nauwelijks kan behandelen in de klas doordat leerlingen dit onmogelijk maken. Deze docenten geven aan dat het bijna altijd gaat om islamitische jongeren. Het bespugen, beschimpen en aanvallen van joden in Amsterdam gebeurt, aldus de slachtoffers, ook bijna altijd door Marokkanen. Ook is het aantal gemelde incidenten in Amsterdamse wijken waar de islamitische gemeenschap het grootst is, significant hoger dan in wijken waar de invloed van de islam nauwelijks merkbaar is.

Kijkt de PVV hiervan op? Nee, daar kijken wij niet van op, absoluut niet zelfs. Wij menen dat de bron van het toenemend antisemitisme, wat deze groep betreft, gelegen is in de islam. De islam leert immers dat joden vervloekt zijn, dat je als moslim geen vriendschap mag sluiten met joden en dat het de wens is van Allah dat joden worden gedood. Dit zijn de ideeën die wij terugvinden in de Koran en de Hadith, de basis van de islamitische levensbeschouwing. Onder anderen veel Marokkaanse jongeren krijgen dus vanuit hun opvoeding of de omgang met hun Marokkaanse vrienden op straat mee dat jodenhaat eigenlijk niet zo erg en misschien wel goed is. Het is immers onderdeel van de levensbeschouwing.

Ik vraag de minister daarom het volgende. Deelt hij mijn mening dat het toenemend antisemitisme in ons land een structureel probleem is en deelt hij mijn visie op de oorzaak daarvan? Hoe gaat de regering dit structurele probleem aanpakken? Ik hoop op een uitvoerig antwoord van de minister.

De heer Çörüz (CDA):

Voorzitter. Iedereen heeft het recht om zich veilig en beschermd te voelen, ongeacht geloof en etnische afkomst. Antisemitisme past hier niet in en is daarom onaanvaardbaar. Het ontwricht de samenleving. Daarom moeten we alles in het werk stellen om dit te voorkomen en te stoppen.

Klopt het zorgelijke beeld dat er niet alleen een toename van het aantal incidenten van antisemitisme is, maar dat deze ook qua aard ernstiger worden? Wat is de omvang van antisemitisme in Nederland? Wie maken zich daar schuldig aan? Hoe staat het met de vervolgingsrichtlijnen? Hoe reageert de rechterlijke macht daarop? Het CDA wil een betere registratie door de politie, want daar begint het. Maar voor zover ik weet, splitst de politie de gegevens niet uit naar antisemitische zaken, antihomozaken of anti-islamzaken. Juist doordat dit niet gedaan wordt en het algemeen genoteerd wordt, hebben we geen goed beeld. Dat zou verbeterd kunnen worden. Klopt het dat alle politiekorpsen in hun politieregio een contactpersoon voor discriminatiezaken zouden moeten hebben? Collega Van der Staaij wees er al op dat antisemitisme gewoon lijkt te worden. Hierin mogen we absoluut niet berusten. We herkennen, zien en horen vaak nog de zangkoren in stadions. Gelukkig worden die tegenwoordig consequenter aangepakt met een stadionverbod of het stilleggen van een wedstrijd. Zo hoort het ook.

Ik wil terugkeren naar de bron, waarop de aanpak zich zou moeten concentreren. Antisemitisch gedrag is in feite een gebrek aan respect, waarden en normen, een gebrek aan kennis van het verleden. De rol van ouders moet daarbij nadrukkelijk in beeld, net als de rol van onderwijs, sportclubs en moskeeën. Met name die jongeren, veelal van Marokkaanse afkomst, moeten daarop worden aangesproken. Maar niet alleen zij, ook hooligans. Laten we dat benoemen en aanpakken. Naast lokadvertenties, lokfietsen en lokoma's lijkt de inzet van lokagenten een probaat middel te zijn. Hoe kijkt de minister hiertegen aan? Wij denken dat dit kan helpen. Als ik goed geïnformeerd ben, is er tot op heden niemand op heterdaad betrapt. Dat is triest. Daarin zouden deze lokagenten een rol kunnen spelen. Lik-op-stukbeleid is nodig om antisemitisme in een vroeg stadium aan te pakken. Heropvoeden, straffen en plukken zijn zaken die strafrechtelijk kunnen worden ingekaderd.

Ik kom op het punt van de aangiftebereidheid. Er zou anoniem aangifte gedaan moeten kunnen worden. Net zoals we recentelijk hebben bepleit dat bijvoorbeeld directies van ziekenhuizen namens hun personeel aangifte kunnen doen, kan bijvoorbeeld het CIDI de aangifte doorzetten. Dat kan gebeuren als men de zaak niet vertrouwt of als men bang is. Men kan het melden bij het CIDI. Je zou de lijn kunnen doortrekken dat het CIDI die rol op zich neemt, net zoals dat bij ziekenhuizen het geval is. Wat vindt de minister van dat idee?

Het is een plicht aan ons allen om alert te zijn. Burgers kunnen wat ons betreft veel actiever meewerken. Iedereen heeft tegenwoordig een mobieltje. Je kunt met zo'n mobieltje bijvoorbeeld foto's maken en die aanbieden aan de politie, een getuigeverklaring.

De opvoeding is heel cruciaal. Daar moet het beginnen. Wat doet de regering en, met name, wat doen lokalen daaraan? Het is immers met name een lokale verantwoordelijkheid. Oud-minister van BZK Guusje Ter Horst roemde altijd de lokale aanpak van radicalisering. Zelfs in Europa werd die verspreid. Ik zou zeggen: pak dit goed op.

Tot slot wil ik een punt niet ongenoemd laten. Het gaat om een project in de Diamantbuurt waarbij met foto's wordt gewerkt. Het richt zich ook op onwetende allochtone ouders. Er is bijvoorbeeld een foto van David die is afgevoerd en vergast. Erbij is vermeld dat tegenwoordig Mohammed op die plek woont. Die confronterende beelden kunnen heel goed werken. Ouders die niet willen kunnen wat ons betreft rekenen op bijvoorbeeld ots, ondertoezichtstelling, van hun kinderen die jonger dan 12 jaar zijn. Wij mogen niet dulden dat onwillige ouders hiermee wegkomen.

De heer Van Raak (SP):

Voorzitter. Een tijd terug ging ik op bezoek bij een synagoge om een joods feest mee te vieren. Thuis zette ik alvast mijn keppeltje op, dat ik eerder had gekregen, en daarmee nam ik plaats in de tram op weg naar Amsterdam-Zuid. Ineens keek iedereen mij aan, sommige mensen vijandig, sommige mensen verwonderd, maar iedereen keek mij aan. Dat was een ongemakkelijk gevoel. Veel Nederlanders, in ieder geval veel Amsterdammers, kunnen moeilijk omgaan met mensen die een religieus symbool dragen. Het is voor hen vreemd, vervreemdend. Het Sociaal en Cultureel Planbureau berichtte vandaag dat steeds meer mensen in Nederland homoseksualiteit accepteren, dit niet meer als vreemd beschouwen. Maar een kleine groep mensen toont juist meer afkeer van homoseksuelen. Laag opgeleide Turkse en Marokkaanse jongeren, maar ook mensen met een orthodox-islamitische of orthodox-protestantse achtergrond.

In algemene zin lijken we in Nederland steeds toleranter te worden tegenover religieuze en seksuele minderheden en andere minderheden, maar blijkbaar moeten mensen zich niet al te veel tonen. Je moet blijkbaar niet al te opzichtig met je keppeltje in de tram gaan zitten. Mannen moeten elkaar ook niet al te opzichtig in het openbaar zoenen. Een kleine groep mensen is juist minder tolerant geworden. Sommigen schromen niet om verbaal en zelfs fysiek geweld te plegen. Bij veel synagogen staat een politieauto voor de deur.

Het Parool berichtte onlangs dat joodse kinderen van basisschool Rosj Pina door islamitische kinderen werden bedreigd en belaagd tijdens de Amsterdamse avondvierdaagse. Leerlingen van de joodse school Cheider zeggen regelmatig te worden uitgescholden, bespuugd en bedreigd. Eerder bleek dat in de grote steden een op de vijf geschiedenisdocenten amper nog de Holocaust ter sprake durft te brengen, omdat dit gevoelig zou liggen bij leerlingen met een islamitische achtergrond. Klopt het dat vooral Marokkaanse Nederlanders zich schuldig maken aan verbaal en fysiek geweld? Klopt het ook dat als de spanningen tussen Israël en de Palestijnen toenemen, ook het aantal incidenten in Nederland toeneemt? Geweld tegen homoseksuelen lijkt toe te nemen, ook in Amsterdam. Daar werd vorig jaar 82 keer melding gedaan van fysiek geweld. Een op de tien homoseksuele mannen werd uitgescholden. Voor vrouwen gelden soortgelijke cijfers. Het Openbaar Ministerie en het COC in Amsterdam hebben volgens mij goede afspraken gemaakt over de aanpak van homofoob geweld. Die moeten ervoor zorgen dat het Openbaar Ministerie beter wordt geïnformeerd, dat zaken sneller worden afgehandeld, het geweld beter wordt geregistreerd en dat het gemakkelijker wordt om aangifte te doen. Is het altijd mogelijk om anoniem aangifte te doen? Is het mogelijk om deze aanpak van het COC en het Openbaar Ministerie in Amsterdam ook toe te passen op andere groepen, bijvoorbeeld voor joodse of islamitische landgenoten die worden bedreigd.

