Aan de orde is het debat over de uitvoering van de zogenaamde Kraakwet.

De voorzitter:

Ik wil hier niemand zijn of haar finest hour op welke manier dan ook belemmeren, maar er zijn leden die mij op de een of andere manier gevraagd hebben of met het oog op iets – ik weet niet wat, maar er schijnt vanavond iets aan de hand te zijn – de onderwerpen in een rap tempo behandeld kunnen worden. Maar ja, daar gaat u allemaal zelf over; u kent mijn standpunt daarover. Wel gaan wij ons best doen.

De spreektijd voor dit onderwerp is vastgesteld op 4 minuten per fractie. Ik vraag u allen om ook aan uw collega's te denken die volgens het vergaderschema later hun bijdrage aan een debat zullen leveren.

De heer Slob (ChristenUnie):

Mevrouw de voorzitter. Dank u wel voor het snel agenderen van dit onderwerp naar aanleiding van mijn aanvraag afgelopen dinsdag van een "gewoon" debat. Dit werd toch heel spoedig op de agenda geplaatst. Misschien is dit wel de manier om een spoeddebat snel op de agenda geplaatst te krijgen.

Dit onderwerp is geagendeerd als "zogenaamde" Kraakwet, maar het betreft gewoon de initiatiefwet Kraken en leegstand, die zeer uitvoerig is besproken in de Tweede Kamer en de Eerste Kamer. Volgens mij is de inhoud van die wet helder; de wet stelt namelijk een heel duidelijke norm: een algeheel kraakverbod waarmee het eigendomsrecht beschermd wordt; daarnaast krijgen gemeenten aanvullende instrumenten om het leegstandbeleid verder op te pakken. Dit laatste is ook nodig, want het kan niet zo zijn dat panden ongewild heel lang leeg blijven staan. Er mag dan ook best wel enige druk worden uitgeoefend om die panden een goede bestemming te geven, maar dat moet wel gebeuren op een democratisch gelegitimeerde wijze.

Het debat over deze wet is zowel in beide Kamers als in de samenleving geweest. Er waren voor- en tegenstanders; meer "smaken" leken er niet echt te zijn. Uiteindelijk is, zoals het hoort, over het wetsvoorstel gestemd. Zowel in de Tweede als de Eerste Kamer heeft dit wetsvoorstel uiteindelijk een meerderheid "gekregen". Daardoor konden wij ernaar uitzien dat dit wetsvoorstel 1 oktober aanstaande ook officieel wet zou zijn. Er was en is sprake van voorbereiding met het oog op de inwerkingtreding van deze wet door alle betrokkenen bij de uitvoering en de handhaving van de wet, zoals het hoort bij een democratisch tot stand gekomen wetgeving.

Nu moeten alle verantwoordelijken die betrokken zijn bij de uitvoering en de handhaving van de wet ook in beweging komen. Daarom was bij ons verbazing over uitspraken van een woordvoerder van het College van procureurs-generaal, waarin werd aangegeven dat het beleid inzake kraken, ook na aanneming van dit wetsvoorstel, niet gewijzigd zou worden. Er was sprake van verbazing bij ons, omdat je zo niet omgaat met democratisch tot stand gekomen wetgeving, alsook vanwege de uitspraken van de minister van Justitie bij de behandeling van het wetsvoorstel. Hij zei namelijk in beide Kamers dat stapsgewijs zou worden gegaan naar een striktere handhaving. De minister heeft ook letterlijk in de Tweede Kamer gezegd: als de wetgever in een initiatiefvoorstel nota bene tot de conclusie komt dat iets strafbaar gesteld moet worden, zal het Openbaar Ministerie dat uiteraard de vereiste prioriteit geven. Dit staat toch wel enigszins op gespannen voet met de uitspraken van die woordvoerder.

Ongeveer een halfuur geleden heb ik de brief van de minister ontvangen, waarin hij aangeeft dat het niet waar is dat het Openbaar Ministerie niet verder met deze wet aan de slag zou gaan, om het zo maar even kort samen te vatten. Kan ik hier de conclusie aan verbinden dat óf de voorlichter van het College van procureurs-generaal op persoonlijke titel heeft gesproken óf dat deze uitspraak is teruggenomen en dat nu gewoon gehandeld wordt conform de wijze die de minister van Justitie in de Kamers heeft aangegeven waarop met deze wet zal worden omgegaan? Ik acht het van belang om hierover echt strikte duidelijkheid te krijgen.

Over het volgende dient ook duidelijkheid te komen bij heel veel Nederlandse gemeenten die nu ook met deze wet aan de slag moeten. Ik moet zeggen dat mijn fractie het betreurt dat gemeentebesturen met in de gemeenteraden een meerderheid van partijen die behoren tot de partijen die in de Kamers tegen de wet gestemd hebben, zich nu ook weer heel nadrukkelijk tegen deze wet uitspreken. Het gaat zelfs zo ver dat bij de gemeente Utrecht een motie van de fractie van GroenLinks is aangenomen, terwijl de wet al van kracht is, waarin staat dat het college van burgemeester en wethouders zich moet uitspreken tegen het kraakverbod. Het is heel vreemd – want de wet is inmiddels al gewoon aangenomen – dat je een eigen keuze maakt. Met betrekking tot het leegstandsbeleid is het iets anders hoe je met de wet omgaat. Dat staat ook al in de motie, maar je uitspreken tegen een op democratisch tot stand gekomen wet is uitermate vreemd. Ik vraag de minister ook om mee te nemen – al is dit niet zijn hoedanigheid als minister van Justitie en van Binnenlandse Zaken – dat er nog wat missiewerk moet worden verricht richting deze gemeenten. Het kan niet zo zijn dat gemeenten zich blijven verschuilen achter de rug van krakers als het gaat om leegstand. Men zal gewoon zelf in beweging moeten komen en dat kan. Je kunt een democratisch gelegitimeerd leegstandsbeleid voeren en leegstand, die natuurlijk ook slecht is, aanpakken met de aanvullende instrumenten, zoals die in de nieuwe wetgeving naar de gemeenten toe zijn gegaan. Laten wij met elkaar proberen om op een reële wijze – voorzichtig ook iets opbouwend, want natuurlijk moet er even een overgangsperiode zijn – ervoor te zorgen dat deze wet ook daadwerkelijk wet is en dat wij iets doen aan het grote probleem, zowel van het kraken als van de leegstand in Nederland.

De heer Jansen (SP):

De heer Slob hecht eraan dat een democratisch aangenomen wet wordt uitgevoerd. Dat kan ik heel goed begrijpen. Die wet heeft twee componenten, namelijk het strafbaar maken en vervolgen van kraken en het aanpakken van leegstand. Is de heer Slob van mening dat alle partijen, ook bij de lagere overheden, ook aan dat andere deel actief invulling moeten geven?

De heer Slob (ChristenUnie):

Het zal denk ik geen verbazing wekken dat ik het fijn zou vinden als gemeenten de aanvullende mogelijkheden die zij krijgen om leegstand aan te pakken ook oppakken en daarmee aan de slag gaan. U weet met mij dat wij dat niet voor alle gemeenten verplicht hebben gesteld omdat er ook nogal wat gemeenten zijn waar kraken zich helemaal niet voordoet. Dan zou het vreemd zijn als wij hen zouden gaan verplichten om met verordeningen en dergelijke te komen als dat in hun situatie niet relevant is. Wij hebben daarvoor de kanbepaling in de wet opgenomen. Men mag hierin dus een eigen afweging maken. Maar iets anders is, wat wij nu zien gebeuren, dat gemeenten gewoon de wet verwerpen en hun college oproepen om zich uit te spreken tegen een wet die gewoon op democratische wijze tot stand is gekomen. Zo gaan wij in Nederland niet met wetgeving om. Dat is ook in strijd met de funderingen van onze democratische rechtsstaat.

De heer Jansen (SP):

Dat vind ik ook, dus daarover ben ik het met u eens. Maar ik constateer dat bijvoorbeeld in de gemeente Vlaardingen de collegepartijen ChristenUnie en VVD, mede-indieners van dit wetsvoorstel dat inmiddels wet is geworden, niet bereid zijn om zelfs maar te gaan onderzoeken of leegstand een probleem is, als eerste stapje naar een mogelijke aanpak van die leegstand. Vindt u dat verstandig van uw partijgenoten?

De heer Slob (ChristenUnie):

Wij hebben ook in de debatten, zowel in de Tweede Kamer als in de Eerste Kamer, aangegeven dat wij ook de verschillende verantwoordelijkheden die de overheden hebben, willen respecteren. Dat was dus een reden voor ons om, ook vanwege het feit dat niet iedereen zo'n verordening hoeft te hebben, de afwegingen die daarover moeten worden gemaakt op die plek te laten liggen waar zij horen.

De heer Jansen (SP):

Maar zelfs onderzoek vindt u niet nodig in zo'n situatie?

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik behoor niet tot een partij die van bovenaf oplegt aan lokale bestuurders wat zij moeten doen. Zij mogen dus hun eigen afwegingen maken. Ik weet niet hoe dat bij de SP geregeld is, maar het is een eigen afweging die zij moeten maken. Dat moet je ook respecteren. Het zou fijn zijn als mogelijkheden die zij krijgen ook worden gebruikt.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Betekent dit dan dat als gemeenten zouden zeggen: wij leggen een lagere prioriteit bij het uitvoeren van de antikraakwet, u zegt dat u dat respecteert?

De heer Slob (ChristenUnie):

Als het gaat om het hele opsporings- en vervolgingsverhaal is dat natuurlijk een verantwoordelijkheid die via de justitiële weg moet worden gevoerd en iets wat uiteindelijk ook in een lokale driehoek aan de orde moet komen. Daar worden de prioriteiten gesteld. Het opportuniteitsbeginsel is daarin leidend, zoals wij ook uitvoerig hebben besproken bij de behandeling van het wetsvoorstel. Als het om het leegstandsbeleid gaat, is dat een keuze die de gemeenten zelf mogen maken. Ik zou het zelf zeer betreuren, als je nu aanvullende instrumenten krijgt om op een democratisch gelegitimeerde wijze heel actief leegstandsbeleid te voeren, dat gemeenten zeggen: daarvan maken wij geen gebruik, want wij vinden dat kraken eigenlijk wel makkelijk, de krakers lossen dat probleem voor ons op. Niet de straat, maar de staat moet hier bepalen hoe wij hiermee omgaan. Daarvoor biedt ons wetsvoorstel ook duidelijk alle mogelijkheden.

De voorzitter:

Wij gaan nu luisteren naar mevrouw Helder van de PVV. Wij hebben daarbij te maken met een maidenspeech. Na de inbreng van mevrouw Helder zullen wij de vergadering even schorsen opdat wij haar kunnen feliciteren. U mag haar niet interrumperen, maar dat wist u allemaal al.

Mevrouw Helder, ik zou zeggen: geniet ervan.

Mevrouw Helder (PVV):

Ik doe mijn best.

Voorzitter. Dit is echter niet mijn eerste maidenspeech. Toen ik in 2004 bij een advocatenkantoor ging werken, was het ook al raak. Ook daar was het gebruikelijk dat je als nieuweling een speech hield. Voor mij was dat toen heel gemakkelijk want ik werkte er al een jaar toen ik die speech pas hoefde te houden. Op dat moment had ik alle blunders van collega's genoteerd. Ik heb deze in mijn speech verwerkt. Voor de volledigheid voeg ik hieraan toe dat ik er daarna nog twee jaar met veel plezier heb gewerkt. Het is mij dus niet aangerekend.

In dit geval zal het echter zeker anders zijn. Als kersvers volksvertegenwoordiger kan ik mij niet alleen geen blunders veroorloven, maar ook kijk ik met ontzag naar alle Kamerleden en naar u als herkozen voorzitter. Ik kijk uit naar mooie, maar wel scherpe debatten. Ik ben van plan om mijn uiterste best te gaan doen om de rol van volksvertegenwoordiger zo goed mogelijk te gaan vervullen. Kijkend naar mijn fractie met al die enthousiaste mensen, mag dat geen enkele moeite kosten.

Kern van het debat van vandaag is de weigering van het College van procureurs-generaal om het kraakverbod te gaan handhaven. Het college heeft bij monde van een woordvoerder laten weten niet te zullen gaan ontruimen voor leegstand. Om even iemand te citeren: veel gekker moet het niet worden! Het mag niet zo zijn dat een aangenomen wet zo eenvoudig terzijde wordt geschoven. Het is niet aan het college om te bepalen dat leegstand erger zou zijn dan het in bezit nemen van de woning van iemand anders. Ik wil daarvan een voorbeeld geven. Als je woning er wat onvolkomen uit ziet en men denkt dat je er al langer dan een jaar niet meer woont, staat het een ander vrij om die woning te kraken. Aangezien de strafrechtelijke weg onder de huidige wetgeving dan is afgesloten, moet je als eigenaar zelf een procedure starten om de krakers er uit te laten zetten. Dit met alle risico's en bijkomende kosten van een procedure. Het zal je maar gebeuren. Dit kan vanzelfsprekend niet! Het toe-eigenen van andermans eigendom is gewoon strafbaar, of het nu om een auto, een huis of een rolletje drop gaat.

