Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | nr. 111, pagina 8078-8084 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | nr. 111, pagina 8078-8084 |
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
het wetsvoorstel Wijziging van de titels 6, 7 en 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen) (28867).
(Zie vergadering van 26 maart 2008.)
De voorzitter:
De amendementen-Anker (stuk nrs. 15 en 16) zijn ingetrokken.
De algemene beraadslaging wordt hervat.
De heer Teeven (VVD):
Voorzitter. Onze fractievoorzitter is er blij mee dat de heer Anker van de ChristenUnie tot inzicht en inkeer is gekomen. Het verbaasde onze fractie ook al dat de minister de amendementen op stuk nrs. 14, 15 en 16 niet als onaanvaardbaar had gekwalificeerd. De amendementen ondergraven immers het wetsvoorstel van de minister.
Het heeft heel lang geduurd, maar nu staan wij hier weer voor de re- en dupliek. Tijdens de recesperiode – iedereen denkt dat wij dan met vakantie zijn – heb ik de gelegenheid gehad om aandacht te besteden aan literatuur over het notariaat. Een ding valt mij op. Het is maar net met wie je praat. Aan de ene kant heb je de theoretici, de dogmatici, de mensen die les geven op de universiteit. Zij zien wel wat in de amendementen van de ChristenUnie. Aan de andere kant heb je de mensen die met beide benen in de maatschappij staan, onder wie een aantal van mijn partijgenoten. Deze beoefenaars van het vak vinden het wetsvoorstel prima. Zij hebben totaal geen behoefte aan de amendementen op stuk nrs. 14, 15 en 16. De laatste twee amendementen laten wij nu buiten beschouwing, maar het amendement op stuk nr. 14 is er nog wel. Naar aanleiding van dit amendement zegt de tweede groep mensen dat er eigenlijk geen praktijkproblemen met de successiewet zijn. Sinds 1976 is er al in 90% tot 95% van de testamenten sprake van een uitsluitingsclausule. Men vraagt zich af waar de Kamer en de indiener van amendement op stuk nr. 14 zich druk over maken. Ik nodig de heer Anker uit om mij in zijn termijn te proberen overtuigen van het belang van het amendement op stuk nr. 14. Vooralsnog is de VVD-fractie echter ronduit tegen het amendement op stuk nr. 14.
De heer Anker (ChristenUnie):
Een interruptie kost mij geen spreektijd. De heer Teeven zegt dat de successiewet niet veel problemen oplevert. Dit is precies de argumentatie van de ChristenUnie voor amendement op stuk nr. 14. In de praktijk is er eigenlijk helemaal geen probleem. Waarom zouden wij de wet heel ingewikkeld maken en een probleem dat in de praktijk geen probleem is, willen oplossen? Dit is eenvoudigweg de argumentatie achter ons amendement.
De heer Teeven (VVD):
U maakt het in uw visie misschien heel simpel, maar volgens mij moeten wij dit in deze re- en dupliek niet opnieuw doen. In het Notariaat Magazine heeft een publicatie over dit onderwerp gestaan. Daarin kwamen geen andersdenkenden aan het woord. Ik heb in de literatuur gezocht naar de waarde van uw amendement. Eigenlijk is de waarde nul. Het is een beetje symboolwetgeving. De VVD wil hieraan niet meedoen.
De VVD-fractie zal wel instemmen met de amendementen op stuk nrs. 17 en 18. Wij willen de minister vragen om snel aan de gang te gaan met het centraal huwelijksgoederenregister, waar amendement op stuk nr. 17 over gaat. De heer Pechtold gaat daar ongetwijfeld zelf nog op in. Wellicht zou ook voor de boedelregister een vergelijkbaar amendement moeten worden ingediend. Dan hebben wij het over de wijziging van artikel 187, lid 4.
De heer Anker (ChristenUnie):
Voorzitter. Op het moment dat de ChristenUnie zich gaat bezighouden met symboolwetgeving, moeten wij ons gaan afvragen wat de ChristenUnie nog in de Kamer doet. Wij zijn nooit erg voor symboolwetgeving geweest. Ik zal uitleggen dat wij deze reputatie nog steeds waard zijn. Er is sprake van symboolwetgeving als je een probleem wilt oplossen dat in de praktijk helemaal geen probleem blijkt te zijn. Dit zijn wij naar ons idee aan het doen op het moment dat wij huwelijkse gemeenschap enorm beperken. Mensen kiezen vaak heel bewust voor gemeenschap van goederen. Als zij wat anders willen, kiezen zij heel bewust voor huwelijkse voorwaarden en dan heb je de zaken prima geregeld. Degenen die bewust voor gemeenschap van goederen kiezen, weten dat zij alles met elkaar delen en dan moeten zij achteraf niet verrast zijn dat zij dachten alles met elkaar te delen, maar een paar dingen toch niet bleken te delen. Daarmee wordt het volgens de fractie van de ChristenUnie alleen maar ingewikkelder gemaakt. Ons amendement op stuk nr. 14 blijft dus staan.