Wij staan hier vandaag voor een groot probleem, een probleem van alle tijden. Hoeveel ruimte hebben minderheden in dit land: religieuze minderheden, seksuele minderheden, alle minderheden? Hoe gaan wij met elkaar om in dit land? Vaak weet de politie wie de slachtoffers zijn, maar ook wie de daders zijn. Dat gaat meestal om een kleine maar harde kern, die mensen blijvend lastig valt. Denk maar aan de voorbeelden in Utrecht, waar tot twee maal toe homoseksuelen de wijk werden uitgepest. Ook hier gaat het vaak om Marokkaanse jongeren. Ik hoor graag van de minister hoe hij verklaart dat juist deze groep voor zoveel problemen zorgt. Is het een religieus probleem? Dat kan ik me bijna niet voorstellen. Is het een cultureel probleem? Daar kan ik me van alles bij voorstellen. Of is het een kwestie van opvoeding? Wat is de analyse van de minister? In ieder geval moeten mensen beschermd worden als zij blijvend slachtoffer zijn van geweld. Dat kan misschien door straffen te verhogen, in ieder geval door voorlichting te geven op scholen. We kunnen een voorbeeld nemen aan homoseksuele jongeren, die het lef hebben om een klas binnen te stappen en te zeggen: ik ben homoseksueel; zullen we het erover hebben? Soms levert dat verbijsterend goede resultaten op. Zouden moskeeën hierbij een rol kunnen spelen? Ik ben benieuwd naar de opvatting van de minister, want wie intolerantie accepteert, verklaart minderheden vogelvrij en dat kunnen wij in dit land niet accepteren.

Helemaal tot slot. De heer Marcouch heeft een aantal voorstellen gedaan in de media, maar we hebben hier een parlementaire democratie en geen mediademocratie. Ik vind het opvallend dat de heer Marcouch allerlei voorstellen doet in de media, maar ze niet hier in de Kamer presenteert en verdedigt. Daar hebben we een Kamer voor. Mevrouw Arib kan het misschien nog wel veel beter. Ik vond dit opmerkelijk en ik hoop niet dat het een nieuwe gewoonte gaat worden.

De heer Teeven (VVD):

Voorzitter. Op 4 mei was ik op bezoek bij de joodse basisschool Rosj Pina en de joodse middelbare school Maimonides in Amsterdam, waarover collega Van Raak al even heeft gesproken. Het is wel schokkend als je de verhalen van die kinderen hoort, zowel op de basisschool als op de middelbare school. Inderdaad waren zij tijdens de Avondvierdaagse belaagd, maar nog erger, ook bedreigd en bedreigd met geweld. Dan gaat het niet alleen om uitingen maar ook om bedreiging met geweld en opmerkingen zoals: we weten je te vinden, we weten waar je woont en we zoeken je op.

Als je daarnaar luistert, is het niet moeilijk om te constateren dat het gezicht van discriminatie en antisemitisme een ugly face is. Ik noem in dit verband pogingen tot brandstichting in synagogen in Arnhem en Amsterdam in 2008, bedreigingen met geweld en geweld op de openbare weg tegen joden die openlijk voor hun geloof uitkomen, vernielingen van eigendommen van joodse instellingen en burgers van vermoede joodse afkomst. Ik noem maar weer eens het vuurwerkincident uit 2009, toen een joodse weduwe dat allemaal door de brievenbus kreeg. In 2010 werd een rabbijn van de fiets af getrokken. Ik noem het afgelasten van de sabbatviering in Weesp na bedreigingen met geweld en de schuilsynagoge in Amsterdam-West, waarover collega De Roon al sprak, die van buiten onherkenbaar is gemaakt. Er zijn incidenten en vernielingen rond gebouwen, via de telefoon, op school, in de werksfeer en op begraafplaatsen.

Al dit soort gedrag, of beter gezegd: wangedrag, moet op geen enkele wijze worden getolereerd. De VVD-fractie vindt dat dit soort gedrag de fundamentele vrijheden van mensen in een rechtstaat raakt. Wij stellen de minister dan ook de vraag of op basis van de cijfers van politie en justitie een daadwerkelijke toename van dit soort bedreigingen, geweld en vernielingen te zien is. Het CIDI heeft hierover cijfers verstrekt, maar ik hoor graag een toelichting van de minister op dit punt. Beperkt dit zich voornamelijk tot Amsterdam of betreft het ook andere delen van Nederland? Zijn de plegers vaak of nagenoeg altijd mensen van Marokkaanse afkomst of ligt het toch breder?

Goedpraten, mee buigen, wegkijken of ontkennen kan nooit het antwoord zijn op dit soort wangedrag, laat staan een afgrijselijke stilte. Vooropstaat dat het gaat om het stellen van duidelijke voorbeelden door het opsporen en vervolgen van daders. Preventie en maatregelen op school kunnen nooit alleen voldoende antwoord zijn. De VVD-fractie maakt zich grote zorgen over de toename van het antisemitisme. Volgens het CIDI waren er in 1999 20 incidenten en in 2008 maar liefst 108. Over de eerste maanden van 2009 zijn er alweer heel schokkende cijfers. Ook hier is weer de vraag of deze overeenkomen met de officiële cijfers van politie en justitie die de minister bij zich zou moeten hebben.

Bij real life incidenten zijn het nagenoeg altijd allochtonen van Marokkaanse afkomst, terwijl de discriminatie via internet vooral afkomstig lijkt te zijn uit autochtone, rechts-extremistische hoek. Herkent de minister zich in dit door het CIDI geschetste beeld? Zo niet, wat is dan zijn beeld na vier jaar regeren?

Slachtoffers van criminaliteit staan bij de VVD altijd voorop. Het is bij uitstek de taak van de overheid om mensen tegen geweld en vernielingen te beschermen. Dat geldt trouwens ook voor de beveiliging van subjecten en objecten die door het antisemitisme in de knel komen. Ik doel dan bijvoorbeeld op de joodse scholen in Amsterdam-Zuid. De Staat moet waken tegen geweld tegen bevolkingsgroepen. Anderen zeiden al voor mij dat lik-op-stukbeleid het enige antwoord is op dit soort wangedrag.

Ik spoor de minister dan ook vandaag aan om dit nog eens onder de aandacht te brengen van politie en Openbaar Ministerie, met name in Amsterdam. Ik vraag hem ook of hij kan zeggen welk percentage van de aangiften inzake antisemitisme in Amsterdam daadwerkelijk leidt tot vervolging. Wat zijn de sepotcijfers en wat is daarvan de reden?

Ik rond af met een enkele opmerking over preventie. De Holocaust moet in ieder geval ter sprake komen bij het geven van geschiedenislessen. Het is voor de VVD onaanvaardbaar dat de verschrikkingen van de Holocaust niet onder de aandacht van jongeren zouden worden gebracht.

De heer Dibi (GroenLinks):

Voorzitter. Ik zeg allereerst hoe eervol het oprecht voelt om hier als vers herkozen Kamerlid het woord namens mijn partij te mogen voeren. Ik wens alle oude en nieuwe gezichten heel veel succes. Voorzitter, ik ben ook blij dat wij weer onder uw toeziend oog het woord mogen voeren en het debat mogen aangaan.

Dan down to business. Het CIDI registreerde alleen al in de eerste maand van 2009 evenveel antisemitische incidenten als in het hele jaar daarvoor. En dan nog te bedenken dat dit waarschijnlijk het topje van de ijsberg is, want lang niet iedereen doet aangifte of durft dat te doen. De cijfers zijn veelzeggend, maar de voorbeelden – er zijn al een aantal genoemd – completeren een gitzwart beeld. Mensen verbergen hun keppeltje uit angst voor belediging en molest of gaan naar een schuilsynagoge.

Het is on-Nederlands dat religieuze opvattingen niet in vrijheid kunnen worden beleden. GroenLinks wil stevige maatregelen, die ook effectief zijn. Wij hoeven niet per se op zoek naar het zoveelste nieuwe voorstel, maar wij moeten voornamelijk inzetten op de dingen die wij al tot onze beschikking hebben. Dan spreek ik niet over een jaarlijkse keppeltjesdag, want als het aan mij ligt is het iedere dag keppeltjesdag. Iedereen moet altijd vrij zijn om een keppeltje te dragen.

Volgens de rapportage van de Monitor Racisme & Extremisme zijn er drie effectieve middelen: educatie, repressie en deradicaliseringsbeleid. Mijn vragen aan de minister gaan over de eerste twee middelen. Ik kom allereerst op educatie. Vorig jaar maart kreeg ik in antwoord op schriftelijke vragen aan de toenmalige minister van Justitie en de toenmalige minister voor Wonen, Wijken en Integratie – de mogelijke nieuwe burgemeester van Amsterdam – de toezegging dat zou worden nagegaan hoe wij ervoor kunnen zorgen dat jongeren op middelbare scholen zich verdiepen in elkaars geschiedenis. Het betreft met name zware thema's als de Holocaust en de Nakba, omdat het in dit geval vaak gaat over de import van het Midden-Oostenconflict. Vaak als de spanningen in Israël en Palestina toenemen, zie je hier dat geweld, beledigingen en scheldpartijen oplaaien. Hoe staat het met de uitvoering van die toezegging?

