Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Regeling van de taken en bevoegdheden, alsmede het beheer en beleid van de Kustwacht voor de Nederlandse Antillen en Aruba (Rijkswet Kustwacht voor de Nederlandse Antillen en Aruba) (30531, R1810).

De voorzitter:

Achter de regeringstafel hebben plaatsgenomen de minister van Defensie, de minister van Justitie, de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de minister van Financiën van de Nederlandse Antillen, tevens viceminister-president, mevrouw drs. Ersilia T.M. de Lannooy, en de gevolmachtigd minister van de Nederlandse Antillen, de heer Comenencia. Ik heet hen allen hartelijk welkom.

De viceminister-president van de Nederlandse Antillen zal niet aan de beraadslagingen deelnemen.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Boekestijn (VVD):

Voorzitter. Wij spreken vandaag over het wettelijke kader voor de Kustwacht voor de Nederlandse Antillen en Aruba. De Kustwacht functioneert feitelijk reeds sinds 1996 in een samenwerkingsverband, zonder dat daarvoor een speciale wet bestond. Het is een goede zaak het het wetsvoorstel dat wij vandaag bespreken het duurzame karakter van deze Kustwacht symboliseert en dat ook het bijzondere samenwerkingsverband tussen Aruba en de Nederlandse Antillen enerzijds en Nederland anderzijds erin wordt bestendigd. Het betreft immers belangrijke zaken zoals de bestrijding van internationale drugssmokkel en internationaal terrorisme. Zoals bekend, financieren terroristische groeperingen hun activiteiten met wapenhandel en drugshandel. Daarnaast bestaat de vrees dat cruiseschepen die in het Caraïbisch gebied aanmeren het doelwit worden van een terroristische aanslag.

Na de uitvoerige schriftelijke behandeling van het wetsvoorstel heeft de VVD-fractie nog een aantal vragen. Deze hebben te maken met feitelijke ontwikkelingen in de achter ons liggende periode. Een van de actuele ontwikkelingen betreft de verhouding ten opzichte van Venezuela. De heer Chavez laat zich steeds meer kennen als een ambitieus man, die zijn Venezolaanse revolutie misschien wel wil exporteren. Dat zou er op een onverhoopt moment toe kunnen leiden dat politici in Den Haag zeggen dat middelen die aan de Kustwacht zijn toegewezen, voor verdedigingstaken zouden moeten worden ingezet. De gevolmachtigd minister van de Nederlandse Antillen stelt voor om ook deze aangelegenheid te behartigen als een onderlinge regeling tussen de drie rijksdelen in de zin van artikel 38 van het Koninkrijksstatuut. Het kabinet heeft, in afwijking van het advies van de Raad van State, artikel 13, vierde lid gehandhaafd. De VVD-fractie is het geheel met de regering eens. Wij willen er dus geen misverstand over laten bestaan dat de Rijkswet Kustwacht primair is gebaseerd op artikel 3 van het Statuut. Bij de opsomming van rijksaangelegenheden staat in artikel 3 bijvoorbeeld de onafhankelijkheid, de verdediging en het buitenlands beleid. De verdediging van het Koninkrijk is bij uitstek een rijksaangelegenheid en daarin dient geen verandering te komen. De VVD-fractie zal om die reden niet voor het amendement van de gevolmachtigde minister stemmen.

Voorts vragen wij ons af welke gevolgen de in de toekomst meer zelfstandige positie van Curaçao en Sint Maarten binnen het Koninkrijk zullen hebben voor de aansturing van de opsporingstaak van de Kustwacht. Dat gold reeds voor Aruba. Bonaire, Sint Eustatius en Saba zullen daarentegen een hechtere band krijgen met Nederland, namelijk door de status van een Nederlandse gemeente.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Terzijde merk ik op dat de heer Boekestijn jarig is. Wij zijn in het bezit van twee amendementen van de gevolmachtigde minister. Doelt de heer Boekestijn op het amendement op stuk nr. 11 of dat op stuk nr. 9?

De heer Boekestijn (VVD):

Ik doel op beide amendementen. De nieuwste versie is weliswaar beter, maar die is naar mijn oordeel nog niet goed genoeg.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Begrijp ik het goed dat de heer Boekestijn tegenstander is van het gewijzigde amendement op stuk nr. 9?

De heer Boekestijn (VVD):

Ja, maar het amendement op stuk nr. 11 is ter vervanging daarvan.

Het gezag over de Kustwacht – het betreft dan de opsporingstaak – ligt bij de procureur-generaal van de Nederlandse Antillen, onderscheidenlijk de procureur-generaal van Aruba. Indien eilanden als Bonaire, Sint Eustatius en Saba in de toekomst in bestuurlijk opzicht zodanig dicht bij Nederland komen te staan, kan dat misschien gevolgen hebben voor de gezagsverhoudingen die betrekking hebben op de opsporingstaak van de Kustwacht. Wat zal een procureur-generaal die zetelt op Curaçao te zeggen hebben over de opsporingstaak, voor zover die geldt voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba? Wat zullen in de toekomst de gevolgen zijn voor de Kustwacht van de bestuurlijke verandering op de Nederlandse Antillen?

In de memorie van toelichting staat dat de opsporingstaak ligt bij de procureur-generaal van de Nederlandse Antillen, onderscheidend de procureur-generaal van Aruba. Het algemene beleid ten aanzien van de Kustwacht is een rijksaangelegenheid. Het beheer van de Kustwacht berust bij de minister van Defensie. Wat gebeurt er als het Nederlandse OM de mening is toegedaan dat informatie die is verkregen door het gezamenlijke rechercheteam dat sinds 1996 functioneert, in het kader van de opsporingstaak inzet van de Kustwacht rechtvaardigt maar de procureur-generaal van de Nederlandse Antillen op Aruba zich daartegen verzet? Wie hakt dan de knoop door?

Zijn er garanties dat de Nederlandse Antillen en Aruba in de toekomst hun deel van de financiering voor de Kustwacht zullen nakomen? De ervaringen die daarmee in het verleden zijn opgedaan, waren niet allemaal bemoedigend.

Uit berichtgeving blijkt dat de drugscriminaliteit alleen maar toeneemt. Ik citeer uit het Antillenmagazine van 26 maart jongstleden: "Waar de Volkskrant van enkele jaren geleden al met dikke chocoladeletters kopte 'eilanden van de zon, de zee en coke' blijkt vandaag de dag helaas dat het in dat gebied alleen maar erger wordt. Een groot deel van de toenemende criminaliteit is drugsgerelateerd." De vraag rijst hoe effectief de Kustwacht kan opereren. Wij spreken over de wijze waarop de Kustwacht wettelijk wordt ingekaderd, maar wij moeten ook de effectiviteit van de huidige Kustwacht aan de orde stellen. Sinds het moment dat de Kustwacht functioneel werd, is de criminaliteit op de Caraïbische eilanden van het Koninkrijk alleen maar toegenomen. Graag wil ik een beschouwing van de minister daarover.

De vraag naar de effectiviteit hangt ook samen met de middelen die de Kustwacht ter beschikking staan. Hoe doeltreffend zijn die? Enkele jaren geleden vond er in het parlement een groot debat plaats over het afstoten van de Orion-verkenningsvliegtuigen. Vervolgens kwamen er tijdelijk twee Nimrod-patrouillevliegtuigen en daarna twee Fokker F60-toestellen. Eind 2007 moeten twee De Havilland-vliegtuigen de Fokker-toestellen vervangen.

Wat kan worden gezegd over de kwaliteit van de luchtverkenningen na het afstoten van de Orions? Hoe verhoudt de kwaliteit van de Orions zich tot de kwaliteit van de verkenningsvliegtuigen die daarna zijn gekomen? Zijn de verkenningscapaciteiten van de Nimrod-, de Fokker- en de Havillandtoestellen van dezelfde kwaliteit, of liefst anno 2007 van nog betere kwaliteit dan van de afgestoten Orions? Hoe staat het met de frequentie van de verkenningsvluchten?

Belangrijk zijn ook de Super-RHIB's, tamelijk nieuwe snelle rubberen boten van de Kustwacht. Helaas deden zich na korte tijd al ernstige problemen voor met deze vaartuigen. Als ik het goed heb begrepen, bleken de naden van deze rubberboten niet hittebestendig te zijn. In het jaarverslag 2006 wordt gesproken over "nog aanwezige structurele problemen", maar deze Super-RHIB's hadden wel het werkpaard van de Kustwacht moeten worden.

Inmiddels zijn wij ook in afwachting van nieuwe patrouillevaartuigen die bij De Schelde worden gebouwd en die ongetwijfeld ook voor de Kustwacht zijn bestemd. Helaas hebben wij deze week gehoord dat deze patrouilleschepen een tot twee jaar later gereed zullen zijn. Wat kunnen deze nieuwe patrouillevaartuigen betekenen voor de kwaliteit van de Kustwacht? Deze vraag is zeker interessant nu niet meer wordt gestreefd naar een permanente aanwezigheid van een fregat van het Commando Zeestrijdkrachten.

Samenvattend, wat kan de Kustwacht op dit moment feitelijk waarmaken in operationeel opzicht? De Kustwacht wordt nu wel in de wet verankerd, maar wat is de feitelijke betekenis hiervan? Wordt niet soms een wat te fraaie voorstelling van zaken gegeven? Het kustwachtpersoneel heeft te maken met toenemende veiligheidsproblemen op de Antillen en met flink oplopende kosten die hiermee samenhangen. Ook die problemen zijn het gevolg van toenemende criminaliteit op de Nederlandse Antillen en Aruba. Deze criminaliteit is voor een belangrijk deel drugsgerelateerd. Is een wettelijke verankering van de Kustwacht, waarover wij vandaag spreken, niet een goed moment om de effectiviteit van de Kustwacht nog eens goed te bezien?

De heer Van Raak (SP):

De heer Boekestijn heeft een vraag gesteld over de effectiviteit van de Kustwacht, vooral in operationeel opzicht. Een van de nieuwe toezichthoudende taken en opsporingstaken is de bestrijding van terrorisme. Is de huidige Kustwacht volgens de heer Boekestijn voldoende toegerust om deze taak te vervullen?

De heer Boekestijn (VVD):

Dit lijkt mij een belangrijke vraag die wij zouden moeten doorgeleiden naar de minister. Die weet dit immers het beste. Bij dezen stel ik hem dezelfde vraag.

De heer Brinkman (PVV):

Voorzitter. De fractie van de PVV is in algemene zin gesproken blij met de Rijkswet Kustwacht voor de Nederlandse Antillen en Aruba. De eilanden dreigen het invoermekka van cocaïne binnen het Caraïbisch gebied te worden, en daarmee de belangrijkste doorvoerhaven naar de VS en Europa. Nederland heeft samen met de eilanden de taak dit met man en macht te bestrijden. De Kustwacht speelt hierbij een zeer belangrijke rol. Ik heb wel enkele opmerkingen en vragen.

Hoe staat het met de Rijkswet instelling aansluitende zone? Wanneer is deze rijkswet ingesteld of zal die in werking treden, zodat de Kustwacht ook toezichthoudende taken in de aansluitende zone kan uitoefenen?

Een volgend belangrijk punt gaat over de opsporingsbevoegdheden tijdens een zogenaamde hot pursuit-situatie. Hoe staat het met de landsverordeningen, teneinde de commandant van een kustwachtschip en zijn ambtenaren als opsporingsambtenaar aan te wijzen? Kan de minister mij verzekeren dat bij het ingaan van deze Rijkswet Kustwacht tegelijkertijd alle bedoelde ambtenaren als opsporingsambtenaar aan het werk kunnen?

Met de hot pursuit-situatie is verder iets vreemds aan de hand. Stel dat iemand binnen de 12-mijlszone door de Kustwacht betrapt wordt bij de smokkel van drugs en deze persoon gaat er met zijn schip vandoor. Dit schip draagt een buitenlandse vlag. Uiteindelijk wordt het schip op volle zee onderschept. Volgens de eisen van het Verdrag van Wenen, artikel 17, kan Nederland enkel optreden indien de betrokken vlaggenstaat hiervoor toestemming verleent én de formele en materiële wetgeving van ons land daarin voorziet. Ik lees over een dergelijke situatie in de nota naar aanleiding van het verslag dat de Kustwacht pas kan optreden indien er toestemming is van de gezagvoerder van het desbetreffende schip én van de vlaggenstaat. Hierin staat echter ook dat de Amerikaanse zusterorganisatie, de US Coast Guard, de toestemming van de gezagvoerder van het verdachte schip als toestemming van een vlaggenstaat ziet. Dit is toch wel een cruciaal punt. Ik heb geprobeerd om dit juridisch uit te zoeken, ook met behulp van het ministerie, want ik zou hierbij graag de Amerikaanse wetgeving als voorbeeld nemen, die optreden mogelijk maakt als de gezagvoerder van het schip ermee instemt. Juridisch kwamen wij er echter niet uit in de korte tijd die hiervoor beschikbaar was. Daarom vraag ik de minister, in een brief de vraag te beantwoorden welke mogelijkheden het Koninkrijk nu al heeft om op volle zee op te treden en welke internationaalrechtelijke bezwaren er zijn om eenzelfde wetgeving als die van de VS te hanteren. Welke ruimte is er om zo'n regime te volgen? Ik verzoek de minister, deze vragen vóór dinsdag aanstaande te beantwoorden, opdat ik zo nodig een heropening van de beraadslaging kan aanvragen.

Dan wil ik nog een aantal woorden wijden aan de inbreng van de Staten van de Nederlandse Antillen en van Aruba. Ik begin met de minst negatieve, die van Aruba. De Staten van Aruba hebben in tegenstelling tot hun collega's van de Nederlandse Antillen getoond, over realiteitszin te beschikken. Onze fractie is er verheugd over dat zij het belang van de Kustwacht inzien. Wel menen wij dat ook Aruba netjes aan de bijbehorende financiële verplichtingen moet voldoen. Wij vragen de regering, te eisen dat Aruba nog voor de begrotingsbehandeling zijn financiële verplichtingen voor de Kustwacht voor 2006 zal nakomen. Het is toch te gek voor woorden dat Aruba zelf aangeeft dat het na goedkeuring van de begroting voor 2007 tot betaling zal overgaan? Nederland is toch geen bank van lening? En hoe zit het met de vordering van 7,9 mln. op Aruba vanwege niet betaalde bedragen voor de Kustwacht in de periode 1999-2002? Wat onze fractie betreft is het sinterklaastijdperk voor de eilanden voorbij. Het zijn net kleine kinderen; je geeft ze een vinger en ze nemen de hele hand. Wij verzoeken de regering, Aruba te manen tot spoedige betaling van deze bedragen.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Voorzitter, ik begrijp dat de heer Brinkman heel veel kwijt wil, maar wij hebben het nu over de Rijkswet Kustwacht. Ik begrijp niet goed waarom hij een heropening van de beraadslaging zou willen.

