Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet werk en bijstand in verband met het openstellen van de mogelijkheid van het verlenen van bijzondere bijstand aan bepaalde groepen personen die gedwongen zijn opgenomen of worden verpleegd en met uitbreiding van de doelgroep van de langdurigheidstoeslag met gedeeltelijk arbeidsgeschikten (31138).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Fritsma (PVV):

Voorzitter. De Partij voor de Vrijheid is van mening dat terughoudend moet worden omgegaan met het verstrekken van bijzondere bijstand. Mensen die gedwongen zijn opgenomen of worden verpleegd, moeten hierop wel een beroep kunnen doen. Voor deze zieke mensen, die echt afhankelijk zijn van hun uitkering, moeten goede voorzieningen komen. Zij mogen door hun ziekte niet in de problemen komen wat betreft bijvoorbeeld de doorbetaling van vaste lasten. Dat hiervoor de Wet werk en bijstand wordt aangepast, vindt de PVV een goede zaak. Dit geldt ook voor de keuze om de veranderingen niet via de algemene, maar via de bijzondere bijstand te laten lopen. Op dit punt heb ik dan ook geen vragen aan het kabinet.

Wat betreft de andere beoogde wijziging van de Wet werk en bijstand is het een iets ander verhaal. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het onderscheid dat bij de langdurigheidstoeslag wordt gemaakt tussen bijstandsgerechtigden en personen met een gedeeltelijke WAO-uitkering geen stand houdt. De consequentie hiervan is dat iedere gedeeltelijk arbeidsgeschikte zonder inkomen uit arbeid, die voldoet aan de overige voorwaarden, recht heeft op een langdurigheidstoeslag. Er is een andere, veel betere consequentie mogelijk van de genoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De PVV is van mening dat de huidige langdurigheidstoeslag het beste helemaal geschrapt kan worden, dus ook voor bijstandsgerechtigden. Het financieel belonen van langdurige inactiviteit werkt natuurlijk niet bevorderend voor de arbeidsparticipatie. Ik wil de staatssecretaris en het kabinet daarom vragen om de Wet werk en bijstand zodanig aan te passen dat geen langdurigheidstoeslagen worden gegeven aan mensen die, gelet op hun fysieke en mentale gezondheid, geheel of gedeeltelijk inzetbaar zijn op de arbeidsmarkt.

De heer Spekman (PvdA):

Voorzitter. Wij zijn heel erg tevreden met het wetsvoorstel en de aanpassingen. De eerste aanpassing vind ik niet meer dan logisch. Ik heb het altijd heel bijzonder gevonden dat verschillende ministeries zich zo weinig verdiepen in elkaars belang. Immers, als mensen eerst gedwongen worden opgenomen en daarna op straat belanden, wat is dan het belang geweest van de behandeling die deze mensen hebben gekregen? Dit is feitelijk een aantal jaren gebeurd. Dit is gewoon dom, omdat je mensen daardoor niet helpt, maar eerder de vernieling in helpt. Ook is het dom omdat voor iemand die weer dak- en thuisloos is geworden nadat hij een behandeling heeft gehad de kosten vele malen hoger zijn om hem weer op het rechte pad te krijgen.

Ik vind het dus heel goed dat dit gecorrigeerd wordt. Wij hebben daar een grote zorg bij. Er is een kostenraming gemaakt. Dit loopt via de bijzondere bijstand. Op zich kunnen wij dit volgen, maar alleen als het ook uitkomt. Als de raming onvoldoende blijkt te zijn, hebben wij een probleem. Ik wil weten hoe de staatssecretaris daarop reageert. Het had geïndexeerd moeten worden. Als dit helemaal niet uitkomt, zou het in mijn ogen een oneigenlijk beslag op de armoedebudgetten van de gemeenten kunnen leggen. Dat vind ik niet wenselijk. Ik neem aan dat het kabinet en de staatssecretaris dit ook niet wenselijk vinden. Ik wil hier een heel heldere reactie op. Ik wil vooral weten hoe dit op de een of andere manier in de beginjaren gemonitord wordt.

Ook over het tweede punt, dat betrekking heeft op gedeeltelijk arbeidsongeschikten, ben ik enthousiast. Er is een groot gevoel van onrechtvaardigheid, bij de uitvoerende gemeenten, maar ook bij de mensen om wie het gaat. Zij krijgen nu geen langdurigheidstoeslag. Niet wat betreft de bron van de inkomsten, maar wat betreft de hoogte van de inkomsten, vallen zij toch eigenlijk precies onder dezelfde groep als de anderen. Ook daarmee kunnen wij dus instemmen. Wij vinden dit een heel goede verandering.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Voorzitter. Het wetvoorstel regelt twee afzonderlijke zaken. De mogelijkheid om bijzondere bijstand te verlenen aan mensen die gedwongen opgenomen zijn of worden verpleegd. Ook komt er een langdurigheidstoeslag voor mensen die gedeeltelijk arbeidsgehandicapt zijn en bijstand ontvangen. Mijn fractie is blij dat deze twee zaken nu goed geregeld worden.

Het is niet rechtvaardig als iemand bij een gedwongen opname meteen zijn of haar woning van de hand moet doen omdat die geen inkomen meer heeft. Mensen die gedwongen worden opgenomen, moeten beschermd worden door de maatschappij. Dat betekent dat deze mensen tijdens en na de opname geen grote financiële problemen mogen krijgen.

Ook het verstrekken van de langdurigheidstoeslag aan gedeeltelijk arbeidsgehandicapten is in onze ogen een rechtvaardige maatregel als je bedenkt dat deze mensen minstens zoveel problemen hebben om een andere baan te vinden als gewone bijstandsgerechtigden. Mijn fractie heeft een vraag over de duur van de bijzondere bijstandsverlening voor het aanhouden van een woning. Gemeenten gaan schatten wat een redelijke periode is van bijstandsverlening. Dit hangt waarschijnlijk af van de duur van de opname en de kosten van het aanhouden van de woning. Dit zal per situatie verschillen. Toch kan het volgens ons niet zo zijn dat een woning een jaar lang wordt aangehouden voor mensen die tbs hebben gekregen. Hoe lang is de gemiddelde periode dat gemeenten een uitkering verstrekken voor het aanhouden van een woning aan mensen die gedwongen opgenomen zijn? Overweegt de staatssecretaris een maximumperiode vast te stellen voor bijstandsverstrekking voor woonkosten? Gaat hij monitoren hoe lang de gemiddelde periode wordt dat gemeenten bijzondere bijstand verlenen voor het aanhouden van een woning?

