Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van het Wetboek van Strafvordering inzake de regeling van onderzoek naar de mogelijkheid van overbrenging van een ernstige besmettelijke ziekte bij gelegenheid van een strafbaar feit (verplichte medewerking aan een bloedtest in strafzaken) (31241).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Op het strafrechtdossier beginnen wij het nieuwe parlementaire jaar goed, heel goed. Het voorliggende wetsvoorstel maakt het mogelijk dat bijvoorbeeld een verkrachter verplicht wordt bloed af te geven, zodat dat bloed kan worden getest op hiv of Hepatitis B of C. Met deze voorgestelde verplichte medewerking aan een bloedtest in strafzaken wordt een belangrijke volgende stap gezet in het hele wetgevingsproces ter versterking van de positie van slachtoffers van met name ernstige delicten. Het past naar het oordeel van de CDA fractie bij het groeiende besef dat aan het belang van het slachtoffer bij de beslissing over de toepassing van een dwangmiddel, groot gewicht moet worden toegekend.

Een verplichte en snel af te nemen bloedtest maakt dat slachtoffers niet langer zijn aangewezen op een eventueel civiel kort geding. Nee, zij kunnen hun rechten direct laten gelden via het Wetboek van Strafvordering, met alle daarbij behorende processuele garanties. Perfect!

De leden van de CDA-fractie zijn bovendien ingenomen met het feit dat de noodzaak van een zeer snelle procedure in het wetsvoorstel vooropstaat, omdat slachtoffers hierdoor veel onnodige extra onrust en leed bespaard blijft. De leden van de CDA-fractie zijn er ook trots op dat Nederland zich met de onderhavige regeling positief onderscheidt van veel van de ons omringende rechtstelsels. Dat mag ook wel eens worden gezegd.

Wil dat nu ook zeggen dat de CDA-fractie geen enkel gewicht toekent aan de opgeworpen bezwaren tegen het wetsvoorstel? Nee, ook wij hebben serieus stilgestaan bij met name het bezwaar dat het een behoorlijke inbreuk is op de lichamelijke integriteit van slechts een verdachte. Iemand die nog niet veroordeeld is en misschien wel nooit veroordeeld wordt, wordt gedwongen een naald in zijn arm te laten zetten om te bezien of hij of zij besmet is met een of meer nog altijd zeer ernstig ziekte. Sterker nog, niet alleen een verdachte zal zich hieraan moeten onderwerpen, zelfs een derde moet een dergelijke behandeling ondergaan. Daarover moet men niet lichtvaardig denken. Gelukkig, en wij hadden van deze minister van Justitie ook niet anders verwacht, stapt ook hij hier beslist niet gemakkelijk overheen. Nee, in de memorie van toelichting wordt uitvoerig ingegaan op de belangenafweging en de grondrechtentoets. Ook de algemene rechtsbeginselen heeft de minister vanzelfsprekend erbij betrokken. Heel beknopt geformuleerd komt de minister van Justitie tot de conclusie dat er geen sprake is van een onnodige inbreuk op de lichamelijke integriteit van een verdachte of een derde, dat het belang van het slachtoffer zwaarder moet wegen (diens leed kan namelijk voor de toekomst worden beperkt) en het kon toch al, maar dan via een civielrechtelijk kort geding en zonder de processuele waarborgen die het strafprocesrecht kan bieden en die de minister nu hebt ingebracht.

De CDA-fractie kan zich in deze lijn vinden. Het is eigenlijk een keuze uit kwaden maar daarvoor staat het strafrecht nu eenmaal soms. Voor de CDA-fractie is het een goede keus en is de juiste afweging gemaakt.

In de schriftelijke ronde is veel gewisseld. Diverse bepalingen zijn tegen het licht gehouden en in de nota naar aanleiding van het verslag nader toegelicht. Voor de CDA-fractie is dat bevredigend en daarom slechts een enkele kanttekening.

De heer Pechtold (D66):

Het is een interessant betoog dat dezelfde afwegingen kent als de D66-fractie heeft gemaakt. Ik sloeg even aan bij het kiezen uit kwaden. Zo zou je het kunnen voelen. Het is natuurlijk de integriteit van het slachtoffer versus de integriteit van een verdachte. Wij hechten in onze rechtstaat erg aan het begrip verdachte. Dat is niet een veroordeelde. Hoe denkt u over de glijdende schaal van zekerheid rond een verdachte? Dat is natuurlijk uiteindelijk aan de rechter. Soms heb je één iemand die bij wijze van spreken al half bekend en was er niemand anders, maar soms is dat heel diffuus. Hoe gaat u daar in uw afweging mee om?

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

In ons rechtsbestel wordt iemand niet zo heel eenvoudig een verdachte. Er zijn diverse uitspraken over wanneer sprake is van een verdachte. Als je kijkt naar het heel grote leed waarvan wij kunnen voorkomen dat iemand dat in de toekomst overkomt, dan moet je de afweging maken. Je bent niet zomaar een verdachte als je een beetje rondwandelt, maar pas als er toch wel ernstige bezwaren zijn. Wij moeten ons daarop blijven richten. Ten aanzien van het derde is het inderdaad lastig. Toch moeten wij die afweging maken, waarbij ik het helemaal eens ben met de heer Pechtold als hij zegt dat wij een volgende stap zetten.

De heer Pechtold (D66):

U gaat voor de ruime variant. Nu introduceert dit wetsvoorstel het woord "aanwijzing". Dat is naar mijn gevoel minder sterk dan "redelijk vermoeden" waarvoor ook de Raad van State in zijn advies pleit. Ik ken het begrip "aanwijzing" eigenlijk alleen maar van terrorismerechtspraak. Hoe kijkt u daar tegenaan? "Aanwijzing" is wel een heel zwakke formulering om iemand tot een verdachte te krijgen.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik kijk daar toch een beetje anders naar. Aanwijzingen zien meer op de vraag of er aanleiding is om te denken dat iemand besmet is en niet op de term "verdachte". De term "verdachte" verandert daarmee niet. Wanneer iemand verdachte is blijft juridisch staan. Bij aanwijzingen gaat het erom of er aanleiding is om te veronderstellen dat iemand kan zijn besmet. Het gaat dus meer om de gedraging en niet zozeer om de persoon van de verdachte.Van Toorenburg

Dit is wel een belangrijk punt, want hiermee komen wij ook op de volgende stap die ik zou willen zetten. Laten wij ons even concentreren op die echte linkmichel die uiteindelijk het niveau van verdachte overstijgt – zo je dat al kunt zeggen – en ook werkelijk voor het gewelddelict wordt veroordeeld. Houd die even voor ogen. Hoewel een verdachte verplicht is mee te werken aan een bloedtest, is een weigering om mee te werken niet strafbaar gesteld. Het is zelfs geen strafverzwaringsgrond. Dit punt is ook in de schriftelijke ronde aan de orde geweest en wij zijn heus gevoelig voor de argumenten van de minister van Justitie om ondanks de laakbaarheid van zo'n weigering deze gedraging niet zelfstandig strafbaar te stellen of op te nemen als strafverzwaringsgrond. Wij snappen het, maar zijn nog niet helemaal tevreden. Kan de minister van Justitie de CDA-fractie toezeggen dat hij zal bezien hoe een weigering toch kan worden meegenomen in het bepalen van de strafmaat, bijvoorbeeld door het op te laten nemen in de straftoemetingsrichtlijnen of iets dergelijks? Ons gaat het erom dat de rechter kan weten en laten meewegen dat de verdachte niet eens bereid is geweest om het leed van zijn slachtoffer in de toekomst te beperken. Dat zegt toch iets over de persoon van de dader.

Dat is genoeg over het wetsvoorstel. Evenals de andere fracties traden wij het wetsvoorstel positief tegemoet en in de schriftelijke ronde zijn wij tevredengesteld. Zaken zijn verduidelijkt en aangepast. Het eindresultaat mag er zijn, maar iets anders speelt nog wel. Bij de schriftelijke behandeling heeft de CDA-fractie aangegeven dat het voorliggende wetsvoorstel prima is, maar dat wij het gevoel hebben dat er mogelijk nog iets ontbreekt. Wij missen iets. Vooralsnog wordt er namelijk geen enkele regeling voorgesteld voor een specifieke strafbaarstelling van degene die geen beschermende maatregelen treft om het overdragen van een ernstige ziekte zoals hiv of aids te voorkomen, zelfs niet voor die gevallen waarin iemand opzettelijk een ander, die niet eens heeft ingestemd met lichamelijk contact, besmet of tracht te besmetten met een zeer ernstige ziekte. Wij hebben dit punt in onze schriftelijke inbreng aan de orde gesteld en de minister van Justitie heeft hier, met argumenten, afwijzend op gereageerd. Vandaag willen wij er, mede gelet op de actualiteit, niet geheel aan voorbij gaan. Volgende maand begint de inhoudelijke behandeling van de geruchtmakende Groninger hiv-zaak. Twee mannen worden ervan verdacht hun slachtoffers tijdens feestjes te hebben gedrogeerd en hen te hebben geïnjecteerd met met hiv besmet bloed. De man is zware mishandeling ten laste gelegd, geen poging tot moord of doodslag, omdat de levensverwachting van hiv- of aidspatiënten tegenwoordig gelukkig rekbaar is vanwege medicatie.

Gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad is dat een begrijpelijk besluit van het OM, maar voelt dat nou goed? Voor mij niet. De deur is voor de Hoge Raad eigenlijk dicht. Wij hebben de jurisprudentie nader geanalyseerd en beginnen ons af te vragen of wij de handschoen die de Hoge Raad ons als wetgever heeft toegeworpen, zo langzamerhand niet moeten oppakken. In een drietal arresten heeft de Hoge Raad bepaald dat iemand niet veroordeeld kan worden voor zware mishandeling bij het opzettelijk besmetten van een ander met hiv door onveilig seksueel contact.

In het meest recente arrest uit 2007 lijkt de deur definitief dichtgegooid. In die zaak ging het nota bene ook nog eens om een opgetreden besmetting. De Hoge Raad sprak de verdachte vanwege het ontbreken van een aanmerkelijke kans vrij van zware mishandeling, ook al kon het ingetreden gevolg, de besmetting van het slachtoffer, hem worden toegerekend, en ook al had hij zichzelf en zijn slachtoffer willens en wetens aan die kans op besmetting blootgesteld. Hij had zijn partner zelfs voorgelogen. Wetende dat hij besmet was, had hij zijn partner overgehaald tot onbeschermd seksueel contact. De Hoge Raad oordeelde dat bij onbeschermd seksueel contact door een met hiv besmet persoon niet zonder meer een aanmerkelijke kans op besmetting aanwezig is. De raad verwijst daarbij naar statistische gegevens. Dat de verdachte en zijn partner veelvuldig contact hadden gehad, kon wel een verhoging van die risico-omstandigheid zijn, aldus de Hoge Raad, maar desalniettemin volgde geen veroordeling. Het is een heel wrange uitspraak, wanneer wij bedenken dat de partner wel degelijk besmet is.