De PVV-fractie heeft het kraakverbod, en uiteindelijk dus de wet, daarom gesteund nadat de strafmaat op het kraken naar boven was bijgesteld. Dat is terecht. Deze wet is een belangrijke overwinning voor het eigendomsrecht. En nu zou dit alles voor niets zijn geweest? En dat simpelweg door de weigering van het College van procureurs-generaal om het kraakverbod te gaan handhaven?

Tijdens de behandeling van het wetsontwerp heeft de minister gesteld dat de uitvoering van deze wet op een zorgvuldige wijze door het Openbaar Ministerie ter hand zou worden genomen. Ik hoor dan ook graag van de minister hoe hij ervoor gaat zorgen dat het college het handhaven van het kraakverbod alsnog tot prioriteit zal bestempelen. Als dat te veel is gevraagd, dan hoor ik graag van de minister hoe hij ervoor gaat zorgen dat het college het kraakverbod in ieder geval gaat handhaven. Wat betreft de brief van het kabinet sluit ik aan bij mijn voorganger, collega Slob. Ik vraag mij ook af of de woordvoerder op persoonlijke titel heeft gesproken, of dat hij voor zijn beurt heeft gesproken. Graag opheldering daarover.

Gemeenten als Utrecht en Amsterdam hebben al aangegeven dat het handhaven van het kraakverbod te veel beslag zal leggen op de politie. De mankracht die ervoor nodig zou zijn om het kraakverbod te handhaven, zou niet meer beschikbaar zijn voor het vangen van boeven. Daargelaten dat krakers volgens de PVV-fractie ook gewoon boeven zijn, geldt dat die mankracht er dan maar moet komen. Niet voor niets wil de PVV 900 mln. uittrekken voor het uitbreiden van de politie met maar liefst 10.000 politieagenten. Graag hoor ik van de minister of hij het eens is met de gemeenten Amsterdam en Utrecht dat het te veel mankracht zou vergen om het kraakverbod te handhaven. Zo ja, dan krijg ik graag antwoord op de vraag hoe dit zo snel mogelijk wordt opgelost.

De nieuwe Kraakwet staat als een huis. Nu de fundering van de uitvoering nog even leggen.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik heb de eer om u als eerste te feliciteren. Van harte gefeliciteerd.

(applaus)

De voorzitter:

Het zag eruit alsof u hier al veel vaker hebt gestaan, maar dat kwam natuurlijk door de vorige maidenspeech.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Wij hebben met de andere leden die hun maidenspeech houden afgesproken dat wij aan het einde van de inbreng in eerste termijn van de kant van de Kamer weer schorsen voor een ronde felicitaties.

Het woord is aan mevrouw Van der Burg.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Voorzitter. Op 1 juni heeft in navolging van de Tweede Kamer ook de Eerste Kamer ingestemd met het wetsvoorstel tegen kraken en leegstand, een historisch moment. Het kraakverbod is een feit. Ook de leegstand kan daadwerkelijk aangepakt worden. Een moment waarop de wetgever een einde heeft gemaakt aan de aantasting van het eigendomsrecht. Een moment ook waarop een einde is gemaakt aan het recht in eigen hand nemen door één groep in de samenleving: de krakers. En een moment waarop eindelijk een einde is gekomen aan een van de overblijfselen uit het tijdperk-Den Uyl, namelijk het gedogen. Een fantastisch moment.

Je maakt een wet om deze te laten uitvoeren en handhaven. Na inwerkingtreding van deze nieuwe wet kunnen burgemeesters, wethouders, gemeenteraadsleden en wellicht ook het College van procureurs-generaal niet doen alsof de werkelijkheid niet veranderd is. Dit debat dient om alle verwarring die gezaaid is, weg te nemen en heel duidelijk te krijgen dat deze wet gehandhaafd wordt en wie daarvoor verantwoordelijk is. Daarover bestaan immers ook misverstanden.

De minister van Justitie heeft als adviseur van de initiatiefnemers Ten Hoopen, Slob en ondergetekende op diverse momenten in de Eerste en Tweede Kamer duidelijke taal gesproken. Zo zei minister Hirsch Ballin op 14 oktober in de Tweede Kamer: "Maar het uitgangspunt is, zoals ik ook in de eerste termijn duidelijk heb gezegd, dat als wij een verbod instellen, de lijn uiteraard is dat het gehandhaafd moet worden." Ook zei de minister dat het Openbaar Ministerie dit op eigen verantwoordelijkheid doet, dat er driehoeksoverleg is over de prioriteitsstelling en dat het Openbaar Ministerie niet gebonden is aan gemeentelijke beoordelingen. Het is belangrijk om dit hier te vermelden. Tot slot zei de minister: "Als de wetgever in een initiatiefwetsvoorstel nota bene tot de conclusie komt dat iets strafbaar moet worden gesteld, dan zal het Openbaar Ministerie dat uiteraard ook de vereiste prioriteit geven."

Vandaag wil de VVD-fractie duidelijkheid over de volgende zaken. Ten eerste. Heeft de woordvoerder van het College van procureurs-generaal daadwerkelijk namens dit college gezegd dat "het Openbaar Ministerie zijn vervolgingsbeleid jegens krakers niet verandert, ondanks de nieuwe antikraakwet"? In de brief die de minister ons net heeft gestuurd, staat dat dit niet het geval is. Ik wil dat hier bevestigd hebben. Ik wil ook weten hoe de woordvoerder tot dit soort conclusies en uitspraken kan komen en wat hieraan gebeurt. Dit leidt immers tot enorm veel verwarring in de maatschappij en daar zijn wij niet bij gebaat.

Ten tweede. Treedt de nieuwe antikraakwet op 1 oktober 2010 in werking of eerder? Daar was nog onduidelijkheid over bij de behandeling in de Eerste Kamer.

Ten derde. Is de minister van Justitie het met de VVD-fractie eens dat burgemeesters, wethouders, gemeenteraadsleden en andere rechtshandhavers een volstrekt verkeerd signaal naar de burger afgeven als zij zeggen te vinden dat een democratisch tot stand gekomen wet niet gehandhaafd of slecht gehandhaafd moet worden? Is de minister van Justitie net als de VVD-fractie van mening dat deze burgemeesters, wethouders en gemeenteraadsleden hiermee aanschurken tegen de rechtsstaat? Kan de minister van Justitie in dit huis van de democratie eens uitleggen wat dit betekent voor diezelfde rechtsstaat nadat er uitgebreid is gedebatteerd in deze twee Kamers van de Staten-Generaal over een wet die vervolgens bij meerderheid is aangenomen?

Tot slot wil ik de leiders en de woordvoerders van de partijen in deze Kamer die moties aannemen om deze wet niet of slecht te handhaven vragen om aan hun collega's in het land de oproep te doen om zich te houden aan een met meerderheid aangenomen wet en de handhaving daarvan in acht te nemen. Het kan toch niet zo zijn dat deze partijen het adagium van het boek Animal Farm hanteren, namelijk "some are more equal than others", en zich hiermee boven de rechtsstaat plaatsen?

Voorzitter, ik had het eigenlijk aan het begin moeten doen, maar nu zou ik mevrouw Helder graag willen feliciteren met haar prachtige maidenspeech, die mij als initiatiefnemer van het wetsvoorstel uiteraard uit het hart gegrepen is. Ik zou haar heel veel succes willen wensen met haar carrière in deze Kamer.

De heer Jansen (SP):

Mevrouw Van der Burg kwam met een citaat van George Orwell. Je moet sommige wetten niet méér handhaven dan andere, zo zei zij. Doet zij echter niet precies het omgekeerde? Eist zij met andere woorden niet dat juist deze wet extra wordt gehandhaafd, nog meer dan andere wetten, terwijl het misschien zo is dat de maatschappelijke ellende, veroorzaakt door het niet handhaven van andere wetten, nog veel groter is?

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Nee. Als een wet na uitgebreide Kamerdebatten met een meerderheid in beide Kamers der Staten-Generaal is aangenomen, eis ik gewoon dat partijen die wet uitvoeren zoals die bedoeld is. Ik wil niet dat er moties worden aangenomen waarin wordt gezegd dat je de wet maar naast je neer moet leggen en dat er niet gehandhaafd moet worden. Wat voor signaal is dat aan de burger, mijnheer Jansen? Moet de burger dan ook denken: die wet bevalt mij niet en dus ga ik mij er maar niet aan houden?

De heer Jansen (SP):

Dat vind ik niet. Dat hebben wij al gezegd tegen de heer Slob. Ik constateer echter dat het College van procureurs-generaal en allerlei lokale driehoeken zeggen: natuurlijk, iedere wet moet worden uitgevoerd; bij het stellen van prioriteiten gaan wij echter ook uit van onze capaciteit en van andere noden die er bij de politie, de officier van justitie en de rechtbank zijn. Ik begrijp nu dus dat de VVD-fractie bij nader inzien toch zegt: zij hebben eigenlijk groot gelijk dat zij op een verstandige manier met schaarse capaciteit omgaan.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Dat hebben wij tijdens de gehele behandeling van het wetsvoorstel gezegd. Er is uiteraard altijd een afweging van de zwaarte van gevallen. Dat weten wij allemaal; zo zitten wetgeving en handhaving in elkaar. Ik sprak de heer Jansen er echter onder andere op aan dat hij tegenover gemeenteraadsleden en wethouders die dit soort wetten niet willen handhaven, het standpunt inneemt dat dit niet kan in een democratie.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

De burgemeester maakt deel uit van de lokale driehoek en legt verantwoording af aan de gemeenteraad. De gemeenteraad kan er dus voor kiezen om een lagere prioriteit toe te kennen aan de handhaving van deze wet. Dat mogen gemeenteraden doen. Me dunkt dat wij het daarover eens zijn. Dat is ook wat die gemeenteraden hebben gedaan.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Nee, daarover zijn wij het niet eens. Daarom heb ik hier ook een aantal citaten voorgelezen. De minister heeft gezegd dat het Openbaar Ministerie daarin een eigenstandige verantwoordelijkheid heeft, die niet gebonden is aan lokale verordeningen. Dat betekent dus dat de gemeenteraad het niet voor het vertellen heeft. Ik dank mevrouw Voortman voor haar vraag, want nu weten die gemeenteraden dat gelijk. Zij gaan er niet over. De burgemeester is in de driehoeksrelatie bij die afweging betrokken. Als de burgemeester zegt dat hij er geen behoefte aan heeft omdat zijn gemeenteraad vindt dat die wet niet gehandhaafd moet worden, is het echter niet zo dat het niet gaat gebeuren. Het gaat wel gebeuren, en daarvan hoor ik graag een bevestiging van deze minister.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Voortman, die haar maidenspeech zal houden. Wij zullen deze keer ademloos naar u luisteren, mevrouw Voortman.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Voorzitter. Mijn voorganger Van Gent had bij de behandeling van dit wetsvoorstel een bekentenis te doen, namelijk dat zij ooit had gekraakt. Die bekentenis kan ik hier vandaag niet doen, want ik heb geen ervaring met kraken. Maar de kraakbeweging en het bestrijden van leegstand hebben in mijn tijd als gemeenteraadslid altijd mijn warme belangstelling gehad. Daarom vind ik het mooi dat ik hierover mijn maidenspeech kan houden.

Zoals men weet, heeft GroenLinks tegen de antikraakwet gestemd. Kraken is namelijk nooit het probleem geweest. Het probleem is de leegstand. Kraken is altijd een middel geweest om leegstand aan te tonen en te bestrijden. Daarnaast heeft kraken een bewezen maatschappelijke relevantie, gezien de mooie initiatieven die dankzij de kraakbeweging tot stand zijn gekomen. Maar kraken of niet kraken, dat is niet de vraag vandaag.

De woordvoerder van de ChristenUnie zei afgelopen dinsdag: zo gaan wij niet om met democratisch tot stand gekomen wetgeving. De manier waarop deze wetgeving tot stand is gekomen, is er juist de oorzaak van dat wij hier amper één maand na aanname alweer staan. Dat verdient dus een kritische beschouwing.

