Noot 1 (zie blz. 1831)

BIJVOEGSEL

Schriftelijke antwoorden van de de minister voor Jeugd en Gezin, op vragen gesteld tijdens de eerste termijn van het debat over de Begroting Jeugd en Gezin op 11 november 2008 (31 700-XVII), inclusief de vraag van mevrouw Sterk (CDA) die zij heeft gesteld tijdens de regeling van werkzaamheden van 11 november 2008

Vraag van mevrouw Langkamp (SP) over kinderen die in campussen verblijven maar die in plaats daarvan beter behandeld zouden moeten worden met MST en FFT.

– De doelgroep voor de campussen is een andere dan voor jeugdzorg en jeugd-ggz, waarvan MST en FFT vormen zijn. Bij de campussen is het doel dat de jeugdige wordt toegeleid naar arbeid of scholing. Bij de jeugdzorg en de jeugd-ggz gaat het om behandeling van ofwel opvoed- en opgroeiproblematiek, ofwel van een psychische stoornis.

– Bij de beoordeling welke van deze programma’s het beste past bij de jeugdige, moet telkens gekeken worden naar zijn problematiek. Gesloten jeugdzorg is slechts aan de orde bij jeugdigen met zulke ernstige opvoed- en opgroeiproblematiek, dat de behandeling in een gesloten instelling noodzakelijk is om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg zal onttrekken of daaraan zal worden onttrokken.

– Initiatieven die door de sector ontwikkeld worden met als doel het gesloten verblijf zo kort mogelijk te houden met aansluitend intensieve (ambulante) zorg vind ik van groot belang. Een voorbeeld daarvan is het zorgprogramma «Doen wat werkt» van gesloten jeugdzorginstelling Het Poortje. Daarin krijgen jeugdigen na een kort verblijf van enkele maanden in de gesloten jeugdzorg een ambulant MST of FFT programma.

Vraag van mevrouw Langkamp (SP) over financiering van nazorg aan ex-gedetineerde moeders en vraag van mevrouw Bouwmeester (PvdA) over gedetineerde alleenstaande moeders.

Met mevrouw Bouwmeester ben ik van mening dat ondersteuning van gedetineerde alleenstaande moeders en hun kinderen belangrijk is. Juist omdat de goede ondersteuning zo belangrijk is hebben de ministeries van Justitie en Jeugd en Gezin in 2008 een gezamenlijke bijdrage verstrekt om ervoor te zorgen dat gedetineerde moeders in en na detentie goede ondersteuning ontvangen. Hier is toen nadrukkelijk bij gesteld dat deze subsidie eenmalig was.

Binnenkort ontvangt u een brief van de staatssecretaris van Justitie en mijzelf over dit onderwerp.

Vraag van mevrouw Langkamp (SP) over financiering voor medische kinderdagverblijven die nu hun deuren moeten sluiten.

Ik verwijs naar de Kamervragen die mevrouw Langkamp heeft gesteld op 12 augustus 2008 en waarop de Staatssecretaris VWS op 30 september 2008 heeft geantwoord.

Vraag van mevrouw Sterk (CDA) over de website www.hoehetmoet.nl

Goede voorlichting over seksualiteit aan jongeren is van groot belang. Voorlichting dient naast de meer technische aspecten aandacht te hebben voor aspecten als gevoelens, wensen en grenzen en weerbaarheid. De website www.hoehetmoet.nl gaat vooral in op technische aspecten. De Rutgers Nisso Groep heeft overigens niet meegewerkt aan het tot stand komen van de website www.hoehetmoet.nl. Zij hebben in een reactie aangegeven de site goed te vinden, maar dat meer aandacht nodig is voor wensen en grenzen.

Er zijn ook andere, wel door de overheid gefinancierde, websites die bovengenoemde aspecten behandelen. Denk aan seksualiteit.nl of You&Me. Ik wijs graag op de website www.sense.info die momenteel in opdracht van VWS wordt uitgebreid en verbeterd. Deze site moet dé jongerensite worden waar men terecht kan met vragen over seksualiteit, zwangerschap, anticonceptie en geslachtsziekten. Via deze site kan men indien gewenst afspraken maken met de GGD voor een consult over seksualiteit of soa.

Vraag van mevrouw Sterk (CDA) over onderzoek in België waaruit blijkt dat jongeren tegen betaling voor de webcam seksuele handelingen verrichten.