Naar de huidige jurisprudentie is het dus bijna onmogelijk om iemand te veroordelen voor het opzettelijk besmetten van een ander met hiv of aids. Het loopt vast op de opzet en de kans op besmetting. Ons is ter ore gekomen dat het OM het niet eens meer probeert. Het heeft toch geen zin. Een bijna heilloze weg is voor slachtoffers te belastend.

Dit alles zit de CDA-fractie niet lekker. Bij een gedwongen tongzoen kun je in dit land veroordeeld worden voor verkrachting, maar doe je bijna je best om een ander met een vreselijke ziekte te besmetten, dan kom je daarmee gewoon weg. Ik zei het al: verdachten komen weg door redeneringen over opzet en aanmerkelijke kansen. Dergelijke redeneringen zijn aan de gemiddelde Nederlander niet uit te leggen. Zelfs strafrechtspecialisten hebben er een hele kluif aan. Wij vragen ons af of wij niet op een punt gekomen zijn dat aanvullende wetgeving noodzakelijk is. Wij overwegen een initiatiefwet om de leemte die is ontstaan op te vullen. In de schriftelijke behandeling hebben wij er al naar verwezen. Wij willen duidelijk maken dat ons voornemen nog lang niet van tafel is.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. De SP-fractie staat positief tegenover dit wetsvoorstel. Het slachtoffer van een misdrijf moet zo veel mogelijk worden ontzien. Wanneer alleen al de kans bestaat dat het slachtoffer bij het misdrijf een besmettelijke ziekte oploopt, is dat al erg genoeg. Daarover moet zo snel mogelijk duidelijkheid worden verschaft. Het wetsvoorstel voorziet daarin. De verdachte kan worden verplicht, mee te werken aan een bloedtest. Is de verdachte inderdaad besmet, dan kan het slachtoffer besluiten direct te starten met medicatie. De gezondheidsbelangen van het slachtoffer worden vooropgesteld. De inbreuk op de lichamelijke integriteit van de verdachte is in bepaalde omstandigheden gerechtvaardigd. Het belang van het slachtoffer en de waarheidsvinding wegen zwaarder dan dat van de verdachte. Het gedwongen afstaan van bloed ten behoeve van onderzoek is gerechtvaardigd. De SP is het daar zeer mee eens. Ik vind het wetsvoorstel en de toelichting erop heel zorgvuldig in de afweging van deze belangen. Met de uitkomst kunnen wij ons verenigen. Het is goed dat het slachtoffer niet langer via een civiele procedure medewerking van een verdachte hoeft af te dwingen om uitsluitsel te krijgen over eventuele besmettingsrisico's.

Enige onduidelijkheid bestaat nog over de vraag of de verdachte die vraagt om een tegenonderzoek, de kosten van dat onderzoek zelf moet betalen, wanneer dat tegenonderzoek niet tot een afwijkend resultaat heeft geleid. Ik citeer uit de memorie van toelichting, pagina 5: "Bezien zal worden of de hoofdlijn kan worden gehandhaafd". Wat betekent dat nu? Waarvan is dat afhankelijk? Wat wordt er precies bezien? Kan de minister daar inmiddels uitsluitsel over geven?

Uit de memorie van toelichting is niet helemaal op te maken hoe het bloedonderzoek gaat plaatsvinden. Dit wordt nog nader uitgewerkt. Het kan zijn dat de geneeskundige van de GGD de afname van het bloed uitvoert. Het expertisecentrum Soa Aids Nederland beschrijft de situatie dat een arrestant eerder is geneigd in te stemmen met het afnemen van bloed door een GGD-arts dan door de politie. Hiermee kan kostbare tijd worden gewonnen. De minister schrijft in de nota naar aanleiding van het verslag dat overwogen wordt of de GGD-arts een rol zou kunnen spelen. Zijn die overwegingen inmiddels afgerond en zo ja, tot welk resultaat hebben ze geleid? In bepaalde gevallen is het niet nodig de uitkomst van de bloedtest af te wachten om het slachtoffer in staat te stellen met de medicatie te starten. Dat kan bijvoorbeeld wanneer de dader bekent drager van een besmettelijke ziekte te zijn. Ik begrijp dat. Het is goed dat het slachtoffer dan zelf kan kiezen alvast te starten met medicatie. Ik neem echter aan dat hierna alsnog zo spoedig mogelijk een bloedtest volgt, waaruit de besmetting van de verdachte met zekerheid wordt vastgesteld. Ik hoop dat de minister dat kan bevestigen.

Kan de minister inmiddels uitsluitsel geven over de bewaartermijn van de gegevens die blijken uit de bloedtest? Dat kon hij nog niet ten tijde van het schrijven van de nota naar aanleiding van het verslag. Ik ben benieuwd of hij daar inmiddels uit is. Worden die gegevens bewaard? Zo ja, hoe lang worden ze bewaard? Wie heeft toegang tot de gegevens en met welk doel worden ze bewaard?

Nog een kleine opmerking, maar zij is wel van belang, omdat de wet er netjes uit moet zien. In artikel 151e, lid 1 staan twee ernstige taalfouten. De zin luidt: "... een onderzoek dat doel heeft vaststellen..." Dat moet zijn:"...een onderzoek dat tot doel heeft vast te stellen..."

De heer Teeven (VVD):

Voorzitter. De vraag of een verdachte van een seksueel of geweldsmisdrijf moet kunnen worden verplicht mee te werken aan een bloedafname met het oog op een hiv-test is voor het eerst aan de orde geweest in de Rembrandtzaak. In deze zaak eiste één van de slachtoffers in civiel kort geding dat de verdachte van verkrachting zou worden verplicht mee te werken aan een bloedonderzoek ten behoeve van een hiv-test. Op deze vordering werd door de Hoge Raad gereageerd met de motivering dat verkrachting een onrechtmatige daad oplevert en het slachtoffer er recht op heeft dat de gevolgen daarvan zoveel mogelijk zullen worden ingeperkt. Dit heeft geleid tot een wettelijke regeling van de verplichte bloedtest in het strafproces. De VVD is daar zeer tevreden mee. Op deze wijze hoeft het slachtoffer de medewerking van de verdachte aan een bloedonderzoek niet meer middels een tijdrovende kort-gedingprocedure bij de civiele rechter af te wegen.

Uiteraard spelen verschillende belangen van verschillende betrokkenen een rol. Ik noem het belang van de waarheidsvinding en van het slachtoffer – vaak lopen ze parallel – en het strafvorderlijk en geneeskundig belang, maar soms ook het belang van derden. Met de minister meent de VVD-fractie dat het belang van het slachtoffer en dat van waarheidsvinding zwaarder dienen te wegen dan dat van de verdachte.

Een aantal punten in het voorstel vroeg om nadere toelichting, maar de minister heeft daar zeer bevredigend op geantwoord. Toch nog een paar vragen.

Is er voldoende capaciteit voor tegenonderzoek? Dan kijk ik ook even naar de capaciteit van het NFI. Zijn er, naar het oordeel van de minister, buiten het NFI ook voldoende instellingen die dat tegenonderzoek zouden kunnen verrichten? Onze fractie zou zich kunnen voorstellen dat wanneer om een tegenonderzoek wordt gevraagd, degenen die daar belang bij hebben niet willen dat het door het NFI wordt uitgevoerd. Kan de minister daar iets over zeggen?

Heeft de minister nagedacht over de situatie waarin iemand gedwongen wordt mee te werken aan een bloedtest en de uitslag bevestigt dat de betrokkene geen drager is van hiv maar wel van een andere ziekte waar hij of zij niet van op de hoogte is en helemaal niets van wil weten? Ik verwijs naar de pagina's 7 en 12 van de memorie van toelichting. Is de minister van mening dat er dan schadevergoeding zou moeten worden betaald aan de betrokkene?

De heer Heerts (PvdA):

Heeft de heer Teeven iets tegen het NFI want hij zei dat een onderzoek buiten het NFI om moest kunnen plaatsvinden. Kan hij uitleggen wat hij daarmee precies bedoelde?

De heer Teeven (VVD):

Als bij de heer Heerts de overtuiging leeft dat de VVD-fractie iets tegen het NFI zou hebben, dan wil ik dat idee ogenblikkelijk wegnemen; dat speelt totaal niet. Onze fractie is zeer geporteerd voor het NFI, dat wij een buitengewoon professionele organisatie vinden die vooral veel van zulke onderzoeken zou moeten blijven doen. Het gaat mij echter om het volgende. Als het NFI bij iemand onderzoek heeft gedaan en de betrokkene een tegenonderzoek wil laten uitvoeren maar niet door het NFI, beschikken wij dan in Nederland over instellingen die dat kunnen en vindt de minister dat die instellingen daar dan eventueel zelfstandig budget voor moeten krijgen of dat dit uit het totale budget moet komen et cetera? Dat was eigenlijk de essentie van mijn opmerking.

Dan kom ik terug op de discussie over de derde. Dit wetsvoorstel maakt het mogelijk dat er bloedafname gaat plaatsvinden bij een persoon die nog geen verdachte is. Ik ben net als mevrouw Van Toorenburg van mening – zij heeft dat heel mooi uitgelegd, ik zou het niet beter kunnen – dat de aanwijzingen zien op de gebeurtenis en niet op de schuld of het redelijk vermoeden van schuld bij de verdachte. Dat moet van elkaar worden onderscheiden. Kan de minister bevestigen dat de informatie die bij een bloedtest wordt verkregen en die is afgenomen bij een derde, ogenblikkelijk zal worden vernietigd zodra die voor het onderzoek, in welke vorm dan ook, niet meer noodzakelijk is? Als die derde geen verdachte zou worden, wat heel goed zou kunnen, dan zou het heel raar zijn als die informatie uit die bloedtest toch nog in een databank achterblijft en iemand later door profielvergelijking toch nog verdachte zou kunnen worden. De minister is daar in de memorie van toelichting niet helemaal duidelijk over. Dus onze fractie zou op dat punt nog graag een toelichting krijgen.

De heer Pechtold (D66):

Ik vind het ook voor toekomstige discussies interessant om te vernemen of het bezwaar van de VVD eruit bestaat dat iemand in de toekomst wederom verdachte zou kunnen worden van een zedenmisdrijf of dat zij vindt dat zo min mogelijk DNA moet worden opgeslagen van mensen die niet met Justitie in aanraking hoeven te komen.