De heer Brinkman (PVV):

Het gaat mij erom dat de Amerikaanse Kustwacht de toestemming van de gezagvoerder van een schip als toestemming van de vlaggenstaat mag beschouwen. Ik wil u straks wel een exemplaar van mijn tekst op papier geven.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Die informatie is mij bekend, ik heb de stukken ook gelezen. Maar waarom zou u een heropening willen? Dit is de eerste termijn van de kant van de Kamer, er moet nog een antwoord in eerste termijn komen. Bovendien komt er nog een tweede termijn, dus waarom een heropening als wij nog maar net met de eerste termijn begonnen zijn?

De heer Brinkman (PVV):

Ik ga ervan uit dat de minister van Justitie deze vragen niet meteen kan beantwoorden, want het ministerie kwam er niet een-twee-drie uit. Als hij ze nu wél kan beantwoorden, is er geen heropening nodig.

Voorzitter. Het is duidelijk dat de Staten van de Nederlandse Antillen deze rijkswet eigenlijk gewoon niet willen. Ik begrijp dit wel: de drugshandel is ook voor de eilanden een bron van inkomsten geworden, ze dreigen het snuifwalhalla van de Caraïben te worden. Autodealers klagen erover dat zij sinds het bestaan van de Kustwacht niet meer wekelijks een dure auto aan drugsklanten verkopen, die zomaar cash betalen. De horeca klaagt steen en been over het gemis aan inkomsten van drugscriminelen. Dit is een compliment voor de Kustwacht, maar het is buitengewoon triest om te moeten constateren dat de Staten van de Nederlandse Antillen op allerlei manieren het belang van de Kustwacht in het algemeen en van deze rijkswet in het bijzonder niet willen inzien. Iedereen weet dat de buitengrenzen van het Rijk een gevaar voor het hele Koninkrijk vormen. De Nederlandse Antillen zijn een doorvoerhaven voor cocaïne, met name naar ons eigen land. Als de Staten van de Antillen stellen dat de Kustwacht er primair voor de Nederlandse Antillen en Aruba dient te zijn en dat hij alleen deze belangen dient te behartigen, dan zijn de Staten ziende blind en dan wordt het wat ons betreft misschien tijd dat de Nederlandse Antillen zelf een Kustwacht gaan opzetten, maar dan wel onafhankelijk van Nederland.

De heer Van Raak (SP):

Voorzitter. Allereerst feliciteer ik de heer Boekestijn. Misschien horen wij in tweede termijn hoe oud hij precies is geworden. Wellicht kunnen wij een potje laten rondgaan.

In de Defensiekrant van 26 april wordt met een interessante rapportage gemeld dat aan boord van het militair bevoorradingsschip Zuiderkruis een ploeg van de Amerikaanse Kustwacht zit die de drugssmokkel op zee aanpakt. Die Amerikanen zitten daar, omdat het Nederlandse rechtssysteem niet toelaat dat Nederlandse matrozen dat zelf doen. Kan de minister aangeven sinds wanneer op deze manier wordt gewerkt? Kan hij ook aangeven op basis van welke overeenkomst dit programma wordt uitgevoerd? Als hij ook nog bereid is om de Kamer in te lichten over de resultaten van deze gezamenlijke Amerikaans-Nederlandse aanpak, zijn wij vandaag al een eind op scheut.

Wij zijn er dan echter nog niet helemaal. Ik stel deze vragen omdat dit voorval mede het decor vormt waartegen wij vandaag een rijkswet bespreken die de wat gemoedelijke, gezamenlijk met de Nederlandse Antillen en Aruba georganiseerde Kustwacht tot onderdeel maakt van de bestrijding van de internationale drugshandel, bestrijding van het internationaal terrorisme en het tegengaan van verspreiding van massavernietigingswapens.

De Kustwacht heeft traditioneel tot taak om drenkelingen te redden, milieuvervuiling tegen te gaan en om in de gaten te houden of vissers de Viswet overtreden. De laatste jaren is de Kustwacht echter uitgegroeid tot een belangrijke organisatie voor de bestrijding van drugshandel. Dat is een zeer goede zaak. De omvang van de drugsproblematiek op de Nederlandse Antillen en Aruba is groot en dient zeer serieus te worden aangepakt. De illegale drugseconomie op de Antillen en de toename van met drugs verbonden criminaliteit doen elke dag hun vernietigende werk in de kwetsbare Antilliaanse en Arubaanse samenlevingen. De Kustwacht doet hier bijzonder goed werk. Het feit dat de Kustwacht meer wordt ingezet en dat een walradersysteem voor de benedenwindse eilanden is geïnstalleerd, zijn bemoedigende tekenen van een serieuze aanpak. In het jaarverslag van de Kustwacht over 2006 lezen wij dat het aantal kilo's verdovende middelen dat per onderschepping in beslag wordt genomen, daalt en dat de grote inspanningen van de Kustwacht en de andere opsporingsinstanties hun vruchten lijken af te werpen.

De inzet van de Kustwacht in de strijd tegen terrorisme en massavernietigingswapens roept bij mijn fractie echter een aantal vragen op. In de rijkswet die wij vandaag bespreken, hebben wij geen nadere uitleg gevonden voor de noodzaak van terrorismebestrijding op de Nederlandse Antillen en Aruba. Een concrete dreigingsanalyse van terrorisme op de Nederlandse Antillen en Aruba heeft de minister ook niet gegeven. In de memorie van toelichting wordt nog gesproken over het gevaar van de verspreiding van massavernietigingswapens, opnieuw zonder een reële dreigingsanalyse. Ik heb eens op mij laten inwerken welke taken de Kustwacht heeft: toezicht en opsporing als algemene politietaken, grensbewaking, douanetoezicht, toezicht op milieu en visserij, toezicht op de scheepvaart en terrorismebestrijding. Voor mij bevat deze opsomming ongelijke grootheden en zit er een vreemde eend in de bijt. Graag krijg ik hierop een toelichting van de minister.

De heer Boekestijn (VVD):

U zegt een dreigingsanalyse te missen. Dan vraag ik u wat de grote financieringsbronnen voor terrorisme zijn. Volgens mij zijn dat wapen- en drugshandel. Daarmee hebben wij in dit gebied te maken. Hebt u dan nog meer feiten nodig?

De heer Van Raak (SP):

Drugs- en wapenhandel leiden niet vanzelf tot terrorisme. Ik weet niet of er wel een een-op-eenrelatie tussen het een en het ander is. Ik ben erg benieuwd naar de analyse van de minister op dit punt.

De heer Boekestijn (VVD):

Maar als het een gerelateerd is aan het ander, dan is er reden om op drugshandel te letten. Ik begrijp uw vraag aan de minister dus niet. Het is namelijk volstrekt duidelijk dat drugs door terroristische organisaties kunnen worden gebruikt als financieringsbron en hier hebben wij te maken met drugshandel.

De heer Van Raak (SP):

Ik hoor graag van de minister of die relatie er is, maar het blijft de vraag waarom met deze wet de Kustwacht de taak van terrorismebestrijding moet krijgen. Waarom kan niet alleen gesproken worden over bestrijding van wapen- en drugshandel? Als drugs een middel is voor financiering van terrorisme, dan is die omschrijving voldoende. Ik wil ook graag weten over welke terroristische organisaties wij het dan hebben. Volgens mij is in deze wet terrorismebestrijding een vreemde eend in de bijt. Ik heb zojuist al gevraagd of de Kustwacht wel bij uitstek de organisatie is die ingezet zou moeten worden voor terrorismebestrijding. Op dit punt vraag ik dus om uitleg door de minister. Ik ben er namelijk nog niet van overtuigd dat er de dreiging van terrorisme is. Daarover heb ik in ieder geval niets in de stukken gevonden.

De heer Boekestijn (VVD):

Ik ben in ieder geval blij dat de SP erkent dat de drugs- en wapenhandel een belangrijke financieringsbron van het terrorisme is.

De heer Van Raak (SP):

Dat hebben wij nooit ontkend.

De heer Boekestijn (VVD):

Net zoals u het koningshuis en de NAVO hebt omarmd, kunnen wij straks ook over terrorisme gaan praten. Dank u wel.

De heer Van Raak (SP):

Hier maak ik bezwaar tegen. U doet het voorkomen dat je met de SP nooit over terrorismebestrijding kunt praten. De SP is bij uitstek voor een goede terrorismebestrijding als er een dreigingsanalyse is, als aannemelijk is dat het nodig is. Zolang niet aannemelijk is gemaakt dat het nodig is, hoeft er geen wet voor gemaakt te worden. Als dat wel nodig is, hoor ik dat heel graag van de minister.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Over de taak van de Kustwacht met betrekking tot terrorismebestrijding is in november 2001 tussen drie landen een afspraak gemaakt. Dat was de gemeenschappelijke verklaring. Wij hebben jaarlijks een overleg gehad over het jaarverslag Kustwacht. Het is mij de afgelopen jaren bij de bespreking van het jaarverslag nooit opgevallen dat de SP enig bezwaar had tegen deze taakomschrijving terrorismebestrijding. Ik vind het opmerkelijk dat de SP nu in het amendement verwoordt dat het eigenlijk niet nodig is. Dat is hetzelfde alsof de heer Van Raak zegt: er is geen brandweer, dus hebben wij ook geen brandweer nodig. Waarom heeft hij dat de afgelopen jaren niet aan de orde gesteld?

De heer Van Raak (SP):

Omdat nu deze wetgeving voorligt. Ik wil dat nu helder hebben. Wat voorgangers in het verleden hebben gedaan, daar ga ik niet over. Het was ook een andere fractie natuurlijk.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Ik constateer dat er geen consistentie in opmerkingen en afspraken is. Het kan hoor, maar ik vind het een beetje vreemd dat het ook niet in de vraagstelling aan de orde is geweest. De Kamer heeft dit in de schriftelijke vragenronde aan de orde kunnen stellen. Ook daarin ben ik het niet tegengekomen. Dat vind ik heel opmerkelijk.

De heer Van Raak (SP):

Ik weet niet of dat een gebrek aan consistentie is. Ik heb dit opgemerkt en ik vraag de minister om uitleg. Ik vind dat deze taak van een ander gewicht is dan de andere taken die genoemd worden. Ik hoor graag van de minister waarom die taak in de wet moet worden opgenomen en wat de analyse erachter is. Tot nu toe ontbreekt de analyse. Bijvoorbeeld de proportionaliteit tussen het doel van terreurbestrijding en de middelen die de Kustwacht inzet ontbreekt nog. Natuurlijk is de SP een groot voorstander van effectieve terrorismebestrijding. Als die dreiging reëel is, horen daar passende middelen bij. Echter, in de memorie van toelichting noch in de reactie op het advies van de Raad van State wordt verwezen naar een dreigingsanalyse of wordt een definitie van terrorisme gegeven. Het is een erg ruim begrip waarover de meningen zeer verdeeld zijn. Wat betekent het dat de Kustwacht wordt betrokken bij de strijd tegen het terrorisme? Misschien wordt daar het tweetal Colombiaanse groeperingen FARC en de paramilitaire organisatie UAC mee bedoeld. Beide groeperingen doen aan narcoguerrilla. Moeten wij daaraan denken bij de bestrijding van terrorisme of is het iets anders? Graag een reactie van de minister.

De heer Roland Kortenhorst (CDA):

Mijnheer Van Raak, ik hoor u een hartstochtelijk pleidooi houden voor de waarden van terrorismebestrijding. Begrijp ik het goed dat de SP op de bres staat voor meer geld voor de Kustwacht als de regering komt met analyses waaruit blijkt dat terrorisme bijvoorbeeld ook door Zuid-Amerikaanse drugshandel wordt gefinancierd? Dat zou ik zeer verwelkomen.

De heer Van Raak (SP):

Ja, als er een reële dreigingsanalyse is. Die heb ik nog niet gezien. Misschien kan de minister die geven, maar misschien ook niet. Dat zullen wij zien.

Voorzitter. Ik kan mij voorstellen dat de gunstige bancaire situatie op de Nederlandse Antillen en Aruba bevorderlijk is voor de financiering van het terrorisme. Als dat het geval is, moeten wij daar zeker tegen optreden. Het is ons niet duidelijk wat de taak van de Kustwacht daarin zou moeten zijn.

In reactie op het advies van de Raad van State wordt gesproken over een eventuele verhindering door de Kustwacht van het transport op proliferatiemateriaal. Deze specifieke taak staat dan weer niet in de wet. Waarom niet?

De minister stelt dat terroristische groeperingen en andere zogenoemde non-staatentiteiten, zoals internationale criminele netwerken, een ernstige bedreiging vormen voor de veiligheid en de stabiliteit van de Staat en samenleving. Als dat zo is, moet dit hard en effectief worden bestreden, maar ons is nog onduidelijk wat de analyse is en wat de proportionaliteit is tussen doel en middelen.

Dan heb ik nog wat vragen over onze koninkrijkspolitiek. De Kustwacht is een gelijkwaardige verantwoordelijkheid van Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba. Wat betekent deze rijkswet nu voor de positie van de Antillen? Is de minister bijvoorbeeld bereid jaarlijks een evaluatie van de werkzaamheden van de Kustwacht aan de Tweede Kamer en aan de Staten van Aruba en de Nederlandse Antillen voor te leggen?

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Dat verslag krijgen wij jaarlijks al. Het jaarverslag wordt zowel op de Antillen als hier besproken. In al die jaren hebben wij daarover met de betrokken bewindslieden een apart overleg gevoerd. Wellicht is het goed dat de heer Van Raak dat nu ook weet.

De heer Van Raak (SP):

Dat doet mij deugt. Dan is deze vraag beantwoord.