Het is van groot belang dat kinderen en jongeren leren omgaan met internet. Ouders moeten daarbij begeleiden. De overheid ondersteunt en faciliteert hen daarbij via onder meer het programma Digibewust en het Mediawijsheid Expertisecentrum.

Belangrijk is ook de seksuele vorming en de manier waarop de jongeren denken over seks.

De Staatssecretaris van VWS heeft recent 4 miljoen euro beschikbaar gesteld voor een 5-jarig voorlichtingsprogramma over seksualiteit. Het doel van dat programma is het weerbaar en competent maken van jongeren als het gaat om relaties en seksualiteit en het voorkomen van problemen als bijvoorbeeld seksuele dwang. Dit sluit aan bij het onderzoek uit België, waarin ook wordt aangegeven dat relatievorming en weerbaarheid van groot belang zijn om dit soort dingen te voorkomen.

Vraag van mevrouw Sterk (CDA) over de Verwijsindex Risicojongeren en de bereidheid van de politie te gaan melden.

Net als u hecht ik er veel waarde aan de politie als meldende instantie te betrekken bij de Verwijsindex. Op die manier zal ook aan die jongeren die met de politie in aanraking komen vroegtijdige en beter afgestemde hulp, zorg en bijsturing verleend worden. De politie wordt dan ook één van de meldende partijen. Ik heb met de politie afgesproken dat zij jeugdigen via de Bureaus jeugdzorg melden aan de Verwijsindex. Dit sluit aan bij bestaande werkwijzen van de politie. Een melding van de politie blijft wel als zodanig herkenbaar.

Vraag van mevrouw Sterk (CDA) over het verbod op het computerspel Man Hunt 2 in Nederland.

De minister van Justitie heeft in 2007 aangegeven dat de Nederlandse overheid momenteel geen wettelijke instrumenten heeft om tegen de introductie van Man Hunt 2 in Nederland op te treden. Dat is nog steeds het geval. Naar aanleiding van de motie-Van der Staaij cs (Kamerstukken II, 2007–2008, 31 200 VI, nr 80) heeft de minister van Justitie bij brief van 17 maart 2008 de Tweede Kamer toegezegd in 2008 te onderzoeken wat de wenselijkheid en mogelijkheden zijn in termen van uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid en effectiviteit van een algeheel strafrechtelijk verbod op de verspreiding van extreem gewelddadig beeldmateriaal. Daarbij is aangegeven dat de Tweede Kamer uiterlijk in het vierde kwartaal geïnformeerd zal worden over de resultaten.

Vraag van mevrouw Sterk (CDA) over de mogelijkheid van het college van B&W om snel om een OTS of uithuisplaatsing te vragen.

Zoals uw Kamer bekend is, heeft het kabinet een advies (voorlichting) gevraagd aan de Raad van State over een mogelijke bevoegdheid van de burgemeester inzake opvoedingsondersteuning. Het advies heeft ons recentelijk bereikt. De door de Raad van State verstrekte voorlichting zal ik binnen enkele weken voorzien van een kabinetsreactie aan de Kamer sturen.

Naar leiding van de Regeling van werkzaamheden van 11 november jongstleden heeft mevrouw Sterk (CDA) een vraag gesteld over de brancherapporten Jeugdzorg.

Mevrouw Sterk heeft gevraagd om een toelichting op de brancherapporten. Met de MO-groep Jeugdzorg ben ik van mening dat uit de brancherapporten niet anders kan worden geconcludeerd dan dat er met de extra middelen heel veel kinderen extra zijn geholpen. De suggesties van EénVandaag zijn gebaseerd op aantoonbaar onjuiste redeneringen en veronderstellingen en doen aan deze conclusie niets af.

EénVandaag concludeert dat er in 2007 slechts 2,2% meer cliënten in de jeugdzorg waren door de beginstand en de eindstand van het aantal cliënten in de jeugdzorg te nemen. Deze standen zeggen echter niets over de groei in het aantal trajecten dat is geleverd en aantal jeugdigen dat in dat jaar zorg heeft ontvangen. Er is, zo blijkt uit hetzelfde brancherapport zorgaanbieders jeugdzorg, sprake van een groei van het totaal aantal trajecten in 2007 van 6,4%.

