Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2008 (31200 VI)

, en van:

- de motie-Verdonk/Fritsma over een pilot gesloten opvang voor AMV's (31200 VI, nr. 42).

(Zie vergadering van 14 november 2007.)

De voorzitter:

Door mij zijn schriftelijke antwoorden ontvangen van de minister van Justitie en de staatssecretaris van Justitie op vragen, gesteld in eerste termijn.

Deze antwoorden zullen worden opgenomen in een bijvoegsel bij de Handelingen van deze vergadering.

(Het bijvoegsel is opgenomen aan het eind van deze editie.)2

De voorzitter:

Ik heb begrepen dat er stemmen opgaan om deze hele begroting vanavond nog af te ronden. Ik heb hier geen enkel bezwaar tegen, mits het lukt om de tweede termijn van de kant van de Kamer uiterlijk om kwart over tien af te ronden. Anders stoppen wij en zal de dupliek toch volgende week worden gehouden. Dit lijkt mij een heel heldere, bijna digitale afspraak.

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Minister Hirsch Ballin:

Mevrouw de voorzitter. Dank aan de woordvoerders voor de vele vragen en opmerkingen en voor de betrokkenheid bij het beleidsterrein justitie die daaruit spraken.

De begroting geeft het budgettaire kader voor het justitiebeleid voor 2008. Er is in deze begroting een aantal uitgaven verhoogd, met name in pijler 5, tot een totaal van ruim 66 mln. in 2008 en ruim 188 mln. in 2011. Dit geld wordt ingezet voor onderwerpen die gisteren ook van de Kamer veel aandacht hebben gekregen, zoals de bestrijding van georganiseerde criminaliteit, overlast, geweld, agressie, diefstal en recidive. Het zal ook gebruikt worden om respect te bevorderen; het gaat dus niet alleen om een dag van respect, maar wat ons betreft om jaren van respect. En verder noem ik nog het justitiële jeugdbeleid. Daarnaast zijn er de nodige middelen toegevoegd ten behoeve van het asielbeleid, bijvoorbeeld voor brandveiligheid bij de opvang van asielzoekers en voor de eenmalige regeling in relatie tot de VNG. En uiteraard is er ook sprake van een aantal ombuigingen, zoals vastgelegd in het coalitieakkoord. Voorbeelden daarvan zijn de taakstellingen op het gebied van rechtsbijstand, meerpersoons celgebruik, jeugd en recidivisten.

Al met al is er sprake van een weloverwogen financieel pakket. Het is voldoende voor de ambities van Justitie, maar niet ruim bemeten. Ik kom hierop aan het eind van mijn antwoord nog terug. Bovendien leert de ervaring dat zich altijd onvoorspelbare dingen voordoen, die bij de opstelling van de Voorjaarsnota 2008 zullen moeten worden bezien.

Ik wil eerst even stilstaan bij een aantal bij uitstek belangrijke algemene uitgangspunten, waarbij ik meteen zal ingaan op een aantal vragen daarover. Wij zullen ook een blik werpen op de toekomst na het komende begrotingsjaar, want de verantwoordelijkheid voor het functioneren van de rechtsstaat is moeilijk van jaar tot jaar te begrenzen. Ze is doorlopend en ze houdt zich niet aan beperkingen, zoals kabinetsperioden, portefeuilles of grenzen. Een flink deel van de vragen hebben wij schriftelijk beantwoord, voor de beantwoording van de overige vragen hebben de staatssecretaris en ik een taakverdeling gemaakt. Ik teken hierbij aan dat wij wel de taken hebben verdeeld, maar niet het ministerie van Justitie. Er is dus één justitiebeleid en daarvoor leggen wij nu en op andere momenten gezamenlijk verantwoording af.

Wij zien het als onze cruciale opdracht om bij de burgers van ons land het vertrouwen in de rechtsstaat te bestendigen en om het waar nodig te versterken. Er zijn veel factoren op dat vertrouwen van invloed. Al is de rol van de overheid beperkt en gebonden aan de grenzen van de rechtsstaat, essentieel en onmisbaar is die rol wel. Incidenten en spanningen stellen dit vertrouwen soms op de proef, maar uit onderzoek, ook van het Sociaal en Cultureel Planbureau, blijkt dat de gevolgen daarvan maar tijdelijk zijn. Dat neemt niet weg dat ook de afgelopen maanden er, helaas, weer spanningen en onrust in de woonwijken van de grote steden waren. De gebeurtenissen in Slotervaart in Amsterdam en in Kanaleneiland in Utrecht zijn daarvan voorbeelden. In de belevingswereld van individuen zijn voortdurende discriminatie, de ontvreemding van een fiets of de ontsnapping van een tbs'er evenzeer incidenten die het vertrouwen aantasten. Die incidenten zullen echter nooit helemaal te voorkomen zijn, maar onze inspanningen zijn er uiteraard opgericht om die wel zoveel mogelijk te voorkomen.

Nog belangrijker achten wij het om als overheid met een juiste, tijdige en afdoende reactie te voorkomen. Als zich een incident voordoet, proberen wij steevast niet het incident, maar de dieper gelegen oorzaak van het incident van een adequaat antwoord te voorzien. De overheid is er voor de burger en niet andersom. De Nationale ombudsman zei twee geleden op het jubileum van dit instituut: maar de overheid kan het niet alleen. Het is onze verantwoordelijkheid om bij te dragen aan de versterking van het vertrouwen in onze rechtsstaat in de hoop daarmee burgers, ondernemers, bedrijven en maatschappelijke organisaties ertoe te bewegen om een steentje bij te dragen. Alleen als wij elkaar helpen, kan Nederland blijven functioneren zoals het een beschaafd land betaamt en kan het een land zijn waarin veiligheid, stabiliteit en respect basale en door iedereen gedeelde waarde zijn die horen bij een samenleving waarin mensen zich veilig, vertrouwd en onderling verbonden weten.

Dat vraagt van burgers en bedrijven dat zij hun verantwoordelijkheid nemen. Onze taak is het daarbij om toe te lichten wat de waarden van de rechtsstaat betekenen, waarom die van belang zijn en hoe men daarmee in de praktijk moet omgaan. Als er vragen zijn over de onduidelijkheid van de instituties en over de werking ervan, zullen wij met begrip, maar tegelijkertijd met duidelijkheid daarop een antwoord moeten kunnen geven. Straks kom ik te spreken over de kwestie van noodweer. Die werd gisteravond aan de orde gesteld. Ik vermeld nog dat ik samen met mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de commissie onder voorzitterschap van prof. Van der Donk, de voorzitter van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, heb gevraagd om advies uit te brengen en daarin te zeggen hoe de kernwaarden van onze rechtsstaat beter zouden kunnen worden uitgedragen. Dat advies verwachten wij in januari.

Werken aan vertrouwen vereist in de eerste plaats het geven van het goede voorbeeld door de overheid en door overheidsfunctionarissen. Dat betekent dat ook moet worden gelet op doorlooptijden van procedures. De heren Van der Staaij en Heerts spraken daarover. Het werken aan een verdere verkorting van de doorlooptijden behoort tot onze prioriteiten. Daarbij willen wij streven naar het halen van de zogenaamde Kalsbeeknorm, die ook voor andere doorlooptijden het referentiekader zal zijn.

Vertrouwen kun je niet opleggen of afdwingen. Vertrouwen moet je winnen en onderhouden. Als de overheid zichzelf niet aan het recht houdt, wordt het vertrouwen ondermijnd. Daarom is het nodig om adequaat te reageren als het vermoeden bestaat dat het functioneren van de overheid gebreken kent. Het instellen van een commissie voor de evaluatie van afgesloten strafzaken is een voorbeeld van adequaat reageren. Het is ook een voorbeeld van de bereidheid om onder te ogen zien dat mogelijk ergens fouten zijn gemaakt. Ik leg de nadruk op "mogelijk", want de vraagstelling voor de commissie is of die zijn gemaakt. Er wordt niet gezegd dat die zijn gemaakt. Vervolgens is het zaak, aan de uitkomsten van het werk van de commissie consequenties te verbinden. Op die manier houden de verschillende organisaties en instituties elkaar in een subtiel, maar belangrijk evenwicht.

Om de reden die ik gaf wil ik de vraag die de heer De Wit heeft opgeworpen, namelijk of een apart herzieningsorgaan, een orgaan dat op de een of andere manier toeziet op mogelijke feilen in de strafrechtspleging, serieus nemen zonder deze gedachte als de meest wenselijke te zien. Ik meen dat het verstandiger is om de weg te gaan van het bezien van het functioneren van de herzieningsprocedure. Zoals ik zei, heeft het College van procureurs-generaal de commissie Evaluatie afgesloten strafzaken ingesteld. De commissie heeft tot taak aan dit college te adviseren en dit college kan besluiten om, zoals onlangs is gebeurd, de procureur-generaal bij de Hoge Raad te adviseren om een herziening te overwegen. Het voornemen van mijn voorganger om de werkzaamheden van deze commissie na anderhalf jaar te evalueren, neem ik graag over. Wij volgen de werkzaamheden en bevindingen van de commissie nauwgezet. Ik sluit niet uit dat een en ander zal leiden tot een wetsvoorstel. In het instellen van een raad of commissie, zoals de heer De Wit gisteren bepleitte, zie ik op dit moment eerder een complicatie dan een voordeel. Zoals gezegd, wij nemen dit onderwerp serieus en ik verwijs in dit verband naar de verbeteringen die bij het NFI en bij het functioneren van het OM in gang zijn gezet.

De heer De Wit (SP):

Is de minister het met mij eens dat wij al een stap gemaakt hebben naar een onafhankelijker beoordeling van een aantal zaken op de fouten die mogelijk gepleegd zijn door het bestaan van de commissie-Posthumus II? De minister is het wellicht met mij eens dat die afwijkt van het huidige systeem in onze Nederlandse wetgeving, waarbij het oordeel van de ene rechter wordt getoetst door een andere.

Minister Hirsch Ballin:

Ja, dat ben ik met de heer De Wit eens.

De heer De Wit (SP):

Maar is het dan voor de minister een tijdelijke oplossing? Of zegt hij: wij hebben nu ervaring met dit fenomeen en wij zullen dus op een of andere manier moeten zien hoe wij een en ander in de toekomst continueren? Ik begrijp dat hij het wil evalueren, maar wellicht kun je dat loslaten en teruggaan naar de oude situatie, waarbij de noodzaak van zo'n toetsing buiten de rechterlijke organisatie zijn voordeel heeft bewezen.

Minister Hirsch Ballin:

De heer De Wit zegt terecht dat er ervaring mee is opgedaan. Het gaat erom die ervaringen te beoordelen en te benutten bij het vervolg. Na de kwestie van de Schiedammer parkmoord zijn er conclusies getrokken. Deze commissie is niet de enige. Er zijn verbeteringen aangebracht in de werkwijze bij het Openbaar Ministerie. De rechterlijke macht heeft aan bezinning op eigen functioneren gedaan. Men moet niet onderschatten wat de ervaring met de Schiedammer parkmoord teweeg heeft gebracht, ook bij rechters onderling. Het Openbaar Ministerie organiseert nu voor zichzelf meer systematische tegenspraak in zaken die daartoe aanleiding geven. Het forensische aandeel daarin is aanzienlijk versterkt. De situatie van na de Schiedammer parkmoord mag men niet zomaar transplanteren naar de toekomst.

Ik bevestig dat wij evalueren hoe de herzieningsprocedure werkt. Daarbij is met name van belang of voor die herzieningsprocedure een passende en heldere ingang te vinden is. Dat zal worden bezien op het moment dat die evaluatie klaar is. Mij lijkt het het beste om, naar de inzichten die wij nu hebben, na te gaan of er aanleiding is tot verbeteringen. Ik sluit daarbij wetswijzigingen niet uit, zonder op dit moment daartoe te concluderen. Daarin zie ik meer heil dan in het creëren van een nieuw afzonderlijk orgaan.

De heer Teeven (VVD):

Gisteren bespraken wij of het novum aanleiding geeft om dat begrip opnieuw te bekijken bij de herziening. Enige tijd geleden heeft in NRC Handelsblad een artikel gestaan van de voorzitter van het College van procureurs-generaal, de heer Brouwer, die zei: je zou eens moeten nagaan of er ruimte is in de onherroepelijke vrijspraak. Is dat ook de bedoeling straks bij de heroverweging van de herzieningsprocedure?

Minister Hirsch Ballin:

Ik ben mij ervan bewust dat er nog andere vragen zijn, zoals onlangs naar aanleiding van een situatie waar de hoofdofficier van Justitie te Rotterdam aandacht voor vroeg. Ook dat wordt serieus genomen en kan aan de orde komen bij de bezinning op de inrichting van de herzieningsprocedure.

De bestrijding van criminaliteit is essentieel om de samenleving veiliger te maken. Duidelijk moet zijn dat misdaad niet loont en dat de overheid de burgers terzijde staat door de handhaving van het recht. Bepaalde vormen van criminaliteit en overlast, zoals delicten die gepaard gaan met de toepassing van geweld, blijken in de praktijk erg weerbarstig. Bij dit soort vormen van overlast moeten wij ons realiseren dat dit een ernstige aantasting is van het klimaat, het gevoel van veiligheid in de publieke ruimte maar ook in de privésfeer. Het is bekend dat een groot deel van deze criminaliteit is toe te rekenen aan een relatief kleine groep personen die in hoge mate resistent lijken te zijn voor de gebruikelijke soort reacties van de overheid. De recidive onder deze groep, vaak jongeren of jongvolwassenen, is ook veel te hoog. Dat is dan ook één van de onderwerpen van de brief over het project Veiligheid begint bij Voorkomen, die de Kamer op 6 november heeft ontvangen. Dit project omvat zowel georganiseerde als kleine criminaliteit. Beide zijn gezagsondermijnend en destabiliserend voor de samenleving, zij het op verschillende niveaus en op verschillende manieren.

Veiligheid begint bij Voorkomen onderscheidt zich door de nadruk die is gelegd op een combinatie van preventie, bestuurlijke en strafrechtelijke handhaving en nazorg. Het kabinet wil dat doen in nauwe samenwerking met het lokale bestuur, het Openbaar Ministerie, de politie, de woningcorporaties, arbeidsmarktorganisaties, onderwijs, zorg en andere maatschappelijke organisaties. Met name die samenwerking die daarin en in de daarin ten grondslag liggende akkoorden is vastgelegd, zien wij als cruciaal. Daarbij gaat het ook om samenwerking met de VNG op het gebied van het lokale preventiebeleid, bijvoorbeeld de inrichting van veiligheidshuizen die wij in alle regio's willen realiseren. De reductiedoelstellingen zijn daarin vervat, ook op het gebied van het aantal geweldsdelicten. In reactie op de vraag van de heer Teeven inzake de winkelcriminaliteit merk ik op dat de politie eerder dit jaar in het overleg met de detailhandel de preventieve maatregelen al heeft geïntensiveerd. Er is tussen 2004 en 2006 een spectaculaire daling waarneembaar, met name van inbraak, diefstal en geweld. Maar het aantal overvallen, vooral op de horeca en de detailhandel, is in dit jaar aan het stijgen. Daaraan gaan wij niet voorbij, uiteraard niet. Het overleg daarover met het bedrijfsleven wordt voortgezet, zoals blijkt uit het Actieplan Veilig Ondernemen, deel 3, dat wij onlangs aan de Kamer hebben toegestuurd. In het kader daarvan wordt in het eerste kwartaal van 2008 met de detailhandel een nieuw convenant inzake winkelcriminaliteit gesloten, met daarin nieuwe afspraken over de aanpak van overvallen.

Het gebruik van zwarte lijsten en de beperkingen die deze ondervinden ten gevolge van privacybeschermende bepalingen staat ter discussie, zo bleek gisteren onder meer uit het betoog van mevrouw Van Velzen. Dit wordt bezien door de commissie die zich buigt over het evenwicht tussen de bescherming van privacy en veiligheid. Samen met mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal ik zeer binnenkort een commissie instellen die zich daarmee bezighoudt. Ik kom er straks nog in ander verband op terug. Een aanpalend onderwerp dat door de heer Heerts werd aangesneden, namelijk de bestrijding van de financieel-economische criminaliteit krijgt eveneens onze aandacht. In de brief over het project Veiligheid begint bij Voorkomen zijn ook daarover mededelingen gedaan. Ik hoop dat dit, als ik mij deze korte verwijzing mag veroorloven, duidelijk maakt dat wij de punten die de heer Heerts terecht gisteravond onder de aandacht bracht serieus nemen. Daar wordt aan gewerkt met inzet van de middelen die in ons beleidsprogramma zijn voorzien.