Niet alleen antisemitische incidenten nemen toe, ook homodiscriminatie en -geweld blijft zorgwekkend. Laten wij islamofobe incidenten niet vergeten. Dat brengt mij op het tweede punt: repressie. Enkele weken geleden heeft mijn politiek leider voorgesteld om een nieuw gekwalificeerd geweldsdelict te introduceren. Mijn fractie wil dat de straf voor geweldsdelicten tegen minderheidsgroepen met een derde wordt verhoogd. Het betreft geweld tegen mensen vanwege hun geloof, zoals tegen joden, hun seksuele voorkeur, etniciteit, handicap of leeftijd. Als het qua tijd allemaal lukt, streef ik ernaar om het desbetreffende initiatief bij de eerstvolgende behandeling van de justitiebegroting te presenteren. Voor nu ben ik benieuwd naar de reactie van de minister op dit initiatief. Is dit een mooi signaal richting de strafwetgever waarmee de overheid tot uitdrukking brengt hoe vreselijk het is als dit soort zaken op basis van iemands identiteit plaatsvinden?

Ik eindig met de gulden regel: wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet. Wat mij bijzonder steekt aan voornamelijk de oververtegenwoordiging van Marokkaans-Nederlandse jongeren in gevallen van geweld en belediging van joodse Nederlanders, is dat dit zelf een minderheidsgroep is. Die minderheidsgroep doet vaak kond van onrecht dat hun wordt aangedaan, soms ingebeeld en soms terecht. Die minderheidsgroep beantwoordt dat onrecht met onrecht tegen een andere minderheidsgroep. Dit is ook een boodschap richting de PVV, want laten wij antisemitisme niet aangrijpen om islamofobie aan te wakkeren. Ik hoop dat iedereen de gulden regel iets meer ter harte neemt. Ik kijk uit naar de reactie van de minister.

Nog een korte vraag: is de politie in Nederland extra alert rondom synagoges en plekken waar joodse Nederlanders samenkomen als de spanningen in het Midden-Oosten oplaaien? Wordt er dan nagedacht over meer toezicht of wat dan ook? Hoe kijkt de minister hiertegenaan?

Mevrouw Arib (PvdA):

Voorzitter. Het antisemitisme blijkt weer de kop op te steken. Bij de meldpunten voor racisme en discriminatie komen jaarlijks tientallen meldingen van antisemitisme binnen. Het CIDI spreekt van een stijgende lijn. Volgens de gegevens die wij via de mail hebben gekregen, is er vergeleken met 2007 sprake van een stijging met 106 gevallen. Tot juni 2010 zijn er 70 incidenten gemeld.

Waar het eigenlijk om gaat, is het volgende. Natuurlijk zijn die cijfers belangrijk – daar zal ik straks ook iets over zeggen – maar cijfers zeggen weinig over de problematiek waar wij het vandaag over hebben. Zo blijkt dat slachtoffers lang niet altijd melding maken van intimidatie, bedreigingen en geweld, ook verbaal geweld, in verband met discriminatie. Laat staan dat zij aangifte doen! De joodse gemeenschap in Nederland vermijdt grotendeels aanvaringen door zo min mogelijk op te vallen, een muts over een keppeltje te dragen en ook bewust bepaalde wijken te mijden. Binnen de joodse gemeenschap heerst een gevoel van onveiligheid in het dagelijkse leven. Zo hoorde ik van een fractiegenote dat er tijdens de recente herdenking van de kindertransporten in kamp Vught op zondag 6 juni buiten het hek door jongeren op een brommer de Hitlergroet werd geschreeuwd terwijl de rabbijn het gebed voor de doden uitsprak. Dat was schokkend en zij kreeg er kippenvel van. Dit is niet de samenleving die wij willen.

Agressie, pesterijen, bedreigingen, intimidatie en geweld tegen joden horen niet thuis in onze samenleving en dienen op alle mogelijke manieren te worden bestreden. Dit soort zaken kan men niet als eenmalige incidenten beschouwen. Antisemitisme is niet een probleem dat alleen de joodse gemeenschap raakt, maar de samenleving in haar geheel. Het bestrijden van discriminatie achten wij van fundamenteel belang in onze democratische rechtsstaat. De effectuering van sociale grondrechten is een verantwoordelijkheid van alle overheden die deel uitmaken van het Nederlandse staatsbestel. Het is de taak van de overheid om burgers in dit soort situaties adequaat bij te staan en te beschermen.

Voorzitter. Ik heb nog een aantal vragen. Er zijn al de nodige opmerkingen gemaakt over registratie. Het blijkt toch dat wij vanuit verschillende instanties verschillende gegevens krijgen. De vraag is of antisemitisme als zodanig ook wordt geregistreerd. Ik zou heel graag zien dat er een uniforme registratie plaatsvindt, zodat wij ook inzicht hebben in de omvang en de aard van de problematiek. Ik hoor graag een reactie van de minister hierop.

Met alleen melden en registreren zijn wij er nog niet. Het is ook belangrijk dat slachtoffers van antisemitisme aangifte doen en dat wanneer slachtoffers aangifte doen, politie en justitie actief de daders opsporen en vervolgen. Ik vraag me af of politiekorpsen voldoende alert zijn op de toename van antisemitisme en of zij deze problematiek adequaat kunnen aanpakken. Het blijkt dat het vrij lastig is om de bewijslast rond te krijgen. Daarover heeft mijn fractie ook schriftelijke vragen gesteld. Zij heeft gevraagd of de opsporingsmiddelen die wij nu hebben afdoende zijn en of wij niet moeten overgaan tot onorthodoxe manieren om die bewijslast rond te krijgen. In dat verband is ook het voorstel vanuit de PvdA gedaan om met undercoverteams te gaan werken. De antwoorden van de minister vond ik vrijblijvend. Hij zegt dat het eigenlijk nu al kan en dat de huidige opsporingsmethoden afdoende zijn, omdat per geval zal worden bekeken of het wel of niet via een undercoveragent kan gebeuren.

De heer Teeven (VVD):

Ik vond de antwoorden van de minister wel vrij duidelijk en helder. Volgens mij kon hij niet veel anders antwoorden. Maar de vragen die de PvdA-fractie stelde, waren wat minder duidelijk. Begrijp ik nu dat de PvdA-fractie in de toekomst, als het om delicten van belediging en belaging gaat, gewoon een veel ruimere inzet van zwaardere opsporingsmiddelen wil? Dat heb ik de heren Marcouch en Recourt eigenlijk horen bepleiten de afgelopen dagen.

Mevrouw Arib (PvdA):

Wij hebben hier al eerder voor gepleit in een discussie over discriminatie op de arbeidsmarkt. Dat debat werd toen niet met deze minister maar met minister Donner gevoerd. Minister Donner heeft toen gezegd dat hij die middelen te zwaar vond als hij die afzette tegen de gebeurtenissen. Dat wilde hij niet. Wij hebben er toen zelfs een motie over ingediend, maar hij wilde dat niet. Mijn fractie vindt de psychische en fysieke gevolgen van intimidatie, bedreiging en agressie, soms gepaard gaande met fysiek geweld, vergaand. Daarom keuren wij dat soort middelen niet af. Daarom vraag ik de minister of het nu inderdaad al gebeurt. Volgens de minister is dat niet het probleem en zijn de huidige opsporingsmiddelen afdoende. Ik wil graag weten of dat werkelijk zo is. Als dat werkelijk zo is, wil ik graag weten wat er met de in de afgelopen periode gedane aangiftes – ik weet niet of het zo ver is gekomen – is gebeurd. De minister zegt dat wij wat opsporen en vervolgen betreft binnen de huidige wetgeving al heel veel kunnen, maar zijn de daders opgepakt? Alleen door het actief opsporen en vervolgen van daders voelen slachtoffers zich serieus genomen en voelen zij zich beschermd. Zij zullen dan eerder bereid zijn om in de toekomst aangifte te doen. Het gaat hier om het vertrouwen in de rechtsstaat. Kan de minister zeggen hoeveel aangiftes van antisemitisme er de afgelopen jaren zijn gedaan en wat hiermee is gebeurd?

Het voorbeeld van het gesprek tussen het COC en het OM is al gegeven. Deze twee hebben afspraken gemaakt om actiever op te treden en te zorgen voor een betere aanpak van homofoob geweld. Ik zou graag willen dat het OM hetzelfde soort afspraken maakt met de joodse gemeenschap en haar organisaties om tot een effectieve aanpak te komen.