De heer Teeven (VVD):

Ik begrijp dat de heer Pechtold deze discussie wat breder wil trekken. Ik waardeer zijn vraag ook wel, maar de VVD-fractie vindt dat wij alles moeten doen om de belangen van de slachtoffers in Nederland te behartigen. Dat staat voor ons voorop. Misschien geldt dat niet voor de D66-fractie, maar goed, dat kan ik niet beoordelen. Daar moet zij zich maar zelf over uitspreken. Voor ons is de trits altijd: slachtoffer, verdachte en dader. Op basis van die trits kijken wij naar de belangen en de inbreuken die worden gepleegd op al die posities van het slachtoffer. Als er sprake is van een inbreuk op de positie van het slachtoffer, dan gaan wij daar als fractie eerst voor. Dan vinden wij de verdachte wat minder belangrijk en zo schuift dat op.

De heer Pechtold (D66):

Een heel lang, omzeilend antwoord dat ook nog eens begint met een rare aanval op een heel normale vraag. Als ik u de afgelopen tijd zo volg als collega, dan heb ik het gevoel dat u denkt: ieder persoon van de 16 miljoen die wij in de databank kunnen onderbrengen, is mooi meegenomen. Nu vind ik u heel liberaal als u zegt dat als iemand verdachte af is het DNA kan worden weggegooid. Dan komen wij een heel eind dichter bij elkaar. Ik vind heel essentieel voor dit debat of de VVD van mening is dat opslag van DNA zou moeten worden gemaximaliseerd of dat u het met mij eens bent dat wij het zouden moeten minimaliseren, beperken waar mogelijk.

De heer Teeven (VVD):

Misschien verwart u grove vragen met duidelijke vragen, maar ik wil wel proberen u dat antwoord heel specifiek te geven, want daar vraagt u ook om. De VVD vindt dat DNA-materiaal van verdachten en van veroordeelden moet worden opgeslagen en ook heel langdurig. Als er DNA-materiaal op de plaats delict wordt aangetroffen, moet je dat altijd kunnen vergelijken. Gisteren heeft onze fractie nog kenbaar gemaakt dat bij grootschalig DNA-onderzoek, waar wij deze week ook een debat over hebben gevoerd, soms ook derden verplicht aan dat DNA-onderzoek moeten meewerken. Ook dat moet in die databank komen voor dat onderzoek. Ook dat is nog heel liberaal, want dat gaat allemaal uit van de rechten van slachtoffers.

De heer Pechtold (D66):

Uw eerste zin was dat de VVD vindt dat DNA-materiaal van verdachten en veroordeelden moet worden opgeslagen. Ik kwam net naar voren omdat ik dacht een liberale collega te horen toen u zei dat als de verdachte verdachte af is, het DNA-materiaal kan worden vernietigd. Een verdachte blijft immers toch geen verdachte, hij kan worden veroordeeld of wordt verdachte af. Daar pleitte u voor en daar ben ik het met u eens.

De heer Teeven (VVD):

U moet mijn woorden niet verkeerd uitleggen!

De heer Pechtold (D66):

Maar nu gaat u weer een ruk naar rechts maken en zeggen dat al het materiaal van iemand die ooit verdachte is geweest, moet worden opgeslagen.

De heer Teeven (VVD):

Ik ga nog een keer proberen om het u uit te leggen, want het is een lastig onderwerp en soms hoor je alleen wat je wil horen, mijnheer Pechtold. De VVD-fractie vindt dat materiaal van verdachten en veroordeelden altijd moet worden opgeslagen en moet worden bewaard. Maar als je verplicht DNA-materiaal van een derde gaat afnemen, zoals in deze zaak kan spelen, maar ook bij grootschalig DNA-onderzoek, en zo'n derde wordt achteraf geen verdachte, dan moet de overheid er zorg voor dragen dat dat DNA-materiaal niet wordt bewaard. Als je verplicht DNA-materiaal afneemt van een derde maar die blijkt later geen verdachte te worden, dan moet dat DNA-materiaal ook uit de overheidsbanken worden verwijderd. Dat zegt de VVD-fractie. Begrijpt u het?

De voorzitter:

Zelfs ik begrijp het!

De heer Pechtold (D66):

Het is ook helder: iemand die een tijdje verdachte van iets is, maar later niet veroordeeld wordt, zou wat de VVD betreft voor eeuwig met zijn DNA in de bank moeten blijven zitten?

De heer Teeven (VVD):

Sommige dingen zijn al wetgeving, mijnheer Pechtold, dus zou ik zeggen: kijk het nog eens even na!

De heer Heerts (PvdA):

Het punt van die derde is wel opgelost en is ook volkomen duidelijk, maar als je nu lopende het onderzoek ten onrechte als verdachte bent aangemerkt, kan het DNA er toch wel uit? Daar mag je in ieder geval toch wel voor strijden? Dat bent u toch wel met mij eens?

De heer Teeven (VVD):

Maar ten dele, want je kunt inderdaad ten onrechte als verdachte worden aangemerkt, maar dat kan volgens onze fractie verschillende oorzaken hebben. Je bent bijvoorbeeld ten onrechte verdachte geweest omdat het bewijs niet kon worden geleverd. Dat wordt wel eens met elkaar verward. Je bent dan wel terecht verdachte geweest, maar je wordt uiteindelijk niet veroordeeld omdat het bewijs niet rond is. Dat zijn de zogenaamde sepotcodes. Er zijn allerlei redenen waarom iemand op een gegeven moment wordt vrijgesproken. Er is inderdaad een sepotcode, namelijk 01, als je ten onrechte door de politie als verdachte bent aangemerkt. Dan gaat het er niet om of het bewijs niet is geleverd, maar of er ooit wel een redelijk vermoeden van schuld had kunnen bestaan, of de politie ooit wel had kunnen zeggen dat iemand verdachte is. Daar zouden wij nog eens met elkaar over door moeten praten.

De heer Pechtold (D66):

Voorzitter. D66 wil de positie van het slachtoffer versterken. Vandaar ook ons initiatief een aantal jaren geleden, samen met het CDA, om het spreekrecht voor slachtoffers in te voeren. De huidige civiele procedure om duidelijkheid te verkrijgen over de besmetting met een ernstige ziekte is voor het slachtoffer vaak onnodig belastend. Vanwege het belang van het slachtoffer en de waarheidsvinding ben ik positief over dit wetsvoorstel, maar ik heb nog wel een aantal vragen en opmerkingen.

Het is in het belang van een slachtoffer van een gewelds- of zedenmisdrijf, zo snel mogelijk informatie over de status van de verdachte of de derde te krijgen. Zoals in het wetsvoorstel is aangegeven, kan een slachtoffer met deze informatie beslissen over preventief innemen van medicijnen. Ook zal deze informatie de psychische gesteldheid kunnen verbeteren. Zo kan bijvoorbeeld een negatieve testuitslag het slachtoffer mogelijk geruststellen. Tenslotte heeft een slachtoffer natuurlijk belang bij een zorgvuldige opsporing en vervolging van de verdachte.

Dat een slachtoffer belang heeft bij dit wetsvoorstel, is duidelijk. Toch zou ik graag een verdere toelichting krijgen op de vraag of nog steeds veel slachtoffers behoefte hebben aan een versnelde procedure. Is er sprake van een substantieel aantal verdachten dat weigert mee te werken aan een bloedtest? In de nota naar aanleiding van het verslag kwam naar voren dat hierover geen gegevens beschikbaar zijn, maar ik vind het net als de KNMG belangrijk hierover helderheid te krijgen. Kan de minister alsnog een schatting geven, want wij willen dit graag meenemen in ons eindoordeel over het wetsvoorstel?

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Is dit relevant? Is het niet al zo dat als er maar één slachtoffer is, wij de gang naar de civiele rechter moeten voorkomen waarvoor geen enkele processuele waarborgen zijn van tegenonderzoek, een toetsing door de rechter en noem maar. Wij moeten het netjes regelen al redden wij daar maar één iemand mee.

De heer Pechtold (D66):

Daarom heb ik gevraagd naar een schatting, naar een getal. Als het antwoord één is, zou dit voor mijn fractie zelfs positief kunnen zijn. Wij willen echter voorkomen dat wij symboolwetgeving maken. Wij willen voorkomen dat er lastendruk ontstaat doordat wij in de Tweede Kamer wetten maken die misschien in de praktijk niet nodig zijn. De KNMG heeft een waardevol advies gegeven. Daarom vraag ik wat de praktijk is. Zijn er verdachten die dit weigeren?

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Voor de CDA-fractie is het al voldoende dat er blijkbaar aanleiding is geweest om naar de civiele rechter te gaan. Daarover zijn al uitspraken gedaan. Die weg willen wij nooit meer hoeven te bewandelen.

De heer Pechtold (D66):

Dat snap ik en waarschijnlijk komen wij op dezelfde weg uit, maar ik ben toch geïnteresseerd om op het moment dat wij dit soort wetgeving maken, ook een stand van zaken te kunnen beoordelen. Dan wil ik weten wat op dit moment de praktijk is. Die gegevens waren niet beschikbaar, maar ik hoop dat de minister daar inmiddels achteraan is gegaan.

Het is positief dat aan de belangen van het slachtoffer tegemoet is gekomen. Dit mag echter niet leiden tot een onrechtvaardige inbreuk op de rechten van verdachten en derden, de niet-verdachte, zojuist al besproken. Ondanks de titel Verplichte medewerking aan een bloedtest in strafzaken, komt het er in feite op neer dat verdachten en derden onder dwang bloed afstaan. Bij een bloedtest wordt via een injectie bloed afgenomen. Dit is veel ingrijpender dan bijvoorbeeld het afnemen van een vingerafdruk. Deze bloedtest kan ook onder dwang worden afgenomen bij een derde op wie geen enkele verdenking rust.

Het onder dwang afnemen van bloed kan leiden tot een inbreuk op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer. Ook het recht op het niet willen weten drager te zijn van een in het wetsvoorstel bedoelde ziekte, komt onder druk te staan bij een verplichte bloedtest. De verdachte wordt immers op de hoogte gebracht van de tenlastelegging waarin mogelijke besmetting van de verdachte is vermeld. De Hiv Vereniging Nederland en Soa Aids Nederland vinden dat de uitslag van de bloedtest geen verdere rol speelt in het strafproces. Zij zien geen reden om de testuitslag en het feit dat er een test is uitgevoerd, in de processtukken op te nemen. Zo wordt voorkomen dat de verdachte toch wordt geconfronteerd met de uitslag van de test. Ook kan vermelding in het dossier veel problemen achteraf opleveren met advocaten, maar ook in de toekomst kan dit leiden tot meer weigering tot medewerking. Ik krijg hierop graag een reactie van de minister.