Wat betreft de «nieuwe» posten in het overzicht van de totale kosten in de jeugdzorg, merk ik op dat met ingang van 2007 in de boekhouding de afschrijvingen van € 24 mln. en de post overige kosten van € 10 mln. t.o.v. voorgaande jaren apart zichtbaar zijn gemaakt. Dit zijn derhalve geen nieuwe kosten, in 2006 vielen deze nog onder andere posten, bijvoorbeeld huisvestingskosten. Overigens heeft de MO groep inmiddels zelf ook een reactie op de uitzending doen uitgaan.

Vraag van mevrouw Bouchibti (PvdA) over deeltijdmin voor mannen.

In het «Plan van de Man» dat de PvdA tijdens de behandeling van de emancipatienota aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft aangeboden is als vierde punt «Voltijd min» (voor mannen) genoemd. Ik ga ervan uit dat de vraag hierop doelt.

Terecht wijst u op het belang dat vaders over voldoende tijd voor de opvoeding van hun kinderen beschikken. Het kabinet wil de rol van vaders dan ook ondersteunen door een wijziging van het ouderschapsverlof. Per 1 januari 2009 verlengt het kabinet het ouderschapsverlof van 13 naar 26 weken. Vanaf dezelfde datum is het niet meer noodzakelijk om aan de levensloopregeling deel te nemen om in aanmerking te komen voor de ouderschapsverlofkorting (50 procent van het minimumloon). Een tegemoetkoming voor het ouderschapsverlof is hiermee voor meer moeders maar vooral ook voor vaders in Nederland toegankelijk geworden.

Zoals aangekondigd in de gezinsnota zullen de mogelijkheden om de opname van het ouderschapsverlof verder te flexibiliseren en de noodzaak van uitbreiding van het kraamverlof voor vaders nader worden verkent.

Samen met sociale partners en andere betrokkenen zal worden na gegaan hoe bestaande initiatieven, zoals flexibele werktijden, deeltijdwerk en thuiswerkplekken, navolging door andere bedrijven kunnen krijgen en hoe het concept «gezinsvriendelijke werkgever» verder ontwikkeld en verspreid kan worden. Als aftrap hiervoor organiseer ik, samen met de Ministers van SZW en OCW, in het voorjaar 2009 een conferentie over dit thema.

Vraag van mevrouw Bouwmeester (PvdA) over de datum waarop het plan Jeugd en Genotmiddelen naar de Kamer wordt gezonden.

Op 4 november jl. heeft mijn collega van VWS, de Kamer via een brief (kenmerk: VGP/ADT 2887941) geïnformeerd over de voortgang rond de toezeggingen met betrekking tot de drugspreventienota. Drugspreventie kan niet los worden gezien van de visie op het drugsbeleid. Daarom is besloten dat de nota rond drugspreventie deel zal gaan uitmaken van de drugsnota.

Een en ander betekent dat er dit najaar geen aparte drugspreventienota naar de Tweede Kamer zal worden gestuurd.

Tijdens de begrotingsbehandeling van Justitie heeft Uw Kamer een motie aangenomen waarin wordt gevraagd om de drugsnota niet medio 2010 aan de Kamer te sturen, maar in de eerste helft van 2009. De Minister van Justitie heeft hierop de toezegging gedaan dat hij de totstandkoming van de drugsnota zoveel als mogelijk zal bespoedigen.

Voor wat betreft alcoholpreventie verwijs ik naar de alcoholnota (Hoofdlijnenbrief alcoholbeleid (27 565, nr. 35), d.d. 20 november 2007).

Vraag van mevrouw Agema (PVV) over een aanvalsplan voor effectieve bestrijding van vrouwenexploitatie, loverboy praktijken en over het verhogen van de prostitutieleeftijd.

Over de genoemde onderwerpen vindt momenteel een debat tussen uw Kamer en de regering plaats.

Vragen van de heer Voordewind (CU) over het sluiten van de commerciële drankketen.

De Voedsel en Warenautoriteit (VWA) is, als toezichthouder op de Dranken Horecawet, een project gestart met als doel het ontwikkelen van best practices en handhavingsstrategieën om de hokken- en ketenproblematiek integraal en samen met lokale partners aan te kunnen pakken.

Binnenkort wordt u per brief uitgebreid geïnformeerd over de voortgang rond de aanpak van de hokken en keten.