De heer Teeven heeft een lik-op-stukaanpak bepleit van jonge criminelen. Ik vertrouw erop dat hij ook daarin herkenningspunten zal vinden. Bij verschillende werkbezoeken die ik de laatste tijd heb afgelegd – meest recent nog aan Amsterdam-Slotervaart – kwam onder de aandacht hoe moeilijk wij erin slagen om een adequate reactie te geven op groepen jongens of jonge mannen tussen de negen en de vijftien jaar, die zeer veel overlast veroorzaken, die de buurt terroriseren, die resistent lijken te zijn voor de bestaande middelen om gedrag te corrigeren, waarin Antilliaanse en Marokkaanse jongeren oververtegenwoordigd zijn. Dat is precies een van de redenen waarom wij verwachten en verlangen dat in de opzet van een veiligheidshuis, waarin elk geval kan worden besproken, een passende reactie wordt gegeven op het wangedrag, overlast en criminaliteit van deze jongens en jonge mannen. Dat vereist ook een voldoende arsenaal van handhavingsmiddelen die worden ingezet. Het is duidelijk dat de frequente herhaling van korte vrijheidsstraffen en taakstraffen daarvoor inadequaat is. Dat is een van de redenen waarom bij de Eerste Kamer het wetsvoorstel gedragsbeïnvloedende maatregelen jeugdigen aanhangig is. Ik hoop ook dat dit spoedig is afgehandeld. Dat is overigens niet het enige. Het komt ook aan op de instellingen van zorg, op de nazorg, op de nadetentie, op de nieuwe instrumenten die voor een deel zullen moeten worden ontwikkeld. Ik noem daarbij in het bijzonder de jongens die nog niet op de leeftijd van de toepassing van het jeugdstrafrecht zijn gekomen. Trouwens ook voor de aanpalende groep jongens, van pakweg tussen de 12 en de 15 jaar, geldt dat een op de persoon toegesneden aanpak nodig is die ook een verbetering van de diagnose-instrumenten omvat, evenals de mogelijkheid om andere passende antwoorden te geven dan de gebruikelijke. Wij hebben natuurlijk de ondertoezichtstelling, om maar iets te noemen, maar wij zullen nagaan hoe kan worden bereikt dat in beeld komt ten eerste welke feiten van deze jongens tot optreden aanleiding geven en ten tweede welke andere reacties mogelijk zijn dan de gebruikelijke. Dat heb ik ook toegezegd naar aanleiding van het werkbezoek aan Slotervaart.

De heer Kamp (VVD):

De minister en ik zijn misschien allebei nog een beetje ouderwets. De politie heeft in de wijk waar de minister nu over spreekt en waar het politiebureau is gevestigd aan het August Allebéplein, 540 criminelen geregistreerd. Het is bijna ongelooflijk dat je in zo'n wijk de situatie nog in de hand kunt houden. Meent de minister niet ook dat je er bij zulke aantallen met individuele aanpak en trajecten niet meer uit komt? Is het niet nodig dat politie en justitie iemand die ontspoort, ernstig wangedrag vertoont of een misdrijf pleegt, uit zo'n wijk halen en hem het hele circuit achter elkaar laten doorlopen, om hem pas nadat de straf is uitgezeten of nadat er gecorrigeerd is, in de oude situatie terug te laten keren? De problematiek die achter die aantallen zit begint natuurlijk bij een slechte opvoeding of slechte prestaties op school. Het lijkt mij dat wij dan niet meer van dit soort drastische maatregelen kunnen afzien.

Minister Hirsch Ballin:

De heer Kamp heeft ongetwijfeld onze brief over het project "Veiligheid begint bij voorkomen" gezien. Misschien past die wel bij zijn kwalificatie van "drastisch". Het gaat mij nu echter niet om de kwalificatie drastisch of niet drastisch, het gaat mij om de inhoud van het beleid dat wij voeren. Ik ben geweest in de genoemde wijk. Ik ken ook de situatie in andere wijken met in meer of mindere mate vergelijkbare problemen. Daardoor weten wij dat wij de enige honderden, die de heer Kamp nu noemt, niet over één kam mogen scheren. Er is niet één standaardpakket dat past bij de groep waar hij het over heeft. Er is niet één standaardtype reactie. Als iemand zou menen dat te kunnen bedenken, dan zouden wij snel tot de conclusie moeten komen dat wij dat niet kunnen toepassen en dat het ofwel te veel of te zwaar is, en in heel veel gevallen verkeerd. Binnen de groep die de heer Kamp net noemde, zitten enorme verschillen. Voor sommigen is een vrijheidsstraf, een veroordeling tot een gevangenisstraf of plaatsing in een justitiële jeugdinrichting helemaal niet de goede maatregel. Voor anderen geldt dat alleen maar een gesprek met het thuisfront, voor dat er is, ook niet voldoende is. Er zijn trouwens gevallen waarin dat wél de goede reactie is. Bij het bezoek aan Slotervaart is ons met veel nadruk verteld dat de benadering in de zin van "zorg ervoor dat in de gezinssituatie de correctie van beginnend wangedrag plaatsvindt" soms wel helpt. Er zijn geen standaardpakketten voor een standaardgroep die wij op enige honderden kunnen bepalen.

Wij moeten wel iets anders doen voor een harde kern die in een van de wijken van Amsterdam eerder op 33 moet worden bepaald en die resistent is voor het gebruikelijke type interventies. Daar heb ik net over gesproken. Ik hoop dat de heer Kamp dat ook heeft genoteerd. Daarom zijn wij gekomen met het wetsvoorstel voor gedragsbeïnvloedende maatregelen jeugdigen. Voor de jonge jongens die daarmee meelopen, moet er weer iets anders zijn. Hen moet je niet onderwerpen aan de gedragsbeïnvloedende maatregelen jeugdigen. Hen moet je niet in een justitiële inrichting plaatsen, maar je moet er wel op tijd bij zijn. Wij hebben inmiddels goed onderzoek naar hoe zo'n loopbaan zich ontwikkelt, en daarnaar wordt nog nader onderzoek gedaan. Uit alle onderzoek blijkt dat je heel zorgvuldig en heel tijdig moet reageren. Dat is wat wij doen. De heer Kamp gebruikt graag het woord "drastisch". Misschien is dat wel veel drastischer of in ieder geval veel effectiever dan wanneer wij proberen zo'n groep van enige honderden over één kam te scheren.

De heer Kamp (VVD):

Ik gebruik niet graag het woord "drastisch". Ik houd ook niet van over één kam scheren, maar ik vind het niet prettig dat u over 33 spreekt, terwijl bij de politie in die wijk 540 criminelen zijn geregistreerd. Ik denk dat het daar normaal wordt gevonden om de politie uit te lachen en de volgende dag lachend terug te komen en weer door te gaan als je iets hebt gedaan. Ik vind dat wij die cultuur moeten doorbreken. Ik denk dat de wijze van optreden van politie en justitie in dat soort wijken heel anders moet zijn dan wij in het verleden gewend waren. Daar moet echt lik op stuk plaatsvinden.

Minister Hirsch Ballin:

Ik denk niet dat ik mezelf moet herhalen. Wij zijn het erover eens dat de groep die zich in zo'n wijk schuldig maakt aan criminaliteit, veel groter is dan die 33. Als de heer Kamp de film van wat ik net heb gezegd, als het ware even terugspeelt, zal hij beluisteren dat ik het net als hij had over honderden. Binnen die honderden is een harde kern van 33 bij wie de gebruikelijke aanpak niet werkt. Lik op stuk is inderdaad staand beleid. Het gaat om de vraag welke maatregel daarop volgt wanneer wij dat vaststellen.

De heer Anker wees terecht op de notitie Voorkomen is beter dan weer voorkomen. Het beleid van de notitie Veiligheid begint bij voorkomen houdt in: preventie van geweld en van risicofactoren zoals alcohol, drugs, wapenbezit, geweldsbeelden, die zoals wij weten katalysator kunnen zijn van wangedrag, huiselijk geweld en overmatig alcoholgebruik, dat kan leiden tot escalatie. De heer Anker heeft terecht aandacht gevraagd voor de "doe normaal"-aanpak. Daarmee is in Rotterdam ervaring opgedaan, naast andere positieve ervaringen. Ik wijs op de ervaringen in de wijk Spangen, die zeker mee zullen wegen en verder worden verwerkt in het beleid dat wij in deze brief hebben geschetst en de komende tijd gaan uitwerken.

De heer Heerts (PvdA):

Ik zit nog even te kauwen op de opmerking dat lik op stuk staand beleid is. Is dat alleen in die probleemwijken of landelijk? Is het aan de lokale driehoek om dat in een bepaalde wijk of bij bepaalde probleemjongeren van toepassing te verklaren?

Minister Hirsch Ballin:

Het lik-op-stukbeleid is geen nieuw idee. De eerste toepassingen waren geruime tijd geleden bij de verkeerscriminaliteit. Het is bekend dat elke reactie op wangedrag, ook een strafrechtelijke, zo snel mogelijk op het feit moet volgen. Waar wij zorgen over hebben, is dat bij een deel van de reacties die passen bij de jongemannen waarover wij net spraken, nog te veel procedures en rapportages volgen. Om die reden is het veiligheidshuis zo'n belangrijke formule, omdat het verschillende instanties, zoals gemeenten, Openbaar Ministerie, politie, onderwijs, jeugdzorg en de instelling voor nazorg bij elkaar brengt. Ik breng nadrukkelijk onder de aandacht dat de nazorg na de detentie ook op orde moet zijn, omdat wij niet de situatie moeten hebben dat men na een korte of langere vrijheidsbeneming vrijkomt en dan teruggaat naar de vrienden waar men vandaan is gekomen.

De heer Teeven (VVD):

De minister spreekt over de groep van 9 tot 15 jaar in Slotervaart. Hij is daar geweest, maar ik heb daar drie jaar gewerkt als officier van justitie. Er is daar ook een groep van 17 tot 24 jaar. Bij de 16- en 17-jarigen die tot die groep behoren, zit een harde kern waarover de heer Kamp ook sprak. Denkt hij nu werkelijk dat hij die groep nog kan pakken met gedragsbeïnvloeding? Zij lachen zich helemaal een breuk als zij terugkomen van de jeugdrechter en na zeer ernstige delicten binnen een maand of vijf weer op straat staan. Denkt hij niet dat bij die groep het volwassenenstrafrecht moet worden gehanteerd?

Minister Hirsch Ballin:

Tot die groep, die trouwens qua leeftijd en samenstelling fluctueert, behoren ook mensen bij wie die mogelijkheid die in ons Wetboek van Strafrecht is vervat, passend is. Ik meen dit onlangs al te hebben geantwoord op een soortgelijk betoog van de heer Teeven. Er zijn inderdaad situaties waarin je het volwassenenstrafrecht kunt en moet toepassen bij personen die nog niet de gewone leeftijd daarvoor hebben bereikt. Het omgekeerde kan trouwens ook voorkomen, maar wij hebben hier een groep waarbij meer het een dan het ander geldt.

De heer Teeven (VVD):

De minister antwoordt op schriftelijke vragen van mijn fractie dat de rechter dat volwassenenstrafrecht maar in minder dan 1% van de gevallen toepast op 16- en 17-jarigen. Mijn vraag vandaag ziet er nu juist op of het in Slotervaart niet wenselijk is dat de minister en de Kamer als wetgever zeggen dat daar de mogelijkheid voor het openbaar ministerie moet worden gecreëerd om die 16- en 17-jarigen veel vaker voor de volwassenenrechter te brengen, zodat zij langer in detentie gehouden kunnen worden. Dat heeft ook een uitstralende werking naar die groep in Slotervaart.

Minister Hirsch Ballin:

Die mogelijkheid bestaat. Wij kunnen die inderdaad onder de aandacht brengen. Ik betrek deze waardevolle suggestie graag bij de uitwerking van deze voornemens. Ze kan bijdragen aan het op maat creëren van sancties.

Met de opmerkingen van de heer Van Haersma Buma over de veiligheidshuizen was ik het zeer eens. In het veiligheidshuis wordt de samenwerking tussen gemeente, politie, justitie en de zo-even door mij genoemde instellingen, zoals zorginstellingen, op een hoog niveau gebracht. Ook de Centra voor Jeugd en Gezin en zorgadviessystemen op scholen horen erbij. De staatssecretaris van Justitie en ik hechten zeer veel waarde aan de integrale aanpak die daarmee wordt gerealiseerd. Ik vermeld erbij dat het onze bedoeling is om in de komende tijd elk van de bestaande veiligheidshuizen te bezoeken en om te bevorderen dat er veiligheidshuizen tot stand komen in de regio's waar ze nog niet zijn.

De heer Anker (ChristenUnie):

Excuus dat ik wat laat aankom, maar er werd net geïnterrumpeerd toen de minister een opmerking van mij besprak. Ik wil die nog even aanscherpen. Het "doe normaal"-verhaal waarvoor ik regelmatig aandacht heb gevraagd, zal worden verwerkt in de nota Veiligheid begint bij voorkomen. In het coalitieakkoord staat dat allerhande gedragsbeïnvloedende maatregelen onder het kopje "doe normaal" moeten gaan vallen. Mijn voorganger als woordvoerder heeft een tijd geleden het initiatief hiertoe genomen. Ik moet er een beetje op passen. Vandaar ik dat graag hoor welk tijdpad daarbij zal worden gevolgd.

Minister Hirsch Ballin:

Ik denk dat wij dit het beste kunnen betrekken bij de verdere uitwerking van de voornemens betreffende het wetsvoorstel Tegengaan overlast. Daarin zijn bevoegdheden voorzien voor zowel de officier van justitie als de burgemeester. Ik denk dat het zich heel goed laat verbinden met de positieve ervaringen met het "doe normaal"-bevel waarvan de heer Anker melding heeft gemaakt. Ik weet ook zeker dat zijn voorganger als Justitiewoordvoerder er graag bij betrokken zal blijven om erover mee te denken. Wij zullen deze gedachte zeker niet uit het oog verliezen.

De heer Van Haersma Buma heeft een pleidooi gehouden voor het vergroten van de reikwijdte van de Opiumwet. Wij hebben er al vaker over gesproken. Bij het onderdeel van de programmatische aanpak van de georganiseerde hennepteelt wordt voortgebouwd op de ervaringen die in de zuidelijke politieregio's in de pilots zijn opgedaan. De heer Van Haersma Buma pleitte ervoor om artikel 10a van de Opiumwet een ruimer bereik te geven. Op het eerste gezicht is dat aantrekkelijk, als wij uitsluitend kijken naar de bestrijding van grow shops, maar per definitie heeft strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen een zeer grote reikwijdte en is daardoor misschien toch weer verderstrekkend dan de heer Van Haersma Buma bedoelde. Er zijn in ieder geval ook andere mogelijkheden om grow shops aan te pakken. Ik noem het onderzoek naar de herkomst en financiering van de aangetroffen apparatuur. Als sporen leiden naar een grow shop dan zijn van toepassing delicten als uitlokken van en medeplichtigheid aan al dan niet professionele wietteelt. Dan kom je dus ook in dezelfde sfeer van voorbereidingshandelingen. Ik sluit niet uit dat wij bij de verdere evaluatie en beoordeling tot de conclusie kunnen komen dat de wetgeving daarin wel toereikend voorziet. Als de pilot in een andere richting wijst, zal ik mij daar niet voor afsluiten.

De heer De Roon stelde een vraag over de bewegwijzering naar de coffeeshops. Hij viel over mijn schriftelijke antwoord over de wegwijzers die in Terneuzen zijn aangebracht om de verkeersoverlast voor de burgers te beperken. Daarin was het woord "begrip" gebruikt voor de wens om op deze manier de verkeersoverlast tegen te gaan. De heer De Roon wilde weten of ikzelf de weg kwijt was. Welnu, dat is niet het geval. Wij zouden natuurlijk een pilotstudie kunnen laten uitvoeren naar het plaatsen van wegwijzers die potentiële drugsgebruikers het bos insturen. Ik hoop echter dat hij, met mij, wil onderkennen dat wij een gedoogbeleid onder voorwaarden hebben, dat meebrengt dat overlast moet worden voorkomen.