De belangen van verdachten en derden kunnen niet zo maar terzijde worden geschoven. Iedereen is immers onschuldig tot het tegendeel bewezen is.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik krijg graag enige verduidelijking van de heer Pechtold. Stelt hij zich op het standpunt dat het helemaal niet zou uitmaken of iemand wel of niet besmet is? Wij hebben toch veel meer strafzaken waarin een verdachte misschien niet iets heel tragisch heeft bedoeld, maar wat hem wel wordt aangerekend als dat gevolg uiteindelijk bewerkstelligd wordt.

De heer Pechtold (D66):

Mevrouw Van Toorenburg focust nu op het woord verdachte en ik gebruikte de woorden verdachten en derden. In haar bijdrage was het duidelijk. Het CDA gaat volledig voor het slachtoffer, ik ook. Wij hebben samengewerkt als het gaat om bijvoorbeeld het spreekrecht. Mevrouw Toorenburg zei zojuist: Stel dat het er een is. Stel echter dat het er een is aan de andere kant, iemand, een derde die opeens volledig ten onrechte of tegen zijn wil wordt geconfronteerd met een uitslag waar grote psychische druk voor de rest van het leven uit kan voortvloeien. Ik als medewetgever probeer de minister wat dat betreft zo zuiver mogelijk te krijgen. Daarom wil ik weten, omdat de twee verenigingen adviseren dit niet verder in het dossier te laten komen, vanwege de gevolgen die dit kan hebben, hoe de minister daarop reageert. Ik heb er zelf nog geen oordeel over.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Voorzitter. Als het niet in het dossier zou komen, kan de rechter het niet meewegen. Dat hoeft misschien niet uit te maken voor een derde, maar wel voor de verdachte. Daar gaat het dossier in eerste instantie over. Als wij het eruit laten, kan de rechter geen rekening meer houden met zo'n verschrikkelijk gevolg.

De heer Pechtold (D66):

Ik heb een onderscheid gemaakt tussen de verdachte en een derde. Met mevrouw Van Toorenburg ben ik veel harder over de verdachte, maar niet over de derde. Vandaar mijn vraag aan de minister, maar uiteindelijk zijn wij het eens.

De Raad van State heeft geadviseerd het begrip "redelijk vermoeden" op te nemen in het wetsvoorstel, omdat de verplichte bloedtest een erg ingrijpend karakter heeft. Graag krijg ik alsnog een duidelijke toelichting op de vraag waarom er voor het begrip "aanwijzingen" is gekozen in plaats van voor "redelijk vermoeden". Ik zei zojuist al per interruptie dat "aanwijzingen" volgens mij een begrip is dat voor het eerst in de terrorismewetgeving opkwam. In het verleden hanteerden wij voor dit soort zaken de term "redelijk vermoeden". Dat een "redelijk vermoeden" een zwaardere beleids- en werklast legt op de officier van justitie mag geen reden zijn voor een anders onrechtvaardige inbreuk op de rechten van de verdachte. Ik heb naarstig gezocht naar voorbeelden op dit gebied. Stel dat een verkrachting heeft plaatsgevonden in een voetbalkleedkamer en dat de omschrijving is: "... droeg een wit broekje en een blauw shirt", is dan voor elf mensen sprake van een aanwijzing, of moeten wij verder gaan? Voorbeelden zijn misschien onvermijdelijk, maar ik verzoek de minister er wat meer over te zeggen.

In de nota naar aanleiding van het verslag wordt voorbijgegaan aan de inbreuk op de rechten van de verdachte. De praktische uitvoering van de regels in het wetsvoorstel zal bij AMvB worden uitgewerkt. Er is weinig bekend over hoe het er precies zal uitzien, terwijl wij dit graag meenemen in ons eindoordeel over het wetsvoorstel. Ik vind het van belang te weten wat er verder met het celmateriaal en de informatie uit de bloedtest wordt gedaan na de bloedtest. Ook wil ik graag weten wat er gebeurt met de informatie uit het onderzoek en het celmateriaal wanneer een verdachte niet wordt veroordeeld. Collega Teeven sprak in dat kader over een 01-verdachte. Ik hoor daar graag wat meer over van de minister. Mag het celmateriaal van een derde, niet verdachte, dat is afgestaan voor de bloedtest worden gebruikt voor ander onderzoek dan voor de bloedtest, zonder zijn toestemming?

De inbreuken die op de rechten van verdachte en derde worden gemaakt, mogen niet groter zijn dan noodzakelijk. Dat is het standpunt van mijn fractie. Kan de minister al verdere uitleg geven over de praktische invulling van de regels in het wetsvoorstel? De huidige informatie over de uitvoering zorgt voor onduidelijkheden. Soa Aids Nederland en de Hiv Vereniging Nederland adviseren GGD-artsen te betrekken in de procedure tot bloedafname. Kan de minister al aangeven wat voor rol de GGD-artsen gaan spelen bij het afnemen van het celmateriaal? Het tegenonderzoek zal ook nader bij AMvB worden geregeld. Het Besluit DNA-onderzoek en het Besluit alcoholonderzoeken zouden als richtsnoer worden aangenomen. Ik zou graag een concrete uitleg daarvan krijgen, waarin bijvoorbeeld wordt aangegeven wie het tegenonderzoek betaalt bij een zowel bevestigende als een afwijkende uitslag van het tegenonderzoek.

Wij zijn positief over de voorgestelde versterking van de rechten van het slachtoffer. Wel moet hierbij rekening worden gehouden met de rechten van verdachte en derde. Graag krijgen wij meer inzicht in de regels omtrent de uitvoering van het wetsvoorstel om tot een eindoordeel te komen.

De heer Heerts (PvdA):

Ik heb even gewacht. Gelukkig is de heer Pechtold uiteindelijk positief. Hij redeneert in zijn hele bijdrage alle kanten op en houdt rekening met alles en iedereen. Ik begrijp dat ook wel, maar ik heb een vraag aan hem. In dit geval gaat het om de versterking van de positie van het slachtoffer. Ik hoor de heer Pechtold zeggen – ik wil hierover duidelijkheid – dat hij een knip maakt tussen verdachte en derde. Het uitgangspunt van versterking van de positie van het slachtoffer deelt hij, maar vervolgens zegt hij: verdachte en derde. Hoor ik hem goed zeggen dat hij in geval van een integriteitschending voor de belangen van de derde eigenlijk een zwaardere tussenschakel wil hebben? Niemand kan ermee werken als dit allemaal in één adem wordt genoemd.

De heer Pechtold (D66):

Ik vind het jammer dat de heer Heerts aangeeft: de heer Pechtold betrekt alles erbij. Dat moeten wij ook. Wij zitten hier met een wetsvoorstel dat volgens mij gebaseerd is op een aantal zaken dat wij de afgelopen jaren hebben gehad en waarbij wij ons allemaal onmachtig voelden. Mevrouw Van Toorenburg gaf het voorbeeld van de gedwongen tongzoen en het overdragen van een ziekte waar je vooralsnog aan dood gaat. Hier wil mijn fractie graag wat aan regelen. Ik zou van de sociaaldemocraten toch verwachten dat zij meekijken of wij dit ook zorgvuldig doen en of wij niet daarnaast zaken creëren die dadelijk bij de uitvoering aan de andere kant problemen en leed met zich mee blijken te brengen. In dat kader ben ik heel zorgvuldig met begrippen als "verdachte" en "derde". In die zin ben ik ook blij met de uitleg van collega Teeven over de vraag welke seponeringen na afloop kunnen leiden tot een bepaalde status van de verdachte. Ik zou heel graag willen dat mensen die ooit ten onrechte als verdachte zijn aangemerkt – ik vond dit een waardevolle bijdrage – hier niet, op welke manier dan ook, het nieuwe slachtoffer van worden. Dan praten wij immers weer over slachtoffers, mijnheer Heerts.

De heer Heerts (PvdA):

Dat begrijp ik. Het antwoord van de heer Teeven dat de heer Pechtold zo aansprak, volgde op mijn vraag om niet alle verdachten over één kam te scheren, maar een onderscheid te maken tussen ten onrechte aangemerkte verdachten en niet ten onrechte aangemerkte verdachten. Dit komt nog wel terug, want deze sepotcode 01 is niet heel onbelangrijk in het hele uitwerkingsproces. De sociaaldemocraten staan voor heel veel belangen, dus behalve die van het slachtoffer ook die van de verdachte, maar vooral die van de derde. Dat is immers een tussenschakel. Wil de heer Pechtold, als wij overgaan tot verplichte bloedafname, een knip maken tussen een verdachte en een derde?

De heer Pechtold (D66):

Volgens mij heb ik nergens gepleit voor een knip. Ik heb alleen met betrekking tot de zorgvuldige woordkeuze gezegd dat ik het een anders bekijk dan het ander. Ik heb vooral de minister gevraagd om hier eens wat verder op in te gaan. Eigenlijk zou de heer Heerts het met mij eens moeten zijn dat wij ervoor moet oppassen dat een ten onrechte verdachte een nieuw slachtoffer wordt.

De heer Teeven (VVD):

Ik wil een vraag stellen aan mijn liberale of sociaalliberale collega. Ik weet nooit hoe je dit precies moet noemen bij D66. Hij had het over deze aanwijzingen. Is hij het met mij eens dat juist de belangen van het slachtoffer zijn gediend met de inderdaad – de heer Pechtold constateert dit terecht – veel lichtere term van "aanwijzingen"?

De heer Pechtold (D66):

Vooralsnog niet, omdat de Raad van State – toch ook niet de minste adviesclub in dit land – aangeeft dat hij er de voorkeur aan geeft in dit wetsvoorstel het begrip "redelijk vermoeden" op te nemen. Ik geef in mijn vraag aan de minister aan dat het begrip "aanwijzing" volgens mij nog niet volledig is uitgewerkt in ons rechtssysteem en door iedereen op eenzelfde wijze wordt ervaren. Het begrip komt zeer recent uit de terrorismewetgeving. Ik zeg niet dat het hierdoor voor mij onmogelijk is. Ik gaf zojuist ook aan dat voor mij niet de werkdruk voor de officier bepalend is of je voor het ene of het andere begrip gaat kiezen. Mij gaat het om het begrip dat het juiste recht doet aan wat wij in deze wet willen. Als blijkt dat dit "aanwijzing" kan zijn omdat wij het slachtoffer hiermee de meeste ruimte geven, ga ik graag mee met"aanwijzing". Als wij constateren dat de Raad van State zegt dat"redelijk vermoeden" duidelijker in onze begripskaders is vastgelegd, dan moeten wij dit kunnen overwegen. Hiervoor is een debat als dit uiterst waardevol, vind ik.