Vraag van de heer Voordewind (CU) over hoe wordt omgegaan met de Trimbos «barcode; Omgaan met alcohol en drugs in de horeca».

Het project «Barcode» loopt vanaf eind 2006.

Er is sprake van een systematiek van «train de trainer». Daarmee is inmiddels een landelijke dekkingsgraad bereikt.

Het verbod op het doortappen aan dronken personen is een van de zaken die tijdens deze cursus ter sprake wordt gebracht.

Het Trimbos Instituut werkt bij de implementatie van dit project nauw samen met Koninklijke Horeca Nederland, die deze cursus bij haar leden onder de aandacht heeft gebracht.

Vraag van de heer Voordewind (CU) over de mogelijke ontwikkeling van een landelijk protocol door het NJi en de vraag hoe kan worden bereikt dat de politie standaard melding maakt van kindermishandeling bij de AMK’s.

Met het oog op de uniforme uitvoering van de AMK functie van het Bureau Jeugdzorg is een landelijk werkend protocol van handelen ontwikkeld, in samenwerking met het toenmalige NIZW (het huidige NJi). Dit protocol schrijft voor hoe te handelen bij vermoedens van kindermishandeling. Bij elk AMK is dit protocol bekend en er is afgesproken dat ernaar gehandeld wordt.

De politie is nu al met afstand de grootste melder bij de AMK’s. Bovendien wordt in 2009 de aanwijzing van het Openbaar Ministerie inzake de opsporing en vervolging van kindermishandeling ingevoerd zodat verwacht mag worden dat de politie nog systematischer aan de AMK’s zal gaan melden.

Vraag van de heer Voordewind (CU) over de rol van het NJi bij het maken van een protocol meisjesbesnijdenis.

Het NJi heeft expertise op het terrein van kindermishandeling en het kenniscentrum Pharos specifiek op het terrein van vrouwelijke genitale verminking. Ik stimuleer dat beide instituten samenwerken om goede voorbeelden zoals het protocol van het AMK Noord-Holland actief te verspreiden.

Vraag van de heer Voordewind (CU) over afstemming van protocollen die veel meer via het NJi zouden moeten lopen.

Op dit moment wordt gewerkt aan de uitwerking van een verplichte meldcode voor kindermishandeling en huiselijk geweld (inclusief meisjesbesnijdenis). Over de precieze uitwerking wordt uw Kamer binnenkort nog nader geïnformeerd. Bij de uitwerking speelt het landelijk model van de meldcode kindermishandeling van het NJI een belangrijke rol.

Vraag van de heer Voordewind (CU) over het niet inhuren van managers indien hun netto inkomen boven de Balkenende-norm uitkomt.

De inkomens van managers die tijdelijk worden ingehuurd kunnen, net als in de hele zorgsector, niet onder de Balkenende-norm worden gebracht. Wel zal ik de noodzaak om terughoudend te zijn bij het inhuren van dure interimmanagers en alternatieven zoals «managerspools» te verkennen opnieuw onder de aandacht brengen bij de bestuurders van de bureaus jeugdzorg.

Vraag van de heer Voordewind (CU) over klachtenbehandeling en lessen die kunnen worden getrokken uit het rapport «Rechtzetten» van de commissie Vliegenthart.

– Ik ben het met u eens dat een klacht in zijn algemeenheid in een kortere periode in behandeling moet worden dan de door u vermelde 3 maanden. Indien sprake is van een klacht van de ouders over hun bejegening door een raadsonderzoeker of gezinsvoogdijwerker bij de uitvoering van een ondertoezichtstelling, dient uiteraard adequaat door de Raad voor de Kinderbescherming c.q. het bureau jeugdzorg te worden gehandeld.

– Echter, wanneer de klacht gaat over een uithuisplaatsing van een onder toezicht geplaatst kind, dan kan deze niet in behandeling worden genomen. Aan een dergelijke uithuisplaatsing ligt namelijk altijd een vonnis van de kinderrechter ten grondslag. Dat vonnis kan niet via een klachtenprocedure ongedaan worden gemaakt; wel kan de belanghebbende hiertegen in beroep gaan bij het Gerechtshof.

– In het in oktober 1990 uitgebrachte rapport «Rechtzetten» heeft de commissie Vliegenthart aanbevelingen gedaan over onder meer de rechtmatigheid en de behoorlijkheid van overheidsoptreden. Sindsdien zijn meerdere beleidsinitiatieven genomen om de positie van rechthebbenden te verbeteren; deze hebben hun weerslag gevonden in bijvoorbeeld aanpassingen van de kinderbeschermingswetgeving en in de Wet op de jeugdzorg. Ook het komende wetsvoorstel voor de wijziging van de kinderbeschermingswetgeving bevat op dit vlak concrete maatregelen.

Vraag van de heer Voordewind (CU) over de tegemoetkoming alleenverdieners met chronisch zieke of gehandicapte kinderen.

De afspraak in het coalitieakkoord, waarvoor ook door de heer Slob tijdens de APB aandacht is gevraagd, heeft zeker mijn aandacht. Ik heb de afgelopen tijd de mogelijkheden bezien hoe een tegemoetkoming aan alleenverdieners met de zorg chronisch zieke of gehandicapte kinderen kan worden vormgegeven.

Gebleken is dat het een technisch ingewikkeld vraagstuk betreft, met name doordat koppeling van gegevens vereist is. Het gaat daarbij om het identificeren van enerzijds de groep chronisch zieke en gehandicapte kinderen en anderzijds de groep gezinnen met een alleenverdiener. Ik heb moeten constateren dat de diverse uitvoeringsorganen op korte termijn niet in staat zijn een dergelijke, geheel nieuwe regeling uit te voeren.

Ik wil nu bezien of met in achtneming van zoveel mogelijk bestaande infrastructuur de doelstelling uit het Coalitieakkoord verwezenlijkt kan worden. Dat betekent dat ik wil aansluiten bij bestaande registraties die reeds gelden voor chronisch zieken en gehandicapte kinderen. Op welke wijze de groep vervolgens kan worden toegespitst op gezinnen met een alleenverdiener laat ik op dit moment onderzoeken.

Vraag van de heer Voordewind (CU) over de afspraken met Stichting 113 over de financiering.

Tijdens het AO van 1 oktober jl. over suïcidepreventie hebben minister Klink en ik al aangegeven enthousiast te zijn over het initiatief van Stichting 113. Er ligt ook een subsidieaanvraag van stichting 113 bij het ministerie VWS, maar op onderdelen moest die aanvraag nog nader worden uitgewerkt. Die uitwerking vindt nu plaats.

Vraag van de heer Voordewind (CU) om, als een tussenoplossing, de toegangsleeftijd van coffeeshops te verhogen naar 21 jaar.

Dit is een onderwerp voor de komende drugsnota. Het kabinet zal daarin op dit voorstel reageren.

Vraag van de heer Voordewind (CU) over de gevolgen van het schrappen van de bezuinigingen voor het al dan niet kunnen halen van een caseload van 1:15 in de jeugdbescherming.

Het schrappen van de taakstelling geeft extra financiële ruimte voor het uitvoeren van de vernieuwingen in de jeugdbescherming (waaronder reductie caseload, maar ook de invoering van de Deltamethode en verkorting doorlooptijd).

Vraag van de heer Voordewind (CU) over de suggestie om het roken in de auto met kinderen onder de vijf jaar tegen te gaan.

Ik verwijs graag naar het antwoord dat ik, mede namens mijn collega Klink van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, op 24 september 2008 heb gegeven op een verzoek van de Tweede Kamer (vergaderjaar 2008–2009, 22 894, nr. 184).

Vragen van de heer Voordewind (CU) over waarom niet veel meer, desnoods met subsidies, de webcam-methode in supermarkten wordt gestimuleerd.

Deze week heeft de Kamer een kabinetsreactie ontvangen over het plan van de supermarkten om per 2 maart 2009 alle klanten die er jonger uitzien dan 20 jaar te vragen om een legitimatiebewijs als ze alcohol willen kopen.

Het gebruik maken van toezicht op de leeftijdsgrenzen via camera’s is een van de voorbeelden, waarbij ondernemers bepaalde systemen inzetten om de controle op de leeftijdsgrenzen te verbeteren. In het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen, juich ik dergelijke ontwikkelingen toe.

Vraag van mevrouw Koşer Kaya (D66) over de verhouding tussen de opeenstapeling van beleid en verantwoordelijkheden in de jeugdhulpverlening en het regeerakkoord waarin staat dat maximaal 2 bestuurslagen verantwoordelijkheid horen te dragen.

In de jeugdzorg zijn de verantwoordelijkheden als volgt belegd: de Minister voor Jeugd en Gezin is verantwoordelijk voor het stelsel; de provincies zijn verantwoordelijk voor de provinciale jeugdzorg en de gemeenten zijn verantwoordelijk voor de lokale jeugdzorg. Deze verantwoordelijkheidsverdeling is verankerd in wet en regelgeving. Daarbij is net als in het regeerakkoord het devies dat indien mogelijk de taken en verantwoordelijkheden zo dicht mogelijk bij de burgers neergelegd wordt. Daarnaast is mijn streven de bestuurlijke drukte zo veel mogelijk te verminderen en de samenhang in de jeugdketen te versterken. De vorming van de Centra voor Jeugd en Gezin is daar een voorbeeld van omdat hier een groot aantal lokale voorzieningen onder één regie worden gebracht. Een ander voorbeeld is de verbetering van de ketensamenwerking in de jeugdbescherming.

Vraag van mevrouw Koşer Kaya (D66) over het breder toegankelijk maken van het EKD.

Zoals ik in mijn reactie op de resultaten van de haalbaarheidsstudie heb aangegeven, zal het EKD JGZ niet breder toegankelijk worden gemaakt. Het dossier valt onder de regels van de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst en alleen medewerkers van de jeugdgezondheidszorg die direct bij de behandeling betrokken zijn hebben toegang tot het dossier.

Vraag van de heer Van der Vlies (SGP) over baby tv.

Een verbod op baby tv wordt niet overwogen. Verder verwijs ik naar de brief van minister Plasterk en mij over mediawijsheid (31 434, nr. 1), 18 april 2008.

Vragen van de heer Van der Vlies (SGP) over het voorstel alle ouderswanneer hun kind de leeftijd van twaalf jaar bereikt- te voorzien van een folder waarin heldere en duidelijk de feiten over alcohol op een rijtje staan.

Sinds 2006 wordt de campagne «Voorkom Alcoholschade bij uw opgroeiende kind» gevoerd. In dit kader worden ouderavonden georganiseerd waarop standaard de opvoedingsbrochure onder ouders wordt verstrekt. Ook wordt er in het kader van deze campagne de komende maanden een alcoholspecial verspreid. Deze alcoholspecial is verkrijgbaar in supermarkten, wordt in sommige gemeenten huis aan huis verspreid, via het tijdschrift j/m ouders, via ouderavonden etc.

Een aantal GGD’en versturen per post de opvoedingsbrochure aan ouders van kinderen in groep 7 en 8 van de basisschool. Andere GGD’en kunnen daar een voorbeeld aan nemen.

Vragen van de heer Van der Vlies (SGP) over hoe om te gaan met leeftijdsgrenzen bij onderwerpen als drugs, alcohol en gokken.

Het kabinet beschouwt iemand als volwassen als hij of zij de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt. Vanaf 18 jaar mag iemand stemmen, auto rijden, etc.

Voor verschillende zaken gelden inderdaad verschillende leeftijdsgrenzen. Voor de verkoop van zwak-alcoholhoudende drank en tabak geldt een leeftijdsgrens van 16 jaar. Voor sterke drank ligt de grens op 18 jaar. Gokken is toegestaan vanaf 18 jaar. Voor drugs geldt geen leeftijdsgrens, aangezien het verboden is om drugs aanwezig te hebben, etc. ongeacht de leeftijd. Alleen voor de toegang tot coffeeshops is een uitzondering gemaakt; dit is toegestaan vanaf 18 jaar.

Vraag van de heer Van der Vlies (SGP) over het gegeven dat een PIJ-maatregel door rechters soms vanwege capaciteitsgebrek wordt opgelegd.

Het is juist dat de PIJ-maatregel uitsluitend bedoeld is voor zware gevallen. Ik heb de stelling van de heer Van der Vlies bij mijn collega van Justitie geverifieerd die laat weten niet te herkennen dat het een «gegeven» is dat jongeren een PIJ-maatregel opgelegd krijgen vanwege capaciteitsgebrek. Een PIJ-vonnis komt pas tot stand na zorgvuldige advisering door gedragsdeskundigen en beoordeling door de meervoudige rechtbank. Ook de recente cijfers tonen juist een afname van het aantal PIJ-plaatsingen aan (286 in 2005, 239 in 2006 en 203 in 2007).

Naar boven