De Raad van State had vooraf al veel kritiek op deze wet. Hij had op zowel de techniek als de bedoeling van de wet stevige kritiek. Oftewel: ook de Raad van State vond eigenlijk dat de wet rammelt. De indieners hebben deze kritiek destijds niet ter harte genomen. Nu staan wij hier vanwege een uitspraak van het College van procureurs-generaal. Zij zouden hebben aangegeven niet te willen ontruimen voor leegstand. Dit is een legitieme reactie. Zij bepalen immers de prioriteiten van het beleid van handhaving. Hier prioriteit aan geven zou leiden tot leegstand, terwijl de wet dit juist pretendeert te bestrijden. Wij kunnen ons dus wel wat voorstellen bij deze uitspraak, als die gedaan zou zijn. We hebben over een en ander vanmiddag een brief van de minister mogen ontvangen. Graag hoor ik van de minister welke prioriteit hij toekent aan de uitvoering van de antikraakwet en welke gevolgen dit voor bijvoorbeeld politie en OM met zich zal brengen.

Ook uit andere hoeken komt forse kritiek. De Raad van Kerken vreest voor de effecten van de wet, net als de VNG, de G4 en de politiekorpsen. Zij missen instrumenten om leegstand daadwerkelijk te kunnen aanpakken en worden opgezadeld met een plicht tot ontruimen zonder extra handhavingscapaciteit. Het is als een kabinet dat bij aanvang al demissionair is.

De indieners zagen dit zelf in zekere zin al wel aankomen. Ik citeer wat uitspraken van de heer Slob tijdens de behandeling van de wet. "Uiteindelijk zal men in de driehoek zelf de afweging moeten maken met betrekking tot de gewenste inzet." Verder zegt de heer Slob: "De wijze waarop de wet wordt opgepakt, is een kwestie van prioritering. Ik heb al gezegd dat de gemeenteraad hierin een rol speelt." GroenLinks maakt hieruit op dat ook de indieners erkennen dat de driehoek zelf een afweging maakt en dus ook kan besluiten om aan deze wet een lagere prioriteit toe te kennen.

Dit is voor GroenLinks een geval van "zie je wel". De antikraakwet was bij aanname al een dode letter. Hij lost een probleem op dat er niet is en laat de echte problematiek, van leegstand, liggen. Maar voor GroenLinks blijft het niet bij gelijk hebben. Wij willen ook heel graag gelijk krijgen en echte oplossingen om leegstand te bestrijden realiseren. Ik zie hiervoor een meerderheid in deze Kamer. Ik reken dan ook op steun voor toekomstige initiatieven van GroenLinks op het echt bestrijden van leegstand.

(applaus)

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Voortman. Ik mag u als eerste feliciteren. Ik weet zeker dat ook velen op afstand hiernaar geluisterd hebben. Het is altijd mooi om iemand zo'n verhaal voor het eerst te horen houden. Zeer veel complimenten daarvoor.

Ik geef het woord aan de heer Van der Staaij van de SGP, die geen maidenspeech zal houden.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Het is mij een genoegen om mevrouw Voortman van harte geluk te wensen met haar heldere maidenspeech. Het was niet onduidelijk wat haar stellingname was. Deze was geheel in lijn met het geluid dat eerder door mevrouw Van Gent hier vertolkt werd. Ik heb wel een verschil gehoord. Dat is dat mevrouw Voortman geen kraakverleden heeft. Dat zien wij eerlijk gezegd als vooruitgang.

Dit onderwerp staat in een traditie van belangstelling van mevrouw Voortman. Het is mij namelijk niet ontgaan dat zij op 1 juni, om één minuut voor half negen des morgens, op Twitter al haar mening kenbaar maakte over de behandeling van dit initiatiefwetsvoorstel bij de Eerste Kamer. Dit is voor haar daarom een mooi onderwerp om een maidenspeech over te houden. Ik stop nu gauw, anders wordt dit verhaal nog langer dan mijn eigenlijke bijdrage.

De SGP-fractie heeft met overtuiging ja gezegd tegen de antikraakwet. Dit is een belangrijke stap vooruit in de bescherming van het eigendomsrecht. Hoezeer burgers zich ook kunnen storen aan een leegstaand pand, dat is nog geen reden om het recht in eigen hand te nemen. Daar ligt een taak voor gemeenten. Zij hebben lokale beleidsvrijheid om woningnood aan te pakken en leegstand te bestrijden. Maar eigenrichting en kraken zijn daartoe niet de middelen. Een parlementaire meerderheid heeft zich achter het initiatiefvoorstel van collega's Van der Burg, Slob en Ten Hoopen geschaard. Ook de Eerste Kamer heeft zich daarachter gesteld. Het gaat hierbij dus om een wét.

Er zijn signalen dat het Openbaar Ministerie het kraakverbod niet daadwerkelijk zou willen handhaven. De minister heeft in een brief al laten weten dat het hierbij om een misverstand gaat. Dat roept bij ons wel de vraag op hoe het misverstand heeft kunnen ontstaan.

Ten aanzien van gemeenten is het goed dat in de brief nog eens wordt beklemtoond dat geen lokale beleidsvrijheid bestaat in het wel of niet willen handhaven van het kraakverbod. Strafrechtelijke handhaving is, na alle overleg en afstemming die er moet zijn, uiteindelijk de verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie. Is daadwerkelijk gewaarborgd dat hier geen nieuw gedoogbeleid zal ontstaan? De minister heeft gezegd dat de inzet is om tot handhaving te komen, maar hij wijst zelf ook terecht naar goede verdeling van de beschikbare capaciteit aan de ene kant en prioriteitstelling aan de andere kant. Dat is op zichzelf allemaal terecht, maar hoe is gewaarborgd dat uiteindelijk de beperktheid in capaciteit en eventueel een lagere prioriteit in de praktijk toch tot een de facto gedoogbeleid zullen leiden? Is nu echt in een daadwerkelijk handhavingsbeleid voorzien?

De heer Jansen (SP):

Voorzitter. Ook van mij zijn er complimenten voor degenen die hun maidenspeech al hebben gehouden. Ik wacht ook met belangstelling de andere twee bijdragen af. Ik vind het ook fijn dat niet alleen de minister van Justitie, maar ook de minister van BZK aanwezig is vanmiddag. Ik schat zomaar in dat hij ook uit één mond gaat spreken; dat is altijd mooi meegenomen.

De voorstanders van de Wet kraken en leegstand – dat was een meerderheid in deze Kamer en in de Eerste Kamer – lopen te hoop tegen de officiers van justitie, de burgemeesters en de politiecommissarissen die niet van plan zijn om het ontruimen van alle kraakpanden, ongeacht de context van de situatie, als topprioriteit te bestempelen. Ze kregen daarbij rugdekking van het College van procureurs-generaal. Ik geef die overheidsdienaren, die midden in de lokale praktijk zitten, groot gelijk. De SP heeft bij de behandeling van het wetsvoorstel al voorspeld dat dit zou gebeuren. De strafbaarstelling van kraken als zodanig lost namelijk een niet-bestaand probleem op. In heel Nederland zijn nog ongeveer 300 panden gekraakt, met hooguit 2000 krakers, en dat aantal is al jaren dalende. Ter vergelijking: het aantal kraakwachten bedraagt ongeveer 50.000.

De lijn van het bevoegd gezag is dat er wordt ontruimd, en volgens mij ook met prioriteit, in geval van overlast of crimineel gedrag en als de eigenaar aantoonbaar met het pand aan de slag wil. Natuurlijk moeten aso's en gewelddadige elementen worden opgepakt en vervolgd, maar dat gebeurt ook nu al. Die lijn kan de SP-fractie van harte ondersteunen. In de overige situaties had en heeft ontruiming wat ons betreft geen hoge prioriteit. De politie, het Openbaar Ministerie en de rechtbanken hebben het namelijk al druk zat met het aanpakken van overlast en criminaliteit waar echt veel mensen last van hebben: woninginbraken, autokraken, vandalisme en irritant en crimineel gedrag op straat in de woonbuurten. Onlangs liet de politie weten dat zij in 2009 in maar 70% van de aangiftes die een onderzoek rechtvaardigen daadwerkelijk in actie is gekomen. Er bleven 150.000 zaken liggen door capaciteitstekort. En dan wil een aantal fundamentalistische Kamerleden van VVD, CDA, ChristenUnie en PVV het bevoegd gezag dwingen om een deel van deze te schaarse capaciteit nog vrij te maken voor het ontruimen van kraakpanden waarvan de buurt geen enkele overlast ondervindt. In veel gevallen is de buurt zelfs blij dat langdurige leegstand of sloop is voorkomen.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik teken bezwaar aan tegen het gebruik van het woord "fundamentalistisch", in deze zin uitgesproken. Ik vind dat echt beneden peil. We mogen met elkaar een verschil van mening hebben over de aanpak van het leegstandsbeleid, maar ik vind het niet passen bij het niveau dat ik van de heer Jansen ben gewend om dat in deze bewoordingen te doen.

De heer Jansen (SP):

Er is altijd een zekere mate van "wie de broek past, trekke hem aan". Ik heb deze tekst geschreven voordat het debat begon. Ik constateer dat een aantal woordvoerders al een beetje gas terugneemt tijdens het debat. Dat waardeer ik. Als namelijk uiteindelijk de conclusie is, en dat verwacht ik, dat de lokale driehoek van bevoegd gezag zelf het best de afweging maken binnen de context die de ministers van Justitie en BZK in hun wijsheid landelijk geven, dan is alles met een sisser afgelopen. Als de afweging is dat kraken als zodanig niet in alle gevallen een heel hoge prioriteit heeft en men die strafbaarstelling – die er is, dat erken ik ten volle – niet ten koste van andere zaken aan wil wenden, lijkt me dat een redelijke afweging van de lokale driehoek.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik hoor dat u weer wat van uw woorden aan het terugkomen bent. Het gaat uiteindelijk om een heel fundamentele zaak, los van de inhoud van dit wetsvoorstel. Er is door zowel de Tweede als de Eerste Kamer een wetsvoorstel aanvaard. Dat voorstel wordt dus wet en dan moet het ook uitgevoerd worden. Dat mag je ook verwachten. Als er in de samenleving door een van de verantwoordelijken voor de handhaving van deze wet – en niet de minste: het College van procureurs-generaal – de indruk wordt gewekt dat die wet aan de kant wordt gezet, is het toch niet meer dan logisch dat wij als parlementariërs de minister naar de Kamer roepen om hem erop te wijzen dat dit niet kan? Het is een ondergraving van onze democratische rechtsstaat als wij dat zouden laten lopen.

De heer Jansen (SP):

Zo heb ik destijds de uitspraak van het College van procureurs-generaal niet gelezen. Ik zie de brief van de minister als een verduidelijking van wat het college toen al zei. "Het OM zal conform hetgeen hierover is gewisseld tijdens de behandeling van het wetsvoorstel het algemeen kraakverbod op reguliere wijze handhaven, dat wil zeggen, met inachtneming van het opportuniteitsbeginsel en de beschikbare capaciteit van politie en justitie."

De heer Slob (ChristenUnie):

Dat vroeg ik niet. U kapittelt degenen die dit debat hebben aangevraagd. U noemt hen zelfs fundamentalistisch. Als een wet is aangenomen en vervolgens in de samenleving blijkt dat een heel belangrijke speler in de handhaving zegt dit niet te gaan doen, dan zou het toch raar zijn als het parlement op zijn handen gaat zitten? Dan hoor je in beweging te komen. Dat kunt u toch niet op deze manier afdoen in de richting van degenen die in beweging zijn gekomen en nu het debat met de minister voeren? Natuurlijk ben ik ook blij met die brief, want daaruit spreekt andere taal dan uit wat ik via de media te horen heb gekregen.

De heer Jansen (SP):

Volgens mij heeft het College van procureurs-generaal niet gezegd wat de heer Slob te berde brengt, maar misschien kan de minister dat bevestigen. Het College van procureurs-generaal heeft gezegd dat het aan kraken als zodanig geen topprioriteit toekent voor de opsporing en handhaving. Er zijn gewoon andere prioriteiten die op de maatschappelijke ladder net iets belangrijker zijn dan dit probleem of probleempje, zowel in onze ogen als in die van de Nederlandse bevolking.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

In de krant stond exact het volgende. Een woordvoerder van het College van procureurs-generaal zei dat "het Openbaar Ministerie zijn vervolgingsbeleid jegens krakers niet verandert, ondanks de nieuwe antikraakwet". Dat was de reden voor dit debat.

Er zijn collega's van de heer Jansen op lokaal niveau die moties indienen dat de wet niet moet worden uitgevoerd en gehandhaafd. Neemt hij daar afstand van in deze Kamer? Vindt hij dat partijen nadat een wet is aangenomen, kunnen zeggen dat die niet gehandhaafd zou moeten worden?