De heer Teeven (VVD):

De heer Pechtold noemde wel een aardig voorbeeld. Hij had het over die kleedkamer. Het was een beetje een grof voorbeeld, maar ik begreep het wel heel goed. Waar staat D66 eigenlijk? Stel dat er zes mensen in een kleedkamer hebben gezeten, ieder met een blauw shirtje en een witte broek. Het staat vast dat in deze kleedkamer een verkrachting heeft plaatsgevonden, maar niet duidelijk is wie van deze zes dit heeft gedaan. Wat zegt D66 dan: van al deze zes mensen moet een bloedtest worden afgenomen? Of zegt D66: wij sturen het slachtoffer het bos in en wij gaan alleen maar kijken naar de belangen van deze zes mensen met dat blauwe shirtje en die witte broek? Waar staat uw partij nu? Bekent u nu eens kleur om dit onderwerp een beetje vorm te geven!

De heer Pechtold (D66):

Ja, ja, bij de VVD is het altijd duidelijk: zwart of wit. Zo is het toch? Beken eens kleur, vraagt u. Bij u is het zwart of wit. U zegt: óf alle zes, hup, aan de bloedtest, vrijwillig of niet; óf niets. Daar is nog een wereld tussen. Die wereld heet: het onderzoek van de officier van justitie, u niet geheel onbekend. Ik wil bekijken of er niet een tussenweg is, zodat je niet hoeft te zeggen: hop, nu hebben wij er zes – en voor hetzelfde geld heb je er dertig – en die onderwerpen wij allemaal aan een verplichte bloedtest. Met alle gevolgen van dien, mijnheer Teeven! Een test waardoor iemand die niets te maken blijkt te hebben met het misdrijf, erachter komt dat hij zo'n ziekte heeft, maakt een nieuw slachtoffer. Ik zou willen dat u dat eens op u liet inwerken. U grijpt nu met beide handen de mogelijkheid aan om meteen maar het hele elftal te doen. Ik zou er een maximale druk op willen zetten dat wij het belasten van mensen met zo'n ingreep in hun integriteit, namelijk het verplicht afnemen van bloed, tot een minimum beperken. Naar die wereld, die tussensituatie zou ik toe willen.

De heer Teeven (VVD):

Daarover zijn wij het allemaal eens. De heer Pechtold gaat maar door. Wij zijn het hierover eens. Maar nu vraag ik hem naar zijn eigen voorbeeld. Dat is eigenlijk een heel goed praktijkvoorbeeld. Natuurlijk moet je met dat onderzoek beginnen. De situatie doet zich echter voor dat de plaats delict waar het slachtoffer is verkracht, volstrekt duidelijk is, maar dat niet duidelijk is wie het heeft gedaan, en dat dit ook uit het onderzoek niet duidelijk wordt. De heer Pechtold heeft dan wel een heel mooi verhaal over slachtoffers; D66 is het ermee eens, de slachtoffers blabla. Maar als ik hem vraag waar zijn partij staat, gooit hij het balletje naar mij terug. Dan is de VVD zwart-wit omdat de VVD voor het slachtoffer kiest. De heer Pechtold kiest echter helemaal niet. Hij komt met een wat vaag verhaal waarvan niemand in deze zaal of daarbuiten ook maar iets begrijpt.

De heer Pechtold (D66):

Dit is een volstrekt onnodige verscherping van wat naar ik hoop een zeer genuanceerd debat met deze minister wordt. Ik zou willen voorkomen dat wij in de onmacht die nu bestaat bij het helpen van het slachtoffer, doorschieten naar het zomaar bij iedereen afnemen van bloed. De minister heeft de begrippen "aanwijzing" of "een redelijk vermoeden" naar voren gebracht. Daarmee zoeken wij wat meer de diepgang dan de platheid. Dat zou u als jurist toch moeten aanspreken. Daarover wil ik in eerste termijn de minister horen. Als dadelijk blijkt dat wij hiervoor het begrip "aanwijzing" nodig hebben en dat het slachtoffer daardoor maximaal wordt geholpen, al is het misschien iets meer ten nadele van mogelijke verdachten, dan denk ik dat mijn fractie daarin nog een eind kan meegaan. Maar in dit stadium van het debat wil ik de minister daarover volledig aan de tand kunnen voelen.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Als wij daarbij betrekken dat het slachtoffer wel naar een civiele rechter zou kunnen gaan en een civiele zaak zou kunnen aanspannen tegen iedereen in die voetbalkleedkamer, is het dan niet gewoon beter om het strafrechtelijk te regelen? Het kan immers al, alleen zonder waarborgen.

De heer Pechtold (D66):

Dat is allemaal prachtig. Ik ben graag bereid om mee te denken, tot uw dienst. Maar ik zit nu nog in de fase waarin ik de minister vraag om te voorkomen dat derden, verdachten, nieuwe slachtoffers worden. Daarin ben ik zeer zorgvuldig. Wij komen dadelijk misschien tot dezelfde eindconclusie, maar ik zou willen dat ook u op dit moment nog interesse aan de dag legt om de minister hierop maximaal te bevragen, zoals ik heb gedaan.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

U moet het toch met mij eens zijn dat de minister dit helemaal niet kan voorkomen, als het civielrechtelijk gewoon al kan. De minister zou kunnen zeggen: goh, dat zou jammer zijn; maar de civiele rechters gaan gewoon door, en terecht! Het is dus een vraag die er niet toe doet. Mijn vraag blijft dus: als het civielrechtelijk kan, zonder waarborgen, zou de D66-fractie dan niet veel liever hebben dat het met goede rechtswaarborgen gebeurt en niet zomaar in een civielrechtelijk kort geding, waarin met de begrippen "slachtoffer", "derde" of "verdachte" bijna niet wordt gewerkt? Dat past toch ook in uw traditie? Het kan toch beter gewoon zorgvuldig strafrechtelijk gebeuren?

De heer Pechtold (D66):

Als het civielrechtelijk kan zonder waarborgen, en als wij nu bezig zijn om een wet te maken waarin in waarborgen wordt voorzien, dan wil ik dat goed doen. Ik wil dat doen op een wijze die recht doet aan niet alleen het slachtoffer, maar ook een eventuele verdachte die geen verdachte blijkt te zijn en een nieuw slachtoffer kan worden. Ik begin mijzelf zo langzamerhand te herhalen. Wij zitten in de eerste termijn. Ik heb veel interesse in dit deel van de wetgeving, en ik hoop dat de collega's mij dat denkproces gunnen. Potverdorie!

De heer Heerts (PvdA):

Soms wilt u hetzelfde ook aan deze kant.

De heer Pechtold (D66):

Kom maar op!

De heer Heerts (PvdA):

Om het scherp te krijgen kom ik toch even terug op de voetbalkleedkamer. U sprak over een aanwijzing van zes personen.

De heer Pechtold (D66):

Ik had het over elf. Volgens mij voetbal je met een elftal.

De heer Heerts (PvdA):

Als van deze elf voetballers zeven zeggen dat zij het in ieder geval niet waren en de dader in een hoekje aanwijzen, wilt u dan dat die zeven buiten het proces van integriteitsschending blijven?

De heer Pechtold (D66):

Ik wil helemaal niets. Mijn hemel! Ik zoek naar een oplossing. Denkt u nou eens met mij mee. Ik wil dat dadelijk in de rechtspraktijk het begrip "aanwijzing" niet het einde van de discussie is. Wij kennen dit begrip nog niet en nu sluit u het reeds in uw armen. Ik wil de officieren van justitie en de politie onder maximale druk zetten. Het aantal mensen dat in Nederland zou moeten worden verplicht tot een bloedtest wil ik tot een minimum beperken. Tegelijk wil ik voor het slachtoffer een maximum aan rechten en kansen. Daarvoor is de behandeling van dit wetsvoorstel zo noodzakelijk.

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. Het is op zichzelf al vreselijk om slachtoffer te worden van een gewelds- of zedenmisdrijf. Nog vreselijker is het, als daarbij de kans is ontstaan dat een virus op het slachtoffer is overgedragen, met name wanneer het een virus betreft dat tot een ernstige ziekte kan leiden. Dan breekt namelijk een periode van martelende onzekerheid aan voor het slachtoffer. Het slachtoffer vraagt zich af of het besmet is en of het aids of hepatitis zal krijgen. Ook de omgeving van het slachtoffer wordt door deze onzekerheid zwaar belast. Deze onzekerheid kan worden weggenomen door onderzoek naar de aanwezigheid van virussen bij de verdachte of bij een eventuele derde betrokkene. Een dergelijk onderzoek is niet alleen wenselijk omdat de periode van onzekerheid dan zo kort mogelijk kan zijn, maar ook omdat dan in een zo vroeg mogelijk stadium maatregelen kunnen worden genomen om de gevolgen van de besmetting voor het slachtoffer zo beperkt mogelijk te houden. Hoe eerder medisch kan worden ingegrepen, hoe beter het is.

Om deze redenen stemt mijn fractie in met het voorliggende wetsvoorstel. Het is in onze ogen jammer dat het zo lang heeft moeten duren voordat de wetgever hiermee is gekomen. Het is duidelijk dat deze problematiek al decennia speelt. Problemen in de samenleving overlaten aan de rechtsvorming in de rechtspraak kan soms verstandig zijn, maar soms is het dat niet. Wie weet hoeveel mensen, slachtoffers van ernstige misdrijven de afgelopen twintig jaar, om maar wat te noemen, ernstig leed is aangedaan doordat zij langere tijd in onzekerheid hebben moeten verkeren over een besmetting. Achteraf moeten wij constateren dat dit onnodig leed is geweest dat had kunnen worden voorkomen als de wetgever eerder had geacteerd op dit onderwerp, als het huidige wetsvoorstel eerder was gekomen. Al die jaren is de balans tussen de belangen van slachtoffer en verdachte scheef geweest, ten nadele van slachtoffers. De PVV-fractie is van mening dat aan de belangen van slachtoffers meer tegemoet moet worden gekomen, indien nodig ook ten nadele van de belangen van verdachten. Wij kunnen ons vinden in de wijze waarop in dit wetsontwerp de belangen van de verdachte en het slachtoffer zijn afgewogen, maar ook de belangen van de verdachten en een eventuele derde betrokkene.

Ik heb nog een vraag over een redactionele kwestie in artikel 151e, lid 1. In de eerste zin van dit lid wordt gesproken over de verdachte, die aan een bloedonderzoek moet meewerken. In de tweede zin van het lid wordt gesproken over de derde betrokkene die eventueel moet meewerken. Het valt op dat bij de verdachte staat dat er aanwijzingen moeten zijn voor besmetting, terwijl bij de derde betrokkene staat dat er aanwijzingen moeten zijn dat een besmetting is overgebracht. Het verschil zit hem dus tussen een besmetting die "kan hebben plaatsgevonden" en een besmetting die "is overgebracht". Dit klinkt in mijn oren als een verschil. Het lijkt alsof er volgens de tweede formulering een zekerheid van een besmetting moet zijn. Wil de minister ingaan op dit verschil in de formulering? Heeft dit een betekenis? Worden daarmee inderdaad twee verschillende dingen bedoeld of moeten wij beide formuleringen op dezelfde manier begrijpen, namelijk dat een besmetting kan zijn overgebracht?