Zoals de voorzitter reeds meldde, trekken wij de amendementen op stuk nrs. 15 en 16 in. Het amendement op stuk nr. 16 heeft betrekking op de zaakvervangingsregel. De minister heeft in eerste termijn geantwoord dat er een oude systematiek in dit wetsvoorstel is opgenomen, die wij dan overboord zouden zetten. Wij hebben daar nog eens naar gekeken en die zaakvervangingsregel betreft inderdaad wel een nieuw artikel, maar de inhoud van dat artikel stond al veel langer in de wet, namelijk in artikel 124. Dat kwam met deze wetswijziging te vervallen, maar heeft een nieuwe plek gekregen in het voorliggende wetsvoorstel. Dat heeft in de praktijk geen probleem opgeleverd en daarom zien wij ons niet genoodzaakt dat alsnog te veranderen.
Het amendement op stuk nr. 15 zou regelen dat de "koude uitsluiting" zou verdwijnen. Dat betreft best wel een stevig onderwerp; onder andere de heer De Wit heeft zich ervoor uitgesproken daar een einde aan te maken. De afgelopen maanden – in het reces spreek ik ook nog wel eens iemand – heb ik wel gemerkt dat het best een ingewikkeld onderwerp is en dat je dat misschien niet zomaar en marge van dit debat moet regelen, want dan zouden wij dit wetsvoorstel dat al een hele lange voorgeschiedenis kent – ik meen dat de Kamer er al zes jaar mee bezig is – weer optuigen met een heel nieuw element dat het alleen maar moeilijker maakt, ook als het straks naar de Eerste Kamer moet. Mijn fractie heeft er dus voor gekozen dit amendement in te trekken en de minister te vragen om met een wetsvoorstel te komen. Daartoe dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de mogelijkheid van "koude uitsluiting" nog steeds bestaat, ondanks corrigerende jurisprudentie;
van mening dat deze regeling onbillijk is voor de niet-beroepsactieve echtgenoot of geregistreerd partner die niet in geld, maar wel in arbeid een bijdrage heeft geleverd aan de opbouw van het vermogen binnen de huwelijkse gemeenschap;
overwegende dat deze economisch zwakkere partij kennelijk nog onvoldoende wordt beschermd door de eis van tussenkomst van de notaris bij het maken van huwelijkse voorwaarden;
verzoekt de regering, vóór 1 mei 2009 een voorstel te doen voor een wettelijk recht op een billijke vergoeding voor de niet-beroepsactieve echtgenoot of geregistreerd partner, die niet in geld maar wel in arbeid een bijdrage heeft geleverd aan de opbouw van het vermogen binnen de huwelijkse gemeenschap,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Anker, Timmer en De Wit. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 20(28867).
De heer Teeven (VVD):
Voorzitter. Op dit moment bestaan er al periodieke verrekenbedingen en finale verrekenbedingen om die "koude uitsluiting" te corrigeren. De praktijk geeft aan – dat is het handige van die zomervakantie – dat die billijke vergoeding nu juist weer een open discussie creëert in de jurisprudentie over de vraag hoe dat zou moeten worden ingevuld. In de praktijk wordt de "koude uitsluiting", waarover u zich zo'n zorgen maakt, gecorrigeerd door de verrekenbedingen. Moeten wij nu al die problemen door een nieuw wetsvoorstel opnieuw over ons heentrekken?
De heer Anker (ChristenUnie):
Nee, wat mij betreft hebben wij het vandaag over het oplossen van problemen. De "koude uitsluiting" regelt dat mensen uit elkaar kunnen gaan zonder nog maar iets met elkaar te maken te hebben. Wij hadden een amendement ingediend omdat wij vonden dat er altijd een verrekenbeding moest zijn, waarmee wij dus de "koude uitsluiting" zouden weghalen. In de praktijk kan het echter wel eens anders lopen, maar er bestaan nog steeds gevallen van mensen die na de scheiding met lege handen komen te staan.
De heer Teeven (VVD):
Ik wil graag nog enige verduidelijking. Die correctiemogelijkheid van periodieke en finale verrekenbedingen is er nu juist om al die gevallen die u noemt, te corrigeren. Er blijven dan nog mensen over die daar geen beroep op doen en er dus voor kiezen geen verrekenbeding tot stand te brengen. Daar komt u dan voor op, maar bij die 90% die wel corrigeert wilt u dus ingrijpen.
U creëert een nieuwe norm, de billijke vergoeding. Daarover bestaat geen jurisprudentie; dat moet zich dus nog helemaal gaan zetten en dat levert dus zeer veel rechtszaken op en kost de samenleving opnieuw zeer veel geld. Realiseert u zich dat wel?
De heer Anker (ChristenUnie):
Nee, dat realiseer ik mij niet, omdat het volgens mij ook niet het geval is. Wij wijzigen hier geen wet, maar vragen de minister met een wetsvoorstel te komen. Dat zal een uitgebalanceerd verhaal worden, waar nog enige consultatie overheen gaat. Ik heb er vertrouwen in dat dit goed komt.