Een belangrijk instrument in de aanpak van dit soort problemen is ook het veiligheidshuis; de heer Van Haersma Buma vroeg daar terecht aandacht voor. In de veiligheidshuizen wordt de samenwerking op gang gebracht. Ook de zorgadviesdienst hoort daarbij. Een ander onderwerp dat hij gisteravond indringend aan de orde stelde, was de aanpak van de georganiseerde misdaad. Inderdaad moet dit niet alleen prominent op de justitiële agenda staan, maar ook op de parlementaire agenda. Ik kan hem goed volgen als hij zegt dat het van belang is om een aanpak te ontwikkelen die is gebaseerd op een grondig inzicht in de problematiek van de georganiseerde misdaad, in het bijzonder waar verwevenheid dreigt tussen onderwereld en bovenwereld.

Dat is ook de kern van het Versterkingsprogramma georganiseerde misdaad. Ik wil dit hierbij onder de aandacht van de Kamer brengen. In het vervolg op de aangekondigde ontwikkelingen in ons beleid, is het mijn bedoeling om de Kamer vóór het kerstreces een versterkingsprogramma georganiseerde misdaad toe te sturen. Ik denk dat dit behulpzaam kan zijn bij de beoordeling van de behoeften aan informatie en maatregelen. Ik zal alvast iets zeggen over dit werk in uitvoering bij Justitie. Het programma zal zich niet alleen richten op de opsporing en vervolging van individuele daders en de ontmanteling van criminele organisaties, maar ook op de achterliggende gelegenheidsstructuren. De verwevenheid van onder- en bovenwereld, die zich onder andere manifesteert in de vastgoedsector, verdient inderdaad bijzondere aandacht. Dat geldt ook voor de eventuele kwetsbaarheid van beroepsgroepen als de advocatuur en het notariaat en mogelijke andere segmenten van de samenleving, zoals infrastructuur of afvalverwerking. Wij zullen daar terdege op letten.

Ik wijs ook op de concrete projecten die in gang zijn gezet om precies deze verwevenheid van onder- en bovenwereld aan te pakken. Deze zomer heb ik samen met burgemeester Cohen van Amsterdam een convenant ondertekend voor het project Emergo in Amsterdam, dat specifiek is gericht op de aanpak van deze verwevenheid, met strafrechtelijke en zelfs bestuursrechtelijke maatregelen, ontnemingvorderingen en dergelijke. De programmatische aanpak waarmee bij de bestrijding van mensenhandel goede ervaring is opgedaan, zullen wij verbreden naar andere terreinen van georganiseerde-misdaadbestrijding: die van de georganiseerde hennepteelt en misbruik van vastgoed. Er komt extra aandacht voor de capaciteit en kwaliteit van de informatieanalyse en het financieel rechercheren. Het proces van verdere professionalisering van de Nationale Recherche, dat dit jaar is ingezet, zal in het komende jaar zijn verdere beslag krijgen.

Ik zal een en ander in het plan van aanpak, dat ik zoals gezegd voor het komende reces naar de Kamer zal sturen, onder de aandacht brengen. Daarbij zal ik ook vermelden welke wetenschappelijke analyses en inzichten beschikbaar zijn met betrekking tot de aard en verschijningsvormen van de georganiseerde misdaad. Nederland is tenslotte in internationaal opzicht bijzonder, ook door de gelegenheidsstructuren die de internationale transporten bieden. Het lijkt me een goede zaak om langs de lijnen van dit plan van aanpak het werk voort te zetten.

Zoals gezegd, een aantal belangrijke zaken is werk in uitvoering, zoals het project Emergo en de versterking van de gespecialiseerde recherche- en OM-functies. Het lijkt mij ook wel nuttig om in het gesprek met uw Kamer naar aanleiding van het plan van aanpak te betrekken wat er aan informatie beschikbaar is en waar wellicht nog aanvullende informatiebehoeftes bestaan.

De heer Teeven (VVD):

Wij waren al enigszins gerustgesteld, want u hebt dit al eerder gezegd. Wij hebben goed opgelet. Dit zijn geen nieuwe woorden. Ik denk dat u wel een beetje verrast was dit weekend door CDA-fractievoorzitter Van Geel die om een parlementaire enquête vroeg. U bent minister van Justitie en kunt die zaak in de breedte beoordelen, beter dan wij dat kunnen vanuit de Kamer. Hebt u als minister van Justitie behoefte aan een parlementaire enquête? U mag van mij met ja of nee antwoorden. Dan weet ik dat ook.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Hier past mij bescheidenheid. Het instellen van een parlementaire enquête is een van de traditionele prerogatieven van het parlement. Daarover beslist het parlement. Wat ik mij wel heb veroorloofd te zeggen – u hebt mij net horen antwoorden naar aanleiding van het debat gisteravond – is dat ik het inzicht volledig deel dat het aanpakken van de verwevenheid van onderwereld en bovenwereld een buitengewoon belangrijke zaak is.

De heer Teeven (VVD):

Daarover zijn de minister en alle fracties in de Kamer het geloof ik eens. Laat ik het wat duidelijker formuleren. Denkt de minister ook niet dat als er een parlementaire enquête komt, geëntameerd vanuit de Kamer, dat hij en zijn opsporingsapparaat – het OM en de politie – zich weer heel erg moeten richten op de politiek, zoals wij dat tussen 1994 en 1996 ook hebben meegemaakt, en daardoor minder toekomen aan al het belangrijke werk? Want ik ben het met de minister eens: er is werk in uitvoering dat gewoon gedaan moet worden. Kunnen wij dan beter niet aan een enquête beginnen?

Minister Hirsch Ballin:

Er zijn situaties waarin je bij nader inzien bescheidenheid beter kunt laten varen, maar niet binnen twee minuten.

De heer Teeven (VVD):

Ik stel een vraag en ik krijg geen antwoord.

De voorzitter:

Ik zat niet op te letten, dus ik kan het niet beoordelen.

De heer Teeven (VVD):

Dan zal ik mijn vraag herhalen. Is de minister niet bang dat politie en justitie, als wij een parlementaire enquête krijgen, druk met de politiek bezig zijn en niet meer zo druk met criminelen? Dat was de concrete vraag.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Ik zal van mijn kant nog even het antwoord herhalen. In dit verband heb ik mij gehouden aan de code die ik mezelf net had opgelegd, namelijk terughoudendheid en bescheidenheid als het gaat over het gebruik van een van de prerogatieven van uw Kamer.

De voorzitter:

Ik vind dat een antwoord.

Het woord is aan de heer De Wit.

De heer De Wit (SP):

Ik wilde aan de minister in eerste plaats opheldering vragen. Ik heb gisteren vanwege tijdgebrek slechts heel kort het probleem van de financieel-economische misdaad aangeduid, de fraudebestrijding. In de periode sinds de minister aan het bewind is, heb ik bij herhaling gevraagd wanneer wij nu de in het vooruitzicht gestelde, integrale aanpak van sociaaleconomische misdaad en fraude mogen ontvangen. In de schriftelijke antwoorden zegt de minister dat dit eigenlijk de brief van 6 november is, als ik hem goed begrijp. Dus mijn vraag is: klopt dat nu? Is die langverwachte, brede, integrale aanpak nu vastgelegd in die anderhalve pagina van de brief van 6 november?

Minister Hirsch Ballin:

Ik ben de heer De Wit dankbaar voor deze verheldering van zijn vraag. Het kan zijn dat het antwoord in de schriftelijke versie te kort was. Dan hoop ik dat ook wat ik net tegen de heer Van Haersma Buma heb gezegd, dient ter aanvulling. Het is mijn bedoeling om u voor het kerstreces een brief te sturen met het plan van aanpak waar ik net op doelde. Dat zal de uitwerking bevatten die naar ik aanneem ook zal voldoen aan de eisen en verwachtingen die de heer De Wit inderdaad al meer dan eens heeft geformuleerd, van wat in hoofdlijnen is omschreven in de brief van 6 november.

De heer Anker (ChristenUnie):

Even op dit punt nog. Iedereen is het eens over de prioriteit die dit onderwerp moet hebben. Gisteren hebben wij er ook over gesproken dat wij neigen naar de optie dat het onderzoeksbureau van de Kamer hiermee aan de slag gaat. Dat kan dan mooi ook de brief erbij betrekken over de nadere prioritering. Dan blijft er toch nog een vraag open bij mij. Gisteren heb ik een voorstel gedaan over ongebruikelijke transacties bij het kadaster. Wordt dat daarin ook meegenomen of komt u daar nog op terug in uw verdere betoog?

Minister Hirsch Ballin:

Dat onderwerp komt dadelijk aan de orde. Het was in de volgorde waarin ik uw vragen wilde beantwoorden zelfs het eerstvolgende onderwerp. Voor wat die brief betreft en de behoefte aan nader onderzoek, denk ik dat het behulpzaam is dat u – voordat andere bureaus waarover u beschikt daarmee aan het werk gaan – een inventarisatie in uw bezit hebt van reeds uitgevoerd onderzoek. Ik denk dat het ministerie van Justitie zeer goed in staat zal zijn om een overzicht te geven van het reeds verrichte onderzoek. Ik kan mij voorstellen dat er behoefte aan bestaat om een gesprek aan te gaan met deskundigen die dit onderzoek hebben uitgevoerd. Het is mijn bedoeling om, in dialoog met de Kamer, na te gaan aan welk onderzoek door of in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum behoefte bestaat. Niet om een nieuwe bestseller in de markt te zetten, maar ik wijs graag op het zojuist verschenen rapport van het WODC: Criminaliteit en Rechtshandhaving 2006: ontwikkelingen en samenhangen, in samenwerking met het CBS verschenen bij Boom Juridische uitgevers.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Ik ben blij dat de minister veel onderzoeken heeft die hij naar de Kamer kan sturen. Ik hoop dat dit zo kan dat wij deze bij de beoordeling van de onderzoeksvraag kunnen betrekken. Los van het papier, is het in elk geval voor ons van belang dat een aantal mensen, die hierover belangrijke uitspraken hebben gedaan, kunnen worden gehoord. Dat zullen wij in het onderzoek meenemen.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. De heer Heerts heeft de suggestie gedaan om een piepsysteem in te voeren bij de waardestijging van een huis bij verkoop binnen een jaar, waarbij er een signaal gaat van het kadaster naar het openbaar ministerie. Ik vind dat een interessante gedachte. De uitwerking daarvan vergt natuurlijk wel overleg over de praktische uitvoerbaarheid, niet alleen met het openbaar ministerie, maar ook met het ministerie van Financiën, het kadaster en de notariële beroepsorganisatie.

De heer Van Haersma Buma vroeg met de heer Heerts naar de pluk-ze-wetgeving. Het wetsvoorstel, met verschillende maatregelen ter verbetering van de uitvoering van de ontnemingsmaatregel, is in voorbereiding. Begin 2008 zal het wetsvoorstel ter consultatie in concept worden toegezonden aan de vaste adviesorganen. De heer Heerts heeft nog iets gezegd over de zogenaamde omkering van de bewijslast in ontnemingszaken. Ik wijs erop dat nu al aan de hand van de beredeneerde en geobjectiveerde vermogensvergelijking aannemelijk kan worden gemaakt dat de verdachte over vermogen beschikt. Indien de verdachte dit niet betwist, of onvoldoende aannemelijk maakt dat het vermogen legaal is verworven, is dat voldoende grond voor het oordeel van de rechter dat er wederrechtelijk voordeel is genoten. Inmiddels heeft het Europese Hof voor de Rechten van de Mens deze wijze van berekenen van wederrechtelijk verkregen voordeel ook geaccepteerd. Door dat wat het OM heeft uitgetest en in de rechtspraak akkoord is bevonden tot en met het Europese Hof voor de Rechten van de Mens is er geen reden om op dit punt de wet te wijzigen. Dit neemt niet weg dat wij een en ander systematisch zullen bezien bij de voorbereiding van het wetsvoorstel waarover ik het zojuist had.

De inmiddels bekende cabriomethode in Amsterdam-Amstelland waarmee op grond van het witwasartikel uit het Wetboek van strafrecht, te weten 420bis, onder andere auto's worden afgenomen zonder dat het gronddelict wordt bewezen, lijkt ook een effectief instrument te zijn. Het lijkt mij prima om dat breder, zo mogelijk landelijk in te zetten, al naar gelang de samenstelling van het wagenpark in de verschillende delen van het land. Die opsporingsmethode vormt een goede aanvulling in de gevallen waarin de aanwezigheid van vermogen niet kan worden verklaard uit zichtbare vormen van criminaliteit.

De heer Heerts (PvdA):

Ik had dat ook gelezen in de schriftelijke beantwoording. U streeft ernaar om met de gemeenten daarover afspraken te maken. Dat mag wat ons betreft wel wat steviger.

Minister Hirsch Ballin:

Ik reken erop dat deze gedachte zo aantrekkelijk is dat zeker burgemeesters van grote steden daarop graag zullen insteken.

De stelling dat de rechtspraak verantwoordelijk is voor de eigen kwaliteit, geldt ook voor de toepassing van deze maatregel. Ik wil de geldigheid van deze stelling verbreden naar andere onderwerpen die hierbij een rol spelen, zoals de ontnemingswetgeving en de financiële deskundigheid die hierbij nodig is. Het lijkt mij goed om dit breder te trekken. Verdere borging van de kwaliteit in de rechtspraak behoort tot de afspraken die wij hebben gemaakt. Er wordt ook gewerkt aan de instelling van zogenaamde reflectiecommissies. In het kwaliteitsbeleid ten aanzien van de rechterlijke macht zal zowel de toepassing van de ontnemingsmaatregel als andere onderwerpen van financieel-economische criminaliteit aan de orde komen. Hierbij kan de kwaliteit immers een probleem zijn in verband met de complexiteit van de bewijsvoering.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Over de ontnemingswetgeving is in het regeerakkoord een zin opgenomen. Daarin staat dat er een gewijzigde pluk-ze-wetgeving komt. Zegt de minister nu dat die er inderdaad komt en, zo ja, wanneer komt die dan?

Minister Hirsch Ballin:

Ja, het is inderdaad de bedoeling om conform het regeerakkoord de pluk-ze-wetgeving onder de ontnemingsmaatregel ter hand te nemen, ook wat betreft verbetering in de wetgeving. Het wetsvoorstel dat hiervoor nu wordt opgesteld, vordert flink en zal begin 2008 in consultatie worden gebracht. Dit betekent dat er op dat moment kennis kan worden genomen van de uitwerking van dit onderdeel van het coalitieakkoord, zij het niet in de vorm van een wetsvoorstel dat bij de Kamer is ingediend, maar via de openbare kennisneming die wij tegenwoordig via de website van het ministerie van Justitie, www.minjus.nl, mogelijk maken.

De heer De Wit (SP):

In de brief van 6 november, maar voor zover ik weet ook in het regeerakkoord, staat dat er geïnvesteerd zal worden in de kwaliteit en de deskundigheid van bijvoorbeeld de FIOD, onderdelen van het OM en het Functioneel Parket. Ik ben er blij mee dat er wordt geïnvesteerd in de kwaliteit en de deskundigheid op het terrein van georganiseerde en financieel-economische misdaad. Het valt mij echter op dat hierbij de rechterlijke macht buiten schot blijft. Wij zien vaak dat op een lager niveau de nadruk ligt op de opsporing van een bepaald soort criminaliteit. Er ontstaat daarbij een voorraad zaken die potentieel vervolgd kunnen worden. Het loopt dan soms vast bij de rechterlijke macht, omdat daar de deskundigheid ontbreekt. Op zulke terreinen ontstaat gebrek aan kennis. In het verleden is er een heel navrante situatie geweest in een bepaalde zaak. Betrekt de minister de rechterlijke macht nog niet bij de verbetering van de deskundigheid op dit punt?