Het wetsvoorstel regelt ook dat de bijzondere bijstand wordt verstrekt voor persoonlijke uitgaven. Betekent dit dat iedereen die gedwongen wordt opgenomen, altijd bijzondere bijstand krijgt? Immers, persoonlijke uitgaven kunnen er altijd zijn. Het is de vraag of daar altijd een vergoeding tegenover moet worden gesteld. Hoe kijkt de staatssecretaris hier tegenaan?

Een punt van zorg van mijn fractie is de vraag welke gemeente de bijzondere bijstand moet verstrekken. De kans is groot dat de gemeente waar mensen worden opgenomen in een instelling, veel doorgeschoven bijstandsaanvragen krijgen. Er zijn namelijk geen heldere criteria voorhanden waaruit kan worden opgemaakt welke gemeente de bijstand moet verstrekken. Het meest duidelijke criterium is de feitelijke verblijfplaats van de persoon. Dat is in dit geval de instelling. Mijn fractie wil voorkomen dat gemeenten zo de dupe worden van het feit dat zij een instelling op hun grondgebied hebben. Is de staatssecretaris van plan heldere criteria te formuleren opdat duidelijk is welke gemeente in welke situatie bijstand moet verstrekken? Daarnaast vraag ik de staatssecretaris om te volgen hoeveel extra aanvragen voor bijzondere bijstand de gemeenten met een instelling op hun grondgebied moeten verwerken. Ik krijg graag een toezegging op dit punt.

Nog een vraag over de waarborging van de privacy. De geneesheer-directeur kan gegevens over de patiënten verstrekken zodat gemeenten het recht op bijzondere bijstand kunnen vaststellen. Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) heeft bepaald dat het hier gaat om bijzonder gevoelige persoonsgegevens en dat er sprake is van doorbreking van het medisch beroepsgeheim. Dat zijn zware kwalificaties. Is het CBP tevreden over de aanpassingen die de staatssecretaris in het wetsvoorstel heeft doorgevoerd?

Mevrouw Karabulut (SP):

Mijn fractie deelt de analyse van het kabinet dat er knelpunten bestaan in de Wet werk en bijstand als het gaat om gedwongen opname en bij het toekennen van een langdurigheidstoeslag aan gedeeltelijk arbeidsongeschikten. Dat hier een oplossing voor komt, ondersteun ik van harte. Wel is het de vraag of het niet nog beter kan. Ik zal eerst een aantal opmerkingen maken over de openstelling van de bijzondere bijstand en vervolgens ingaan op de wijziging van de langdurigheidstoeslag.

Het kabinet ziet de openstelling van bijzondere bijstand bij gedwongen opname als een structurele oplossing. Ik twijfel hierover omdat de toekenning van de bijzondere bijstand nog altijd niet zeker is. Iedereen heeft persoonlijke uitgaven en iedereen moet ziektekostenpremie betalen. Een grote groep mensen houdt de woning aan. Dit brengt onoverkomelijke kosten met zich mee. Voor mijn fractie blijft het de vraag of het verstrekken van algemene bijstand zak- of kleedgeldnorm geen betere en vooral meer structurele oplossing zou zijn. Ik krijg hier graag een reactie op van de staatssecretaris.

Ook een deel van het uitvoeringspanel acht een beperking tot bijzondere bijstand niet goed uitvoerbaar en geeft de voorkeur aan het verstrekken van algemene bijstand zak- en kleedgeldnorm. Welk deel van het uitvoeringspanel staat achter dit standpunt? Is het niet alsnog een idee om gemeenten ook de mogelijkheid te geven te kiezen voor algemene bijstand? Als het kabinet de gemeenten vrijheid wil geven, moet het hen ook deze keuzevrijheid bieden. Kan de staatssecretaris mij ervan overtuigen dat gemeenten werkelijk voldoende bijzondere bijstand zullen verstrekken?

Ik weet dat de staatssecretaris een eindeloos vertrouwen heeft in de gemeenten, ik heb dat ook, maar ik wil ook de andere zijde van de medaille laten zien, namelijk dat er gemeenten zijn die niet altijd even ruimhartig en even sociaal met bijzondere bijstand omgaan. De staatssecretaris zal dit met mij eens zijn. Hoe kan worden voorkomen dat mensen die gedwongen worden opgenomen, zijn overgeleverd aan deze minder sociale gemeenten? Hoe kan in die gevallen worden voorkomen dat zij hun kosten niet kunnen betalen en dus toch met schulden en dakloosheid te maken krijgen? Welke bevoegdheid heeft de staatssecretaris als blijkt dat gemeenten niet correct omgaan met de bijzondere bijstandsverlening?

Ik heb nog een aanvullende vraag waarop in de nota naar aanleiding van het verslag niet wordt ingegaan. Acht de staatssecretaris het wenselijk dat mensen die in dezelfde inrichting verblijven en exact dezelfde vaste lasten en kosten hebben, een verschillend bedrag aan bijzondere bijstand ontvangen omdat zij uit verschillende gemeenten komen? Ik ken de argumenten van de staatssecretaris over maatwerk en gemeentelijke verantwoordelijkheid, maar ik vraag hem nu in te gaan op dit verschil. Twee mensen met precies dezelfde kosten, maar twee verschillende inkomsten uit bijzondere bijstand. Acht hij dit moreel gezien acceptabel? Wij weten allemaal dat het niet-gebruik van gemeentelijke regelingen hoog is. Het is noodzakelijk en goed dat de staatssecretaris de gemeenten informeert over de aanstaande wijzigingen. Is de staatssecretaris eveneens bereid om de informatievoorziening te faciliteren voor mensen die gedwongen worden opgenomen, bijvoorbeeld via de instellingen?