Voorzitter. Waarom hebben de Antillen ondanks artikel 38 van het Koninkrijksstatuut de invloed op de Kustwacht verloren? De heer Boekestijn moedigde dat aan. Tijdens een recent bezoek aan deze Kamer wezen Antilliaanse en Arubaanse vertegenwoordigers erop dat de hoofdmoot van het werk van de Kustwacht niet aan defensie toekomt. Is in dit geval de inwerkingstelling van lid 1 artikel 3 van het Koninkrijksstatuut niet een al te zwaar middel, zeker nu dit gebeurt tegen de nadrukkelijke wens van de Staten van de Nederlandse Antillen en van Aruba?

Er wordt een in onze ogen toch wat omslachtige dubbele commandopositie opgezet voor het hoofd Cariben van de Nederlandse marine. Zijn er bijvoorbeeld concrete problemen met Antilliaanse officieren of bestuurders? Wat zijn de bezwaren van de minister tegen een eventueel rouleren van het commando tussen Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba?

De heer Roland Kortenhorst (CDA):

Voorzitter. Het geeft mij een bijzonder rijk en bijna verlegen makend gevoel dat wij hier bijna 10.000 km koninkrijk in de banken hebben. Ik heet eenieder van harte welkom, ook de dames en heren in vak K.

Onze fractie verheugt zich zeer over de aanwezigheid van een wet die duidelijk is en die de Kustwacht goed organiseert, een in onze ogen belangrijk punt. Dat geldt zeker voor een Kustwacht in een gebied vol dynamiek door onder andere drugssmokkel, mensensmokkel en piraterij. Wij zijn blij met deze wet. Wij zijn er blij mee dat deze wet niet alleen op volle zee van toepassing is, maar ook in de binnen- en kustwateren. Zeker gelet op de drugssmokkel via het water is het prima dat de Kustwacht in alle hoeken en gaten bevoegd zal zijn. Wij zijn dus voor deze wet. Dat kan ik nu al aankondigen.

Toch hebben wij een paar vragen. Ik maak eerst opmerkingen over het gebied en de reikwijdte van de toepassing voor onze Kustwacht. Ik begin met het achtervolgen tot buiten de territoriale grenzen, van 12 tot – met de uitbreidingszone erbij – 24 zeemijlen. Op vragen van onze fractie zegt de regering dat er een verschil is tussen de manier waarop onze vrienden van de US Coastguard mogen optreden en de manier waarop onze eigen mensen mogen optreden. Op het moment dat een gezagvoerder van een vreemd verdacht schip toestemming geeft tot boarding, beschouwt de Verenigde Staten bijvoorbeeld die toestemming daarmee tevens te hebben van het land van registratie. Nederland ziet dat anders. Nederland wil ook rechtstreeks toestemming uit het registratieland. Iedereen die weet waar vooral de wat "vagere" schepen geregistreerd staan, weet dus ook dat je nooit hoeft te boarden.

Bij een hot persuit mag de Kustwacht buiten de 24 mijl de achtervolging voortzetten als deze binnen de grens is begonnen. Echter, met een beperking, zo lezen wij in de memorie van toelichting. Er moet voortdurend zicht en zo mogelijk gehoorcontact met de achtervolgde plaatsvinden. Zo wordt het leven voor de mensen of de drugssmokkelaars met "go fasts" wel erg simpel. Het credo voor de professionele smokkelaar lijkt dan te zijn: zorg dat je tegen de duisternis 24 mijl uit de kust bent, lampen uit en rustig doorvaren. Of als je toch in alle vroegte weg wil, zorg ervoor dat je weet waar de grote schepen naar het Panamakanaal varen en blijf daar een tijdje uit het zicht van de marine varen. Zorg dat het goed op video vastligt dat je uit het zicht bent, sein die beelden door naar je advocaat en daarna kun je weer rustig doorvaren. In deze tijd van uiterst nauwkeurige en achteraf verifieerbare radar- en infraroodtechnologie is zo'n beperking volkomen achterhaald.

Nederland heeft terecht veel ambitie bij de bestrijding van drugssmokkel en terrorisme. Onze fractie vraagt het kabinet expliciet uit te spreken dat het gericht zoekt naar alle mogelijkheden in verdragen en wetten voor een maximale inzet van onze Kustwacht, zo mogelijk op een vergelijkbaar niveau als de US Coast Guard, en niet te wachten tot de inwerkingtreding van het Verdrag van San José. Met een knipoog naar het De Ruyterjaar, er zou weer moeten gelden: ghij vermetelen schurk vreescht des koninkrijks driekleur!

Dan kom ik op de internationale context van de Kustwacht en de krijgsmacht. In de nota naar aanleiding van het verslag staat dat de rijksoverheid bepaalt welk middel wordt ingezet voor de invulling van de statutaire plicht tot verdediging van de landsgrenzen. Dat hoeft niet de krijgsmacht te zijn, dat kan ook de Kustwacht zijn. Op zichzelf is het goed dat de rijkswet een brede omschrijving geeft waar de Kustwacht allemaal actief kan zijn. Dat geeft bestuurlijke flexibiliteit, zodat kan worden aangepast als dat nodig is. Tegelijkertijd zien wij dat deze regio veel en lang niet altijd vriendelijke dynamiek kent, wat betreft veiligheid, smokkel en dergelijke. Het totale volume van zaken die een verdedigingsinstrument nodig maken, neemt beslist niet af.

En wat doet Nederland ondertussen? Het bouwt de inzet van verdedigingsmiddelen in dat gebied toch wel wat af. Wij wijzen erop dat wij veel belang hechten aan de noodzaak van een balans tussen de inzet en de beschikbaarheid van middelen. Wij zien dan ook graag een veiligheidsanalyse van het kabinet. Dat hoeft niet meteen, maar deze zou er moeten zijn voor de behandeling van het verslag en het jaarplan van de Kustwacht. Die documenten zijn er echt, zeg ik tot de heer Van Raak, en ze zijn zeer lezenswaardig. Onze landgenoten in het Caraïbisch gebied hebben wat ons betreft recht op veiligheid. Ik zou graag zien dat daarvoor ook middelen zijn.

Eerder zagen wij een dramatisch rapport van de Rekenkamer over het beheer van de Nederlandse Kustwacht aan deze zijde van de oceaan. De teneur van die analyse was dat iedereen er wat over te zeggen heeft en verantwoordelijk is, maar dat het resultaat heel duur, niet meetbaar en heel droevig is. Dit is ook een risico voor de Kustwacht bij de Nederlandse Antillen en Aruba. Ik suggereer niet dat het daar net zo'n toestand is als in het rapport van de Algemene Rekenkamer over de Nederlandse Kustwacht is geconstateerd, maar ik merk wel op dat vele partijen, met vele verantwoordelijkheden, bij deze organisatie betrokken zijn. Al met al kan dat een teeltgrond zijn voor matig beheer.

In het commentaar van het kabinet op het rapport van de Algemene Rekenkamer staat dat alleen op basis van vrijwilligheid tussen de Antillen, Aruba en Nederland afspraken kunnen worden gemaakt over hoe ver een onderzoek van de Rekenkamer over aspecten zoals controle op rechtmatigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid zou mogen gaan. Dit is voor de CDA-fractie veel te vrijblijvend. Hoe biedt het kabinet zekerheid dat onze Rekenkamer kan controleren op rechtmatigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid?

De heer Van Raak (SP):

Ik weet waar het misverstand zit. Ik heb in mijn bijdrage verwezen naar het jaarverslag van de Kustwacht. Ik heb de Kustwacht lof toegezwaaid dat deze zo goed bezig is met de bestrijding van drugs. Ik bedoelde dat in het jaarverslag moet worden aangegeven wat de gevolgen zijn van deze rijkswet voor de Antillen, omdat de Staten van de Nederlandse Antillen en Aruba zich door deze rijkswet buitenspel gezet voelen. Ik vraag mij af hoe zich dat in de toekomst gaat ontwikkelen, omdat wij toch met elkaar zullen moeten samenwerken. Kan de minister in het jaarverslag aandacht geven aan de gevolgen van deze rijkswet voor de verhoudingen?

De heer Roland Kortenhorst (CDA):

U stelt mij geen vraag?

De voorzitter:

Dat heb ik ook geconstateerd.

De heer Van Raak (SP):

Nee, die stel ik aan de minister.

De voorzitter:

Dat begrijp ik. Ik had het op prijs gesteld als u dat gewoon in uw eerste termijn had meegenomen.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Voorzitter. Sinds 1996 opereert de Kustwacht voor de Nederlandse Antillen en Aruba in de territoriale wateren van dit deel van het Koninkrijk. De taak was aanvankelijk toegespitst op de bestrijding van drugssmokkel en het verlenen van noodhulp en reddingsdiensten. Na 2001 zijn ook de bestrijding van terrorisme, internationale criminaliteit en proliferatie van massavernietigingswapens belangrijke doelstellingen. Om deze nieuwe taken naar behoren uit te voeren, dient de organisatie van de Kustwacht geschikt te zijn om slagvaardig in regionale en internationale samenwerkingsverbanden te kunnen participeren.

Wij hebben het hier over het primaire doel: het goed functioneren van de Kustwacht. De eerste aanzet voor wetgeving werd gegeven door voormalig minister Voorhoeve. De vaste commissie voor Defensie is in het voorjaar van vorig jaar in de gelegenheid gesteld om een werkbezoek aan de Antillen en Aruba af te leggen. Zodoende hebben wij veel van de werkzaamheden van dichtbij kunnen zien en hebben wij met verschillende mensen van de Kustwacht gesproken over hun dagelijkse werkzaamheden. Wij hebben met alle partijen kunnen spreken over de samenhang en de samenwerking. Wij hebben ter plekke ook met een aantal van de hier aanwezige gasten kunnen spreken. Ik bedank hen nogmaals voor de ontvangst van vorig jaar.

Voorzitter. Het komt zelden voor dat wij in de Kamer spreken over wetsvoorstellen die in de praktijk al uitgeprobeerd zijn, die zich eigenlijk al in de praktijk bewezen hebben. De werkzaamheden waar wij het hier over hebben, worden immers al jaren ter plaatse uitgevoerd. Wij hebben vernomen dat die ook al jaren worden bijgesteld als blijkt dat verbeteringen nodig zijn. Men heeft in de afgelopen jaarverslagen ook al gerapporteerd aan de Kamer over de informele gang van zaken met betrekking tot dit voorstel. Het is een opmerkelijke en heel positieve ontwikkeling dat wij nu spreken over een wetsvoorstel dat zich in de praktijk al heeft bewezen. Er wordt al tien jaar over dit wetsvoorstel gesproken. Het gaat over rechtshandhaving en defensietaken. Wij hebben het dus niet zomaar over iets.

Zowel de Raad van State als de regering heb ik in hun adviezen en brieven niet op vaagheden kunnen betrappen. Het beleid is al die jaren goed doorwrocht in de praktijk uitgevoerd. Dit model is gekozen om urgente rechtshandhavingsproblemen aan te pakken. Ik heb begrepen dat dit in de praktijk goed werkt. Er vinden geen grootse veranderingen plaats. Het betreft het codificeren van de bestaande praktijk van de afgelopen jaren. Er moet alleen meer grip komen op de bestaande praktijk door middel van wetgeving. Wat willen wij als Kamer nog meer: iets wat in de praktijk geprobeerd is en zo positief uitwerkt!

Mijn fractie zal het wetsvoorstel dan ook ondersteunen en gaat ervan uit dat alle betrokken partijen de goede samenwerking van de afgelopen jaren zullen voortzetten. Wellicht kan de vaste commissie dit nog eens opnieuw in een werkbezoek bezien. Dat zou goed zijn. Ook wat de jaarverslagen betreft, is het goed om beeld en geluid bij teksten te krijgen. Daar zijn werkbezoeken voor.

Voorzitter. Ik heb ten slotte nog een vraag over het gewijzigde amendement op stuk nr. 11. Als ik het goed begrijp, is dit een voorstel om de artikelen 3 en 38 om te draaien. Het gaat hierbij om de twee benen waar dit wetsvoorstel op steunt. Wij benoemen dus in de telling eerst nr. 38 en dan nr. 3. Dat is een beetje vreemd. De telling begint toch gewoon bij 1? Ik zou graag een nadere uitleg op dit punt willen. Ik heb de artikelen goed bekeken. Ik heb er niet direct bezwaar tegen, maar wel met dien verstande dat de weging van de artikelen 38 en 3 hetzelfde blijft. Als de minister zegt dat wij het in de telling voor één keer anders gaan doen, dan vind ik dat een beetje vreemd, maar heb ik daar wel begrip voor. Ik benadruk daarbij dat de weging hetzelfde moet zijn.

Verder lees ik in de tweede alinea dat duidelijk zou moeten blijken dat de rijkswet primair is gebaseerd op artikel 38 van het Statuut. Wat betekent "primair" hier? In aansluiting op mijn vorige vraag zou dit namelijk betekenen dat het gewicht van de artikelen 38 en 3 niet hetzelfde is.

De heer Comenencia (gevolmachtigd minister van de Nederlandse Antillen):

Voorzitter. Het komt niet vaak voor dat de regering van de Nederlandse Antillen gebruikmaakt van de mogelijkheid om conform artikel 17 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, bij monde van de gevolmachtigde minister, voorlichting te geven aan de Kamer bij de behandeling van een rijkswet. Dat vandaag wel gebruik wordt gemaakt van deze mogelijkheid, geeft aan dat de regering van de Nederlandse Antillen het van bijzonder belang acht dat deze regeling op de juiste wijze tot stand komt.

Het is al gezegd: de Rijkswet Kustwacht kent een lange voorgeschiedenis. De voorlopige regeling is inmiddels zo'n tien jaar oud. Er is letterlijk jarenlang gesproken over de wijze waarop aan een definitieve regeling vorm zou moeten worden gegeven. Het is goed dat deze materie nu in een rijkswet wordt geregeld, aangezien de rol van de Kustwacht voor de Nederlandse Antillen buitengewoon belangrijk is en het vastleggen van deze rol in een rijkswet onder meer inzichtelijk kan maken, hoezeer de landen in het Koninkrijk samenwerken op het terrein van de maritieme rechtshandhaving.