Minister Hirsch Ballin:

Die indruk is onjuist, want ook de rechterlijke macht wordt in deze verbeteringsprocessen betrokken. Ik herken de onderwerpen die de heer De Wit aan de orde stelt. Ik voeg daaraan toe dat dit punt ook aan de orde kwam tijdens een recent algemeen overleg over kinderpornografie, waaraan mevrouw Gerkens deelnam. De kwestie van de kwaliteit speelt dus breder en dat hebben wij onderkend. Ik heb mede naar aanleiding hiervan, en uiteraard rekening houdend met de bijzondere staatsrechtelijke positie van de rechtspraak, mij verstaan met de Raad voor de rechtspraak over de verschillende verschijningsvormen van de misdaad. Dit reikt dus van wat de heer De Wit aan de orde heeft gesteld, tot de onderwerpen die in het genoemde AO aan de orde waren in de rechterlijke opleiding. Uiteraard kan dit ook in de education permanente van de rechtspraak een rol spelen. Verder zijn er kostprijsafspraken gemaakt met de rechtspraak voor de periode van 2008 tot 2010. Hierin is het punt van borging en verbetering van de kwaliteit van de rechtspraak uitdrukkelijk betrokken. Dit betekent dat financiering van inspanningen op dit terrein door de rechtspraak kan worden gerealiseerd binnen de uitvoering van deze vastgestelde nieuwe kostprijzen en uiteraard onder de hoede van de Raad voor de rechtspraak. Een en andere kan nog worden aangevuld met aanvullende middelen die door het kabinet beschikbaar zijn gesteld. De rechtspraak heeft dit ook ter hand genomen, door de inzet van kwaliteitscriteria, maar ook door bevordering van bijscholing en deskundigheid en door het meelezen van de vonnissen door de collega-rechters. Het antwoord op de vraag van de heer De Wit is met deze toelichting: Ja.

De heer De Wit (SP):

Heeft niet juist de Raad voor de rechtspraak door de bezuiniging op dat punt een probleem? Is het de minister bekend dat de raad door de opgelegde bezuiniging een stap terug moet maken?

Minister Hirsch Ballin:

De situatie waar de heer De Wit op doelt, is een situatie die wij allemaal meemaken. Je hebt niet een buitengewoon ontwikkeld inlevingsvermogen nodig om je te realiseren dat het ons allemaal treft: ook het ministerie van Justitie en ook de rechtspraak. Ook hier past mij bescheidenheid ten opzichte van de Tweede Kamer, maar ik heb begrepen dat er ook discussies zijn geweest over het budget van de Tweede Kamer. Er worden soms dingen niet financieel gedekt waarvan degenen die er primair voor staan zeggen dat het mooi zou zijn als er ook middelen voor waren. Binnen de kostprijs voor 2008-2010 plus extra middelen is daarmee rekening gehouden. Natuurlijk zijn er uiteindelijk ook nog vragen van prioriteitstelling, maar ik hoop dat ik met mijn antwoord hier en in mijn contacten over dit onderwerp net de raad duidelijk ik heb gemaakt hoe belangrijk wij dit samen vinden.

De heren Pechtold en Heerts, mevrouw Van Velzen en de heer Anker, en naar ik meen nog anderen, hebben gesproken over de verhouding tussen veiligheid en bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Het probleem is dat rechtshandhavers, hulpverleners soms ook, zich, al dan niet om goede redenen, beperkt voelen in wat er moet worden gedaan ter vervulling van hun belangrijke taak. Het komt dan vooral aan om de bescherming van de veiligheid van personen en de veiligheid van persoonsgegevens op een hanteerbare manier te vertalen naar een praktische handreiking. Natuurlijk moet ook de wetgeving op dat punt adequaat zijn. Er mogen geen misverstanden over de inhoud daarvan ontstaan. Voor preventie, rechtshandhaving en de werking van de veiligheidshuizen is het essentieel dat men kan beschikken over informatie die bij andere diensten beschikbaar is. Natuurlijk hoort daar ook een bescherming van de persoonlijke levenssfeer bij. Dat moet liefst niet op zo'n manier gebeuren dat vervolgens de persoonlijke integriteit er onder krijgt te lijden omdat de criminaliteit, huiselijk geweld, kindermishandeling of wat dan ook erop volgt.

In verband met deze problematiek, die steeds weer tot vragen en onduidelijkheden aanleiding geeft, heb ik besloten samen met mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een commissie in te stellen. Wij hebben mevrouw Brouwer-Korff, de huidige burgemeester van Utrecht, bereid gevonden om als voorzitter op te treden. De commissie zal ons adviseren over regulering, voorlichting, werkwijze en ook een achterliggende benadering van dit onderwerp. Dat betekent niet dat wij het College bescherming persoonsgegevens zien als een gremium dat alleen maar dwarsligt. Het college heeft een veelheid en een grote verscheidenheid van taken. De heer Pechtold wilde zelfs weten of het wel voldoende financiële middelen heeft om zijn taken te kunnen vervullen. De recente geluiden over mogelijke ontwikkelingen op pedagogisch vlak zouden worden meegenomen in de besluitvorming over de voorjaarsnota 2009. Intussen is de motie van de heer Van Geel aangenomen. Daaruit vloeit voort dat er nog een verruiming komt van het voorziene budget voor het college. Met deze aanvullende middelen zal het college zeker zijn rol kunnen vervullen.

De heer Pechtold heeft een vraag gesteld over Eurocommissaris en vicepresident Frattini, over de invoering van een Europees PNR-systeem. Ik kan voor dit onderwerp verwijzen naar de gedachtewisseling die ik met de heer Pechtold in het AO over de JBZ-raad heb gehad. Uiteraard bekijken wij de uitwerking van die voorstellen, maar de uitgangspunten zijn positief.

Het wetsvoorstel tot goedkeuring van de overeenkomst met de Verenigde Staten zal ik naar verwachting zeer binnenkort aan de ministerraad kunnen voorleggen, waarna de Raad van State erover kan adviseren.

Mevrouw Azough heeft de suggestie gedaan, naast de Wet op de identificatieplicht een wet op de informatie- en notificatieplicht in te voeren. Ik wijs erop dat er in de Wet bescherming persoonsgegevens al inzagerechten vervat zijn. Er is bovendien in een aantal wetten in een informatie- en notificatieplicht voorzien, waaronder het Wetboek van Strafvordering. Zij heeft haar gedachte niet gespecificeerd, maar zoals ik het me voorstel, wordt die voldoende afgedekt in bestaande wetgeving. Mocht er bij de veelheid aan wettelijke bepalingen behoefte aan bestaan om ook het geheel te onderkennen, dan kunnen wij daar zeker nog in toelichtende zin op ingaan.

De heer Teeven heeft een initiatiefvoorstel over noodweer in concept aan ons ter kennis gebracht. Nu het nog om een concept gaat, is dit misschien een wat vroeg stadium om erop te reageren, gelet op de gebruikelijke rol van de regering bij initiatiefvoorstellen. Er is ook nog geen advies van de Raad van State. Ik ben graag bereid om met gebruikmaking van de deskundigheid bij het Openbaar Ministerie na te gaan of er in gevallen waarvan de heer Teeven sprak, mensen wellicht nodeloos als verdachten worden aangemerkt. Zodra de informatie hierover beschikbaar komt, zal ik die uiteraard graag met de Kamer delen.

De verwevenheid van onze rechtsorde met de internationale rechtsorde kwam nogal sterk naar voren in de bijdrage en de notitie van de heer Kamp. Hij stelt onze verdragsverplichtingen op een aantal punten ter discussie. Bij bepaalde onderdelen van wat hij ons naar ik meen als een soort uittreksel heeft voorgelegd, zie ik spanning met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en met het Vluchtelingenverdrag, bijvoorbeeld als het gaat om rechtsbescherming, huwelijksmigratie of hereniging met kinderen, ouder dan 16 jaar. Ik denk dat wij er goed aan doen, hierbij onder ogen te zien dat de bepalingen in bijvoorbeeld het EVRM en andere verplichtingen die wij in internationaal verband zijn aangegaan, en de aanvaarding van de jurisdictie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens de kernpunten, de ankers van onze rechtsstaat vormen. Ik doe dan ook een beroep op de heer Kamp, hier met zorg mee om te gaan. Dit heeft een lange voorgeschiedenis, maar ook een goede toekomst; vandaar dat ik er behoefte aan had, te melden dat de regering deze verdragen en de gebondenheid van Nederland daaraan een warm hart toedraagt en dat zij deze als een ijkpunt bij het beoordelen van voorstellen zal blijven zien.

De heer Kamp (VVD):

Maar de regering heeft ook de verantwoordelijkheid om de situatie in dit land goed te houden. Nu er bijzonder grote problemen met integratie zijn, is het noodzakelijk om deze op te lossen en te voorkomen dat ze nog groter worden. Er wordt ook erg gemakkelijk gezegd dat dingen niet kunnen. De fractievoorzitter van het CDA, de heer Van Geel, zei iets wat later ook door het ministerie overgenomen is, namelijk dat een leeftijdsgrens van 24 jaar voor huwelijksmigranten vanwege Europese afspraken niet mag. Wel, om te beginnen is dit in Denemarken allang de wet. En wat de huidige leeftijd van 21 jaar betreft, de leeftijdsgrens in de richtlijn was aanvankelijk 18 jaar, maar Nederland vond dat het 21 jaar moest worden. Daarop werd de richtlijn aangepast en nu is het ook 21 jaar. Wij kunnen dus ook aan de Europese Unie voorleggen dat het 24 jaar moet worden. Is het niet veel beter om na te gaan hoe je de problemen kunt oplossen dan te bekijken welke problemen je kunt oproepen en welke bezwaren je kunt bedenken?

Minister Hirsch Ballin:

Wij moeten de problemen in ieder geval op zo'n manier aanpakken dat de oplossing in alle opzichten realistisch is. De afgelopen 67 minuten heb ik gebruikt om duidelijk te maken dat de problemen met criminaliteit en overlast door de bewindslieden van Justitie zeer serieus worden genomen. In mijn inleiding heb ik gesproken over de kwaliteit van de rechtsorde en de rechtsstaat. Die mogen wij niet los zien van de internationale context. Wij moeten in aanmerking nemen dat ook andere landen aan het naleven van verdragen zijn gehouden. Verder wijs ik erop, mevrouw de voorzitter, dat wij het debat als het ware opblazen als wij alle onderdelen van de notitie van de heer Kamp gaan bespreken. Dat zou niet conform de agenda van vanavond zijn. Als uit de notitie van de heer Kamp initiatiefvoorstellen voortkomen, zal ik daarop graag namens het kabinet reageren. Echter, juist omdat de internationale verdragen zo belangrijk zijn voor de verankering van de rechtsstaat en dus ook voor rechtshandhaving in brede zin, leek het mij goed om te zeggen welke uitgangspunten wij kiezen bij het zoeken naar de oplossing voor de problemen. Over enkele punten zullen wij in de loop van de avond wellicht nog te spreken komen en anders mogelijk naar aanleiding van initiatiefvoorstellen van de heer Kamp ter uitvoering van zijn notitie. Wij zien het echter als onze taak om doeltreffend op te treden en om dat te doen met inachtneming van de uitgangspunten waarnaar ik zojuist verwees.

De heer Kamp (VVD):

Dergelijke fraaie woorden hebben wij al lange tijd met elkaar gewisseld. Toch is de situatie ontstaan die wij nu kennen. Ik zeg niet dat wij mensen die recht hebben op bescherming die niet moeten geven. Ik zeg ook niet dat gezinsvorming onmogelijk moet worden gemaakt. Echter, zodra je merkt dat van de regelingen misbruik wordt gemaakt, is het, juist om die regelingen in stand te kunnen houden, erg verstandig om tegen misbruik op te treden. Er is een krachtiger optreden nodig dan waarvoor nu wordt gekozen. Als de 21 maatregelen die ik heb voorgesteld om de immigratie te beperken worden genomen, bereik je daarmee dat de instroom van kansarmen bijna tot nul wordt teruggebracht en dat je al die kansarmen die nu niet kunnen integreren, alsnog in de samenleving kunt opnemen. Dat zou u toch heel wat waard moeten zijn.

Minister Hirsch Ballin:

Mevrouw de voorzitter. De heer Kamp zei net dat al vele jaren mooie woorden zijn gesproken. Blijkbaar was hij kritisch over het gevoerde beleid. Ik sta hier vanavond om te spreken over het beleid dat de bewindslieden van Justitie voor ogen staat. Dat is een krachtig beleid. Ik zal niet nog eens met de heer Kamp in discussie gaan over het woord "drastisch". Ons beleid is krachtig en wij stellen ons volledig beschikbaar voor de dialoog met uw Kamer over alle onderdelen. Wij gaan niets uit de weg bij het bestrijden van criminaliteit, overlast en andere wantoestanden. Het beleid omvat versterking van de deskundigheid en bevordering van de effectiviteit. De enige reden waarom ik hierover spreek is niet om te pretenderen dat ik op alle onderdelen van de notitie van de heer Kamp zou kunnen of moeten reageren, maar om duidelijk te maken binnen welk referentiekader wij dit onderwerp behandelen.

Ik wil vervolgens iets zeggen over de Europese context. Die is door de heer De Wit aan de orde gesteld naar aanleiding van een toespraak die ik vorige week in Brussel heb gehouden en die ook aanleiding is geweest voor een gedachtewisseling met vicepresident Frattini, een aantal van mijn collega's en andere geïnteresseerden in het onderwerp. Het viel mij op dat de heer De Wit, maar ook de heer De Roon in de veronderstelling verkeren dat ik zou hebben gepleit voor één Europees strafrechtstelsel en voor één Europese identiteit of iets dergelijks. Ik meen dat er op dit punt een misverstand is. Zonder de toespraak van vorige week vanavond te herhalen, merk ik op dat ik het heb gehad over het naast elkaar kunnen bestaan, maar ook over het op elkaar kunnen inspelen van de verschillende rechtsstelsels. Die zouden ook geschikt moeten zijn voor samenwerking in Europees verband. Ik heb ook gesproken over een mogelijke volgende stap. Daarbij denk ik aan Europese samenwerking op het gebied van politie en justitie. Ik heb uitdrukkelijk gezegd dat bij die samenwerking hoort een goede verankering van de waarborgen van bijvoorbeeld de grondrechten. Ik heb de aanbeveling gedaan om bij het eventueel breder toepassen van een Europees bewijsverkrijgingsbevel minimumeisen te stellen aan de bewijsverkrijging. In aansluiting op het onderdeel "criminal law as a manifestation of a shared European identity" heb ik naar voren gebracht dat het van belang wordt geacht op te treden tegen bepaalde vormen van criminaliteit ter behartiging van de Europese waarden en Europese identiteit. Misschien doelt de heer De Wit op die passage. Wanneer over Europese identiteit wordt gesproken, wordt niet een Nederlandse of Franse identiteit bedoeld of ons strafrechtelijke systeem. Als voorbeeld heb ik de mensenhandel genoemd bij mijn collega's. Dit is een mensonterende vorm van criminaliteit. Wij hebben een beleid om daar doeltreffend tegen op te treden. Collega Albayrak en ik hebben daartoe recent initiatieven genomen in EU-verband en in de Raad van Europa.

De heer De Wit (SP):

Voor een deel baseer ik mij op wat in de Nederlandse kranten is verschenen. In het Nederlands wordt daar gezegd dat de minister gepleit heeft voor de totstandkoming van een Europees strafrecht, uitgaande van de Europese identiteit. Zo is het in de Nederlandse kranten weergegeven. Wat bedoelt de minister met een Europese identiteit? Bedoelt hij: als wij in Europa bij elkaar zijn hebben wij het gemeenschappelijke punt dat wij Europeanen zijn? Streeft de minister naar de totstandkoming van een Europese identiteit met een Europees strafrecht dat daarop is gebaseerd? Of bedoelt hij, in lijn met wat de Kamer eerder bij motie besloten heeft, dat wij moeten voorkomen dat ons Nederlands strafrecht verbrokkeld raakt door Europese richtlijnen die het strafrecht gaan bepalen?

Minister Hirsch Ballin:

Ik wil niet ingaan op de manier waarop iets in krantenberichten is weergegeven, hoewel ik zelf niet de indruk had dat dit in kranten was misverstaan. Interessanter lijkt mij dat wij ons in de dialoog tussen de Kamer en de regering niet misverstaan. Ik heb zelf even de tekst voor mij genomen. Ik heb absoluut niet gezegd dat ik "het Europese strafrecht" in de plaats zou stellen van het Nederlandse strafrecht, zoals de heer De Wit meent te hebben beluisterd, of indirect heeft gehoord. Voor de identiteit geldt hetzelfde. Maar ik heb wel een voorbeeld genoemd. Ik kan ook de bestrijding van het terrorisme als voorbeeld geven, waarbij wij gezamenlijk onderkennen dat vrijheid, gelijkheid, rechtvaardigheid als fundamentele belangen zozeer in het gedrang zijn, en zijn verbonden met waarden die wij gemeenschappelijk hebben, dat Europees optreden nodig is. Dat is geen voldoende rechtvaardiging om te concluderen dat er op Europees niveau gezamenlijk gehandeld moet worden. Maar het is evident – terugdenkend aan eerdere algemene overleggen denk ik dat dat voor de heer De Wit ook evident is – dat wij iets als mensenhandel niet op zijn beloop mogen laten omdat strafrecht nationaal zou moeten blijven. Met betrekking tot mensenhandel is samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie nodig voor doeltreffende bewijsvoering. Ik heb als voorbeeld onze samenwerking met Bulgarije gegeven. In de historische terugblik, die onderwerp was van mijn inleiding, is dat een nieuwe dimensie in de manier waarop de Europese strafrechtelijke samenwerking zich heeft ontwikkeld. Het is mijn overtuiging dat wij daar samen voorstander van zullen zijn als wij hierover doorpraten.

De heer De Wit (SP):

Ik heb de Volkskrant voor mij waarin staat: op den duur zou dat volgens de minister moeten uitmonden in één Europees strafrecht als uiting van een gezamenlijke Europese identiteit. Zo staat het ook in het kopje in de toespraak van de minister. Voor alle duidelijkheid wil ik van de minister weten of hij vindt dat wij moeten voortgaan op de weg van samenwerking binnen Europa, waar dat ter bestrijding van criminaliteit en terrorisme ook door mij als noodzakelijk wordt gezien of vindt hij dat wij de inbreuken die Europa op ons strafrecht doet steeds moeten accepteren omdat wij in Europa toe moeten naar een gezamenlijk gedragen wettelijk systeem.

Minister Hirsch Ballin:

Ik herhaal dat ik niet heb gepleit voor één Europees strafrecht. Dat staat echt niet in mijn toespraak. Ik dacht even dat de heer De Wit naar de interruptiemicrofoon toe kwam met de tekst van mijn toespraak. Misschien leidt dit krantenbericht tot misverstand.

Mevrouw de voorzitter. De heer Van der Staaij sprak over bestuurlijke rechtsbescherming, de bestuurlijke lus. Het is inderdaad belangrijk dat wij de Algemene wet bestuursrecht als algemeen kader overeind houden. Ons ministerie is ook betrokken bij de wetgeving op dit terrein. Het kan geen kwaad, zoals nu is gebeurd ten aanzien van de emissiegeschillen op basis van de Wet milieubeheer en mogelijk wordt voorzien voor het omgevingsrecht, dat wij daar met de bestuurlijke lus werken voordat daar een algemene toepassing aan wordt gegeven, als het zich maar op een goede manier laat invoegen in het systeem van de Algemene wet bestuursrecht. Met de heer Van der Staaij ben ik van oordeel dat dit essentieel is.

De heer Van Haersma Buma heeft gevraagd of ik bereid ben het Steunpunt Acquisitiefraude te subsidiëren. Ik heb inderdaad toegezegd de mogelijkheden daarvan te onderzoeken. Er is financiering toegezegd. Het gaat er nu om of een bedrag van € 150.000 vanaf 2008 over een periode van twee jaar zal worden uitgesmeerd. Daarmee geven wij ook uitwerking aan de publiek-private samenwerking op dit terrein. Wij zijn in overleg met het steunpunt over de exacte verdeling van de gelden over 2008 en 2009. Ik merk er wel bij op dat het steunpunt uiteindelijk onafhankelijk van overheidsfinanciering zal moeten kunnen functioneren.

Wat de taakstraffen betreft herhaal ik mijn eerdere toezeggingen aan de heer Teeven om met het Openbaar Ministerie te bekijken hoe dat functioneert en aan de hand daarvan eventueel tot nadere stappen te komen.

Wat de opheffing van de verjaringstermijn van seksueel misbruik betreft wijs ik op de lange ruime termijnen die nu gelden als gevolg van de recente wetgeving, waaronder er laatstelijk één per 1 januari in werking is getreden. Ik verwijs verder naar de brief van mijn voorganger van november 2005.

De heer Teeven (VVD):

Ik heb een vraag over de taakstraffen. Wat betekent zijn opmerking over het onderzoek van het Openbaar Ministerie voor de 7500 vonnissen waar Zembla over spreekt? Wat stelt dat onderzoek precies voor?

Minister Hirsch Ballin:

Onderzocht wordt of er sprake is van te frequente afwijking van het beleid van het Openbaar Ministerie. Het Openbaar Ministerie heeft, zoals de heer Teeven weet, richtlijnen in welke gevallen de taakstraffen niet dienen te worden gevorderd. Als uit dat onderzoek naar voren komt dat er te vaak in de rechtspraak van wordt afgeweken en wij tot de conclusie moeten komen dat dit een onderwerp is dat door wetgeving moet worden voorzien, stel ik mij daarvoor open.

Voor Slachtofferhulp Nederland is uiteraard waardering. Deze organisatie moet efficiënter kunnen werken. Dit hoeft niet te betekenen dat men in alle gevallen in de politiebureaus aanwezig is. In ongeveer driekwart van de gevallen is dat zo.

De heer Van der Staaij vroeg of het kabinet eigen richtinggevende principes heeft ten aanzien van het familierecht. De geldende wetgeving is voor ons het uitgangspunt. Dat staat ook in het coalitieakkoord.

Gelijkwaardigheid wordt bij een aantal onderwerpen die meer specifiek aan de orde zijn nader onder ogen gezien.

Ik heb op 1 november een brief aan de Kamer gestuurd met een reactie op de evaluatie van de Wet openstelling huwelijk en de Wet geregistreerd partnerschap. Ik neem aan dat wij daarover nog afzonderlijk te spreken komen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Daarover komen wij inderdaad nog afzonderlijk te spreken. Het ging mij vooral om het afstammingsrecht. Het viel mij op dat in de laatste uitgebreide nota over leefvormen van het Paarse kabinet, in het afstammingsrecht uitdrukkelijk aansluiting werd gezocht bij de natuurlijke afstamming. Die aansluiting wilde men bewaren. Nu worden successievelijk voorstellen gedaan waarbij daarvan steeds meer afstand wordt genomen. Daarom vraag ik mij af of het principe dat toen in de nota is vastgelegd, voor dit kabinet nog steeds het uitgangspunt is. Of gaat het kabinet mee met de trend waarbij daarvan steeds meer afstand wordt genomen?

Minister Hirsch Ballin:

Uit het rapport van de commissie-Kalsbeek blijkt dat wij ons heel zorgvuldig hebben laten adviseren over het punt dat de heer Van der Staaij aan de orde stelt. Het beste moment om daarover en over de daaraan ten grondslag liggende uitgangspunten te spreken, is bij de behandeling van het kabinetsstandpunt over dit rapport. Dan kunnen wij concreet maken waar wij het over hebben.

Een andere vraag van de heer Van der Staaij ging over de nieuwe versie van het spel Manhunt, met daarin extreem sadistische elementen. Ik heb daarover al vragen beantwoord van de heren Dijsselbloem en Anker. Ik heb daarbij gewezen op de mogelijkheden die er zijn om strafrechtelijk op te treden bij verkoop, verstrekking, aanbieding of vertoning aan jongeren onder de 16 jaar. Op dit moment is een plan van aanpak in voorbereiding voor maatregelen die jongeren een betere bescherming bieden tegen de confrontatie met schadelijke geweldsbeelden en mogelijk ook andere beelden die schadelijk zijn in games en films. Ik verwacht dit plan zeer binnenkort aan de Kamer te kunnen toesturen.

Ik hoop dat ik heb kunnen toelichten dat de staatssecretaris en ik belangrijke voornemens en werken in uitvoering hebben. Collega Albayrak zal straks op de andere onderwerpen ingaan. Zoals ik aan het begin van mijn betoog al aangaf, zijn de gereserveerde middelen voor 2008 voldoende. Daarmee wil ik niet zeggen dat zij ruim bemeten zijn. Naast de bekende problematiek van de justitiële jeugdinrichtingen, is er sprake van een tekort op de ontvangsten uit de leges die geheven worden voor verblijfsvergunningen en op de kostprijs van de IND, die niet dekkend is omdat de werkelijke kosten aanzienlijk hoger zijn. Bij het vormgeven van andere onderdelen van het beleid zullen de financiële consequenties voor het departement ook onder ogen moeten worden gezien. Dat neemt niet weg dat wij de overtuiging hebben dat wij met de begroting die wij aan de Kamer hebben voorgelegd, het beleid met een krachtige inzet op de genoemde prioriteiten, die wij ook vanavond bespreken, goed en adequaat kunnen uitvoeren. Ik heb daarbij in het bijzonder gewezen op de jeugdproblematiek en de recidive. Gelet op de ingediende amendementen wil ik wel opmerken dat wij er niet van uitgaan dat er nog een aanvullende of vrije ruimte in onze begroting aanwezig is. Was het maar zo. Dat betekent dat het advies over de amendementen die op dit punt verandering brengen, ontradend zal moeten zijn.

De heer Kamp (VVD):

Vindt de minister dat hij voldoende is ingegaan op het punt van het tegenwerken van de integratie? Ik heb hem gewezen op drie rapporten van de AIVD. Daarin wordt aangegeven dat er een groep ultraorthodoxe imams is die het land doorreist en probeert om een groep van de bevolking die toch al kwetsbaar in de samenleving staat, zich van die samenleving te laten afkeren. Deze groep imams vindt behoorlijk veel weerklank. De AIVD heeft daarvoor meermalen ernstig gewaarschuwd. De reactie van de minister in de schriftelijke antwoorden is: terrorisme is verboden, haat zaaien is verboden en oproepen tot de jihad is ook verboden. Het gaat er natuurlijk om dat een groep probeert om mensen uit elkaar te drijven, terwijl de samenleving juist probeert om iedereen in te sluiten. Dat kunnen wij in dit land niet hebben. Waarom is de minister, aansluitend op de AIVD-rapporten, er niet van overtuigd dat het verstandig is om het georganiseerd tegenwerken van integratie aan te pakken?

Minister Hirsch Ballin:

Dat is een onderwerp dat ik zeker serieus neem. Ik mag misschien verwijzen naar de uitwerking in het kabinetsstandpunt naar aanleiding van een recent rapport van het WODC, maar ik wil die bij deze gelegenheid graag op hoofdpunten herhalen. Daarin hebben wij de kwestie die de directe aanleiding was voor dat rapport, namelijk godslastering, in een breder kader geplaatst. Ik heb bij andere gelegenheden ook gesproken over andere manieren van optreden tegen functionarissen of personen die haat zaaien of onverdraagzaam of gewelddadig gedachtegoed verbreiden. Deze kwestie zal ook aan de orde zijn in een wetsvoorstel dat voor advies bij de Raad van State ligt, waarin de mogelijkheden voor het toepassen van een beroepsverbod worden verruimd. Ik hoop dat dit wetsvoorstel bij de Kamer kan worden ingediend, zodra het advies van de Raad van State is ontvangen.

De heer Kamp stelt een onderwerp aan de orde, namelijk de kernen van waaruit haat zaaien of het tegenwerken van integratie in overeenstemming met de principes van de rechtsstaat wordt bevorderd en mensen of bevolkingsgroepen tegen elkaar worden opgezet, en dat heeft zeker onze volle aandacht. Ik heb een paar voorbeelden genoemd van wat wij daarmee doen. In de brief is te vinden dat wij bereid zijn tot een vervolgingsbeleid in overeenstemming met deze uitgangspunten.

De heer Teeven (VVD):

Ter voorkoming van moties wil ik een nog een korte vraag stellen over de schriftelijke antwoorden. De minister deelt gelukkig de mening dat het GPS tegelijkertijd moet worden ingevoerd door de rechtspraak en het OM. Ik begrijp uit het antwoord niet of de Raad voor de rechtspraak ook bereid is tot invoering van dat systeem.

Minister Hirsch Ballin:

Ik ben het helemaal eens met de heer Teeven. Hij zag dat gisteravond misschien aan mijn gezicht. Ik zat te knikken, toen hij zei dat het niet zo moet zijn dat de rechtspraak een ander systeem neemt. Er zijn een aantal vragen over de toepasbaarheid van het systeem ter zitting in dit stadium, dus in het volledige functioneren van de rechtspraak. Het is duidelijk dat het OM ermee gaat werken en dat de rechtspraak niet met een ander systeem moet gaan werken. Wij zijn over deze mogelijkheid in gesprek. Die gesprekken worden binnenkort afgerond, naar ik aanneem. Ik heb er met betrokkenen over gesproken dat dit kan uitdraaien op een volledige toepassing door het OM en een toepassing door de rechtspraak wanneer dat doelmatig is. Ik ben het helemaal eens met de heer Teeven, maar het is niet te zien in de Handelingen, als ik zit te knikken, dus het is goed dat hij er nog even naar vraagt. Er moet geen ander systeem zijn voor de rechtspraak.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

De minister ging in de schriftelijke beantwoording voorbij aan de vraag die ik gisteren stelde over de lange procedures die duizenden burgers moeten ondergaan, als zij te maken krijgen met financiële dienstverleners die woekerpolissen aanbieden. Ik heb gevraagd om te onderzoeken of het mogelijk is om dit soort procedures te versnellen, omdat zij vaak worden gekenmerkt door eenzelfde juridische vraag.

Minister Hirsch Ballin:

Ik heb de vraag van mevrouw Azough verkeerd begrepen in de schriftelijke beantwoording, maar ik zal er in tweede termijn op terugkomen.

Mevrouw Van Velzen (SP):

De traditie is dat wij een half uur voor het begrotingsdebat een hele lijst schriftelijke antwoorden op vragen krijgen. Gelukkig is het debat wat uitgesteld, zodat ik deze keer de tijd heb gehad om ze goed te bestuderen. Ik heb gevraagd naar de mogelijkheden voor Nederlandse verdachten in het buitenland om rechtsbijstand te krijgen. De minister heeft hierop een onduidelijk antwoord gegeven. Hij zegt dat rechtsbijstand gegeven kan worden bij in de Nederlandse rechtssfeer liggende rechtsbelangen. Kan hij dat verduidelijken? Ik heb de indruk dat slechts enkele verdachten in het buitenland daarvan gebruik kunnen maken.

Ik heb specifiek aandacht gevraagd voor twee mensen die in het buitenland vastzitten, van wie de een ter dood is veroordeeld en de ander levenslang heeft gekregen. De minister gaat volstrekt niet in op de vragen die ik heb gesteld. Bij de heer Nicolaas, die in Indonesië ter dood is veroordeeld, heb ik gevraagd of het mogelijk is om hernieuwde diplomatieke contacten in te zetten om de druk wat te verhogen. De minister geeft aan wat er in het verleden is gebeurd. Ik krijg graag de toezegging dat hij er nog eens naar kijkt.

De tweede zaak betreft de heer Goosen die levenslang in Zambia vastzit. Ik heb niets nieuws in de antwoorden gezien. De minister herhaalt slechts wat al bekend is. Ik heb gevraagd of hij wil aansturen op het volgen van een exequaturprocedure bij het verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen dat ter ondertekening klaar ligt. Kan hij dat toezeggen?

Minister Hirsch Ballin:

Ik begin maar even met de rechtsbijstand ten behoeve van Nederlanders in het buitenland. Ik meen dat wij vrij precies uiteen hebben gezet welke mogelijkheden er zijn binnen het kader van de Wet op de rechtsbijstand. Als er nog nadere vragen zijn, is het misschien het handigst dat die in de tweede termijn aan de orde komen.

Omdat de naam van de betrokkenen hier al voluit is uitgesproken, heeft het geen zin dat ik mij tot initialen beperk. In mijn antwoord over de heer Goosen in Zambia zat wel een nieuw element, namelijk dat ik verwacht dat het verdrag zeer binnenkort zal worden ondertekend. Gelet op het feit dat ik naar mijn inschatting wat dit betreft verkeer in het allerlaatste stadium van het overleg met de Zambiaanse autoriteiten, lijkt het mij het beste om nu niet op details in te gaan en mij te beperken tot de mededeling dat ik verwacht dat het verdrag aan zijn doel zal beantwoorden.

De zaak van de heer Nicolaas zal ik onder de aandacht brengen van mijn collega van Buitenlandse Zaken.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ik heb uiteraard de beantwoording gelezen over rechtsbijstand voor verdachten in het buitenland. Voor mij is onduidelijk wie daaronder valt en wie niet. Ik heb het herlezen en de tekst aan andere mensen voorgelegd. Ik vraag de minister of hij bereid is om in een duidelijke richtlijn neer te leggen wie eronder valt en wie niet.