Het is de verwachting dat er als gevolg van deze wijziging van de Wet werk en bijstand meer bijzondere bijstand zal worden verstrekt. Hiervoor is extra geld toegevoegd aan het Gemeentefonds. Wat gebeurt er echter als het budget onvoldoende blijkt? Moet het geld verder niet worden geoormerkt, zodat het geld daar terechtkomt waar het nodig is? Het laatste dat mijn fractie zou willen, is dat deze uitbreiding van de doelgroep ten koste zou gaan van andere doelgroepen die recht hebben op bijzondere bijstand of van het armoedebeleid.

Het standpunt van de SP-fractie over de langdurigheidstoeslag zal inmiddels duidelijk zijn. Wij vinden dat de langdurigheidstoeslag gekoppeld moet zijn aan het inkomen dat iemand verdient. Heb je langdurig een inkomen op het sociaal minimum, dan heb je volgens ons recht op een langdurigheidstoeslag, ongeacht de vraag of je perspectief op werk of inkomen uit werk hebt. Het voorliggende wetsvoorstel lost dit probleem niet op. Er wordt nog steeds beslag gelegd op de langdurigheidstoeslag. Desalniettemin is iedere verbetering een stap in de goede richting. Mijn fractie is verheugd dat gedeeltelijk arbeidsongeschikten eenvoudiger aanspraak kunnen maken op de toeslag. Mijn fractie heeft hier heel vaak voor gepleit en het is niet meer dan eerlijk dat het nu eindelijk geregeld wordt.

Ten slotte hoor ik nog graag van de staatssecretaris of deze regeling met terugwerkende kracht ingaat en hoe mensen en gemeenten over de regeling worden geïnformeerd.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Het voorliggende wetsvoorstel vult twee leemten in de huidige wet op. Mijn fractie stemt daar van harte mee in.

De SGP-fractie is voorstander van het geven van het recht op bijzondere bijstand aan mensen die gedwongen worden opgenomen in een psychiatrische instelling. Het zou onrechtvaardig zijn als deze mensen geen recht krijgen op een bijzondere bijstandsuitkering, terwijl ze met geen mogelijkheid in staat zijn om een baan te vinden of te houden. Onze lijn is altijd helder geweest: rechtvaardigheid en barmhartigheid gaan samen op. Mensen die kunnen werken, moeten zo veel mogelijk worden geactiveerd om daadwerkelijk aan de slag te gaan. Als werken ook op de langere termijn op geen enkele manier mogelijk is, mogen en moeten mensen ruimhartig worden bejegend.

Mijn fractie heeft wel een vraag over de praktische uitwerking van deze regeling. Ik zeg op voorhand dat deze vraag niet voortkomt uit een tekort aan vertrouwen in gemeentebesturen, maar zou het voor alle belanghebbenden niet duidelijker geweest zijn als gemeenten administratieve voorschriften waren aangereikt voor de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand. De regering gaat ervan uit dat zowel de gemeente als de instelling en de belanghebbende voldoende baat hebben bij goede onderlinge communicatie. Dat is natuurlijk waar, maar ik ben er niet op voorhand van overtuigd dat die goede communicatie altijd vanzelf tot stand komt.

Over de behandeling van de langdurigheidstoeslag voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten, merk ik op dat mijn fractie het eens is met de Centrale Raad van Beroep dat het onderscheid tussen mensen met bijstand en langdurig gedeeltelijk arbeidsgeschikten onterecht is. Het is voor langdurig gedeeltelijk arbeidsgeschikten namelijk niet gemakkelijker om werk te vinden, zo leert de praktijk. Daarom waardeert de SGP-fractie het dat de uitspraak van de rechter nu in de wet wordt vastgelegd. Wel heeft zij nog zorgen over het feit dat een deel van het Uitvoeringspanel gemeenten de beperking tot bijzondere bijstand niet goed uitvoerbaar acht. Collega's spraken daar ook over. Door het antwoord van de regering in de nota naar aanleiding van het verslag zijn de redenen daarvoor duidelijk geworden. Het is moeilijk om een individuele beoordeling te maken van bijzondere omstandigheden. Daarnaast is het moeilijk om de aanwezigheid en de noodzakelijkheid van gemaakte kosten te bepalen. En hoe bewerkelijk is het niet om te controleren of de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt? Die zorgen van een deel van het panel kan mijn fractie op zichzelf wel begrijpen. Daarom vraag ik de staatssecretaris welke maatregelen hij in overweging heeft genomen en neemt om de uitvoering van de regeling eenvoudiger en minder bewerkelijk te doen zijn.

Mevrouw Spies (CDA):

Voorzitter. Ik kan het deze morgen ook kort houden, want de CDA-fractie steunt dit wetsvoorstel van harte. Desalniettemin maak ik een enkele opmerking. In de eerste plaats wordt in dit wetsvoorstel een voorziening getroffen die ertoe leidt dat mensen die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn, voor een langdurigheidstoeslag in aanmerking komen. Zij moeten dan natuurlijk wel aan alle voorwaarden voldoen. Dat betekent dat dankzij dit wetsvoorstel de facto jaarlijks zo'n 5000 mensen € 400 extra te besteden zullen krijgen. Dat is goed nieuws voor deze mensen, die in de ogen van de CDA-fractie recht hebben op die langdurigheidstoeslag.

Mensen die gedwongen worden opgenomen, krijgen de mogelijkheid om een beroep te doen op de bijzondere bijstand. Mensen die worden opgenomen, verkeren in een buitengewoon benarde positie. Wij moeten proberen, nog grotere ellende in de vorm van schulden, onverzekerd zijn of huisuitzetting te voorkomen. Het wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid om aan deze groep maatwerk te leveren doordat zij nu een beroep op de bijzondere bijstand kan doen. Dat is positief. De CDA-fractie steunt dit dan ook. Net als de regering ben ik van oordeel dat er terecht gekozen wordt voor het maatwerk dat via de bijzondere bijstand kan worden geleverd. In de schriftelijke ronde hebben wij wel een fors aantal vragen gesteld. Die hadden vooral betrekking op de uitvoerbaarheid van al deze voorstellen in de praktijk. Hoe wordt bijvoorbeeld voorkomen dat gemeenten elkaar de bal toespelen ingeval er onenigheid over de woonplaats bestaat? Hoe wordt er voorzien in de juiste informatie om de hoogte van de bijzondere bijstand te kunnen vaststellen en de uitkering op tijd te kunnen verstrekken?

Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording van al dit soort vragen. Op papier lijkt alles goed geregeld. In de ogen van mijn fractie worden de juiste keuzes gemaakt. Betekent dit nu ook dat al haar zorgen als sneeuw voor de zon zijn verdwenen? Nee. Het gaat er nu vooral om dat de uitvoerders van deze wet in de praktijk laten zien dat deze wetswijziging ook het bedoelde effect heeft. Mijn fractie wil bijvoorbeeld niet dat binnenkort blijkt dat gemeenten die een psychiatrisch ziekenhuis binnen hun gemeentegrenzen hebben, vaker opdraaien voor de kosten van bijzondere bijstand voor mensen die in dat ziekenhuis verblijven. De wet schrijft immers niet voor niets voor dat de gemeente waar de persoon woont, de eerst aangewezen gemeente is die de kosten van de bijzondere bijstand moet dragen. Mijn fractie hoort graag van de staatssecretaris hoe hij bijvoorbeeld over een jaar of twee wil kunnen beoordelen of deze wetswijziging ook het beoogde resultaat oplevert. Al met al worden met dit wetsvoorstel opnieuw 5 mln. toegevoegd aan het budget dat beschikbaar is voor de uitvoering van de Wet werk en bijstand, geld dat ook de CDA-fractie graag beschikbaar stelt aan mensen die daar, gegeven hun persoonlijke omstandigheden, een beroep op moeten kunnen doen. Daar staat tegenover dat wij dan wel moeten weten dat dit geld ook daadwerkelijk nuttig wordt besteed. Graag hoor ik van de staatssecretaris hoe hij dit wil gaan beoordelen.

De heer Nicolaï (VVD):

Voorzitter. De VVD-fractie zal instemmen met de wetswijziging die hier voorligt. Ik sluit mij kortheidshalve aan bij de vragen over de uitvoering. De principiële keuze die wordt gemaakt lijkt mij heel logisch om mensen van wie de vrijheid is ontnomen niet over één kam te scheren en om voor dwangopname de mogelijkheid van bijzondere bijstand te creëren.

Er wordt ruimte gegeven aan gemeenten via de bijzondere bijstand. Er zijn natuurlijk ook kosten die mensen niet maken ingeval van opname, zoals voor woonlasten. Hoe wordt een dubbeling voorkomen van kosten die niet worden gemaakt en die wel via de bijzondere bijstand zouden worden vergoed?

Ik hoorde van SGP tot SP verzoeken om instructies aan gemeenten voor het uitsluiten van verschillen. Ik ben er niet voor om dit nader in te vullen, maar ik ben er wel voor om het goed te evalueren. Het zou voldoende moeten zijn als wij over twee jaar een evaluatie krijgen hoe het heeft uitgepakt.

Staatssecretaris Aboutaleb:

Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng over dit belangrijke onderwerp. Voor de geschiedenis memoreer ik nog even dat ik in mijn vorige bestaan zo ongeveer aanstichter ben geweest van de discussie over dit thema. Ik was een van de eerste wethouders die naar de rechter is gestapt vanwege de onduidelijkheid over de vraag wat te doen met deze categorie burgers. De bijzondere bijstand was onhelder in die periode. Ik ben blij dat wij die situatie nu kunnen verbeteren.

Gemeenten zijn gehouden om de uitspraak van de rechter uit te voeren. Dat gebeurt nu ook volop. Mijn voorganger heeft hierover indertijd een brief gestuurd aan de gemeenten. Wat wij vandaag doen, is het codificeren van de praktijk die gemeenten al geruime tijd uitvoeren.

De taxaties van de Kamerleden zijn verschillend, maar grosso modo constateer ik een vrij breed draagvlak voor de correcties van de omissies die wij vandaag met elkaar bespreken.

De heer Fritsma heeft met tevredenheid geconstateerd dat het gebruik van de bijzondere bijstand de aangewezen weg is om dit probleem op te lossen. Dat vindt het kabinet ook. De oplossing middels de Wet werk en bijstand waarover mevrouw Karabulut sprak, biedt niet echt een oplossing. De algemene lijn van het kabinet is dat de Wet werk en bijstand de aangewezen route zou zijn als vangnetvoorziening voor die mensen die beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt. Deze categorie burgers is de vrijheid ontnomen en is dus niet beschikbaar voor de arbeidsmarkt. In hun situatie wordt al voorzien in een aantal kosten van levensonderhoud door de instelling waarin zij verblijven. Dus moet men een voorziening treffen voor het gat dat ontstaat doordat de instelling zelf niet voorziet in zaken zoals de achtergelaten woning, de ziektekostenverzekering en een post voor persoonlijke uitgaven.

In die zin heeft de heer Spekman volkomen gelijk. Laat dit ook een aansporing zijn voor het kabinet om voortdurend alert te zijn wat maatregelen van één ministerie teweegbrengen voor andere domeinen van het kabinetsbeleid. Als mensen een inrichting verlaten, is het natuurlijk vreemd dat zij in een situatie terechtkomen waardoor zij geen vooruitgang kunnen boeken in hun kwaliteit van leven. Daarom is het goed dat wij dit nu op deze manier regelen.

Er zijn zorgen geuit over de bijzondere bijstand. Moeten wij voorschriften meegeven? De SP wil graag dat dit allemaal waterdicht wordt geregeld met voorschriften, ook uit een oogpunt van gelijke behandeling. Ik bagatelliseer het niet. De bijzondere bijstand wordt echter niet vandaag bedacht. Die bestaat al heel lang. Gemeenten voeren die volop naar tevredenheid uit. In twee gemeenten zul je echter niet snel twee identieke gevallen tegenkomen, want er is altijd sprake van persoonlijke omstandigheden die door het gemeentebestuur moeten worden afgewogen. Dat moet beoordelen of sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat iemand net iets anders kan worden behandeld dan een ander. Het klopt dat het uitvoeringspanel niet helemaal unaniem in het oordeel was. Ik heb niet paraat om welk deel het gaat, maar een deel van het panel vindt de uitvoering van de bijzondere bijstand redelijk bewerkelijk, omdat voortdurend moet worden gekeken naar iemands persoonlijke omstandigheden. Die moeten vervolgens worden gevalideerd en getaxeerd. Dat deel van het panel vraagt zich af of het niet verstandig is de WWB erbij te betrekken. Het andere deel van het panel stelt dat, als je de WWB als uitgangspunt neemt, je desondanks moet blijven kijken naar de bijzondere omstandigheden van mensen en dat je dan dus dubbel werk doet. Zij vinden dat argument niet valide. Ook omdat deze mensen niet beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt heeft het kabinet uiteindelijk gekozen voor de bijzondere bijstand als oplossingsrichting.