De primaire doelstelling van de Kustwacht voor de Nederlandse Antillen en Aruba is het bestrijden van de internationale criminaliteit. Daartoe is de Kustwacht opgericht en ten behoeve van die taak delen de landen van het Koninkrijk menskracht en middelen en, heel belangrijk, dragen zij alle een deel van de uitvoeringskosten. Daarnaast dragen alle landen van het Koninkrijk hiervoor de politieke verantwoordelijkheid, ook de Nederlandse Antillen en zeer zeker inclusief de Staten van de Nederlandse Antillen, ongeacht de indruk die hiervan bij enkelen mag bestaan.

De Antillen gaat het er dan ook niet om of deze rijkswet tot stand moet komen, maar hoe deze tot stand komt. Het gaat daarbij in het bijzonder om de grondslag. Naar de mening van de regering van de Nederlandse Antillen moet de samenwerking tussen de rijksdelen waarop de regeling is gebaseerd, ten volle tot uitdrukking komen in de definitieve regeling voor de Kustwacht. De voorlopige regeling was mede naar aanleiding van het advies van de Raad van State van het Koninkrijk gebaseerd op artikel 38 van het Statuut. Dat artikel biedt de landen van het Koninkrijk de rechtsgrond om gemeenschappelijke regelingen te treffen; dus om, met andere woorden, een samenwerking aan te gaan in het geval van de Kustwacht. De argumentatie destijds was dat geen van de taken die de Kustwacht zou moeten uitvoeren, kon worden omschreven als een aangelegenheid van het Koninkrijk. Die redenering gold bij de totstandkoming van de voorlopige regeling en geldt in belangrijke mate nog steeds. De voornaamste taak van de Kustwacht van de Nederlandse Antillen is door de jaren heen niet veranderd, ook al zijn de tijden zeer zeker drastisch veranderd en moeten wij de zaken ook ten aanzien van de Kustwacht in een breder perspectief bekijken.

In diverse contacten hierover met Nederland heeft de regering van de Nederlandse Antillen steeds aangegeven, van mening te zijn dat de Kustwacht voor de Nederlandse Antillen en Aruba een civiele organisatie is, met als belangrijkste taak de maritieme rechtshandhaving in en boven de wateren rond de Nederlandse Antillen en Aruba. Uit het wetsvoorstel blijkt dat de minister van Defensie in navolging van "voortschrijdend inzicht bij de Raad van State van het Koninkrijk", van mening is dat de wereld sinds 1995 zodanig is veranderd dat niet uit te sluiten is dat de Kustwacht voor de Nederlandse Antillen en Aruba in de toekomst bij de uitoefening van zijn taken ook geconfronteerd zal worden met terroristische activiteiten of handel in proliferatiemateriaal. In deze omstandigheden wordt aanleiding gevonden om de rechtsgrond van het wetsvoorstel uit te breiden, behalve naar artikel 38 van het Statuut ook naar artikel 3.

Ook de Antilliaanse regering erkent dat de omstandigheden niet meer gelijk zijn aan die van 1995. Ook de Nederlandse Antillen zijn kwetsbaar voor dreigingen van buitenaf, of zij nu van terroristische groeperingen of criminele netwerken afkomstig zijn. Deze nieuwe omstandigheden maken echter het bestrijden daarvan nog niet tot de hoofdtaak van de Kustwacht, want dat is nog steeds de in samenwerking uitgevoerde maritieme rechtshandhaving. De regering van de Nederlandse Antillen heeft er dan ook vanaf het begin voor gepleit dat een definitieve regeling voor de Kustwacht, evenals de voorlopige regeling, wordt gebaseerd op artikel 38 van het Statuut – samenwerking dus – omdat, zoals gezegd, de hoofdtaak van de Kustwacht er niet een is die primair onder de Koninkrijksaangelegenheden valt, maar ook en vooral omdat artikel 38 duidelijk de samenwerking tussen de landen van het Koninkrijk tot uitdrukking brengt. Deze samenwerking is onder andere zichtbaar door, enerzijds het gebruik van Nederlands materieel en de inzet van Nederlandse middelen en, anderzijds, de inzet van Antilliaans en Arubaans personeel en de financiële bijdrage die ook de Nederlandse Antillen en Aruba leveren aan het beheer van de Kustwacht.

Het concept dat voor u ligt gaat ervan uit dat primair artikel 3 de rechtsgrond vormt voor de rijkswet, en in de beleving van de Antillen pas secundair artikel 38. Ik hoop u allen hier aanwezig ervan te kunnen overtuigen dat de samenwerking tussen de landen duidelijker tot uiting zou moeten komen in de rijkswet. Wij vinden dat dit kan gebeuren door artikel 38 van het Statuut in de rijkswet een meer prominente plaats te geven, minstens even prominent als artikel 3, en door in het wetsvoorstel zichtbaar te maken dat de taken van de Kustwacht op basis van dat artikel worden uitgevoerd. Daarom stel ik de Kamer voor om de rijkswet zodanig aan te passen dat de preambule van de wet vermeldt dat het voorstel is gebaseerd op artikel 38, lid 1, 2 en 3, alsmede op artikel 3, lid 1, onder a en b, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden. De memorie van toelichting bij de rijkswet zou uiteraard ook lichtelijk moeten worden aangepast, om deze samenwerkingsgedachte duidelijk weer te geven.

Met deze wijziging zou voor een groot deel tegemoet worden gekomen aan de bezwaren van de regering en de Staten van de Nederlandse Antillen. Ik hoop te kunnen rekenen op begrip, zowel van de Kamer als van de collega's van Defensie en Justitie en de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Minister Van Middelkoop:

Voorzitter. Het is inmiddels geen originele opmerking meer als ik zeg dat dit een bijzonder moment is. Laat ik er dit aan toevoegen. De minister van Defensie verdedigt heel weinig wetgeving, maar voilà, ik sta hier wetgeving te verdedigen. Sterker nog: rijkswetgeving. Ik doe dat dan ook nog samen met de gevolmachtigde minister van de Nederlandse Antillen, die ons zo-even in een andere hoedanigheid heeft voorgelicht, maar die inmiddels weer in het vak van de delegatie van de Rijksministerraad heeft plaats genomen. Ik antwoord hem vanuit deze hoedanigheid. Het kan allemaal. Dat is de wijsheid die in het Statuut ligt verscholen.

Misschien kan ik voor de leden van de Kamer even duidelijk maken wat de onderlinge taakverdeling is van de minister van Defensie, de minister van Justitie en de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Ik zal eerst spreken over een stukje voorgeschiedenis, het beheer, de organisatie, de aansturing en de operationele aspecten. De minister van Justitie zal spreken over onderwerpen zoals de uitoefening van rechtsmacht, toepasselijke strafwetgeving en geweldsbevoegdheden. De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal ingaan op zaken betreffende het amendement, in het bijzonder de relatie tussen de artikelen 3 en 38, die ten grondslag liggen aan deze regeling.

Ik kan naadloos aansluiten bij wat mevrouw Eijsink zo-even zei: de Kustwacht voor de Nederlandse Antillen en Aruba mag zich al vele jaren verheugen in een warme belangstelling van de Tweede Kamer en de Eerste Kamer. De Kustwacht voor de Nederlandse Antillen en Aruba is het voorbeeld van een succesvolle samenwerking tussen drie landen van het Koninkrijk op een terrein dat direct raakt aan onze gemeenschappelijke veiligheid. De Kustwacht is ook een onmisbare schakel geworden in de lokale rechtshandhavingsketen.

Tegen de heer Brinkman zou ik willen zeggen dat een verschil van mening – en dat is er, dat zien wij in de stukken – tussen de Staten van de Antillen op het punt van de statutaire verankering niet wil zeggen dat de Nederlandse Antillen de Kustwacht niet zouden willen. Stel je voor. De Kustwacht is er primair in hun belang en in dat van Aruba. De Kustwacht levert een directe bijdrage aan de veiligheid en aan het veiligheidsgevoel van burgers, of het nu gaat om drugsbestrijding of om reddingsacties op het water.

De Kustwacht is in tien jaar tijd gegroeid van een pionier in de organisatie met slechts enkele tientallen personeelsleden naar een volwaardige opsporingsdienst met ongeveer 200 personeelsleden. De Kustwacht is echt meer geworden dan een som der delen en heeft in tien jaar tijd een eigen identiteit, karakter en ook reputatie opgebouwd. Laten wij daar trots op zijn.

Mevrouw Eijsink heeft gelijk als zij zegt dat wat wij vandaag doen, in feite codificeren is. Dat is een legislatief kwetsbare uitdrukking, omdat de Maatregel van Rijksbestuur natuurlijk ook voldoende tegemoet kwam aan het legaliteitsbeginsel, maar ik begrijp heel goed wat zij bedoelt. Dit is de definitieve wetgevende regeling waar wij naartoe gegroeid zijn, terwijl de Kustwacht in materiële en personele vorm inmiddels klaar is. Als zij dan zegt: ga door met deze samenwerking, dan is dat ook mij uit het hart gegrepen. De Kustwacht is anno 2007 een organisatie die 24 uur per dag, zeven dagen per week, het hele jaar door met eigen middelen, eigen steunpunten en eigen personeel werkzaam is. De Rijkswet Kustwacht voor de Nederlandse Antillen en Aruba is dan ook de juridische bevestiging van die eigen status.

Ik ga even in op de voorgeschiedenis. De Kustwacht is opgericht in februari 1996 na intensief overleg tussen de drie landen. De regeringen van de Nederlandse Antillen en Aruba verzochten Nederland in 1994 om samen te werken in de strijd tegen de groeiende overlast van drugstransporten via het Caraïbische gebied. Zij vroegen destijds aan mijn voorganger, de heer Voorhoeve, om hiervoor eenheden van de krijgsmacht ter beschikking te stellen. De Rijksministerraad gaf vervolgens aan de minister van Defensie – dat was de heer Voorhoeve – en de minister voor Nederlandse, Antilliaanse en Arubaanse Zaken – ook dat was de heer Voorhoeve – opdracht om voorstellen uit te werken voor de oprichting van één organisatie voor en door de landen als antwoord op het groeiende drugsprobleem.

De blauwdruk voor de Kustwacht is in 1995 door de Rijksministerraad goedgekeurd. Daarna zijn wij gaan werken aan een algemene maatregel van rijksbestuur, om de Kustwacht zo snel mogelijk operationeel te maken. In de blauwdruk van 1995 werd ook de synergie tussen de civiele kustwachtorganisatie en haar militaire evenknie van de Koninklijke Marine ingebouwd. Het is goed om nog eens te benadrukken dat de Kustwacht een civiele organisatie is, die werkt in synergie met de Koninklijke Marine. Dat is heel verstandig en kostenefficiënt. Ook de commandofunctie van beide organisaties is om zeer voor de hand liggende redenen in één persoon verenigd.

De aanslagen van 11 september 2001 in de Verenigde Staten hebben ons duidelijk gemaakt dat de internationale gemeenschap geconfronteerd werd met nieuwe dreigingen, die intensieve samenwerking vereisen op het gebied van de maritieme rechtshandhaving binnen en buiten het Koninkrijk. De klassieke scheiding tussen militaire en niet-militaire dreiging, met het bijbehorende verschil in aanpak en bestrijding daarvan, vervaagt steeds meer. Dat heeft ook iets te maken met het diffuse karakter van de dreiging van terrorisme. De kritiek van de heer Van Raak hierop verbaasde mij een beetje. Terwijl ik daarnaar luisterde, dacht ik dat de heer Van Raak waarschijnlijk als eerste bij de microfoon zal staan, als wij dit nu niet opnemen en als er iets gebeurt wat valt onder het kopje "terrorisme", om te vragen hoe wij het in ons hoofd hebben gehaald om destijds de Kustwacht zo in te richten dat die deze taak niet mocht uitoefenen. Overigens moeten wij de zaak niet zwaarder maken dan zij is. Het alert zijn op terrorisme begint sinds 2001 natuurlijk gewoon op het land, bij de havenautoriteiten, zoals dat ook geldt bij de Rotterdamse havenautoriteiten, om daarna door te gaan naar de justitiële autoriteiten en te eindigen bij de Koninklijke Marine en bij de mariniers. Daar zit ook de Kustwacht bij.

Ik herinner mij een van de meest voor de hand liggende voorbeelden na 11 september 2001, namelijk de bedreiging van een cruiseschip, die werd gesignaleerd door de Kustwacht. In zo'n geval is het goed dat het wettelijk duidelijk is dat hier een taak ligt voor de Kustwacht. Mocht de heer Van Raak ooit nog eens op een cruiseschip door het Caraïbisch gebied varen, dan zal hij zich misschien iets veiliger voelen bij de herinnering aan mijn woorden van dit moment.

De totstandkoming van deze rijkswet is van groot belang omdat deze een uniform juridisch en operationeel kader stelt voor het optreden van de Kustwacht, eigenstandige bevoegdheden en dwangmiddelen aan de Kustwacht geeft – voor zover daarover vragen zijn gesteld, zal de minister van Justitie daarop antwoorden – en afspraken tussen de drie landen over deze samenwerking duurzaam bestendigt.

De heer Van Raak (SP):

De minister zegt dat deze wet een bestaande praktijk vastlegt. Codificering konden wij dit niet noemen. Natuurlijk leven wij na de aanslagen van 11 september 2001 in een andere wereld, maar zijn er in de huidige praktijk aanwijzingen dat het nodig is om terrorisme expliciet onder deze taken onder te brengen? Is de huidige Kustwacht dan ook op een zo zware taak berekend op dit moment?

Minister Van Middelkoop:

Ik herhaal dat wij het niet zwaarder moeten maken dan het is. Laten wij hier niet het beeld oproepen alsof wij in het Koninkrijk iets nieuws hebben bedacht om het terrorisme te bestrijden, te weten de Kustwacht. Daar is geen sprake van. Ik zou het echt een omissie vinden als wij dit niet meer zouden doen. Ik herinner eraan dat in de stukken staat dat al vrij snel na 11 september 2001 een gemeenschappelijke verklaring tussen de drie landen van het Koninkrijk tot stand is gebracht waarbij de afspraak is gemaakt om de samenwerking op het punt van de bestrijding van terrorisme te intensiveren. Ik vind dat alleen maar verstandig. Het is goed om dat te benoemen.