Minister Hirsch Ballin:

Ik zal nagaan of het in het kader van de voorlichting over de werking van het stelsel in verhouding tot de EEG-richtlijn kan worden verduidelijkt.

De heer Pechtold (D66):

Ik heb een vraag naar aanleiding van de mogelijkheden om procedures van klachten over het openbaar ministerie meer te structureren. In het schriftelijke antwoord krijg ik een overzicht van mogelijkheden tot en met de mogelijkheid om een klacht in te dienen over de telefonische bereikbaarheid. Het ging mij uiteraard meer over zaken waarover publieke verontwaardiging bestaat, zaken waarbij het gevoel bestaat dat het openbaar ministerie weinig zelfkritisch is. Gemeld is dat de Nationale ombudsman en, wat ik niet eens wist, de commissies voor de verzoekschriften van de Eerste en de Tweede Kamer met een klacht kunnen worden benaderd. Dit zijn formaliteiten. Graag hoor ik een politieke uitspraak van de minister over zijn zienswijze op het openbaar ministerie en de mogelijkheid om daarover een klacht te uiten. Is hij niet met mij van mening dat de mogelijkheden daartoe beter bekend moeten worden om een wat kritischer proces binnen het openbaar ministerie tot stand te brengen?

Minister Hirsch Ballin:

Ik moet de vraag van de heer Pechtold even goed op mij laten inwerken. Ik heb eigenlijk de indruk dat het openbaar ministerie bij veel van zijn activiteiten te maken heeft met een zeer actieve omgeving. Ik zou haast zeggen: sla de krant er maar op na of kijk maar naar de televisie-uitzendingen.

In ons staatsbestel is het primair aan de rechterlijke macht om in het strafproces toe te zien op het functioneren van het openbaar ministerie. Wij hebben bovendien de mogelijkheden van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering om te klagen over niet-vervolging van strafbare feiten. Er zijn dus mogelijkheden om te klagen als er wordt opgetreden én als er niet wordt opgetreden.

In de nieuwe wetgeving waarin het openbaar ministerie meer eigen bevoegdheden krijgt (de Wet OM-afdoening) zijn er mogelijkheden voorzien om ook een uitspraak van de rechter daarover te krijgen. Dat ik ook melding heb gemaakt van mogelijkheden om buiten de strafvorderlijke en rechterlijke kaders om klachten over het openbaar ministerie in te dienen – mogelijkheden die misschien wel in deze Kamer bekend zijn, maar niet per se bij iedereen – geeft mij niet onmiddellijk het gevoel dat het openbaar ministerie lijdt aan een tekort aan impulsen om zijn functioneren te verbeteren naar aanleiding van klachten of andere uitingen van ongenoegen uit zijn omgeving. Bovendien hebben wij ook nog het Verbeterprogramma OM waarover mijn voorganger al met uw Kamer heeft gesproken.

De heer Pechtold (D66):

Daar ben ik blij mee. Echter, ik acht een grotere mate van bekendheid gewenst van de mogelijkheid van het indienen van een klacht over het functioneren van het openbaar ministerie bij de Nationale ombudsman en bij de commissies voor de verzoekschriften van beide Kamers. Ik wil die bekendheid op een hoger peil brengen. Ik heb namelijk gemerkt dat die mogelijkheid bij veel mensen niet bekend is, zoals de minister zelf al aangaf.

Minister Hirsch Ballin:

Dat heb ik niet gezegd. Ik reageerde alleen even op uw opmerking over de verzoekschriftencommissies. U liet doorschemeren dat de minister dat u allemaal niet hoeft te vertellen. Natuurlijk niet, dat weet ik ook wel, maar als ik de diverse mogelijkheden beschrijf, kan ik zoiets niet weglaten, nietwaar? Ik geloof niet dat deze mogelijkheden onvoldoende bekend zijn.

De heer Anker (ChristenUnie):

Ik heb nog geen volledig antwoord gekregen op mijn vraag over prostitutie. Er kwam een redelijke uiteenzetting van de minister over de vraag of een prostitutieovereenkomst een normale arbeidsovereenkomst is. Nu wil ik hierover geen uitgebreide discussie aangaan, maar de reactie van de minister liet bij ons nog enige twijfel bestaan, omdat hij de vrijwilligheid benadrukt terwijl een arbeidsovereenkomst juist verplichtend is. Voor ons is dit voldoende om onze vraag te herhalen: kan de gehele juridische situatie worden meegenomen in het onderzoek naar de strafbaarstelling van de prostituant in het geval van uitgebuite vrouwen? Bij Financiën en Sociale Zaken wordt er wellicht aan gewerkt, maar ik zou het jammer vinden als we proberen arbeidswetgeving passend te maken, terwijl de Grondwet al een goede bescherming voor prostituees biedt. Verder heb ik gevraagd of de arbeidsomstandigheden een expliciete rol krijgen bij de komende kaderwet voor de vergunningverlening van prostitutiebedrijven.

Minister Hirsch Ballin:

Ik onderken beide punten. Wat de eerste vraag betreft het volgende. Inderdaad zijn hierbij meer ministeries betrokken. Op grond van mijn coördinerende rol op dit beleidsterrein breng ik deze vraag graag onder de aandacht van mijn collega's van Financiën en Sociale Zaken. Terecht merkte de heer Anker op dat er een lijn loopt van de regeling in de zin van arbeidsovereenkomst en toepasselijkheid van de gewone bepaling van het Burgerlijk Wetboek, naar de kaderwet voor de vergunningverlening van prostitutiebedrijven, die ik samen met mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voorbereid. Ik zeg graag toe dat wij hieraan aandacht zullen besteden.

De heer De Roon (PVV):

Gisteren is de minister gevraagd wat hij vond van het idee om proceskosten door te berekenen aan veroordeelde criminelen. Hij antwoordde dat hij daar niet veel voor voelde vanwege het Europees Verdrag van de rechten van de mens. Een paar weken geleden vroeg ik hem wat hij vond van het idee om veroordeelde criminelen gewoon aan belastingheffing te onderwerpen. Hij had daar ook geen zin in, omdat hij dat gewoon een verzwaring van de straf vond. Maar tot mijn verbazing konden wij vandaag in de krant lezen dat de minister de verkeersboetes, dus voor de gewone verkeersovertredingen die normale burgers af en toe maken – ook al moeten ze dat niet doen – wel met 20% wil verhogen. Waarom pakt de minister wel de gewone burgers in hun portemonnee en laat hij de zware criminelen ongemoeid?

Minister Hirsch Ballin:

Nee, wij laten hen niet ongemoeid. Eerder vanavond ging ik al in op de uitbreiding, versterking en evaluatie van de pluk-ze-wetgeving. Wij zijn bezig met de kosten van de detentie in verhouding tot uitkeringen. Maar ik begrijp dat de heer De Roon niet zozeer bezwaar maakt tegen de verhoging van de boetes en transacties, maar vraagt om die lijn verder door te trekken. Ik kan hem geruststellen: de motie-Van Geel gaat over de administratiekosten en wij zijn bezig met de uitvoering ervan.

De heer De Roon (PVV):

Ik maak wel degelijk bezwaar tegen de verhoging van de verkeersboetes, want dat is gewoon een verkapte vorm van belastingheffing, waarmee de gewone burger in zijn portemonnee wordt gepakt. Al die andere projecten waarmee u zegt dat u de zware criminelen in hun portemonnee wil aanpakken, moeten nog gebeuren, maar met de aanpak van de gewone burger bent u wel heel snel.

Minister Hirsch Ballin:

De heer De Roon geeft een opvatting. Ik meen dat ik duidelijk genoeg ben geweest over wat wij ter hand hebben genomen, hoe het werkt en hoe het zal uitwerken.

De voorzitter:

Dit was een ronde nagekomen vragen naar aanleiding van de schriftelijke antwoorden, die al uitgereikt waren. Dat had ik nog verzuimd, te zeggen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Staatssecretaris Albayrak:

Voorzitter. Het is voor één van de bewindspersonen de eerste begroting, en ook een van een nieuw kabinet. Ik dank de woordvoerders van de Kamer zowel voor de opmerkingen als voor de vragen die zij in de eerste termijn hebben gesteld. Uiteraard sluit ik mij aan bij de inleidende woorden van de minister van Justitie. Kortheidshalve zal ik mij meteen richten op de concrete punten die de Kamer heeft ingebracht. Ik heb deze geclusterd naar een drietal onderwerpen, te weten rechtsbijstand en het rechtsstelsel, sancties en preventie en tot slot het vreemdelingenbeleid.

Ik begin met de rechtsbijstand, omdat dit het onderwerp is waarover de Kamer misschien wel het meest indringend en hartstochtelijk heeft gesproken. Terecht, want een ordelijke en doeltreffende vorm van geschillenbeslechting vormt een fundamenteel element van onze samenleving. Het recht op een effectieve toegang tot de rechter maakt hiervan onlosmakelijk deel uit en is van groot belang voor het vertrouwen in de rechtsstaat. Dit houdt in dat de toegang tot de rechter niet mag worden bepaald door toevallige marktpositie en individuele welstand. Rechtsbijstand is echter zo duur, dat een deel van de bevolking de kosten daarvan niet of niet volledig op eigen kracht kan betalen. Indien de overheid op dat punt geen soelaas bood, zou er een aanzienlijke scheefgroeit ontstaan in de mate waarin burgers toegang tot de rechter hebben. Een toegankelijk stelsel voor het verlenen van rechtsbijstand aan hen die niet over voldoende financiële middelen beschikken, behoort daarom tot de grondwettelijke taken van de overheid. Het feit dat rechtsbijstand een fundamenteel recht is, maakt niet dat wij de ogen zouden mogen sluiten voor de financiële consequenties en voor het beheersbaar houden van het stelsel. Ook voor dat uitgangspunt is er steun in uw Kamer, zoals ook bleek uit de diverse inbrengen. U hebt gesproken over de efficiëntieslag die nodig is en een enkeling sprak zelfs over achterstallig onderhoud. Beide uitgangspunten – enerzijds de grondwettelijke en verdragsrechtelijke verplichten en anderzijds het belang voor de samenleving om de uitgaven binnen redelijke perken te houden – dient voldoende recht te worden gedaan. Deze verantwoordelijkheid betekent dat wij regelmatig kritisch moeten bezien of de bestaande regeling van de gesubsidieerde rechtsbijstand nog voldoende aansluit op de praktijk en of geschillen niet op een andere, efficiëntere wijze tot een oplossing kunnen worden gebracht.

Nu de kosten van het stelsel in de loop der jaren sterk zijn toegenomen, is in het coalitieakkoord een taakstelling opgenomen. De komende jaren moet er fors worden bezuinigd op de gesubsidieerde rechtsbijstand: 25 mln. in 2008 en 50 mln. in 2009 en de jaren die daarop volgen. Dit betekent dat het stelsel moet worden aangepast, maar een effectieve toegang tot het recht blijft voorop staan. De manier waarop ik dat verantwoord kan doen, heb ik in concrete voorstellen aan uw Kamer voorgelegd, specifiek ook op het punt van de invulling van de taakstelling voor het jaar 2008.

Het coalitieakkoord spreekt inderdaad van een structurele taakstelling. Ik heb gezegd dat voor 2009 en later, voor de lange termijn, eveneens een goede balans nodig is tussen toegankelijkheid van het rechtssysteem en het beheersbaar houden van de kosten daarvan. Om die balans te bereiken, is onderzoek nodig naar verdere maatregelen. Met het oog hierop heb ik besloten, de aanvankelijke voor 2010 geplande beleidsdoorlichting, "Toegang tot het recht" geheten, naar voren te halen en al in dit jaar te starten.

Die doorlichting gaat over het volgende. Bezien zal worden of er mogelijkheden zijn om de volumeontwikkeling te beperken waarvoor de overheid zelf verantwoordelijk is. Daarbij zal onder meer worden bezien welke efficiëntiewinst binnen het domein strafrecht te behalen valt, bijvoorbeeld met betrekking tot de verstrekking van de ambtshalve toevoeging en de procesinrichting binnen de justitiële keten. Ook zal bij de doorlichting worden betrokken op welke wijze een onnodige inzet van juridische procedures, onder andere door bestuursorganen of overheidsinstellingen, kan worden voorkomen. Verder zal de beleidsdoorlichting inzichtelijk maken op welke wijze andere particuliere voorzieningen een bijdrage kunnen leveren aan een efficiëntere en doeltreffender gebruik van de gesubsidieerde rechtsbijstand. Dit zal onder meer omvatten een nadere analyse van de randvoorwaarden welke nodig zijn om de particuliere rechtsbijstandsverzekering een plaats te geven in het stelsel van de gesubsidieerde rechtsbijstand. Ten slotte zal worden bezien op welke wijze kan worden bereikt dat bij geschillen die zich daarvoor lenen, altijd eerst mediation wordt beproefd. Op voorhand zullen hiervan geen civielrechtelijke of bestuursrechtelijke rechtsterreinen worden uitgesloten.

Deze aspecten worden dus allemaal bij de beleidsdoorlichting betrokken, evenals de ervaringen met verzekeringsstelsels in andere landen. Het laatste was een verzoek vanuit uw Kamer. Verder zal de beleidsdoorlichting, zoals de heren De Wit en Heerts hebben aangegeven, zoveel mogelijk ketenbreed worden gedaan, waarbij alle relevante ketenpartners worden betrokken. Dit geldt voor de Raad voor de Rechtsbijstand voor de zittende magistratuur en het Parket-Generaal van het OM. Daarbij denk ik bijvoorbeeld specifiek aan onderzoek naar de vraag of er in het domein van het strafproces ketenefficiëntievoordelen te behalen zijn.

Overigens zal ik uiteraard graag gebruik maken van het aanbod van de Nederlandse Orde van Advocaten om de orde actief te betrekken bij de beleidsdoorlichting. Op welke wijze deze betrokkenheid het beste kan worden vormgegeven, zal ik uiteraard ook met de orde gaan bespreken. Ook ben ik momenteel met de Raden voor Rechtsbijstand in gesprek om te bezien op welke wijze zij het beste betrokken kunnen worden bij het komende traject.

Er is gevraagd naar de oorzaken van het toenemende beroep op de rechtsbijstand. Er is zowel sprake van een structureel toenemende vraag als van de uitbreiding van het stelsel naar nieuwe wettelijke voorzieningen. Van de laatste noem ik er drie. Slachtoffers van geweldsmisdrijven krijgen kosteloos rechtsbijstand bij hun vordering tot schadevergoeding. Verder krijgen plegers van huiselijk geweld kosteloos bijstand op grond van het wetsvoorstel huisverbod bij huiselijk geweld. Ten slotte kunnen jeugdige verdachten onder bepaalde voorwaarden een raadsman toegevoegd krijgen. Het gaat hierbij met name om artikel 489 van het Wetboek van Strafvordering. De oorzaak ligt echter ook in het meervoudig gebruik van de rechtsbijstand. Kortheidshalve wil ik het bij deze mededeling laten.

De oorzaken voor de toename van de uitgaven voor rechtsbijstand liggen voor een deel in de stijging van de uurvergoeding van de advocatuur van € 41 in 1994 naar € 103 in 2007. Voor een ander deel wordt de stijging veroorzaakt door het toegenomen beroep op het stelsel. Het laatste doet zich op alle terreinen van de gesubsidieerde rechtsbijstand voor, met uitzondering van dat van het asielrecht.

De heer Pechtold (D66):

Ik heb goed geluisterd. De staatssecretaris heeft veel woorden en moeilijke zinsconstructies nodig, maar ik blijf desondanks met een grote vraag zitten. Ik dacht steeds dat de bezuiniging van 25 mln. en 50 mln. voortgekomen was uit het overleg in Beetsterzwaag, waarbij de heren op het laatste moment nog wat geld bij elkaar moesten harken. Ik dacht dat de nieuwe staatssecretaris bij aantreden dacht: dit is niet de bedoeling. Nu lijkt zij te zeggen dat iedereen aan de ene kant recht heeft op recht, maar dat het aan de andere kant allemaal wel een beetje betaalbaar moet blijven. Na een halfjaar is zij nog niet veel verder dan de aankondiging dat zij in overleg gaat. Voor dit jaar redden wij het volgens haar nog wel, maar voor volgend jaar moet er nog iets gebeuren. Op dit moment zit ik eigenlijk veel meer te wachten op een paar heldere afbakeningen. Gaan de tarieven voor advocaten omlaag? Gaat de eigen bijdrage voor mensen omhoog? Worden er zaken zoals echtscheiding buiten het systeem gelaten? Zulke signalen wil ik op dit moment van de staatssecretaris horen. De zoektocht en het gehark naar geld doet vermoeden dat er niet echt een plan achter zit. De staatssecretaris zegt zelf dat de overheid ook verantwoordelijk is, omdat die allerlei regels maakt waardoor mensen de rechtsgang moeten maken. Wat zijn voor haar de komende jaren de randlijnen?