De heer Fritsma vindt de langdurigheidstoeslag niet de goede oplossing. Ik kom niet terug op de geschiedenis van de totstandkoming van de langdurigheidstoeslag in de Kamer. Ik bespeur echter dat er nog altijd een vrij groot draagvlak bestaat voor deze toeslag. Wij volgen wat betreft de uitvoering de uitspraak van de rechter. Voorlopig volstaan wij daarmee, want ik verwacht dat ik de Kamer mei dit jaar een wetsvoorstel kan doen toekomen, op basis waarvan wij in de toekomst anders met de langdurigheidstoeslag omgaan. Wij zijn voornemens die toeslag te decentraliseren en te dereguleren. Wij kiezen daarvoor, omdat de langdurigheidstoeslag wordt gezien als een inkomensondersteunende maatregel binnen de gemeenten. Wij willen echter dat gemeenten vanwege hun verantwoordelijkheid voor de arbeidsmarkttoeleiding inkomensondersteunende maatregelen treffen die niet ten nadele zijn voor de arbeidsmarkttoeleiding. In die zin moet sprake zijn van evenwichtige ondersteuning, zonder dat sprake is van de armoedeval. Om dat evenwicht in één hand te leggen, komt het kabinet tegen de zomer met een voorstel om anders om te gaan met de langdurigheidstoeslag. Ik zie deze discussie als een signaal hoe de Kamer aankijkt tegen het thema langdurigheidstoeslag.

De heer Fritsma (PVV):

Voorzitter. De PVV maakt zich grote zorgen over de armoedeval. Ik heb er een vraag over gesteld, maar de staatssecretaris kondigt een nieuw voorstel aan. Ik wacht dat dus af. Waarom koppelt de staatssecretaris het verstrekken van een langdurigheidstoeslag niet aan de medische problematiek? Iemand die vanaf zijn 18de vijf jaar in de bijstand zit, krijgt op zijn 23ste een langdurigheidstoeslag, ook al is hij volkomen gezond. In mijn ogen is dat een scheve situatie. Waarom wordt ervoor gekozen die persoon een langdurigheidstoeslag te geven? Daardoor wordt werken onaantrekkelijker.

Staatssecretaris Aboutaleb:

Het kabinet is nog radicaler dan de heer Fritsma als het gaat om jongeren tussen 18 en 27 jaar. Wij spreken binnenkort over een nota over hoe om te gaan met deze leeftijdsgroep. Dan komt de langdurigheidstoeslag voor die categorie in een heel ander daglicht te staan. Ik hoop wel dat de heer Fritsma het met mij eens is dat het noodzakelijk kan zijn inkomensondersteunende maatregelen te nemen. In die gevallen waarin dat gebeurt door gemeenten mag dat niet ten nadele gaan van de toeleiding naar de arbeidsmarkt. Omdat wij het instrument van de toeleiding naar de arbeidsmarkt in handen van de gemeenten hebben gelegd, is het verstandig dat men wat dat betreft naar een evenwicht zoekt. Dat is de algemene lijn. Vervolgens komen wij nog te spreken over de groep tussen 18 en 27 jaar, want voor die groep zal de bijstand in het geheel niet meer van toepassing worden.

De heer Spekman maakt zich zorgen over de raming. Wij hebben op basis van de cijfers waarover wij nu beschikken, een raming gemaakt. Wij baseren ons op cijfers van onder andere het ministerie van VWS. Naar verwachting zullen een paar duizend mensen gebruik gaan maken van deze regeling. Er wordt een bedrag aan de pot van het Gemeentefonds toegevoegd. Het uitgangspunt is dat dit voldoende moet zijn om het te kunnen doen. Ik weet niet of dit in de toekomst ook voldoende zal blijken te zijn. Met de gemeenten zijn afspraken gemaakt hoe wij omgaan met het I-deel en het W-deel voor de komende jaren. Wij hebben met de gemeenten afgesproken dat het geld dat zij overhouden naarmate zij meer mensen vanuit de bijstand richting werk begeleiden, niet meer hoeven terug te storten naar het Rijk voor de komende jaren. Zeker voor de nabije toekomst zien wij zich een voorspoedige situatie aftekenen voor de gemeenten in de daling van het WWB-volume. Misschien mag ik de vraag evenals de vraag van de heer Nicolaï en mevrouw Spies van het CDA interpreteren als een vraag om monitoring, om over enige tijd inzicht te geven hoe het functioneert. Ik wil met alle plezier in overleg ook met de beheerders van het Gemeentefonds, de collega's van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, nagaan hoe wij inzicht kunnen geven hoe zich dit in financiële zin ontwikkelt voor de komende jaren. Daar heb ik geen enkel probleem mee. Vooralsnog ga ik ervan uit dat het bedrag dat is toegevoegd, voldoende zal zijn.

Mevrouw Spies (CDA):

Dat zou ook mijn uitgangspunt zijn. Het gaat mij niet alleen om een evaluatie in financiële zin, maar ook om een meer inhoudelijke evaluatie: komt het geld terecht bij de mensen voor wie wij het nu bestemmen?

Staatssecretaris Aboutaleb:

Ik wil met alle plezier een poging wagen om daarop kijk te krijgen. Het is altijd goed om te zien of wat regering en parlement beogen, ook die uitwerking heeft in de samenleving. Ik kom er zeker op terug. De heer Nicolaï sprak over een jaar of twee. Dat lijkt mij een mooie termijn om af te wachten hoe het uitwerkt en om er dan in een brief aan de Kamer op terug te komen.