Het gaat fout bij die 10% die inderdaad geen afspraken maakt. Men maakt die beslissing op een bepaald moment. Die beslissing gaat pas jaren later, als zij al lang niet meer weten hoe zij tot die beslissing zijn gekomen, spelen. In die tijd zijn er bijvoorbeeld kinderen gekomen of is er een bedrijf opgebouwd waar beiden heel erg hard in hebben gewerkt, maar waarvan formeel een van de twee eigenaar is. Men komt pas later achter dat soort zaken en dan zit men, misschien wat onparlementair gezegd, met de gebakken peren en staat men koud op straat, zoals ik in eerste termijn heb gezegd.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Mevrouw de voorzitter. Ik wil in tweede termijn beginnen met te benadrukken dat de huidige basisgedachte van het huwelijksgoederenstelsel is de algehele gemeenschap, tenzij partners anders kiezen. In deze voorliggende wijziging is de basisgedachte weer, na ommekomst van een aantal nota's van wijziging, het huwelijksgoederenstelsel en algehele gemeenschap, tenzij. Op een "tenzij"-puntje is er een belangrijke wijziging aangebracht. Dat is ook een puntje waar wij in dit debat aandacht voor willen vragen. Een aantal andere wijzigingen, die ik in eerste termijn al heb genoemd, heeft de instemming van mijn fractie.
Wat wil de wetgever regelen? Als je het zuiver afmeet aan dit wetsvoorstel, dwaalt er nogal wat door de behandeling van dit wetsvoorstel. Er is veel aan geknutseld. De verdeeldheid onder de wetenschappers, waarop de heer Teeven zojuist wees en waarop in eerste termijn ook steeds is gewezen, kun je terugvinden in de verschillende schriftelijke behandelingen door de Kamer, maar ook in de nota's van wijzigingen die van het ministerie zijn gekomen.
Als je praat over wat de wetgever zou moeten regelen en over het Burgerlijk Wetboek, is voor de CDA-fractie ook van belang de vraag waar mensen voor kiezen. 70% van degenen die een huwelijk aangaan, doen dat in gemeenschap van goederen. Er wordt wel gezegd dat bij het opmaken van een testament altijd een uitsluitingsclausule erin zit. Daarvan heb ik in eerste termijn gezegd dat het klopt, maar dat eigenlijk niet is aan te geven in hoeveel gevallen, welk percentage van de testamenten, de uitsluitingsclausule de enige reden is om een testament op te maken. Het is een pakket, wij weten het niet. De minister heeft ook gezegd dat wij het eigenlijk niet weten. Mensen maken om verschillende redenen een testament op waar die uitsluitingsclausule in zit, maar wij weten het niet. Desalniettemin kiezen de meeste huwenden voor gemeenschap van goederen.
Het huwelijksvermogensrecht lijkt daarom op dit moment eigenlijk eerder een onderwerp van studie dan dat het iets wil regelen waaraan een nadrukkelijk tekort blijkt in de samenleving. Als je zou vragen wat het dan regelt, zou het de meest voorkomende situaties zo goed mogelijk moeten regelen. Dan is het aan mensen zelf om in hun uitzonderingssituatie, bijvoorbeeld via huwelijkse voorwaarden, daar iets aan te doen. Kortom, de meeste mensen kiezen voor de gemeenschap. En ik denk niet dat daar zoveel mee mis is.
Ik kom bij het amendement van de heer Anker. Hij handhaaft wat het testament betreft het huidige wettelijke regime. Tenzij de erflater bepaalt of tenzij de huwelijkspartners bepalen dat erfenissen en schenkingen niet in de gemeenschap vallen, vallen zij daar wel in. Op dit moment lijkt dit naar de mening van de CDA-fractie het best aan te sluiten op wat aan de orde is in de samenleving.
Ik wil maar meteen reageren op de motie die omgezet is. Ik twijfel nog even. Wat het onderzoek betreft wil ik graag weten hoe het precies zit, maar om tegelijkertijd in de motie uit te spreken dat het in een wettelijk kader verankerd moet worden, gaat mij misschien net een stapje te ver. Stel dat uit onderzoek blijkt dat er een andere mogelijkheid is, dat mensen het zelf op een heel simpele manier kunnen regelen. Het onderzoek op zichzelf zou wel mijn steun hebben.
Ik heb, meen ik, in de eerste termijn al gezegd dat het amendement van de heer Pechtold op stuk nr. 17 de sympathie van onze fractie heeft. Zij twijfelt nog over de toegevoegde waarde van het amendement van de heer Van der Staaij op stuk nr. 18.
De heer Van der Staaij (SGP):
Voorzitter. Ik bedank eerst de minister voor zijn beantwoording op 26 maart 2008. Het is alweer even geleden dat wij de eerste termijn van dit wetsvoorstel hadden. Dat past in de traditie van de toch wel langzame gang van zaken bij dit hele wetsvoorstel. Ik zal net als de voorgaande sprekers niet in herhaling vallen en weer vanaf het begin beginnen, maar mij concentreren op de overgebleven punten.
Er is nog een procedureel punt dat ik ook in eerste termijn heb aangekaart. Als een wetsvoorstel zo ingrijpend gewijzigd is, dan is het jammer dat er geen geconsolideerde versie beschikbaar wordt gesteld. De minister verwees er terecht naar dat de Kamer dat zelf ook prima voor elkaar heeft. Het ging mij echter niet zozeer erom dat er vanuit het perspectief van de Kamer alleen behoefte aan was. Ook vanuit de herkenbaarheid van de wetsgeschiedenis is het buitengewoon plezierig om de stukken van een wetsvoorstel te zien waarin duidelijk staat wat de inzet van het debat nog is en hoe een wetsvoorstel eruitziet dat zo ingrijpend is gewijzigd. Misschien gaat het te ver binnen het bestek van dit debat, maar ik wil toch een pleidooi ervoor houden dat de regering bij ingrijpende nota's van wijziging nog steeds een geconsolideerde versie verschaft.