De heer Van Raak (SP):

Iedereen moet natuurlijk altijd alert zijn op terrorisme, maar doordat dit zo in het wetsvoorstel is opgenomen, ben ik op de gedachte gebracht dat er een nieuwe taak zou komen, hetgeen erop duidt dat dit niet hetzelfde is als de huidige praktijk. Misschien kan de minister daarover uitsluitsel geven. Verder is het mij opgevallen dat terrorismebestrijding wel wordt genoemd maar de proliferatie van massavernietigingswapens niet.

Minister Van Middelkoop:

Het is ook nooit goed! Terrorisme is een ernstige vorm van criminaliteit, niet meer en niet minder. Na de gemeenschappelijke verklaring van 2001 waarin terrorisme als zodanig als een gemeenschappelijke taak van de drie landen van het Koninkrijk is vastgelegd, is het verstandig die taak naast alle andere taken in de wet op te nemen. Wij hopen dat het niet nodig is om die taak vaak te activeren, maar wij zijn in een andere wereld terechtgekomen waarin het terrorisme wat meer aandacht vergt. De Kustwacht beschikte over een deel van de middelen. Laten wij de taken dan ook voor dat deel benoemen.

De heer Boekestijn heeft gevraagd naar de effectiviteit van de Kustwacht. Die vraag mag hij wat mij betreft ieder jaar stellen. Een deel van het antwoord op die vraag zal hij vinden in het jaarverslag. De middelen van de Kustwacht worden ingezet op basis van een operationeel jaarplan. Per taakgebied, bijvoorbeeld opsporing en toezicht, worden doelstellingen SMART geformuleerd. Er wordt dus aangegeven hoe de doelstellingen moeten worden bereikt en met welke middelen. De resultaten worden per taakgebied in kaart gebracht en die worden jaarlijks in het jaarverslag van de Kustwacht gepubliceerd. Indien gewenst, zijn wij bereid om daarover in een overleg of tijdens de begrotingsbehandeling van gedachten te wisselen. Uit het jaarverslag van 2006 blijkt dat de Kustwacht effectief is. Het is altijd goed om naar meer te streven, maar ik heb in een andere hoedanigheid het begin meegemaakt en ben heel trots op alles wat de Kustwacht heeft bereikt. Ik doel op de Cutters, de Superribs – de gebreken daarvan worden onderkend en daaraan wordt gewerkt – de Walradarketen, de vliegtuigen die binnenkomen enzovoorts. De Kustwacht is één van de mooie verworvenheden van de samenwerking binnen ons Koninkrijk.

De heer Boekestijn (VVD):

De minister heeft welgemeend mooie woorden uitgesproken. Deze week las ik in de Defensiekrant over uitstel van de levering van de twee patrouillevaartuigen. Dat is toch niet iets wat wij zomaar voorbij moeten laten gaan? Wat zal het gevolg daarvan zijn voor de Kustwacht?

Is het probleem met de Superribs werkelijk opgelost? Zo ja, dan is het toch een ernstige zaak dat dat zo lang heeft geduurd.

Minister Van Middelkoop:

De commandant heeft gezegd dat het probleem is onderkend en dat er contacten zijn gelegd met het bedrijf dat die vaartuigen heeft geleverd. Het bedrijf werkte op dat moment aan een oplossing. De Superribs zijn aangeschaft, maar er ontstaat narigheid door de deining van de zee in het Caraïbisch gebied.

De huidige materiële voorziening zoals wij die nu kennen, is en blijft gegarandeerd. Het is absoluut niet juist dat wij de militaire presentie bij de Antillen en Aruba ingrijpend willen verminderen. Ik verwijs naar de nota "Wereldwijd dienstbaar" die op Prinsjesdag is ingediend. Alleen de wijze waarop wij de militaire presentie inhoud geven, verandert. Tijdens mijn bezoek heb ik de autoriteiten uitgelegd dat het niveau is gegarandeerd. Dat heeft overigens betrekking op de marine in plaats van op de Kustwacht.

De heer Roland Kortenhorst (CDA):

Ik heb niet gezegd dat het heel veel achteruit is gegaan. Wel heb ik gezegd dat dat in enige mate het geval is. Als ik de status van 2004, die van 2007 en die van 2011 met elkaar vergelijk, neem ik waar dat de Orion-vliegtuigen worden ingeruild voor civiele schepen en dat een fregat wordt ingewisseld voor een patrouilleschip.

Ik heb niet gezegd dat het ineens niets meer is. Ik constateer echter wel dat het totale profiel van de militaire presentie en de verdedigingskracht ervan afneemt wanneer je de situatie zoals deze in 2011 zal zijn met de civiele vliegtuigen vergelijkt met de situatie zoals wij die in 2004 kenden. Ik heb gevraagd dat te stellen tegenover de ontwikkelingen die wij waarnemen en daarover een oordeel te geven. Dat hoeft niet nu. Ik heb gezegd dat dit op een zeer afgewogen wijze in een brief zou kunnen, voorafgaand aan de behandeling van de verslagen en jaarplannen. Er zou eens een analyse moeten worden gegeven van de aanwezigheid, ontwikkelingen en behoeften ter plaatse met een antwoord op de vragen wat nodig is en of de zaken nog steeds op orde zijn. Wellicht signaleren wij zaken waaraan de komende jaren aandacht moet worden geschonken. Het ligt allemaal wat genuanceerder.

Minister Van Middelkoop:

Wellicht ziet u het al te genuanceerd. Een tijd lang heeft het gerucht de ronde gedaan dat wij de mariniers van Aruba zouden terugtrekken. Wellicht was dat niet het geval bij de heer Kortenhorst. In dat geval heb ik hem onrecht gedaan. Ik heb het gerucht krachtig weersproken. Dat is geenszins de bedoeling geweest. Zo dit ooit al een voorstel zou zijn geweest, kan er niets van worden teruggevonden in de nota. Vandaar mijn bezwering dat de militaire presentie hetzelfde blijft.

De heer Roland Kortenhorst (CDA):

Ik wil daarop recht uit mijn hart reageren. Ik zal nooit landmachtmilitairen minder achten dan mariniers. Dat weet men van mij.

Minister Van Middelkoop:

Ik zal mijn best doen om deze quote in de Defensiekrant te laten opnemen. Dat zal de reputatie van de heer Kortenhorst goed doen.

De heer Roland Kortenhorst (CDA):

Wilt u dan niet vergeten dat de bataljonversterking voor de mariniers te danken is aan onze motie. Beide liggen mij na aan het hart.

De voorzitter:

Wij keren terug naar het onderwerp. Het woord is aan de minister van Defensie.

Minister Van Middelkoop:

De Nederlandse Antillen en Aruba delen in de verandering die in Nederland heeft plaatsgevonden ten aanzien van de patrouilleschepen. Onder het vorige kabinet is een aantal fregatten afgestoten. Daarvoor komen patrouillevaartuigen in de plaats. Die zijn uitstekend geschikt voor inzet in het Caraïbisch gebied. Er is geen sprake van een verzwakking van onze capaciteit daar.

Naast de heer Kortenhorst heeft ook de heer Boekestijn vragen gesteld over de luchtverkenning. Ik heb er een mooi antwoord op. De kwaliteit van de luchtverkenningscapaciteit neemt met de komst van de nieuwe Dash-8-vliegtuigen niet af. Deze kunnen meer dan de Fokker-60, de Nimrod en de Orion waarmee wij tot op heden hebben gewerkt. De vluchtduur is bijvoorbeeld langer dan bij de Fokker-60 en de vervoerscapaciteit groter. Dat is niet onbelangrijk wanneer bijvoorbeeld bijstand moet worden verleend in het geval van een ramp. Deze toestellen beschikken over modernere apparatuur en zijn tevens geschikt voor transport.

Ik voeg hieraan toe dat wij een enigszins bijzondere constructie hebben gekozen. Wij hebben een commercieel Canadees bedrijf aangetrokken om de bemanning te leveren. Uiteraard ontvangt deze alle instructies van de commandant van de Kustwacht. Ontplooiing vindt al in oktober plaats. Ik heb er plaatjes van gezien. Die zien er prachtig uit.

De heer Brinkman heeft gevraagd naar de Rijkswet instelling aansluitende zone. Deze is in 2005 in werking getreden. Het wetsvoorstel waarover wij het nu hebben, geldt vanzelfsprekend tevens voor de aansluitende zone. Die is wettelijk vastgelegd. Het regime van de rijkswet die wij vandaag bespreken is op dat gehele gebied van toepassing.

De heer Van Raak heeft gesproken over terrorisme. Daarop zijn wij ingegaan. Ten aanzien van de jaarlijkse evaluatie verwijs ik mevrouw Eijsink en de heer Van Raak naar het jaarverslag.

De heren Kortenhorst en Boekestijn hebben aandacht gevraagd voor de relatie met Venezuela. Wij onderhouden een goede relatie met dat land. Het is niet nodig om bij deze gelegenheid de binnenlandse politiek van Venezuela te bespreken. Het is bekend dat de afgelopen maanden berichten in de kranten zijn verschenen die vervolgens nogal bleken te zijn opgeblazen voor zover zij gingen over zorgen die aan onze kant gerechtvaardigd zouden zijn. Daarvan is geen sprake. Er zijn heel goede samenwerkingsrelaties tussen onze marine en die van Venezuela. Hetzelfde geldt voor de samenwerkingsrelaties tussen de kustwachten. Ik bevorder die goede relaties en ik vind het verstandig dat die relaties goed gehouden worden. Uiteraard worden bepaalde ontwikkelingen gevolgd, al dan niet uit reëel aanwijsbaar eigenbelang. Dit geldt echter voor ontwikkelingen in heel veel regio's in de wereld en dus ook hierbij. Ik denk niet dat het nodig is om een bijzondere dreigingsanalyse op dit punt los te maken. Ik heb bovendien begrepen dat ik hiermee geheel in de lijn blijf met mijn voorganger, met wie de heer Kortenhorst dit debat ook heeft gevoerd.

Ik vind het volstrekt legitiem dat de Kamer, in dit geval bij monde van de heer Kortenhorst, de zekerheid eist dat er getoetst wordt op rechtmatigheid en doelmatigheid, ook bij de Kustwacht. Ik wil hem zeker niet met een kluitje in het riet sturen, maar ik zeg wel dat ik de zekerheid dat dit zal gebeuren ontleen aan het functioneren van de Algemene Rekenkamer zoals ik die ken. Wij weten dat het door de structuur van het Koninkrijk wat lastig is om directe opdrachten en bevoegdheden te formuleren. Toch hebben wij in de stukken de lijn gelegd waarlangs de Rekenkamer in samenwerking met de rekenkamers van de Antillen en Aruba deze werkzaamheden zou kunnen uitvoeren. Ik heb er vertrouwen in dat dit op enig moment zal gebeuren. Niets verhindert de Kamer echter om de Rekenkamer nog eens te attenderen op een kennelijk levende wens om hieraan aandacht te geven.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Voorzitter. Ik ben net als de minister van Defensie blij dat ik hier sta en met de Kamer over dit langlopende wetsvoorstel kan spreken. De minister van Defensie zei dat het voor hem een mogelijkheid is om aan wetgeving te doen, iets wat bij Defensie niet veel voorkomt. Voor mij persoonlijk is de behandeling van dit wetsvoorstel een mogelijkheid om met de woordvoerders van Defensie van gedachte te wisselen. Ik ga kort op de aan mij gestelde vragen in.

Ik ben blij te merken dat ook de woordvoerders van Defensie aandacht hebben voor het staatkundige proces dat zich afspeelt op de Antillen. Het is goed om te horen dat zij dit volgen, want soms maak ik mij met mijn collega van Justitie wat zorgen over de aandacht van de Kamer voor het staatkundige proces. Het is daarom mooi om te merken dat die aandacht hier nu nadrukkelijk aanwezig is.

De heer Boekestijn – ik feliciteer hem met zijn verjaardag vandaag – vroeg wat de gevolgen voor de gezagsverhoudingen zijn van de staatkundige veranderingen op de Antillen en meer in het bijzonder op de BES-eilanden. Ik heb de vraag opgevat als een vraag van de hele Kamer. Ik kan daarover vrij kort zijn. Voor de gezagsverhoudingen verandert er niets. Het Openbaar Ministerie blijft het gezag op het punt van de opsporing. Dit gebeurt onder de politieke verantwoordelijkheid van de minister van Justitie van het land waarbinnen de activiteit plaatsvindt. De minister van Justitie zal daarover straks spreken. Voor toezichthoudende taken zal de desbetreffende vakminister het bevoegd gezag zijn; daarin verandert eigenlijk ook niets. Voor de BES-eilanden zullen dit dus in de nieuwe staatkundige verhouding de betrokken Nederlandse ministers zijn. Dit is dus allemaal prima geregeld.

De heer Boekestijn en de heer Brinkman hadden vragen over de financiële verplichtingen. De Antillen en Aruba zijn de afgelopen jaren hun financiële verplichtingen ten aanzien van de Kustwacht nagekomen. Wellicht is de achtergrond van de vraag het feit, dat ik van Aruba de bijdrage over 2006 nog moet ontvangen. Ik heb echter geen reden om aan te nemen dat deze bijdrage niet zal worden betaald. Ik ga er dus van uit dat dit allemaal goed komt. Wellicht is het goed om de heer Brinkman te zeggen dat er in 2003 tussen de landen afspraken zijn gemaakt over de achterstallige betalingen van de jaren vóór 2003. Hierover is de Tweede Kamer destijds geïnformeerd. De betalingsachterstanden van Aruba zullen verrekend worden met de opbrengst van de verkoop van de deelneming van Nederland in een hotel op Aruba; daarover heeft hij vast wel gehoord. Ik ben hierover nu met Aruba in overleg. De betalingsachterstanden van de Nederlandse Antillen zijn met hoofdstuk IV van de rijksbegroting verrekend ten laste van de samenwerkingsmiddelen. Er is dus wat dit betreft geen probleem.