Mevrouw Ortega had een reeks van vragen. Zij stemt in elk geval in met de bijzondere bijstand als middel om het eerste probleem te tackelen waarover wij vandaag spreken, namelijk mensen die gedwongen zijn opgenomen. Bij haar bestond nog zorg over de duur van de opname. Het is natuurlijk heel moeilijk om voorspellingen te doen. Volgens de cijfers waarover wij nu beschikken, worden mensen vier tot zes maanden opgenomen. Dat is ook van belang voor gemeenten in hun afweging straks hoe zij moeten omgaan met bijvoorbeeld een woning die mensen achterlaten.

De situatie van tbs'ers, waarover mevrouw Ortega ook zorgen had, ligt iets genuanceerder dan ik uit haar betoog mag opmaken. Er is eigenlijk maar één categorie tbs'ers die volgens de rechter beschouwd zou moeten worden naar analogie van de mensen die volgens de Wet BOPZ zijn opgenomen. Dat zijn de mensen die op zichzelf gestraft worden en opgenomen worden volgens de tbs-richtlijnen, maar van wie de rechter zegt dat zij eigenlijk ontoerekeningsvatbaar zijn. Dat is een heel kleine categorie. Ik heb mij laten vertellen dat het om 120 tot 130 mensen per jaar gaat. In ieder geval komen er van het kabinet geen criteria voor de aanwijzing. Het criterium is de rechter: van welke mensen die tbs opgelegd hebben gekregen zegt de rechter dat zij eigenlijk ontoerekeningsvatbaar zijn. Daaronder valt de betreffende groep, die qua omvang te verwaarlozen zal zijn. Wij moeten daar niet heel veel tijd aan besteden, lijkt mij.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Heeft de staatssecretaris ook een idee van de gemiddelde opnameduur van de tbs'ers in de categorie waarover hij spreekt?

Staatssecretaris Aboutaleb:

Nee, vanuit die invalshoek heb ik het niet benaderd. Het is echt het domein van Justitie. Ik heb daar geen beeld van. Ik heb mij laten vertellen dat periodes van twee jaar en langer voorkomen. Als mevrouw Ortega dat wenst, wil ik het met alle plezier laten uitzoeken via de collega's van Justitie. Ik weet het niet.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Het komt inderdaad wel eens voor dat mensen twee of drie jaar opgenomen blijven. Wij maken ons daar zorgen over. Is het redelijk dat mensen zo lang gebruikmaken van de bijzondere bijstand?

Staatssecretaris Aboutaleb:

Het is aan de gemeenten om dat uit te maken. Daarom is het ook maatwerk. Gemeenten moeten beoordelen of het aanhouden van een woning en het opbrengen van de huur van die woning billijk en redelijk zijn, gezien de termijn van de behandeling. Het is goed om die afweging op gemeentelijk niveau te laten. Als de gemeente het niet billijk en redelijk vindt, moet met de betreffende persoon gesproken worden over andere oplossingen.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Wil de staatssecretaris toezeggen dat dit over een aantal jaren geëvalueerd wordt?

Staatssecretaris Aboutaleb:

Ik heb aangegeven dat ik over twee jaar een doorkijk wil maken hoe een en ander uitpakt. Ik wil geen zware evaluatie. Ik merk dat breed in de Kamer de wens leeft om over enige tijd het effect van deze maatregel te bekijken.

Bij de fracties van het CDA en de ChristenUnie bestaat enige zorg welke gemeente uiteindelijk de rekening betaalt. Is dat de woongemeente of de gemeente waarin de verpleeginstelling gevestigd is?

Ik maak mij daarover weinig zorgen, omdat in de Wet werk en bijstand heel goed wordt aangegeven hoe in deze gevallen gehandeld moet worden. Uiteindelijk is de wilsuiting van betrokkene leidend. Als iemand zijn woning in Den Haag heeft, ingeschreven staat in Den Haag, daar wil blijven wonen maar de verpleeginstelling staat in Veenendaal, dan is het duidelijk dat de gemeente Den Haag aan zet is om de kosten te dragen.

Als uit de wilsuiting van betrokkene iets anders voren komt, is dát leidend. Is de persoon in kwestie bereid om Den Haag als woonplaats op te geven, zich feitelijk te vestigen in Veenendaal en zich daar in te schrijven, dan is duidelijk wie aan zet is.

Het komt inderdaad voor dat gemeenten met elkaar in conflict zijn over wie de rekening betaalt. De Wet werk en bijstand voorziet in een geweldige escalatieladder. In mijn periode als staatssecretaris heb ik drie of vier gemeenten gezien die met elkaar in de clinch zijn. Zij gaan dan niet naar de rechter maar doen op een beroep op de Kroon. Uiteindelijk beslist de Kroon welke gemeente de rekening betaalt. Gezien de uitvoeringspraktijk van de Wet werk en bijstand, maak ik mij daarover nauwelijks zorgen.

Als men bezorgd is dat kleinere gemeenten waarin de verpleeginstellingen staan, de rekening moeten betalen, wil ik die zorg wegnemen.

Mevrouw Ortega sprak over de privacyaspecten omdat een geneesheer-directeur in beeld zou kunnen komen om gegevens te verstrekken, op basis waarvan de gemeente een claim voor bijzondere bijstand kan beoordelen. Zij vraagt in dit verband hoe wordt omgegaan met de kritiek van het College Bescherming Persoonsgegevens.

Ik kan garanderen dat er overeenstemming is met dit college. De door het college gewenste handelwijze wordt in deze situatie volledig gevolgd. Het mooiste is als de persoon in kwestie zelf alle noodzakelijke gegevens verstrekt. Er zijn echter situaties denkbaar waarin iemand dat niet kan of niet wil en dan moeten die gegevens dus anders verkregen worden. In dat geval is voorzien in bescherming van de privacy.