Ik kom te spreken over de resterende amendementen. Het amendement op stuk nr. 14 is natuurlijk het belangrijkst, omdat dit een ingrijpende inperking beoogt van dit wetsvoorstel, maar wel weer nadrukkelijk aansluit bij het huidige wettelijke regime. De SGP-fractie steunt dit amendement. Ik kan ook verwijzen naar de toelichting die collega Anker daarover zelf heeft gegeven. Het is geen probleem zoals het nu geregeld is. Er is voldoende flexibiliteit en daarnaast geldt voor de SGP-fractie dat, los van de praktische problemen die kleven aan de regeling die de regering voorstelt, wij vanuit het karakter van het huwelijk de wettelijke algehele gemeenschap van goederen als uitgangspunt ten principale zeer goed passend vinden.
Ik wil het amendement op stuk nr. 18 dat ikzelf heb ingediend handhaven. Mijn stelling is dat het vanuit het oogpunt van rechtszekerheid toch wenselijk is om de afwijking van die wettelijke vergoedingsregels schriftelijk voor te schrijven, zodat er in de praktijk niet allerlei onduidelijkheid kan bestaan. Dat past ook heel goed binnen de wettelijke systematiek, als je ook kijkt naar de manier waarop de afwijking van de draag- en fourneerplicht is geregeld.
De heer Pechtold (D66):
Voorzitter. Ik sluit mij aan de collega's die hebben geconstateerd dat de behandeling van dit wetsvoorstel alweer een tijdje heeft stilgelegen. Ik hoop dan ook van harte dat wij dit nu kunnen afronden en erover kunnen stemmen, want wij merken dat de praktijk met stijgende smart wacht op deze aanpassing.
Wij hebben in eerste termijn uitvoering over de inhoud van het wetsvoorstel van gedachten gewisseld en daarom kan ik hier vandaag kort zijn. Mijn fractie is positief over het schrappen van rechterlijke goedkeuring bij wijzigen of opheffen van huwelijkse voorwaarden en over de beperking van de huidige gemeenschap van goederen door erfenissen en schenkingen hierbuiten te laten vallen. De vrees voor extra complexiteit als gevolg van dit voorstel lijkt mij overtrokken. De reacties van een aantal hoogleraren en uit de praktijk op de beraadslagingen in eerste termijn steunen mij in die gedachte.
Het amendement op stuk nr. 14 zullen wij niet steunen. Ik sluit mij hierbij aan bij de woorden van de heer Teeven. Ik heb begrepen dat de amendementen op stukken nrs. 15 en 16 van collega Anker zijn ingetrokken.
Mijn amendement op stuk nr. 17 kan de toegankelijkheid van het centraal huwelijksgoederenregister sterk verbeteren. Ik ben dan ook blij met de steun van de minister en anderen hiervoor. Ook hierbij volg ik de heer Teeven in zijn vraag of wij er snel mee aan de gang kunnen.
Voorlichting over en kennis van de regels omtrent de huwelijkse voorwaarden blijft een punt van zorg. Het blijft een open vraag hoeveel mensen bewust kiezen voor het defaultstelsel.
Wat zijn de plannen van de minister met de verouderde huwelijkse voorwaarden? Het wetsvoorstel is op dit moment het best haalbare. Nederland staat met de huidige regeling inmiddels vrijwel alleen. Mevrouw De Pater illustreerde dat in eerste termijn. Ik blijf erbij dat verdergaande modernisering wenselijk is. Ik hoop dat het denken hierover op het ministerie niet stilstaat.
De heer De Wit (SP):
Voorzitter. Het moet gek gaan willen wij vandaag niet komen tot een afronding van dit wetsvoorstel, dat al sinds 2003 hier aanhangig is. In eerste instantie lagen er bij dit wetsvoorstel drie amendementen van de heer Anker voor, een van de heer Pechtold en een van de heer Van der Staaij. In eerste termijn heb ik duidelijk gemaakt dat mijn fractie heel grote sympathie heeft voor alle amendementen, te meer omdat de minister in zijn betoog geen steekhoudende argumenten heeft gegeven waarom de amendementen niet aanvaardbaar zouden zijn.
Voordat ik kom op de huidige stand van zaken, ga ik in op de omvang van de wettelijke gemeenschap van goederen. Wat valt er wel en wat valt er niet van rechtswege in die gemeenschap? Wat geldt er wanneer de gehuwden geen huwelijkse voorwaarden hebben opgesteld? Meer specifiek is de vraag: wat doen wij met erfenissen en schenkingen? Vallen deze nu wel of niet van rechtswege in de gemeenschap? Het meest wenselijke recht moet in de wet komen te staan. Dat is al enkele malen opgemerkt. Het heeft de voorkeur van mijn fractie om het eenvoudig te houden en het niet nodeloos ingewikkeld te maken door van mensen te verlangen dat zij jaarlijks de administratie gaan bijhouden en drie vermogens gaan registreren: het gezamenlijke en twee privévermogens. Ik zie dat gewoon niet gebeuren. Mensen die dit wel willen, hebben nu al de mogelijkheid van het aangaan van huwelijkse voorwaarden. Als wettelijk stelsel vind ik dit niet geschikt. Om die reden heb ik de steun van mijn fractie toegezegd aan het amendement van de heer Anker op stuk nr. 14.