Staatssecretaris Albayrak:

Volgens mij ben ik daarover uitermate duidelijk geweest. Voor het jaar 2008 zijn de randlijnen, het kader dat ik verantwoord vind, gevat in de voorstellen die er nu van mijn hand liggen. Hierbij hoort in 2008 25 mln. Voor de daaropvolgende jaren hebben wij nader onderzoek nodig, onder andere om te bezien of een rechtsbijstandsverzekering inderdaad een onderdeel van de plannen kan vormen. Ik heb ook geconstateerd dat de Kamer, volgens mij zelfs in meerderheid, begrip heeft voor het feit dat er moet worden gezocht naar meer efficiency. De Kamer heeft mij zelfs gevraagd om te kijken naar andere oorzaken. Ik heb toegezegd om dat te gaan doen en dit bij de beleidsdoorlichting uitdrukkelijk te betrekken met alle ketenpartners die hierop zicht hebben. Wij bezien daarbij de rol van de overheid als veroorzaker van extra rechtszaken. Wat kunnen wij doen aan de volumeontwikkeling? De Kamer heeft hiervoor aandacht gevraagd. Ik ga ervan uit dat men ziet dat hier een zorg ligt. Die komt voort uit de gedachte dat de toegang tot het recht een belangrijk grondwettelijk recht is, maar dat wij het ook belangrijk vinden om de kostenontwikkeling in de gaten te houden. Hierover gaat het debat. De voorstellen voor 2008 zijn concreet. Voor de jaren daarop heb ik de voorstellen gedaan in de vorm van een naar voren gehaalde beleidsontwikkeling op de door mij geschetste manier. Hierover gaan wij nog veel met de Kamer spreken.

De heer Pechtold (D66):

In de politiek zijn er twee gevaarlijke woorden, namelijk efficiency en modernisering. Beide woorden zijn verhullend en komen vaak neer op bezuinigen. U zegt dat het salaris van de advocaten jarenlang niet is verhoogd en u noemt een periode van tien jaar waarin het een keer wel werd opgehoogd. Gaat u eens in op mijn vragen. Gaan de tarieven van de advocaten omlaag? Wordt de eigen bijdrage verhoogd? Worden zaken als echtscheiding uitgesloten? Hierover moet u vanavond signalen afgeven. Wat mij betreft zijn deze drie punten onbespreekbaar.

Staatssecretaris Albayrak:

Het pakket voorstellen voor het jaar 2008 om de taakstelling in te vullen gaat uit van het niet aantasten van het recht voor mensen met lagere inkomens en het niet aantasten van het inkomen, de uurvergoeding, van de sociale advocatuur. Dit is een pakket dat ik zeer wel verdedigbaar acht. Als de heer Pechtold het antwoord daarin zoekt, zeg ik dat de maatregelen zijn zoals zij zijn.

De heer Pechtold (D66):

En dat blijft zo?

Staatssecretaris Albayrak:

De plannen voor 2008 zullen niet veranderen. In de beleidsdoorlichting ga ik kijken naar de onderwerpen die ik heb genoemd. Op de uitkomst daarvan kan ik niet vooruitlopen. Dat lijkt mij evident.

De heer Pechtold (D66):

Ik heb expliciet gevraagd naar de echtscheiding. Houdt de staatssecretaris die mogelijkheid boven de markt of blijft die voor mensen met een smalle beurs onder de rechtsbijstand vallen?

Staatssecretaris Albayrak:

Als ik het antwoord op al die vragen zou weten, zou ik de beleidsdoorlichting niet nodig hebben. Dan had ik alle ketenpartners niet nodig om mee te denken.

De heer De Wit (SP):

Wij hebben in het wetgevingsoverleg uitvoerig over dit punt gesproken. Is de staatssecretaris van oordeel dat een doorvoering van het financieel belang, de drempel zeg maar, en een bevriezing van het uurtarief ingrijpende financiële consequenties hebben? Uiteindelijk zijn dat heel grote bedragen, op termijn 17 mln. en meer. De advocatuur meent dan in grote problemen te komen. Zij wil dan stoppen met de gefinancierde rechtshulp, althans een meerderheid. Dan raken wij aan de toegang tot het recht.

Dat brengt mij op de vraag wat de staatssecretaris doet met de amendementen die wij hebben ingediend. Daarmee beogen wij wel efficiency, maar principiële en riskante bezuinigingen niet.

Staatssecretaris Albayrak:

Ik heb het niet over een bevriezing van het uurtarief gehad. Dat is ook niet mijn bedoeling.

De heer De Wit (SP):

Ik bedoel de indexering.

Staatssecretaris Albayrak:

Dat is echt wat anders. De indexering moet worden gezien als een inflatiecorrectie. Het is een eenmalige aanpassing, die wel meerjarig doorwerkt. Deze informatie heb ik schriftelijk aan de Kamer doen toekomen.

Ik heb het pakket erop bezien of het geen aantasting is van het recht. Mijn antwoord is: dit is geen aantasting van het recht. De heer Pechtold maakt zich, met anderen naar ik aanneem, zorgen over de manier waarop de efficiencywinst is ingevuld. Het is zeer wel te verdedigen om bezuiniging als die nodig is met efficiencywinst te combineren, want dan heb je allerlei vele malen vervelender maatregelen niet nodig.

De voorzitter:

Ik vind dat dit inmiddels wel uitvoerig is besproken, ook in het wetgevingsoverleg en het begrotingsonderzoek.

De heer De Wit (SP):

Er liggen twee amendementen. Daarmee wordt niet 25 mln. bezuinigd maar slechts 10 mln. of daaromtrent. Die 10 mln. heeft alleen betrekking op het doorvoeren van efficiencymaatregelen. Waar wil de staatssecretaris nu precies bezuinigen? Wat zegt zij van die amendementen?

Staatssecretaris Albayrak:

Een reactie op de amendementen en op de dekking die de heer De Wit zoekt zullen wij in tweede termijn geven. Ik ben mij bewust van wat hij wil en waar hij dat vandaan wil halen. Dat is in dit kader niet onbelangrijk. Ook de minister is zich goed bewust van het gebrek aan ruimte op het departement om allerlei ambities waar te maken. Ik wijs op de justitiële inrichtingen en de jeugdinrichtingen, waarvoor wij vele plannen hebben, die moeten worden uitgewerkt en ook nog financieel moeten worden vertaald. Dat is een groot probleem. Wij zullen zorgvuldig naar de amendementen kijken, vooral ook naar de manier waarop de heer De Wit het geld zoekt.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Waarom gaat de staatssecretaris voorbij aan de kern van het probleem? Zij stelde zelf dat een deel van de toename is veroorzaakt door het beleid van voorgaande kabinetten: meer strafbaarstellingen en problemen bij bepaalde uitvoeringsinstanties. Ik noemde gisteren zelf IND en UWV. Wat gaat zij daaraan doen? Met de maatregelen die zij voorstelt voor 2008 en de nog onbekende maatregelen voor 2009 en daarna worden die problemen niet weggenomen.

Staatssecretaris Albayrak:

Het is altijd kabinetsbeleid geweest om bij het maken of wijzigen van welke wet dan ook de financiële gevolgen ervan zorgvuldig te bekijken. De financiële gevolgen, bijvoorbeeld die voor een rechtsbijstandsverzekeraar, worden uitdrukkelijk betrokken bij de voorbereiding van een wetsvoorstel. Maar dit neemt niet weg dat de keuze gemaakt is om bepaalde wetten te maken. Ik noemde een aantal wetten, zoals die voor het bestrijden van huiselijk geweld, waarmee ook uw fractie het hartstochtelijk eens is. Het zijn dus niet alleen maar wetten die overbodig zijn, maar ik heb gezegd dat ik desalniettemin het beleid voor 2009 en later wil doorlichten om na te gaan wat het aandeel van de overheid is geweest bij de toename van het beroep op de gesubsidieerde rechtsbijstand.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Maar welke actie gaat u ondernemen als u daar eenmaal inzicht in heeft?

Staatssecretaris Albayrak:

Daarop kan ik pas antwoorden als ik weet wat de rol en het aandeel van de overheid is geweest.

De heer Heerts (PvdA):

Wanneer kunnen wij het resultaat van deze doorlichting van het beleid verwachten? De strafrechtelijke component is mij wel duidelijk, maar er is bijvoorbeeld ook nog een hele toeslagenfabriek opgezet, met name door het vorige kabinet. Ik heb gisteren ook verwezen naar beslissingen die gemeenten nemen. Worden deze aspecten daar nu bij betrokken? Het gaat ook om wetten en regels die de positie van de burger, de consument raken.

Staatssecretaris Albayrak:

Ik zei al dat de taakstelling structureel is; wij zullen voor 2009 het dubbele moeten bezuinigen van het bedrag voor 2008. Die beleidsdoorlichting kan dus niet al te lang op zich laten wachten; volgend jaar omstreeks deze tijd moeten de bezuinigingen wel echt ingevuld zijn.

Wat die toeslagenfabriek betreft, ik heb gezegd dat ik de ketenpartners, zoals de Nederlandse Orde van Advocaten en de Raden voor Rechtsbijstand, wil betrekken bij de inventarisatie van wat er is gebeurd. Dit zijn instanties die vanuit de praktijk echt zicht hebben op de oorzaken van de volumegroei. Het lijkt mij goed om af te wachten wat die inventarisatie zal opleveren.

De heer Heerts (PvdA):

Dat begrijp ik allemaal, maar betrekt u er dan vooral ook de rapporten van de ombudsman bij, want die bevatten allemaal signalen van mensen die klagen. En als wij die beleidsdoorlichting principieel doorakkeren en bediscussiëren, zal de Kamer wellicht nog andere prioriteiten voor 2009 bepalen.

Staatssecretaris Albayrak:

Dat laatste is aan de Kamer, het eerste vind ik een goede suggestie.

Ten slotte bij dit blokje nog de vraag van mevrouw Van Vroonhoven over "no win, no fee". Zij benadrukt het belang van het waarborgen van de onafhankelijkheid van de advocaat bij de inrichting van het toegezegde experiment met deze aan het resultaat gerelateerde honoreringsmethode. Dit experiment zou moeten bijdragen aan verbetering van de toegang tot het recht. Mevrouw Van Vroonhoven baseert haar zorgen op dit punt onder andere op een uitzending van Zembla waarin gezegd is dat advocaten voor letselschadebureaus voorcalculeren of een zaak rendabel is. Als dit zo is, neemt het bureau de zaak aan op basis van no cure, no pay. Ik onderschrijf het belang van een onafhankelijke en betrouwbare advocatuur; daarom zal ik de Orde van Advocaten adviseren, het experiment zo in te richten dat in gevallen waarin de aansprakelijkheid vaststaat of erkend is, geen no win, no fee wordt toegestaan. Verder is het van belang dat de rechtzoekende uitvoerig wordt geïnformeerd over de betekenis van dit systeem. Alleen als deze de werking van no win, no fee heel goed begrijpt, zodat hij weet waarvoor hij kiest, kan dit systeem de toegang tot het recht verbeteren. Het is mij bekend dat de Orde dit ook belangrijk vindt. Volgende week zal ik de Orde een brief sturen waarmee ik het bovenstaande uiteenzet. Dan zal ik dus vooral onze mening geven over de inrichting van het experiment met no win, no fee. De procedure die moet leiden tot de vaststelling van een verordening waarmee het systeem van no win, no fee wordt geregeld, neemt, zoals men zal begrijpen, enige tijd in beslag.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Zal dit experiment ook gelden voor letselschadezaken? De minister zei namelijk in het algemeen overleg voor de zomer expliciet dat hij het experiment niet voor letselschade wilde gebruiken. Verder vraag ik u of u ons de verordening wilt toesturen, zodat wij die kunnen beoordelen. Baart u de uitzending van afgelopen zondag geen zorgen? Neemt u naar aanleiding van die uitzending actie?

Staatssecretaris Albayrak:

Mijn antwoord op de eerste vraag is: ik zal dat bezien. Ik heb ook nog een voorstel in beraad dat is gedaan door de heer Wolfsen en waarmee hij wil komen tot de instelling van een fonds. Een voorbeeld daarvan vond hij in een land ver van het onze.

Wat uw andere vraag betreft: de werkelijkheid is dat de letselschadebureaus niet gereguleerd zijn. Zij sluiten contracten af met rechtzoekenden. Vervolgens handelen zij de zaak al dan niet behulp van een advocaat af. Deze advocaat krijgt van het bureau een opdracht en niet van de rechtzoekende. De letselschadebureaus kunnen alleen worden aangepakt met het contractrecht. Indien sprake is van misleidende reclame, dwaling of bedrog, kan dat worden aangekaart, maar de bureaus zijn niet onderworpen aan een gedragscode, terwijl de advocatuur dat wel is.

Ik meen dat met de uitvoering van het experiment voor no win, no fee het onderscheid tussen de advocatuur en de letselschadebureaus beter zichtbaar wordt. De cliënt hoeft met dat systeem bij verlies helemaal niets te behalen en verder heeft hij de garantie dat de honorering inzichtelijk en redelijk is. Daar is de rechtzoekende bij gebaat. Bij de voorlichting over het systeem van no win, no fee zal ik het verschil tussen advocatenbureaus en letselschadebureaus uitdrukkelijk behandelen. Ik wijs er verder op dat wij sinds vorig jaar in Nederland een consumentenautoriteit hebben. Dat is de instantie die wellicht aandacht kan besteden aan de handelwijze van letselschadebureaus. Met de collega's van het ministerie van EZ zal ik nagaan wat de mogelijkheden zijn binnen het kader van de afspraken die zij op dit terrein hebben gemaakt.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Ik ben blij dat de handelwijzen van de letselschadebureaus u ook zorgen baren en dat daarom actie ondernomen moet worden. Graag trekken wij samen op. Ik heb echter nog geen antwoord gekregen op mijn vraag of wij de verordening kunnen krijgen die u samen met de Orde van Advocaten gaat opstellen.

Staatssecretaris Albayrak:

U zult begrijpen dat het opstellen van die verordening nog wel even duurt. Daarvoor is meer juridisch handwerk nodig dan het opstellen van de brief met de uitgangspunten en het invullen van de voorwaarden voor het experiment. Volgende week sturen wij de Orde een brief en uiteraard kan ik daarvan een afschrift de Kamer doen toekomen.

De heer De Wit (SP):

U zoekt naar een constructie om de bureaus of de advocaten te kunnen aanpakken. Uit de uitzending van Zembla bleek dat twee keer werd gedeclareerd. De advocaten kregen twee keer de kosten vergoed. Dus de cliënt betaalde op grond van no cure, no pay en het letselschadebureau inde nog een keer een vergoeding voor de kosten. Volgens mij is dat niet anders dan oplichting, bedrog of hoe je het ook maar noemen wilt.

Staatssecretaris Albayrak:

Ik zei al dat de letselschadebureaus een contract afsluiten met de rechtzoekende. De oplossing zal ook in dat traject gezocht moeten worden. Dat wil niet zeggen dat er geen oplossingen zijn. Ik heb gezegd dat ik samen met de collega's van EZ, die voor dat deel van de markt verantwoordelijkheid dragen, zal bezien welke mogelijkheden er zijn. Het probleem is door u aangekaart en door mij herkend. U zult daarover nog meer horen dan in dit debat te zeggen is.

Voorzitter. Ik kom vervolgens te spreken over de modernisering van het gevangeniswezen. De komende jaren gaan wij op Justitie een aantal ingrijpende wijzigingen in het gevangeniswezen doorvoeren. Die wijzigingen zijn hervormingen die hard nodig zijn voor een meer effectieve sanctietoepassing. Zij gaan zorgen voor een betere aansluiting van het gevangeniswezen op alle ketenpartners. Afgelopen maandag heeft de Kamer daarover een uitgebreide brief ontvangen. Een aantal leden heeft hierover uitgebreid gesproken.