Mevrouw Karabulut van de SP is het eens met de analyse wat er moet gebeuren met de groep mensen die in het kader van de BOPZ is opgenomen, doch trekt een andere conclusie ten aanzien van de uitvoering. Zij vindt de algemene bijstand daarvoor de aangewezen weg. Ik heb net beargumenteerd dat, omdat de WBB vooral de link met beschikbaarheid voor arbeid als criterium aanhoudt, het voor deze groep weinig soelaas zal bieden. Dan zou je een ander traject moeten ingaan, maar daarvoor heeft het kabinet niet gekozen. Bovendien biedt de bijzondere bijstand maatwerkoplossingen. Ik begrijp dat mevrouw Karabulut niet erg gecharmeerd is van die term, maar ik hecht er wel aan omdat die maatwerkoplossingen uiteindelijk voor die burgers soelaas zullen bieden.

Mevrouw Karabulut vraagt hoe je garandeert dat de gemeenten het verstrekken en welke bevoegdheden het kabinet heeft om in te grijpen als dat nodig is. De toegang tot de bijzondere bijstand voor deze groep wordt in de wet geformuleerd als recht en gemeenten behoren de wet uit te voeren. Wat eventueel in aanmerking zou komen voor vergoeding, is ook in de memorie van toelichting opgenomen en is daarmee onderdeel van de wetgeving. Ik ga ervan uit dat gemeenten de wet gewoon uitvoeren. Bovendien zal ik, zoals ik de heer Fritsma zojuist heb beloofd, in een verzamelbrief de gemeenten informeren over de totstandkoming van deze wetgeving, zodat zij dat weten. Maar van veel toegevoegde waarde zal het niet zijn, omdat gemeenten reeds de uitspraak van de rechter uitvoeren. Ik heb er in de afgelopen periode geen klachten over gekregen.

Wel relevant vind ik de opmerkingen van mevrouw Karabulut over de informatie aan cliënten zelf. Zij vraagt of de informatie ook langs de instellingen kan worden verstrekt. Ik zeg graag toe dat ik mij zal beraden met de collega's van Justitie en VWS over de vraag hoe die informatie het best kan worden verstrekt. Het is nogal ingrijpend als iemand zijn inkomen of bijstand verliest, want dan zul je moeten vertellen welke voorzieningen daarvoor in de plaats kunnen komen. Het lijkt mij evident dat wij aandacht besteden aan de informatie aan de cliënten.

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik heb nog een korte aanvullende vraag over het vorige punt. De staatssecretaris gaat over twee jaar de effecten in kaart brengen. Mensen zijn inderdaad niet identiek, maar kunnen wel in identieke omstandigheden verkeren en er kunnen wel degelijk rechtsverschillen uit ontstaan. Wat is de bevoegdheid van de staatssecretaris, als tussentijds blijkt dat gemeenten zich toch niet aan de wet houden? Kunnen wij dan bij hem aankloppen en gaat hij er dan voor zorgen dat mensen overal hetzelfde recht krijgen?

Staatssecretaris Aboutaleb:

Ik heb net aangegeven dat de bijzondere bijstand niet iets is van vandaag. Die wordt al heel lang uitgevoerd, naar tevredenheid. Dat de ene gemeente een persoonlijke omstandigheid van een burger net iets anders weegt dan de andere gemeente, heeft nooit geleid tot problemen. Ik ga er dan ook niet van uit dat het aan de orde zal zijn. Wij hebben het altijd goedgevonden dat de bijzondere bijstand een bevoegdheid van de gemeenten is. Omdat de gemeenten in staat zijn zelfstandig beleidsregels te formuleren op grond waarvan zij de rechten van de burgers kunnen waarborgen, lijkt het mij evident dat wij daarmee genoegen nemen. Bovendien wordt het als recht geformuleerd. Als de gemeenten dat nader uitwerken in lagere regelgeving, bestaat de mogelijkheid van bezwaar en beroep. Als een gemeente zegt "u hebt het nakijken, want ik doe het lekker niet", is er de mogelijkheid van bezwaar en beroep en kan de rechter als uiterste instantie rechtspreken. De praktijk rondom de uitvoering van de bijzondere bijstand staat als een huis.

Mevrouw Karabulut (SP):

Voor alle duidelijkheid, de staatssecretaris erkent wel degelijk dat mensen die in identieke omstandigheden verkeren verschillend kunnen worden behandeld, ook qua vergoeding, door gemeenten. Tegen die mensen zegt hij: als dat het geval is, moet u maar naar de rechter stappen.

Staatssecretaris Aboutaleb:

Wij erkennen al heel lang dat burgers door hun gemeenten verschillend kunnen worden behandeld. Kijk maar naar de woonlasten, die in de ene gemeente heel sterk kunnen verschillen ten opzichte van de andere. Er moet op het lokale niveau wat te kiezen zijn, want anders worden een gemeenteraad en een college van burgemeester en wethouders een uitvoeringsapparaat van het Rijk. Zo hebben wij de gemeentewetgeving niet willen inrichten.

Mevrouw Karabulut (SP):

Het verschil is dat het hier wel om een kwetsbare groep gaat. Dat zou kunnen betekenen dat dit wetsvoorstel niet toereikend is om te voorkomen dat in een gemeente mensen dakloos of onverzekerd raken. Vindt de staatssecretaris dat goed?

Staatssecretaris Aboutaleb:

Laat geen misverstand bestaan over de rijkswetgeving. De overheid formuleert bijvoorbeeld voor het UWV wetgeving op grond waarvan de WW en de WAO kan worden uitgevoerd. Desalniettemin kan het gebeuren dat het UWV een claim onjuist acht, net zoals een gemeente een claim onjuist kan achten. In het geval van het UWV staat het de burger vrij in bezwaar te gaan of beroep aan te tekenen. Uiteindelijk doet de rechter hier in laatste instantie een uitspraak over. Wat er nu gebeurt met de bijzondere bijstand maar ook met veel andere wetgeving die ter uitvoering bij de gemeente is neergelegd, is dat gemeenten gedwongen worden te borgen dat burgers zich ergens op kunnen beroepen. Vandaar dat verordeningen en beleidsregels noodzakelijk zijn om het recht op lokaal niveau te definiëren, waartegen vervolgens de mogelijkheid van bezwaar en beroep bestaat. Dat is precies de spiegelwerking van regelgeving die wij op rijksniveau uitvoeren, die wij genormeerd hebben en bij de uitvoeringsinstanties hebben neergelegd. Ook daar kan een meningsverschil ontstaan over de uitvoering, ook daar moet men tegen die uitspraken bezwaar kunnen aantekenen of in beroep kunnen gaan. Ik deel de conclusie niet dat het voor de burgers meer waarborgen oplevert als de uitvoering wordt neergelegd in de rijkswetgeving in plaats van bij de gemeenten.