De heer Jansen (SP):

De wet geldt voor iedereen en dat geldt voor alle wetten in gelijke mate. Ik maak geen onderscheid tussen wetten. Ik zou graag zien dat collega's dat ook niet doen. Ik zou graag zien dat ze zich net zo druk maken om het niet handhaven van andere wetten. Dat is namelijk aan de orde van de dag. Afgelopen jaar heeft de politie 150.000 van de 500.000 aangiften waarmee iets zou moeten gebeuren, inclusief geweldsmisdrijven, moeten laten liggen. Nu zegt mevrouw Van der Burg dat de politie zijn tijd moet besteden aan kraakpanden, terwijl daar niets aan de hand is, er geen sprake is van overlast en de buren zeggen dat ze blij zijn dat er mensen wonen. Dat is een schande.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Ik stelde een heel duidelijke vraag en u gaat daaromheen. De VVD heeft er nooit toe opgeroepen een aangenomen wet niet uit te voeren, ook niet als wij het er niet mee eens waren. Wat is uw stellingname? U weet donders goed dat in deze wet ook een heel groot deel zit dat gericht is op de aanpak van leegstand. Daar zou door de gemeenten ook eens heel goed naar gekeken moeten worden, want daar kunnen ze veel meer mee dan blijkt uit de verhalen die zij nu houden.

De heer Jansen (SP):

Dat is mooi. Ik hoop dat de gemeenteraadsfractie van de VVD in Vlaardingen goed heeft meegeluisterd naar deze wijze woorden van mevrouw Van der Burg. De SP-fractie hier en alle lokale volksvertegenwoordigers van de SP in gemeenten en provincies zijn van mening dat kraken gepaard gaand met overlast, vandalisme en geweld een topprioriteit heeft om te worden aangepakt. Datzelfde geldt voor panden die gekraakt zijn en waarvoor een nuttige bestemming is en waarmee de eigenaar iets wil. Maar ik bestrijd dat situaties waarin geen sprake is van overlast – daar gingen die moties over – een prioriteit zouden moeten zijn.

De voorzitter:

Ik wil proberen om het in twee stappen te doen. Ik heb u allemaal uw medewerking gevraagd. Maar vooruit, een heel korte interruptie.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Voorzitter, dank u wel voor uw clementie.

Ik constateer dat de heer Jansen in dit opzicht geen afstand neemt van zijn lokale bestuurders. Dat is te betreuren, want wij zijn er ook voor om een aangenomen wetsvoorstel gehandhaafd te krijgen.

De heer Koopmans (CDA):

Begrijpt de heer Jansen dat als hij de CDA-fractie, die strijdt voor de handhaving van alle wetten, dus ook de Wet kraken en leegstand, bestempelt als "fundamentalistisch", zij, inclusief ondergetekende, die titel met ere zal dragen?

De heer Jansen (SP):

Veel succes ermee, mijnheer Koopmans. Ik denk dat u een probleem hebt om dit uit te leggen aan uw eigen achterban.

De voorzitter:

Via de voorzitter spreken, mijnheer Jansen. Ik heb geen probleem. Voorlopig.

De heer Jansen (SP):

Dat is heel fijn, voorzitter. Houden zo.

De voorzitter:

Dat hoop ik ook.

De heer Jansen (SP):

Ik denk dat de heer Koopmans een probleem heeft om dit uit te leggen aan zijn eigen achterban. Ik denk dat de Nederlandse bevolking onderscheid maakt tussen de zaken waar de politie haar tijd aan moet besteden, net als de lokale driehoek en het College van procureurs-generaal. Er wordt verschillend gedacht over schaarste bij de politie, maar de meeste fracties in deze Kamer willen dat er een schepje bovenop wordt gedaan. Er is sprake van schaarste. Dit betekent altijd dat je keuzes moet maken. Ik constateer gewoon dat u keuzes maakt die naar mijn mening een groot deel van de Nederlandse bevolking niet zullen bevallen. Ik heb daar straks nog een onderbouwing van. Die krijgt u van mij cadeau.

Voorzitter. Kan de minister van BZK een overzicht geven van het aantal misdrijven uit mijn eerder genoemde rijtje waar de politie op dit moment geen capaciteit voor heeft om ze op te lossen? Is de minister van BZK met de SP-fractie van mening dat de politie prioriteit moet geven aan crimineel en overlastgevend gedrag, dat de meeste maatschappelijke schade aanricht? Kan de minister van BZK aangeven hoeveel extra politiecapaciteit er nodig is als voortaan alle kraakpanden binnen drie maanden na kraak ontruimd moeten worden? Kan de minister van Justitie ons vertellen wat dit betekent voor de capaciteit van het OM en de rechterlijke macht? Als die capaciteit er niet is, welke andere politie- en justitietaken moeten dan opgeschort worden als mijn fundamentalistische collega's – ik herhaal: mijn fundamentalistische collega's – hun zin krijgen? Onderschrijft de minister dat de aanpak van mijn geachte collega's een hoog luchtfietserijgehalte heeft?

De SP-fractie is iets praktischer dan degenen die hier een grote mond opzetten over law and order. Afgelopen jaar heeft de SP een enquête gehouden waar 10.000 politiemensen aan meegedaan hebben. Dat lijkt mij een aardig representatieve steekproef. Die 10.000 dienders hebben alle mogelijke suggesties gedaan voor verbeteringen van de effectiviteit van het politieapparaat. Maar het ontruimen van alle kraakpanden als topprioriteit kwam daar niet in voor. Hebben mijn geachte collega's oor voor deze praktijkmensen of vinden zij hun eigen hersenspinsels belangrijker dan de mening van de mensen die echt met de voeten in de klei staan?

Voorzitter. Ik heb voldoende exemplaren van het boekje meegenomen voor alle woordvoerders.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik pak zelf ook een exemplaar van de rapportage over de enquête onder politieagenten van de SP.

Ik neem aan dat er geen bezwaar tegen bestaat dat dit stuk ter inzage wordt gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Kamer.

(Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.)

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Verhoeven van de VVD-fractie, die zijn maidenspeech zal houden.

De heer Verhoeven (D66):

Van de D66-fractie. Dit is bijna historisch, mevrouw de voorzitter.

De voorzitter:

Van D66! Wat erg is dit! O, als ik vandaag nog één fout maak, dan... Vreselijk!

De heer Verhoeven (D66):

Mevrouw de voorzitter. Allereerst natuurlijk mijn oprechte bewondering voor mijn collega's mevrouw Helder en mevrouw Voortman voor de fantastische manier waarop zij hun maidenspeech gehouden hebben. Ik hoop dat ik over een kleine vier minuten begrijp hoe zij die tot een goed einde hebben kunnen brengen.

Collega Slob maakt zich zorgen over de uitvoering van de Kraakwet. Zoals bekend, was en is D66 tegenstander van deze wet om een aantal reden. De wet overdrijft kraken als een probleem. De wet ontkent de positieve aspecten van kraken. De wet stelt kraken zelfs standaard strafbaar en kent daarbij een maximale strafmaat van twee jaar. Die verhoging is tot stand gekomen door koehandel in de Kamer in samenwerking met de PVV-fractie. Ten slotte pakt de wet leegstand helemaal niet aan, terwijl het probleem juist leegstand is. Kortom, de Kraakwet is een lege huls. Het echte probleem waar we hier mee te kampen hebben, is de omvangrijke leegstand, maar de prikkels voor ongebruikt en onbenut eigendom blijven met deze wet onverminderd in stand. Dit terwijl in Nederland alleen al zes miljoen vierkante meter kantoorruimte leegstaat.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Het is wat!

De heer Verhoeven (D66):

Ja, inderdaad mevrouw Van Gent, dat is één op de zeven kantoren oftewel duizend voetbalvelden. Om de kern van dit probleem op te lossen, komt mijn fractie binnenkort met doelgerichte voorstellen, maar nu gaat het om de weeffouten in deze Kraakwet. Door deze wet beslist het Openbaar Ministerie voortaan over ontruiming van krakers. Het is de vraag of de politie daar prioriteit aan kan, wil en moet geven. Volgens mijn fractie is dit niet het geval. Door deze wet moeten de gemeenten bovendien leegstand gaan bestrijden via een leegstandverordening, een meldregister, een eigenarengesprek plus leegstandbeschikking, een bindende voordracht en ten slotte een dwangsomprocedure. Ga er maar aan staan. Tegelijkertijd kan de nieuwe wet hiertoe niet verplichten. De wet biedt betrokken organisaties, politie, gemeenten en het Openbaar Ministerie terecht speelruimte, die ze gelukkig ook benutten. Op deze mogelijkheid heeft D66 bij monde van mijn collega Boris van der Ham in de Tweede Kamer en bij monde van iemand anders in de Eerste Kamer constant gewezen.

In grote steden is genoeg te doen, ook zonder overbodig werk. Niet voor niets waren de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de G4 niet enthousiast over deze wet, net als de Raad van State, nota bene het hoogste adviesorgaan van het kabinet. Dan spreek ik nog niet eens over het al aangehaalde College van procureurs-generaal. Mijn fractie ziet derhalve dat de wetindieners krijgen waar ze om gevraagd hebben. Daarom is het terecht dat de minister de wet zoals bedoeld handhaaft.

Graag stel ik de minister een aantal vragen. Vindt de minister ook dat de geloofwaardigheid van de wetgever door dit debat in het geding komt? Steunt de minister de terechte opstelling van Openbaar Ministerie, politie en gemeenten in dezen? Tot slot: kan de minister garanderen dat de huidige speelruimte in de wet in stand blijft?

Mevrouw de voorzitter. Dank u wel.

(applaus)

De voorzitter:

Dan is aan mij de eer om u als eerste geluk te wensen met dit uitgesproken D66-geluid dat u vandaag in deze zaal hebt laten horen. Iedereen kon meteen horen dat u van deze club bent. Van harte gelukgewenst. Straks is er gelegenheid om u te feliciteren.

Dan gaan wij nu luisteren naar de heer Recourt van de PvdA-fractie, die gisteren zijn maidenspeech gehouden heeft. Ik wil niemand uitlokken, maar er mag geïnterrumpeerd worden.

De heer Recourt (PvdA):

Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Ik complimenteer de heer Verhoeven met zijn maidenspeech. Het was een helder geluid.

Mevrouw de voorzitter. Met de snelle aanstaande inwerkingtreding van de Wet kraken en leegstand – naar ik vrees overigens vooral de wet kraken en minder de bestrijding van leegstand – zal kraken nu echt verboden zijn. Het was al verboden, maar in de praktijk was er een juridisch gelegitimeerde werkwijze ontstaan die kraken onder voorwaarden toestond. De PvdA heeft zich verzet tegen de totstandkoming van de Kraakwet, maar nu deze een feit is, zullen wij ons verzet uiteraard niet voortzetten. Zo werkt de democratie. Iedereen dient zich aan de wet te houden. De overheid dient de wet te handhaven. De wet is de wet. Die kan niet opzij worden gezet omdat men het daar niet mee eens is. Laat dat duidelijk zijn, zeg ik vooral tegen de VVD-fractie.

Nu de praktijk. Wij hebben het in ons land zo geregeld dat in de lokale driehoeken wordt bepaald waar de schaarse politiecapaciteit op wordt ingezet. Het Openbaar Ministerie bepaalt welke strafbare feiten worden vervolgd op grond van het opportuniteitsbeginsel. Uit eigen ervaring weet ik dat ook voor de inwerkingtreding van de Kraakwet – in ieder geval in Amsterdam, want daar heb ik mijn ervaring op gedaan – met regelmaat jaarlijks ontruimingsdagen gepland stonden. Dan werden kraakpanden ontruimd door de ME. Dat zal vermoedelijk ook in andere grote steden het geval zijn geweest. Deze dagen vergen een zeer grote politionele inzet. ME betekent gewoon altijd veel agenten. Het is niet meer dan wijs en verstandig om die inzet kritisch te gebruiken. Het een doen is immers het ander laten. Ik zou het zelf bijvoorbeeld zeer onverstandig vinden om geen agenten met een keppeltje in te zetten tegen antisemitisme, omdat de politiecapaciteit nodig is om de woningen van speculanten te ontruimen. Wij steunen die driehoeken die prioriteit leggen bij het aanpakken van overlast in de wijken. Gebruikmaking van de kraakwet kan hen hierbij steun geven. Laat de driehoeken die keuzes maken; zij weten hoe de situatie ter plaatse is.

Kort en goed, het kan niet zo zijn dat overheden weigeren wetgeving uit te voeren. Als de berichtgeving in de media klopt, in die zin dat principieel geen uitvoering aan de wet wordt gegeven, is dat onaanvaardbaar. Maar laat de driehoeken gewoon hun werk doen en op grond van hun kennis van de stad passende keuzes maken, bijvoorbeeld om periodiek panden te ontruimen waar overlast wordt veroorzaakt of waarvan de eigenaar niets te verwijten valt. Dit is en blijft noodzakelijk. De kraakwet maakt dit juridisch een stuk eenvoudiger en dat is winst. Het is verlies als er gehandhaafd moet worden uit principe, koste wat het kost. Zo zit het systeem gelukkig niet in elkaar. Ook mijn collega's zouden vermoedelijk niet willen dat een woninginbraak niet kan worden opgelost omdat een vastgoedspeculant zijn woningen lang leeg heeft laten staan.

