Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met het uitbreiden van de mogelijkheden om tot leraar te worden benoemd in het voortgezet onderwijs (32270).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Besselink (PvdA):

Voorzitter. Nog maar twee jaar geleden is voormalig minister van Onderwijs Plasterk gekomen met het actieplan LeerKracht en nu al zien we de eerste resultaten van een stevige investering in de aantrekkelijkheid van het lerarenberoep. De lerarenopleidingen krijgen weer meer aanmeldingen en in de lerarenkamers merken wij een omslag van wantrouwen in de overheid naar een voorzichtig optimisme. Dit is onze inzet meer dan waard. Dat verdienen onze leraren, dat verdienen onze kinderen en dat verdient onze kenniseconomie.

Het tekort aan leraren moet opgelost worden. De PvdA wil bevoegde en bevlogen leraren voor de klas. Daarom is het nodig om meer mensen enthousiast te maken voor het vak van leraar. Bovendien willen wij graag dat het aantal leraren met een academische opleiding groeit. Wij zijn daarom blij dat we vandaag het wetsvoorstel over de educatieve minor met elkaar bespreken, een voorstel dat een grotere instroom in het lerarenvak mogelijk maakt. Dat onderwerp duldt geen uitstel en daarom is het goed dat wij het niet controversieel hebben verklaard, al was het maar vanwege al die 275 enthousiaste studenten die vorig jaar al, vooruitlopend op dit wetsvoorstel, met een educatieve minor zijn gestart. Hun enthousiasme mag niet worden gefrustreerd.

Voor de PvdA is het dus van groot belang dat die wettelijke basis nu geregeld wordt. Het is een van de mogelijkheden om het lerarentekort te bestrijden als op deze wijze de drempel wordt verlaagd voor universitaire studenten om te kiezen voor een baan in het onderwijs. De kwaliteit van leraren moet natuurlijk voldoende worden geborgd. Gelukkig gebeurt dat ook bij de educatieve minor. Om de vakinhoudelijke bekwaamheid te waarborgen, moet er gelet worden op voldoende verwantschap tussen de wo-bacheloropleidingen en de schoolvakken waarvoor de bevoegdheid wordt verworven. De voorgestelde limitatieve verwantschapstabel doet recht aan deze overweging.

Graag horen wij van de staatssecretaris hoe zij precies studenten gaat verleiden om desnoods na enige jaren werkervaring door te gaan om hun eerstegraadsbevoegdheid te halen. Dit mag echter geen voorwaarde zijn voor het behoud van de onderwijsbevoegdheid. Garandeert zij na de educatieve minor een studieaanbod zonder overbodige obstakels dat leidt tot eerstegraadsbevoegdheid? Daarnaast vraagt de fractie van de PvdA de regering om bij de voortgang van het actieplan LeerKracht te monitoren om welke redenen studenten kiezen voor welke lerarenopleiding, en of er geen onbedoelde substitutie-effecten plaatsvinden. Leidt de educatieve minor tot een extra instroom van universitaire studenten in het lerarenkorps? Treedt er geen substitutie-effect op dat studenten in plaats van een volledige lerarenopleiding kiezen voor een educatieve minor? Omdat wij dit van groot belang achten, willen wij heel graag die evaluatie na twee jaar. Dat vinden wij zo belangrijk dat wij daarover eventueel een motie willen indienen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dit is volgens mij het kernpunt van het wetsvoorstel. Mevrouw Besselink vraagt de staatssecretaris of zij gaat regelen dat deze bachelorstudenten met een educatieve minor ook een masteropleiding kunnen doen. We kunnen hier van alles beweren, maar niemand weet of dat gaat lukken, ook mevrouw Besselink niet. Wat nu als blijkt dat dit gewoon niet gaat gebeuren?

Mevrouw Besselink (PvdA):

Voor de PvdA-fractie is het van belang dat we, zoals mijn spreektekst ook luidde, die brede instroom garanderen. Wij willen dat mensen die misschien niet per definitie hadden bedacht dat ze leraar wilden worden, maar het een mooie kans vinden om kennis te maken met het vak, die kans krijgen. Wij willen daar dus niet in den beginne acuut de verplichting aan verbinden dat zij hun master halen. Dat zou heel erg mooi zijn en dat is wel ons doel. Daarom is het zo belangrijk dat alle signalen op groen staan en dat alle wegen openstaan tot het behalen van de eerstegraadslesbevoegdheid voor iemand die eenmaal ingestroomd is. Het gaat dus om verleiden en stimuleren, maar niet verplichten.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Daarmee moet ik vaststellen dat de PvdA-fractie niet verder gaat dan verleiden en stimuleren en dat er geen enkele garantie is dat iemand daadwerkelijk doorstroomt in de master. Ook als het aan die fractie ligt, kunnen we over een paar jaar met minder goed gekwalificeerde leraren komen te zitten. Dat valt mij van haar tegen.

Mevrouw Besselink (PvdA):

Mij valt van de heer Jasper van Dijk van de fractie van de SP tegen dat hij studenten wil verplichten, iets te doen. Ik wil dat niet. Studenten hebben de vrijheid om te kiezen wat ze gaan studeren. Die keuzevrijheid van studenten vindt mijn fractie van belang. Overigens hoopt zij dat wij een goed onderwijsaanbod doen, zodat zij kiezen voor het vak van leraar. In dat opzicht moet het een goede keuzevorming kunnen zijn. Voor die keuze wil mijn fractie dus alles zo goed mogelijk regelen. Daarom is zij blij met de educatieve minor. In haar beleving biedt zij namelijk een prachtige kans, getuige de 275 enthousiaste studenten die er al aan begonnen zijn, om er kennis mee te maken. Uiteraard hoopt mijn fractie dat zij in het onderwijs blijven.

De heer Dibi (GroenLinks):

Voorzitter. Ik zou de jubelstemming van mevrouw Besselink ietwat willen nuanceren, als u dat niet erg vindt. Het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft namelijk in 2006 al gewaarschuwd voor de drastische daling van de kwaliteit van het onderwijspersoneel. Eerstegraders verlaten in groten getale het onderwijs of gaan met pensioen. Wij willen er inderdaad op allerlei manieren voor zorgen dat er meer leraren naar het onderwijs toe gaan, maar met deze educatieve minor zorgen wij er eigenlijk voor dat studenten na hun bachelor al les kunnen geven, bijvoorbeeld in de onderbouw van het vmbo. Ik herhaal de vraag die de heer Jasper van Dijk al in de schriftelijke ronde heeft gesteld. Is dat niet juist de plek waar we de beste leraren nodig hebben?

Mevrouw Besselink (PvdA):

Ja. Daarom is het zo ongelooflijk goed dat we via deze educatieve minor de kans vergroten dat we meer mensen met een universitaire vooropleiding in het onderwijs krijgen en dat zij doorgaan naar een eerstegraadslesbevoegdheid. Daarom is het zo'n goede stap dat we dit met elkaar organiseren. Kijk, je moet ervoor zorgen dat je de goede mensen op de goede plek hebt zitten. We hebben ook meer universitair geschoolde docenten nodig. Daarom is er in dit wetsvoorstel gekozen voor de vmbo-tl en de onderbouw van het havo en het vwo en niet voor de alleringewikkeldste groepen. Ik vind dus dat in het wetsvoorstel de zorgvuldigheid is geborgd die recht doet aan de opmerkingen van de heer Dibi.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik ga hier nog even op door. De onderbouw van het vmbo lijkt mij wel een heel ingewikkelde groep. Die heeft in mijn ogen zeer goed gekwalificeerde docenten nodig. Mevrouw Besselink zegt dat de kans bestaat dat deze docenten uiteindelijk hun eerstegraadslesbevoegdheid krijgen. Waar haalt mevrouw Besselink die gedachte vandaan? Hoe kan zij die hardmaken?

Mevrouw Besselink (PvdA):

Ik vind het een wat bijzondere discussie worden. Ik kan niet in de hoofden van studenten kijken, maar ik weet dat ze gekozen hebben voor een educatieve minor, dus blijkbaar hebben ze interesse in het onderwijs. Dat snap ik heel goed. Zij gaan na of zij het leuk vinden en of het wat voor ze is. Ik stel mij een student natuurkunde voor die een bachelor natuurkunde gaat doen. Die is natuurkunde gaan studeren om iets natuurkundigs te doen, maar nu bieden wij daarnaast de educatieve minor aan, waardoor zijn of haar perspectief wordt verbreed tot een mogelijk docentschap. Dan krijg je een academisch geschoolde docent in het onderwijs. Wellicht concludeert de student dat het zo leuk is dat hij of zij zijn of haar eerstegraadslesbevoegdheid wil halen. Die student waren we kwijt geweest als die natuurkunde had gestudeerd en daarna nog een lerarenopleiding moest doen. De PvdA ziet dit dus echt als kans om de instroom in het docentenkorps te vergroten. Dat is juist zo veel waard omdat wij vinden dat al die leerlingen de beste leraren verdienen. Daarom vinden wij dat wij hiermee absoluut door moeten gaan.

Ik heb nog een laatste vraag aan de staatssecretaris over de begeleiding van nieuwe docenten. In vorige debatten hebben wij daarover regelmatig met elkaar gediscussieerd. Ondanks alle maatregelen die wij hebben genomen – een deel is geborgd via de lumpsum voor scholenbegeleiding en in de cao vo hebben wij afspraken gemaakt over de begeleiding van startende docenten – horen wij toch nog vaak dat de begeleiding niet goed op orde is. Wij zouden het zonde vinden als deze nieuwe groep enthousiaste docenten afknapt omdat er te weinig begeleiding is. Wij lazen dat de staatssecretaris daarvoor extra middelen heeft vrijgemaakt. Daar zijn wij heel blij mee, maar wij willen zeker weten dat dat goed geborgd is. Kan de staatssecretaris daaraan in de evaluatie ook aandacht besteden en daar nog eens nadrukkelijk naar kijken? Dat is wel cruciaal voor het slagen van dit voorstel.

Kortom, er is geen tijd te verliezen. Er zijn meer kwalitatief goede leraren nodig. De educatieve minor is een goed instrument om dit streven te bereiken.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Hecht mevrouw Besselink net zoveel waarde als de SP aan draagvlak voor een voorstel? Dat is een gevoelig punt, zeker sinds het parlementaire onderzoek daarnaar. Wat blijkt nu? De staatssecretaris heeft als je goed kijkt eigenlijk alleen maar draagvlak van de bestuurders. De beroepsverenigingen, de vakbonden, hoogleraren en andere betrokkenen zeggen dat je dit helemaal niet moet doen. Wat vindt de PvdA daarvan?

Mevrouw Besselink (PvdA):

Deze discussie hebben wij in vorige debatten meerdere keren met elkaar gevoerd. Wij vinden het van belang dat wij de mogelijkheid voor de bredere instroom met elkaar organiseren. Ik ben heel blij dat een aantal van degenen die u nu noemt heel sceptisch was in het begin, maar nu de educatieve minor is gestart daar toch ook heel enthousiast over wordt. Dan denk ik: dit is dus een goed voorstel. Daarom is het wel belangrijk dat wij gaan evalueren, want wij moeten blijken kijken of hiermee wordt bereikt wat wij met elkaar hopen. Daarom vraag ik de staatssecretaris om daar nog zorgvuldig naar te kijken. Wij moeten met elkaar zorgen dat wij voldoende bevoegde leraren voor de klas krijgen, want dat wilt u toch ook?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ja, ik snap dat mevrouw Besselink enthousiast is en dat zij misschien niet zo graag wil horen over kritiek, maar zij moet niet doen alsof die kritiek er nu niet meer is. Ik heb dat de afgelopen dagen heel goed gecontroleerd. Betrokkenen, opleiders, docenten, zijn buitengewoon kritisch over dit voorstel. De vraag is of de PvdA zich daar iets van aantrekt of samen met de staatssecretaris gewoon rücksichtslos doorgaat met dit voorstel.

Mevrouw Besselink (PvdA):

Wij gaan niet rücksichtslos door. Het mooie aan dit voorstel vind ik dat er heel zorgvuldig is gekeken naar de kwaliteit van de opleiding en dat er ook met de opleiders zelf afspraken zijn gemaakt hoe zij dat gaan vormgeven. Dus die kwaliteit is geborgd. Daar moeten wij zorgvuldig naar kijken, maar op dit moment zijn er voldoende waarborgen om dat te garanderen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Wij spreken over een nieuwe mogelijkheid om leraar te worden, de educatieve minor. Deze is bedacht om op korte termijn het lerarentekort te bestrijden. Het lerarentekort is kwantitatief en kwalitatief. Het kwalitatieve lerarentekort heeft onder meer betrekking op het verlies aan eerstegraadsleraren. Dat is voor de SP een groot zorgpunt. Goed voortgezet onderwijs betekent een goede balans tussen tweedegraads- en eerstegraadsleraren. Dat evenwicht raken wij kwijt door allerlei maatregelen die het leraarsberoep in diskrediet hebben gebracht. Het onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau werd al aangehaald, met harde cijfers waaruit blijkt dat het aantal eerstegraadsleraren afneemt.

Ook uit ons eigen onderzoek De leraar aan het woord blijkt dat leraren graag werken met leerlingen, maar in de loop der jaren hebben gezien dat het aanzien van het vak leraar is gedaald. Het werk is zwaarder geworden en de werkdruk hoger, de afstand tussen besturen en de werkvloer werd groter en de salarissen bleven achter. De populariteit van het beroep nam helaas af.

Vorige kabinetten hebben actief meegewerkt aan de uitholling van het beroep van leraar. Zij kwamen met zijinstromers, het toestaan van onbevoegde leraren en het versoepelen van de eisen. Dat zijn wat ons betreft allemaal noodgrepen die het lerarentekort op korte termijn bestrijden, maar de kern van het probleem niet oplossen. Dat probleem is ontstaan door bezuinigingen, door het uitkleden van de eisen en door verwaarlozing van de sector. Daarom kampen wij nu met een lerarentekort. De vraag is of de educatieve minor deze trend kan keren. Bachelorstudenten krijgen met deze minor van een halfjaar een volwaardige bevoegdheid als leraar, 30 studiepunten. De helft is stage, de andere helft bestaat uit pedagogisch-didactische vakken. Het is buitengewoon kort, zeker als je het vergelijkt met een tweedegraadsopleiding van vier jaar. Daarmee past het ook in het rijtje van maatregelen dat tot een kwaliteitsdaling zal leiden en heeft geleid. De educatieve minor is dan ook beslist geen oplossing voor de uittocht van eerstegraadsleraren. Daarom heb ik voorgesteld dit voorstel controversieel te verklaren. Helaas kreeg ik daarvoor geen steun van de andere partijen en daarom staan wij hier nu.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Kan de heer Jasper van Dijk uitleggen op welke manier hij het eerstegraadslerarentekort dan wel wil opvangen? Vorige week gaf hij op een congres aan dat hij de komende periode voor voldoende bevoegde docenten zal zorgen, maar ik weet niet welk blik docenten hij nog ergens heeft staan. Welke maatregelen staan hem concreet voor ogen?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Daar heeft de SP altijd al concrete voorstellen voor gedaan. De belangrijkste daarvan zijn de voorstellen om te investeren en de kwaliteit door de overheid te laten bewaken, in plaats van dat uit handen te geven. Dat is door verschillende kabinetten, waarvan het CDA deel heeft uitgemaakt, gebeurd. Het wordt tijd dat wij gaan staan voor goed onderwijs. Nog concreter is het amendement dat ik vandaag heb ingediend. Daar zal ik straks een toelichting op geven.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Deze retoriek hoor ik heel vaak, maar ik heb nog geen concrete voorstellen gehoord. Hoe zorgt de heer Jasper van Dijk er concreet voor dat vanaf het studiejaar 2010-2011 meer eerstegraadsdocenten voor de klas komen te staan?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik zei al dat ik daartoe een amendement heb ingediend. Ik vind het overigens nogal vreemd dat het CDA aan de SP vraagt welke concrete voorstellen wij hebben. Ik heb die zojuist al toegelicht, maar ik herhaal dat diverse kabinetten waarin het CDA een belangrijke rol vervulde, hebben meegewerkt aan het veroorzaken van het lerarentekort, door een verlaging van het salaris en door een versoepeling van de eisen. Je moet ervoor zorgen dat het onderwijs een aantrekkelijke en gewaardeerde sector wordt. Het is nu uitgehold.

Mevrouw Besselink (PvdA):

Ik zag gisteren het verkiezingsprogramma van de SP langskomen. Ik dacht dat daar het antwoord wel in zou staan, maar er staat in dat de SP wil dat er meer bevoegde leraren en eerstegraadsleraren komen. Ik heb de zin niet helemaal paraat, maar zoiets stond er. Er stond echter niet bij hoe dat moet gebeuren. De heer Jasper van Dijk geeft nu geen antwoord op de vraag, maar zwaait met zijn amendement. Dat is echter een aanvulling op de educatieve minor, maar het is geen echt voorstel. Laat de heer Jasper van Dijk nu eens komen met een echt voorstel. Hij heeft altijd zijn mond vol over wat er niet moet, maar laat hij nu eens aangeven wat er wel moet.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De heer Jan Jacob van Dijk stelde exact dezelfde vraag.

Mevrouw Besselink (PvdA):

Het helpt als de heer Jasper van Dijk de vraag beantwoordt, want dan hoef ik die niet nog eens te stellen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik geef een antwoord, maar als u het antwoord niet wilt horen, dan kan ik het nog zes keer roepen, maar dan schiet het niet op. Er moet worden geïnvesteerd in het onderwijs. Wij moeten staan voor de kwaliteit en er moet voor worden gezorgd dat de eerstegraadsleraar op een voetstuk komt te staan. Dat kan onder andere met mijn amendement. Ik begrijp dat mevrouw Besselink daar positief tegenover staat, want ook zij wil meer kwaliteit.

Mevrouw Besselink (PvdA):

Ik constateer steun van de SP voor het kabinetsbeleid van de afgelopen met behulp waarvan fors is geïnvesteerd in het onderwijs. Ook zijn de eerste mogelijkheden voor meer eerstegraadsleraren vergroot. Dank daarvoor.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Hier neem ik volledig afstand van. De eerste mogelijkheden voor meer eerstegraadsleraren vormen de kern van het debat dat wij vandaag voeren. Ik wil heel graag meer eerstegraadsleraren. Ik wil ook meer belangstelling vanuit de universiteiten voor het lerarenberoep. Daaraan kan dit voorstel een bijdrage leveren. Er kan echter niet hard worden gemaakt dat dit voorstel gaat leiden tot meer eerstegraadsleraren.

Als kennismaking is de educatieve minor een goed voorstel. Het gaat om kennismaking met het onderwijs, maar het is slechts een oplossing voor het kwantitatieve lerarentekort. Veel organisaties hebben dan ook kritiek, zoals de Raad van State, de vakverenigingen, de vakbonden en diverse hoogleraren. Ze plaatsen vraagtekens bij deze opleiding die in wezen tot halve leraar opleidt. In het Onderwijsblad noemt de Algemene Onderwijsbond de educatieve minor een opleiding tot halfbevoegde leraar een halffabrikaat. De heer Jan Folkert van Deinum, onderwijskundige aan de universiteit van Groningen, zegt dat studenten in een halfjaar stage moeten lopen, lessen leren voorbereiden, pedagogisch en didactische geschoold moeten worden en ook nog eens wat moeten afweten van zaken als dyslexie en gedragsstoornissen. Hij vindt dat onmogelijk. Professor Boter, hoogleraar aan de VU, schrijft dat de drempel lager wordt om de educatieve minors voor de bovenbouw van havo en vwo in te gaan zetten. Dat is letterlijk downgrading. Hoe gaat de staatssecretaris dat voorkomen? Gaat zij de inspectie hierop wijzen?