Mevrouw Karabulut (SP):

De staatssecretaris acht het moreel acceptabel dat identieke gevallen ook bij deze doelgroep verschillend behandeld worden. Is hij dan bereid om over een jaar, als de verordeningen zijn vastgesteld, inzichtelijk te maken hoe verschillende gemeenten daarmee omgaan? Kan hij dan bijvoorbeeld toelichten welke bedragen in de verordeningen zijn opgenomen?

Staatssecretaris Aboutaleb:

Dat hebben wij nooit gedaan bij de rest van de bijzondere bijstand. Waarom zou het in dit geval dan wel moeten gebeuren? Ik heb ook moeite met de opmerking dat ik het "moreel acceptabel" zou vinden. Daarin ligt de suggestie besloten dat wij immoreel handelen als wij deze stap zetten. Als dat niet zo is, moet mevrouw Karabulut die indruk maar wegnemen. Als zij dat wel suggereert, werp ik die suggestie verre van mij. Het zou heel raar zijn, want dan zouden wij bij veel wetgeving die ter uitvoering bij de gemeenten ligt, ook immoreel handelen. Dat lijkt mij sterk.

Over de informatieplicht aan burgers heb ik zojuist het een en ander gezegd. Over de langdurigheidstoeslag komen wij wat mij betreft nader te spreken. Het kabinet komt hierover tegen de zomer met nadere regelgeving. Ik ben niet van plan om de zaak met terugwerkende kracht te regelen, zoals mevrouw Karabulut vroeg. Ten aanzien van de bijstand in het algemeen geldt geen terugwerkende kracht. Ik ben van plan de verzamelbrief als instrument in te zetten om gemeenten nader te informeren.

De heer Van der Vlies juicht de gekozen oplossing toe. Zijn opmerking dat hiermee leemtes in de wet worden opgevuld, is een juiste constatering. Hij sprak ook over nadere administratieve voorschriften voor de gemeenten. Daarvoor geldt hetzelfde antwoord als ik mevrouw Karabulut heb gegeven. Tijdens de behandeling van de nadere wetgeving over decentralisatie en deregulering van de langdurigheidstoeslag, zullen zijn zorgen over de langdurigheidstoeslag aan bod komen.

De vragen die mevrouw Spies stelde, heb ik inmiddels impliciet beantwoord. Het lijkt mij evident dat er nog even gekeken wordt naar de effecten van deze wetgeving.

De heer Nicolaï uitte zijn zorg over de dubbeling in de vergoeding van kosten. Volgens mij is daar geen reden voor. Een deel van de kosten voor mensen die opgenomen worden in inrichtingen komt voor rekening van de inrichting, dus Justitie, zelf. Het betreft zaken zoals voedsel en dingen die daarmee samenhangen. Het gaat hier nu juist om de andere kosten die daardoor niet gedekt worden. Daarom geldt daarvoor een bijzondere persoonlijke afweging. Er is voortdurend een check of de geclaimde kosten zich ook werkelijk voordoen en of ze op grond van de beleidsregels van de gemeente in aanmerking komen voor vergoeding. De kosten van een woning, een ziektekostenverzekering en enig aanvullend zakgeld om in alle bescheidenheid een aantal persoonlijke uitgaven te dekken, komen in ieder geval in beeld. Iemand mag niet nodeloos onverzekerd zijn en moet bij het verlaten van een inrichting in ieder geval op een woning kunnen terugvallen. Dat zijn de naakte elementen die in een pakket aan de orde zijn. Vervolgens kunnen gemeenten zelf beoordelen of een andere claim gerechtvaardigd, billijk en redelijk is en voor vergoeding in aanmerking komt.

De heer Fritsma (PVV):

Voorzitter. Dat het verstrekken van langdurigheidstoeslagen niet is gekoppeld aan een gezondheidscriterium is een slechte zaak, want gezonde mensen kunnen gewoon werken. Wij hebben een groot aantal vacatures, die nu bijvoorbeeld vervuld worden door Polen in plaats van door vele uitkeringsgerechtigden die het werk ook kunnen doen. Voor deze mensen vormt een langdurigheidstoeslag geen gezonde prikkel om te gaan werken. Het antwoord van de staatssecretaris op mijn vraag hierover doet daar naar mijn mening niets aan af.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het verstrekken van langdurigheidstoeslagen aan bijstandsgerechtigden en personen met een gedeeltelijke WAO-uitkering inhoudt dat langdurige inactiviteit financieel wordt beloond;

overwegende dat deze beloning niet bevorderlijk is voor de arbeidsparticipatie en dat deze beloning de prikkel om te gaan werken logischerwijs eerder afzwakt dan versterkt, hetgeen bijzonder ongewenst is;

verzoekt de regering, te bewerkstelligen dat de Wet werk en bijstand zodanig wordt aangepast dat geen langdurigheidstoeslagen worden gegeven aan mensen die, gelet op hun fysieke en mentale gezondheid, geheel of gedeeltelijk inzetbaar zijn op de arbeidsmarkt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Fritsma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 7(31138).

Staatssecretaris Aboutaleb:

Voorzitter. In mijn eerste termijn heb ik beargumenteerd dat de langdurigheidstoeslag een andere ontstaansreden en wetsgeschiedenis heeft dan de heer Fritsma nu aanvoert. De discussie kan worden voortgezet op het moment dat het kabinet met een wetsvoorstel komt voor deregulering en decentralisatie. Ik heb geen reden om aan te nemen dat deze motie daarvoor dient te worden aangehouden. Er is voldoende grond om de Kamer aanneming van de motie te ontraden.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Wij zullen volgende week dinsdag stemmen over het wetsvoorstel en de ingediende motie.

De vergadering wordt van 11.12 uur tot 14.00 uur geschorst.

De voorzitter:

Op de tafel van de griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.

Naar boven