Gelukkig kunnen wij dit wetsvoorstel vandaag behandelen. Ik hoop dat de verdere behandeling voortvarend plaatsvindt, want hoe eerder dit kracht van wet krijgt, hoe beter dat is. Het is dan wel van groot belang dat de AMvB, waarin de ernstige ziekten worden aangewezen waarnaar door middel van de verplichte bloedtest onderzoek kan worden gedaan, tegelijk met dit wetsvoorstel in werking treedt. Dat geldt evenzeer voor de AMvB waarin nog nadere regels omtrent de uitvoering van artikel 151f moeten worden gegeven. In de memorie van toelichting staat dat die gelijktijdige inwerkingtreding van wet en Algemene Maatregelen van Bestuur wordt nagestreefd. Is de minister inmiddels zover met de voorbereiding van die AMvB's dat hij ons kan toezeggen dat die gelijktijdige inwerkingtreding daadwerkelijk mogelijk is of is dat nog steeds een onzekerheid?

De heer Heerts (PvdA):

Voorzitter. Wij zijn in de Kamer al een tijdje bezig om de positie van het slachtoffer in het strafprocesrecht te versterken. De PvdA-fractie is daar een groot voorstander van. Zeker bij zeer ernstigedelicten – daarover spreken wij hier vandaag – wegen voor mijn fractie de belangen van het slachtoffer zwaar. Wij zijn verheugd dat met dit wetsvoorstel de positie van het slachtoffer een steviger basis krijgt in het strafrecht.

Uit de nota naar aanleiding van het verslag bleek al brede steun vanuit de Kamer. Ook de PvdA-fractie steunt het voorstel, maar wij hebben nog wel aantal vragen.

Het voorstel is een preventief middel om het slachtoffer tegemoet te komen. Het slachtoffer kan met de uitkomst van een bloedonderzoek besluiten om te starten met de zogenoemde PEP-medicatie. Daarnaast wordt de uitslag van de bloedtest gebruikt om te bepalen hoe groot de schade bij het slachtoffer is, teneinde bij het strafproces de tenlastelegging hierop te laten aansluiten en ten behoeve van het vaststellen van de (eventuele) schadevergoedingsmaatregel.

Op deze korte samenvatting reageert de minister enigszins cryptisch, namelijk dat de samenvatting klopt, maar dat het "daarbij steeds gaat om het resultaat van een afweging van de verschillende belangen die in het geding zijn bij het verrichten van het bloedonderzoek, die in een zorgvuldige procedure is neergelegd". Om welke belangen gaat het en kunnen deze op enig moment nadelig uitpakken voor het slachtoffer?

Het is van groot belang dat de bloedtest met spoed wordt uitgevoerd. In de memorie van toelichting wordt melding gemaakt van "binnen 72 uur". De minister streeft ernaar dezelfde afspraken te maken met politie- en GGD-artsen als bij het afnemen van een bloedtest bij mensen die onder invloed achter het stuur zitten, teneinde te zorgen dat de test op tijd wordt uitgevoerd. Zijn er gegevens bekend van gevallen dat een arts niet tijdig beschikbaar is om de bloedtest bij mensen die rijden onder invloed uit te voeren? Zo ja, wat wordt daar dan aan gedaan en hoe wil de minister voorkomen dat iets dergelijks gebeurt bij de bloedtest uitgevoerd onder deze wet.

Ik bedank de minister voor het opnemen van de opmerking van de PvdA-fractie in de aanwijzing, waardoor het voor eenieder duidelijk wordt hoe om te gaan met een slachtoffer van zeden- en geweldsmisdrijven, in relatie tot het laten afnemen van het bloed bij de verdachte voor een test. Onder leiding van het OM komt er een bepaalde richtlijn. Denkt de minister er ook aan om zedenrechercheurs of zogenoemde jobadvocaten – dat zijn advocaten die slachtoffers in dergelijke zaken specialistischer bijstaan – actief voor te lichten over deze mogelijkheid voor het slachtoffer? Het belang van het slachtoffer staat of valt bij de snelheid van handelen tijdens de eerste 24 uur van het, helaas, gepleegde delict. Vandaag bespreken wij hier het wetsvoorstel, maar uiteindelijk is het de bedoeling dat zo snel mogelijk, binnen enkele uren, na het delict een afweging wordt gemaakt om eventueel de PEP-medicatie toe te dienen.

In dat kader zeg ik tegen de heer Pechtold dat op dit punt voor ons de aanwijzing voldoende is. De belangen van het slachtoffer wegen namelijk zodanig dat alleen een aanwijzing voldoende kan zijn om tot vordering van de bloedtest over te gaan, opdat zo snel mogelijk, indien nodig, medicatie wordt verstrekt. Het gaat erom het slachtoffer te helpen. Wachten op rechtspraak duurt in dit geval te lang. Kortom, wie deelt uiteindelijk het slachtoffer mee dat geen bloedtest wordt gedaan? En wanneer wordt deze mededeling gedaan?

Er is al veel gesproken over de situatie dat er geen verdachte is of dat iemand ten onrechte als verdachte is aangemerkt. Ik sluit mij aan bij de vragen die daarover al gesteld zijn. Ik sluit mij specifiek aan bij de inbreng van collega Der Wit van de SP-fractie over de bewaartermijn van het afgenomen bloed in de gevallen dat je derde bent, in de gevallen dat je verdachte bent, in de gevallen dat je ten onrechte als verdachte bent aangemerkt en in de gevallen dat je terecht als verdachte bent aangemerkt en ook veroordeeld wordt.

De vergadering wordt van 11.19 uur tot 11.25 uur geschorst.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Ik dank de Kamer voor de, over het geheel genomen, instemmende en ondersteunende reacties op het voorliggende wetsvoorstel.

Mevrouw Van Toorenburg heeft helder uiteengezet om welke reden deze regeling van belang is. Dat is inderdaad om risico's te voorkomen en om mogelijk echt prangende onzekerheid bij slachtoffers van ernstige, maar ook minder ernstige, misdrijven zo snel mogelijk weg te nemen. Gelet op de verplichting die wij in onze rechtsstaat graag op ons hebben genomen om bescherming te bieden aan slachtoffers, niet alleen in de zin van mentale ondersteuning, maar ook van zeer praktische bescherming, is dit wetsvoorstel inderdaad van groot belang. Het staat naast de aandacht die op andere manieren toekomt aan de slachtoffers van misdrijven. Dat is soms iets van veel langere adem, maar het is heel belangrijk dat, als zich een situatie aftekent waarin er risico is op besmetting, die onrust snel kan worden weggenomen en behandeling kan worden toegepast om het risico van de daadwerkelijke besmetting tegen te gaan. Ik bedank mevrouw Van Toorenburg dus niet alleen voor de steun, maar ook voor de redenen die zij en andere sprekers daarover tot uitdrukking hebben gebracht.

Over het punt van het ontbreken van strafbaarstelling van degene die geen beschermende maatregelen neemt om het overdragen van een ernstige ziekte te voorkomen, heeft mevrouw Van Toorenburg een initiatiefwetsvoorstel aangekondigd. Zij heeft daarbij ook terecht erop gewezen dat dit in de jurisprudentie van de Hoge Raad aan de orde is geweest, dat er ook een discussie gaande is naar aanleiding van dat arrest van de Hoge Raad en dat er een strafzaak te komen staat die uit dit oogpunt van belang is.

De behandeling van een initiatiefwetsvoorstel geeft alle mogelijkheden om de diverse gezichtspunten daarbij te betrekken, niet alleen de juridische overwegingen, maar ook hoe daarnaar vanuit de medische professie wordt gekeken. Ik heb over dit onderwerp ook recentelijk nog contact gehad met mijn collega van VWS. Wij sluiten ons zeker niet af voor argumenten die hierover mogelijk naar voren komen bij de behandeling van het door mevrouw Van Toorenburg aangekondigde initiatiefwetsvoorstel. Ook in het wetgevingsproces is het het beste om op het moment dat het initiatiefwetsvoorstel er ligt, van regeringszijde erop te reageren.

Nu mevrouw Van Toorenburg heeft gekozen voor de weg van het initiatiefwetsvoorstel, is het mogelijk om het voorliggende wetsvoorstel af te handelen en ook in de Eerste Kamer te behandelen, zonder dat wij op dit moment discussies hoeven te voeren over het punt dat zij in het initiatiefwetsvoorstel zal neerleggen, namelijk de strafbaarstelling van degene die geen beschermende maatregelen neemt om het overdragen van een ernstige ziekte te voorkomen. Zo kan deze bijdrage aan de bescherming van slachtoffers worden gerealiseerd, terwijl gelijktijdig aan de hand van de relevante medische en juridische gezichtspunten de bespreking van het initiatiefwetsvoorstel kan plaatsvinden. Dus ook vanuit het oogpunt van het wetgevingsproces lijkt mij dit een goede weg voor de bespreking van dit moeilijke en belangrijke onderwerp.

Datzelfde geldt voor het andere punt dat mevrouw Van Toorenburg naar voren bracht. Wat moet er gebeuren met degene die niet meewerkt aan de bloedafname? Moet dat op een of andere manier een rol spelen in de berechting van het onderliggende misdrijf? In het wetsvoorstel hebben wij geen strafbaarstelling op dit punt opgenomen, maar het is niet ongebruikelijk dat bij de behandeling van een dergelijke zaak ook de opstelling van de verdachte ten opzichte van degene die hij tot slachtoffer heeft gemaakt een rol speelt. Het is op zichzelf helemaal niet nieuw dat aspecten van houding van de verdachte ten opzichte van het gepleegde feit een rol spelen in de straftoemeting. Datgene wat mevrouw Van Toorenburg naar voren brengt, moet in die context worden bezien. Er is geen reden om dit als een strafverzwaring in te brengen. Daarmee zouden weer andere vragen opkomen. Het wetsvoorstel gaat ervan uit dat iemand niet zonder meer gedwongen wordt tot het ondergaan van dit onderzoek. Er is wel een verplichting, maar het afdwingen ervan is een stap verder. Het is het beste om dit te zien als een factor bij de behandeling van de zaak ter zitting en bij de straftoemeting. Ik zal er met het College van procureurs-generaal over spreken hoe dit tot uitdrukking kan worden gebracht in het beleid van het OM bij het rekwireren van straffen in zo'n situatie.

De heer De Wit heeft gevraagd welke termijn van bewaring van het celmateriaal moet worden gehouden in verband met tegenonderzoek. Dit zal worden geregeld in de AMvB die op grond van het wetsvoorstel, straks de wet, tot stand zal komen. De AMvB wordt getroffen op grond van artikel 151f. Het ligt voor de hand dat wij aansluiting zoeken bij de bepalingen van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken. Ik moet er nog even over nadenken of de specifieke aard van de beoogde onderzoeken nog tot andere of nadere voorzieningen noopt. De AMvB wordt op dit moment voorbereid. Het antwoord op deze vraag zal erin worden gegeven. Dit raakt het punt dat door de heer Pechtold aan de orde is gesteld, namelijk de praktische uitwerking van het wetsvoorstel in de AMvB. Zoals gezegd, op dit punt volgt nog nadere studie. Aansluiting bij de bestaande AMvB ligt voor de hand. Ook om de redenen die de heer Pechtold heeft genoemd, lijkt het mij goed dat wij het concept van de AMvB aan de Kamer doen toekomen.

De heer De Wit (SP):

Dit komt aan de orde op pag. 13 van de nota naar aanleiding van het verslag: "Ik acht het evenwel mogelijk dat verzoeken van personen om verstrekking van informatie over het resultaat van het onderzoek op grond van artikel 151e voor strafrechtelijke of civielrechtelijke doeleinden kunnen worden gedaan en dat deze op basis van artikel 39f van de Wet strafvorderlijke en justitiële gegevens worden beoordeeld." Daaruit leidde ik af dat de gegevens mogelijk langer bewaard worden en dat personen – wie zijn dat? – kunnen vragen wat er bewaard is. Wie beslist er op de vraag wie iets mag vragen en een antwoord moet krijgen?

Minister Hirsch Ballin:

Dat begrijp ik. Wij zullen dit uitwerken in de AMvB. Daarin zullen wij ook de nadere beoordeling geven.

Dat geldt ook voor het andere punt dat door de heer De Wit aan de orde is gesteld naar aanleiding van de brief van Soa Aids Nederland van 13 december vorig jaar, namelijk de vraag over de GGD-artsen. Dat is ook een punt van uitwerking. In het kader van de voorbereiding van de AMvB zullen wij beide punten onder ogen zien en daarbij aandacht schenken aan nieuwe medische ontwikkelingen. Ook zullen wij aandacht schenken aan de vraag, welke personen dit aan de orde kunnen stellen in een situatie zoals omschreven in de nota naar aanleiding van het verslag. Wij zullen op dat punt ingaan in de tekst of in de toelichting op de AMvB. Ik zal de heer De Wit de concept-AMvB doen toekomen.

Wat betreft de kosten van het uitgevoerde tegenonderzoek kan ik het volgende zeggen. Het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken en het Besluit alcoholonderzoeken zullen het richtsnoer zijn voor de uitwerking van dit punt in de AMvB ter uitvoering van artikel 151f volgens het wetsvoorstel. Naar het zich nu laat aanzien, gaat het om reeds bestaande onderzoeksmogelijkheden en tests, die al op betrekkelijk ruime schaal worden uitgevoerd, met betrekkelijk geringe kosten. Bij het opstellen van de AMvB zullen wij nagaan of de hoofdlijn uit de bestaande regeling kan worden gehandhaafd. Deze hoofdlijn houdt in dat de verdachte bij een niet afwijkend resultaat van tegenonderzoek ten opzichte van het eerste onderzoek de kosten zelf moet betalen. Dat lijkt op het eerste gezicht ook in dit verband redelijk. Er zal waarschijnlijk geen reden zijn om dat anders te benaderen dan in het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken en het Besluit alcoholonderzoeken.

De heer Teeven heeft gevraagd of er wordt vernietigd, als blijkt dat er "niets aan de hand is". Het antwoord op die vraag is "ja". Over de kwestie van de capaciteit voor tegenonderzoek hebben wij vaker gesproken. Hierover heb ik gisteren in een AO nog wat mededelingen gedaan in het kader van het NFI. Inzet is, de kring van aan te wijzen laboratoria die bloedonderzoek zullen verrichten ruim aan te wijzen. Wij zullen nagaan of ook bloedbanken daarbij een rol kunnen spelen, en of dat snel genoeg kan. Snelheid is hierbij immers van eminent belang. Ik deel de wens die de heer Teeven in zijn vraag tot uitdrukking bracht ten volle. De heer Teeven heeft ten slotte gevraagd of er een schadevergoeding moet worden gegeven als niet via hiv, maar andere virussen overdracht blijkt te hebben plaatsgevonden. Die vraag doet zich niet voor, er wordt alleen getest op hiv, niet op andere virussen.

Ik kom toe aan de inbreng van de heer Pechtold. Ik hoop dat mijn reactie hem tot de conclusie kan brengen dat dit wetsvoorstel zijn steun verdient. Ik heb al iets gezegd over de derden. Er zijn situaties, misschien vrij uitzonderlijk, waarin behoefte bestaat aan een onderzoek, ook bij die derden. Het criterium daarvoor is inderdaad scherper dan bij de verdachte. Dit geeft aan dat hierbij wel degelijk een belangenafweging heeft plaatsgevonden die wij in alle opzichten als evenredig en goed verantwoord mogen aanmerken. De Raad van State was van oordeel dat toepassing van het dwangmiddel van dien aard is dat sprake moet zijn van een redelijk vermoeden. Er is een urgent belang van het slachtoffer. Wij denken dat in deze nuancering een behoorlijke afweging van belangen heeft plaatsgevonden, als het gaat om de verdachte en de meer directe relatie als het gaat om derden. Hierdoor beschouwen wij deze verplichtingen als evenredig aan het evidente belang van snelle duidelijkheid voor het slachtoffer.

De behoefte van de slachtoffers, die in een brief van de KNMG aan de orde wordt gesteld, blijft natuurlijk voortdurend van belang. Het zou mooi zijn als de behoefte aan een afgedwongen, snel onderzoek afneemt. Zo'n ontwikkeling zou zeker kunnen voortkomen uit meer verantwoordelijkheid in het gedrag. Voor zover zo'n ontwikkeling zich voordoet, kunnen wij daar alleen maar blij mee zijn. Al gaat het wellicht om een afnemend aantal gevallen, het belang van het slachtoffer om tot dit onderzoek te komen blijft heel erg groot in de gevallen waarin die positieve ontwikkeling zich nog niet heeft doorgezet. Hoewel ik alle tevredenheid deel over meer verantwoordelijk gedrag en meer bereidheid tot medewerking, neemt dat niet weg dat waar die positieve ontwikkeling zich niet voordoet, het van belang blijft om onderzoeken te kunnen doen zoals in dit wetsvoorstel is voorzien.

Verder zal er voor gezorgd worden dat de AMvB en het wetsvoorstel gelijktijdig in werking treden, waar de heer De Roon terecht op wees. Als deze Kamer het wetsvoorstel heeft aanvaard, hoop ik dat de Eerste Kamer de komende maanden ook tot afhandeling van het wetsvoorstel zal komen. Mijn streven is om per 1 januari tot de inwerkingtreding te komen als dat mogelijk is door de afhandeling in de Eerste Kamer. Dezelfde datum zou dan moeten gelden voor de AMvB.

Er is reden om de nuancering aan te brengen in het criterium ten aanzien van de verdachte en de derde, namelijk om tot uitdrukking te brengen dat het uitzonderlijker is dat derden moeten worden onderzocht dan de verdachten. Als er reden is voor zo'n onderzoek bij derden dan zal ook aan dat criterium kunnen worden voldaan. De scherpte die op dit punt in de formulering is aangebracht, is dan ook terecht. Het gaat uiteraard niet om een standaardonderzoek bij derden; er moet een bijzondere reden voor zijn. Dat is precies wat er met deze omschrijving in het wetsvoorstel wordt bedoeld.

De heer De Wit wil ik bedanken voor het signaleren van de verschrijvingen in artikel 151e, eerste lid, eerste volzin. Die verschrijvingen zijn inmiddels gecorrigeerd in de vorm van een tweede nota van wijziging die ik bij dezen graag aan u, mevrouw de voorzitter, overhandig.

De voorzitter:

Ik zal ervoor zorgen dat deze nota van wijziging onder de leden wordt verspreid.

De heer Teeven (VVD):

Ik dank de minister voor zijn antwoorden maar ik heb op één punt nog een vraag. De heer Pechtold en ik hebben een interruptiedebatje gehad over de kleedkamer met voetballers. Hoewel wij niet te zeer moeten vervallen in casuïstiek, komt het in strafzaken natuurlijk wel veelvuldig voor dat het plaats delict en het slachtoffer bekend zijn maar dat er meerdere personen zijn geweest op de plaats delict die al dan niet in relatie staan tot het slachtoffer zonder dat je nu al kunt zeggen dat elk van die personen verdacht is en er sprake is van een redelijk vermoeden van schuld. Zo'n situatie met een dodelijk slachtoffer heeft zich ook in de Hells Angelszaak voorgedaan in 2004. Ik ben dan heel benieuwd naar het standpunt van de regering als het gaat om aanwijzingen. Zou u zich in zo'n situatie waarin de plaats delict, een beperkte ruimte, en het slachtoffer bekend zijn, waarin het gaat om een beperkt aantal personen maar niemand nog verdachte is, kunnen voorstellen dat voor elk van die personen het begrip "aanwijzingen" voldoende kan zijn voor het afnemen van bloed?

Minister Hirsch Ballin:

De heer Teeven gaf in deze discussie inderdaad een zeer concreet voorbeeld, maar je moet natuurlijk altijd meer weten van wat er aan de hand is om te kunnen beoordelen of voldaan is aan het wettelijke criterium van de aanwijzingen. Net heb ik uiteengezet waarom dat criterium is gekozen en dat het bewust ruimer is dan het redelijk vermoeden van schuld. Maar om nu als het ware in een aantal hypothetische situaties hier bij de behandeling van het wetsvoorstel te zeggen dat er bij voetbalkleedkamers aan is voldaan? Dan ligt toch de vervolgvraag voor de hand hoe het zit bij uitgaansgelegenheden en dergelijke. Ik denk dat ik het op dat punt moet laten bij de wettelijke criteria en het in het concrete geval aan de beoordeling moet overlaten of aan de wettelijke vereisten is voldaan. Ik heb net het een en ander gezegd over het belang van deze criteria uit het oogpunt van de proportionaliteit. Dat zeg ik in algemene zin over de formulering van de wettelijke criteria. In het concrete geval zal de proportionaliteit moeten worden beoordeeld aan de hand van meer omstandigheden dan door u en de heer Pechtold als het ware in het filmpje kunnen worden aangeduid.

De heer Pechtold (D66):

Dat is inderdaad misschien beter maar dan niet in voorbeelden, maar in de woorden. De minister zegt voor "aanwijzingen" te hebben gekozen omdat dit toch een wat grotere lading kan dekken. Hij noemde ook het woord "proportionaliteit" en geeft daarmee een tegenhanger dat je niet zomaar iedereen aan deze ver ingrijpende test kan blootstellen. Wij hebben over DNA gesproken en toen is gezegd dat het maar een wattenstaafje was. Dit is wel degelijk het afnemen van bloed en dat is een behoorlijke inbreuk op de integriteit. Ik zou graag van de minister willen weten hoe hij dan aankijkt tegen de redenering in zijn toelichting betreffende de werklast van de officier van justitie. Is hij het met D66 eens dat in het kader van de proportionaliteit toch niet doorslaggevend mag zijn dat het heel veel werk is? Ik zou dadelijk graag een praktijk hebben waarin tot het uiterste wordt voorkomen dat mensen hier onnodig aan worden blootgesteld. Aan de andere kant begin ik uw keuze voor "aanwijzingen" wel meer te begrijpen, maar ik zou niet graag zien dat wij straks in een praktijk komen waar zomaar – lukraak is wat overdreven – mensen getest worden met een zeer ingrijpende, zeer tegen de persoonlijke integriteit ingaand iets als de bloedtest!

Minister Hirsch Ballin:

Zeker niet lukraak, dat moge duidelijk zijn en dat vraagt de voorgestelde wettelijke regeling ook. Ik heb de proportionaliteit genoemd, de evenredigheid, als iets dat wij hebben gerealiseerd en tot uitdrukking hebben gebracht in het wetsvoorstel en in de criteria in het wetsvoorstel ten opzichte van de verdachte en ten opzichte van de derde in de bijzondere omstandigheden waarbij een strikter criterium geldt. Evenredigheid, proportionaliteit vergt altijd het rekening houden met twee factoren die als het ware, zoals het woord al zegt, in verhouding tot elkaar moeten worden beoordeeld. Daar zit niet het punt van de werklast bij. Dat is een praktisch punt, maar niet iets dat bij de evenredigheid als criterium voor een goede wettelijke regeling een rol speelt. Dat speelt in andere opzichten natuurlijk wel een rol, maar niet bij de beoordeling van de evenredigheid van een dwangmiddel. Een dwangmiddel wordt niet meer of minder evenredig naar gelang van de werkdruk die het betekent voor politie of OM. De evenredigheid speelt wel in de verhouding tot de ernst van het feit en de risico's die eraan zijn verbonden voor de verdachte. Dat is voor mij het punt dat hier naar voren springt. Dat heb ik ook gezegd in antwoord op het betoog van mevrouw Van Toorenburg. Het gaat om misdrijven die mogelijk zeer ernstige gevolgen hebben voor het slachtoffer en dat is het punt dat in aanmerking wordt genomen bij het geven van deze bevoegdheid in de gevallen van aanwijzingen ten opzichte van degenen die aan die besmetting kunnen hebben bijgedragen, zo die zou moeten worden vastgesteld.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de minister voor de uitvoerige en zorgvuldige beantwoording van de vragen en opmerkingen die door de leden naar voren zijn gebracht. Ik ben blij met de toezegging van de minister dat hij het een onderwerp van gesprek zal maken bij het College van procureurs-generaal hoe wij kunnen laten meewegen dat iemand heeft geweigerd om mee te werken aan een bloedtest, ook al is die uiteindelijk afgedwongen. Dit zegt immers veel over de persoon van de dader en over de empathie die hij mogelijk heeft voor het slachtoffer. Het zegt iets over die persoon.

Ik wil benadrukken dat de minister goed heeft geduid wat ik heb gezegd over een initiatiefwet. Zoiets leent zich niet voor een haastklus en niet voor een amendement. Dit is een te serieus onderwerp waarover ook binnen mijn fractie nog uitvoerig wordt gesproken, omdat je altijd de vraag krijgt hoever zoiets moet reiken. Toen ik met het initiatiefvoorstel bezig was, werd ik op een bepaald moment 's nachts wakker en dacht: wat doen wij nu met een moeder of een zwangere vrouw die misschien haar kind heeft besmet. Er zijn zo veel dingen waarover je moet nadenken voordat je het opzettelijk besmetten met hiv of aids strafbaar stelt. Dit vraagt zo veel denkwerk. Het is wel goed dat het hier nu is genoemd, omdat het denkwerk nu echt volledig los zal kunnen gaan. Dit is een te belangrijk onderwerp.

Wij hebben gesproken over voetbalkantines en de drama's die zich daar kunnen voordoen. Wij begrijpen dat de minister niet in casuïstiek wil treden, omdat het dan misschien voor de rechtspraak lastig wordt. Misschien is het toch goed om iets te zeggen over iets dat helaas heel vaak gebeurt, de groepsverkrachtingen. Dit is een wat algemenere term dan waarover wij vandaag hebben gesproken. Bij een groepsverkrachting weet het slachtoffer door de hel waardoor hij of zij is gegaan, vaak niet meer wie wat heeft gedaan en hoe het allemaal is gegaan. Mogen wij van de minister begrijpen dat er in die gevallen een onderzoek kan worden ingesteld naar de mensen die daarvan worden verdacht en in een brede kring daar omheen, om te voorkomen dat het slachtoffer bij een civiele rechter langs alle personen moet? Misschien kunnen wij dat toch wel duiden als een casuïstiek die helaas te vaak voorkomt.

De voorzitter:

Mijnheer Pechtold, vindt u het erg als de heer Heerts eerst het woord krijgt, want hij staat er nu al?

De heer Pechtold (D66):

Nee.

De heer Heerts (PvdA):

Voorzitter. Neem me niet kwalijk. Ik dank de minister voor zijn beantwoording. Hij heeft ook op een aantal zaken geen antwoord gegeven bijvoorbeeld op de vragen naar sepotcodes en dat soort dingen. Ik laat dit voor wat het is, maar ik markeer het wel even.

Ik wil graag op een punt een toezegging. Ik wens de minister en de ambtenaren veel succes met de behandeling in de Eerste Kamer, maar nu wij in de richting van januari gaan, zou de voorlichting op het niveau van de werkvloer goed geregeld moeten worden. Dit is straks van groot belang. Er zijn veel folders, maar de folders voor deze slachtoffers moeten er nog uitspringen ten opzichte van de andere.

De heer Pechtold (D66):

Voorzitter. Ik begon mijn eerste termijn met de woorden dat de D66-fractie de positie van het slachtoffer wil versterken. Ik denk dat wij dat vandaag allemaal trachten te doen. Wij regelen iets in het strafrecht wat op dit moment in de praktijk volstrekt onbevredigend is geregeld en wat veel leed veroorzaakt.

Ik ben blij met de antwoorden van de minister. Wij zijn niet in casuïstiek vervallen, maar hebben de begrippen toch goed gewogen. Ik begrijp nu meer en ik heb ook meer begrip voor de keuze voor het woord "aanwijzingen". Dat is op zichzelf een goede keuze, maar de minister heeft ook de andere kant van de medaille becommentarieerd. Het is heel belangrijk dat hier in de praktijk zorgvuldig mee wordt omgegaan. Ik heb een vergelijking gemaakt met het wattenstaafje van het DNA-onderzoek. Dat vinden wij allemaal een beperkte inbreuk op de persoonlijke integriteit, maar dat geldt niet voor het gedwongen afnemen van bloed. Dat is echt een behoorlijke stap verder en het moet dan ook tot het uiterste worden beperkt. De minister zegt dat zelf ook en ik verwacht dan ook dat de professionals hiernaar in de praktijk zullen handelen.

Ik sluit mij aan bij de opmerking van de heer Heerts over de voorlichting. Het is inderdaad van groot belang dat slachtoffers zo snel mogelijk van de hoed en de rand weten, want dan kunnen zij echt van hun rechten gebruikmaken.

Ik ben verder blij dat de minister heeft aangegeven dat de AMvB naar de Kamer zal worden gestuurd. Kan hij ook zeggen wanneer dat zal gebeuren?

Voorzitter. Mijn fractie kan met het wetsvoorstel instemmen.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Mevrouw Van Toorenburg heeft nog enkele punten onder de aandacht gebracht en dan in het bijzonder punten die verband houden met het initiatiefwetsvoorstel dat zij voorbereidt. Anderen hebben er net als zij terecht op gewezen dat wij niet te diep in de casuïstiek moeten duiken bij de bespreking van een wetsvoorstel als dit. De criteria van de wet moeten verder ook in die zin goed worden toegepast dat er daadwerkelijk bescherming zal worden gegeven aan de slachtoffers. Wij doen dit immers echt in het belang van de slachtoffers. Ik ben blij dat ik inmiddels ook de heer Pechtold heb overtuigd. Ik bedank hem dan ook voor zijn steun voor het wetsvoorstel.

Het voorbeeld van mevrouw Van Toorenburg van de groepsverkrachting vond ik zeer overtuigend. Iedereen zal dat onderkennen. Het voorbeeld betreft de situatie dat er meerdere verdachten zijn. Ook al kunnen er verschillen zijn in de aard van de verdenking per verdachte, het is toch een overtuigend voorbeeld van de mogelijke toepassing van de voorgestelde wettelijke regeling.

De heer Pechtold vroeg naar de AMvB. Deze wordt op dit moment opgesteld. Het is namelijk de bedoeling om het wetsvoorstel, mits het dit najaar in de Eerste Kamer kan worden afgehandeld, per 1 januari in werking te laten treden. Dat betekent dat de concept-AMvB vrij vroeg in het najaar gereed moet zijn. De AMvB zal verder, zoals toegezegd, naar de Kamer worden gestuurd.

Wij zullen de komende tijd gebruiken voor de punten die de heer Heerts onder de aandacht heeft gebracht. Hij merkte terecht op dat een enkel ander punt ook aan de orde is gesteld. Ik denk dan aan de relatie met de sepotcodes. Uiteraard zal dit punt onder ogen worden gezien door de procureurs-generaal bij de voorbereiding van de toepassing van het wetsvoorstel. Ik zal ook de vraag doorgeleiden of het punt van de sepotcodes daarbij een rol kan of moet spelen. Ik ben het helemaal eens met de heer Heerts dat het van belang is dat er goede interne voorlichting wordt gegeven aan politie en OM, met gebruikmaking van wat de procureurs-generaal aan aanwijzingen willen meegeven voor een goede toepassing van de regeling, steeds voor ogen houdend dat er snel moet worden gehandeld, want dat is van eminent belang met het oog op de bescherming van de slachtoffers. Daarnaast is een goede voorlichting aan de slachtoffers ook een belangrijk element. Parallel aan de voorbereiding van de inwerkingtreding van de regeling en de opstelling van de AMvB zullen wij ook daar alle aandacht aan besteden.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de minister voor de beantwoording van de vragen. Wij zullen volgende week donderdagavond over het wetsvoorstel stemmen.

De vergadering wordt van 12.03 uur tot 13.15 uur geschorst.

De voorzitter:

Op de tafel van de griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik aan dat hiermee wordt ingestemd.

Naar boven