In het buitenland zien wij een tegengestelde beweging. Steeds meer landen stellen hogere eisen door het masterniveau verplicht te stellen. In de motie-Hamer, ons allen wel bekend, wordt de regering opgeroepen om het Nederlandse onderwijs bij de mondiale top vijf te laten horen. Dan is het vreemd dat Nederland zijn eisen aan leraren juist versoepelt.

Het volgende punt betreft de doorstroming. De staatssecretaris wil stimuleren dat de bachelors binnen afzienbare tijd hun educatieve master gaan halen. Hier zit het zwakke punt van dit wetsvoorstel. Er is immers totaal geen garantie dat studenten dit ook gaan doen. Het is zelfs mogelijk dat het tegenovergestelde gebeurt: studenten die een eerstegraadsopleiding hadden willen volgen, zien daarvan af omdat zij nu toch al voor de klas mogen staan. Mevrouw Besselink haalde dit ook aan. Ik hoop met haar dat wij iets bedenken, bijvoorbeeld mijn amendement, om dat te voorkomen.

Mevrouw Besselink (PvdA):

Kan de heer Jasper van Dijk dat dan bewijzen? Het zijn immers "als, dan"-suggesties. Vandaar mijn vraag aan de staatssecretaris of wij niet moeten evalueren over twee jaar om te bezien hoe een en ander vordert. Laten wij dan verder kijken. De heer Jasper van Dijk kan naar ik aanneem ook niet in de hoofden van de studenten kijken.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dit is te gek voor woorden! Dit is precies het argument waarom je nu een garantie moet maken waardoor de studenten wel doorstromen naar de master. Mevrouw Besselink zegt: laat het maar vrij, laten wij maar kijken en dan zien wij wel wat er gebeurt. Om over vijf jaar tot de conclusie te komen dat wij weer minder gekwalificeerde leraren voor de klas hebben staan.

Dat is meteen mijn volgende punt. De staatssecretaris is een en al optimisme over de doorstroming. Zij zegt dat nagenoeg alle wo-bachelors doorgaan naar de master. Maar dat komt omdat de bachelor niet als volwaardige opleiding wordt gezien. De educatieve minor is nu juist wel een eindopleiding in het voorstel – de staatssecretaris is daar ook trots op – en daarom is het zo riskant. Ook kunnen leraren volgens de staatssecretaris een lerarenbeurs aanvragen. Echter, hoe realistisch is dit? Als de studenten eenmaal voor de klas staan, lukt het hen vaak slechts met zeer veel moeite hun studie te voltooien. De Raad van State wijst op het verhoogde afbreukrisico voor jonge docenten die een educatieve minor hebben gedaan. Want laten wij eerlijk zijn, een halfjaar stage lopen en al die andere zaken erbij doen is onvoldoende om jezelf klaar te stomen voor een vak waar anderen vier of vijf jaar over doen. De scholen krijgen dan wel extra geld om minors te begeleiden, maar de staatssecretaris kan niet uitsluiten dat dit geld ergens anders aan besteed wordt. Bovendien is het een tijdelijke investering. Met andere woorden, op den duur komen er taken bij voor hetzelfde geld.

De verwantschapstabel laat zien welke opleidingen voor welke vakken opleiden. Ik heb daar één vraag over. In de tabel ziet men dat de studie communicatie- en informatiewetenschappen opleidt tot leraar Nederlands. Klopt dat? Graag een toelichting.

Dan is er het punt van het draagvlak, niet onbelangrijk, zeker niet na de commissie-Dijsselbloem. Het ziet er niet goed uit. De staatssecretaris heeft weer eens uitsluitend met haar favoriete gesprekspartners gesproken: de werkgevers, in dit geval de VSNU voor de universiteiten en VO-raad voor het voortgezet onderwijs. Er is niet overlegd met de universitaire werkvloer en dat stelt velen teleur. Het Aardrijkskundig Genootschap zegt dan men weliswaar geraadpleegd is, maar meer in de trant van commentaar leveren op de verwantschapstabel. In een laat stadium werd het Aardrijkskundig Genootschap geconfronteerd met een voldongen feit. Dat is natuurlijk geen draagvlak creëren. Ook andere vakverenigingen, zoals die van de maatschappijleraren en van de natuurkundeleraren, mochten meepraten over de benodigde vakken, maar geen enkele vereniging mocht zeggen of men het überhaupt wel wilde. Kan de staatssecretaris nog eens vertellen hoe zij draagvlak onder het personeel heeft geworven? Alles wijst erop dat zij daaraan voorbij is gegaan en dat zouden wij niet meer doen.

De bestuurders zijn misschien enthousiast. Zij zien de nieuwe aanmeldingen graag tegemoet, om allerlei redenen. De opleiders zeggen echter dat je na de educatieve minor nog geen docent bent. Het is toch gek dat de staatssecretaris het beter weet, terwijl de echte deskundigen iets anders beweren. Het is belangrijk dat meer academici voor de klas komen te staan, maar we moeten eerlijk zijn. Een halfjaar opleiding is onvoldoende. We moeten er dus voor zorgen dat zij ook werkelijk doorgaan voor hun eerstegraadsbevoegdheid. Daar is nu geen garantie voor. Daarom stel ik voor om van de educatieve minor een voorlopige bevoegdheid te maken. Dat betekent dat de student binnen vijf jaar zijn educatieve master moet halen, anders vervalt zijn bevoegdheid. Daarmee weten we zeker dat er werkelijk meer eerstegraadsleraren komen. Ik zie dat mevrouw Besselink nu haar steun daarvoor gaat uitspreken.

Mevrouw Besselink (PvdA):

Gelukkig kan de heer Jasper van Dijk niet in mijn hoofd kijken. Vroeger kreeg je een eerstegraadsbevoegdheid als je een academische opleiding had afgerond. Daar zat soms een klein beetje aan pedagogisch-didactische vaardigheden bij en soms helemaal niets. Daarvan zeggen we nu met zijn allen: vroeger was het beter! Hoe verhoudt zich dat tot deze educatieve minor?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik zeg helemaal niet dat vroeger alles beter was. Dat zegt mevrouw Besselink. Ik wil graag vooruitkijken en ik wil graag meer kwaliteit. De educatieve minor als kennismaking met het lerarenberoep is prima, maar Rinnooy Kan heeft erop gewezen dat we de uittocht van eerstegraadsleraren moeten zien tegen te houden. Dat kan door meer studenten in het universitair onderwijs te interesseren voor het onderwijs. Maar mensen na drie jaar bachelor direct al een volwaardige bevoegdheid geven, gaat een stap te ver. Mevrouw Besselink gaat daarin mee en ik niet.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Mijn moeder placht altijd te zeggen dat je met azijn minder vliegen vangt dan met stroop. De moeder van de heer Jasper van Dijk ook, dat scheelt. Over het algemeen bereik je meer met verleiden dan met dingen verplicht stellen en zeggen: u moet per se dit gaan doen om ervoor te zorgen dat u de eerstegraadsbevoegdheid haalt. Dit wetsvoorstel is ook niet bedoeld om ervoor te zorgen dat je automatisch een eerstegraadsbevoegdheid krijgt.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ah, kijk!

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Nee, het gaat erom dat wij mensen ertoe verleiden om in aanraking te komen met lesgeven in de onderbouw. Dat is overigens alleen op het mavo, het havo en het vwo en niet in specifieke vmbo-richtingen. Wij willen ervoor zorgen dat mensen zo getriggerd worden dat ze daarna alsnog de eerstegraadsbevoegdheid gaan halen. Wat is nu het gevolg van het amendement dat de heer Jasper van Dijk op tafel legt? Als je het amendement zou volgen, zou iemand die niet binnen vijf jaar alsnog de master heeft gehaald, een onbevoegd docent worden. En dan staat de heer Jasper van Dijk de volgende dag hier te klagen over het feit dat er zo ontzettend veel onbevoegde docenten zijn. Wat is nu de bijdrage van de heer Jasper van Dijk om ervoor te zorgen dat er wel bevoegde docenten voor de klas komen te staan? In eerste termijn heb ik daarover een vraag gesteld. Daar heeft hij niet op geantwoord. Misschien weet hij nu wel een antwoord.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dit is een heel creatieve redenering om een slecht voorstel te verdedigen. Ik snap ook niet dat het CDA hierin meegaat, want de regering komt met dit voorstel en niet de SP. De CDA-fractie steunt het voorstel en ook de heer Jan Jaap van Dijk gaat mee in het buitengewoon zwakke argument dat we de studenten gaan verleiden om een master te gaan doen. We hebben totaal niet de zekerheid dat dit gaat lukken. Vervolgens zegt de staatssecretaris: laten we dat even gaan bekijken; laten we afwachten hoe het loopt. Sterker nog, ze houdt de mogelijkheid open om, als het allemaal niet goed gaat, maatregelen te nemen. Ik wil het omdraaien. Ik zeg: we hebben nu eerstegraadsleraren; daar heb je gewoon een bevoegdheid voor nodig na vijf jaar academische opleiding. Met mijn amendement doe ik een poging om een brug te slaan naar de voorstanders van dit voorstel. Ik ga akkoord met een educatieve minor, maar men moet dan wel binnen uiterlijk vijf jaar de eerstegraadsbevoegdheid halen. Dan weten we het zeker. Volgens mij moet de heer Jan Jaap van Dijk dat steunen. We hebben dan namelijk de garantie dat ze het gaan doen.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Ik ga gelukkig over mijn eigen standpunt. Misschien kan de heer Jasper van Dijk het volgende uitleggen. Als we dit niet gaan doen, als we dus het amendement van de heer Jasper van Dijk zouden gaan volgen, wat zou daar dan het effect van zijn? Zou dan het effect ook kunnen zijn dat mensen helemáál niet meer voor de klas willen? Zou dat ook niet het effect kunnen zijn? Die educatieve minor wordt dan minder aantrekkelijk, want je moet dat dan per se binnen vijf jaar gaan doen. Daar heb je misschien onvoldoende tijd voor of zin in. Er kunnen allerlei overwegingen zijn. Zou het dan zo kunnen zijn dat mensen zeggen: dan begin ik er helemaal niet meer aan?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat lijkt me helemaal niet het geval. Iedereen hier – mevrouw Besselink en de staatssecretaris – zegt ervan uit te gaan dat de educatieve minors ook een master gaan doen. Iedereen wil dus in ieder geval hetzelfde, maar niemand heeft de garantie. Ik bouw met dit amendement een garantie in. Ik geef ze vijf jaar de tijd. Wat is daar mis mee?

Op pagina 7 van de nota naar aanleiding van het verslag geeft de staatssecretaris een ijzersterk argument voor mijn amendement. Zij schrijft dat ze nu geen bewijs heeft voor de stelling dat bachelors daadwerkelijk hun master gaan halen. Ze wil het eerst gaan bekijken. Dat lijkt me de omgekeerde wereld. Dat is juist een argument om het wél te regelen. Met een koppeling aan de master weten wij zeker dat alle educatieve minoren een mastergraad halen. Met het voorstel van de staatssecretaris weten wij dat niet, waardoor de kans bestaat dat er sprake is van downgrading; kwaliteitsdaling. Dan komt er opnieuw een minder opgeleide leerkracht voor de klas te staan; een halffabricaat.

De SP-fractie deelt de inspanning om meer academici voor de klas te krijgen, maar wij willen meer garanties dat deze mensen daadwerkelijk hoger worden opgeleid. Stel je eens voor dat de opleiding voor piloten wordt ingekort omdat er te weinig piloten zijn of dat ongediplomeerde chirurgen alvast operaties mogen doen. Het land zou te klein zijn! Toch gebeurt dit in het onderwijs. Vanwege het lerarentekort worden halfbakken opleidingen bedacht en de eisen naar beneden bijgesteld. In plaats van met investeringen in de opleidingen en een aanscherping van de eisen komt het kabinet met een nieuwe sluiproute naar het onderwijs; een lapmiddel. Het wordt tijd voor een regering die onderwijskwaliteit werkelijk bovenaan zet.

De heer Harbers (VVD):

Voorzitter. Vandaag bespreken wij een bijzonder wetsvoorstel. Het regelt de invoering van de educatieve minor in de bachelorfase op de universiteiten. Dat is bijzonder omdat de eerste studenten al bezig zijn met deze opleiding. De VVD-fractie vindt het een goede zaak dat er reeds studenten met dit soort programma's zijn begonnen en dat wij het vandaag in de wet regelen. Het voorstel kan namelijk leiden tot meer hoger opgeleide docenten en het kan vooral studenten al vroeg in de studie enthousiast maken voor het onderwijs. Dat laatste is broodnodig, want de komende jaren zullen relatief veel academisch opgeleide leraren het onderwijs gaan verlaten. Tegelijkertijd zijn er weinig jonge academisch opgeleide leraren beschikbaar voor benoeming in het onderwijs. Met de educatieve minor kunnen studenten tijdens hun bacheloropleiding de bevoegdheid halen van leraar algemeen voorbereidend onderwijs. Hiermee kunnen ze aan de slag als leraar op het vmbo theoretische leerweg en de onderbouw van havo en vwo.

De VVD-fractie juicht toe dat wij met de educatieve minor een nieuwe manier mogelijk maken om leraar te worden. In het schriftelijk verslag hebben wij een aantal indringende vragen over dit voorstel gesteld. Die zijn wat ons betreft adequaat beantwoord, waardoor ik hier mijn instemming kan geven aan het wetsvoorstel. Het voorstel past namelijk ook goed in een aantal van onze uitgangspunten.

In de eerste plaats past het wetsvoorstel goed in het uitgangspunt van de VVD dat wij graag meer academici voor de klas zien. Wij willen toegroeien naar een systeem waarin het meer dan nu gebruikelijk is om als docent een masteropleiding te hebben gevolgd. Aan beide uitgangspunten draagt dit wetsvoorstel bij. Door de educatieve minor kunnen studenten aan universiteiten reeds in een vroeg stadium kennismaken met het vak van leraar. Wij hopen natuurlijk dat dit smaakt naar meer en dat de docenten die via een educatieve minor leraar zijn geworden, op een gegeven moment hun carrière een verdere impuls willen geven door een masteropleiding te volgen. Via die carrièrestap kunnen ze dan ook in de bovenbouw lesgeven. Eigenlijk zou de educatieve minor dan ook goed passen in een andere wens van de VVD, namelijk om iets van het oude aktensysteem weer in ere te herstellen. Men herinnert het zich misschien nog wel: een systeem waarin docenten via een verdere toegespitste vakstudie in deeltijd akten behalen die hun verdere onderwijsbevoegdheden verschaffen. Het stapelen van akten in eigen tempo zorgt ervoor dat gemotiveerde en ambitieuze docenten op een meer flexibele wijze onder behoud van hun eigen voorkeur carrière voor de klas kunnen maken. Mede om die reden juichen wij de komst van de educatieve minor toe. Oké, het is iets heel anders, maar het heeft wel wat trekjes die op zo'n systeem beginnen te lijken. Ik hoop dat de Raad van State ongelijk krijgt en dat de staatssecretaris gelijk krijgt; met andere woorden, dat de nieuwe mogelijkheid geen verdringing betekent van de kopopleidingen, maar dat uiteindelijk meer studenten via de route van de educatieve minor en/of de master voor het onderwijs zullen kiezen.

Maar het al dan niet doorstromen naar een master, meteen na de bachelor of na een aantal jaren in het onderwijs, is wat ons betreft wel de keuze van de student of leraar zelf. De AOb, de onderwijsvakbond, stelt bijvoorbeeld voor om het leraarschap op basis van een educatieve minor voor een maximumtermijn van vijf jaar toe te staan en te koppelen aan de verplichting om een master te volgen. Dat zegt ook de heer Jasper van Dijk in zijn amendement. De VVD is het daar niet mee eens. De keuze om een master te volgen is aan de student of leraar zelf. De beloning is er dan ook naar. Met een master mag je ook in de bovenbouw van het havo of vwo lesgeven, zonder die master niet. Dat zijn carrièreoverwegingen die iedereen voor zichzelf kan en mag maken. Ik vind het zelfs een gemiste kans, bijvoorbeeld van de AOb, om zo in het defensief te schieten. Als vanuit die hoek letterlijk wordt gesteld dat noch de samenleving, noch het bedrijfsleven de bachelor als een volwaardig uitstroommoment ziet, dan denk ik dat het helemaal tijd wordt voor deze educatieve minor. Immers, dan voegen wij iets wezenlijks toe aan de bachelor-masterstructuur, waarbij ook studenten met een bachelordiploma voor zichzelf een zelfstandige en herkenbare positie op de arbeidsmarkt zouden moeten verwerven.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Maar wat nu als die educatieve minor/bachelorstudenten en masse niet doorgaan naar die masteropleiding? Is het dan uitstekend volgens de VVD? Ziet de heer Harbers dat als een kwaliteitsverbetering?

De heer Harbers (VVD):

Dan is het nog altijd de keuze van die studenten zelf. Zoals ook in de nota naar aanleiding van het verslag staat, zijn het wel docenten die goed zijn opgeleid voor de taken die zij verrichten, namelijk in de onderbouw van het havo en vwo en in het vmbo theoretische leerweg. Zij hebben een aantal dingen niet gedaan in hun opleiding, maar dat zijn wel die dingen die hen voor de bovenbouw gekwalificeerd zouden maken. Het zijn helemaal hun eigen carrièreoverwegingen hoe zij hun eigen vak vorm willen geven.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik snap dat de VVD de keuzevrijheid van studenten hoog heeft staan, maar de heer Harbers gaat eigenlijk helemaal mee in de retoriek en het enthousiasme van de staatssecretaris dat het allemaal geweldig is. Hij luistert helemaal niet naar de kritiek op de werkvloer van de deskundigen die met deze mensen werken. Bovendien lees ik dat zijn collega mevrouw Dezentjé zegt dat elke docent eigenlijk een eerstegraadsbevoegdheid zou moeten halen. Die garantie geeft de heer Harbers helemaal niet, als hij hier klakkeloos in meegaat.

De heer Harbers (VVD):

Precies dat heb ik eerder al gezegd. Het liefst hebben wij dat uiteindelijk iedereen uit eigen motivatie daarvoor kiest. Wij kunnen de studenten niet dwingen om uiteindelijk een master te volgen, deze of welke andere master dan ook. Het is de eigen keuze van de studenten en van de leraren om daartoe te besluiten. Doen zij het niet, dan weten zij ook wat zij missen. Dan zijn zij uitsluitend bevoegd om in de onderbouw les te geven en is dat hun eindig carrièreperspectief in het onderwijs.