Er is al gezegd dat Marokkaanse jongeren vaak betrokken zijn bij dit soort incidenten. Ik vind dat repressief moet worden opgetreden en dat strafrecht moet worden ingezet, maar daarmee hebben we het probleem voor de lange termijn niet opgelost. Daarom vind ik het van belang dat op school – dat is ook door een aantal collega's genoemd – in de geschiedenisles aandacht wordt besteed aan de gevolgen van de Holocaust en wat deze met mensen heeft gedaan, wat haat zaaien kan betekenen voor de samenleving en de mensen in de samenleving. Ik hoor graag van de minister of hij bereid is om met zijn collega van OCW te overleggen over een manier om binnen de onderwijsprogramma's structureel aandacht te schenken aan dit probleem.

De heer Van Raak (SP):

Dat zijn goede plannen, die ik van harte ondersteun.

De heer Marcouch heeft in aanloop naar dit debat allerlei voorstellen gedaan in de media over lokjoden en keppeltjesdagen. Ik heb mevrouw Arib daar niet over gehoord. Zijn dit nu voorstellen van de Partij van de Arbeid of zijn dit privévoorstellen van de heer Marcouch? Wij hebben een parlementaire democratie, geen mediademocratie. Wordt dit nu de nieuwe lijn van de Partij van de Arbeid, dat een woordvoerder allerlei voorstellen doet in de media en niet in de Kamer? In de Kamer kunnen wij voorstellen met elkaar bespreken en kunnen wij ze wegen om zo tot oplossingen te komen. Niemand wordt er echter beter van als er allerlei plannetjes worden gelanceerd en ballonnetjes worden opgelaten in de media. Waar zijn de voorstellen gebleven: zijn zij nu van tafel of zal mevrouw Arib ze hier alsnog indienen?

Mevrouw Arib (PvdA):

Als de heer Van Raak goed geluisterd had, had hij gehoord dat die voorstellen hier ook terugkomen. De heer Marcouch en collega Recourt pleiten in hun artikel voor undercoveragenten. De een noemt het zus en de ander noemt het zo, maar het gaat erom dat het op dit moment heel lastig is om de bewijslast rond te krijgen. Er zijn allerlei voorbeelden uit het verleden van agenten die undercover gaan om de daders van geweld tegen homo's of ouderen te kunnen oppakken. Om dat voorstel gaat het. Dat voorstel heb ik nu ook gedaan. Dat is niet alleen in de media gebeurd, want mijn collega's hebben daarover ook schriftelijke vragen gesteld.

De heer Van Raak (SP):

Het gaat erom dat wij hierover kunnen discussiëren.

Mevrouw Arib (PvdA):

U wilt met de heer Marcouch zelf in gesprek?

De heer Van Raak (SP):

Natuurlijk, als hij de voorstellen doet, wil ik met hem debatteren! Dit is een goed voorstel. Mijn opmerking zou zijn: "dat kan", maar ik vind dat wij dat vooral aan de politiekorpsen zelf moeten overlaten. Wij gaan ons nu bemoeien met de opsporing. Moet de Tweede Kamer dit nu voorschrijven of moeten wij zeggen: hier kunnen de politiekorpsen gebruik van maken in de specifieke omstandigheden waarin zij moeten opereren?

Een ander punt betreft het invoeren van keppeltjesdagen. Zal mevrouw Arib daartoe nu ook een voorstel doen?

Mevrouw Arib (PvdA):

Ik begrijp dat de SP wil bepalen wie namens wie het woord voert. De heer Marcouch is lid van onze fractie en ik spreek hier namens de PvdA-fractie, dus ook namens de heer Marcouch. Dat mag duidelijk zijn. Het voorstel voor undercoveragenten heb ik voldoende uitgelegd en ik heb er zelfs een motie over; in die zin spreken wij dus met één mond.

De heer Marcouch is stadsdeelvoorzitter van Slotervaart geweest, dat weet de heer Van Raak ook heel goed. Hij heeft van dichtbij meegemaakt hoe vervelend en naar sommige jongeren zich gedragen naar de joodse gemeenschap. Hij is ook gemeenteraadslid, nog wel. In dat verband heeft hij ook het recht om voorstellen te doen. Hij heeft dit voorstel niet in de Kamer gedaan – dat klopt – maar hij heeft het gisteren als gemeenteraadslid voor de PvdA als plan gepresenteerd.

De heer Van Raak (SP):

Fantastisch!

Mevrouw Arib (PvdA):

Ik ben benieuwd wat de gemeenteraad met het plan zal doen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Mijn fractie is nooit zo heel enthousiast over spoeddebatten, maar vandaag zie ik de noodzaak, ook gezien de cijfers die wij vandaag van het CIDI hebben gekregen. In Amsterdam durven joden zich niet meer met een keppeltje op straat te vertonen. Ik ben ook geschrokken van de beelden die mijn zoon mijn gisteren liet zien op YouTube. Hele scheldparades, maar ook doodwensen aan joden, alles geregistreerd op YouTube. Mijn zoon vroeg mij dan ook hoe het kan dat dit allemaal op YouTube staat en dat dit allemaal zo maar kan worden gezegd. Ik geef die vraag dan maar gewoon door aan de minister; dat is het voordeel als je volksvertegenwoordiger bent. Hoe kan het dat deze jongeren dit soort verwensingen allemaal openlijk op YouTube kunnen zetten? Is het niet voer voor justitie om daar iets mee te doen?

Het is onacceptabel wanneer joden niet meer in vrijheid hun geloof kunnen belijden en zich gedwongen weten om samen te komen in een gebedshuis dat niet als een synagoge herkenbaar is. Dit 65 jaar na de jodenvervolging en de Holocaust van de Tweede Wereldoorlog. Het CIDI maakte de cijfers vandaag bekend. Ik zie net een beantwoording van de minister waarin weer andere cijfers worden bekendgemaakt. Daar zie ik een spanning in. In hoeverre zijn de cijfers die de minister vandaag hanteert, specifiek in het registreren van antisemitische uitingen? Worden antisemitische uitingen nog steeds door de politie geregistreerd? Wij kregen signalen dat dit niet het geval is. Ik weet dat het CIDI heeft geprobeerd om deze cijfers op te vragen bij de politie in Amsterdam en ze niet heeft gekregen. Wat is de stand van zaken op dat vlak?

Er is ook reden om aan te nemen dat het echte getal van antisemitische incidenten nog veel hoger is dan bijvoorbeeld uit de cijfers van het CIDI blijkt, omdat veel joden geen aangifte doen. Hoe kunnen wij ervoor zorgen dat de aangiftebereidheid toeneemt en dat er daadwerkelijk wat met de aangiften wordt gedaan? Ik kom dan ook tot de volgende drie vragen. Is de minister bereid om met politie en justitie te praten als het gaat om de specifieke registratie van de meldingen van antisemitische gedragingen? Is hij bereid om een onderzoek in te stellen naar de mate waarin antisemitisme voorkomt en hoe hiertegen wordt opgetreden door zowel politie als justitie? Is de minister bereid om de mogelijkheden tot aangifte te vereenvoudigen door het bijvoorbeeld digitaal en/of anoniem mogelijk te maken?

Er is ook gesproken over de verklede politieagenten; ik zal de term niet meer noemen die veelvuldig in de media voorkomt, omdat ik die eerlijk gezegd nogal onsmakelijk vind. Ik ben wel benieuwd naar de juridische haalbaarheid van dit soort methoden, gezien ook de eerdere situaties die wij hebben gehad met de lokfietsen, de lokhomo's et cetera. In hoeverre is het inzetten van deze methode juridisch haalbaar? Ik heb ook begrepen dat beveiliging van joodse instellingen zoals synagogen en scholen nu door de joodse gemeenschap zelf wordt betaald. Is hier niet ook een taak weggelegd voor de overheid als het gaat om de handhaving van de openbare orde, zeker als het gaat om de veilige toegang tot scholen? Ik hoor graag de reactie van de minister hierop. Wordt deze beveiliging wel actief aangeboden door de minister wanneer wel sprake is van bedreiging of wanneer zich incidenten hebben voorgedaan?