De regering heeft kennisgenomen van het amendement van de heer Comenencia op stuk nr. 11. Voor ons staat voorop dat het voor het functioneren van de Kustwacht van groot belang is dat de grondslag voor de Rijkswet Kustwacht wordt gevormd door de artikelen 3 en 38 van het Statuut. Mevrouw Eijsink vroeg specifiek naar het gevolg van het omkeren van de volgorde van deze artikelen. Op zichzelf heeft dit omdraaien juridisch geen gevolgen, zoals eigenlijk ook in het betoog van de gevolmachtigd minister wel naar voren kwam, maar het gevoelen is dat hiermee in ieder geval beter uitdrukking wordt gegeven aan het element van samenwerking. Wat ons betreft blijft het gewicht hetzelfde, wat voor ons van belang is. De regering stelt vast dat met deze uitleg met het amendement eigenlijk ook het belang van deze grondslag wordt onderschreven, want die blijft hetzelfde. Zij kan dan ook leven met de voorgestelde wijziging in de preambule in de Rijkswet Kustwacht.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Ik had nog gevraagd naar het woordje primair.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Inderdaad. In de tekst van het amendement komt dit woordje niet voor, dus het gewicht blijft hetzelfde. Ik heb er kennis van genomen dat de gevolmachtigd minister een aantal keren van "primair" gesproken heeft, maar dit woord staat niet in de tekst van het amendement. Daarom kunnen wij ermee leven.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Even voor de duidelijkheid, artikel 3 van het Statuut valt onder de algemene bepalingen en bij artikel 38 gaat het om het hoofdstuk onderlinge bijstand, overleg en samenwerking. Hoe moet ik mij nu praktisch de wisseling van deze artikelen voorstellen? Wat is het gevolg hiervan? Moet ik mij voorstellen dat in het jaarverslag eerst artikel 38 behandeld wordt, en dan pas artikel 3?

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Het gaat alleen om de statutaire grondslag van de wet, het heeft geen andere werking. In die zin maakt het niet uit, de wet is op beide artikelen gebaseerd, maar omkering strookt meer met het historische gevoelen, zoals de Kamer is uitgelegd. Vandaar dat wij kunnen leven met wat er in het amendement is verwoord.

De voorzitter:

Even voor de duidelijkheid, betekent uw uitspraak "de regering kan ermee leven" dat u het amendement overneemt?

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Nee, voorzitter, wij laten het oordeel over het amendement aan de Kamer over.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Voorzitter, het is zeer uitzonderlijk dat de volgorde van artikelen omgedraaid wordt. Wat betekent dit voor de jurisprudentie?

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Volgens mij niets, maar laten wij dit maar aan de minister van Justitie overlaten, die is altijd heel goed in jurisprudentie...

De heer Boekestijn (VVD):

Dit is toch wel een heel interessante figuur. Ik hoor nu van de staatssecretaris dat de omdraaiing van deze artikelen juridisch geen enkele betekenis heeft. Op zichzelf is het in het parlementaire leven wel aardig om te spreken over dingen die juist wel juridische betekenis hebben. Maar overigens staat er in de toelichting wél dat de rijkswet primair gebaseerd is op artikel 38 van het Statuut. Dit wekt toch wat verwarring, want daar zit natuurlijk de pijn. Ik denk dat wij straks toch ook even aan de minister van Justitie moeten vragen hoe wij dit allemaal moeten zien. Ik kom hier nog op terug.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

U hebt gehoord dat ik van het gebruik van dat woord "primair" afstand heb genomen. Wat de regering betreft, geldt de gewijzigde tekst.

Wij hebben natuurlijk ook kennisgenomen van het amendement-Van Raak. De minister van Defensie heeft er reeds over gesproken. De regering ontraadt aanneming ervan, omdat de verwevenheid van de verschillende vormen van criminaliteit en terrorisme wat ons betreft evident is. In het Caraïbische gebied is er bijvoorbeeld verwevenheid van de Zuid-Amerikaanse terroristische organisaties en de drugshandel. Als het voorgestelde amendement wordt aangenomen, zou dit de landen van het Koninkrijk een belangrijk instrument uit handen nemen voor de aanpak van het terrorisme in het Caraïbische gebied. Aanneming van dit amendement wordt door ons dan ook ernstig ontraden.

Minister Hirsch Ballin:

Mijnheer de voorzitter. Ik wil beginnen met beantwoording van de vraag over gezag en jurisprudentie. Die vraag werd zo-even gesteld. Wij hebben in het Koninkrijk der Nederlanden geen koninkrijksstrafrecht. De strafbare feiten worden berecht binnen de rechtsorde van elk land van het Koninkrijk. Met de huidige staatkundige verhoudingen in de Caraïbische delen van het Koninkrijk betekent dit dat opgespoorde strafbare feiten onder het gezag van hetzij de procureur-generaal van de Nederlandse Antillen hetzij de procureur-generaal van Aruba worden berecht op grond van de Nederlands-Antilliaanse respectievelijk Arubaanse rechtsorde.

Er is gesproken over de relatie met de considerans van het wetsvoorstel. Een considerans brengt tot uitdrukking welke overwegingen ten grondslag liggen aan het vaststellen van de wettelijke bepalingen. Als eenmaal een wet is vastgesteld – in dit geval gaat het om een rijkswet – wordt toepassing gegeven aan de bepalingen van die wet. Voor zover het gaat om de strafbepalingen die in dit verband kunnen worden toegepast, is er uiteraard de strafbepaling die in het voorstel van rijkswet zelf is vervat in het belang van de integriteit en het functioneren van de Kustwacht. Verder gaat het om de feiten die strafbaar zijn gesteld op grond van Nederlands-Antilliaans respectievelijk Arubaans recht. Daarvoor biedt de wetgeving van de Nederlandse Antillen respectievelijk Aruba dus de basis. Als nieuwe verhoudingen in het Koninkrijk tot stand zijn gebracht, wordt de basis gevormd met het strafrecht dat geldt voor de vier landen die in het bewakingsgebied van de Kustwacht en in de aangrenzende gedeelten van de zee gelegen zijn. Dus verandering van de considerans heeft geen effecten voor de toepasselijkheid van de strafbepalingen die vervat zijn in de Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse wetgeving en, met de blik op de toekomst, voor de Arubaanse, de Curaçaose en de Sint Maartense wetgeving en voor de wetgeving die geldt voor de drie eilanden die met het Nederlandse staatsbestel worden verbonden.

De verantwoordelijkheid voor terrorismebestrijding ligt bij elk van de drie landen van het Koninkrijk, uiteraard onverminderd wat geldt op grond van artikel 3 voor zover het gaat om terrorismebestrijding met een extern effect. Dat is ook een van de redenen waarom artikel 3 van belang is. Uiteraard geldt ook onverminderd wat bepaald is met artikel 43 van het Statuut. Terrorismebestrijding is in Nederland primair de verantwoordelijkheid van de minister van Justitie. Op de Nederlandse Antillen en Aruba valt die onder de verantwoordelijkheid van de collega's in de landsregeringen daar. Er wordt uiteraard ook op andere manieren dan met de Kustwacht aan samenwerking gedaan. De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding is bezig met steun, medewerking te geven aan het opstellen van een multidisciplinair dreigingsbeeld terrorisme Nederlandse Antillen en Aruba. De heer Van Raak heeft op dit terrein vragen gesteld. Het is eigen aan terroristische activiteiten dat niet alles tevoren in openbare stukken zichtbaar is. Om die reden worden er dreigingsbeelden gemaakt. Die worden ook voor Nederland gemaakt. Die zullen nu voor het eerst tot stand komen voor de Nederlandse Antillen en Aruba.

De heer Van Raak (SP):

Ik vind het goed dat die dreigingsbeelden worden gemaakt. Dat wil nog niet zeggen dat de analyse van een dreigingsbeeld ten grondslag heeft gelegen aan deze wet.

Minister Hirsch Ballin:

Geen dreigingsbeeld, maar wel de inschatting en het besef dat terrorisme naar zijn aard een internationaal fenomeen is. Dat blijkt uit alle stukken die in internationaal verband verschijnen, bijvoorbeeld uit wat er in de Verenigde Naties over is gezegd. Daarbij is het een illusie om te menen dat het Caraïbisch gebied daarvan per definitie is uitgezonderd. Integendeel, het intense personen- en goederenverkeer in het Caraïbisch gebied geeft zeker geen aanleiding om er nu van uit te gaan dat net deze vorm van criminaliteit buiten het werkterrein van de Kustwacht moet worden gehouden. Zoals mijn collega Van Middelkoop net al zei, gaat het ook bij terroristische activiteiten om criminele activiteiten. Ook al wordt terrorisme afzonderlijk genoemd, het behoort onder gezag van de procureurs-generaal tot de taken van de Kustwacht. Dat geldt ook voor douaneovertredingen.

De heer Roland Kortenhorst (CDA):

Ik hoor tot mijn vreugde dat er wel degelijk een analyse komt van het dreigingsprofiel en -beeld in die regio. Daar vroeg ik naar, overigens niet zozeer in relatie tot Venezuela maar in het algemeen in relatie tot het hele complex van zaken dat daar speelt. Zal die dreigingsanalyse een weerslag krijgen in de bespiegeling in de jaarrapportages die het ministerie van Defensie opstelt? Ik snap dat ook daarbij niet tot in details wordt gegaan, want je moet mensen niet wijzer maken dan nodig is.

Minister Hirsch Ballin:

De heer Kortenhorst heeft op dit punt ook vragen gesteld. Het raakt zowel het amendement van de heer Van Raak, waarvan wij aanvaarding ontraden, als de vragen van de heer Kortenhorst. In aanvulling op wat in de stukken naar voren is gekomen, deel ik mee dat wij verwachten dat het eerste dreigingsbeeld, dat met medewerking van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding samen met verschillende diensten op de Nederlandse Antillen en Aruba tot stand wordt gebracht, eind van dit jaar gereed zal zijn. Dat betekent dat in die eerste multidisciplinaire analyse de informatie van de betrokken organisaties zal worden verwerkt. Mogelijk zal een volgend dreigingsbeeld wat sterker de kenmerken van multidisciplinariteit dragen dan de eerste. Ook dat is een ontwikkeling. Het is van betekenis dat het nu voor het eerst geschiedt. Een en ander betekent dat de inspanningen in deze samenwerking erop gericht zijn om uit de verschillende diensten de benodigde inzichten los te krijgen. Het zou wat prematuur zijn om nu al te zeggen wat de conclusies zijn die aan dat dreigingsbeeld moeten worden verbonden. Die kunnen natuurlijk het hele scala beslaan van ernst, aard en omvang. Als er reden is om dat onmiddellijk op te nemen in de werkprogramma's van de uitvoerende diensten, waarvan de Kustwacht er één is, zal dat uiteraard aan de orde moeten komen. Maar als dat dreigingsbeeld er geen aanleiding toe geeft, zou ik vandaag een verkeerde toezegging doen door te zeggen dat het er dus in moet worden opgenomen. Uiteraard wordt de Kamer op de hoogte gehouden van wat er aan inzichten naar voren komt, voor zover die zich lenen voor publieke mededeling. Het is immers eigen aan dreigingsbeelden op dit terrein dat de details in het belang van de zaak en van het doel waarvoor zij worden opgesteld zich niet altijd lenen voor publieke communicatie.

Dan kom ik op een punt dat door de heren Kortenhorst en Brinkman aan de orde is gesteld. Het betreft de positie van de US Coast Guard, die inderdaad naar Amerikaans recht ruimere bevoegdheden heeft om op volle zee op te treden tegen schepen die verdacht worden van drugssmokkel. Het zou zich trouwens ook bij andere verboden activiteiten kunnen voordoen. Ons is gevraagd of de rijkswet daar alsnog in zou moeten voorzien. Deze vraag moet worden beantwoord naar de maatstaven van het internationale zeerecht. Het internationale zeerecht brengt met zich dat op volle zee de uitoefening van rechtsmacht in beginsel is beperkt tot schepen varend onder de eigen vlag van de optredende staat. Er is een uitzondering, namelijk als het gaat om een van de specifieke misdrijven genoemd in het VN Zeerechtverdrag, bijvoorbeeld piraterij, of als er toestemming is verleend om op te treden. Dat is de zogenaamde permissive rule. Voor optreden is machtiging van de vlaggenstaat vereist. De Amerikaanse opvatting is dat, als er toestemming is gegeven door de gezagvoerder van het schip, daarmee ook de toestemming is gegeven van de vlaggenstaat. Dat is een opvatting die internationaal bezien ongebruikelijk is en verder reikt dan de meeste staten redelijk en juist achten op basis van deze permissive rule. Ook de opvatting van het Koninkrijk der Nederlanden is niet dat zo ver kan worden gegaan. Er zijn wel nieuwe ontwikkelingen die van belang zijn en waarvan ik hoop en verwacht dat die tegemoet zullen komen aan de zorgen die door de heren Kortenhorst en Brinkman zo-even zijn uitgesproken.

Een schip varend onder de vlag van een staat op volle zee valt onder de exclusieve rechtsmacht van de desbetreffende vlaggenstaat. Voor strafvorderlijk optreden ten aanzien van een rechtssubject dat valt onder de primaire jurisdictie van de andere staat, is de instemming vereist van de autoriteiten van die staat. Dat is de algemene regel. Dat is een beperking die ook geldt voor de Kustwacht. Maar, zoals zo-even ook werd opgemerkt, is er intussen het Verdrag van San José en dat verdrag voorziet wel in ruimere bevoegdheden om in het Caribaïsch gebied op volle zee in samenwerking met andere staten uit de regio op te treden.

De koninkrijksregering vindt het van belang dat deze ruimere bevoegdheid is vervat in het Verdrag van San José. Ik maak daarom hier met nadruk melding van de ruimere mogelijkheid om op te treden op grond van dit verdrag. Dat kan dan namelijk niet alleen wanneer het een eigen schip betreft of wanneer toestemming is gegeven door de autoriteiten van de vlaggenstaat, maar ook, om te beginnen in de aansluitende zone, op volle zee aan boord van een vaartuig zonder nationaliteit – dat dus niet rechtmatig is geregistreerd als een schip varende onder de vlag van een andere staat – en ten slotte op volle zee aan boord van een vaartuig dat de vlag voert van een andere verdragspartij. Dat is een andere staat die partij is bij het Verdrag van San José. Omdat dit verdrag deze betekenis heeft juist in het Caraïbisch gebied, is dat een buitengewoon praktische en belangrijke ontwikkeling die tegemoetkomt aan het praktische probleem dat door de heren Kortenhorst en Brinkman zojuist is gesignaleerd. Het verdrag geeft dus een juridische grondslag om in deze drie gevallen op te treden, ook buiten de territoriale wateren en onder omstandigheden dus zelfs buiten de aansluitende zone ten aanzien van schepen met een andere vlag of zonder vlag. Dat is van groot belang voor de uitbreiding en de versterking van maritieme rechtshandhaving.