Ik vraag de minister dan ook of voor zover hem bekend het ontruimingsbeleid in de grote steden zal wijzigen na invoering van de kraakwet. Zijn er steden bekend die na invoering zullen stoppen met ontruimen? Is het de minister bekend dat er in gemeenten om principiële redenen niet meer tot ontruiming van gekraakte panden zal worden overgegaan?

Ik heb geen vragen over de rol van het Openbaar Ministerie. Voor zover daarover al onduidelijkheid was, is deze weggenomen met de brief die we deze middag hebben gekregen.

De heer Koopmans (CDA):

Voorzitter. Mevrouw Voortman heeft niet gekraakt, mevrouw Helder kraakt de woorden van het Openbaar Ministerie en de heer Verhoeven kraakt de wet die in beide Kamers der Staten-Generaal is aangenomen af. Alle drie gefeliciteerd met hun maidenspeech. Het moge duidelijk zijn dat er in de komende jaren in deze Kamer nog veel met elkaar te spreken is.

We gaan niet ontruimen voor leegstand, waren de woorden van een woordvoerder van het College van procureurs-generaal. Lijkt dat niet een beetje op: we ruimen geen hennepplantages meer op, omdat mensen toch blijven blowen, of we beboeten geen hardrijders meer, omdat er nog steeds snelle auto's worden verkocht in dit land?

We zijn blij dat de minister van Justitie een duidelijke brief heeft geschreven en heeft gezegd dat er sprake is van een misverstand. We zijn ervan overtuigd dat het nog wel van belang is om te spreken over de uitvoering en de handhaving van deze wet. Artikel VIII van de wet luidt als volgt: "Deze wet wordt aangehaald als: Wet kraken en leegstand. Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden." Dat zijn de laatste woorden van deze wet. Dat lijken bijna rituele woorden, maar als ik ze nog een keer voorlees, denk ik dat het heel goed is dat een wet als deze en dat alle wetten zo eindigen. Het is wel van belang ingevolge dat wat we in de Grondwet hebben bepaald, als beide Kamers der Staten-Generaal en de regering instemmen met een wet, dat daarna aan die wet ook handhaving wordt gegeven.

Het gaat er dus om met elkaar te spreken over hoe dat gaat in dit land. Op twee plekken kan er prioriteitstelling aan de orde zijn: bij het College van procureurs-generaal en bij de lokale driehoek. De minister is er duidelijk over dat er bij het college sprake van is dat er gehandhaafd zal worden, dat er planmatig gewerkt zal worden, en dat er dus geen algemene houding is dat we niet gaan ontruimen voor leegstand, wat een soort eigenstandige afweging zou zijn van het College van procureurs-generaal. De CDA-fractie is daar blij om.

De heer Jansen (SP):

Daar ben ik ook blij om. De heer Koopmans zei dat hij blij is met de verduidelijkende brief van de minister. Ik ga ervan uit dat hij het daarmee integraal eens is. In die brief staat: "met inachtneming van het objectiviteitsbeginsel en de beschikbare capaciteit van politie en justitie". Kortom: de heer Koopmans is er ook blij mee dat in de lokale driehoek een afweging gemaakt kan worden over de vraag wat de grootste problemen zijn en waar de mensen mee zitten, zodat daar de schaarse capaciteit op ingezet kan worden.

De heer Koopmans (CDA):

Ik zou nog blijer zijn als er nog meer capaciteit was, zodat wij op nog meer wetten nog meer handhaving kunnen toestaan en prioriteren. Er is altijd sprake van het opportuniteitsbeginsel. Dat is een rechtsbeginsel in ons systeem van wetshandhaving. Dat poets ik niet weg, zelfs al zou ik dat hier willen ontkennen. Er is sprake van een lokale bevoegdheid. Ik zeg tegen de heer Jansen dat het gaat om de vraag op welke wijze daar invulling aan wordt gegeven. Is het mogelijk dat een gemeenteraad zoals die van Utrecht in een motie aan het college van B en W van Utrecht schrijft dat "het college terughoudend moet zijn met de uitvoering door zoveel mogelijk aan te sluiten bij de huidige praktijk"? Die vraag stel ik ook aan de minister. Mag je een burgemeester, die ook valt onder hetgeen onder artikel 8 in de wet staat, in zijn gesprek met de lokale driehoek met iets dergelijks opzadelen? Dat vraag ik mij af. Ik vraag de minister wat hij ervan vindt dat de gemeenteraden van Utrecht en Groningen scherpe opmerkingen maken over het niet willen uitvoeren van de wet. Het is prima als er sprake is van nadenken met elkaar over prioriteitstelling, want dat is altijd aan de orde in de lokale driehoek. Dat moet ook, dat kan niet anders.

De heer Jansen (SP):

Volksvertegenwoordigers mogen heel veel, of zij nou in de Kamer zitten of lokaal actief zijn. Dat weet de heer Koopmans als geen ander. In dit geval adviseert de gemeenteraad van Utrecht aan het college van B en W, in het bijzonder de burgemeester, om terughoudend te zijn. Dat is in wezen een afweging van de vraag waarvoor de schaarse capaciteit ingezet moet worden. Dat is toch niets anders dan hetgeen de lokale driehoeken, die ook met hun beide benen in de klei staan, doen? Daarvan zegt de heer Koopmans dat het prima is als dit zo blijft.

De heer Koopmans (CDA):

Ik heb moeite met de opmerking "terughoudend te zijn met de uitvoering door zoveel mogelijk aan te sluiten bij de huidige praktijk". Daarmee zegt men eigenlijk tegen de burgemeester dat hij zich niet aan de wet moet houden, omdat die wet hun niet bevalt. Dat kan niet. De gemeenteraad kan alles, die kan ook verordonneren dat er beter weer komt, maar het gaat om de vraag of dit past binnen de regels van de rechtsstaat en hetgeen wij met elkaar in wet- en regelgeving en de Grondwet hebben afgesproken. De gemeenteraad van Utrecht en de gemeenteraad van Groningen, die daar overigens een iets omfloerstere redenering voor heeft, moeten opletten dat zij niet streven naar het niet-uitvoeren van de wet, omdat die hun niet bevalt. Een prioriteitstelling is altijd aan de orde. Daar kan niemand omheen.

De heer Recourt (PvdA):

Weet de heer Koopmans wat de huidige praktijk is in Utrecht? Weet hij op welke punten die niet bevalt en verbeterd moet worden? Alleen als hij dat weet, kan hij inschatten hoe de opmerking van de gemeenteraad in Utrecht geduid moet worden.

De heer Koopmans (CDA):

Ik heb daarover twee dingen te zeggen. Ten eerste weet ik wat de inhoud is van de wet die per 1 oktober 2010 van kracht wordt. Dat hebben wij met elkaar besloten. Die wet moet gehandhaafd worden. Ten tweede weet ik dat de gemeenteraad van Utrecht eigenlijk beter had kunnen opschrijven dat het college versneld zou moeten komen met een leegstandverordening. Dat is jammer aan dit soort uitspraken van gemeenteraden. Dat is een ander instrument dat in de wet is opgenomen en juist een positieve bijdrage kan leveren, zonder dat het Openbaar Ministerie of de politie daarin een belangrijke rol heeft. Dat zou veel belangrijker zijn. Een dergelijke uitspraak ligt er nog niet, maar er ligt een uitspraak van de gemeenteraad waarin staat: deze wet bevalt ons niet en doe er maar niet te veel aan. Het eerste is veel belangrijker en het tweede moet een gemeentebestuur zijn burgemeester niet aandoen.

De heer Recourt (PvdA):

Weliswaar is de Kraakwet pas in werking per oktober, maar het is niet zo dat er nu niets mag. Er wordt al jaren opgetreden. U herhaalde wat u eerder zei. Dus nogmaals mijn vraag: wat is het feitelijke probleem in Utrecht dan?

De heer Koopmans (CDA):

Deze wet geldt voor het hele grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden. Er is geen uitzondering voor Utrecht gemaakt. En dus geldt die wet ook in Utrecht. En dat de problemen in Utrecht inderdaad anders zijn dan in Vaals en in Ulestraten, dat is allemaal prima. Maar de wet is voor heel Nederland van kracht. Juist de leegstandverordening geeft gemeenten zelf de bevoegdheid om eigen beleid te maken. Het is gewoon goed dat dat gebeurt.

De voorzitter:

Mijnheer Koopmans, ik verzoek u om iets beknopter te antwoorden.

De heer Koopmans (CDA):

Ik neem in mijn antwoorden mijn hele inbreng mee.

De voorzitter:

Dat is geweldig. Maar die was vier minuten!

De heer Koopmans (CDA):

Er staat nog 1,25 minuten.

De voorzitter:

Dat weet ik. Ik probeerde een grapje te maken, maar dat lukte niet.

De heer Koopmans (CDA):

Ik ook.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Voortman voor een interruptie.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

De heer Koopmans eindigde net zijn reactie op de interruptie van de Partij van de Arbeid met de opmerking dat gemeenten ruimte hebben om hun eigen beleid te maken en hun eigen prioriteiten te stellen. Maar dan zeg ik: wat is nu eigenlijk het probleem? Dan zijn we het volgens mij in wezen eens dat gemeenten wel degelijk een eigen prioriteit mogen stellen.

De heer Koopmans (CDA):

Nee, ze mogen een eigen leegstandverordening maken. Het is ook goed dat dat gebeurt. Ik zou dus tegen die gemeenteraden willen zeggen: als u dat belangrijk vindt, zorgt u er dan voor dat uw college dat beleid formuleert, maar ga niet uw burgemeester opzadelen met een opdracht die buiten de grenzen van de handhaving van de wet ligt. Dat is immers niet verstandig Ik vraag dus ook aan de minister, zeker ook in zijn hoedanigheid als minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, hoe hij zal communiceren met die gemeentebesturen en met die burgemeesters die met dit soort dienstopdrachtjes worden opgezadeld.

De heer Verhoeven (D66):

Kan de heer Koopmans uitleggen wat hij bedoelt met "opzadelen"? Hij doet alsof wij burgemeesters of colleges van burgemeester en wethouders opzadelen met iets, terwijl zij daar zelf voor kiezen. Dat is me nog steeds niet duidelijk.

De heer Koopmans (CDA):

Wij hebben door middel van het aannemen van de wet burgemeesters niet alleen de bevoegdheid maar ook de taak gegeven om die wet uit te voeren. En gemeenteraden, die van Utrecht en die van Groningen, nemen nu moties aan – dat zijn natuurlijk uitspraken, dat is geen wet – waardoor burgemeesters worden opgezadeld met een opdracht die in de ogen van de CDA-fractie buiten de grenzen van de wet valt. Het is dus van belang om met de minister van Justitie – en ook met de minister van Binnenlandse Zaken – te spreken over de wijze waarop hij aankijkt tegen dat soort opdrachten. Hoe zou daar volgens hem over moeten worden gecommuniceerd, al of niet via de lokale vertegenwoordigers van het Openbaar Ministerie in de lokale driehoek.

De heer Verhoeven (D66):

Wat wij dan in ieder geval delen, is dat het zeer interessant is om te vernemen wat de minister vindt van deze omgang met de wet door de burgemeesters en de colleges van burgemeester en wethouders.

De heer Koopmans (CDA):

Dan zijn wij het dus met elkaar eens. Ik wil ook tegen de heer Verhoeven zeggen dat het niet aan gemeenteraden is om wetten die beide Kamers der Staten-Generaal en de regering hebben ondertekend, die dus van kracht zijn, via moties buiten werking te stellen.

De voorzitter:

Ik schors de vergadering, zodat wij onze felicitaties kunnen overbrengen aan mevrouw Voortman en de heer Verhoeven.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Allereerst sluit ik mij aan bij de gelukwensen die u al hebt gericht aan de drie "maagdensprekers" van vanmiddag: mevrouw Helder, mevrouw Voortman en de heer Verhoeven. Ik verheug mij op een verdere gedachtewisseling met hen. Ik ervaar het als een voorrecht dat ik de eerste mag zijn die dat van regeringszijde doet.

De discussie van vanmiddag heeft twee hoofdpunten. Het eerste punt betreft helderheid over de lijn in het vervolgingsbeleid; daarover heb ik de Kamer geschreven. Ik heb daar ook onmiddellijk over gesproken met het College van procureurs-generaal in de eerste overlegvergadering die zich voordeed. De reactie was: hier is een misverstand ontstaan. Het College van procureurs-generaal wil uiteraard niets anders dan wat ik in deze Kamer en in de Eerste Kamer heb uitgesproken.