Met mijn opmerkingen over de bachelor-masterstructuur en het feit dat ik toejuich dat studenten met een bachelordiploma ook een zelfstandige positie op de arbeidsmarkt krijgen, kom ik bij het tweede uitgangspunt van de VVD waarin dit wetsvoorstel goed past, te weten dat leraren weer carrière moeten kunnen maken voor de klas. Te veel leraren hebben nu het gevoel dat zij alleen carrière kunnen maken als manager binnen de school. Te veel jonge, enthousiaste leraren gaan na een aantal jaar lesgeven naar het bedrijfsleven. Het toevoegen van een educatieve minor kan een eerste stap betekenen op de onderwijsladder, later gevolgd door Harbersde master, om op die manier een verdere carrière vorm te geven. Ik denk dat het ook zorgt voor een nieuwe instroom van studenten die op dit moment helemaal niet kiezen voor het onderwijs. Die kansen moeten wij zeker waarmaken.

Op dit punt heb ik overigens een vraag aan de staatssecretaris. Het voorliggende voorstel spreekt over de educatieve minor als een nieuwe mogelijkheid, te volgen voor studenten vanaf dit studiejaar en tijdens hun bachelorfase. Begrijp ik het nu goed dat de mogelijkheid niet openstaat voor studenten die hun bachelorfase reeds hebben afgerond? Stelt u zich de situatie voor dat een student een eerste bachelor heeft afgerond, misschien nog de bachelorfase van een tweede studie volgt of een andere masteropleiding als vervolg op de bacheloropleiding. Ik maak uit het wetsvoorstel en de beantwoording van de vragen op dat die studenten de educatieve minor niet kunnen volgen. Dat zou echter betekenen dat het effect van je bachelordiploma afhangt van het min of meer toevallige moment waarop je dat diploma hebt behaald, in het verleden of in de toekomst. Is de staatssecretaris het niet met mij eens dat wij de mogelijkheid van een educatieve minor eigenlijk ook moeten openstellen voor studenten die hun bacheloropleiding nu al binnen hebben?

Naast deze vragen en opmerkingen kwam bij mij nog de gedachte op dat het misschien juist ook voor het voorbereidend beroepsonderwijs – en dan bedoel ik de meer beroepsgerichte leerwegen – goed zou zijn als wij ook daar nog eens kijken of wij een extra impuls kunnen geven aan meer goed gemotiveerde en enthousiaste docenten voor de klas. Is bijvoorbeeld wel eens nagedacht over een soort educatieve minor in het hbo, zodat je bijvoorbeeld met je hbo-bachelor elektrotechniek en een soort educatieve minor voor de klas kunt staan? Nu moet je nog een diploma hebben van een eerstegraads- of tweedegraadsdocentenopleiding in het vak waarin je lesgeeft. Hoe denkt de staatssecretaris daarover? Ik ben benieuwd of hier al naar is gekeken? Zou het niet lonen om ook daarover na te denken, zodat wij ook het voorbereidend beroepsonderwijs in de toekomst kunnen voorzien van meer en betere docenten?

Ik rond af. De VVD-fractie staat positief tegenover dit wetsvoorstel. Voor de aantrekkelijkheid van een loopbaan in het onderwijs moeten heel veel zaken goed geregeld zijn. Wij noemden in onze schriftelijke inbreng bijvoorbeeld ook het beloningsgebouw, de carrièremogelijkheden en loon naar prestatie. Ik hoop ook dat wij over een aantal jaren kunnen concluderen dat datgene wat wij allemaal willen, namelijk meer goed gemotiveerde en enthousiaste leraren die bewust kiezen voor een carrière in het onderwijs, met dit voorstel weer een extra impuls krijgt.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Mijn stem is niet vanuit emotie met dit wetsvoorstel een beetje minder stabiel, maar dat komt meer door een verkoudheid die op dit moment op mijn stembanden slaat.

De voorzitter:

Mijn moeder zei altijd dat je dan je stem moet sparen.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Ik vind dat je dat soort opmerkingen af en toe ook moet logenstraffen en zal nu een speech à la Castro gaan afsteken.

In het rapport van de heer Rinnooy Kan uit 2007 wordt helder aangegeven dat binnen een periode van zeven jaar ongeveer driekwart van de docenten uit het onderwijs zou vertrekken. Van de mensen die op dat moment voor de klas stonden en in het onderwijs actief waren, zou binnen zeven jaar 75% naar een andere plek gaan. Zij zouden in het bedrijfsleven een baan hebben gevonden of zij zouden gepensioneerd zijn dan wel met de VUT zijn gegaan. Nu is dat allemaal wat vertraagd door de economische crisis, maar het beeld is nog steeds een beeld dat ertoe leidt dat wij op termijn echt een kwantitatief en kwalitatief tekort krijgen.

Er is op dat moment ook voorgesteld om een aantal onorthodoxe maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat wij aan de ene kant docenten in het onderwijs houden en aan de andere kant het aantrekkelijker maken voor mensen om in het onderwijs actief te worden. Bij dat eerste geldt in belangrijke mate de lerarenbeurs. Daar geldt ook het systeem van de functiemix waarmee wij geprobeerd hebben om het aantrekkelijker te laten zijn om in het onderwijs actief te blijven. Aan de andere kant hebben wij bijvoorbeeld de pilot Eerst de Klas, een initiatief om ervoor te zorgen dat mensen die misschien niet automatisch voor het onderwijs zouden hebben gekozen, toch eerst een aantal jaren in het onderwijs actief te laten zijn. In dat kader is ook de educatieve minor op tafel gelegd.

Wij denken dat die educatieve minor een goed instrument kan zijn om mensen ertoe te verleiden om in het onderwijs actief te worden. Tegen mensen wordt gezegd: hier ligt een gigantisch mooie uitdaging; wij bieden de mogelijkheid om op een laagdrempelige manier met het onderwijs in aanraking te komen en wij hopen dat je daar zo enthousiast over zult zijn dat je daarna ook de volledige masteropleiding wilt gaan volgen. Er is in dit geval absoluut geen sprake van kwalitatieve achteruitgang of downgrading, zoals dat dan zo mooi wordt genoemd door sommige organisaties. De vakinhoudelijke kennis van degene die dit gaat doen, is immers exact hetzelfde als van iemand die uiteindelijk zijn eerstegraads gaat halen. Het enige wat je kunt zeggen, is: ze hebben minder ervaring op het educatieve terrein, ze hebben minder ervaring opgedaan met lesgeven. Daarom wordt er ook voor gekozen om ze op dat terrein niet in aanraking te laten komen met de meest kwetsbare leerlingen. Dat zijn de leerlingen op een lager niveau dan vmbo theoretische leerweg. Daar mogen ze dus niet voor de klas staan. Verder mogen ze ook niet in dat hogere segment van de bovenbouw van het havo en het vwo komen. Wat dat betreft is het dus een andere bevoegdheid, die uitstekend past bij de kennis en de deskundigheid die zij op dat moment hebben gekregen.

Er is bovendien gezegd dat er heldere afspraken gemaakt worden tussen de universiteiten en de vo-scholen. Die vo-scholen zullen er namelijk voor moeten zorgen dat toekomstige leraren goed begeleid worden en dat ze uiteindelijk ook de deskundigheid krijgen om hun werk goed te doen. Er ligt dus ook een zware verantwoordelijkheid bij de vo-scholen om ervoor te zorgen dat dit een groot succes zal worden. Stel dat een student een school binnenkomt en die educatieve minor heeft gedaan, maar onvoldoende begeleiding krijgt, waardoor het uiteindelijk mislukt. Je weet dan zeker dat je zo'n persoon voor immer kwijt bent voor het onderwijs. Die vo-scholen hebben dus een zware verantwoordelijkheid en voelen ook ragfijn aan dat het verstandig is om die mensen op een goede manier te begeleiden. In tegenstelling tot een aantal andere partijen in de Kamer heeft de CDA-fractie daar wel vertrouwen in.

Dit wetsvoorstel is een uniek wetsvoorstel, omdat we al met een aantal zaken begonnen zijn terwijl de wettelijke basis daarvoor nog niet definitief geregeld was. Deze kwestie is expliciet in de Kamer aan de orde geweest en een overgrote meerderheid van de Kamer heeft toen gezegd dat we dit moesten gaan doen. Dat alleen al was een voldoende argument om te besluiten om hen die deze opleiding al gedaan hadden, niet in de kou te laten staan – zoals de SP zou willen – door dit controversieel te verklaren. Ik ben blij dat de Kamer de ruimte heeft gekregen om dit wetsvoorstel vandaag te behandelen.

Ik heb nog een opmerking die ik met name richt aan de AOb en de SP. Partijen die het hardst roepen dat er geen onbevoegde docenten voor de klas mogen komen te staan, zijn ook de partijen die het meest verzaken in het aanleveren van concrete oplossingen voor het lerarentekort. In de termijn van de heer Jasper van Dijk heb ik al geprobeerd om boven tafel te krijgen wat de concrete maatregelen van zijn zijde zijn, maar ik heb toen slechts platitudes gehoord, bijvoorbeeld dat de kwaliteit van onderwijs hoog in het vaandel moet staan en dat soort dingen. Ik heb echter niet gehoord welke concrete maatregelen hij op tafel gaat leggen om ervoor te zorgen dat zowel de kwaliteit van het onderwijs als het lerarentekort wordt aangepakt. Hoewel mevrouw Besselink en ik er allebei naar gevraagd hebben, hebben we daar tot op dit moment nog geen antwoord op gekregen.

De voorzitter:

We moeten niet de discussie overdoen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Nee. Het gaat overigens heel goed met de stem van de heer Jan Jacob van Dijk, moet ik vaststellen.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Het gaat steeds beter als ik u zie.

De voorzitter:

Maar mijnheer Jasper van Dijk, u bent vanuit uw beweging solidair. Ik dacht dus: ik help het u onthouden.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ja. Ik was ook helemaal niets van plan, maar ik word hier zo direct aangesproken! Het is echt een uitnodiging eerste klas. Als je een wetsvoorstel indient dat hevig onder vuur ligt in het onderwijs en dat door opleiders, docenten, vakbonden en vakverenigingen ernstig in twijfel wordt getrokken, moet je natuurlijk wel heel hoog van de toren gaan blazen om alsnog te laten zien hoe geweldig je het vindt. U mag hier enthousiast zijn, mijnheer Jan Jacob van Dijk, en u mag het allemaal geweldig vinden, maar u kunt niets beginnen tegen de gefundeerde kritiek van de vakverenigingen, van de vakbonden en van diverse hoogleraren en opleiders die ik deze week nog heb gesproken. Zij hebben gezegd dat de educatieve minor niet voldoende is voor een volwaardige bevoegdheid. U kunt dat negeren, maar dat wil ik bij dezen wel graag vaststellen.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Wellicht is het ook handig om dan even te definiëren wat "de vakbonden" zijn. Door wat u zegt, lijkt het dat de AOb de enige vakbeweging in Nederland is, maar het CNV heeft hier geen moeite mee en vindt dat men hiermee door zou kunnen gaan. Bovendien: als je twee wetenschappers bij elkaar zet, heb je drie verschillende meningen. Toevallig weet ik daar iets van af. Ik ben dus niet heilig overtuigd van de juistheid van de mening van een wetenschapper. Het gaat mij erom dat dit voorstel een goede basis zou kunnen bieden om het kwantitatieve en kwalitatieve tekort op te lossen. Ik heb daar een aantal randvoorwaarden aan verbonden, bijvoorbeeld dat ervoor gezorgd moet worden dat die mensen goed begeleid worden in de school. Ik noem straks nog een paar andere elementen waarop hopelijk ook een positieve reactie wordt gegeven. Ik maak bezwaar tegen uw verhaal dat deze personen over onvoldoende vakkennis beschikken om onderwijs te kunnen geven in de onderbouw van het algemeen vormend onderwijs. Het is alleen voor die groepen een bevoegdheid. Hun deskundigheid en kennis zijn ook voldoende om dit te doen. Daar wordt niet aan getwijfeld. U kunt hard roepen dat daar wel aan wordt getwijfeld, maar dat is op dit moment niet het geval.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Kijk, als je aarzelt over de juistheid van een voorstel, ga je altijd wat harder praten. Dat is typisch. Bovendien is het grappig dat de heer Jan Jacob van Dijk in het rijtje van critici alleen de vakbonden noemt. Ook het CNV en hoogleraren hebben namelijk zeer fundamentele kritiek geuit op dit punt, niet alleen de Algemene Onderwijsbond. De vakverenigingen noemt de heer Jan Jacob van Dijk echter niet in zijn rijtje. De maatschappijleraren, de natuurkundeleraren, de aardrijkskundeleraren enzovoorts, zeggen allen dat zij commentaar mochten leveren op dit voorstel, maar zij mochten niet zeggen of het überhaupt wel wenselijk was. Het was een voldongen feit. Er is dus ook helemaal geen draagvlak voor dit voorstel. Ik wil hier toch even laten vastleggen dat het CDA nooit veel heeft gehad met het creëren van draagvlak.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Op het moment dat om commentaar wordt gevraagd, staat het iedereen altijd vrij om aan te geven dat men bezwaar heeft tegen het voorstel. Dat hebben de vakverenigingen schijnbaar niet gedaan. Zij hebben alleen commentaar geleverd op een aantal onderdelen waarvan zij vonden dat het beter zou kunnen. Dat lijkt mij op zich een heel goede basis om dingen te gaan doen. Daarnaast vind ik het eerlijk gezegd nogal ver gaan om mij te verwijten dat wij onvoldoende aandacht hebben geschonken aan draagvlak in het onderwijs of überhaupt bij voorstellen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De heer Jan Jacob van Dijk kan nu toch luisteren? Hij kan vandaag toch zeggen dat hij luistert naar de vakverenigingen van leraren die zeggen dat je dit niet moet doen? De heer Jan Jacob van Dijk beweert alleen maar: zij hebben het toen niet gezegd. Ik vertel het hem nu. Ik vertel nu dat zij het geen goed voorstel vinden. Gaat hij daarnaar luisteren of niet?

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Ik vind het wel een heel gevaarlijke redenering om van alles wat de heer Jasper van Dijk zegt, te moeten geloven dat het de juiste mening is. De vakverenigingen hadden toen de gelegenheid om helder aan te geven "hoe en wat". Zij hebben gezegd: dit is het commentaar dat wij hierop hebben. Daarmee is aangegeven dat zij het wat dat betreft ondersteund hebben.

Een belangrijk element in deze discussie is het volgende. Hoe zorg je er nou voor dat deze mensen, die voor het eerst in aanraking komen met onderwijs of kunnen snuffelen aan hoe je in het onderwijs aan het werk zou kunnen gaan, deze masteropleiding uiteindelijk ook gaan doen? Ik sluit mij aan bij de redenering die de heer Harbers namens de VVD naar voren heeft gebracht. Een van de elementen van het rapport-Rinnooy Kan is dat mensen het onderwijs verlaten omdat er onvoldoende toekomstperspectief of carrièreperspectief is. Men kwam binnen op een functie en dat was negen van de tien keer ook de eindfunctie, tenzij je de richting van het management op wilde gaan. Het aantrekkelijke van dit voorstel is dat je binnenkomt in de onderbouw van het algemeen vormend onderwijs en daar les mag gaan geven. Als je ook in de bovenbouw aan het werk wilt gaan, is dat prima. Je wordt daartoe uitgedaagd en uitgenodigd, door uiteindelijk ook een masteropleiding te gaan volgen. Wat is nou een beter instrument om een toekomstperspectief en een carrièreperspectief op tafel te kunnen leggen? Ook om die reden denken wij dat het voorstel zoals dat nu op tafel wordt gelegd, een heel goed voorstel is. De minister heeft echter afspraken gemaakt met de VO-raad, dat zij uiteindelijk wil dat een groter aantal van deze mensen die stap ook gaat zetten. Hoe gaat zij precies deze afspraken monitoren? Hoe gaat zij daarvoor zorgen? Ik denk namelijk dat het goed is, om het tekort aan eerstegraadsleraren te kunnen bestrijden, dat zo veel mogelijk van deze studenten uiteindelijk die masteropleiding gaan doen. Ik wil ze niet verplichten. Die gedachte komt nog een beetje voort uit een trotskistische filosofie, dat je namelijk van bovenaf oplegt hoe het moet gebeuren en dat iedereen dan volgt. Dat is niet direct de filosofie die wij erop nahouden.

Ik heb drie vragen. Aan de opmerkingen over waar in de komende jaren de grote tekorten te verwachten zijn, is een tabel gekoppeld. Opvallend is dat er voor heel veel tekorten een oplossing is gevonden, maar niet voor de zorg. De staatssecretaris schrijft dat in de komende periode ook voor de vakken omtrent zorg in het onderwijs behoorlijke tekorten worden verwacht. In de tabel staat echter geen enkele keer een opleiding die hierbij iets kan betekenen. Heb ik iets gemist? Is er geen opleiding die iets kan betekenen? Of verwacht de staatssecretaris er helemaal niets van?

De heer Harbers heeft een vraag gesteld waarbij ik mij aansluit. Stel dat iemand een bacheloropleiding heeft gevolgd, nu bezig is met een masteropleiding en alsnog een educatieve minor wil volgen. Die vraag hebben wij gesteld in het verslag en het antwoord is: het kan niet. Natuurlijk kunnen hieraan allerlei technische problemen ten grondslag liggen, maar ik wil graag weten waarom de staatssecretaris niet wil nadenken over de vraag hoe zij ervoor kan zorgen dat deze mensen op de een of andere manier toch de gelegenheid krijgen om voor de klas te gaan staan zonder dat zij alsnog, na bijvoorbeeld hun research master of een andere master, een volledige educatie master moeten halen. Wil de staatssecretaris toelichten hoe zij hiermee denkt om te gaan?

Tot slot vraag ik aandacht voor een wat gevoeliger onderwerp, namelijk de vraag hoe wij ervoor zorgen dat de bevoegdheid en kwaliteit van de zittende en nieuwe docenten op peil blijven. In het rapport van de commissie-Rinnooy Kan wordt in dit kader voorgesteld dat er een lerarenregister wordt ingesteld. Destijds is ervoor gepleit om dit privaatrechtelijk te regelen. Inmiddels is men daar al tweeënhalf jaar mee bezig en er is nog steeds geen register. Ik acht het van groot belang dat zo'n lerarenregister zo snel mogelijk wordt ingesteld. Ik zie echter allemaal e-mails passeren van organisaties die ruzie met elkaar hebben over de vraag wie nu wat precies zou mogen doen. Toch zou ik graag zien dat het lerarenregister er op 1 augustus 2010 ligt. Als dit niet het geval is, zou de staatssecretaris stappen moeten ondernemen en er misschien zelfs voor moeten kiezen om het dan maar publiekrechtelijk te doen.

Hoe zorgen wij ervoor dat de docenten die nu voor de klas staan, blijven doorgaan met deskundigheidsbevordering? 10% van de onderwijstijd is gereserveerd voor deskundigheidsbevordering, maar ik krijg te veel signalen en ik hoor te vaak dat mensen daar niets mee doen en dat zij daarmee niet bezig zijn. Hoe kan de staatssecretaris bevorderen dat hierin verandering komt? Overigens doe ik een oproep aan het onderwijspersoneel om gebruik te maken van de mogelijkheden voor deskundigheidsbevordering. De lerarenbeurs schijnt een groot succes te zijn, maar die andere 10% moet veel beter en nuttiger worden gebruikt.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Het is al weer even geleden dat het sombere bericht over de omvang en de kwaliteit van het toekomstige lerarenkorps ons bereikte in het rapport Leerkracht. Daarna is er een actieplan LeerKracht uitgerold en terecht. Vandaag bespreken wij een deeloplossing voor dit probleem, namelijk dat van de educatieve minor.

In het voorliggende wetsvoorstel is de spanning tussen kwaliteit en kwantiteit duidelijk aanwezig. De versoepelingen en nieuwe mogelijkheden staan duidelijk in het licht van het naderende tekort aan leraren. Zonder dit tekort zouden wij niet snel spontaan tot dit voorstel gekomen zijn. De belangrijkste vraag blijft nu, hoe ver wij in ons streven naar kwantitatieve vergroting kunnen gaan zonder de kwaliteit in gevaar te brengen.

Voor de SGP-fractie is het uitgangspunt helder. Als studenten leraar willen worden, moeten zij een stevige vakinhoudelijke basis hebben. Dit betekent dat in veel gevallen minimaal een bachelor moet zijn behaald. Als wij zelfs daarop zouden beknibbelen, brengen wij de kwaliteit in gevaar. Ook mag niet de indruk ontstaan dat het onderwijs een sector is waar je zomaar kunt inrollen, omdat er nauwelijks eisen zijn. Hoe kijkt de staatssecretaris hier tegen aan? Zij stelt terecht dat de educatieve minor voldoet aan de eisen voor de tweedegraadsopleiding, maar zij moet toch ook erkennen dat de vakinhoud komt te lijden onder het feit dat 30 studiepunten aan didactiek worden besteed? Dat is toch niet gering. Als zij stelt dat dit voor de onderbouw niet problematisch is, waarom was het dat tot op dit moment dan wel?

Werving van meer leraren is de komende jaren natuurlijk van groot belang. Mijn fractie staat er volstrekt achter dat wij daarmee bezig zijn. Het is belangrijk om te zoeken naar creatieve oplossingen die op de lange termijn geen negatieve effecten sorteren. Bij het werven van nieuwe studenten voor het onderwijs dienen verder wel de randvoorwaarden van de verhoging van status en kwaliteit van de leraar in beeld te blijven. Ik hoop dat de staatssecretaris dit uitgangspunt deelt.

Mijn fractie heeft destijds helaas niet kunnen deelnemen aan het overleg waarin groen licht werd gegeven aan de educatieve minor. Ook heeft mijn fractie de motie van het lid Van Dijk van de SP-fractie niet gesteund. Mijn fractie vond het geen verstandig idee om helemaal te stoppen met de educatieve minor. Er dient een mogelijkheid te zijn, mits de voorwaarden helder zijn en er een incentive blijft om de door ons gewenste kwaliteitsslag te maken.

Voor de SGP-fractie is de leraar die een bachelor met een educatieve minor heeft gehaald, geen structurele oplossing. Deze opleiding moet een opstapje zijn naar een betere kwalificatie. Wij moeten garanderen dat de reductie van vakinhoud in de bachelor op termijn wordt gecompenseerd. Daarom heeft de SGP-fractie een amendement ingediend waarin het behalen van een master binnen twee jaar verplicht wordt gesteld, met een verlenging van maximaal nog eens twee jaar. In totaal kom je dan uit op vier jaar. Hiermee wordt aangesloten bij bepalingen in de wet voor het voldoen aan de onderwijsbevoegdheid, want op deze manier is het ook nu geregeld.

Het levert bovendien geen problemen op, aangezien de ervaring leert dat vrijwel alle bachelors doorstromen naar een master. Overigens staan natuurlijk ook andere mogelijkheden om te voldoen aan de bevoegdheidseisen gewoon open, bijvoorbeeld de tweedegraadsopleiding. Graag verneem ik de reactie van de staatssecretaris. Is zij ook van mening dat wij moeten garanderen dat er geen reservoir ontstaat aan leraren die enkel een bachelor met educatieve minor bezitten?

Er is een vraag blijven liggen over de winst die met de educatieve minor wordt geboekt. Leerlingen kunnen na drie jaar bachelor les gaan geven. Als ze eerst een reguliere bachelor volgen en daarna een lerarenopleiding, kunnen ze na vier jaar les gaan geven. De winst is in dit geval dus slechts één jaar. Dat lijkt niet veel zoden aan de dijk te zetten, terwijl er wel een risico aan kleeft. Hoe ziet de staatssecretaris dit? Kunnen wij die vertraging met één jaar niet accepteren, gezien de lange termijn waarover de gevolgen worden uitgesmeerd?

Mevrouw Besselink (PvdA):

Wat is volgens de heer Van der Vlies de meerwaarde van de educatieve minor? Waarom zou een student met andere woorden niet onmiddellijk kiezen voor de eerstegraadslerarenopleiding? Dat is toch zeker ongeveer hetzelfde? Wat is ten slotte die extra mogelijkheid om kennis te maken met het onderwijs?

De heer Van der Vlies (SGP):

Die extra mogelijkheid om kennis te maken met het onderwijs ondersteunt mijn fractie, maar dan wel met het perspectief op een totale kwalificatie. Dat is eigenlijk de essentie van onze opvatting. Het verschil tussen het amendement en de oude gang van zaken is dat je volgens mijn amendement de opleiding moet afmaken, voordat je de bevoegdheid kunt halen. Als je eerder het onderwijs binnenstapt, ben je onbevoegd, terwijl je in het geval van de educatieve minor voor dat deel bevoegd bent. Dat is het verschil.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

De termijn is dus het essentiële verschil tussen het voorstel van de heer Jasper van Dijk en uw voorstel? Hij stelt namelijk een termijn van vijf jaar voor en u een termijn van vier jaar. Of zijn er nog meer verschillen?

De heer Van der Vlies (SGP):

U merkt terecht op dat er verschillen in de terminologie zitten. De heer Jasper van Dijk spreekt namelijk over een educatieve master, terwijl ik het heb over een master die vakinhoudelijk in het verlengde ligt van de bachelor, maar dan uiteraard wel met die educatieve aantekening.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Als wij uw amendement zouden volgen, dan ...

De heer Van der Vlies (SGP):

Dat zou verstandig zijn.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

U moet dat natuurlijk wel zeggen, want anders zou u uw eigen amendement ondermijnen. Stel dat wij dat amendement volgen. Als iemand na vier jaar toch niet de master behaald heeft, wat is dan de consequentie?

De heer Van der Vlies (SGP):

Inderdaad loopt de benoeming dan af, want het bevoegde gezag heeft niet meer de mogelijkheid om zo iemand te benoemen. De benoeming was immers tijdelijk, voor twee jaar, eventueel te verlengen met nog een periode van twee jaar. Dat is het eind. Als iemand daarna toch blijft, geeft hij onbevoegd les. Daarvan zijn wij geen van allen voorstander.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Allereerst complimenteer ik de heer Van der Vlies die met dit amendement aangeeft wel om onderwijskwaliteit te geven, in tegenstelling tot het CDA. Ter aanvulling vermeld ik dat mijn amendement ook regelt dat de student een educatieve master moet halen in het domein van de gekozen educatieve minor. Verder zie ik grote overeenkomst, behalve bij de termijn. Wellicht worden wij het nog eens over een samenvoeging.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik heb het amendement voorbereid, niet wetend dat de heer Jasper van Dijk met iets vergelijkbaars bezig was. Zo werken die dingen. Die amendementen komen dan ongeveer tegelijk in de Kamer aan, zij het dat zich in de nummering wel een volgorde van binnenkomst aftekent. Ik wist het echter niet. Laten wij even kijken wat wij verder hiermee doen. Ik ben uiteraard in voor elk coöperatief en constructief overleg.

De heer Dibi (GroenLinks):

Voorzitter. In Finland is er geen lerarentekort. Slechts één op de tien aanmeldingen voor een opleiding tot docent wordt geaccepteerd. Daarvan kunnen wij in Nederland alleen dromen op dit moment. Van alle sectoren heeft het onderwijs namelijk de oudste werknemers, zoals ik las in de nota Werken in het onderwijs. 25% van de leraren is ouder dan 50 jaar. Over een paar jaar zal daarom de grote exodus van de babyboomers beginnen. Die grote exodus is niet alleen getalsmatig een probleem, want de tekorten nemen daardoor ook kwalitatief toe. Er staan steeds minder academici voor de klas. In 2006 was nog 45% een eerstegraadsdocent. In 2008, slechts twee jaar later, is dat percentage gedaald naar 40,8.

Het kwalitatieve en kwantitatieve lerarentekort baart ons allen zorgen. Daarover zijn wij het snel eens. Wij zijn het bovendien eens over het feit dat goed onderwijs staat of valt met de kwaliteit van de docent. Er is één doorslaggevende factor voor de kwaliteit van onderwijs, namelijk de kwaliteit van de juf, de meester of de leerkracht. Je kunt urenlang filosoferen over wat een goede leraar uitmaakt. Niet elke leraar met de juiste papieren is een goede leraar, terwijl een leraar die volgens de wet niet bekwaam wordt geacht dat juist wel kan zijn. De leraar staat namelijk aan het roer van een leerproces dat zich niet laat vangen in een economisch model. Ik ben dan ook heel erg benieuwd naar en bezorgd over de resultaten die de werkgroep volgende week presenteert met als doel 20% te bezuinigen door de arbeidsproductiviteit in het onderwijs te vergroten. Dit lijkt buiten de orde, maar is dat natuurlijk niet. Wij kunnen namelijk van alles verzinnen om het lerarentekort aan te pakken. Het is in ieder geval geen oplossing om van een school een soort productiefabriek te maken.

Het is vandaag de vraag of de educatieve minor wel een oplossing is voor zowel het kwantitatieve als het kwalitatieve lerarentekort. De staatssecretaris – of moet ik inmiddels minister zeggen? – denkt van wel. In verschillende debatten heeft zij bevlogen betogen gehouden over hoe de educatieve minor kan bijdragen tot meer academici voor de klas. Zij is ervan overtuigd dat een bacheloropleiding voldoende basis biedt om in de mavo, het vmbo-t, en in de onderbouw van de havo en het vwo voor de klas te staan. Let wel, in geen enkel ander land ben je na drie jaar bachelor hiertoe bevoegd.

De staatssecretaris is bovendien ervan overtuigd dat deze bachelors min of meer vanzelf zullen doorstuderen om ook de bevoegdheid voor eerstegraadsdocent te behalen. Waarop baseert de staatssecretaris dit? Ik heb al in eerdere debatten aangegeven dat de GroenLinks-fractie daar sceptischer tegen aankijkt. Die scepsis heeft de staatssecretaris in haar reactie op de Raad van State en in de nota naar aanleiding van het verslag niet weggenomen, sterker nog, die is groter geworden. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat de staatssecretaris het zich een beetje te comfortabel heeft gemaakt in de ruime steun die zij geniet in de Tweede Kamer. Doordat de fracties van de VVD, het CDA en de PvdA best wel kritiekloos en jubelend zijn over het wetsvoorstel, is de kans dat wij de staatssecretaris kunnen dwingen om een aantal strikte randvoorwaarden te stellen, veel kleiner geworden. Ik hoop dat de woordvoerders van de bovengenoemde fracties het de staatssecretaris toch nog moeilijker gaan maken. De commissie-Dijsselbloem heeft immers wel uitgewezen dat wij over het wat gaan en dat de kerntaak van de overheid, te weten toezien op de kwaliteit van het onderwijs, te lang is verwaarloosd. Dit gaat precies daarover! De educatieve minor heeft heel erg te maken met de kwaliteit van het onderwijs.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De heer Dibi heeft gelijk: de fracties van het CDA, de PvdA en de VVD hobbelen kritiekloos en juichend achter de staatssecretaris aan. Toen wij echter dit onderwerp controversieel hadden kunnen verklaren, was de heer Dibi zelf ook kritiekloos, terwijl hij nu allerlei goede punten aanspreekt. Kan hij dat nog toelichten?

De heer Dibi (GroenLinks):

Dat is toevallig net het volgende blokje, dus ik ga daar gewoon mee verder.

Er is discussie geweest over het mogelijk controversieel verklaren van dit wetsvoorstel. Ik was daar geen voorstander van. Immers, er zijn al studenten bezig of zelfs al afgestudeerd. Deze studenten hebben recht op duidelijkheid. Dat betekent wat mij betreft echter niet dat we klakkeloos kunnen instemmen met het wetsvoorstel dat nu voorligt. Ik doe er nog een schepje bovenop: de SP-fractie heeft ook al een keer een motie ingediend om de hele educatieve minor af te blazen. Daar heb ik ook tegen gestemd. Er lag toen nog niet eens een definitieve wetstekst. Uiteindelijk moeten wij ons allemaal gaan beraden op het aankomende lerarentekort en op de vraag welke stappen een bijdrage kunnen leveren aan de oplossing daarvan. Dit zou misschien wel eens een oplossing kunnen zijn, althans een van de deeloplossingen.

Ik heb er nog wel een aantal kritische vragen over en hoop dat de staatssecretaris er open voor staat om met de Kamer een aantal zaken te regelen. Het grootste punt van zorg voor mijn fractie – en gezien de nota naar aanleiding van het verslag zeker niet van mijn fractie alleen – is dat het kabinet wel erg vertrouwt op de scholen en universiteiten om ervoor te zorgen dat de bachelors doorstromen naar de wetenschappelijke masteropleiding. De inzet is altijd geweest dat we meer eerstegraders voor de klas krijgen. Wat ons betreft moet dat niet alleen in de bovenbouw van het havo en het vwo – dit is voor ons echt een hard punt – maar misschien ook juist wel in de onderbouw van het vmbo en in de onderbouw van havo en vwo. Daar hebben we op dit moment namelijk de meeste onbevoegde docenten. Al deze kinderen verdienen de best geschoolde leraar.

De ambitie om meer eerstegraders voor de klas te krijgen, wordt te vrijblijvend ingevuld. Ten eerste heeft het kabinet er niet voor gekozen om eerstegraders automatisch beter te belonen zoals de heer Rinnooy Kan, naar wie eerder is verwezen, adviseerde. GroenLinks heeft het altijd betreurd dat die koppeling is losgelaten en dat die beslissing wordt overgelaten aan onderwijsbestuurders. Ten tweede laat de staatssecretaris ook met dit wetsvoorstel de kans lopen om er echt voor te zorgen dat er meer eerstegraders voor de klas komen. Ze heeft slechts de ambitie dat de studenten die hun educatieve minor halen, doorstromen naar een wetenschappelijke master of een opleiding. Dat vinden wij te vrijblijvend en wel om meerdere redenen. Ik noem er vier. De staatssecretaris geeft aan dat op dit moment bijna alle bètastudenten doorgaan voor een master. Dat klopt, maar dat kan natuurlijk veranderen nu de educatieve minor wel rechtstreeks opleidt voor een relevante een veelgevraagde arbeidsmarktpositie. Graag een reactie. Bovendien denkt de staatssecretaris een beetje te gemakkelijk over de mogelijkheden om naast een zware lerarenbaan een extra studie te doen. Een beginnend leraar heeft het namelijk zwaar. Er is afgesproken dat de startende leraar goede begeleiding krijgt en minder dan 20% les hoeft te geven voor de duur van één jaar. We willen niet dat de vlucht die we nu heel erg zien bij nieuwe leraren, toeneemt en dat zou nog wel eens een zwak punt kunnen zijn van het voorliggende wetsvoorstel. De staatssecretaris heeft vooralsnog geen informatie over hoe dat in de praktijk werkt. Kunnen wij die informatie wel tegemoet zien? Gelukkig is de lerarenbeurs een groot succes, maar die regeling loopt af. In reactie op de Raad van State geeft de staatssecretaris aan dat er een nieuwe subsidieregeling komt. Graag meer informatie daarover. Wanneer kunnen wij die verwachten? Hoeveel leraren kunnen daar een beroep op doen?

De lerarenbeurs is wel een groot succes, maar het uitgeven van het geld uit de potjes voor scholing door bestuurders is dat zeker niet. Dat is al heel erg lang zo. Wat voor actie wil de staatssecretaris op dat punt ondernemen?

De kwaliteit van het onderwijs is mijn fractie te dierbaar voor de vrijblijvendheid die de staatssecretaris tentoonspreidt. De creatieve oplossing van de educatieve minor moet er niet toe leiden dat we lagere kwaliteitseisen accepteren. Inderdaad, de indruk moet niet gewekt worden dat je in het onderwijs lekker kunt instromen zonder dat er heel strenge eisen worden gesteld. Daarom steun ik zowel het amendement van de heer Jasper van Dijk als dat van de heer Van der Vlies van harte. Ik hoop dat zij hun twee amendementen kunnen laten opgaan in één amendement en dat ook andere woordvoerders bereid zijn om daarin mee te gaan. Ik snap namelijk echt niet wat erop tegen is om tegen bachelorstudenten te zeggen dat zij binnen vijf jaar ook hun master moeten halen. Wat is daarop tegen? Het is toch niet meer dan normaal dat wij als overheid die kwaliteitseis durven te stellen? Dat is toch het wat? Daarvoor zijn wij hier toch?

Een ander punt van zorg is dat de educatieve minor opleidt tot leraar algemeen voortgezet onderwijs. De staatssecretaris hoopt dat er daardoor uiteindelijk meer eerstegraders voor de klas komen. Nu vind ik het zo jammer dat het vmbo, behalve de theoretische leerweg, en het mbo wederom buiten schot blijven. Juist daar zijn de beste leraren nodig, zoals ik eerder heb gezegd. Juist daar hebben leraren veel meer vaardigheden dan kennis alleen nodig. In de huidige lerarenopleiding wordt daaraan veel te weinig aandacht besteed. Daarom wil ik een suggestie doen. Is de staatssecretaris bereid om met het onderwijsveld – dan bedoel ik niet alleen de werkgevers, zoals de staatssecretaris het onderwijsveld vaak interpreteert, maar alle onderwijsorganisaties – in gesprek te treden over de vraag of er een aparte opleiding moet komen voor het vmbo? Dat kan een minor of een master aan het hbo of de universiteit of wat dan ook zijn. Het moet in ieder geval een opleiding zijn die zich volledig richt op het vmbo. De docenten op die scholen hebben namelijk allerlei extra kwaliteiten nodig om met die doelgroep mee te gaan. Ik overweeg om het initiatief te nemen, maar volgens mij is de staatssecretaris op dit punt ook wel bereidwillig. Ik kijk uit naar haar reactie.

Ik rond af. Zoals ik in het begin zei, hebben ze in Finland geen lerarentekort. Het is mijn vaste overtuiging dat dit mede te danken is aan het feit dat Finse leraren vertrouwen genieten van hun bestuurders, beleidsmakers en politici. Leraren hebben daar veel invloed op de lessen die ze geven. Zij hebben amper papierwerk en hoeven niet uren te vergaderen. Dat vertrouwen verdienen de Nederlandse leraren ook. Daarvoor is wel nodig dat wij ze in staat stellen en verplichten om de beste leraar te zijn die ze kunnen zijn.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Voorzitter. Hartelijk dank voor de reactie in de eerste termijn vanuit uw Kamer en nogmaals zeer veel dank dat u dit wetsvoorstel niet controversieel hebt verklaard. De Kamer gaf zelf al aan dat aan jongeren die nu een bachelor volgen, was toegezegd dat wij hiermee aan de slag zouden gaan. Ik ben heel blij dat dat daadwerkelijk gebeurd is. Natuurlijk ben ik ook niet blind voor punten die aandacht behoeven in de komende tijd, zoals ook door mevrouw Besselink naar voren gebracht is als het gaat om de evaluatie. Maar ik ben ervan overtuigd dat dit echt een mooie wet is en een goede stap om niet alleen maar te praten, maar iets te doen aan het aanpakken van het kwalitatieve en kwantitatieve lerarentekort, dus zeer veel dank.

Vorig jaar spraken wij in het algemeen overleg over de minor, en uw Kamer stemde ermee in om dit studiejaar daarmee al te mogen starten. Dat hebben ook negen universiteiten gedaan, vooruitlopend op het wetsvoorstel. Zij hebben mij de opdracht gegeven om dit wetsvoorstel zo snel mogelijk bij uw Kamer te brengen.

Wij hebben een behoedzame invoering afgesproken, want laten wij eerlijk zijn, een kleine sprong in het diepe is het natuurlijk wel. Dan is het belangrijk dat alle zaken eromheen op een heel zorgvuldige manier gebeuren, dus een terughoudende verwantschapstabel was de eerste stap, en nu ligt er een iets uitgebreidere tabel die uw instemming kan vinden. De heer Jasper van Dijk heeft daarover een vraag gesteld, waar ik zo op inga.

De NVAO heeft alle opleidingen die wilden starten doorgenomen en van een positief advies voorzien als dat kon. Als dat nog niet positief was, zijn die opleidingen ook nog niet gestart en zijn zij weer opnieuw langs de NVAO gegaan. Zo gaan er weer twee opleidingen aan de slag met de educatieve minor, te weten de Erasmus Universiteit en de Universiteit Maastricht. Ik weet dat Tilburg en de Open Universiteit nog in de wacht staan om het NVAO-stempel te krijgen in de komende tijd.

Dit betekent dat er veel belangstelling is bij onze universiteiten. Dat vind ik een heel belangrijk neveneffect van deze wet, namelijk dat het wetenschappelijk onderwijs in Nederland zich verantwoordelijk voelt voor lerarenopleidingen. Dat was eigenlijk gewoon een beetje weggezakt, terwijl het vroeger vanzelfsprekend was. Als je je kandidaats had, mocht je het leraarschap gaan beoefenen, en ging je zonder enige educatieve of didactische aantekening vrolijk aan de slag. Vele leraren van nu, waarover wij buitengewoon tevreden zijn, staan op die manier voor de klas en zijn vervolgens nog opgeschoold, zo zij dat wilden. Het zijn wel de leraren van vandaag die nu vragen om de zorg voor de lerarenopleiding van vandaag, en terecht. Vanuit diezelfde optiek en die kansen van toen willen wij ook nu kijken naar de kansen van vandaag.

Ik vind het geweldig dat, na een periode dat slechts 2% van onze studenten, zo'n 600 jongeren per jaar, het onderwijs instromen, waarbij de relatie onderwijs-universiteit zachtjesaan aan het wegvallen is, wij nu weer de belangstelling zien opkomen vanuit de universiteiten om zich bezig te houden met het leraarschap. Sterker, het is niet meer alleen een zaak van de ulo's die binnen de universiteiten het leraarschap vorm en inhoud geven. De faculteiten zelf zijn er nu mee bezig, omdat het een geïntegreerd onderdeel van de bachelor aan het worden is. Dat is een geweldige zaak. Dat vind ik een belangrijk neveneffect. Het geeft alleen maar kwaliteit mee aan het leraarschap in totaliteit.

Dit betekent dus dat wij echt al een meerwaarde hebben, even los van het doel van de educatieve minor op zichzelf. Er zijn inmiddels 200 jongeren gestart en daar zijn alweer 80 jongeren achteraan gekomen in januari, omdat Leiden al zei te weinig te hebben en nog door te gaan, terwijl een aantal universiteiten voor de eerste keer is gestart. U zult zien dat zich dit de komende tijd op de faculteiten zal gaan uitbreiden. Meer universiteiten doen mee, straks alle universiteiten. Dat betekent dat er inderdaad veel mogelijkheden zijn om hiermee aan de slag te gaan.

De eerste studenten hebben de minor afgerond. Sommige studenten zijn nog bezig, want de ene school doet het gedurende het eerste halfjaar, terwijl de andere het gewoon spreidt over het gehele jaar. Prima, men moet het doen zoals men het wil doen vanuit de universiteiten, in overleg met de scholen, maar de eerste groep heeft de minor al afgerond. De jongeren, maar ook de leraren en de opleidingen die erbij waren betrokken, waren buitengewoon enthousiast over wat ze hadden meegemaakt. Een student kan niet vroeg genoeg in aanraking komen met het onderwijsvak. We zien wat er gebeurt als wij daar niet voor zorgen. De cijfers spreken voor zich. Slechts 2% van onze universitaire studenten stroomt nu door naar het onderwijsvak. Dat is slecht en daarom moeten wij daar iets aan doen. Geen misverstand over de bekwaamheidseisen overigens. Ik sta daarvoor. Ik kom daar nog op terug. Ook geen twijfel dat onze inzet erop is gericht om deze jongeren er uiteindelijk voor te laten kiezen om de master te gaan doen. Dat is wenselijk. Het past in het beeld dat de heer Harbers schetste, namelijk dat je stapsgewijs carrière maakt, niet naar managementfuncties, maar in het onderwijsvak. Dat is heel mooi. Je begint met een belangrijke opstap. De bekwaamheidseisen liggen keurig in de wet vast. Vervolgens kun je je verder ontwikkelen op het moment dat je dat zelf wilt. Natuurlijk proberen wij de jongeren ertoe te verleiden om het zo snel mogelijk te doen.

Wij gaan het inderdaad goed monitoren en evalueren. Ik zeg mevrouw Besselink toe dat wij de wet twee jaar na inwerkingtreding gaan evalueren. Dan hebben wij een beetje een beeld hoe het ervoor staat. De bachelors zijn masters gaan doen. Wij gaan dan bezien hoe het staat met al die aspecten die nu aan de orde zijn gesteld. Ik ga er ook nog inhoudelijk op in, maar dan komen onder andere de volgende vragen aan de orde: Stromen ze door? Hoe staat het met substitutie? Hoe zijn de ervaringen van de scholen? Wat kan er verbeteren? Dat soort zaken willen wij dan goed bezien. Als bepaalde zaken heel scherp naar voren komen, kunnen wij ook altijd verdere stappen zetten, want wij zijn niet blind of doof. We pakken dingen op als het nodig is. In dat kader heb ik al een brief geschreven naar de universiteiten. Daarin heb ik ze gevraagd om uit te gaan van minimaal 120 ECTS voordat met de minor mag worden gestart. Ik vind dat belangrijk. Je kunt ook kiezen voor 90, er is zelfs voor 80 en 60 gekozen, maar via de VSNU hebben wij direct aangegeven dat wij dat te weinig vonden. Dat soort dingen probeer ik dus al tussentijds bij te sturen in de richting van de universiteiten. Wij gaan dus na een periode van twee jaar na inwerkingtreding van de wet een evaluatie houden.

Er is door veel sprekers gevraagd hoe ervoor kan worden gezorgd dat het niet bij de minor blijft. Dat is belangrijk, want wij willen graag dat de jongeren uiteindelijk een volledige bevoegdheid halen, hetzij tweedegraads, hetzij eerstegraads, maar het liefst natuurlijk de master die een eerstegraadsbevoegdheid geeft. Dan komen de academici namelijk daadwerkelijk in het onderwijs en dan kunnen wij hun aantal weer laten groeien, want er gaan er ook heel veel uit momenteel die hebben lesgegeven op basis van de oude regeling die inhield dat je al met je kandidaats mocht lesgeven. Dat is ook de reden dat er vroeger zoveel academici in het vak zaten. Hoe gaan wij dat doen? We hebben met het vo-veld en met de VSNU afgesproken dat wij in de informatieverstrekking naar leerlingen en studenten heel helder zullen aangeven dat dit een eerste, betekenisvolle stap is, maar dat ze door moeten gaan. Scholen zullen studenten ook stimuleren om die slag daadwerkelijk te maken. De VO-raad is momenteel in overleg met de opleidingsscholen die hiervoor verantwoordelijk zijn en die de studenten in huis hebben over het opstellen van een plan. Als de bachelors straks daadwerkelijk als afgestudeerden binnen komen, kunnen ze vervolgens een slag maken naar de educatieve master als die ze willen doen.

Er zitten ook financiële prikkels in het verhaal. Als je verder gaat met je educatieve master, dan kun je ook carrière maken in het onderwijs, niet in het management, maar in het onderwijs. Je mag dan in de bovenbouw lesgeven, op het brede terrein van het beroepsonderwijs en de beroeps- en volwasseneneducatie. Je mogelijkheden worden dus breder. Je kunt een interessante stap vooruit zetten en het kan een verbreding van je interesses zijn. Het kan ook financiële prikkels opleveren, want wij hebben afspraken gemaakt in het kader van de LeerKracht van Nederland over het lesgeven in de bovenbouw met een educatieve master.

Het is belangrijk dat scholen straks ook tijd en ruimte geven aan mensen die al aan het werk zijn om een master te halen. Het is aardig om te zien dat het steeds meer een vanzelfsprekend onderdeel binnen de scholen wordt. Wij zien dat met de lerarenbeurs op dit moment gebeuren. Wij hebben daar flink veel geld voor uitgetrokken. Het groeit ook elk jaar. Wat zien wij? Er is niet te veel geld, maar te weinig. Dat betekent dat docenten dus toch die slag willen maken naar werken aan de kwaliteit van hun opleiding en de ontwikkeling van hun vak. Het is ook belangrijk – ik denk dat dit een behoorlijk aanzuigende werking kan krijgen – dat wij de examencommissies van universiteiten de ruimte geven om vrijstellingen te verlenen voor dat deel dat men reeds in de educatieve minor gehaald heeft. De ervaring die je hebt opgedaan in de minor, eigenlijk een EVC avant la lettre, mag je ook benutten in de master. Elke universiteit – dat is immers de vrijheid van ons hoger onderwijs – zal moeten toetsen wat de minors opleveren en wat dat betekent aan vrijstelling in de master, opdat studenten sneller hun master kunnen halen. Het lijkt mij heel aantrekkelijk om deze slag te maken en daarmee het beroepsperspectief te verrijken.

Naar mijn idee moet dat een voldoende wenkend perspectief zijn om ermee aan de slag te gaan. Dat zal natuurlijk ook gemonitord en bij de evaluatie betrokken worden. Uiteindelijk blijft ten fundamentele staan wat de heer Harbers en de heer Van Dijk naar voren brachten, namelijk dat er ook een vrijheid is om het niet te doen. Misschien zal menig student zeggen: ik heb het nu gedaan, het was goed dat ik er kennis mee maakte, maar dit is toch mijn ding niet. Wel kan men, nadat men een carrière in het bedrijfsleven achter de rug heeft, op een bepaald moment zeggen: ik heb wel de bevoegdheid, ik ga het onderwijs in en mij verder scholen. Als scholen er alert op blijven dat deze ontwikkeling gevolgd wordt, denk ik dat de educatieve minor heel goed benut kan worden als eerste stap om door te groeien.

De heer Dibi (GroenLinks):

Het klopt dat studenten kunnen besluiten om dat niet te doen. Zij hebben dan echter wel een permanente bevoegdheid gekregen. Het behalen van deze permanente bevoegdheid duurt één jaar korter dan de vierjarige tweedegraadsopleiding. Bovendien is de integratie van vakinhoud en didactiek, die wel in de tweedegraadsopleiding zit, veel minder verankerd. Heeft de staatssecretaris daar geen problemen mee als zij besluit om dat niet te doen?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Het zelfde geldt voor de tweedegraads- en de eerstegraadsopleiding waar men vervolgens niet mee aan de slag gaat. Wij leggen wettelijk vast – de universitaire opleidingen moeten hieraan voldoen en de NVAO accrediteert daar ook op – dat men moet voldoen aan de bekwaamheidseisen voor het algemeen voortgezet onderwijs. De VSNU heeft dit samen met de VO-raad ook verwerkt in het programma dat afgelopen wordt.

Nu de heer Dibi deze vraag toch stelt, neem ik meteen het punt van de heer Van der Vlies mee. De heer Van der Vlies maakt zich zorgen over de vakinhoud. De afgelopen periode ben ik druk bezig geweest met het vastleggen van de kennisbasis voor de hbo-bachelor. Hierin hebben wij een vakinhoud van 120 ECTS. Bij een universitaire bachelor, waaraan een langer durende vooropleiding, namelijk vwo in plaats van havo of mbo, vooraf is gegaan, spreken wij over 150 ECTS. Deze jonge mensen hebben dus meer vakkennis kunnen opdoen. Dat is ook logisch, want van een bachelor-hbo kun je niet zomaar doorstromen naar een master op de universiteit. Je moet dan eerst een schakelprogramma doorlopen. De vakkennis van een universitaire bachelor is van een grotere omvang dan die van een hbo-bachelor, zeker in geval van de lerarenopleiding. Er zit dus veel vakkennis in. Wij hebben het ook niet over een opleiding van een halfjaar, zoals de heer Jasper van Dijk vaak zegt. Dat is onzin, het is een opleiding van drie jaar: vakkennis en daarnaast didactische en pedagogische scholing.

De heer Dibi (GroenLinks):

De staatssecretaris schakelde snel over naar de heer Van der Vlies, maar ik heb nog wel een vraag over het feit dat de staatssecretaris studenten na een driejarige bacheloropleiding een permanente bevoegdheid geeft. Zij hoeven dus helemaal niet door te gaan voor de eerstegraadsbevoegdheid die wij allemaal zo belangrijk vinden. Ik doe een suggestie. Is de staatssecretaris bereid om af te spreken dat er na die drie jaar, wanneer een student de educatieve minor heeft behaald, een exitgesprek volgt waarin de student vastlegt, bijvoorbeeld in een contract, hoe hij uiteindelijk naar zijn eerstegraadsbevoegdheid gaat?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Nee. Ik wil daar direct heel helder over zijn. Ik voel niet voor dat type contracten, want ik vind echt dat een jongere in de loop der tijd zijn eigen keuze mag maken. Wij willen de jongeren wel verleiden tot de stap naar de educatieve master, maar de heer Dibi doet alsof de minor iets is wat niet hoeft te voldoen aan de kwaliteitseisen die gelden voor het lesgeven. Die minor bevat echter de kwaliteitseisen die nodig zijn voor onderbouw havo, vwo en mavo, tezamen met de universitaire bachelor, want het is één programma. Daar hebben we het over. Wij vragen van tweedegraders ook niet om een contract te tekenen om uiteindelijk een eerstegrader te worden. Dat is inderdaad vier jaar, maar een universitaire bachelor is wel een zwaardere bachelor, die drie jaar duurt en ook een langere vooropleiding kent. De heer Dibi moet dus ook kijken naar het totale traject dat de jongere heeft gelopen. Nogmaals, het belangrijkste is of de universiteit aan de kwaliteitseisen voldoet. Daarvoor tekenen de universiteiten en daar ziet de NVAO op toe. Het is een kwalitatief goede opleiding die daar past waar wordt lesgegeven. Het zou heel vreemd zijn om de bevoegdheid na een x-aantal jaren in te trekken alsof men gedurende de jaren dat men lesgegeven heeft niet bekwaam was.

De heer Dibi (GroenLinks):

Voorzitter, heel kort. De staatssecretaris stelt studenten in staat om na drie jaar al een permanente bevoegdheid te krijgen. In geen enkel ander land ben je bevoegd na drie jaar. We bespreken een wetsvoorstel waarin de staatssecretaris de periode verkort, zodat er meer studenten naar het onderwijs gaan. Dat is allemaal lovenswaardig, maar het kan ertoe leiden dat de kwaliteit gaat dalen. Wij willen juist meer eerstegraders. De staatssecretaris kan nog steeds niet uitleggen hoe zij ervoor gaat zorgen dat die eerstegraders er komen.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik ken hbo-opleidingen waar jongeren sneller een opleiding voltooien, omdat ze in hoger tempo door de opleiding heengaan, en ook binnen drie jaar klaar zijn. Het gaat erom wat je in die drie jaar leert. We hebben het hier niet over hbo-niveau, maar over wetenschappelijk onderwijs. We hebben het over de universiteit. Het is een universitaire bachelor met een behoorlijke vakinhoud. Daarnaast krijgt men, in tegenstelling tot wat er vroeger in de kandidaatssituatie gebeurde – nogmaals, vele leraren die er nu zitten, zijn zo het onderwijs binnengekomen – ook nog een gedegen ondergrond mee wat betreft didactiek en pedagogiek. Dan denk ik: prima, dat is één! En als ze de stap dóór maken, is het mij des te liever.

De heer Van der Vlies (SGP):

De staatssecretaris riep mij aan, vandaar dat ik hier even kom. Er moeten natuurlijk oplossingen komen, want dat lerarentekort dat zich aftekent, moet met beleid worden gepareerd. Creatieve oplossingen zijn nodig. Daar zal de staatssecretaris mij niet over horen. Wij moeten echter geen concessies doen aan vakinhoudelijke bagage en aan pedagogisch-didactische bekwaamheid en de weg daarheen. Ik ben bang dat wij naar de oplossing toe redeneren. Het kan toch niet zo zijn dat je in die drie jaar met de educatieve minor hetzelfde doet als daarvoor in het andere traject? Dan zou namelijk die aanzuigende werking niet ontstaan. Die koop je in door dit aanbod te doen. Mijn zorg gaat ernaar uit, vandaar ook mijn amendement, dat wij uiteindelijk 30 studiepunten inleveren op de vakinhoudelijke componenten. Natuurlijk, als de VSNU en de HBO-raad dat voor hun rekening nemen en de accreditatie daarop wordt gegeven, dan wil ik daar respect voor hebben. Nu wij echter op het punt staan die weg in te slaan, wil ik voldoende zicht houden op die vakinhoudelijke bekwaamheid.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik begrijp het punt van de heer Van der Vlies zeer goed, maar er wordt niet eenzelfde bevoegdheid geboden. Het is een andere route. Het is een route die leidt tot een beperktere bevoegdheid. De educatieve master geeft de bevoegdheid voor het hele onderwijs. De tweedegraads geeft een bevoegdheid voor het hele middelbaar beroepsonderwijs – mind you! – en het beroepsgerichte vmbo. Hier hebben wij het over een beperkte tweedegraads.

Voor de vakinhoud ben ik even de techniek ingedoken. Bij de universitaire bachelor hebben wij het over minstens 150 ECTS en bij de vakinhoud voor de hbo-bachelor tweedegraads – een veel groter veld – hebben wij het over 120 ECTS. De vakinhoud zit dus sowieso al sterker in de universitaire bachelor. Wij weten dat de hbo-bachelor meer ruimte geeft aan didactiek en pedagogiek. Dat maakt het ook geschikt voor die bredere bevoegdheid op het gehele mbo en het beroepsgerichte vmbo.

De heer Van der Vlies (SGP):

Maar het perspectief op de volledige inzetbaarheid en de vakinhoudelijke en pedagogisch-didactische kwaliteit moet aanwezig blijven. Daar zoek ik naar.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Dat ben ik van harte met de heer Van der Vlies eens. Wij willen uiteindelijk verleiden tot het doen van de eerstegraads. Het is mijn overtuiging dat dit bij heel veel jongeren zal gaan lukken. De heer Van der Vlies en ik komen echter ook uit een achtergrond die niet zaken van bovenaf wil afdwingen. Wij willen mensen een keuze geven om te kunnen zeggen dat het hun ding niet is en dat ze het niet afmaken. Dat is de groep die in de onderbouw blijft. Daar zijn ze voor gekwalificeerd – dat staat buiten kijf volgens de NVAO, universiteiten, de VO-raad, vo-scholen en opleidingsscholen – maar ze gaan niet verder. Dat leidt helemaal niet tot downgrading, want als ze in de bovenbouw zouden gaan werken, zitten ze daar onbevoegd. Daarvoor is er de Wet BIO die zegt dat je na twee jaar bevoegd moet zijn. Zo simpel is het. Bovendien krijgen mensen met een werkgever te maken die hen te beperkt inzetbaar vindt. Dan kan de werkgever zeggen dat hij wil dat je als bachelor de kopopleiding bij het hbo gaat doen om tweedegraads te worden of dat je de master gaat doen om de eerstegraads te halen.

De groep zal doorstromen, daar ben ik van overtuigd. Wij gaan dat monitoren en evalueren. Maar toch wil ik even die aantrekkelijkheid van een echte beroepskwalificatie aan het eind van de bachelor benadrukken. Dat onderscheidt de bachelor van alle andere bachelors, alhoewel wij met de harde knip de bachelors wel steeds meer eerst de arbeidsmarkt op willen laten stromen. Er is echter geen kind overboord als iemand tijdelijk in de universitaire bachelor met minor blijft, want diegene geeft les waarvoor hij bekwaam is. Je bent niet half bekwaam; je bent bekwaam voor onderbouw havo, vwo en mavo.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De harde knip is controversieel verklaard, dus die is er nog niet.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Wat niet is, kan nog komen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat is waar. Maar met of zonder u, dat is de vraag.

De staatssecretaris noemt het wetsvoorstel een sprong in het diepe. Dat is eerlijk, want dat is het.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Als je maar de zwemband om hebt. Dat is heel belangrijk. Ik denk dat wij een heel goede zwemband om hebben. Want weet u wat het punt is ...

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik was nog niet klaar. Maar u mag best even, als u in de stemming bent ...

De voorzitter:

Nou nee, zal ik het overzicht houden? Dat lijkt mij goed. Maakt u eerst uw vraag maar eens af.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Het punt van de verleiding wringt. Als je goed luistert, hoor je dat ook tussen de zinnen door van de staatssecretaris. Het staat ook in de stukken. We hopen dat deze weg leidt tot een forse toename van academisch opgeleide leraren in de bovenbouw. Na verloop van tijd kunnen we uit monitorgegevens afleiden of de ambitie wordt gehaald of dat we aanvullende afspraken moeten maken ...

De voorzitter:

Mijnheer Van Dijk!

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik ben er bijna.

De voorzitter:

Ik hoop het.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Zolang op dat punt geen bewijs beschikbaar is, gaat het nu te ver om het te verplichten. Wat bedoelt de staatssecretaris met die aanvullende afspraken? Wat gaat zij doen, als de educatieve minoren massaal in het onderwijs blijven?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Dan hebben wij in ieder geval voor de onderbouw havo, Van Bijsterveldt-Vliegenthartvwo en mavo een heel stel jonge mensen die, nogmaals, gekwalificeerd zijn om daar les te geven. Maar dan zou ik tegen de scholen zeggen: als je hen breed wilt inzetten, zorg er dan voor dat je hen breed schoolt zodat zij ook de slag maken naar de bovenbouw, naar het vmbo beroeps en wie weet ooit nog de stap maken naar het middelbaar beroepsonderwijs. Dat is een.

Twee is dat, op het moment dat wij toch de slag willen maken naar meer academici voor de klas – masters, afgestudeerd en wel – wij gaan kijken of wij dat nog sterker kunnen stimuleren. Maar het zijn uiteindelijk de jongeren die de afweging moeten maken. Voor mij is het belangrijker om nu te zeggen: probeer die beperkte bevoegdheid te halen, die beperkte bevoegdheid zit goed in elkaar, die is wettelijk geregeld, universiteiten, scholen en de NVAO staan daar borg voor. Liever hebben wij dat je de academie doet. Wij weten: had je dit niet gedaan, dan was je waarschijnlijk nooit op het idee gekomen om de academie te doen. En nu denken wij jou te kunnen verleiden, omdat je weet hoe mooi het onderwijs is. Dat is gewoon een plus.

De voorzitter:

Tot slot.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De staatssecretaris zegt samen met de VVD: het is de vrije keuze van de student om wel of niet een master te doen. Dat is natuurlijk waar; dat kunnen wij niet afdwingen. Daarom moeten wij hier heel goed nadenken of wij deze bacheloropleiding tot een eindopleiding maken. De heer Dibi deed net een poging tot een overbrugging. De heer Van der Vlies doet een poging en ik doe een poging: laten wij toch proberen een waarborg te maken dat die student wel doorgaat naar de masteropleiding. Ik geef ze zelfs vijf jaar de tijd. Zet dat de staatssecretaris werkelijk niet aan het denken?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Natuurlijk, ik ben continu aan het denken en ik neem de heer Van Dijk altijd buitengewoon serieus. Maar zijn idee zou impliceren dat datgene wat nu met een universitaire bachelor en een educatieve minor tot stand komt, geen kwalificatie is voor het werk dat mag worden gedaan met de bevoegdheid. Dat is het wel. Men is bevoegd voor onderbouw havo, vwo en mavo. Ik zie ze liever doorgaan naar de volledige eerstegraadsbevoegdheid. Daarom dit traject, want wij willen ze verleiden tot. Maar indien uiteindelijk blijkt dat men dit hier en daar blijft doen, zeg ik: oké, dan is het aan de werkgever om te kijken of hij dat zo wil houden en of hij het plezierig vindt dat er iemand zit die zo beperkt inzetbaar is. Maar dat is de keuze van de school. Dan is het aan de school om te verleiden tot. Mijn doel is meer academici; daarom de verleiding. Maar de verleiding zegt niks over het feit dat wat zij al binnen hebben een kwalitatieve ondergrond is voor datgene waarvoor zij bevoegd zijn. Daar wil ik geen moment aan twijfelen.

Ik ga nog heel even naar het punt van mevrouw Besselink over de begeleiding. Zij zegt: let op of jonge nieuwe docenten voldoende worden begeleid. Ik denk dat het sowieso goed is om de start van deze jonge universitaire bachelors in het onderwijs goed mee te nemen in de evaluatie: hoe is dat gegaan, wat ging goed en wat ging niet goed? Gelukkig dringt dit bewustzijn wel steeds meer door bij de scholen. Sowieso zijn er tussen de VSNU en de VO-raad afspraken over gemaakt. Dat is ook de reden dat veel jongeren in opleidingsscholen zitten. Zij zijn goed geëquipeerd om te begeleiden. Ik ben volop bezig om de opleidingsscholen over het hele land tot stand te laten komen. Mijn ideaal is opleidingsscholen als vanzelfsprekendheid. Op de opleidingsscholen zie je dat men coaching en mentoring als een vanzelfsprekendheid oppakt nadat de jongeren hun opleiding hebben gedaan. Dat borgt sowieso dat veel meer jongeren dan in het verleden in een betere setting hun eerste stappen zetten als jongbevoegden.

De cao-afspraken hebben ook meer ruimte gegeven voor jongeren die net afgestudeerd zijn. Zij hebben mogelijkheden om bij te komen van alles wat er op hen afkomt.

Vervolgens kennen wij de middelen rondom de professionalisering. Dat geeft mogelijkheden om jongeren te begeleiden. Daarnaast is er de lerarenbeurs.

Het zal uiteindelijk op de scholen moeten gebeuren. Daar is niet alleen de minor als belanghebbende op het vinkentouw, maar het geldt eigenlijk ook voor onze tweedegraads- en eerstegraadsleraren die nu het onderwijs instromen.

Mevrouw Besselink (PvdA):

Ik ben dat helemaal eens met de staatssecretaris. Ook voor de zijinstromers moet de begeleiding goed op orde zijn. Ik ben heel blij om te horen dat het aantal opleidingsscholen enorm toeneemt. Kunnen alle startende nieuwe docenten op een opleidingsschool terecht of geldt dat alleen voor de gelukkigen, en lopen de ongelukkigen nog steeds het risico dat zij slecht begeleid worden?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik zou niet willen zeggen dat er zonder opleidingsschool per definitie slechte begeleiding is. Er zijn heel veel niet-opleidingsscholen die ook gewoon goed begeleiden, omdat er een goed team zit dat gewoon wil dat jonge mensen blijven, dat jonge mensen gewoon niet kwijt wil raken, al is het alleen maar uit welbegrepen eigenbelang. Er zullen zeker heel veel jongeren aan de slag gaan buiten de opleidingsscholen. Je zoekt misschien wel een school dicht bij een woonplaats die misschien net niet een opleidingsschool is. Het moet gewoon in algemene zin op orde komen. Met de opleidingsscholen maken wij slagen. De 4 mln. is er concreet voor de begeleiding van deze jongeren. In de komende jaren zal het gewoon echt moeten verbeteren. Dat is in het belang van de scholen zelf. Het is de enige manier om jongeren vast te houden. Ik zeg toe dat ik in de evaluatie terugkom op dit specifieke punt voor de minoren.

De heer Jasper van Dijk spreekt vaak mensen met een negatieve opinie over een bepaald thema. Ik moet hem waarschuwen: daar word je op den duur een beetje zuur van. Als dingen oplossingen behoeven, moet je soms ergens voor durven te gaan. Het spreekwoord "voor wie wacht, komt alles steeds te laat" vind ik soms hier en daar toch wel eens van toepassing op de behoudendheid van de SP. Ik wil daar gewoon maar eerlijk over zijn.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De staatssecretaris komt met een wetsvoorstel dat ik zie als een grote bedreiging voor de onderwijskwaliteit. Ik geef daar inhoudelijke argumenten voor. Nu dat de staatssecretaris niet aanstaat, komt zij met het buitengewoon zwakke argument dat het zuur is. Kom op zeg, dat is toch geen niveau van debat!

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Je kunt heel zuur worden als je vaak spreekt met mensen die zeggen dat het niet goed is, dat het beter moet, dat het niet kan. Ik sta hier zo vrolijk omdat ik veel mensen heb gesproken die zeggen: geweldig! Ik heb een rector gesproken van een school in Leiden. Zij zegt: het is geweldig, ons team geniet er zo van om jonge studenten binnen te krijgen die nieuwsgierig zijn, die doorvragen, die enthousiast zijn, die volop met hun vak bezig zijn. Zij vindt het een prachtige aanvulling en precies wat haar school nodig had. En zij sprak namens haar hele team. Kijk, dat zijn andere geluiden. Je kunt zuur worden als je alleen maar de negatieve dingen wilt horen. Wij moeten de negatieve kanten ook horen, maar wij moeten ze altijd in evenwicht brengen met de positieve geluiden die er ook zijn.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik word ook altijd blij van de mooie verhalen van de staatssecretaris als zij dansend en jubelend door het land gaat om te zien hoe geweldig die educatieve minor uitpakt. Fantastisch.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Geweldig.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Maar in dit gebouw, in deze zaal voeren wij het debat over wetten. De één is negatief, de ander heeft er bezwaren tegen. De SGP en GroenLinks hebben ook bezwaren. En dan vind ik het zo zwak om dan te komen met het argument "ik vind het zuur". Omdat ik het toevallig niet met u eens ben, zegt u "ja, dat is zuur". Dat is geen niveau van debat. Ik wil staan voor onderwijskwaliteit. U noemt uw eigen wetsvoorstel een sprong in het diepe. Dat noem ik nota bene eerlijk. U geeft dus aan dat er een risico aan zit. Daar wil ik een volwassen debat over voeren.

De voorzitter:

Voor mij is dit een goed moment om u eraan te herinneren dat hier via de voorzitter wordt gesproken. Dan wordt het misschien ook iets minder zuur.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Het leidt er wel toe dat de een het voorstel ziet als een bedreiging en dat de ander het ziet als een buitengewoon grote kans. Dat wil ik hier toch even vastgesteld hebben. Het wegen van een wetsvoorstel is ook erg belangrijk.

De heer Jasper van Dijk geeft aan dat dit het voorstel is om op korte termijn het lerarentekort te bestrijden. Daarmee zegt hij echt maar de helft. Mij gaat het om meer academici in het onderwijs. Natuurlijk, elke academicus is ook gewoon een leraar. Wij doen daar dus kwalitatief en kwantitatief iets mee. Ik stel echter wel vast dat nu slechts een kleine 2% à 3% vanuit de universiteit kiest voor het onderwijs. In het verleden was dat percentage veel hoger, vanwege de mogelijkheden die er lagen en die ik nu eigenlijk herinvoer. Ik hoor wel dat dit voorstel niet goed is, maar ik sluit me aan bij de opmerking van de mevrouw Besselink en de heer Van Dijk dat zij geen andere oplossingen horen. Kortom, "tegen" is één en nieuwe, mooie voorstellen om er wel te komen is twee. Ik hoor ze niet, mijnheer Van Dijk!

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik heb een heel mooi nieuw voorstel. Het is eigenlijk een oud voorstel. De staatssecretaris verwees zelf in haar inbreng overigens ook naar het feit dat het vroeger ook altijd zo was. Vroeger kreeg je gegarandeerd een hogere schaal als je een eerstegraadsbevoegdheid haalde. Kunnen wij dat niet als een nieuw voorstel beschouwen? Wij willen meer docenten met een eerstegraadsbevoegdheid voor de klas hebben, zeker ook in het vmbo. Kunnen wij niet met elkaar afspreken dat mensen die het onderwijs in willen en een eerstegraadsbevoegdheid halen, ook een hogere schaal krijgen en dus hoger beloond worden?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik weet niet in hoeverre het vroeger wettelijk voorgeschreven was dat dit vanzelfsprekend was. Het was aan de scholen om dat te belonen. Dat is nu ook het geval. In het actieplan LeerKracht van Nederland is het wel duidelijk een van de elementen die meetellen om in de hogere schaal te komen. Het is dus een voorwaarde om stappen te kunnen zetten. Ik denk dat dit wel belangrijk is. Ik denk dat het in de praktijk ook zo zal uitwerken, omdat veel scholen hun academici zullen willen behouden om ook in de bovenbouw gewoon bevoegde docenten voor de klas te hebben. Die stimulans, die verleiding, zal dus zeker toegepast worden om jongeren te stimuleren om die slag te maken.

De heer Dibi (GroenLinks):

Wij worden door de staatssecretaris en de CDA-fractie uitgedaagd om met voorstellen te komen. Eén van de voorstellen die ertoe zal leiden dat meer mensen met een eerstegraadsbevoegdheid het onderwijs instromen, is die hogere schaal. Dan zeg ik ook tegen de staatssecretaris: put your money where your mouth is. Als zij echt wil dat het lerarentekort goed wordt aangepakt, dan kunnen wij hiermee ontzettend veel jongeren verleiden – misschien ook de stille reserves die nu niet participeren – om het onderwijs in te gaan.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Dat automatisme dat het geld zodanig moet worden geïnvesteerd dat je uiteindelijk ook je doel kunt bereiken, zal ook voor de scholen gelden. Waarom zou ik verstandiger zijn dan de scholen? Ook de scholen zullen hun academici willen vasthouden. De functiemix brengt op dat vlak nu al heel veel dynamiek met zich. Wij stimuleren dat, maar voor mij is niet per saldo elke master een goede docent die het verdient om in de hoogste schaal te zitten. En dat vind ik het mooie van de functiemix: het stimuleert het wel, maar het laat ook de ruimte.

Ik ben het dus niet eens met het amendement van de heer Jasper van Dijk dat ertoe strekt dat docenten na vijf jaar per se hun mastergraad moeten behalen. Ik heb uitgebreid beargumenteerd waarom ik het daar niet mee eens ben. Het werkt mijns inziens ook demotiverend. Men zegt dan: jongens, er zit nog heel veel aan vast. Nee, ik vind dat wij borg moeten staan voor de kwaliteit van de leraren. Die moet kloppen met de bevoegdheid die een leraar krijgt. Dat moeten wij de komende tijd natuurlijk ook goed in de gaten houden. Daar zijn de NVAO en de VSNU mee bezig. De NVAO zal daar in de komende accreditatierondes natuurlijk ook steeds op een goede manier naar kijken.

Ik kom bij het punt van de heer Van Dijk over de verwantschapstabel. Hij wilde weten hoe het zit met de studie communicatiewetenschappen. De universiteiten menen dat dit een goede verwantschap is. De VO-raad heeft de vraag ook voorgelegd aan de vakinhoudelijke verenigingen van vo-leraren en zij vinden dat ook. Daarom is de VO-raad ook akkoord gegaan, terwijl niet alles van de VSNU uiteindelijk is geaccordeerd door de VO-raad. Het belangrijkste is het volgende: als we willen dat mensen doorstromen naar de eerste graad, moeten we ervoor zorgen dat de bachelor diezelfde verwantschap kent. Met een bacheloropleiding of vakmaster worden studenten nu al toegelaten tot de ulo Nederlands. Deze studenten kunnen straks met dit universitaire vak dus gewoon doorstromen en mogen ook de master Nederlands doen. Het sluit dus keurig op elkaar aan, zodat er geen gaten vallen.

Over downgrading heb ik het al gehad; dat is echt onzin. Het is aan de scholen om hun mensen zorgvuldig daarvoor in te zetten waarvoor ze bevoegd zijn.

De heer Harbers had een helder verhaal. Ik bedank hem voor zijn steun. Hij deelt de zorg van mevrouw Besselink en vraagt zich af hoe het zit met de substitutie ten opzichte van andere lerarenopleidingen. Wat mij betreft is een universitaire bachelor met zo'n minor zo specifiek dat je op een ander traject komt als je een andere studie doet. Je hebt de kopopleiding voor afgestudeerde bachelors en die is ook bedoeld voor universitaire bachelors. Iemand kan bijvoorbeeld uit de beleggingswereld komen en besluiten om economie te gaan geven omdat het niet zo goed gaat in de beleggingswereld; die moet dan wel eerst de kopopleiding doen. Dat is prima; daar is de kopopleiding ook voor bedoeld en men krijgt zo in een schoolseizoen een volledige tweedegraadsbevoegdheid. Ik denk dus niet dat er veel substitutie zal plaatsvinden tussen deze opleiding en andere opleidingen.

Dat zou wel zo zijn als ook afgestudeerde bachelors die educatieve minor zouden kunnen volgen. Ik heb daar een aantal kanttekeningen bij en ik zou het ook zorgwekkend vinden als we naar die situatie zouden gaan. We hebben daarvoor namelijk al de kopopleiding of de educatieve master. Die minor is ook echt geïntegreerd in een bachelor; een minor is geen op zichzelf staande opleiding voor volwassenen. Dat zou bijna een stelselwijziging zijn; kun je dan ook zomaar een minor filosofie volgen als je ooit ergens anders een bachelor gedaan hebt? Het stelsel geeft gewoon aan dat een minor een geïntegreerd onderdeel is van je bachelordiploma op de universiteit. Bovendien is deze minor ook echt bedoeld om jongeren te verleiden tot dit vak. We willen niet dat ze slechts voor die minor kiezen zodat ze hun opleiding af kunnen ronden. We hebben het er net al uitgebreid over gehad dat we liever willen dat ze de stap naar de eerste – of eventueel de tweede – graad zetten. De minor is dus stimulerend en is een verantwoorde opstap. De minor staat voor de bevoegdheid waarvoor hij moet staan, maar we zien het als een opstap naar de eerstegraadsopleiding en we zien het liefst dat studenten die stap zetten.

De doelgroep van die minor is dus een heel andere. Ik wijs op de toegankelijkheid van de kopopleiding, waar vaak wordt gewerkt in een combinatie van werken en leren. Voor de master heb je de zijinstroomregeling. Daar zijn dus weer andere regelingen en we hoeven hiervoor niet ons stelsel van universitaire bachelors uit elkaar te halen. Ik weet namelijk niet welke consequenties dat heeft voor het universitaire stelsel. Dat wilde ik kwijt over dit punt en ik zeg het nogmaals: de gedachte hierachter is om jonge mensen kennis te laten maken met onderwijs. Als je vanuit je bachelor bewust wilt kiezen voor het onderwijs, zijn er echt prachtige wegen die daartoe leiden. Dan heb je het gewoon over volwaardige kwalificaties in de zin van "breed inzetbaar in die school".

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

De staatssecretaris zei zojuist dat op dit moment plannen ontwikkeld worden om educatieve minoren aan te bieden via de Open Universiteit. Wij weten dat er bij de Open Universiteit een belangrijke rol ligt, bij name bij een Leven Lang Leren. Als je een bachelor hebt gehaald op een bepaalde opleiding en daarna alsnog een educatieve minor wilt halen via de Open Universiteit – dat is negen van de tien keer moduleonderwijs – heeft men dan de bevoegdheid om daarna in het algemeen vormend onderwijs en de onderbouw les te geven?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Voor zover mij bekend is, moet ook bij de Open Universiteit sprake zijn van een minor passend in de bachelor. De Open Universiteit valt immers gewoon onder de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

Waarom kan ik goed leven met een beperkte tweedegraadsbevoegdheid? Op termijn is dat natuurlijk niet ideaal voor een school. Die wil liever een volwaardige kracht die overal ingezet kan worden. Wij zeggen dat omdat wij willen verleiden. Wij willen de stap voor studenten net iets kleiner maken, in de hoop dat de stap ook wordt gezet. Voor een afgestudeerde bachelor die bewust de keuze maakt voor het onderwijs is de kopopleiding, de zijinstromersregeling en zelfs de master een prima weg. Dan heb je toch wat je direct wilt hebben, namelijk een eerstegraadsleraar of een volledig bevoegde tweedegraadsleraar. Het heeft mijn voorkeur om het daarbij te houden en het stelsel en het principe van het hoge onderwijs in universitaire onderwijs niet op de kop te zetten.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Ik kom hierop terug in tweede termijn.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Prima.

De heer Harbers doet een interessante suggestie, waarover ik even moet nadenken. Mij is ook gevraagd om de educatieve minor te benutten voor het voorbereidend beroepsonderwijs, een specifieke lerarenopleiding dus vanuit het hbo. Dit sluit aan bij de discussie over flexibele kwalificatiestructuren die eerder is gevoerd met de vorige VVD-woordvoerder, mevrouw Dezentjé. Ik spreek met heel veel jufs, meesters en docenten over onderbouw, bovenbouw en pabo. Ik ben inmiddels op veel scholen geweest in het licht van het debat over een speciale, beroepsgerichte opleiding voor vmbo en mbo. Ik kan daar geen zware beleidsuitspraken meer over doen. Dat past niet bij het controversiële karakter. Ik wil echter wel de vrijheid nemen om een aantal lijnen uit te werken, gehoord de vele mensen die ik hierover heb gesproken. Ik zal de Kamer tegen de zomer, of net in de zomer, een notitie sturen. Dat kan de Kamer aan het denken zetten voor de volgende Kamerperiode. Ik neem dit punt zeker in de uitwerking mee. Ik vind het een interessante gedachte. Op die manier kunnen wij misschien iets meer gericht op het onderwijs mensen opleiden. Dank dus voor de suggestie, die ik zal meenemen. Ik kom terug op dit punt.

De heer Van Dijk van het CDA vraagt naar monitoring van doorstroming. Die toezegging heb ik al gedaan. Waarom niet de zorg? Het gaat over een leraar algemeen vormend onderwijs. In het algemeen vormend onderwijs zijn de vakken zorg voor mavo, havo, vwo en onderbouw niet present. Met het idee van de heer Harbers komen wij in een andere situatie terecht. Nu is echt gekeken naar wat nodig is voor de kwalificatie die aan deze jongeren meegegeven wordt.

Ik ben bij het punt van de vakinhoud van de heer Van der Vlies aanbeland. Daarover heb ik al het nodige gezegd. Ik denk dat de universitaire bachelor zich hiermee qua vakinhoud nog steviger positioneert dan de hbo-bachelor. Nogmaals, dat geldt voor het gehele verhaal. De reden dat de universitaire bachelor met minor zich niet voor alles kwalificeert, ligt in de beperkte tijd voor vorming op het vlak van pedagogiek en didactiek. Die is beperkter ten opzichte van het veld dat de tweedegraadsleraar bestrijkt. Dat is een heel fors veld met heel veel vragen over didactiek en pedagogiek. Het is terecht dat er veel meer ECTS-studiepunten aan worden gewijd in een hbo-tweedegraads. Daarom is sprake van een mooi evenwicht. Natuurlijk is het te prefereren als iemand de vakmaster en de educatieve master haalt. Als dat geïntegreerd gebeurt, kan het een stapje sneller, inclusief vrijstelling vanuit de minor. Gelet op het aantal studiepunten mogen wij zeker zo fier staan voor de vakinhoud van de universitaire bachelor als voor die van de hbo-bachelor bij de lerarenopleiding.

De voorzitter:

Mag ik de staatssecretaris verzoeken een beetje op te schieten?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik schiet echt heel erg op.

Ik heb de vragen van de heer Dibi al meegenomen in mijn beantwoording. Ik ga nog even na waar ik hem daarmee geen recht heb gedaan. Hij heeft gevraagd hoe wij de scholen kunnen dwingen om het bedrag van 100 mln. van het convenant uit te geven. Dat is lastig, want de scholen moeten dit zelf doen. Ik wijs echter op een belangrijke ontwikkeling die zojuist ook door de heer Van Dijk van de CDA-fractie werd genoemd, namelijk het lerarenregister. Ik geloof heel sterk in een lerarenregister. Ik geloof buitengewoon in het organiseren van de beroepsgroep. Ik ben dan ook van mening dat het lerarenregister er binnen afzienbare tijd moet komen. Men is daar ook volop mee bezig. De SBL probeert in een zorgvuldig proces de mensen op een rij te krijgen, ook al gaat het soms wel eens van au. Er wordt zelfs al een Europees aanbestedingstraject gevolgd voor de systeembouw voor het register. Op dit moment wordt met de beroepsgroep gewerkt aan de inhoudelijke invulling van het register. De directeur van de SBL heeft laten weten dat er slagen worden gemaakt. Ik heb gezegd dat ik – een drukke agenda of niet – graag present wil zijn op het moment dat men ermee aan de slag gaat om het resultaat in ontvangst te kunnen nemen. Bovendien ben ik van mening dat wij moeten nadenken over de vraag of wij in de toekomst nog meer willen met een register.

Een register geeft het opleiden alleen maar meer status. Dit moet ertoe bijdragen dat de 10% cao-ruimte beter wordt gebruikt en dat ook beter gebruik wordt gemaakt van het geld dat de scholen ter beschikking staat, maar dat nu vaak op de plank blijft liggen.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Ik heb aan de staatssecretaris gevraagd of het register op 1 augustus 2010 gereed kan zijn. Kan zij daar iets over zeggen?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Het register zal dan nog niet klaar zijn. Ik verwacht dat het in 2011 klaar is.

Ik heb daarmee ook alle vragen van de heer Dibi meegenomen. Hij was de laatste spreker in de rij, maar ik heb geprobeerd om ook aan zijn vragen alle aandacht te schenken die ze verdienen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik heb een vraag gesteld over het draagvlak. Klopt het dat de staatssecretaris alleen met de werkgevers, VSNU en de VO-raad heeft gesproken?

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Ik heb natuurlijk met alle partijen gesproken. Het is bekend dat een aantal partijen voor was en een aantal andere tegen. Over de verwantschapstabel is met de vakverenigingen gesproken die de zaken hebben aangeleverd. Ook daar zijn er mensen die het minder aantrekkelijk vinden en anderen die het een goede zaak vinden. Ik weet één ding: het is goed om ermee aan de slag te gaan, scherp te blijven toezien op de kwaliteit en te evalueren. Dit neemt niet weg dat voor wie wacht, alles te laat komt.

Het amendement van de heer Jasper van Dijk ontraad ik om de redenen die ik zojuist heb genoemd.

Ook het amendement van de heer Van der Vlies ontraad ik. Dit oordeel wordt heel nadrukkelijk ingegeven door de vakinhoud die juist in de universitaire bachelor zelfs beter geborgd is dan in de hbo-bachelor, want daaraan worden meer studiepunten gewijd. Het is echt goed geregeld op dat vlak.

Voorzitter. Dit was mijn antwoord.

Mevrouw Besselink (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de uitgebreide beantwoording. Het doel van de fractie van de Partij van de Arbeid is dat er meer academici voor de klas komen te staan. Ik verwacht dat dit wetsvoorstel een goede manier is om studenten daartoe te verleiden en, nogmaals, niet te verplichten. De overheid moet ervoor zorgen dat het in het traject daarna zo gemakkelijk mogelijk is om de eerste graad te halen. Met dit "zo gemakkelijk mogelijk" doel ik natuurlijk niet op de inhoud, want die moet kwalitatief goed en stevig zijn. De kwaliteit moet geborgd zijn en dit geldt voor het hele wetsvoorstel.

Ik zie die preventieve borging ook in het feit dat de NVAO akkoord is gegaan en de opleiding heeft geaccrediteerd en dat de studenten met een educatieve minor een beperkte bevoegdheid krijgen. Wij hebben daar vertrouwen in.

Ik bedank de staatssecretaris verder voor haar toezegging over de evaluatie na twee jaar. Ik ben namelijk heel benieuwd naar hoe het zich gaat ontwikkelen. Die ontwikkelingen moeten wij natuurlijk goed volgen en dat geldt zeker voor het door mij genoemde substitutie-effect.

Ten slotte bedank ik de staatssecretaris voor haar opmerking over de begeleiding van nieuwe docenten. Die is namelijk van groot belang, aangezien de begeleiding van deze docenten op de scholen cruciaal is voor het succes van het wetsvoorstel.

De minister zei in reactie op de heer Harbers dat ze komt met een brief over het gericht opleiden tot leraar voor het beroepsonderwijs. Die brief zie ik met belangstelling tegemoet.

Ik ben tevreden met het antwoord van de staatssecretaris op de vraag of het nodig is om een educatieve minor te ontwikkelen voor degenen die al een bachelor hebben. Door deze kopopleiding beschikken wij namelijk over een goed systeem.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Het is een goede zaak dat de regering probeert om meer academici te interesseren voor het onderwijs. De educatieve minor is dan ook een prima middel om kennis te maken met het onderwijs.

Zoals uit het debat tot nu toe duidelijk zal zijn geworden, maakt mijn fractie zich grote zorgen over het feit dat de educatieve minor leidt tot een volwaardige lesbevoegdheid. Je kunt namelijk niet met goed fatsoen beweren dat deze educatieve minor gelijkstaat aan een vierjarige tweedegraadsopleiding of aan een vijfjarige eerstegraadsopleiding. Het is gewoon een stap naar beneden! De staatssecretaris noemt het wetsvoorstel niet voor niets een sprong in het diepe en een opstap.

Dat "opstap" is overigens juist het zwakke punt van het wetsvoorstel. Het wetsvoorstel lijkt namelijk vooral gebaseerd op de hoop dat deze studenten naar een masteropleiding zullen gaan. De regering kan daarvoor echter geen enkele garantie bieden. Vandaar ook de amendementen van de heer Van der Vlies en van mij. Wij zullen bezien of en hoe wij ze kunnen samenvoegen. De strekking van onze amendementen is helder: zorg dat de bachelorstudent een educatieve master gaat volgen.

De staatssecretaris zegt dat de SP geen voorstellen zou hebben gedaan om het lerarentekort op te lossen. Dat is natuurlijk van de zotte, want de SP stelt al jaren voor om meer te investeren in het onderwijs. Wij willen namelijk kleinere klassen, kleinere scholen, minder werkdruk, hogere salarissen en meer ondersteuning. Bovendien maken wij ons al jaren hard voor strengere eisen aan lerarenopleidingen en goede examens. Je moet het vak van leraar opwaarderen, zodat mensen in de rij gaan staan om docent te worden!

Mensen moeten het weer een geweldig beroep gaan vinden, een vak met status, aanzien en kwaliteit. En deze wet kan wel eens precies de omgekeerde uitwerking hebben. Het zou namelijk wel eens een volgende stap naar beneden kunnen zijn, met als gevolg dat nog meer mensen zeggen: Leraar, dat kan iedereen wel worden.

De staatssecretaris was heel erg onduidelijk over het draagvlak voor haar wetsvoorstel. Volgens mij heeft ze vooral gesproken met de werkgevers van universiteiten en middelbare scholen. Ik hoor van opleiders en docenten dat het als een voldongen feit is gepresenteerd: Dit gaan wij doen en u moet daarmee akkoord gaan. Hoogstens mag men nog wat verzoeken doen voor aanvullende maatregelen voor specifieke vakken. Dat is een slechte zaak, want zo zouden wij dingen na de commissie-Dijsselbloem niet meer doen. Wij zouden zorgen voor draagvlak en dat draagvlak is er niet.

Voorzitter. Het wetsvoorstel is een haastklus die wel eens zou kunnen leiden tot een nieuwe kwaliteitsdaling in het onderwijs. Ik vrees dan ook dat wij over een paar jaar weer hier staan om die te repareren. En dat zou heel jammer zijn!

De heer Harbers (VVD):

Voorzitter. Net als de vorige sprekers bedank ik de staatssecretaris voor haar uitvoerige beantwoording en voor de toezegging dat zij zal komen met een bespiegeling over de mogelijkheden om het leraarschap in het voorbereidend beroepsonderwijs aantrekkelijker te maken. Ik kijk met veel belangstelling uit naar de nota die zij heeft aangekondigd.

Door de beantwoording heb ik zelf toch ook wel weer wat nieuwe inzichten gekregen. Zo vond ik het verhelderend wat de staatssecretaris zei over de uitstroom van de babyboomers. Ik herinner mij ook nog wel uit mijn eigen middelbareschooltijd dat deze groep mensen vaak alleen maar het kandidaatsexamen had gedaan. In dat opzicht is de educatieve minor een enorme kwaliteitssprong, want een met die babyboomers vergelijkbare groep staat straks met meer bagage voor de klas.

De staatssecretaris is gevraagd of wij bang moeten zijn dat heel veel mensen die master niet gaan doen. Daarin zit natuurlijk een heel sterke financiële prikkel die ervan uitgaat dat mensen dat vroeger of later – dat inzicht kan ook nog komen als je een jaar of 40 bent – toch doen, om daarmee een mooie impuls te geven aan hun salaris. Het gaat erom dat wij nu passende oplossingen vinden voor het lerarentekort. Onze fractie vindt dit een mooie, passende oplossing. Ik schat namelijk in dat wij op deze manier meer mensen in het lerarenvak krijgen, waaronder mensen die het nooit hadden gedaan, als ze niet al tijdens de bachelorfase daarmee in aanraking waren gekomen. Sommige sprekers hebben bedreigingen verwoord, maar die zie ik niet. Dat is echter iets anders dan kritiekloos zijn, want ik heb wel degelijk kritische vragen gesteld. Als die evenwel van een passend antwoord worden voorzien, gaat mijn fractie hiermee graag aan de slag.

Tot slot maak ik nog twee opmerkingen. In mijn eerste termijn sprak ik over mensen die al een bachelor hebben. Net als mevrouw Besselink heeft de staatssecretaris mij overtuigd met haar beantwoording. Wij moeten voor die mensen een kopopleiding inzetten.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik heb inderdaad een opmerking gemaakt over de weinig kritische houding van een aantal partijen. Volgens mij heeft de heer Harbers de staatssecretaris niet één keer geïnterrumpeerd. Ik interrumpeer nu echter wel. Wat vindt de heer Harbers ervan om de eerstegraadsleraren hoger te belonen?

De heer Harbers (VVD):

Wij hebben al vaker uitgesproken dat je in het hele onderwijsveld goed moet kijken naar de prestaties van leraren. Over het algemeen zullen eerstegraadsleraren als gevolg daarvan beter beloond worden. Daarvan gaat ook een mooie prikkel uit. Je moet veel meer kijken naar de individuele kwaliteiten van leraren. Mijnheer Dibi, u en ik hebben waarschijnlijk vroeger les gehad van leraren die eerstegraadsbevoegd waren, maar van wie je in de pauze meteen dacht: wat hebben wij van deze leraar opgestoken? Aan de andere kant waren er docenten met een tweedegraadsbevoegdheid of eventueel dat kandidaatsexamen van vroeger, bij wie je ademloos zat te luisteren. Deze zaken kunnen wij ook meer in de waardering tot uitdrukking laten komen.

Ik had al gesproken over de mensen die reeds een bachelor hebben. Tot slot heb ik nog een opmerking over de amendementen. Het amendement van de heer Jasper van Dijk steunen wij niet, maar dat zal duidelijk zijn uit mijn betoog. Ik snap wel dat het gebaseerd is op zijn principiële kant, maar ik deel dat principe niet. Met het amendement van de heer Van der Vlies is er nog iets anders aan de hand. Ik stelde dat vast, toen ik het doorkauwde. Hij stelt namelijk geen educatieve master verplicht, maar een master in het vakgebied die dan ook nog binnen twee of uiterlijk vier jaar behaald moet worden. Dit moeten wij echt niet willen, want dan heeft die student na vier jaar alsnog een master en daarmee een scala aan mogelijkheden, ook in het bedrijfsleven. Daarmee stimuleren wij juist de uitstroom na korte tijd van leraren richting andere functies en richting het bedrijfsleven. Op die manier wordt het leraarschap voor die mensen niets anders dan hooguit een paar jaar een bijbaantje naast de masteropleiding. Ik ben het – niet kritiekloos – wel eens met de staatssecretaris dat het erom gaat, mensen te verleiden tot het leraarschap. Wij moeten hun geen mogelijkheden bieden of hen daartoe dwingen, waardoor ze na een paar jaar alsnog het bedrijfsleven opzoeken. Dat zou namelijk het logische gevolg zijn van het aannemen van het amendement-Van der Vlies. Dat is een extra reden waarom de VVD dat amendement niet zal steunen.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor haar antwoorden. Ik kom straks nog op een aantal punten terug. Als ik terugkijk op ons debat van vandaag, springen er twee elementen uit. Ten eerste is het winst dat de heer Jasper van Dijk namens de SP geen principiële bezwaren heeft tegen de educatieve minor. Die bracht hij namelijk eerder wel naar voren. Hij zegt nu dat er iets in de randvoorwaarden niet helemaal goed geregeld is. Dat is toch al een aardige stap vooruit. Ten tweede valt mij op dat het lijkt alsof de waardering voor een vierjarige hbo-bacheloropleiding hoger is dan die voor een driejarige bacheloropleiding binnen het wo. Als ik de geluiden uit het veld beluister, heb ik het gevoel dat de manier waarop wij hier daarover spreken, niet helemaal overeenkomt met de waardering daarvoor in de wereld buiten dit gebouw.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De heer Jan Jacob van Dijk kan lekker doorgaan met dromen in zijn eigen fantasiewereld, want dit is volstrekt niet in overeenstemming met de werkelijkheid. Er is grote kritiek vanuit het onderwijs op dit wetsvoorstel, maar dat wil hij niet zien.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Ik zit even te zoeken naar het verband tussen deze interruptie en hetgeen ik net heb gezegd, maar volgens mij zit daar niet zo veel verband tussen. Ik laat dit dan ook maar even lopen.

Ik kom op de opmerkingen die gemaakt zijn over bevoegde docenten en onbevoegde docenten. Er is een wetsvoorstel over de onderwijsinspectie in voorbereiding. Het is zelfs al klaar en het ligt hier al, maar we hebben het controversieel verklaard. Daarin krijgt de onderwijsinspectie een specifieke bevoegdheid om te beoordelen in hoeverre er wel of geen bevoegde docenten voor de klas staan. Ik acht dat een belangrijk wetsvoorstel, waarmee we kunnen voorkomen dat we uiteindelijk met onbevoegde of onderbevoegde docenten aan de gang moeten gaan.

Dan heb ik nog twee opmerkingen. De eerste is de minor na je bachelor. De staatssecretaris is haar betoog begonnen met de vraag of we die eigenlijk wel nodig hebben. We hebben immers op dit moment al de kopopleiding en we hebben andere mogelijkheden om dingen te gaan doen. Misschien dat ik het eens van een andere kant mag benaderen. Wat is er voor bezwaar tegen om het zo te gaan doen, als dit iets nieuws toevoegt aan het geheel?

Tot slot iets over de opmerking die de heer Harbers heeft gemaakt over hbo-opleidingen. Daar heeft de staatssecretaris positief op gereageerd. Wij hebben daar al eerder aandacht voor gevraagd toen wij het hadden over de universitaire opleidingen. Toen zei de staatssecretaris: laten wij nu eerst dit op een goede manier doen, en als we hier ervaring mee hebben opgedaan, kunnen we de volgende stap naar de hbo-opleidingen zetten. Is dat nog steeds de overweging van de staatssecretaris? Of zegt zij nu: nee, ik acht het misschien toch verstandig om nu al door te pakken? Ik zou er geen tegenstander van zijn om die stappen nu te zetten.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Ik wil graag de staatssecretaris dankzeggen voor haar beantwoording. Natuurlijk moeten we ervoor zorgen, naar vermogen althans, dat er meer docenten beschikbaar zullen zijn dan nu is voorzien in het onderwijs. Die hebben we hard nodig, evenals meer academici. Over die doelstelling is geen misverstand. Mijn fractie steunt die doelstelling. Het amendement dat ik indiende, is erop gericht om de risico's die daaraan kleven zo veel mogelijk te verkleinen. Ik vind dat een legale positie. Mij treft niet het verwijt, vind ik, dat ik hier met lege handen zou staan en dat ik geen oplossingen zou zoeken. Die zoek ik, alleen de risico's die daaraan zitten, zouden kleiner zijn als het amendement dat ik indiende – hetzelfde geldt trouwens voor het amendement van collega Jasper van Dijk – aanvaard zou worden en onderdeel zou gaan uitmaken van de wet. De verleiding blijft, maar we geven de mensen die aan die verleiding hebben toegegeven, een opdracht mee. Zo zou je het positief kunnen formuleren. Zorg nou dat je je binnen een afzienbare periode – je kunt er nader over praten hoe lang die periode moet zijn – verder bekwaamt. Dat is goed voor het onderwijs, goed voor de kwaliteit, goed voor de leraren zelf, goed voor hun salarispositie, goed voor alles. Dat is onze inzet.

De heer Harbers (VVD):

Voorzitter. Is de heer Van der Vlies het dan niet met mij eens dat juist de opdracht die hij wil meegeven aan de studenten, ertoe leidt dat zij na korte tijd, maximaal vier jaar, hoogstwaarschijnlijk het onderwijs weer zullen verlaten in plaats van deze educatieve minor te gebruiken als een opstap naar een carrière in het onderwijs? Door niet de educatieve master, maar een algemene master verplicht te stellen, wordt de opdracht aan de student eigenlijk: ga zo snel mogelijk het onderwijs weer uit.

De heer Van der Vlies (SGP):

Het laatste zie ik niet. Ik sluit niet uit dat een dergelijk effect er een keer kan zijn in een individueel geval, maar iemand die zo denkt en doet, die houd je toch niet vast in het onderwijs. Die gaat toch wel weg. Als je het beroep van docent ziet als een opdracht en er met alle vezels van je bestaan bij betrokken bent, dan kun je die verleiding wel weerstaan.

De heer Harbers (VVD):

Mensen die weg willen, houd je inderdaad niet tegen, maar door de termijn eventueel met twee jaar te verlengen, een jaar master plus wat uitloop, is het leraarschap in die twee jaar niets anders dan een bijbaan die heel veel andere masterstudenten ook hebben. Volgens mij willen wij dat juist niet stimuleren richting het onderwijs. Het is prima als mensen dat doen, maar wij moeten ze die opdracht niet op voorhand meegeven.

De heer Van der Vlies (SGP):

Het is geen tussenstation. We proberen ze in het onderwijs te krijgen en daar te houden. We kunnen echter niet garanderen dat niemand afhaakt.

De evaluatie komt er nog aan. Mijn fractie zal die nauwlettend volgen, maar het staat zeer ter discussie of ik daar zelf bij ben. Dat hebt u intussen begrepen, maar mijn fractie blijft attent.

De heer Dibi (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor haar antwoord in eerste termijn. Ik dank haar ook alvast voor haar beantwoording in tweede termijn, maar ik kan haar al weer niet bedanken voor een toezegging in mijn richting. Wat niet is, kan echter nog komen. Ik dien dadelijk nog een aantal moties in, dus misschien moet de staatssecretaris nog wel actie ondernemen. Het kabinet is gevallen. De staatssecretaris runt nu in haar eentje dat heel grote onderwijsministerie. Ik hoop niet dat de macht haar naar het hoofd is gestegen. Wij willen nog wel kritisch blijven onderhandelen met de staatssecretaris. Wij hopen dat zij openstaat voor creatieve oplossingen.

Een van de oplossingen voor het kwantitatieve en kwalitatieve lerarentekort is wat mij betreft de beloning van eerstegraadsdocenten. Weet de staatssecretaris hoeveel besturen eerstegraders een hogere schaal geven? Heeft zij daar zicht op? Zijn daar getallen van bekend? Kan zij die met ons delen?

Het kwalitatieve en kwantitatieve lerarentekort vraagt om creatieve oplossingen. Een onconventionele tijd vraagt om niet conventionele maatregelen. Daar is de educatieve minor er een van. Wij staan kritisch ten opzichte van de educatieve minor, maar wij zien wel dat deze noodoplossing noodzakelijk is. Kwantiteit mag echter nooit boven kwaliteit worden geplaatst. Wij maken ons zorgen over een mogelijke kwaliteitsdaling door de misschien overhaaste invoering van deze educatieve minor. Gelukkig komt er over twee jaar een evaluatie, maar duurt dat niet iets te lang? Kunnen wij niet al eerder de vinger aan de pols houden? Graag een reactie daarop. Ten slotte dien ik twee moties in.

Wij werden uitgedaagd door de staatssecretaris om te komen met oplossingen voor het lerarentekort, want zij had nog niets gehoord. Volgens mij is een van de beste oplossingen de koppeling van de beloning aan de eerstegraadsdocent.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat iedereen de ambitie heeft om meer eerstegraadsdocenten aan te trekken voor het onderwijs;

verzoekt de regering, de koppeling tussen eerstegraadsdocenten en een hogere beloning opnieuw vast te leggen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Dibi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9(32270).

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Stel dat er een eerstegraadsdocent voor de kleuterklas gaat staan. Moet die dan meer verdienen dan een tweedegraadsdocent Engels die in het vmbo lesgeeft?

De heer Dibi (GroenLinks):

Na deze motie wilde ik nog iets zeggen over de beoordeling van docenten op basis van hun kwaliteit, want het kan daarbij om heel veel verschillende zaken gaan. Wij hebben allemaal wel een eerstegraadsdocent gehad die niet zo inspirerend was. Wij hebben allemaal ook wel een tweedegraadsdocent gehad die juist ontzettend bevlogen en inspirerend was en ons voorbereidde op deelname aan de samenleving. Docenten hebben met een heel moeilijke doelgroep te maken, bijvoorbeeld in het vmbo in de grote steden en er zijn ook veel zorgleerlingen. Ik vind daarom dat zij beter beloond moeten worden. Om het lerarentekort effectief op te lossen en de status van het vak te verhogen, zien wij ook iets in het koppelen van de beloning aan de eerstegraadsdocent. Je kunt dus naar verschillende zaken kijken.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Volgens mij zijn dit elementen die al in de bestaande systematiek zijn meegenomen, zeker in de functiemix. Of de motie is dus overbodig, of de heer Dibi doelt op iets anders dan wat hij zojuist heeft gezegd.

De heer Dibi (GroenLinks):

Dit kabinet heeft als eerste geprobeerd om echt iets te doen aan het lerarentekort. Complimenten daarvoor. Een aantal zaken dat ik heb genoemd, wordt nu al enigszins geregeld. Dat neemt niet weg dat de aanbeveling van de heer Alexander Rinnooy Kan was om de eerstegraadsdocenten in een hogere schaal te plaatsen. Die aanbeveling is niet overgenomen, maar wij willen daar wel een realiteit van maken.

De voorzitter:

Heel kort, mevrouw Besselink, want ik zit met de tijd.

Mevrouw Besselink (PvdA):

Hoort dit niet thuis in het debat over de functiemix? Dan kunnen wij dat in zijn totaliteit beoordelen. In dit debat is het maar een Dibienkele maatregel.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik vind dit eerlijk gezegd wel enigszins een procedurele reactie. Ik denk dat wij elke aangelegenheid moeten aangrijpen om creatief noodzakelijke oplossingen te formuleren voor het lerarentekort. Ik vond de inbreng van mevrouw Besselink eigenlijk weinig kritisch. Ik denk dat ik straks mijnheer Dijsselbloem ga opzoeken. Wij gaan over de kwaliteit van het onderwijs. Deze educatieve minor draagt daar misschien in negatieve zin aan bij.

De voorzitter:

Tot slot.

Mevrouw Besselink (PvdA):

Wij hebben kritische vragen gesteld. Ik heb om een evaluatie gevraagd. Wij zijn hier dus niet kritiekloos ingestapt, maar wij zien wel de noodzaak om met elkaar zo veel mogelijk mogelijkheden en openingen te maken om ervoor te zorgen dat wij het probleem daadwerkelijk gaan oplossen. Wij denken dat dit wetsvoorstel hiervoor een goed handvat is. Dat is niet kritiekloos, maar een kwestie van kansen zien. De staatssecretaris heeft hier uitgebreid op geantwoord. De heer Dibi vraagt of mijn opmerking niet procedureel is. Wij hebben met de functiemix hierover met elkaar discussie gevoerd, wij hebben er verscheidene malen over gesproken. Wij hebben dus al inhoudelijke debatten gevoerd.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik wil mevrouw Besselink wel tegemoetkomen. Ik weet dat een aantal PvdA'ers voorstander is van koppeling van de beloning aan de eerstegraadsbevoegdheid. Het gaat om prominente PvdA'ers. Als mevrouw Besselink mij toezegt dat wij dit in een later debat, nog in deze kabinetsperiode, samen gaan voorstellen, dan houd ik mijn motie aan. Maar dat gaat volgens mij niet gebeuren.

Mijn tweede motie gaat over een speciale opleiding voor het vmbo.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat van leraren in het (voorbereidend) middelbaar beroepsonderwijs extra vaardigheden worden gevraagd;

verzoekt de regering, in overleg met het brede veld te verkennen wat de mogelijkheden zijn voor een aparte specialisatie of opleiding voor leraren (voorbereidend) middelbaar beroepsonderwijs,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Dibi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10(32270).

Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:

Voorzitter. Hartelijk dank voor alle woorden van dank voor de beantwoording. Dank voor de reactie in tweede termijn.

Laat ik starten bij de heer Dibi. Als ik één ding niet wil, is het wel dat hij het beeld krijgt dat ik een arrogante bestuurder word omdat ik nu het hele ministerie bestier. Ten eerste is dat laatste niet waar, want ik doe het samen met minister Rouvoet. Ten tweede is arrogantie iets waar ik een enorme hekel aan heb. Ik ga bewijzen dat ik echt niet arrogant ben en zal heel goed ingaan op de verschillende punten die de heer Dibi genoemd heeft. Het eerste bewijs dat ik ga leveren, is dat ik zijn motie over de eerstegraadsdocenten helaas moet afwijzen. Immers, wie ben ik om daar eventjes, nu ik alleen ben, het hele overleg over LeerKracht van Nederland met alle partners met mijn voeten te treden en te zeggen: wij hebben weliswaar een convenant, maar ik schuif het terzijde en ik steun de motie van de heer Dibi. Dat zou buitengewoon arrogant zijn. Ik kan dat niet doen. Er is een convenant gesloten naar aanleiding van LeerKracht van Nederland. Met het oog op de invloed van het veld moet ik de motie dan ook ontraden. Dat is één.

Daarnaast spreekt de heer Dibi over een noodoplossing. Ik zou dat woord liever loslaten. De heer Van der Vlies spreekt over het verkleinen van een risico. Ik heb het over een duik in het diepe, maar alleen in de zin dat het gaat over het doorstromen naar een eerste graad. De opleiding waar wij het over hebben, is een opleiding met bekwaamheidseisen voor onderbouw, havo, vwo en mavo. Dat moet snor zitten. Daar zijn onze universiteiten verantwoordelijk voor, net als de vo-scholen en uiteindelijk de NVAO als toezichthoudend orgaan. In dat opzicht is er dus geen sprake van een noodsprong, een risico of een duik in het diepe. Het enige wat wij willen is doorstromen naar een eerstegraads educatieve master. Dat willen wij stimuleren. Als dat hierdoor niet gebeurt, willen wij bezien hoe wij het dan wel voor elkaar kunnen krijgen. Dat is twee.

Het derde is het volgende. Een evaluatie binnen twee jaar zou ik te vroeg vinden. Ik denk dat je de jongeren ook even de kans moet geven om hun bachelor af te ronden en hun master te doen. Je moet kijken of ze het daadwerkelijk zijn gaan doen, want dat is het doel van dit wetsvoorstel. Je kunt het pas goed monitoren als ze even de kans gekregen hebben. De meesten zijn namelijk nog bezig of, sterker nog, moeten nog gaan beginnen in de komende jaren. Daarom heb ik gezegd dat ik vanaf het moment dat de wet gaat gelden twee jaar wil nemen. Dan hebben wij drie praktijkjaren in beeld en kunnen wij een redelijk beeld krijgen of het gaat werken zoals wij willen.

Dan kom ik op de tweede motie. Laat ik die positief benaderen, want dat doe ik eigenlijk altijd. Ik zie de motie echt als ondersteunend voor mijn beleid. Ik heb namelijk beloofd dat ik voor de zomer of net in de zomer de Kamer een brief stuur over flexibele kwalificaties. Daarin zit ook de verkenning naar de beroepsopleiding omdat dat een van de punten is die uit de agenda Krachtig Meesterschap voortgekomen is. Ook nemen wij de bovenbouw, de onderbouw en de pabo mee. Als ik het zo mag vertalen, zie ik de motie als ondersteunend en laat ik het graag aan de Kamer over wat zij er verder mee doet.

Ik zie nog een klein functioneringsgesprekje aankomen van mevrouw Besselink, niet met de heer Dibi, maar hij gaat het wel organiseren. Dat zal vast wel weer keurig weggewerkt worden, denk ik. Het is wel heel bijzonder dat u zo reflecterend bent naar elkaar toe.

Verder hoor ik eigenlijk veel woorden van steun. Dank daarvoor. Hier en daar is kritiek die uitgebreid in de eerste termijn aan de orde is geweest. Ik denk dat het in ieders belang is dat ik niet in herhaling verval.

De heer Van Dijk kwam ermee dat de minor voor het hbo al eerder genoemd is. Dat klopt, ik herinner me dat. De heer Harbers bracht het punt naar voren van het vbo als interessante contramal van wat wij hier aan het doen zijn in de avo-kant. Dat maakte dat ik dacht: hé ja, inderdaad. Maar goed, het idee had al een eerdere vader. Dat is terecht opgemerkt. Ik kijk ernaar zoals ik in eerste termijn heb aangegeven.

De heer Van der Vlies gaat zijn amendement samenvoegen. Het is echt wel een ander amendement; dat ben ik met de heer Harbers eens. De heer Van der Vlies zegt dat ze de vakmaster moeten gaan doen. Als je die doet in plaats van de educatieve master, stroom je waarschijnlijk eerder het onderwijs uit dan dat je erin blijft. Ik begrijp niet waarom de heer Van der Vlies het een risico vindt voor de vakinhoud. De universitaire bachelor kent voor de vakinhoud meer studiepunten dan de hbo-lerarenopleiding. Het zit met de vakinhoud meer snor bij de universitaire bachelor dan bij de hbo-bachelor. Ik begrijp de beweging en het amendement van de heer Van der Vlies niet. Evenmin begrijp ik zijn kanttekening bij de vakinhoud. Maar goed, misschien blijven wij het daarover oneens. Dat kan.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

De staatssecretaris heeft toegezegd dat de Kamer binnen twee jaar na inwerkingtreding van de wet educatieve minor een evaluatie van de effecten van de wet krijgt. Daarin wordt specifiek aandacht besteed aan de begeleiding van beginnende leraren met een educatieveminorbevoegdheid.

Daarnaast heeft de staatssecretaris toegezegd, de Kamer in de zomer een brief inzake flexibele kwalificaties te doen toekomen, waarin ook wordt ingegaan op aparte lerarenopleidingen voor de beroepskolom.

Mevrouw Besselink (PvdA):

Bij de evaluatie zouden ook substitutie-effecten worden betrokken.

De voorzitter:

De substitutie-effecten worden toegevoegd.

Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording. Stemmingen zijn volgende week dinsdag.

De vergadering wordt van 13.00 uur tot 14.00 uur geschorst.

De voorzitter:

Op de tafel van de Griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.

Naar boven