Wat ook de sympathie van mijn fractie had, was het voorstel voor de koude uitsluiting conform het amendement van de heer Anker op stuk nr. 15. Wanneer mensen in betere tijden een afspraak hebben gemaakt die in de praktijk koude uitsluiting is gaan betekenen, kan dit ten tijde van de echtscheiding zeer onredelijk uitpakken. De contractsvrijheid brengt met zich mee dat men in principe mag afspreken wat men wil. Een correctie achteraf, als het resultaat zeer onrechtvaardig uitpakt, is dan wel op zijn plaats. Nu het amendement is ingetrokken, heb ik de motie van de heer Anker medeondertekend. Het is een uitdrukkelijke wens van mijn fractie dat de minister op dit onderwerp met een regeling komt.
In mijn eerste termijn heb ik een voorstel gedaan om te onderzoeken of er iets verbeterd moet worden aan de positie van ongehuwd samenwonenden. Ik heb niet gezegd dat er nú een voorstel moet liggen of dat ik met een amendement zou komen. Daar is de tijd wat mij betreft nog niet rijp voor. Ik bepleit een goed onderzoek. Mensen die om wat voor reden dan ook niet getrouwd zijn, maar wel jarenlang een duurzame huishouding hebben gehad en voor elkaar hebben gezorgd, hebben samen iets opgebouwd. Dat is aan de inspanningen van beide partners te danken. Het is dan niet rechtvaardig wanneer de een met lege handen achterblijft en de ander, die wél heeft gewerkt en die alles op zijn naam heeft staan, vermogend achterblijft. Ik heb mijn voorstel ontleend aan de literatuur. Bij het verbreken van een duurzame relatie ontstaat een dwingend recht op de gedurende de relatie opgebouwde aanwinsten uit arbeid. In Hongarije en Zweden heeft men al een dergelijke voorziening. De minister heeft in eerste termijn gezegd dat hij niet direct een probleem ziet, maar het is duidelijk dat deze situatie zich kan voordoen. Ik bepleit nogmaals een onderzoek naar de vermogensrechtelijke gevolgen van het verbreken van de relatie van ongehuwd samenwonenden.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het verbreken van een langdurige duurzame relatie door mensen die noch gehuwd of geregistreerd partner waren, noch een samenlevingscontract hebben gesloten, tot onrechtvaardige situaties kan leiden omdat het vermogen dat door gezamenlijke inspanningen is opgebouwd niet verdeeld hoeft te worden;
overwegende dat er landen in Europa zijn, zoals Hongarije en Zweden, waarin men wel een voorziening heeft getroffen voor dergelijke situaties;
overwegende dat het treffen van een voorziening voor ongehuwden die een duurzame relatie verbreken, de gelijkstelling tussen gehuwden en ongehuwd samenwonenden bevordert en ook recht doet aan de positie van de economisch zwakkere partij;
verzoekt de regering, te onderzoeken hoe in de wet geregeld kan worden dat er vermogensrechtelijke gevolgen kunnen worden verbonden aan het verbreken van een duurzame relatie door ongehuwd samenwonenden en daarbij de getroffen voorziening in andere landen, zoals Hongarije en Zweden, te betrekken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid De Wit. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 21(28867).
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
De heer De Wit en ik hebben al eerder gesproken over de langdurige ongehuwd samenwonende relaties. Bij het huwelijksvermogensrecht begint de heer De Wit met te zeggen dat er mensen zijn die om welke reden dan ook niet kiezen voor het huwelijk. Hij spreekt verder over een duurzame relatie, maar je kunt in een duurzame relatie ook op andere manieren contractuele afspraken maken. Dan worden over het algemeen ook afspraken gemaakt over vermogen, gezamenlijk bezit of wat dan ook. Wat maakt de door hem geformuleerde duurzame relatie anders dan de situatie waarin mensen heel lang samenwonen en een samenlevingscontract hebben of misschien wel een testament voor elkaar hebben gemaakt? Wat maakt deze situatie nu zo anders?
De heer De Wit (SP):
U hebt het over een zeer lang durende relatie, maar ik heb het over een duurzame relatie. Dat is hetzelfde, maar het gaat om de situatie waarin niets is geregeld. Het kan zijn dat er afspraken zijn gemaakt over de situatie wanneer beide partijen uit elkaar gaan, maar in een aantal gevallen is niets geregeld. Dan kan de situatie ontstaan dat men ongelijk uitkomt. Voor die situatie wil ik wat geregeld hebben.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):
Ik wil even in het midden laten of een duurzame relatie iets te maken heeft met de duur van de relatie. Daarover kunnen wij misschien nog wel eens discussiëren. Het gaat mij om de vraag hoe je een duurzame relatie definieert wanneer mensen niet kiezen voor een van de contracten; hetzij het huwelijk, hetzij het geregistreerd partnerschap, hetzij het samenlevingscontract. Moet dan de wetgever een voorziening treffen? Hoe definieer ik dan die duurzame relatie?