Het tweede punt is dat van de goede staatsrechtelijke verhoudingen. Dat wil ik graag onderstrepen naar aanleiding van wat er is gezegd over de gemeenteraden en de betekenis van initiatiefwetgeving. Ik zal zelf niet weer in discussie gaan over een aangenomen wetsvoorstel. Ik heb de initiatiefnemers mogen begeleiden als adviseur van de regering voor de Kamer. Ik heb inlichtingen gegeven over de opvatting van het kabinet en over wat er gedaan zal worden ter uitvoering van het wetsvoorstel zodra het wordt aangenomen. Het is aangenomen. Binnenkort zal in de ministerraad de bekrachtiging aan de orde komen. Ik zal samen met mijn collega voor Wonen, Wijken en Integratie voorstellen om tot bekrachtiging over te gaan zodat de wet, die na bekrachtiging en contraseign tot stand komt, op 1 oktober in werking kan treden. Daarmee heb ik aangegeven wat mijn verhouding is tot het wetsvoorstel, dat binnenkort dus als wet in het Staatsblad zal verschijnen.

Ik doe niet de discussie over de wetgeving over. Ik heb vanmiddag enkele opmerkingen beluisterd die in die richting wezen. Uiteraard wil ik niemand het recht ontzeggen om opmerkingen te maken over de vraag of men de wet die nu tot stand zal komen verstandig of onverstandig vindt, maar als een initiatiefvoorstel wet is geworden, is het de taak van de regering om die wet uit te voeren. Zo simpel is het in de staatsrechtelijke verhoudingen in ons land.

Dan is er nog een ander staatsrechtelijk punt. Gisteravond, toen de gedachtewisseling werd gevoerd over de rellen die zich in Culemborg hebben voorgedaan, ben ik opgekomen voor het recht van de gemeenteraad van Culemborg. Ik heb gezegd: wij moeten niet de discussie voeren die thuishoort in de gemeenteraad van Culemborg; dat is niet in overeenstemming met de decentralisatie die deel uitmaakt van de staatsrechtelijke verhoudingen in ons land. Het werkt echter ook de andere kant op: gemeenteraden hebben niet tot taak om te beslissen over het opsporings- en vervolgingsbeleid, over de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Natuurlijk mogen zij de burgemeester, als degene die een inbreng levert in de lokale of regionale driehoek, iets meegeven over de aspecten van het beleid die behoren tot zijn bijzondere verantwoordelijkheid, zoals de openbare orde of de plaatselijke verhoudingen. Dat vind ik ook wenselijk, sterker nog: zeer wenselijk. Ik heb vanmiddag nog in een ander verband gezegd hoe belangrijk het is dat de samenwerking tussen Justitie, Binnenlandse Zaken en de gemeenten op het terrein van de criminaliteitsbestrijding echt wortel heeft geschoten en hoeveel effectiever wij daardoor zijn geworden in goed samenspel. Het is echter wel een samenspel met onderscheiden verantwoordelijkheden. Een gemeenteraad heeft niet tot taak om uitspraken te doen over het beleid van het Openbaar Ministerie. De politieke verantwoordelijkheid voor het beleid van het Openbaar Ministerie legt de minister van Justitie af in uw Kamer. Ik denk dat het goed is om deze staatsrechtelijke kaders voorop te stellen.

Dat gedaan hebbende, kan ik relatief kort zijn over de punten die verder vanmiddag zijn aangesneden. Ik heb al gemeld wat de reactie was toen ik het College van procureurs-generaal bevroeg over de berichten die in de krant zijn gekomen. Daarmee is hopelijk ook duidelijk dat wij dit misverstand nu als gesloten kunnen beschouwen. Dat betekent meteen ook – zo zeg ik naar aanleiding van de vragen van de heer Verhoeven – dat de beleidslijn van kracht blijft die ik met uw Kamer en met de Eerste Kamer heb gedeeld ten aanzien van de inzet voor de handhaving van deze wet. De vragen over specifieke gemeenteraden heb ik, naar ik meen, beantwoord door de staatsrechtelijke verhoudingen te onderstrepen en waar nodig te verduidelijken.

De heer Jansen vroeg of ik een overzicht kan geven van de misdrijven waaraan geen prioriteit wordt gegeven. Ik stel op dat punt graag voorop dat de strafbaarstellingen niet worden afgeschaft door er geen prioriteit aan te geven. Zeker, er zijn bepaalde soorten criminaliteit die wegens het grote maatschappelijke gewicht en de ingrijpendheid van de gevolgen voor mensen, een zeer, zeer hoge prioriteit hebben. Het gaat dan om moord, doodslag, verkrachting en mensenhandel, om er maar enkele te noemen. Er zijn ook misdrijven die zo ontwrichtend zijn voor de samenleving als geheel – ik noem ernstige vormen van vermogenscriminaliteit, witwassen, alles wat leidt tot het opbouwen van machtsposities in de samenleving die onze democratische rechtsorde ondermijnen – dat zij daartoe behoren. Het is echter niet zo en het mag ook niet zo zijn dat het Openbaar Ministerie zonder dat de wet gewijzigd is, besluit om een strafbepaling tot een dode letter te maken.

De heer Jansen (SP):

Dat zou ik ook zeker niet willen. De context van mijn vraag naar de aantallen was het bericht van 2 juni dat 150.000 zaken niet in behandeling worden genomen waarvan de politie zelf zegt dat zij er eigenlijk achteraan zou moeten gaan. Daaronder zijn zelfs gewelds- en zedendelicten. Dat zijn wat mij betreft misdrijven die in de hogere categorie vallen. Wij gaan daar niet primair over; ik ga er al helemaal niet over. Is de minister het echter met mij eens dat het heel logisch is dat het College van procureurs-generaal en de lokale driehoeken in zo'n situatie zeggen dat weliswaar in de wet staat dat alle gevallen van kraken strafbaar zijn, maar dat zij daarin toch een bepaalde gradatie aanbrengen? Is het niet logisch dat zij gevallen die gepaard gaan met vandalisme, geweld en overlast hoog op het lijstje zetten en dat de rest in de rij komt te staan? Vindt de minister dat net zo logisch als de SP-fractie?

Minister Hirsch Ballin:

Ik kan mij voorstellen dat de heer Jansen deze vraag stelt. Hij moet zich echter wel realiseren wat de consequentie zou zijn van zo'n benadering ten aanzien van bepaalde delictsoorten. Ik begrijp het gevoel wel dat erachter zit. Ik krijg ook wel eens reacties in de trant van "waarom maakt de politie werk van 10 kilometer te hard rijden, terwijl ..." enzovoort. Nog afgezien van het feit dat dit soort snelheidsovertredingen in hoge mate in een steeds meer administratief ingerichte procedure worden afgehandeld, ben je, als je zegt dat je niets meer doet aan bepaalde delicten die hoe dan ook ten achter staan bij de zeer ernstige misdrijven waarvan ieder redelijk mens van oordeel is dat ze een zeer hoge prioriteit moeten hebben, in feite bezig om die strafbepalingen te ontkrachten. Daarom moet je, ook als het gaat om delicten die niet tot de zwaarste categorie behoren – ik heb zojuist enkele voorbeelden gegeven, en ik begrijp dat de heer Jansen die ook overtuigend vindt – wel een zekere handhaving aanhouden. Anders ben je in feite bezig met aan de samenleving te berichten dat die strafbepalingen zijn afgeschaft.

De heer Jansen (SP):

Ik constateer dat er een zekere mate van handhaving is, want van de paar honderd kraakpanden die er nog zijn, worden er elk jaar minimaal enkele tientallen ontruimd, en misschien wel meer. Daarin wordt dus een prioritering bepaald. Naar analogie van de snelheidsovertredingen merk ik op dat de politie incidenteel en onverwacht controleert, en zich daarbij concentreert op plaatsen waar snelheidsovertredingen gevaar opleveren. Kortom, er wordt een afweging gemaakt van de ernst van het delict. Dan is het toch ook logisch dat de tientallen kraakgevallen die gepaard gaan met geweld, vandalisme et cetera, hoog op de lijst staan, maar de rest niet?

Minister Hirsch Ballin:

Er is wel een verschil tussen de snelheidsovertredingen en de strafbepalingen van dit wetsvoorstel. Het gaat om een strafbaarstelling als misdrijf. De snelheidsovertreding heb ik als voorbeeld gegeven om te laten zien dat er ook voor delicten die in de systematiek van het strafrecht overtredingen zijn en geen misdrijven, een zekere handhaving moet blijven bestaan, omdat je anders de strafbepaling helemaal ontkracht. In dit geval hebben wij te maken met een zwaardere categorie in het strafrecht dan de overtreding, namelijk een misdrijf. Bovendien gaat het om een uitspraak, die in een initiatiefwet wordt gedaan, dat het wenselijk wordt gevonden dat er handhavend wordt opgetreden. Ik handhaaf hier dus ook wat ik in de Tweede Kamer en in de Eerste Kamer heb gezegd, namelijk dat er een afweging moet plaatsvinden, waarbij lokale gezichtspunten een rol kunnen spelen. Er moet zeker ook een evenwichtig opsporings- en vervolgingsbeleid zijn. Dat is niet ongewoon. Er kan echter geen sprake van zijn dat voor een deel van de gevallen, laat staan het geheel, waarop deze wet betrekking heeft, door het Openbaar Ministerie zou kunnen worden gezegd: interessant dat die wet is aangenomen, maar er wordt niet handhavend opgetreden. Daarom heb ik gereageerd zoals ik zojuist heb gedaan.

De heer Verhoeven (D66):

Mevrouw de voorzitter. Het is een bijzondere dag, in het bijzonder voor mij, zowel omdat de indruk is gewekt dat ik misschien van de VVD zou zijn als omdat iemand beweerde dat ik misschien een mevrouw zou zijn. Ik zal daar heel ruimdenkend mee omgaan.

Ik wil een scherpe afbakening waar het gaat om de decentrale ruimte voor gemeenten. Ik kom daar even op terug, omdat de minister mij zojuist wist te helpen met zijn voorbeelden wat de strafmaat betreft. Kan de minister een voorbeeld noemen van een bestaande wet, waarbij de decentrale verantwoordelijkheid van gemeenten op een vergelijkbare wijze uitpakt als in deze aan te nemen kraakwet het geval is?

Minister Hirsch Ballin:

De eerste opmerking trek ik mij natuurlijk aan. Ik herhaal daarom graag mijn gelukwensen aan mevrouw Voortman en nu aan de heer Verhoeven, zonder mevrouw Helder uit het oog te verliezen, ten aanzien van wie vanmiddag nog geen enkel misverstand is gerezen.

Dan kom ik nu op de vraag van het kraken en de afwegingen die daarbij een rol spelen, in verhouding tot de leegstand. De wet heeft inderdaad twee onderdelen. Een daarvan heeft tot doel het bestrijden van de leegstand. Het andere onderdeel heeft betrekking op de strafrechtelijke handhaving van het kraakverbod. Dit is mede ingegeven door een ontwikkeling in de jurisprudentie, die een einde maakte aan de strafrechtelijke ontruimingen. Ik wil de discussie over de wet niet overdoen, dus daarom maak ik deze opmerking.

De heer Verhoeven (D66):

Voorzitter ...

De voorzitter:

U zult zich vast op dit debat hebben voorbereid, maar veel hebben wij al behandeld in de Kamer. Het is goed gebruik dat wij onszelf in dit huis niet herhalen.

Tot slot, mijnheer Verhoeven.

De heer Verhoeven (D66):

Ik neem uw advies graag ter harte en laat het hierbij.

De heer Koopmans (CDA):

De minister heeft een kraakheldere uiteenzetting gegeven over de taakverdeling binnen de Nederlandse rechtsstaat. Blijft over de vraag hoe, in de ogen van de minister van Binnenlandse Zaken, maar ook in de ogen van de minister van Justitie, een burgemeester moet omgaan met uitspraken van een gemeenteraad, die eigenlijk net buiten de kaders vallen. Hoe kijkt de minister daartegen aan? Hoe moet een burgemeester die per motie een dergelijke opdracht krijgt, daar in de lokale of regionale driehoek mee omgaan? Hoe zou in de ogen van de minister de officier van justitie daarmee moeten omgaan?

Minister Hirsch Ballin:

Het is altijd goed als in discussies in gemeenteraden het bevoegdhedenkader en de staatsrechtelijke verhoudingen in het oog worden gehouden. Ik heb al gezegd dat ik de inbreng van de burgemeesters zeer op prijs stel waar het de gemeentelijke verantwoordelijkheden betreft. Daar is echter tegelijkertijd een beperking in gelegen.

De heer Koopmans (CDA):

Dat is mooi. Dan weten de burgemeesters nu ook dat zij allerlei moties toegestuurd kunnen krijgen, maar dat ze toch binnen de kaders van de rechtsstaat op dat punt moeten blijven staan. Ik ben toch benieuwd hoe de minister communiceert met de officier van justitie. Hoe dienen zij om te gaan met burgemeesters met een wat ruimere opvatting op dat gebied, die opdrachten vanuit de gemeenteraad interpreteren op een wijze die de vraag doet rijzen of dat nog wel recht doet aan wat er in de wet is bepaald?