De Raad van State van het Koninkrijk heeft op 30 juli positief advies uitgebracht over de goedkeuringsrijkswet. Mijn collega van Buitenlandse Zaken, die de eerste ondertekenaar zal zijn van de goedkeuringswet, zal bevorderen dat dit wetsvoorstel op korte termijn bij de Kamer wordt ingediend. Uiteraard wordt het tevens aan de Staten van de Nederlandse Antillen en Aruba voorgelegd. Het zal immers een voorstel van rijkswet zijn.

De heer Brinkman (PVV):

Ik dank de minister voor deze beantwoording, maar ik mis nog een motivering waarom wij niet op dezelfde manier kunnen handelen als de US Coast Guard. In mijn beleving bevestigt hij dat wij dat juist wel zouden moeten doen. Wij hebben dat Verdrag van San José ondertekend. De Amerikanen nemen daar al een voorschot op en dat zouden wij natuurlijk ook kunnen doen.

Minister Hirsch Ballin:

Zoals gezegd is de opvatting van de Verenigde Staten over het internationale recht niet gebruikelijk. Mijn collega van Buitenlandse Zaken heeft een- en andermaal verzekerd dat het kabinet buitengewoon hecht, ook als het gaat om de bestrijding van terroristische activiteiten, aan inachtneming van de regels van het internationale recht. Dat geldt ook hier, maar het internationale recht is niet iets wat stil staat. Vandaar dat wij het belangrijk vinden dat het Verdrag van San José tot stand is gekomen en dat het naar wij hopen spoedig wordt bekrachtigd, zodat deze verbreding van de grondslag tot stand wordt gebracht.

De heer Roland Kortenhorst (CDA):

Ik heb in eerste termijn verwezen naar het Verdrag van San José en gevraagd om daarop vooruit te lopen en in actie te komen, zodat er een duidelijk signaal is dat dit land vormgeeft aan de intentie op dit gebied. Wanneer wordt verwacht dat dit verdrag effectief is? Als het over drie weken is, wat wellicht optimistisch van mij is, wil ik mijn vraag nog wel heroverwegen.

De minister zegt dat de Verenigde Staten een ongebruikelijke interpretatie geeft aan het gedrag van een kapitein. Is deze in strijd met een wet of kan deze op zichzelf wel? Wanneer mooie dames en heren op een zeiljacht komen, weet ik dat het gebruikelijk is dat de schipper allereerst roept dat zij op een schip zitten waarvan hij kapitein is en dat hij huwelijken mag sluiten. Dan gaat hij ook voorbij aan toestemming van de kust.

Minister Hirsch Ballin:

Ik begrijp dat de heer Kortenhorst nu associaties heeft met andere schepen dan die door de Kustwacht moeten worden geënterd. Het zeerecht is gecodificeerd in het Verdrag van Montego Bay. Bij de uitleg daarvan baseren wij ons op de totstandkomingsgeschiedenis van dat verdrag. Wij hebben geen plannen om daarvan af te wijken. De opvatting van de Verenigde Staten, die ik vriendelijk omschreef als ongebruikelijk, wordt naar onze overtuiging niet gedekt door de bepalingen van het Verdrag van Montego Bay.

Het Verdrag van San José heeft intussen twaalf ondertekenaars. Het treedt in werking zodra vijf staten hun nationale goedkeuringsprocedure van het verdrag hebben afgerond. De Raad van State heeft inmiddels geadviseerd, zoals ik al zei. Ik liet mij zelfs ontvallen dat dit een positief advies was. Normaliter doen wij geen mededelingen over de teneur van het advies, maar het is misschien toch wel goed om dit te weten, omdat de indiening van het voorstel van rijkswet tot goedkeuring zeer aanstaande is. Daarna is het aan de orde van de Kamer om daarmee zoveel spoed te betrachten als door de heer Kortenhorst zojuist is bepleit.

De heer Brinkman heeft gevraagd of wij kunnen verzekeren dat de medewerkers van de Kustwacht tijdig als opsporingsambtenaar worden aangewezen. Ja zeker. De kustwachtambtenaren worden in de formele wetgeving van de Nederlandse Antillen en Aruba aangewezen als opsporingsambtenaar en het kustwachtpersoneel wordt aangemerkt als buitengewoon agent van politie.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Ik hoorde de staatssecretaris over het gewijzigde amendement op stuk nr. 11 zeggen dat het kabinet ermee kan leven, maar ik wil graag van de minister weten wat daarmee wordt bedoeld. Een amendement is bedoeld om een wetsvoorstel te verbeteren. Ik zou graag willen weten om welke verbetering het gaat. Uit het oogpunt van zorgvuldige wetgeving moeten wij niet zomaar amendementen aannemen die geen verdere uitwerking hebben, net zo min als moties. Een advies aan de Kamer dat het kabinet ermee kan leven, komt op mij verwarrend over. Het woordje "primair", dat in de toelichting staat, wordt door het kabinet geschrapt. Wat is het advies aan de Kamer, wat betekent dit voor het wetsvoorstel en welke verbetering vindt er plaats?

Minister Hirsch Ballin:

Zoals collega Bijleveld zojuist zei, laten wij het oordeel over dit amendement graag aan de Kamer over. Wij beoordelen een amendement op basis van de tekst van het amendement, en niet op basis van de tekst van de toelichting. Dat is ook niet ongebruikelijk. De tekst van het amendement ontmoet bij ons geen bezwaren, omdat het juridische gevolg van het vermelden van de artikelen 3 en 38 in de volgorde 38 en 3 geen wijziging brengt in het feit dat het voorstel van rijkswet op beide bepalingen van het Statuut is gebaseerd.

De heer Boekestijn (VVD):

Ik heb een vraag gesteld die nog niet beantwoord is. Wij hebben in de toekomst verschillen in de positie van de Nederlandse Antillen. Curaçao en Sint Maarten hebben een zelfstandige positie binnen het Koninkrijk, terwijl Bonaire, Sint Eustatius en Saba in de toekomst de status van Nederlandse gemeente krijgen. Heeft dat gevolgen voor de aansturing van de opsporingstaak van de Kustwacht?

Minister Hirsch Ballin:

In mijn herinnering is die vraag wel beantwoord door de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, maar ik wil er graag nog met een enkel woord nader op ingaan. De voorziene staatkundige hervormingen in de Nederlandse Antillen leiden ertoe dat er in plaats van het land Nederlandse Antillen zullen zijn het land Curaçao, het land Sint Maarten alsmede drie openbare lichamen die een plaats krijgen in het staatsbestel van het land Nederland. Dat betekent dat – langs de lijnen die ik aan het begin van mijn antwoord gaf – de verantwoordelijkheid die nu ligt bij respectievelijk de procureur-generaal van Aruba en de procureur-generaal van de Nederlandse Antillen, in de toekomst zal liggen bij het Openbaar Ministerie dat verantwoordelijk is voor de rechtshandhaving in respectievelijk het land Curaçao, het land Sint Maarten en, wat betreft de eilanden Bonaire, Saba en Sint Eustatius, het land Nederland. Dan heb ik over het Openbaar Ministerie zoals dat zal worden ingericht in het voorstel van rijkswet dat nog moet worden opgesteld en dat nu in voorbereiding is. De formule blijft dus hetzelfde. De procureur-generaal van het betreffende land is verantwoordelijk voor de rechtshandhaving en voor de taken van de Kustwacht.

De voorzitter:

Ik heb inmiddels geconstateerd dat er behoefte is aan een tweede termijn. Ik geef de heer Boekestijn nog wel even de gelegenheid om te reageren op het antwoord van de minister.

De heer Boekestijn (VVD):

Voorzitter. Ik kan mijn opmerkingen ook in tweede termijn naar voren brengen.

De voorzitter:

Dat is prima. Was de minister van Justitie klaar met zijn betoog in eerste termijn?

Minister Hirsch Ballin:

Ik wil alleen nog even een mededeling over het Verdrag van San José doen. Wij hadden het concept van het voorstel van rijkswet niet bij de hand. Mijn collega attendeert erop dat hij de eerste ondertekenaar zal zijn van het voorstel van rijkswet. Daarmee is de spoed die ik zojuist al in het vooruitzicht stelde namens mijn collega van Buitenlandse Zaken dubbel en dwars gewaarborgd.

De heer Boekestijn (VVD):

Voorzitter. Ik heb begrepen dat de juridische betekenis van de omdraaiing van de artikelen 3 en 38 er niet is. Dat is een geruststellende mededeling. Het is wel een merkwaardig figuur.

Ik ben heel blij met de opmerking van de minister van Defensie dat de nieuwe Dash-8-vliegtuigen zelfs nog beter zijn dan de Orion-patrouillevliegtuigen. Dat lijkt me ook een geruststellende gedachte. Ik ben ook heel erg blij met de opmerking van de staatssecretaris over de betalingen en de betalingsachterstand. Ik ben verder zeer blij met de opmerking over het Verdrag van San José. Het is heel belangrijk dat wij buiten de territoriale wateren kunnen optreden. Dat lijkt me dus ook goed nieuws.

Nog een laatste, kritische vraag over de nieuwe situatie met het Openbaar Ministerie. Wat betekent dit alles concreet? Nu bestaat er een samenwerkingsverband met de recherche op de Nederlandse Antillen; daarin zitten ook Nederlanders. Het Openbaar Ministerie heeft uiteraard zijn eigen jurisdictie en rechtsgebied. Stel dat binnen het rechercheteam onenigheden bestaan over het moment waarop de Kustwacht moet worden gebruikt voor opsporingstaken, wie hakt in dat geval de knoop door?

De heer Brinkman (PVV):

Voorzitter. Ik dank de ministers en de gevolmachtigde minister voor hun uitleg. Ik vind het voldoende dat het Verdrag van San José zo snel mogelijk naar de Kamer komt. Inderdaad is het dan aan ons om het zo snel mogelijk af te wikkelen. De heer Kortenhorst en ikzelf zullen daar nauwlettend op toezien.

Aan het adres van de minister van Defensie nog het volgende. Ik heb niet gezegd dat de Nederlandse Antillen de Kustwacht niet willen; ik heb gezegd dat ik het vermoeden heb dat zij deze rijkswet, op deze manier, niet willen. Dat is een andere interpretatie, die ik baseer op al het geharrewar over de relatie tussen artikel 38 en artikel 3. Ik heb begrepen dat het allemaal niet uitmaakt en ook mij is het om het even welk artikel vooraan staat; dat zal allemaal wel, als het verdrag maar niet wordt veranderd. Ik vermoed dat er een compromis is gesloten dat de mensen op de Nederlandse Antillen het op die manier goed kunnen verkopen.

Nu de gelden die wij nog open hebben staan van het mooie eiland Aruba. Ik begrijp dat er wordt gewacht totdat de Kustwacht van 2006 wordt betaald. Ik begrijp ook dat de 7,9 mln. wordt verrekend met de verkoop van het hotel. Ik heb niet het hele dossier in mijn hoofd, maar ik heb het sterke vermoeden dat Aruba hier niet onvoordelig uit zal komen. Dat zou me in ieder geval niet verbazen, want wat dat betreft blijft Nederland voor dat eiland voor sinterklaas spelen. Ik ben het daar absoluut niet mee eens. Ik zou zeggen: sta erop dat die 7,9 mln. wordt betaald en als men het hotel wil verkopen, doet men dat maar en steekt men dat geld maar in eigen zak. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat Aruba zijn bijdrage voor de kustwacht voor het jaar 2006 nog niet heeft voldaan;

voorts overwegende dat Nederland nog een openstaande vordering heeft op Aruba van 7,9 mln. in verband met de kustwachtbijdragen in de jaren 1999 tot en met 2002:

verzoekt de regering van Aruba, deze bedragen met spoed over te maken en anders deze bedragen te korten op de middelen bestemd voor Aruba,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Brinkman. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 12(30531, R1810).

De heer Van Raak (SP):

Voorzitter. Ik wil terugkomen op de taak van terrorismebestrijding. De minister van Defensie heeft mij een beetje gerustgesteld, maar niet helemaal. Ik hoop dat ik dingen zie die er niet zijn, dus misschien kan hij me een beetje op weg helpen. Ook, of juist bij terrorismebestrijding moeten we uitermate zorgvuldig zijn. Natuurlijk moet iedereen altijd alert zijn op terrorismedreiging; dat geldt voor alle organisaties. Maar nu krijgt een specifieke organisatie, de Kustwacht van de Nederlandse Antillen en Aruba, een specifieke taak op het gebied van terrorismebestrijding. Ik heb gevraagd om een dreigingsanalyse. De minister van Justitie kondigde nog voor dit jaar een multidisciplinaire dreigingsanalyse aan, maar zoiets stond natuurlijk niet aan de basis van deze wet. Ik heb FARC en AUC als voorbeelden genoemd van organisaties; ik heb ook praktijkvoorbeelden genoemd. De minister van Defensie verwees naar een cruiseschip. Ik hoop dat wij hetzelfde cruiseschip voor ogen hebben, want anders is het een nogal oud voorbeeld en betreft het zeker niet de Nederlandse Antillen of Aruba. Ik vroeg verder of bij zo'n nieuwe taak ook nieuwe middelen nodig zijn: heeft de Kustwacht voldoende middelen voor terrorismebestrijding?

Over de grondslag van de rijkswet het volgende. Ik begrijp de woorden van de gevolmachtigde minister zo, dat hij in ieder geval wil voorkomen dat in de beeldvorming artikel 3 belangrijker wordt gevonden dan artikel 38. Daarmee wil hij de samenwerkingsgedachte benadrukken. Dat lijkt me ook heel nodig, omdat er nog een heel nieuw Statuut moet worden gemaakt en dat zal toch in harmonie en samenwerking moeten gebeuren. De staatssecretaris zal het met me eens zijn: geen juridisch verschil, vooral een symbolisch karakter. In de toelichting staat dat de rijkswet primair gebaseerd zal zijn op artikel 38. De staatssecretaris zegt dat hij daarmee kan leven, terwijl de Gevolmachtigde Minister zegt dat hij er bijzonder veel waarde aan hecht. Ik kan mij bijna niet voorstellen dat de Gevolmachtigde Minister ergens veel waarde aan hecht als het niet veel voorstelt. Dat laatste leek weer te spreken uit de woorden van de staatssecretaris. Misschien kunnen zij beiden in goede samenwerking daarin wat duidelijkheid scheppen.

Ten slotte heb ik aan de minister van Defensie een vraag gesteld over de aanwezigheid van Amerikanen op de Zuiderkruis, die dingen mochten doen die Nederlandse matrozen niet mochten doen. Hoe zit dit precies en gebeurt dat ook op schepen van onze Kustwacht?

De heer Roland Kortenhorst (CDA):

Voorzitter. Wij zien met belangstelling de door mij gevraagde dreigingsanalyse tegemoet. Ik neem aan dat, als de Tweede Kamer of de Algemene Rekenkamer een onderzoek naar rechtmatigheid, doelmatigheid of doeltreffendheid noodzakelijk vindt, een dergelijk onderzoek kan worden ingesteld. Interpreteer ik de minister van Defensie zo goed? Ik zie dat hij ja knikt.

Het amendement op stuk nr. 11 zullen wij interpreteren als een omdraaiing van twee artikelen, zonder dat daarmee een ander gewicht aan welk artikel dan ook wordt toegekend.

Ik had een motie voorbereid over de verruiming van de bevoegdheden van onze Kustwacht, maar die zal ik niet indienen. Ik vind het namelijk een beetje flauw om een motie in te dienen die anticipeert op een verdrag waarvan de minister aangeeft dat hij het al in zijn koffer heeft en binnenkort naar de Kamer zal sturen. Wij houden niet van overbodige moties, en de motie die ik had voorbereid gaat wel in die richting. Bij de behandeling van het wetsvoorstel zullen wij uitgaan van een benadering die zo dicht mogelijk in de buurt komt van de wijze waarop de US Coast Guard opereert. De minister gaat als altijd actief om met de Kustwacht. Wij zouden het waarderen als hij nu al anticipeerde op de komst van het Verdrag van San José.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden en de Gevolmachtigde Minister voor hun beantwoording.

Ik kom even terug op het gewijzigde amendement op stuk nr. 11. Ik voel hiervoor wel sympathie, gelet op de uitleg over de twee "benen" waarop een en ander is gegrondvest, te weten de artikelen 38 en 3; de weging is exact hetzelfde. Ik sta sympathiek tegenover de voorstelling van zaken zoals die is gegeven. Ik maak er wel een opmerking over. De toelichting, waarin het woord "primair" staat, zou verwarrend kunnen zijn. Wij zijn hierover in discussie met vijf collega's, maar er zijn nog 145 collega's die er ook naar kijken. Ik zou het vervelend vinden als een toelichting waar dit in staat een eigen leven ging leiden. Mijn fractie staat dus sympathiek tegenover het voorstel, maar ik hecht eraan dat er geen verwarring ontstaat in toelichtingen. Bij een amendement gaat het niet alleen om de considerans, maar ook om de toelichting. Daarom zal ik mijn fractie in overweging geven om dit sympathieke voorstel mee te ondertekenen, maar ik vraag daarbij wel dat de toelichting enigszins wordt aangepast. Dat geeft aan beide kanten helderheid. Mocht het antwoord positief zijn, dan steun ik het amendement van harte. Ik herhaal wat ik in mijn eerste termijn zei. Dit is een wetsvoorstel dat bedacht is, dat uitgewerkt is, dat in de praktijk getoetst is en getest. Ik wens alle partijen die hier al jaren aan werken veel plezier met hun verdere samenwerking. Wellicht kan de vaste Kamercommissie in de huidige samenstelling over een aantal jaren nog eens gaan kijken. Dat zou, denk ik, heel verdienstelijk zijn voor alle betrokken partijen.

De heer Comenencia:

Voorzitter. Ik dank de Kamer voor de aandacht en belangstelling voor de Nederlandse Antillen. Dat is toch altijd een van mijn primaire – om dat woord hier voor het laatst te gebruiken – taken: het bevorderen van een gezonde belangstelling voor het Caraïbische deel van ons Koninkrijk. Koningin Beatrix is immers, zoals ik heel vaak zeg, niet alleen Koningin van Nederland, maar Koningin van de Nederlanden en een heel mooi deel daarvan ligt in het Caraïbische gebied.

Wat het voorgaande betreft, zou ik willen volstaan met te benadrukken dat regering en Staten van de Nederlandse Antillen zeer zeker voorstander zijn van de Rijkswet Kustwacht. Het kan ook niet anders, wij behoren immers tot de initiatiefnemers van die rijkswet. Wij hebben de noodzaak ervan helpen signaleren en de rijkswet helpen uitwerken, dus wij kunnen niet anders dan er voorstander van zijn.

Het is ons voornamelijk te doen om de vraag hoe je dat precies codificeert. Daar gaat het om. Ik wil nogmaals benadrukken dat die omdraaiing van de artikelen inderdaad geen juridisch verschil maakt. Als het weglaten van het woordje "primair" de helderheid vergroot, waar ook wij voorstander van zijn, dan zou ik zeggen: laat u ook dat weg. Waar het ons om gaat, en wat wij wel heel graag benadrukt willen zien op papier en in de praktijk, is dat het hier een samenwerking betreft tussen rijksdelen, een samenwerking op een gebied waar de Nederlandse Antillen, Aruba én ook Nederland belang bij hebben. Als dat gebeurt, dan kunnen wij ons daar volledig in vinden.

Minister Van Middelkoop:

Voorzitter. De sfeer was al goed, maar wordt steeds beter. De heer Boekestijn heb ik tot vier keer toe horen zeggen dat hij heel erg blij was over iets. Dat lijkt mij zorglijk voor iemand van de oppositie, maar dit is toch geen onderwerp om oppositie mee te bedrijven. Dank voor het enthousiasme, dat ook geheel past bij zijn verjaardag. Ik heb hem al eerder vandaag gefeliciteerd, want wij komen elkaar al voor de tweede keer tegen vandaag in deze rolverdeling.

De heer Brinkman heeft mij berispt omdat ik hem niet correct heb beluisterd. Hij heeft inderdaad niet gezegd dat de Nederlandse Antillen de Kustwacht niet willen, maar dat zij deze rijkswet niet willen. Ook die formulering vind ik nog te sterk, maar het gaat over de verankering. Inmiddels is daar het nodige over gezegd. Ik kan er hooguit nog aan toevoegen dat het ooit begonnen is met uitsluitend artikel 38, dat was de algemene maatregel van rijksbestuur. Daar is in de loop van de rit artikel 3 bij wetgeving aan toegevoegd. Er zit een zekere historisch logica in – zeg ik tegen de Gevolmachtigde Minister – de volgorde te laten zijn zoals hij dat vraagt in zijn amendement. Verder is het oordeel aan de Kamer.

De heer Van Raak heb ik een klein beetje gerustgesteld. Wij gaan de goede kant op wat de taakomschrijving terrorisme betreft. Even ter verduidelijking: ik heb inderdaad over een cruiseschip gesproken. Als ik het me goed herinner, was het de Achille Lauro waar hij op doelt, maar dat was op de Middellandse Zee en het betrof Palestijns terrorisme. Na 11 september 2001 is overal in de wereld, ook in Nederland, nagegaan waar de kwetsbaarheden zitten. Het Caraïbisch gebied is vol met dat soort schepen. Die – Amerikaanse – analyse is en blijft relevant, ook voor het Caraïbisch gebied. Ik verzoek de heer Van Raak om de situatie niet bijzonderder te maken dan zij is. In artikel 2 van de Rijkswet Kustwacht wordt bij de toezichthoudende en opsporingstaken gesproken over de algemene politietaken, de grensbewaking en de douane. Dan is het toch niet zo bijzonder als daaraan terrorismebestrijding als een zelfstandige taak wordt toegevoegd? Dit past toch echt in een dreigingsanalyse van de moderne tijd, die ook van toepassing is op het Caraïbisch gebied, met de drugsdreiging daaromheen. Wellicht wil de heer Van Raak zijn amendement nog eens heroverwegen.

Amerikaanse teams van de Coast Guard op de Hr. Ms. Zuiderkruis zijn onderdeel van een praktijk die al heel lang bestaat. De juridische ins en outs hiervan zijn eerder uiteengezet door de minister van Justitie. Ik verwijs graag naar diens antwoord.

De heer Kortenhorst wijs ik op het Verdrag van San José, waarvoor de Kamer de minister van Defensie en de minister van Justitie nog eens terugziet. De Raad van State heeft hierover geadviseerd, dus wij maken nu het antwoord op het advies van de Raad van State. Ik schat in dat dat niet al te veel tijd hoeft te kosten. Daarna kan de goedkeuringswet naar de Kamer. Ik verheug mij op het debat daarover. Dit is echt een uitbreiding van de competenties die al bestaan in het Caraïbisch gebied, waarvoor de Kustwacht een uitstekend instrument is. De Kustwacht kunnen wij nog nuttiger inzetten wanneer het regime van het Verdrag van San José van toepassing is.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Voorzitter. Ik dank de Kamer voor de inbreng in tweede termijn. De heer Comenencia heeft daarnet over zijn amendement gezegd dat het woord "primair" als niet geschreven kan worden beschouwd en dat de toelichting op het amendement kan worden gewijzigd. Daarmee komt hij volledig tegemoet aan datgene wat de Kamer in tweede termijn naar voren heeft gebracht. De rijkswet blijft op beide poten steunen. Wij hebben in dit geval geen bezwaar tegen de omkering, omdat daarmee wellicht beter uitdrukking wordt gegeven aan het samenwerkingskarakter.

Mij resteert nog de motie-Brinkman. In eerste termijn heb ik al gezegd dat wij in 2003 tussen de landen goede afspraken hebben gemaakt over de achterstallige betalingen voor de Kustwacht. De heer Brinkman wijs ik erop dat er sprake is van een misverstand in zijn bijdrage, waar hij heeft gezegd dat Aruba het hotel in kwestie maar moet verkopen. Het hotel is verkocht. Het geld is van Nederland en staat op onze rekening. Wij voeren op dit moment gesprekken over de wijze waarop het tot een verdeling kan komen. In 2003 is er nu juist voor gekozen om niet te korten op de gelden van hoofdstuk IV omdat er een committent van verschillende landen moet zijn aan de Kustwacht. Daarom is ervoor gekozen om de gelden hiervoor ook echt uit de eigen begroting te laten komen. Wij hebben gerappelleerd bij Aruba over de betalingen in 2006. Rondom het Plant Hotel is het helder dat daarover nog geen afspraken zijn. Wij gaan uit van de genoemde verrekening. Wat ons betreft is het een kwestie van "geen deal, geen geld". Op dit punt kan de Kamer van mij een rechte rug verwachten. Ik ontraad het aannemen van de voorliggende motie tegen de achtergrond van het feit dat een andere commitmentafspraak is gemaakt. Voor een deel is de motie bovendien overbodig omdat ik hierover al in gesprek ben.

De heer Brinkman (PVV):

Voor de helderheid merk ik op dat ik van het hotel afwist. Ik weet natuurlijk niet wat het heeft opgebracht. De staatssecretaris meldt dat het geld al ergens op een rekening staat. Op wiens rekening staat het? Hoeveel geld zou het moeten zijn? Het komt er in het kort op neer dat ik haar vraag om mij ervan te verzekeren dat het bedrag van 7,9 mln. gewoon wordt doorgesluisd. Of kan het toch een paar ton meer of minder worden? Zojuist heb ik de opmerking gemaakt dat ik het vermoeden heb dat Aruba er niet onvoordelig van afkomt. Ik zag de staatssecretaris toen ja knikken.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

Dat heeft de heer Brinkman niet goed gezien. Ik heb bij die passage zeker geen ja geknikt.

De voorzitter:

De tekst geldt.

Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:

De tekst geldt in dit geval inderdaad. Ik heb zojuist gezegd dat de heer Brinkman er volstrekt van op aan kan dat het totale bedrag zal worden verrekend. Wij zijn met Aruba in gesprek. Ik zal de Kamer informeren wanneer een en ander is afgerond.

De voorzitter:

Ik stel vast dat het amendement op stuk nr. 11 nog zal worden gewijzigd voordat aanstaande dinsdag de stemmingen aan de orde zijn.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. In verband met het gezag dat door de procureur-generaal van de Nederlandse Antillen respectievelijk Aruba wordt uitgeoefend, vroeg de heer Boekestijn naar de mogelijkheid dat tussen hen beiden verschil van inzicht bestaat. Het gezag volgt uiteraard de bevoegdheid. Daaruit volgt of hetgeen zich voordoet, valt onder het gezag van de ene dan wel de andere procureur-generaal. Artikel 14 van het voorliggende voorstel van rijkswet voorziet in een samenhang. In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over het justitieel beleid. Hierin is vastgelegd dat de minister van Justitie van Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba regelmatig overleg voeren over het justitieel beleid ten behoeve van de uitoefening van de taken van de Kustwacht en dit beleid gezamenlijk vaststellen. Voorstellen voor het justitieel beleid kunnen worden gedaan door het overleg van de procureurs-generaal van de Nederlandse Antillen en Aruba en een lid van het College van procureurs-generaal in Nederland. Mocht ondanks deze goede voorbereiding overeenstemming in het overleg uitblijven, beslist de raad van ministers van het Koninkrijk ingevolge artikel 14, derde lid.

In de nieuwe verhoudingen van het Statuut zal dit artikel uiteraard ook moeten worden aangepast. Overeenkomstig de slotverklaring van eind vorig jaar voor de herziening van de koninkrijksverhouding wordt de rijkswet voor de regeling van de rechtshandhaving uitgewerkt. Zo zal ook een regeling moeten worden getroffen die de justitiële infrastructuur in de toekomstige verhoudingen betreft. Er is overeenstemming bereikt tussen de partners die bij de staatkundige hervormingen zijn betrokken over de uitgangspunten hiervan. Ik hoop dat wij spoedig met de Kamer kunnen spreken over het voorstel van rijkswet dat thans in voorbereiding is.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

De stemmingen over de amendementen, de motie en het wetsvoorstel vinden aanstaande dinsdag plaats.

De vergadering wordt van 18.58 uur tot 21.30 uur geschorst.

Naar boven