De fractie van de ChristenUnie heeft inmiddels een initiatiefwetsvoorstel ingediend om het ontkennen van genocide, waaronder de Holocaust, strafbaar te stellen. Hiermee kan ook ontkenning van de Holocaust op het internet strafrechtelijk worden vervolgd. Ik roep mijn collega's dan ook bij dezen op om dit initiatiefwetsvoorstel te steunen, zodat deze vorm van antisemitisme in ieder geval effectief kan worden aangepakt.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Indachtig de oproep die u vanmiddag aan het begin van de vergadering deed, zal ik herhalingen proberen te voorkomen. Dat geldt in het bijzonder ten opzichte van de schriftelijke antwoorden die de Kamer vandaag heeft ontvangen op de vragen die waren gesteld door leden van uw Kamer. Ik ben ook ingegaan op de meldingen die worden gedaan. De heer Voordewind verwees naar een bericht dat is uitgegeven door CIDI over een stijging van het aantal antisemitische incidenten. Er zijn meldingen en meldingen; dat moeten wij onder ogen zien. Het is zeker van belang dat CIDI meldt wat er bij hen binnenkomt, maar dat zijn geen aangiften. Het zijn geen meldingen die bij politie en justitie binnenkomen. Ik zou aan iedereen willen vragen om het niet te laten bij het onder de aandacht brengen van zoiets ernstigs bij een organisatie die zich ten doel stelt om daartegen op te komen, maar gewoon ook aangifte te doen. Dat geldt uiteraard ook voor de bijdrage die CIDI daaraan ongetwijfeld graag zal leveren. Natuurlijk is het ook van belang dat er gebruik kan worden gemaakt van een beschermde vorm van aangifte, als daaraan behoefte bestaat. Ik wil dat graag nogmaals onderstrepen. Dat is nodig om daadwerkelijk strafrechtelijk te kunnen optreden en een en ander in het kader van ons beleid te kunnen beoordelen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik begrijp de oproep van de minister en steun deze van harte, maar in de praktijk krijgen wij bij werkbezoeken te horen: je moet heel veel energie en tijd eraan besteden, maar het levert in de praktijk eigenlijk weinig op in de zin dat er concrete veroordelingen komen. Is de minister met mij van mening dat het juist voor het stimuleren van de aangiftebereidheid heel belangrijk zou zijn dat er ook een aantal duidelijke voorbeelden zijn van lik-op-stukbeleid, die laten zien dat het ook zin heeft om aangifte de doen?

Minister Hirsch Ballin:

Zeker, het belang daarvan onderken ik ten volle. De heer Van der Staaij heeft vanmiddag als eerste het woord gevoerd. Daarom wil ik beginnen met te zeggen dat ik mij volledig aansluit bij wat hij heeft gezegd over de ernst van het fenomeen van geweld en discriminerende en beledigende uitingen uit antisemitische motieven. Daar hoort bij dat er ook rekening wordt gehouden met de situatie van de aangever. Ik wil graag onderstrepen dat er bij het behandelen van discriminatiezaken een procedure wordt gevolgd met aparte discriminatieofficieren bij de verschillende regioparketten. Juist hate crimes kunnen via internet worden gemeld. Dat is een bijdrage aan het verlagen van de drempel. Natuurlijk zijn er situaties waarin er geen herkenbare, identificeerbare verdachte is. Dan houdt het op wat betreft de vervolging. Dan nog blijft het van belang dat het voorval bekend wordt bij de politie. Dit blijft voor de politie van belang bij het zichtbaar maken van de situaties waarin zich de problemen voordoen. Het kan bijvoorbeeld leiden tot verhoogde aandacht, surveillance en dergelijke. Ook dan geldt deze oproep ten volle.

Bij deze gelegenheid wil ik graag het belang onderstrepen het bestrijden van en optreden tegen discriminatie. Wij moeten dit voortdurend uitdragen en onderstrepen, en waar nodig handhavend optreden, ter verzekering van het gelijke respect dat iedere mens toekomt. In de geest van artikel 1 van onze Grondwet, de uitgangspunten van ons staatsbestel, wil ik graag nogmaals onderstrepen dat wij moeten optreden tegen alle vormen van discriminatie, of die zich nu richt tegen joodse slachtoffers, moslimslachtoffers of homoslachtoffers: allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan. Het staat in steen gebeiteld onder uw vergaderzaal. Als je naar het raam loopt, kun je het zien, maar het moet vooral in onze hoofden en harten gebeiteld staan. Er moet ook worden opgetreden tegen discriminatie wegens seksuele gerichtheid. Ik hecht eraan, dat wij dit voor ogen houden en dat dit in ons beleid bij het optreden tegen geweld uit discriminerende motieven naar voren komt. Vandaar de verhoging van de strafeis als een commuun delict, bijvoorbeeld geweldpleging of bedreiging, met een discriminatoir motief is gepleegd. De doorlooptijden worden gemonitord. Er zijn regionale discriminatieoverleggen. Dat is de manier waarop wij moeten werken. Ik ben in mijn antwoorden op de vragen die gesteld zijn ook ingegaan op de gedachte om te werken met lokagenten. Ik ben het eens met de opmerking die zo-even werd gemaakt over de soms bepaald aanstootgevende terminologie die daaromheen is gebruikt. Bij de inzet van opsporingsmiddelen moeten wij alle eisen in acht nemen die daarvoor in ons rechtsstelsel gelden. Ik ben blij dat de heer Teeven, die spreekt vanuit zijn eigen deskundigheid, dat erkende. Zo moeten we daartegenaan kijken. Ik heb dus niet onmiddellijk gezegd: dit gaan we op grote schaal toepassen of iets dergelijks. We moeten altijd in het oog houden dat bij dit soort bijzondere opsporingsmiddelen de noodzaak aantoonbaar moet zijn.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik ben het met de minister uiteraard eens dat het in zijn algemeenheid om discriminatie moet gaan. Kan de minister ingaan op de vraag of er binnen de bredere groep van discriminatie door de politie wel of niet op antisemitische uitingen wordt geregistreerd?

Minister Hirsch Ballin:

Ik heb u in mijn antwoord op Kamervragen melding gemaakt van wat er geregistreerd kon worden op dit punt. Ik ben eerder ingegaan op de mogelijkheid – dat heb ik in mijn antwoord ook nadrukkelijk vermeld – dat er ook meldingen kunnen zijn die bij de politie verschijnen als geweldsmelding, als dreigingsmelding en die dus ook als zodanig worden geregistreerd, zonder dat daarbij een antisemitische, een homofobe, een xenofobe of een islamofobe achtergrond wordt aangetekend. Daarom is het van belang dat naast deze registraties er ook wordt gewerkt met de gegevens van het antidiscriminatiebureau. Het gaat dus om informatie uit verschillende bronnen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

De minister verwijst in zijn beantwoording naar een registratie bij de politie op belediging van seksuele en religieuze minderheden. Dat betekent dat de politie uiteindelijk wel moet registreren. Ik begrijp uit het antwoord van de minister dat hij zegt: dat kan voorkomen, in combinatie met geweld, maar wij registreren daar niet specifiek op. Dan ben ik een beetje in verwarring.

Minister Hirsch Ballin:

Ik heb het in de vaste commissie voor Justitie bij herhaling toegelicht. Met de volledige toepassing van de nieuwe automatiseringssystemen bij politie en OM wordt de categorie geleidelijk aan minder waarin we wel het misdrijf noteren, maar niet het motief dat onder dat misdrijf zit. Dat vereist een verfijning in de registratie en een goede toepassing daarvan. Daarom heb ik bij de cijfers in antwoord op Kamervragen uitdrukkelijk aangetekend dat ik moet aannemen dat er feitelijk meer gevallen zijn dan in de registratie naar voren komen. Ik vond het ook van belang om dat erbij aan te tekenen, omdat anders ten onrechte de indruk zou kunnen worden gewekt dat het in mijn ogen om een zeer beperkt aantal gevallen gaat. Die indruk heb ik niet en die heb ik ook niet willen wekken.

Mevrouw Arib (PvdA):

De minister herhaalt wat hij in zijn antwoord op de schriftelijke vragen heeft gezegd. De minister zegt daarbij dat de bestaande opsporingsmethoden toereikend zijn en dat er per geval wordt bekeken of je een undercoveragent kunt inzetten. Is dat wel eens gebeurd? Is er wel eens gewerkt met de onorthodoxe methode om een lokagent in te zetten? Dan doel ik met name op antisemitische uitingen.

Minister Hirsch Ballin:

Mij zijn geen gevallen bekend waarin dat gebeurd is. U hebt terecht in mijn antwoorden enige terughoudendheid beluisterd. Ik beluister ook in uw mondelinge bijdrage iets meer terughoudendheid dan bedoeld was in de uitingen gedaan voor de Amsterdamse gemeenteraad, die daar overigens niet over gaat. Opsporingsmiddelen van deze soort worden terughoudend ingezet.

Mevrouw Arib (PvdA):

U zegt in de beantwoording: dit instrument moet eigenlijk proportioneel zijn. Klopt dat?

Minister Hirsch Ballin:

Jazeker. Het is essentieel dat het proportioneel is.

Mevrouw Arib (PvdA):

Vindt de minister deze situatie, waarin mensen geïntimideerd worden en fysiek geweld wordt gebruikt, niet ernstig genoeg om tot zo'n methode over te gaan?

Minister Hirsch Ballin:

En of ik het ernstig vind. Ik vind het buitengewoon ernstig als mensen op deze grond op deze manier worden behandeld. Daarom ben ik ook begonnen met adhesie te betuigen aan de zeer klare taal die de heer Van der Staaij aan het begin van het debat heeft gesproken. Proportionaliteit van opsporingsmiddelen moet echter in het concrete geval worden beoordeeld naar aanleiding van een feitelijke situatie of omstandigheid. Dat is wat ik heb willen zeggen.

Naar aanleiding van hetgeen de heer Teeven zei, merk ik nogmaals op dat ik geen specifieke sepots ken. Ik kan wel zeggen – ik bevestig dat graag – dat de regel vervolging is bij dit soort delicten.

De heer Dibi (GroenLinks):

Er wordt te weinig vervolgd, over het algemeen, in gevallen van discriminatie. Er wordt in Nederland al meer gewerkt met lokagenten, lokoma's en zelfs lokfietsen. Ik zal het aanstootgevende woord niet gebruiken. Wat zijn de ervaringen tot nu toe? Hebben deze methoden effect? Leiden zij ertoe dat wij meer kunnen gaan vervolgen?

Minister Hirsch Ballin:

Wat betreft de vervolging onderstreep ik nogmaals dat de beleidslijn van het Openbaar Ministerie de afgelopen jaren is veranderd. Ik heb daar al enige malen met de Kamer over van gedachten gewisseld. Ik twijfel niet aan de steun van de heer Dibi en zijn fractie daarvoor. De regel is dat er vervolgd moet worden. Als het Openbaar Ministerie niet vervolgt, is dat niet omdat het niet wil vervolgen en het niet ernstig vindt. Het kan echter zijn dat er geen herkenbare verdachte is. Dat is iets anders. Ik heb een beroep gedaan, ook hier, op het melden, ook als je niet kunt zeggen dat het die man of die persoon was die er zus en zo uitzag. Dat is van belang voor het identificeren van de situaties. Op plaatsen en in situaties waar zich zoiets concentreert, kunnen andere opsporingsmiddelen worden losgelaten. De suggestie die hier is gedaan, is er daar één van. Dat doen wij ook in andere gevallen. Je kunt echter ook werken met geïntensiveerd cameratoezicht op een bepaalde openbare plaats en op die manier proberen degenen die als verdachten moeten worden aangemerkt in beeld te brengen en herkenbaar te maken.

De heer Dibi (GroenLinks):

Daar gaat de gemeente dan weer wel over, over het cameratoezicht. Ik heb zelf ervaring met undercoveronderzoek. Mijn eerste actie als Tweede Kamerlid was undercoveronderzoek naar discriminatie in de horeca. U wilt niet weten hoeveel voeten het in aarde heeft gehad. Hoewel alles bijna minutieus was vastgelegd, heeft zelfs de aangifte bij de politie niet geleid tot vervolging. Mijn vraag was wat de ervaringen tot nu toe zijn met lokagenten en undercoveronderzoek. Zijn er gegevens op basis waarvan vastgesteld kan worden of die methoden effectief zijn of niet? Mijn fractie is geïnteresseerd in effectieve methoden die ertoe leiden dat daders van discriminatie worden opgepakt en slachtoffers genoegdoening wordt gegeven.

Minister Hirsch Ballin:

Die wens deel ik volledig. Wat betreft een verkeerd deurbeleid in de horeca en dergelijke is gewerkt met uittesten. Ik sta daarvoor open. De heer Dibi moet niet denken dat ik de deur dichtsla voor het toepassen van nieuwe methoden. Je moet echter altijd in het oog houden of het middel gegeven de omstandigheden proportioneel is.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik begrijp dat de minister duidelijk zegt – dat staat ook in de antwoorden op de schriftelijke vragen – dat hij onorthodoxe methoden als het inzetten van undercoveragenten niet uitsluit. Mijn vraag is wanneer daar duidelijkheid over komt. In de praktijk rijst de vraag daarnaar wel, is er behoefte aan. Wanneer komt daar duidelijkheid over?

Minister Hirsch Ballin:

In de rechtszaal. Dat behoort tot de dingen waarover duidelijkheid komt in de rechtszaal. Als het Openbaar Ministerie op grond van lokale overwegingen bepaalde opsporingsmiddelen inzet, zal er uiteindelijk door de rechter moeten worden geoordeeld over de toepassing ervan. Kortheidshalve zeg ik maar even dat het Talloncriterium in acht moet worden genomen en de proportionaliteit die daarin begrepen is. Wij moeten niet over de specifieke methoden in specifieke situaties spreken. Ik heb niet uitgesloten dat dit middel wordt toegepast. Een minister van Justitie die een beleid zou voeren waarin hij zegt dat hij wil dat in zoveel percent van de gevallen lokpersonen worden ingezet, in zoveel percent van de gevallen camera's en in zoveel percent van de gevallen informanten, zou echt zijn rol verkeerd begrijpen. Ik zie dat de heer Teeven aan een vierde mogelijkheid denkt, maar daar hebben we het niet over.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik begrijp dat de minister niet concreet wil zeggen: daar moet deze methode gebruikt worden.

Minister Hirsch Ballin:

Precies!

De heer Van der Staaij (SGP):

We zien nu dat een aantal mensen geen aangifte doet omdat het de ervaring heeft dat daarmee te weinig wordt gedaan en dat het lastig is om het bewijs rond te krijgen in het geval dat het een groep is die maar iets roept. Ondertussen gaat dit echter wel door. Is het dan niet logisch dat de vraag in je opkomt of het goed zou zijn om aan bijzondere opsporingsmethoden te werken, of een andere manier te bedenken?

Minister Hirsch Ballin:

Ja, op een andere manier. Wat dat betreft zijn de heer Van der Staaij en ik het volledig met elkaar eens. Ik zou echt prioriteit willen geven aan het stimuleren van de aangifte- en de meldingsbereidheid. Ik heb een oproep gedaan, na het gewaardeerde bericht van het CIDI over de meldingen die daar binnenkomen, om ook degenen die daar meldingen doen te stimuleren aangifte te doen. Dat moet ook gebeuren in het geval dat er geen identificeerbare verdachte lijkt te zijn. Ik vind het essentieel dat we over de gehele linie zeer consequent optreden. Vandaar de regel om tot vervolging over te gaan en de wens om te werken aan preventiebeleid. Daarover heeft ook de heer Van der Staaij een aantal opmerkingen gemaakt waarmee ik het goeddeels eens ben.

Joodse medeburgers, moslims en homo's worden nageroepen, beledigd, bedreigd en er wordt zelfs geweld tegen hen gebruikt. Daar zitten grondpatronen onder die deels te maken hebben met het feit dat mensen zich niet realiseren dat respect voor iedereen, ongeacht wat hem eigen is, een wederkerig proces is en dat onze gehele samenleving met een gelijk respect voor ieders persoonlijke waardigheid doortrokken moet zijn. Terecht is naar voren gebracht dat dit in het onderwijs aandacht dient te krijgen. Mijn huidige en vroegere collega's van Onderwijs hebben daarover tijdens verschillende gelegenheden "het hunne" gezegd. Het betekent ook dat we ons druk moeten maken over een straatcultuur waarin men het "flink" vindt om mensen wegens dit soort persoonlijke kenmerken, hun kleding of weet ik wat, te beledigen en de voet dwars te zetten. Het is wat mij betreft de hoeksteen van het beleid en het fundamentele recht van iedere burger in Nederland om te leven met wat hem of haar eigen is.

De heer Dibi (GroenLinks):

Dat aanhoudende punt van zorg, namelijk die docenten die aangeven dat zij op een aantal scholen geen les kunnen geven over de Holocaust, intrigeert mij enorm. Ik kan mij namelijk goed herinneren dat wij leraren op de middelbare school vaker de mogelijkheid wilden ontnemen om les te geven over een willekeurig aantal onderwerpen. Er was wel eens een leraar die zei: luister eens! Als je niet wilt luisteren en meedoen, ga je er maar uit. Desnoods word je geschorst. Dan kom je niet meer terug op school. Gebeurt dat nu ook? Dit punt komt immers in het nieuws zo vaak terug. Wat zijn de resultaten? Is er nog steeds sprake van een schrikbarend aantal scholen dat geen les kan geven over de Holocaust? Wat is de precieze omvang?

Minister Hirsch Ballin:

Mijn collega voor Wonen, Wijken en Integratie heeft daarover een brief aan de Tweede Kamer gericht die precies op dit onderwerp betrekking heeft. Dat deed hij overigens mede namens mij. Nee, daarin beantwoordt hij Kamervragen die betrekking hebben op dit onderwerp. Het zijn vragen van de heren Fritsma, Bosma en Wilders. In die antwoorden ging deze minister ook in op een enquête onder docenten geschiedenis. Graag stel ik voorop dat – dat ligt in het verlengde van datgene wat mijn collega voor Wonen, Wijken en Integratie mede namens de collega van OCW heeft gezegd – elk moment waarop een docent niet durft of zich niet in staat voelt om over de Holocaust te spreken, er een te veel is. Uit de enquêtegegevens blijkt wel dat er sprake is van lagere aantallen dan in sommige berichten naar voren kwam. Ik stel echter nogmaals dat elk geval er één te veel is. Daarom hebben de betrokken collega's extra trainingen aangekondigd voor leraren. Die leren daarin hoe zij dit soort situaties kunnen neutraliseren.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik ken die antwoorden. Misschien moet ik de vraag anders formuleren. Wat is de boodschap van de minister aan leraren die morgen voor de klas staan en dan te maken hebben met een groepje leerlingen dat gewoon niet wil luisteren of de boel verziekt als de leraar spreekt over de Holocaust? Ik vraag de minister het antwoord op deze vraag niet voor te lezen uit de antwoorden op de schriftelijke vragen. Wat is zijn boodschap voor deze docenten, de scholen en deze leerlingen?

Minister Hirsch Ballin:

Die boodschap is tweeledig. In de eerste plaats hoop ik dat ik volstrekt helder ben geweest over het feit dat het ieders taak is om pal te staan voor de basiswaarden van de rechtsstaat en voor gelijk respect voor ieders persoonlijke waardigheid. Wezenlijke stukken van de geschiedenis waarin leerlingen onderwezen moeten worden, mogen niet worden verzwegen, verdoezeld of onbespreekbaar gemaakt. In de tweede plaats stel ik dat men niet moet aarzelen om politie en justitie in te schakelen als hieruit een situatie van bedreiging voortkomt. Ik heb het daarbij niet over situaties die door de schoolleiding de directeur of de rector moeten worden gehandhaafd, maar over de dingen die deze grens overgaan. Er is dus ook op dit punt geen ruimte voor het tolereren van zulke ernstige vormen van intolerantie.

Mevrouw Arib en de heer Çörüz hebben gesproken over de registratie. Ik ben al eerder ingegaan op het werk dat wordt gedaan in het kader van het landelijk discriminatiebeeld en de regionale discriminatieoverleggen. Wij werken aan een verdere verbetering en afstemming van de registratie, zodat de cijfers vergelijkbaar worden. Daarbij werken wij onder andere samen met de antidiscriminatiebureaus, het MDI en de Commissie Gelijke Behandeling.

De heer Çörüz heeft er zeer terecht op gewezen dat de belemmeringen om aangifte te doen moeten worden weggenomen. Hij is meer dan eens deelgenoot geweest van de gesprekken die wij hierover hebben gevoerd. Het is een ondraaglijke situatie dat mensen uit angst geen aangifte doen. Ik bevestig daarom graag wat hierover is gezegd.

Tegen de heer Van Raak zeg ik dat ook het COC voor ons een belangrijke gesprekspartner is. De landelijke politiecijfers over 2009 over homofoob geweld heb ik nog niet. Ook voor dit punt geldt echter dat het onverminderd en volledig onze aandacht en inzet moet houden.

De heer Voordewind heeft een vraag gesteld over het initiatiefwetsvoorstel. Het lijkt mij dat het primair aan de initiatiefnemers is om te bepalen wanneer de discussie daarover wordt voortgezet. Ik heb daarover naar aanleiding van de besluitvorming in de JBZ-raad het nodige opgemerkt.

De heer Van Raak (SP):

Volgens mij zijn de afspraken heel succesvol die het COC en het Openbaar Ministerie in Amsterdam hebben gemaakt. Vindt de minister dat ook? Als dat zo is, kan dat model dan wellicht ook voor andere groepen worden gebruikt, bijvoorbeeld voor joodse of islamitische minderheden die fysiek of verbaal worden bedreigd? Kan dat model breder worden toegepast, dus buiten Amsterdam en voor andere groepen?

Minister Hirsch Ballin:

Ik vind dit een heel interessante gedachtegang van de heer Van Raak. Ik hoorde onlangs ook over de mogelijkheid om voor dit soort bedreigingen een themazitting te houden bij de rechtbank. Ook dat vind ik een heel waardevolle gedachte. Daarbij zouden de verschillende vormen van discriminerend bedreigend gedrag op één zitting aan de orde kunnen komen. Dat kan bijdragen aan de klaarheid van de boodschap dat wij voor ieders persoonlijke waardigheid in dit land willen opkomen.

De heer Van Raak (SP):

Is de minister bereid om dit initiatief behalve met woorden, ook met daden breder toepasbaar te maken, dus buiten Amsterdam en voor andere doelgroepen? Gaat de minister daarmee iets doen?

Minister Hirsch Ballin:

Ik zou dat eerst graag bespreken met het Openbaar Ministerie ... hatsjie!

De heer Çörüz (CDA):

Gezondheid, minister. Het doen van aangifte is erg belangrijk. Ik steun de suggestie om bijvoorbeeld het CIDI daarbij als aangever te betrekken, zoals ook ziekenhuisdirecties aangifte kunnen doen namens hun medewerkers. Daarover hebben wij gesproken ...

Minister Hirsch Ballin:

Hatsjie!

De heer Çörüz (CDA):

Gezondheid. Wat vindt de minister daarvan?

Minister Hirsch Ballin:

De heer Çörüz moet niet denken dat dit een allergische reactie op zijn vragen is. Integendeel, ik vind het een heel sympathieke gedachte. Wij moeten echter uiteraard wel een lijn weten te trekken. Het CIDI is niet de werkgever van de beschadigde mensen en dat is een ziekenhuisdirectie wel, dus of deze gedachte zonder meer uitvoerbaar is, zou ik moeten bekijken. Ik zie het eigenlijk meer daarin dat een organisatie als het CIDI de mensen kan helpen om de brug te nemen, bijvoorbeeld naar de internetaangifte.

Mevrouw Arib (PvdA):

Het kan zijn dat ik het heb gemist, maar volgens mij is er ook een vraag gesteld over anonieme aangifte. Veel mensen zijn vanwege represailles bang om aangifte te doen. We kennen dit ook van andere slachtoffers van geweld.

Minister Hirsch Ballin:

Ik heb over dit onderwerp een halfjaar geleden een uitgebreide brief aan de Kamer gericht, die ook besproken is in de vaste commissie voor Justitie. We zijn er ongeveer drie uur mee bezig geweest. Misschien vindt mevrouw Arib het goed als ik naar deze brief verwijs.

Mevrouw Arib (PvdA):

Het is prima dat de minister daarnaar verwijst, maar kan ik concluderen dat slachtoffers van antisemitisme anoniem aangifte kunnen doen? Volgens mij zijn er heel veel mensen die meekijken met dit debat maar niet de brief kunnen lezen die de minister noemt. Het zou goed zijn als de conclusie ...

Minister Hirsch Ballin:

Maar mevrouw Arib heeft deze brief natuurlijk allang in haar bezit. Uit deze brief blijkt dat er veel mogelijkheden zijn om aangifte te doen wanneer men zich bedreigd voelt. Er zijn echter ook dingen die in acht moeten worden genomen, want je kunt niet alles doen via een anonieme aangifte. Het kan bijvoorbeeld gaan om aangifte zonder dat er een adres bij staat. Er moet echter wel iemand zijn die als getuige kan optreden, eventueel met de bescherming die daarbij past. De gedachte dat iemand kan worden beschuldigd van een strafbaar feit zonder dat er ook maar enig spoor kan worden terug gevolgd naar een echte, levende persoon, moeten we natuurlijk niet volgen. Het staat allemaal tot in de finesses in de brief die ik noemde. Mijn ministerie geeft daar graag alle toelichting op die de mensen nodig hebben, want het moet in concreto ook werken.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik heb de minister nog een vraag gesteld over de beveiliging van joodse instellingen zoals scholen en synagogen. Is daarbij ook een taak weggelegd voor de overheid?

Minister Hirsch Ballin:

Jazeker. Als er berichten binnenkomen die wijzen op een verhoogde dreiging, wordt daarop ook gereageerd. Er zijn goede afspraken gemaakt met de synagogen en besturen van joodse religieuze gemeenschappen om snel melding te kunnen doen. Het antwoord op de vraag van de heer Voordewind is dus: ja, die afspraken zijn er.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Ik wil de minister danken voor de beantwoording.

We kunnen gaan steggelen over cijfers, maar daar is het nu het moment niet voor. Het is echter duidelijk dat in ieder geval het aantal antisemitische incidenten van een verontrustende omvang is. De minister heeft een oproep gedaan om meer te gaan melden en daadwerkelijk aangifte te gaan doen. Ik denk dat dit heel belangrijk is, maar dat het voor de praktijk juist ook belangrijk is dat er duidelijke voorbeelden zijn van een lik-op-stukbeleid, zodat mensen zien dat het helpt en werkt om aangifte te doen.

Ik ben blij dat undercoverpraktijken niet uitgesloten worden door de minister.

Ik ben blij dat uit het debat blijkt dat er brede overeenstemming is over dit onderwerp. Om die ook vast te houden en het niet bij een spoeddebat te laten, wil ik mede namens alle collega's de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er in Nederland sprake is van een verontrustende omvang van antisemitische incidenten en uitingen;

overwegende dat een daadkrachtige en gezaghebbende aanpak van het antisemitisme dringend nodig is;

verzoekt de regering, een concreet actieprogramma bestrijding antisemitisme op te stellen, en de Kamer hierover vóór de komende begrotingsbehandelingen te berichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij, Voordewind, De Roon, Teeven, Arib, Dibi, Van Raak en Çörüz.

Zij krijgt nr. 111(32123 VI).

De heer Van der Staaij (SGP):

Ter toelichting merk ik nog op dat ook in 2003 al een dergelijk actieprogramma tot stand is gebracht, waarbij is gekeken naar de justitiële aanpak, onderwijs, integratiebeleid en de internationale context. Ik denk dus dat zo'n actieprogramma een nieuwe impuls kan geven aan de bestrijding van antisemitisme op alle fronten.

Mevrouw Arib (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoord en voor zijn toezegging om zich in overleg met het OM in te zetten voor een strengere aanpak van antisemitisme, analoog aan de aanpak in Amsterdam van geweld tegen homo's.