Minister Hirsch Ballin:

Ik begrijp de vraag van de heer Koopmans heel goed. Daarmee omgaan betekent altijd helderheid betrachten, ook over de verhouding tussen de bevoegdheid van de officier van justitie en die van de burgemeester. Er is uiteraard ook deskundige inbreng van de korpschef, die als vertegenwoordiger van de politie inzicht kan geven in capaciteiten en in wat er verder speelt. Het bevoegd gezag bij de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde is het OM en dat stemt in de driehoek af met de andere twee hoeken van de driehoek. Dat is het kader en ik denk dat dit ook volstrekt helder is voor iedere officier van justitie. De heer Koopmans vroeg hoe ik dat ga bespreken met het OM. Over het misverstand hebben we dus gesproken en wat ik net zei, is het voor iedere officier van justitie zo elementair dat ik niet de indruk wil wekken dat ik twijfel heb aan het besef van de taken en verantwoordelijkheden van de officier van justitie door het nog ter sprake te brengen. Ik denk dat ik daarmee de vragen heb beantwoord.

Mevrouw Helder vroeg of er een relatie is met de duur van de leegstand. Ik wil niet uitsluiten dat dit in de afweging, in het overleg waar ik het net over heb gehad, een rol speelt, maar het is niet een punt geworden in de manier waarop dit wettelijk is geregeld. De wet is het referentiekader voor het beleid en pas tegen de achtergrond van de wet komt aan de orde het relatieve gewicht dat moet worden toegekend aan een concrete zaak.

Daarmee heb ik, naar ik hoop, ook de vraag van mevrouw Voortman beantwoord over de gevolgen voor OM en politie. In de driehoek komen ook altijd capaciteitsvragen aan de orde. Dat heb ik ook in de Eerste Kamer nog eens onderstreept in antwoord op vragen daarover. Dan kun je niet bij voorbaat zeggen om welke hoeveelheden het gaat. Daar werd een vraag over gesteld vanmiddag. Ik antwoord daarop niet anders dan ik ook in de Eerste Kamer heb gedaan. Er wordt aanvankelijk een zekere toename van de druk op de capaciteit verwacht, mede doordat er wellicht wat in te halen valt na de belemmering die er was ontstaan ten aanzien van de strafrechtelijke ontruiming, maar dat zal hopelijk op een gegeven moment weer in balans komen. Dat zijn de inschattingen die ik in de Eerste Kamer heb gegeven en die ik hier graag herhaal.

Ik denk dat ik hiermee ook de vraag van de heer Van der Staaij heb beantwoord. Nee, geen nieuw gedoogbeleid.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Voorzitter. Ik lees in de brief van de minister: "handhavend optreden is steeds de inzet, waarbij meer gewicht aan handhaving toekomt indien de eigenaar bijvoorbeeld gehinderd wordt". Dan staat er iets over de bestemming en als er sprake is van overlast of vernielingen: "op deze wijze kan worden gewaarborgd dat de handhaving van het algemeen kraakverbod in de prioriteitsstelling evenwichtig is ten opzichte van de handhaving van andere strafrechtelijke normen". Betekent dit dat wat de minister betreft, er ook een onderscheid aangebracht kan worden in verschillende situaties? Betekent dit dat er geen plicht tot ontruiming hoeft te zijn als het bijvoorbeeld gaat om kraakpanden die tot genoegen van buren, bewoners en gemeente bestaan? Is er sprake van een onderscheid?

Minister Hirsch Ballin:

Ik heb inderdaad gesproken over een prioriteitstelling, zowel in deze Kamer als in de Eerste Kamer. Ik heb dat vanmiddag opnieuw gedaan. Daarbij spelen verschillende factoren een rol, zoals overlast. In de afgelopen jaren zijn in toenemende mate klachten geweest over bepaalde kraakpanden die door nieuwe gebruikers van het vrije personenverkeer binnen de Europese Unie met een zodanige intensiteit werden bewoond dat dit tot maatschappelijke problemen leidde. Dat is een voorbeeld van een situatie die met andere factoren te maken heeft dan mevrouw Voortman net noemde en die aanleiding kan geven tot strafrechtelijk optreden.

Ik wil nogmaals echt onderstrepen dat het niet zo is dat via een soort nadere regeling die geen mens in de wet leest, een deel van de tot stand gekomen wet weer buiten gebruik wordt gesteld. Als er in een concreet geval discussie ontstaat over het al dan niet handhavend optreden – dat kan natuurlijk gebeuren, net als bij alle andere delicten op grond van het opportuniteitsprincipe dat wij kennen in onze rechtsorde – is er altijd nog artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering, op grond waarvan kan worden geklaagd bij het gerechtshof over het uitblijven van strafvervolging.

De voorzitter:

Ik zie dat er behoefte is aan een tweede termijn.

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik spreek mede namens de heren Koopmans en Van der Staaij. Dit is mijn maidenspeech namens hen. Ik heb dat nog nooit eerder zo gedaan.

Ik wil allereerst de collega's Helder, Voortman en Verhoeven complimenteren met hun maidenspeeches. Er is terecht al geconstateerd dat die volledig in lijn waren met de wijze waarop hun voorgangers zich bij de behandeling van het initiatiefwetsvoorstel hebben opgesteld. De heer Verhoeven, die al een heel bijzondere dag meemaakt, deed in zijn maidenspeech ook wel aan uitlokking toen hij het woord "koehandel" in de mond nam. Ik wil hem zeggen dat als je een wetsvoorstel behandelt in de K amer, je als initiatiefnemers luistert naar de inbreng van de Kamer in eerste termijn en op basis daarvan met een wijziging komt, dat een heel normale parlementaire gang van zaken is. Dat heeft helemaal niets met koehandel te maken. Zo is het gegaan en niet anders. Daar kunnen de Handelingen op nageslagen worden.

Ik dank de minister voor zijn bijdrage. Ik denk dat het goed is dat wij dit hier hebben uitgesproken. In de brief heeft hij geschreven dat de uitspraken die de woordvoerder van het College van procureurs-generaal heeft gedaan een indruk hebben gewekt die niet juist was. Hij heeft daarbij nu het woord "misverstand" gebruikt. Ik heb zelf in mijn eerste termijn gevraagd of de woordvoerder namens zichzelf heeft gesproken of dat de uitspraak weer wordt teruggenomen. Laten wij daar niet te veel over muggenziften. Het waren zeer ongelukkig gekozen bewoordingen die een onduidelijkheid hebben gecreëerd die niet had mogen ontstaan. Ik zeg de minister na, namelijk dat wij deze zaak nu gesloten moeten verklaren.

Dat betekent dat wij er nu van uit kunnen gaan dat de beleidslijn met betrekking tot het strafrechtelijke onderdeel en ten aanzien van het leegstandsaspect van het wetsvoorstel zoals wij die hebben besproken, verder moeten worden uitgevoerd. Dat staat nu op papier en dat moet in de praktijk worden gebracht. Wij wisten dat dit best enige tijd zou gaan vragen. Wij hebben uitgesproken dat die tijd er ook voor is. Dat er iets moet veranderen in Nederland en dat een meerderheid van het parlement dat heeft uitgesproken, mag klip-en-klaar zijn.

Wij merken wel dat de weerstanden zoals die er nu komen, moeten worden overwonnen. Dat betekent dat er overleg zal moeten zijn. Met name het grote misverstand dat het leegstandsonderdeel van de wet helemaal niets voorstelt en dat je er niets mee zou kunnen, moet worden weggenomen. Dat is echt in strijd met de wet en de wijze waarop er extra instrumentarium voor gemeenten beschikbaar komt, met name vanwege de kantoorpanden. Voor de categorie "niet zijnde woningen" was helemaal niets geregeld en nu wel. Dit moet opgepakt worden. Wij vragen het kabinet om dit ter hand te nemen, om gesprekken te voeren met betrokken partijen en afspraken met hen te maken. Daartoe dien ik een motie in, want wij willen daar als parlement graag bij betrokken blijven.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de initiatiefwet Kraken en Leegstand inmiddels door beide Kamers der Staten-Generaal is aanvaard en met ingang van 1 oktober 2010 van kracht zal zijn;

overwegende dat alle bij de uitvoering van deze wet betrokken partijen, zoals het Openbaar Ministerie, de politie en Nederlandse gemeenten waar men met kraken te maken heeft, vanaf dat moment een verantwoordelijkheid dragen voor de uitvoering van deze wet;

tevens overwegende dat het in een democratische rechtsstaat van belang is om eenmaal tot stand gekomen wet- en regelgeving op een geloofwaardige wijze te handhaven;

verzoekt de regering, afspraken te maken met de bij de uitvoering van deze wet betrokken partijen gericht op een zorgvuldige uitvoering en handhaving van de wet en zich daarbij nadrukkelijk te richten op zowel het strafrechtelijke onderdeel van de wet (artikel 138 Wetboek van Strafrecht), als de (aangepaste) Leegstandswet;Slob

verzoekt de regering, de Kamer over deze afspraken voor 1 oktober 2010 te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Slob, Van der Burg, Koopmans, Van der Staaij en Helder.

Zij krijgt nr. 29(31560).

De heer Jansen (SP):

In grote lijnen kan volgens mij iedereen in deze zaal met deze uitspraak instemmen. De vraag is echter of ik deze motie moet lezen als dat u vindt dat de uitvoering van het strafrechtelijk deel van de Wet kraken en leegstand hoger op de prioriteitenlijst moet komen dan het College van procureurs-generaal en de lokale driehoeken wensen? Of is het een meer algemene oproep in de zin van dat de wet, als die er is, naar eer en geweten moet worden uitgevoerd?

De heer Slob (ChristenUnie):

Mede vanwege de misverstanden die zijn ontstaan, moet klip en klaar zijn dat wij vinden dat het strafrechtelijk onderdeel verder dient te worden opgepakt. De Kamer kan zich daarover uitspreken en ik hoop dat er meer fracties voor zullen zijn dan de fracties die hun handtekening hebben gezet. Dit alles begint bij het College van procureurs-generaal, maar een en ander zal verder moeten doorwerken in de rest van Nederland. Helder is dat men daar eigen afwegingen moet maken. Dat hebben we niet alleen vanmiddag met elkaar besproken, maar ook eerder. We spreken dus krachtig uit dat wij pleiten voor een doorwerking.

Voor het leegstandsdeel wensen wij vurig dat ook de gemeentes die nog met de hakken in het zand staan, beseffen dat er een aanvullend instrumentarium komt dat, indien zij een en ander daadwerkelijk willen oppakken, behulpzaam kan zijn bij het strakker en meer gericht inhoud geven aan het leegstandsbeleid.

De heer Jansen (SP):

Ik waardeer het zeer dat de heer Slob die woorden spreekt. De kwalificatie "fundamentalistisch" die ik vanmiddag aan de bijdrage van de ChristenUniefractie heb gegeven, komt hiermee zeker te vervallen. Ik begrijp van de heer Slob dat hij nogmaals onderstreept dat een wet gehandhaafd moet worden, maar dat het maken van afwegingen ter vaststelling van de prioriteiten bij het College van procureurs-generaal en de lokale driehoeken thuishoort. Is dat correct?

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik dank de heer Jansen voor het feit dat hij de woorden die hij in de mond nam ten aanzien van mijn fractie en andere fracties, heeft ingetrokken. Ik vond die woorden namelijk echt ongepast en naar mijn idee past het niet bij hem om dergelijke uitlatingen te doen.

Wij willen dat het kabinet de uitvoering van de wet in die zin stimuleert dat het niet een wet wordt die één keer in het Staatsblad komt en dat daarmee verder niets gebeurt. Die wet moet ook in de praktijk handen en voeten krijgen. Daarvoor is overleg nodig. Dat blijkt ook uit de weerstanden die er zijn. Voorop staat dat in dat overleg duidelijkheid moet worden gegeven over de nieuwe mogelijkheden die er zijn om de problemen aan te pakken waaraan volgens ons allemaal iets moet gebeuren. Ik doel met name op het leegstandsprobleem in Nederland. Daarbij dien je te respecteren dat overheden verschillende verantwoordelijkheden hebben en dat ze verschillende afwegingen dienen te maken. Dat is naar ons oordeel inherent aan een dergelijk overleg.

De heer Verhoeven (D66):

Ik handhaaf het woord "koehandel" zonder enige twijfel. Het is immers niet zo negatief bedoeld. De heer Slob heeft dat ook duidelijk gemaakt. Ik heb net ook een andere zware term gebruikt, namelijk "lege huls". Daarmee doel ik op het feit dat de D66-fractie vindt dat deze wet op het punt van de leegstand te weinig doet. Is de heer Slob bereid om naast deze maatregelen in de toekomst te denken aan maatregelen op andere schaalniveaus met de intentie, die leegstand daadwerkelijk aan te pakken, samen met onder andere mijn fractie?