De heer De Wit (SP):
Dat is natuurlijk een probleem. Ik kan niet meteen zeggen of dat bij twee, drie of vier jaar moet. Het is wel duidelijk dat ik het niet heb over relaties van een week. Wanneer wij vaststellen dat mensen al minstens een jaar bij elkaar zijn, vind ik dat een relatie waarin de nodige vermogensrechtelijke gebeurtenissen kunnen hebben plaatsgevonden. Ik denk dat je in die situatie al moet spreken van een langdurige relatie, zeker in de huidige tijd. Voor die situatie moet je wat regelen, zodat de wetgever de mogelijkheid biedt om op de wet terug te vallen, wanneer beide partijen onderling niets hebben geregeld.
De heer Van der Staaij (SGP):
Is hier niet aan de orde dat door betrokkenen bewust niet is gekozen voor een door de wet voorziene vorm, met alle rechtswaarborgen van dien? Dan is het toch een eigen keuze dat men geen geformaliseerde samenleving wil? Gaat het niet wat ver om dan van de wetgever te vragen, terwijl men daar bewust voor heeft gekozen, om een regeling te maken voor het geval dat het een en ander misgaat?
De heer De Wit (SP):
Als men kiest voor ongehuwd samenwonen, kan ik mij voorstellen dat men heel bewust vastlegt dat men geen enkel probleem heeft met de gevolgen van het uit elkaar gaan. Maar ik wil niet de mensen de kost geven die daarover niet hebben nagedacht of niet willen nadenken. Wanneer een onrechtvaardige situatie ontstaat bij het uit elkaar gaan, zoals ik zwart-wit heb geschetst: de een alles, de ander niets, vind ik dat de wet de mogelijkheid moet bieden om een redelijke vergoeding of compensatie te krijgen.
Mevrouw Timmer (PvdA):
Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoorden in eerste termijn. In eerste termijn hebben wij al veel met elkaar gewisseld. Ik deel de mening dat wij moeten komen tot een afronding, omdat dit voorstel al jaren met ons mee hobbelt. Anderen hebben al gememoreerd dat zowel binnen als buiten de Kamer verschillende opvattingen bestaan over dit voorstel. Ik meen dat de minister zelfs het woord "appreciatie" in zijn mond heeft genomen toen wij het hadden over de amendementen. Ik denk dat dat nu nog steeds zo is. Ik heb in eerste termijn al gezegd dat wij het amendement op stuk nr. 14 van de heer Anker zullen steunen. Dat is niet veranderd, omdat wij niet willen dat mensen drie administraties moeten gaan bijhouden. Wij vinden het probleem zoals het nu geregeld is, waarbij het wél valt binnen een huwelijkse gemeenschap, ook niet zo groot. Ik weet dat sommige hoogleraren een andere mening hebben, maar wij krijgen nog steeds berichten van mensen die het met ons eens zijn.
Het amendement op stuk nr. 15 is omgezet in een motie. Deze motie heb ik meeondertekend, waarmee ik deze dus steun.
Ik heb in eerste termijn al aangegeven dat ik het amendement op stuk nr. 17 van de heer Pechtold steun. De minister heeft daarop geantwoord dat het een toevoeging is aan het voorliggende voorstel.
Over het amendement op stuk nr. 18 van de heer Van der Staaij twijfel ik nog. Ik zal hierover van gedachten wisselen met mijn fractie. De minister heeft aangegeven dat hij daarvan nog niet direct de toegevoegde waarde ziet.
Ik heb één ander punt dat ik niet in eerste termijn genoemd heb, omdat het bericht hierover mij pas hierna bereikte. Hiervoor bied ik mijn excuses aan de minister aan. Het gaat over partners die het met elkaar eens zijn over een ongelijke verdeling na het uit elkaar gaan. De ene partner krijgt bijvoorbeeld 70% van wat opgebouwd is binnen die gemeenschap en de andere partner 30%. De partner die 20% meer krijgt dan waar hij recht op heeft, kan door de fiscus aangeslagen worden, omdat het een schenking zou betreffen. Wil de minister nagaan of dit juist is en of het vaak voorkomt? Kan hij namens het kabinet een uitspraak doen over de billijkheid en de redelijkheid van deze regel in onze wetgeving?
Ik heb in eerste termijn ook nadrukkelijk aandacht gevraagd voor communicatie. Keer op keer blijkt dat mensen zich nog steeds onvoldoende bewust zijn van de keuzen die zij zelf ook moeten maken op dit gebied. Dat was in het debatje tussen de heer De Wit en anderen ook al even aan de orde. Het is mogelijk dat er bij de ondertrouw meer aandacht wordt gegeven aan de verschillende elementen, maar de taak om daar nadrukkelijker aandacht voor te vragen kan natuurlijk ook worden toegewezen aan de verschillende betrokken beroepsgroepen, zoals de notarissen.
Voorzitter. Ik rond af. Zoals ik al eerder heb aangegeven, is het goed dat wij nu na al die jaren tot een afronding komen. Ik hoop dat wij dinsdag over alle voorstellen kunnen stemmen.
De voorzitter:
Dinsdag niet, maar donderdag bij de laatste stemmingen wel.
Mevrouw Timmer (PvdA):
U hebt natuurlijk gelijk.
De vergadering wordt van 14.05 uur tot 14.10 uur geschorst.
Minister Hirsch Ballin:
Mevrouw de voorzitter. Dank voor de overwegend ondersteunende bijdragen in tweede termijn over het wetsvoorstel Aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen. Ik reageer graag op de weinige nog resterende punten van discussie en begin dan met de vraag van de heer Teeven of het erfrechtelijk boedelregister niet beter centraal kan worden bijgehouden. Die mogelijkheid bestaat, dus is er geen wetswijziging voor nodig, want artikel 186, vierde lid, Boek 4 van het BW biedt daarvoor een grondslag. Dat het er op die manier nog niet is, is een kwestie van prioriteitsstelling bij ICTRO, de organisatie die daarmee ten behoeve van de rechtspleging is belast. Zoals de heer Teeven zal weten, waren er andere projecten die voorrang hebben gekregen, maar nu wij dit zo bespreken denk ik dat het moment wel gekomen is om eens na te gaan of het nu op basis van de bestaande wettelijke bepalingen alsnog via het ICTRO kan worden gerealiseerd. Er vindt ook een centralisering plaats van het huwelijksgoederenregister en ook dat is misschien een goede aanleiding om dit te doen. Ik zeg graag toe dat ik met het ICTRO zal bezien of wij het erbij kunnen meenemen.
Ik kom dan op de discussie die zich heeft ontsponnen rondom het amendement op stuk nr. 14, en wel de vraag of de erfenis wel of niet in de boedel moet. Ik denk dat ik er in eerste termijn al voldoende over heb gezegd. Nog steeds vind ik een voordeel van het wetsvoorstel dat het voor het overgrote deel van de burgers gemakkelijker is en in de meerderheid van de gevallen minder rompslomp met zich brengt. Alles wat er over argumenten voor en tegen kan worden gezegd, is volgens mij nu ook wel gezegd. Ik laat het hier dan maar bij.
Vervolgens de motie van de heer Anker over de koude uitsluiting. Ik begrijp goed dat hij aandacht vraagt voor de onwenselijkheid ervan en de mogelijkheid dat men zelf begrijpt dat dit niet de goede weg is. Aan de andere kant is het niet zo gemakkelijk om dat in een goede wettelijke regeling te ondervangen. Wij zouden daarbij bovendien moeten kijken naar het onderwerp dat de heer De Wit aan de orde heeft gesteld in zijn motie op stuk nr. 21, want een langdurige duurzame relatie van mensen die noch gehuwd of geregistreerd partner waren, is eigenlijk ook een soort koude uitsluiting. Ik denk dat het verstandig is om te bezien of het punt dat door de heer De Wit aan de orde is gesteld, waarbij hij vraagt om ook te kijken naar de regelingen die in andere landen gelden, waarbij hij noemde Hongarije en Zweden, hierbij op de een en andere manier behulpzaam kan zijn. Het punt dat door de heer Anker onder de aandacht is gebracht, zou ik daar graag in meenemen. Ik denk dat het wat voorbarig zou zijn om nu al te zeggen dat er een wettelijke regeling zal worden getroffen zoals omschreven in het laatste onderdeel van de motie van de heer Anker, maar naar aanleiding van beide moties zeg ik graag toe dat wij voor de termijn die de heer Anker in gedachten had zullen komen met een uitgewerkte notitie waarin dit wordt aangegeven en waarin ook de mogelijkheden worden verkend om op de punten die in beide moties worden genoemd tot een aanvullende wettelijke regeling te komen. Misschien is het met deze toezegging mogelijk dat de moties niet meer in stemming komen, want ik heb geprobeerd hiermee ook een helder kader aan te geven. Aan de hand van de brief die ik net heb toegezegd met een notitie over de mogelijkheden van een wettelijke regeling kunnen wij hier tot een verdere bespreking komen.
De heer De Wit (SP):
Ik trek de motie bij dezen in, onder dankzegging aan de minister voor zijn uitgebreide toezegging.
De voorzitter:
Aangezien de motie-De Wit (28867, nr. 21) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.
De heer Anker (ChristenUnie):
De minister brengt mij een beetje in verlegenheid, omdat het wel heel duidelijk was wat mijn fractie wilde. Zij wilde het al bij deze wet regelen. Met de toezegging dat het onderzoek dat wordt gedaan, ook echt gaat zien op een mogelijk wetsvoorstel, wil ik mijn motie intrekken.
De voorzitter:
Aangezien de motie-Anker c.s. (28867, nr. 20) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.
Minister Hirsch Ballin:
Dank. Dan zullen wij langs deze lijn verder werken.
Voorzitter. Dan kom ik bij de vragen die te maken hebben met het amendement van de heer Van der Staaij inzake het slechts schriftelijk afwijken van de vergoedingsregeling. Echtgenoten kunnen bij overeenkomst afwijken van de wettelijke regels voor vergoedingsrechten. Het amendement houdt in dat dit schriftelijk moet zijn. Ik heb in mijn antwoord in eerste termijn doen uitkomen dat schriftelijke afspraken steeds de voorkeur verdienen. Ik heb naar voren gebracht dat dit niet per se hoeft te betekenen dat een op een andere wijze gemaakte afspraak niet geldig is. Er zijn tussen echtgenoten nu eenmaal veel afspraken die niet schriftelijk worden vastgelegd. Dat roept dus ook de vraag op of daarop dan geen beroep mag worden gedaan als de schriftelijkheid achterwege is gebleven.
In het arrest van 18 juni 2004, NJ2004,399, is een correctietoets geïntroduceerd. Daar is van belang dat de Hoge Raad wel vasthoudt aan de vormvereiste voor huwelijkse voorwaarden, maar tegelijkertijd de mogelijkheid heeft geopend dat als partijen daarvan in de praktijk afwijken door onderling overeenstemmend gedrag, op zo'n afwijking in rechte een beroep wordt gedaan. In zo'n situatie zou het vasthouden aan de huwelijkse voorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. Ik noem ook de uitzonderingen die in de jurisprudentie zijn aanvaard op vergoedingsaanspraken, vaak ingesteld door de man als de vrouw daar tegenover een beroep doet op een natuurlijke verbintenis van de man om te voorzien in de verzorging van de vrouw, ook iets wat niet schriftelijk wordt vastgelegd. Ik denk dus dat de eis van een schriftelijke overeenkomst niet zo absoluut kan worden opgevat als wellicht op het eerste gezicht uit de tekst van het amendement zou worden afgeleid. Ik denk daarom dat het beter is om het te laten zoals het is.
Mocht de tekst desalniettemin een plaats krijgen in het wetsvoorstel, dan lijkt het mij verstandig dat wij met elkaar onderkennen dat dit niet kan worden opgevat als een eis van deze absoluutheid. Dan zal toch ook de benadering in de jurisprudentie, waar ik net op wees, een rol moeten spelen. Dat wil ik in ieder geval gezegd hebben voor het geval dat het wetsvoorstel in deze zin zou worden geamendeerd. Het lijkt mij toch het beste om het op dit punt over te laten aan de praktijk tussen de echtgenoten zelf. Als zij dan de behoefte hebben om het schriftelijk vast te leggen, kan dat natuurlijk. In de gevallen waarin zij menen dat dit niet nodig is in hun onderlinge verhouding, de manier waarop daaraan toepassing wordt gegeven en de manier waarop de zaken worden bijgehouden, kan dan ook op een mondelinge afspraak een beroep worden gedaan.
De heer Pechtold heeft gesproken over de verouderde huwelijksvoorwaarden. Met de koude uitsluiting gaan wij nog aan de slag; daarover hebben wij zojuist gesproken. Dit voorstel schrapt al de verouderde gemeenschappen van vruchten en inkomsten, artikel 1:123, en van winst en verlies, artikel 1:128.
Tegen het amendement op stuk nr. 17 van de heer Pechtold over het centraal huwelijksgoederenregister heb ik geen bezwaar. Ik ben ook bereid om het over te nemen, maar dat kan alleen als het hier niet in discussie is. Ik kijk dus even naar de voorzitter.
De voorzitter:
Het amendement-Pechtold (stuk nr. 17) is overgenomen door de regering.
Minister Hirsch Ballin:
Ten slotte de vraag van mevrouw Timmer over de fiscale behandeling van ongelijke verdelingen van de huwelijkse gemeenschap. Het komt inderdaad wel voor dat bij ontbinding van het huwelijk wordt afgesproken dat de huwelijkse gemeenschap niet bij helften wordt verdeeld, maar bijvoorbeeld 70%-30%. Ik denk niet dat dit vaak voorkomt, maar het kan voorkomen. Ik zulke gevallen is het mogelijk dat de fiscus meent dat het extra deel een schenking is. Dat blijkt ook uit een arrest van de Hoge Raad van 1994, in NJ 1995,577. Voor het aannemen van een schenking is niet van belang wat voor partijen het achterliggende motief is voor de ongelijke verdeling. Het is denkbaar dat zij dat doen omdat zij een gelijke verdeling onredelijk vinden omdat de ene echtgenoot veel meer heeft bijgedragen aan de gemeenschap dan de andere. Daarbij moet worden aangetekend dat geen schenking hoeft te worden aangenomen als het een bevoordeling van de andere echtgenoot ter nakoming van een natuurlijke verbintenis tot verzorging betreft. In die situatie kan een eventuele aanslag voor schenkingsrecht worden beantwoord met de mededeling dat er geen sprake is van een schenking, maar van het voldoen aan een natuurlijke verbintenis.
Ik begrijp het punt van mevrouw Timmer. Er zijn oplossingen voor te vinden. Ik wil de staatssecretaris van Financiën vragen of het mogelijk is om na te gaan hoe vaak zo'n aanslag van schenkingsrecht in dit soort situaties in de praktijk voorkomt. Ik zal daarbij onder de aandacht brengen dat dit misschien uit een oogpunt van redelijkheid beter achterwege kan blijven. Het is denkbaar dat dit tot de conclusie leidt dat dit punt moet worden betrokken bij de herziening van de Successiewet die nu in voorbereiding is, maar ik kan uiteraard niet vooruitlopen op de reactie van de staatssecretaris. Ik zal dit met hem bespreken.
Mevrouw Timmer (PvdA):
Ik dank de minister voor zijn toezegging. Juist het feit dat de aanpassing van de Successiewet binnenkort wordt behandeld, leek mij een mooie aanleiding om dit daaraan voorafgaand even uit te zoeken.
Minister Hirsch Ballin:
Ik hoop dat ik hiermee alle vragen heb beantwoord en dank de Kamer nogmaals voor de steun voor het wetsvoorstel op hoofdlijnen.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
De stemmingen over het wetsvoorstel en de amendementen zullen plaatsvinden op donderdag 18 september aanstaande.
Sluiting 14.26 uur
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20072008-8078-8084.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.