Ik dank de minister ook voor het feit dat hij erkent dat hij binnen het onderwijs aandacht moet geven aan dit belangrijke vraagstuk. Ik was vergeten te vragen om daar islamitische organisaties bij te betrekken. Ook zij hebben een belangrijke taak om dit soort misstanden binnen de eigen gemeenschap aan de kaak te stellen en om de buurt in te gaan om met ouders en jongeren de confrontatie aan te gaan, omdat dit niet kan.

Ik dien de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het aantal gevallen van antisemitisme sterk toeneemt en steeds vaker gepaard gaan met ernstige bedreiging en geweld;

overwegende dat het huidige instrumentarium van opsporing en vervolging tekortschiet om deze trend te keren;

verzoekt de regering, door middel van "undercover"-opsporingsteams antisemitisme op te sporen en effectief te bestrijden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Arib en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 112(32123 VI).

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Ook ik dank de minister voor zijn beantwoording. Ik zie in zijn houding dat hij er zeer gespitst op is om dit probleem goed en daadkrachtig aan te pakken.

Op mijn vragen over de registratie van antisemitische uitingen zei de minister dat dat gebeurt in de bulk, in het thema van discriminatie. Ik kan mij daar het een en ander bij voorstellen. Maar vooral omdat we dit soort verontrustende berichten krijgen, denk ik dat het toch zinnig is om antisemitische uitingen specifiek te registreren.

Ik dien daarom de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,Voordewind

constaterende dat in 2009 het aantal gemelde incidenten ten opzichte van 2008 met 55% is gestegen, van 108 naar 167 incidenten;

constaterende dat de politie geen uitingen van antisemitisme registreert, maar die van discriminatie wel;

van mening dat registratie van meldingen van antisemitische uitingen en bedreigingen kan helpen om een beter inzicht te krijgen in de omvang van de problematiek;

verzoekt de regering, politie en justitie te verzoeken meldingen van antisemitisme wederom te gaan registreren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind, Van der Staaij, Arib, De Roon, Dibi en Van Raak.

Zij krijgt nr. 113(32123 VI).

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Ik dank de heer Van der Staaij voor de zeer compacte reactie die hij mede namens al zijn collega's gaf in tweede termijn. Ik denk dat een breed actieprogramma, zoals zijn motie beoogt, heel goed aansluit bij de algemene uitgangspunten en de achtergrond van waaruit ik zojuist heb gesproken over de antisemitische incidenten, uitingen, dreigingen en zelfs geweld.

Ik heb zo-even naar voren gebracht dat het opkomen voor ieders persoonlijke waardigheid, zonder onderscheid, een hoeksteen vormt van onze rechtstaat zoals ik die wil verdedigen en de afgelopen jaren heb mogen verdedigen, met vele vormen waarin dat handen en voeten heeft gekregen. Ik heb de Kamer een aantal van de ontwikkelingen op het terrein van het strafrechtelijk optreden geschetst, waaronder de strafverhoging, de regel om tot vervolging over te gaan en de bereidheid om daarbij verschillende manieren van opsporing toe te passen.

Maar het is natuurlijk ook iets waarbij aan preventie moet worden gedaan. Ook hier geldt dat het erop aankomt dat het besef leeft en doorklinkt dat iedere vorm van mensen lelijk bejegenen, discrimineren, bedreigen of met geweld bejegenen even helder wordt bestreden, of dat nu is uit antisemitische of uit homofobe of islamofobe motieven. Dat behoort tot de uitgangspunten van onze rechtsstaat. Als de uitwerking van deze motie bijvoorbeeld leidt tot de conclusie dat er meer aandacht moet zijn voor het onderwijs, moet een en ander ook in dit brede kader geplaatst worden. Dat is het uitgangspunt. Ik heb enkele keren verwezen naar artikel 1 van de Grondwet. Het is goed om ook te verwijzen naar artikel 1 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie waarin het respect voor ieders persoonlijke waardigheid zonder enig onderscheid voorop wordt gesteld. Wanneer wij dat doen, dan kan het brede actieprogramma waar in de motie om wordt gevraagd, extra zeggingskracht in zichzelf krijgen. Deze motie is tamelijk breed ondersteund. Wanneer zij wordt aanvaard, dan zal ik daar gaarne met met mijn collega's uitvoering aan geven. Ik zal dat doen in de geest die ik zojuist heb verwoord, namelijk de grondslagen van onze rechtsorde. Daarbij zal ik ook een verbinding leggen met het onderwijs en het uitdragen van de kernwaarden van de rechtsstaat.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik vind het prima wat de minister hierover zegt, maar ik wil wel beklemtonen dat het specifiek om de bestrijding van antisemitisme gaat. Het mag niet verwateren – maar zo bedoelt de minister het ongetwijfeld ook niet – in een heel breed antidiscriminatieverhaal. Hierbij zijn zeer specifieke problemen in beeld. In het debat is de link genoemd met het oplaaiend debat in het Midden-Oosten en de doorwerking daarvan. Er zijn redenen genoeg om een bijzondere focus te hebben op de bestrijding van antisemitisme. In andere overleggen is er ook apart aandacht voor bijvoorbeeld het bestrijden van homofoob geweld.

Minister Hirsch Ballin:

Het gaat zeker niet om verwateren. Om het in termen van vloeistoffen te houden: het ging mij er vooral om, dit in de juiste spirit te doen.

In de motie van mevrouw Arib en de heer Voordewind staat dat het huidige instrumentarium van opsporing en vervolging tekortschiet. Dat is niet het geval. Ik sta natuurlijk open voor alternatieven. Als de indieners dat willen uitspreken, is de motie overbodig. Deze overweging klopt niet. Nog afgezien daarvan, kon het wel eens contraproductief zijn. Dat wil ik mevrouw Arib ook echt meegeven. Ik twijfel helemaal niet aan haar inzet voor de goede zaak. Ik wil haar meegeven dat het mij niet de gelukkigste situatie voor een officier van justitie lijkt als hij in de rechtszaal moet zeggen: ik heb dit opsporingsmiddel ingezet omdat dit mij in een Kameruitspraak werd gevraagd. De officier moet dit professioneel beoordelen zoals dat hoort en toetsen aan de kaders die ik heb geschetst. Deze motie acht ik in een van haar overwegingen feitelijk niet juist. Voor de bereidheid om de opsporingsmiddelen in te zetten die nodig en proportioneel zijn – gelet op hetgeen ik de Kamer vanmiddag heb geschreven – is de motie overbodig.

Mevrouw Arib (PvdA):

In mijn inbreng en in interrupties hebben wij gewisseld dat de opsporingsmethoden die de minister toereikend acht, in de praktijk tot nu toe geen zaken naar boven hebben gebracht waarbij de bewijslast rond is en de daders kunnen worden opgepakt. Wij zijn moreel verontwaardigd, maar als het erom gaat, de daders op te pakken, blijkt dit elke keer weer lastig te zijn. Als de minister een andere methode weet, wil ik de motie best aanhouden, maar dat heb ik niet van hem gehoord.

Minister Hirsch Ballin:

Ik zeg u graag toe dat dit ook aandacht zal krijgen in het stuk waar in de eerste motie om is gevraagd. Misschien vindt mevrouw Arib reeds daarin voldoende reden om nu niet te willen doorgaan met deze motie. Ik heb er wel op gewezen dat onder andere een hogere bereidheid tot melden en het doen van aangiften essentieel zijn om dit soort antisemitische misdragingen tegen te gaan.

Mevrouw Arib (PvdA):

Daar ben ik het volledig mee eens, alleen doen mensen minder aangifte of zijn mensen daar minder toe bereid, omdat het moeilijk is om dat te bewijzen. Daarom is het belangrijk dat hier iets aan gedaan wordt. Anders blijven wij in een cirkel draaien.

Minister Hirsch Ballin:

Ik heb die methode ook niet uitgesloten. Ik kan herhalen wat ik net zei met verwijzing naar mijn brief van vanmiddag, maar ik ben blij dat mevrouw Arib wil overwegen om deze motie aan te houden. Dan hoeven wij elkaar op dit punt niet nodeloos in de haren te vliegen. Meer in het algemeen let ik er steeds scherp op dat de goede middelen worden ingezet om ernstige vormen van criminaliteit tegen te gaan. Dat geldt ook voor de bestrijding van mensenhandel. Ik hoop dat de Kamer binnenkort nog toekomt aan een wetsvoorstel dat van belang is om die vorm van criminaliteit tegen te gaan.

De motie-Voordewind c.s. op stuk nr. 113 gaat over het registreren van meldingen. Ik heb een- en andermaal al melding gemaakt van de manier waarop wij die meldingen willen registreren. Dat zal dus gebeuren. Deze motie wordt uitgevoerd, ongeacht of zij wordt ingediend en aangenomen. Wij zijn met die meldingen bezig. Die maken ook deel uit van het verbeterde registratiesysteem. Dat betekent wel dat ik deze motie overbodig moet noemen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Stemmingen over de moties zal volgende week dinsdag plaatsvinden.

Sluiting 19.05 uur

Naar boven