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik bied mijn excuses aan voor het feit dat ik de woorden "lege huls" niet heb meegekregen in het debat. Die komen hard aan, ook omdat het onterecht is om die te gebruiken. Als de heer Verhoeven zich het wetsvoorstel echt eigen maakt – ik kan mij namelijk voorstellen dat hij het nog niet helemaal eigen heeft gemaakt en dat neem ik hem niet kwalijk – zal hij constateren dat er een aanvulling is gekomen met betrekking tot een categorie waarvoor nog niets geregeld was. Ik doel op de categorie "niet zijnde woningen". In zijn inbreng legde de heer Verhoeven terecht de vinger op het feit dat een enorme oppervlakte leeg komt te staan. Daaraan moet dus iets worden gedaan. Met dit wetsvoorstel hebben gemeentes nu de mogelijkheid om ook voor deze categorie in beweging te komen en een actief leegstandsbeleid te voeren. Daar horen ook de winkels bij. Voor gewone woningen hadden zij die mogelijkheid al. Laten ze het dan oppakken! Het zou fijn zijn als de heer Verhoeven, vanuit zijn verantwoordelijkheid voor wat er binnen D66 gebeurt – daarbij neemt hij als Kamerlid nu een belangrijke positie in – in overleg gaat met alle wethouders van D66 in gemeenten die er toe doen en waarin dit onderwerp speelt. Wellicht kan hij hun duidelijk maken dat dit geen lege huls is, maar dat ze dit moeten oppakken. Misschien verzint men nog wel meer activiteiten om iets aan de leegstand te doen. Ik ben benieuwd waarmee de fractie van D66 in de komende tijd gaat komen. Wij staan ervoor open. Alles wat je immers maar kunt doen, moet je ook doen. Gemeenten moeten echter niet zeggen: we laten dit liggen, omdat we het eigenlijk wel gemakkelijk vinden dat anderen, namelijk krakers, voor ons dat probleem oplossen en in zo'n pand gaan zitten. Ik zeg er nogmaals bij dat krakers dit soms met heel goede bedoelingen doen. Dat hebben wij ook uitgesproken bij de behandeling van het wetsvoorstel. Wij willen echter een democratisch gelegitimeerd leegstandsbeleid. Als gemeenten het oppakken op de wijze die wij nu hebben vormgegeven in het wetsvoorstel, zou het heel goed kunnen dat alle goede doelen die door de voorganger van de heer Verhoeven in de Tweede Kamer zijn genoemd, op deze wijze een bestemming krijgen.

De heer Verhoeven (D66):

Ik dank de heer Slob voor zijn reactie. Ik reken op zijn steun in de toekomst. Ik geef hem nog mee dat het bij D66 echt traditie is om wetten van voorgangers heel goed te spellen, zeker bij een maidenspeech. Dat betekent echter niet automatisch dat je het met de hele inhoud van zo'n wet eens bent.

De heer Slob (ChristenUnie):

Van het laatste neem ik kennis. Dat is een fijne kennisgeving. Over het eerste zeg ik: wij wachten uiteraard eerst af waarmee de heer Verhoeven komt. Als het echt inhoud heeft en als steun verantwoord is, dan zullen wij het zeker niet laten om die steun te geven.

De voorzitter:

Ik kijk of anderen een bijdrage in tweede termijn willen leveren. Ik ga het lijstje af. Mevrouw Helder, wilt u spreken? Dat is het geval. Het woord is aan mevrouw Helder. Voor de nieuwkomers zeg ik dat de spreektijd een derde is van de spreektijd in eerste termijn, dus ruim een minuut.

Mevrouw Helder (PVV):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de antwoorden, ook voor het antwoord op een vraag die niet van mij was, maar van een collega. Ik heb echter op enkele vragen van mij geen antwoord gekregen. Is de minister het eens met de gemeenten Amsterdam en Utrecht? Zij stellen dat handhaving te veel mankracht zou vergen. Als hij het daarmee eens is, hoe denkt hij dit dan zo snel mogelijk op te lossen?

Verder ben ik blij dat de minister duidelijk te kennen heeft gegeven dat er geen nieuw gedoogbeleid zal ontstaan. Toch wil ik het volgende even aanstippen. De kern van de nieuwe wet is dat kraken gewoon strafbaar is, vanaf dag één. De gemeenten die hebben gepleit voor terughoudendheid bij de uitvoering van deze wet, hebben dat gemotiveerd met de stelling dat kraken ook voordelen heeft gehad. Dat neem je niet zomaar weg. Dat is een andere motivering dan nu naar voren is gekomen. Daarom steun ik de motie van de heer Slob.

Mijn laatste mededeling is, dat ik de term "koehandel" nog steeds verwerpelijk vind. De heer Verhoeven had kunnen zien dat de heer De Roon goede argumenten heeft aangevoerd op basis waarvan de strafmaat is verhoogd.

De heer Verhoeven (D66):

De term koehandel betekent dat je allebei stapjes naar elkaar toe zet, totdat je er samen uit komt. Dat is hierbij letterlijk gebeurd. Dat heb ik gelezen toen ik alles bestudeerde wat er bij de totstandkoming van deze wet is gepubliceerd. De indieners van de wet hebben gekozen voor verhoging van de strafmaat toen bleek dat de PVV alleen dan steun zou geven aan dit voorstel. Dat is wat wij verstaan onder koehandel. Laten wij dus niet zo gevoelig doen over deze term. Die dekt in dit geval precies wat er is gebeurd.

De voorzitter:

Waarvan akte, zou ik zeggen. Volgens mij hebt u uw punt nu beiden gemaakt.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Voorzitter. Ook ik dank de minister voor de beantwoording. Ik dank hem ook voor het feit dat hij nogmaals heel duidelijk heeft gemaakt wat de positie van de minister zelf in dezen is, maar ook die van het OM. Hij heeft het misverstand weggenomen dat procureurs-generaal ruimte zouden laten voor gedogen.

Ik dank de minister van Justitie ook voor het feit dat hij nog even heel keurig heeft uitgelegd wat de rol van de diverse partijen is, en dus ook welke de rol van de gemeenteraden in dezen is. Hij zei letterlijk: zij hebben niet tot taak om te beslissen over het vervolgingsbeleid.

Verder wil ik de woordvoerder van de PvdA, de heer Recourt, danken voor zijn heldere stellingname. Ik weet dat de PvdA het in deze Kamer en ook in de Eerste Kamer niet eens was met het wetsvoorstel en daar ook tegen heeft gestemd. De heer Recourt heeft echter heel duidelijk gemaakt dat wanneer een wet wordt aangenomen door een meerderheid, je die wet hebt te handhaven en je je daaraan hebt te houden. Dank daarvoor. Daarmee constateer ik dat hij niet behoort tot degenen die zeggen dat zij meer gelijk zijn dan anderen – zoals George Orwell al zei – wat wel blijft gelden voor D66, GroenLinks en de SP.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Voorzitter. Ik kan het heel kort houden. De minister geeft aan dat er factoren zijn die aanleiding kunnen geven tot strafrechtelijke vervolging in het kader van de antikraakwet. Die factoren zijn overlast, geweld en maatschappelijke problemen. Bij uitblijven van strafrechtelijke vervolging geeft de minister aan dat er ook nog de weg naar het gerechtshof is. Constateer ik dan terecht dat in geval van het uitblijven van overlast, geweld en maatschappelijke problemen, er wat de minister betreft geen sprake hoeft te zijn van strafrechtelijke vervolging?

De heer Recourt (PvdA):

Voorzitter. Wij waren tegen de wet en zijn er nog steeds niet blij mee, maar wet is wet. De wet is aangenomen en moet dus worden gehandhaafd. Hoe de wet wordt gehandhaafd, bepalen de lokale driehoeken op grond van de lokale situatie. Niets nieuws onder de zon, het was al bekend; het is nu bevestigd in dit debat. Dat is dan de winst van dit debat. De uitleg van de voorliggende motie begrijp ik dan ook zo dat de minister wordt gevraagd om in lijn met wat ik zojuist zei – de wet moet worden gehandhaafd en de lokale driehoeken bepalen de prioriteit – met zijn apparaat te gaan praten met de officieren van justitie. Als dat de uitleg is, lijkt me dat heel logisch. Ik moet het echter nog wel in de fractie bespreken.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Dank voor de reacties in tweede termijn. Ik heb de indruk dat we eigenlijk een punt hebben bereikt waarbij er van en aan alle kanten helderheid is. Dat klonk ook in de manier waarop er door alle sprekers, uiteraard met behoud van hun uitgangspunten, is gereageerd op wat ik in mijn antwoord in eerste termijn al heb gezegd.

Naar aanleiding van de vraag van mevrouw Voortman, die ook in de bijdrage van mevrouw Helder naar voren kwam, onderstreep ik nogmaals dat overeind staat wat ik zojuist heb gezegd over de noodzaak tot prioriteitsstelling. Deze geldt altijd bij de strafrechtelijke handhaving, maar komt er niet op neer dat juist de door het initiatiefwetsvoorstel, dat binnenkort initiatiefwet zal zijn, gecreëerde strafbaarstelling weer geheel of gedeeltelijk wordt teruggenomen. Daar kan uiteraard geen sprake van zijn. Daarom zullen we dit dus ook op de gewone vereiste, gewone ordelijk manier behandelen.

De vraag die besloten ligt in de motie die is voorgesteld door de heer Slob, mevrouw Van der Burg, de heer Koopmans, de heer Van der Staaij en mevrouw Helder is om afspraken te maken met de bij de uitvoering van deze wet betrokken partijen, gericht op een zorgvuldige uitvoering en handhaving enzovoort. Uiteraard is de doelstelling van het kabinet een zorgvuldige uitvoering en handhaving van de wet. Gelet op de ondertekening van de motie, is het in hoge mate waarschijnlijk dat deze wordt aangenomen. Ik denk dat het het beste is als ik op de motie reageer in termen van hoe mijn collega en ik er uitvoering aan kunnen geven indien ze wordt aangenomen.

Ik plaats wel een voetnoot bij het woord "afspraken". Ik neem aan dat het niemands bedoeling is, zeker niet van de indieners van de motie, dat we via afspraken toch weer de verantwoordelijkheid voor het opsporings- en vervolgingsbeleid uit handen geven. Ik neem dus aan dat met "afspraken" wordt bedoeld om te komen tot een afstemming tussen de benadering van de centrale overheid, in dit verband uiteraard in het bijzonder de verantwoordelijkheid die de minister van Justitie – ik heb het over het ambt, dus ik objectiveer het – draagt voor het opsporings- en vervolgingsbeleid en de verantwoordelijkheid die afzonderlijke burgemeesters dragen.

Als ik de motie zo mag interpreteren dat met het woord "afspraken" niet wordt bedoeld dat ik net weer doorkruis wat we hebben gezegd over goede staatsrechtelijke verhoudingen, maar dat ermee wordt bedoeld om te komen tot afstemming, lijkt het mij het beste dat ik dit aan de orde stel in het Strategische Beraad Veiligheid, waarin de VNG aanwezig is, het Korpsbeheerdersberaad en het Openbaar Ministerie. Een overleg dat gevoerd wordt door de ministers van BZK en Justitie leent zich bij uitstek voor deze afstemming. Ik zal de Kamer uiteraard graag verslag doen van wat zo'n gesprek oplevert.

Hetzelfde zal gelden voor mijn collega voor Wonen, Wijken en Integratie waar het gaat om zijn overleg met de VNG over kwesties van volkshuisvesting, waar het deel dat op de leegstand betrekking heeft, aan de orde kan komen.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik kan mij volledig vinden in de uitleg die de minister geeft. Waar het om gaat, en dat staat ook in de motie, is dat er een zorgvuldige uitvoering en handhaving van de wet gaat komen. Dat moet bevorderd worden. Daar ligt ook een taak voor de regering.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Vat ik het debat goed samen als ik zeg dat met het ingaan van deze wet kraken strafbaar is, maar dat nog valt te bezien of dat tot strafvervolging leidt, omdat dat varieert per lokale driehoek?

Minister Hirsch Ballin:

Het samenvatten van een debat van twee uren in twaalf woorden is een heel ambitieuze onderneming, zeker wanneer mevrouw Voortman zegt dat nog valt te bezien of tot strafvervolging wordt overgegaan. Zeker in een schriftelijke weergave kan de kordaatheid die wellicht doorklonk in de woorden van mevrouw Voortman toen zij het had over vervolging, weer naar de achtergrond verdwijnen. Dat is niet de bedoeling van wat ik heb gezegd. Ik zou het dus liever houden bij wat ik heb gezegd vanmiddag en mij niet willen overgeven aan deze poging tot een zeer korte samenvatting van deze middag.

De voorzitter:

Ik dank de minister voor zijn beantwoording.

De beraadslaging wordt gesloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven