Aan de orde is het debat over de brand in het Catshuis.

De heer Ulenbelt (SP):

Voorzitter. Het is onverteerbaar dat de onderste steen bij de Catshuisbrand nog steeds niet boven is. Die brand is aanstaande vrijdag precies vijf jaar geleden ontstaan. De vraagtekens bij de weduwe van de omgekomen schilder zijn nog niet weggenomen. Er liggen al jaren tientallen onbeantwoorde Kamervragen.

In februari 2008 zegde het kabinet een onderzoek toe door de Rijksrecherche. De verwachting toen was dat het onderzoek in de zomer van 2008 afgerond zou zijn. Later werd dat het voorjaar van 2009. Mijn vraag is: waarom deze vertraging. Kan de minister uitleggen waarom dit onderzoek zoveel langer heeft geduurd dan oorspronkelijk verwacht? Was het moeilijk zoeken? Zijn er dingen ontdekt? Wat zijn de redenen?

Tijdens het debat in 2008 heb ik een motie ingediend die ondertekend was door een meerderheid van de Kamer. Tijdens het debat kreeg die de steun van de gehele Kamer. Daarin is het kabinet verzocht, de resultaten van het onderzoek van de Rijksrecherche zo spoedig mogelijk aan de Kamer te sturen. Op verzoek van de minister-president en de minister van Justitie heb ik die motie ingetrokken. Zij hebben daarop toegezegd aan het verzoek van de Kamer te zullen voldoen.

Begin dit jaar, op 13 januari, heeft de minister van Justitie in antwoord op de zoveelste vraag over dit onderwerp gezegd dat de Kamer de informatie krijgt zodra die beschikbaar is. Ik begrijp dat het onderzoek is afgerond. De minister beschikt over de resultaten. Ik neem aan dat het proces-verbaal op het ministerie ligt. Mijn vraag is wat de minister ervan weerhoudt om zijn eerdere belofte na te komen. Wat is zijn argument om de Kamer niet op dit moment in te lichten? Waarom zouden wij weer tot de zomer wachten? De minister wil een brief bij het onderzoek van de Rijksrecherche voegen. Waarom kunnen wij het onderzoek van de Rijksrecherche niet alvast inzien? Als er niks te verdoezelen valt, kan de minister toch gewoon de Kamer inlichten? Kan de minister alvast iets vertellen over de resultaten van het onderzoek? Is de Rijksrecherche iets op het spoor gekomen? Blijkt waar te zijn wat de rechter in 2006 schreef, dat ambtenaren van de Rijksgebouwendienst en het ministerie van Algemene Zaken van het gebruik van thinner op de hoogte moeten zijn geweest? Leidt het oriënterende onderzoek van de Rijksrecherche tot het inzicht dat er wellicht toch strafbare feiten zijn begaan? Is er misschien een verdachte naar voren gekomen? Is dat wellicht de reden dat de minister de Kamer nog niet inlicht? Of zijn er wellicht disciplinaire maatregelen in voorbereiding genomen? Of moet de minister nog een afweging maken, gezien de resultaten van het onderzoek van de Rijksrecherche, over vervolgstappen, vervolgonderzoek of wat dan ook?

De resultaten van het onderzoek zijn er. Mijn vraag is of de minister alsnog binnen een week het proces-verbaal, inclusief de bijlagen, desnoods vertrouwelijk aan de Kamer ter inzage wil geven. De vaste commissie voor Justitie heeft daar ook om verzocht. Met dat proces-verbaal zijn wij misschien in staat om al die vragen die er liggen te beantwoorden.

Mevrouw Joldersma (CDA):

De heer Ulenbelt sprak over het beantwoorden van vragen. In het debat van een tijdje terug heeft hij daarover met de minister van gedachten gewisseld: wie gaat die vragen van de Kamer beantwoorden? De minister heeft toen gezegd: dat zit niet in het rapport van de Rijksrecherche, ik zal dat doen. Wil de heer Ulenbelt nu het rapport hebben en later de antwoorden op de vragen?

De heer Ulenbelt (SP):

Eerder hebben wij vertrouwelijk van het kabinet de resultaten gekregen van het onderzoek van de Arbeidsinspectie. Dat was heel erg welkom; het leidde tot een grote serie vragen. Ik kan mij dus voorstellen dat het onderzoek van de Rijksrecherche door ons gestelde vragen beantwoordt of nieuwe vragen oproept. Formeel is het echter zo dat het kabinet vragen hoort te beantwoorden.

Ik heb nog één opmerking. De boodschap die ik heb uitgedragen, was mede namens de heer Pechtold omdat hij hier vanavond niet aanwezig kon zijn.

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. De tijdens het debat op 26 februari van het vorig jaar mede door mij ondertekende motie behelsde onder meer het verzoek de resultaten van het in te stellen Rijksrechercheonderzoek naar de Catshuisbrand zo spoedig mogelijk naar de Kamer te zenden. De minister-president verklaarde in dat debat dat de motie een ondersteuning was van wat hij en de minister van Justitie tijdens dat debat hadden gezegd. Dat mocht worden opgevat als een toezegging om die resultaten van het in te stellen Rijksrechercheonderzoek inderdaad zo spoedig mogelijk aan de Kamer toe te zenden. In zijn beantwoording van schriftelijke vragen op 12 januari van dit jaar bevestigde de minister van Justitie de Kamer nog eens dat hij de Kamer over de resultaten van het Rijksrechercheonderzoek zou informeren zodra deze beschikbaar zijn. Dan zouden ook de nog openstaande schriftelijke Kamervragen van 20 december 2007 en 15 januari 2008 worden beantwoord.

Inmiddels is het dan al april 2009 geworden en de Kamer heeft nog steeds niets ontvangen. Zij vraagt op 29 april dan nog maar eens via de vaste commissie voor Justitie aan de minister om de uitkomsten van het Rijksrechercheonderzoek voor het einde van het meireces, dus voor gisteren, aan de Kamer te doen toekomen. Precies op de allerlaatste dag, op de valreep van die termijn, komt er dan een brief van de minister dat wij voor het zomerreces, dus voor 3 juli aanstaande, een rapportage van het OM, een kabinetsreactie en de beantwoording van de nog openstaande Kamervragen zullen ontvangen.

In zijn laatste brief zegt de minister ons een rapportage van het OM toe. Dat is in mijn ogen toch iets anders dan waarom is gevraagd. De Kamer heeft namelijk gevraagd om toezending van de resultaten van het onderzoek, dus een volledig dossier van het Rijksrechercheonderzoek en niet alleen een rapportage van het OM over dat Rijksrechercheonderzoek. Ik vraag de minister daarom nu om ons klip-en-klaar toe te zeggen dat hij ons het volledige dossier van het Rijksrechercheonderzoek zo spoedig mogelijk zal doen toekomen. De termijn die de heer Ulenbelt net heeft genoemd, spreekt mij zeer aan.

Ik wil verder van de minister weten wanneer het Rijksrechercheonderzoek nu precies was afgerond. Ik wil dus een datum horen. Waarom zijn de resultaten van dat onderzoek toen niet terstond aan de Kamer toegezonden, zoals wel was beloofd? Waarom heeft de minister de Kamer niet in ieder geval eerder bericht dat het onderzoek was afgerond?

Ten slotte, waarom moet het tot juli duren – als het aan de minister ligt – voordat wij die resultaten ontvangen? Als dat gebeurt, zal een eventueel debat daarover pas na het zomerreces kunnen plaatsvinden. Dat is rijkelijk, en naar mijn mening ook onwenselijk, laat.

Mevrouw Timmer (PvdA):

Voorzitter. Wij spreken met de minister over het onderzoek naar de brand in het Catshuis. Over dit onderzoek is inmiddels veel gesproken en geschreven. Over de inhoud van het onderzoek kunnen wij vanavond niet spreken. Dat zullen wij doen na de ontvangst van alle stukken en de kabinetsreactie, in een debat waarbij ook zeker andere bewindspersonen zullen worden uitgenodigd. Het debat van vanavond gaat over de procedure en het onderzoek van de Rijksrecherche. Het instellen van dit onderzoek kreeg Kamerbrede steun omdat iedereen af wil van het doofpotbeeld dat leek te ontstaan.

De brand ontstond inmiddels bijna vijf jaar geleden en de onderste steen is nog steeds niet boven. De uitkomst van het onderzoek van de Rijksrecherche en de kabinetsreactie daarop zijn nog altijd niet naar de Kamer gestuurd, waardoor wij niet kunnen praten over de inhoud van dit onderzoek. Wel heb ik vragen over de traagheid. Uiteraard deel ik de mening van de regering dat een dergelijk onderzoek zorgvuldig moet plaatsvinden. Met name de nabestaanden van de overleden schilder hebben er recht op dat alle feiten boven tafel komen. Waarom moet het echter zo lang duren? Het onderzoek van de Rijksrecherche is inmiddels toch afgerond? De vertraging lijkt te worden veroorzaakt door het uitblijven van de kabinetsreactie. Is deze zo moeilijk te formuleren en, zo ja, waarom?

Het moet mij van het hart dat het briefje dat wij op 11 mei kregen waarin werd gemeld dat wij de uitkomsten niet voor het eind van het meireces, maar voor de zomer zouden krijgen geen recht doet aan een commissiebreed verzoek. Eerlijk gezegd realiseer ik mij dat in dit stukje tekst een chagrijnige reactie zit die eigenlijk deze minister niet verdient, maar die alles te maken heeft met de lange voorgeschiedenis.

RTL Nieuws berichtte over het onderzoek van het OM naar de mogelijke strafrechtelijke vervolging van ambtenaren. Omdat er mogelijk sprake zou zijn van verwijtbaar gedrag of strafbare handelingen van ambtenaren, werd een WOB-verzoek van RTL afgewezen. Openbaarmaking zou de opsporing en vervolging belemmeren. Dat is allemaal ruis en zijn allemaal mogelijkheden die de duidelijkheid niet bevorderen. De PvdA-fractie wil inzage in het rapport van de Rijksrecherche, zo snel mogelijk. En dan niet een gekuiste versie of een samenvatting. Ik wil in staat zijn om een oordeel te vellen op grond van alle beschikbare informatie. Hoewel het niet mijn voorkeur heeft, wil ik desnoods genoegen nemen met het vertrouwelijk inzien van het volledige rapport van de Rijksrecherche. De PvdA-fractie wil bovendien weten of iedereen van wie de Kamer vond dat het nodig was ook daadwerkelijk door de Rijksrecherche is gehoord, inclusief de bewindspersonen die in 2004 verantwoordelijk waren voor de betrokken diensten, zoals de Arbeidsinspectie en de Rijksgebouwendienst, en de toenmalige burgemeester van Den Haag, de heer Deetman.

De PvdA-fractie wil nog steeds dat alle vragen worden beantwoord en dat de onderste steen boven komt. De resultaten van het onderzoek van de Rijksrecherche moeten snel en volledig beschikbaar komen voor de Kamer. Met name de nabestaanden van de overleden schilder hebben er na vijf jaar recht op de feiten te kennen en te weten.

De heer Teeven (VVD):

Voorzitter. Er zijn maar zelden debatten waaraan zo weinig mensen deelnemen en waarbij zo veel ambtenaren in de ambtenarenloge zitten die de minister voor een simpel debat als dat van vanavond moeten assisteren. Bij het gemiddelde debat over een wetsvoorstel inzake een ingewikkelde wet, zitten er twee of drie ambtenaren die de minister assisteren. Die redt zich er meestal wel uit. Vanavond hebben wij een loge vol met ambtenaren die de minister assisteren en wij hebben een brief van de minister waarin hij zegt: "Kamer, in juli komen de resultaten, dan bent u twee maanden onder zeil, dan komt Prinsjesdag en dan gaan wij er in oktober eens over praten." Dat is een beetje een beeld dat bij de VVD-fractie oprijst.

Het is een beeld, zoals de heer Ulenbelt ook al zei, dat de vraag oproept wat er nu eigenlijk te verbergen is. Ik heb er vandaag over nagedacht en ik zat er net nog over te denken om onze oud-staatssecretaris Henk van Hoof eens te bellen om hem te vragen of hij mij kan vertellen wat er nu eigenlijk met dit dossier aan de hand is. Is er nu zo veel te verbergen? Is er überhaupt wel iets te verbergen? Het is allemaal mist wat er naar boven lijkt te komen. Wij moeten uiteraard de antwoorden van de minister rustig afwachten. Het kan allemaal nog meevallen. Misschien zegt de minister wel dat de Kamer eind deze week een keurig Rijksrechercherapport ontvangt.

Dit brengt mij tot een aantal vragen over zaken die een aantal sprekers voor mij al aan de orde heeft gesteld, maar waarover wij misschien nog net een tandje dieper moeten gaan.

De eerste vraag die mijn fractie aan de minister heeft is of het onderzoek van de Rijksrecherche is afgerond. Dat is immers de eerste vraag die wij moeten stellen. De tweede vraag die wij moeten stellen is: als het is afgerond, is er dan voor het Openbaar Ministerie aanleiding om te gaan denken over de vervolging van een of meer personen? Als het Openbaar Ministerie dat namelijk zou moeten overwegen naar aanleiding van het Rijksrechercheonderzoek, dan kan dat de reden zijn waarom deze Kamer het Rijksrechercheonderzoek niet in de openbaarheid kan krijgen, maar slechts vertrouwelijk. Bestaat überhaupt de kans dat het OM overweegt, iemand te gaan vervolgen? Dat is mijn tweede vraag aan de minister.

Mijn derde vraag aan de minister is iets anders. Aangezien de minister de Kamer eerst royaal heeft toegezegd dat hij haar zou laten beschikken over het Rijksrechercheonderzoek, lijkt mij dat hij in tweede instantie niet moet terugkomen met een brief van het OM en een beleidsreactie daarop. Dat past niet bij zijn statuur, zou ik bijna willen zeggen tegen deze minister. Ik ben dit niet van hem gewend. Hij zou dit vanavond dan ook eigenlijk niet moeten doen. De minister mag wel niet interrumperen, maar eigenlijk zou hij tegen de sprekers na mij moeten zeggen: ik ga er niet aan beginnen; ik geef het Rijksrechercheonderzoek gewoon vertrouwelijk ter inzage.

Eigenlijk is het een beetje zielig dat wij hierover staan te praten. Ik weet dat de minister heel groots kan zijn, op andere momenten, als het over andere onderwerpen gaat. In plaats van de Kamer een brief in juli te beloven zou hij moeten besluiten om haar vertrouwelijk te informeren over het Rijksrechercheonderzoek en over de overweging van het OM om al dan niet tot vervolging over te gaan. Met alle respect voor de ambtelijke ondersteuning die hij heeft meegebracht, maar dit is een beetje rijksvoorlichtingsgedrag: wij brengen het begin juli, zodat wij er in oktober over praten en iedereen het is vergeten. Mij lijkt dat wij dat niet moeten doen.

Mevrouw Joldersma (CDA):

Voorzitter. De CDA-fractie heeft van harte ingestemd met een alomvattend onderzoek en met waarheidsvinding door de Rijksrecherche. Het onderzoek moet duidelijk maken of ambtenaren al dan niet op de hoogte zijn geweest van het feit dat er thinner werd gebruikt en of die zich al dan niet schuldig hebben gemaakt aan strafbare feiten. Blijkbaar heeft de Rijksrecherche dit onderzoek inmiddels afgerond. Graag hoort de CDA-fractie dan ook net als de heer De Roon wanneer de minister dat onderzoek precies heeft ontvangen. Ik vind het op zichzelf terecht dat de regering heeft besloten, dat onderzoek met een kabinetsreactie naar de Kamer te sturen – in het vorige debat is gezegd dat de regering de Kamervragen erover moest beantwoorden en ik vind dat op zichzelf een gebruikelijke gang van zaken – maar ik heb wel de indruk dat het kabinet heel veel tijd probeert te kopen alvorens een reactie te geven. Dat doet inderdaad vermoeden dat er iets te verbergen valt. Daarom hoor ik graag van de minister of er een reden is waarom de reactie zo lang op zich laat wachten. Mijn fractie kan zich niet voorstellen dat het zo ingewikkeld is om na een onderzoek een kabinetsreactie te presenteren. Daarom stelt zij voor dat de minister rond 1 juli aanstaande zowel een brief als het onderzoek als de vertrouwelijke stukken naar de Kamer stuurt, zodat zij daarover nog voor het zomerreces kan debatteren.

De heer Heemelaar (GroenLinks):

Voorzitter. De Catshuisbrand is tot op de dag van vandaag een schokkende kwestie, allereerst natuurlijk omdat er een dode valt te betreuren, ten tweede omdat het de officiële residentie van de minister-president is die voor heel veel geld opgeknapt is en ten derde niet in het minst omdat de betrokken overheidsdiensten nog voor de brand weet hadden van op handen zijnde misstanden. Het lijkt – dit is een cliché – dat er nog wat luchtjes aan het Catshuis zitten. Ook lijkt het dat dat potdicht zit. Wat de fractie van GroenLinks betreft, is het de hoogste tijd voor openheid. Ik denk dat alle hier aanwezige Kamerleden dezelfde mening is toegedaan. Daarom houd ik het kort.

Een van de conclusies van de Haagse strafrechter was, ik citeer: "Het kan haast ook niet anders zijn geweest dan dat naast de verdachte ook de betrokken ambtenaren van de Rijksgebouwendienst en het ministerie van Algemene Zaken van het gebruik van thinner door verdachte op de hoogte moeten zijn geweest." Dit is een van de vergaande beweringen die overigens in het hoger beroep niet door het gerechtshof is overgenomen. In elk geval heeft de Haagse rechtbank wel publiekelijk en terecht kwesties opgeroepen die serieus, diepgravend onderzoek vereisen. Daarover verschillen wij niet van mening, wel over het feit dat het vijf jaar moet duren voordat er iets komt. De Kamer gaat daarover, want het gaat om het functioneren van ambtenaren van diensten. De Kamer heeft het vermoeden dat er dingen in doofpotten zijn gestopt. Daarom wordt het de hoogste tijd dat openheid geboden wordt. Ik ben net als de heer Teeven optimistisch. Ik herinner mij een avond dat ik hier samen met collega Mariko Peters zat, volgens mij was het op een donderdagavond, een week of drie geleden. Opeens draaide de minister en kwam er licht in de zaak, toen over ontvoeringen van kinderen naar het buitenland. Wie weet gaat dit vanavond weer gebeuren. Ik hoop erop en hoop ook dat we daarmee een korte vergadering kunnen hebben. Hier moet namelijk snel openheid over komen.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Ik dank de leden van de Kamer voor de wijze waarop zij over dit onderwerp hebben gesproken. De heer Ulenbelt riep zo-even terecht in herinnering hoe diep ingrijpend het is voor de meest betrokkenen, zeker voor de weduwe van de schilder die de dood heeft gevonden bij deze brand en voor andere nabestaanden en andere mensen die hebben meegeleefd en tot op de dag vandaag meeleven, dat deze tragedie zolang de gemoederen heeft beziggehouden. Ik ben het met de heer Ulenbelt en de andere sprekers erover eens dat we zo snel mogelijk helderheid moeten geven. Ik verzeker de Kamer graag dat het onderzoek dat het Openbaar Ministerie heeft doen uitvoeren door de Rijksrecherche erop gericht was om de onderste steen boven te brengen. Het onderzoek is grondig en uitgebreid geweest. Daarom heeft het ook tijd genomen. Er is geen andere verklaring voor dan deze, zeg ik naar aanleiding van de daarover gestelde vragen.

Het onderzoek is nu afgerond. Het onderzoek is door het College van procureurs-generaal op 27 april aan mij toegestuurd. Daarbij behoort het minder dan een week daarvoor opgestelde bericht van het Openbaar Ministerie, gebaseerd op het feitenonderzoek door de Rijksrecherche. Ik heb daarvan maandag, onmiddellijk na terugkomst uit het buitenland kennis genomen. Ik heb er vanmiddag over gesproken met de voorzitter van het College van procureurs-generaal. Ik heb geconcludeerd dat het inderdaad zaak is dat de Kamer eerder inzage krijgt in de resultaten van het onderzoek en van de conclusies die mijn betrokken collega's eraan zullen verbinden. Tot vlak voor het zomerreces duurt te lang, is mijn conclusie, die wordt gedeeld door de collega's die wat betreft de inhoud van de geschiedenis bij de zaak betrokken zijn. Dit heeft mij en de betrokken collega's tot de conclusie gebracht dat de bevindingen waartoe dit onderzoek mijn collega's op hun terreinen zal leiden op een veel kortere termijn aan de Kamer zullen worden toegezonden. Ik heb kennisgenomen van de resultaten van het onderzoek in opdracht van het Openbaar Ministerie. Deze heb ik vanmiddag besproken met de voorzitter van het College van procureurs-generaal. We zullen het vervolg aanzienlijk versnellen. Ik stel mij voor dat de Kamer in de eerste week van juni met de conclusies erbij wordt geïnformeerd over wat dit onderzoek heeft opgeleverd en welke inzichten er zijn.

Ik zeg er alvast bij dat er niets te verdoezelen valt. Ik gebruik maar de formulering die zo-even is gebruikt. Er is geen verdachte in beeld gekomen. Wel willen wij de vervolgstappen waartoe zal moeten worden geconcludeerd naar aanleiding van de bevindingen uit het onderzoek helder hebben. Wij zullen dit drastisch versnellen, zodat de Kamer daarover in de eerste week van juni door het kabinet wordt geïnformeerd.

De heer Ulenbelt (SP):

Ik stel het op prijs dat dit versneld wordt. Maar betekent dit nu ook dat de Kamer het proces-verbaal van de Rijksrecherche integraal kan inzien? Dat is mijn eerste vraag. Mijn tweede vraag is of de minister alvast een tipje van de sluier kan optillen wat betreft mogelijke resultaten. De minister kent sinds 27 april de uitkomsten. Hij heeft al gesproken met het College van procureurs-generaal. Er moeten toch eerste gedachten bij hem zijn opgekomen over de richting waarin de conclusies zullen gaan?

Minister Hirsch Ballin:

Ik was nog niet helemaal aan het einde van mijn antwoord gekomen. In de eerste week van juni zal de Kamer de toezending door mij geworden van het rapport dat het Openbaar Ministerie heeft gebaseerd op het feitenonderzoek door de Rijksrecherche. De verslaggeving van dat feitenonderzoek is een zeer omvangrijke set documenten, deels van zeer vertrouwelijke aard, waarbij ook de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene is betrokken. Dat soort onderzoeken pleegt in de normale gang van zaken niet aan de Kamer te worden overlegd. Gelet op de bijzondere aard van deze geschiedenis, ben ik tot de conclusie gekomen dat vertrouwelijke inzage van dat rapport door de vaste commissie voor Justitie, met inachtneming van alle eisen die daaraan worden gesteld uit oogpunt van bescherming van de persoonlijke levenssfeer en van de andere gegevens die erin vervat zijn, in deze bijzondere situatie aangewezen en aanvaardbaar is, in afwijking van de hoofdregel. Dit stelt de vaste commissie voor Justitie ook in staat, met inachtneming van alle waarborgen voor de vertrouwelijkheid, om zich zelf een oordeel te vormen over de adequatie van de rapportage die het Openbaar Ministerie op dat feitenonderzoek heeft gebaseerd. Dat is mijn verantwoordelijkheid, als verantwoordelijke voor het OM en daarmee ook voor het in opdracht van het OM door de Rijksrecherche uitgevoerde onderzoek.

Op dat onderzoek zullen mijn collega's, die daarin worden ondersteund door de ministeries van VROM, SZW en AZ, hun beleidsconclusies, naar aanleiding van wat ik net omschreef, voor de vervolgstappen moeten baseren. Intussen zal het OM er uiteraard ook voor zorg dragen dat de weduwe en het betrokken bedrijf worden geïnformeerd, zodat zij, gelet ook op alles wat dit voor hem heeft betekend, niet uit de kranten zullen vernemen wat hier is gebeurd.

Ik hecht eraan om zorgvuldigheid als mijn aandeel in deze zaak te nemen. Ik heb dus met mijn collega's overeenstemming erover. Zij zetten zich ervoor in dat de toezegging wordt nagekomen dat de Kamer in de eerste week van juni door mij zal geworden de bevindingen van het OM, met ter vertrouwelijke kennisneming door de vaste commissie voor Justitie het onderliggende materiaal, hetgeen zeer uitzonderlijk is maar naar mijn inzicht gerechtvaardigd door de bijzondere aard van deze geschiedenis, en de conclusies die daaraan door mijn collega's worden verbonden voor vervolgstappen.

De heer Ulenbelt (SP):

Daarvoor wil ik u in ieder geval hartelijk danken en daarvoor bent u ook te prijzen. Ik vroeg echter ook naar de resultaten. Komt u daar nog op terug of moet ik daar nu op doorvragen? U zegt namelijk dat er gen verdachte in beeld is maar dat er nog wel allerlei conclusies getrokken moeten worden. Moeten we daar nog veertien dagen op wachten of kunt u een tip van de sluier oplichten?

Minister Hirsch Ballin:

Ik denk dat het, juist gelet op de bijzondere aard van deze geschiedenis, niet passend zou zijn om nu als het ware brokstukjes hier uit te spreken. Echter, op de pertinente vraag die u stelde of dit tot een verdachte heeft geleid, wil ik u het antwoord "nee" geven. Op uw andere heldere vraag, of het tot conclusies heeft geleid en tot vervolgstappen zal leiden, is het antwoord "ja, daar zal het wel toe leiden".

De voorzitter:

Is er behoefte aan een tweede termijn?

Mevrouw Timmer (PvdA):

Ik heb geen behoefte aan een tweede termijn, maar ik wil de minister hier wel danken voor de toezeggingen die hij zojuist heeft gedaan.

De voorzitter:

Ik zie dat er bij de andere Kamerleden ook geen behoefte is aan een tweede termijn.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de minister. Hij heeft de toezegging gedaan dat de brief met de kabinetsreactie in de eerste week van juni aanstaande komt en dat de stukken vertrouwelijk ter inzage gelegd zullen worden.

Sluiting 20.32 uur

Naar boven