De hervormingen moeten resulteren in meer aandacht voor behandeling tijdens detentie. Met name gaat het dan om het bieden van zorg aan degenen die nu nog geen zorg in de gevangenis krijgen. Ik denk hierbij aan verslavingszorg. De hervormingen moeten ook resulteren in een meer persoonsgerichte aanpak. Verder moeten gedragsinterventies – arbeid, onderwijs – de recidive terugdringen, waarbij de aansluiting met gemeenten, die daarin een belangrijke rol vervullen, en andere ketenpartners van wezenlijk belang is.

Mevrouw Van Velzen heeft gevraagd naar een onderzoek naar het opzetten van werkbedrijven in het gevangeniswezen. Zij trok daarbij een vergelijking met een gevangenis in Noordrijn-Westfalen waar arbeid winstgevend is. Wij hebben plannen om in de komende jaren arbeid in het gevangeniswezen drastisch te veranderen. Dat allemaal naar aanleiding en in de vorm van het project Werkt! Dat project van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) richt zich op het implementeren van een nieuwe vorm van arbeid in detentie. Doelstelling van het project is om in beginsel aan alle gedetineerden de mogelijkheid te bieden arbeid te verrichten die zo veel mogelijk kostendekkend is. De nieuwe arbeidsorganisatie zal qua organisatie proberen aan te sluiten bij het bedrijfsleven. Arbeid en detentie gaan hierdoor in de toekomst meer lijken op arbeid in de maatschappij. De werktijden zullen waar mogelijk worden verruimd. In de komende jaren zal de nieuwe arbeidsorganisatie gefaseerd worden ingevoerd om uiteindelijk in 2010 volledig te zijn uitgerold. Het opzetten van werkbedrijven, zoals mevrouw Van Velzen voorstelt, krijgt de komende jaren dus werkende weg vorm.

Mevrouw Van Velzen stelt tevens voor om het arbeidsloon voor gedetineerden te verhogen. Arbeid is echter op dit moment een bijzonder dure dagbestedingactiviteit. Het voorstel zou arbeid nog duurder maken, terwijl de DJI zich geconfronteerd ziet met een taakstelling. Gelet op de financiële taakstelling van DJI dienen de kosten van arbeid in detentie te worden teruggebracht.

De heer Anker zou graag willen dat arbeid tijdens detentie de mogelijkheid biedt van een schuldenvrije start na de detentie. Zoals ik zojuist heb aangegeven is arbeid op dit moment erg duur binnen gevangenismuren en is een verhoging van arbeidsloon om dat doel te dienen niet reëel. Wel ben ik het met de heer Anker eens dat als iemand met een grote schuldenlast terugkomt in de samenleving, de kans op recidive groter is. Op dit moment loopt er een onderzoek naar de omvang van de problematiek bij gedetineerden, waarbij onder meer gekeken wordt naar problematische schulden en de aansluiting op het traject na de gevangenis. Ik verwacht de uitkomsten van dit onderzoek in de eerste maanden van het komende jaar en ik zal de Kamer uiteraard daarvan op de hoogte stellen.

Dan kom ik te spreken over reclassering in relatie tot recidive. De veiligheid van de samenleving is gediend bij het terugdringen van de recidive. De Kamer heeft in de brief over het project Veiligheid begint bij Voorkomen, waaraan ook de minister vele malen heeft gerefereerd, veel initiatieven, plannen en vergaande maatregelen kunnen lezen die allemaal zijn gericht op het terugdringen van de recidive in de komende jaren, met forse ambities van zowel de minister als mijzelf, maar vooral ook in combinatie. In dat kader is het belangrijk dat detentie aansluit op maatschappelijke vervolgvoorzieningen.

De heer Van Haersma Buma stelt dat een gedetineerde niet automatisch niet meer terugvalt wanneer zorg, behandeling en nazorg allemaal voor hem of haar geregeld worden. Hij vraagt welke rol de reclassering heeft bij het voorkomen van recidive in relatie tot wat van de gedetineerde zelf mag worden verwacht. Ik ben met hem eens dat het niet alleen van het gevangeniswezen of van de reclassering afhankelijk is of iemand wel of niet terugvalt. De reclassering kan geen wonderen verrichten met mensen die totaal ongemotiveerd aan trajecten meedoen. Anderzijds redden ook gemotiveerde gedetineerden het vaak niet zonder deskundige hulp. Scherp toezicht door de reclassering is nodig, maar ook een justitiabele die zijn beste been voorzet. Goede nazorg is nodig, maar ook een gedetineerde die zijn afspraken nakomt. Effectieve gedragstraining is nodig, maar ook een gedetineerde die zich inzet tijdens die training.

De heer De Roon heeft in zijn inbreng aandacht besteed aan de tbs als stelsel. Hij vroeg mij hoe lang ik wil doorgaan met het huidige tbs-beleid. Hij vindt mij volledig aan zijn zijde als het gaat om alles wat wij moeten en kunnen doen om het tbs-stelsel nog veiliger te maken. Dat is een niet aflatende inspanning. Dit zal in de komende jaren prioriteit in het beleid van deze bewindspersonen zijn. Mede om die reden ben ik druk doende om het plan van aanpak naar aanleiding van het parlementaire onderzoeksrapport van de commissie onder leiding van de heer Visser een plek te geven in de werkzaamheden van het departement. In dat rapport wordt geconcludeerd dat de uitgangspunten en de doelstellingen van het tbs-stelsel niet achterhaald zijn, maar dat er wel een aantal, soms ook forse aanpassingen binnen het stelsel moeten worden gedaan.

Met die aanpassingen zijn wij al begonnen. Het begeleid verlof is beveiligd op uitdrukkelijk verzoek van de Kamer. Er is een gewijzigde geweldsinstructie voor beveiligers en begeleiders. Wij hebben de verlenging van de voorwaardelijke beëindiging in een wetsvoorstel gegoten. Dat heb ik afgelopen dinsdag in de Eerste Kamer mogen verdedigen. Ik hoop dat het aanstaande dinsdag zal worden aangenomen, zodat wij het zeer snel in de praktijk kunnen brengen. Wij hebben zeer binnenkort een professionele verloftoetsingscommissie, die een zware aanvulling zal zijn op alles wat wij nu al doen om te toetsen of verlof met zo min mogelijk risico's kan plaatsvinden. Vervolgens noem ik het wetsvoorstel waarmee de verlofmachtiging van rechtswege ingetrokken kan worden op het moment dat tbs'ers zich binnen de muren van een kliniek schuldig maken aan strafbare feiten. Dat is allemaal fors, gezien de korte periode dat dit kabinet aan de slag is. Het gaat er niet om dat wij alleen zeggen dat het belangrijke maatregelen zijn; het gaat erom dat die maatregelen daadwerkelijk leiden tot veranderingen in de praktijk. Ook daarop zullen wij de komende jaren toezien.

Een tbs-stelsel geheel zonder risico's is een illusie. Uiteraard zal het niet de laatste keer zijn geweest dat wij met elkaar in de Tweede Kamer of elders over incidenten spreken. Tegenover die incidenten, vaak met verlof, staan vele verlofbewegingen – duizenden bewegingen – die wel goed gaan en waar je niets over leest in de kranten. Het zou voor de balans in de discussie goed zijn als wij onder ogen zien dat het juist in heel veel gevallen een stelsel is gebleken dat niet alleen in Nederland maar ook in landen om ons heen gewaardeerd wordt, getuige het feit dat regelmatig bewindspersonen uit het buitenland – recent nog mevrouw Dati, minister van Justitie van Frankrijk – komen kijken hoe het hier gaat. Het is een uniek systeem dat zijn nut heeft bewezen. Op de vraag hoe lang ik nog doorga met dit beleid, zeg ik: wat mij betreft heel erg lang.

De heer Van Haersma Buma vroeg naar de justitiële jeugdinrichtingen. Daarover heb ik uitgebreid overleg gevoerd met de Kamer op 1 november. Hij vraagt of er voor de Voorjaarsnota een stevige paragraaf kan komen waarin ook de financiële vertaling van de plannen komt. Ik heb de Kamer eerder gewezen op een passage in de brief daarover, namelijk dat ik samen met de minister van Jeugd en Gezin en met mevrouw Dijksma, staatssecretaris van Onderwijs, onderzoek welke aanvullende maatregelen er nodig zijn en waar de financiële dekking voor die maatregelen vandaan moet komen. Ik zal de Kamer daarover in het voorjaar van 2008 een brief sturen.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ik dank de staatssecretaris voor haar toezegging om arbeid voor alle gedetineerden op termijn te regelen. Dan versta ik daar wel onder alle gedetineerden, inclusief de kort gestraften. Graag een reactie daarop. De staatssecretaris zegt over betaling van arbeid in detentie dat het een dure dagbestedingactiviteit is. Daar ben ik het mee eens. Dat kost geld en dat moeten wij er misschien ook maar voor over hebben. In mijn termijn heb ik de staatssecretaris gevraagd of zij eens over de grens kan kijken. Hoe kan het dat men in andere landen in staat is om bedrijven voor gedetineerden op te zetten die winstgevend zijn, terwijl wij er belastinggeld bij moeten leggen? Dan is het toch interessant om eens over de grens te kijken en daar lessen uit te trekken. Een hogere vergoeding hoeft niet per se duurder te zijn of nog zwaarder op de begroting te drukken.

Ik heb uitgebreid aangegeven dat de reclassering op dit moment buigt onder het systeem van productietikken. Ik heb de staatssecretaris om experimenteerruimte gevraagd. Een klein project om eens te kijken of het ook kan zonder dat dit knellende systeem. De staatssecretaris zegt dat in vier arrondissementen op een verbeterde wijze gewerkt zal worden. Ik heb geen idee wat zij daarmee bedoelt. Waarom neemt de staatssecretaris mijn voorstel niet over?

Staatssecretaris Albayrak:

Ik ga eerst in op de kortgestraften. Ik zal kijken hoe wij de middelen die wij hebben, zo efficiënt mogelijk kunnen inzetten opdat wij de arbeid zo kunnen vormgeven dat deze zoveel mogelijk kostendekkend wordt. Mevrouw Van Velzen wilde eigenlijk nog een stapje verder gaan. Ook zullen wij bekijken voor wie dat op korte termijn kan gelden en voor wie op de wat langere termijn. De kortgestraften zal ik zeker bij mijn overwegingen betrekken. In de nota over de modernisering van het gevangeniswezen zeggen wij heel veel over de kortgestraften. Ik denk bijvoorbeeld aan de regionale plaatsing. De gedachte in de nota modernisering gevangeniswezen is juist dat je bij de benadering van de groepen – langgestraften, kortgestraften, preventief gehechten en bijzondere groepen – maatwerk moet bieden waar dat mogelijk is. Dat geldt dus ook voor arbeid.

Mevrouw Van Velzen zegt dat de arbeid in het buitenland kostendekkend is. Ik neem aan dat zij doelde op haar ervaring in Noord-Rijnland-Westfalen. Ik zal specifiek kijken hoe men het daar doet. Als wij daar iets van kunnen leren, zullen wij dat zeker niet nalaten. Als je over de gehele linie erop inzet dat geld moet worden verdiend, dan zijn de inspanningen die daarvoor nodig zijn heel duur. Tot nu toe is de ervaring dat arbeid binnen de muren zo duur is dat je daar landelijk niet al je energie op moet inzetten. Ik zal eens kijken wat de succesfactor is in Noord-Rijnland-Westfalen en of wij daar iets van kunnen leren.

Mevrouw Van Velzen vroeg verder ruimte voor professionals bij de reclassering voor experimenten. Volgens mijn informatie is daar met de afspraken die wij hebben gemaakt, alle ruimte voor. Daar heb je geen specifiek naar eigen bevinden te besteden budget voor nodig. De afspraken die wij hebben gemaakt, strekken er juist toe dat de professional meer ruimte krijgt.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Dat is volstrekt in strijd met alle gesprekken die ik voer met zowel de mensen die op de vloer werken als met de vertegenwoordigers van de reclassering zelf. Zij geven aan dat het productietikkensysteem het juist ontzettend moeilijk maakt om te doen wat goed is. Bij de productietikken word je afgerekend op een product. Je kunt niet eens naar een gevangenis toe gaan om een gedetineerde die daar inderdaad op vrijdagmiddag met die blauwe zak buiten staat, op te halen en te helpen met een ID-bewijs. De staatssecretaris zegt dat dit allemaal kan, maar dat soort praktische dingen kunnen niet. Ik vraag haar daarom eens mee te gaan met het idee om een experiment uit te voeren. Dat kost niks en wij kunnen er een hoop van leren. Graag hoor ik een toezegging.

Staatssecretaris Albayrak:

Wat ik zeker niet heb willen zeggen is dat het nu overal wel goed gaat. Ik heb hierover eerder gesproken in een uitgebreid debat over de reclassering. Ik heb wel gezegd dat er nu veel ruimte in zit, door de ruimte die er is gekomen voor preventie, door het plan Veiligheid begint bij voorkomen, door de pijler 5-gelden die oplopen tot 40 mln. en die juist voor een belangrijk deel naar de reclassering gaan. Dat gebeurt niet alleen in de vorm van geld, maar ook op het gebied van werkwijzen, aansluiting op ketenpartners of afspraken met het OM. In dat hele pakket moet je de professional juist minder lastigvallen met rechtlijnig werken en denken, met kaders en strakke regels en het afleggen van verantwoording. Je moet uitgaan van de samenwerking en de flexibiliteit van de reclasseringswerker om per individu te bekijken welk maatwerk geleverd moet worden. Je kunt niet zeggen: de norm is zoveel uur en dat geldt voor alle mensen die worden begeleid. De een zal een intensieve en de ander een minder intensieve begeleiding nodig hebben. Daar gaat de reclasseringsmedewerker over. Die ruimte wil ik de medewerker graag bieden. In de plannen die wij nu hebben, moet die ruimte te vinden zijn.

De heer Anker (ChristenUnie):

Ik ben heel erg blij met de ambitie van de staatssecretaris om werk te maken van werken in detentie. Dat is volgens mij ontzettend goed. Het is aantoonbaar dat die mensen daarna makkelijker re-integreren in de samenleving. Waar ik over val, is dat het zo duur is om mensen aan het werk te laten zijn. Het lukt mij niet om dat bij elkaar te krijgen in mijn hoofd. Ik kan mij dat wel voorstellen als een gevangenis dat erbij moet doen als taak. Als Werkt! een project wordt dat heel professioneel aan de slag gaat met het binnenhalen van werk binnen de gevangenismuren, denk ik dat het streven moet zijn dat er uiteindelijk winst wordt gemaakt uit arbeid, al is dat misschien niet in het eerste jaar of de eerste twee jaar. Dat moet toch mogelijk zijn, als je kijkt naar wat bij de sociale werkvoorziening gebeurt. Die mensen hebben ontzettend veel ervaring met werk onder speciale omstandigheden, al gaat dat ook niet altijd even makkelijk. Is de staatssecretaris het met mij eens dat het doel binnen bereik moet liggen dat er een keer winst wordt gemaakt uit arbeid? Dat zou zo veel meer mogelijk maken binnen de gevangenis.

Staatssecretaris Albayrak:

Ik heb ook niet willen zeggen dat er geen winst gemaakt moet worden. Ik heb een aantal omstandigheden genoemd die hindernissen zijn om winst te kunnen maken. De manier waarop wij dat nu doen, is heel duur. Dat weegt niet tegen elkaar op, als je het tegen elkaar wegstreept. Ik heb gezegd dat wij vrij drastische wijzigingen doorvoeren in de mogelijkheden om arbeid te verrichten binnen de gevangenismuren. Ik vind het goed om daarmee te beginnen. Het klopt dat het project Werkt! van DJI zo zou moeten werken. Ik zal erop toezien dat het ook zo gaat werken. Het is evident dat een doel kan zijn dat dit verandert in een systeem waarbij wij niet alleen kostendekkend, maar kostenbesparend gaan werken.

De heer Pechtold (D66):

Ik vond het antwoord van de staatssecretaris over tbs erg ambtelijk, met weinig passie. Bij een uitzending van Stand.nl bleek onlangs dat meer dan 80% van de luisteraars voor afschaffing van tbs was, nadat Teeven er eens even lekker ongenuanceerd overheen was gegaan. Nu hebben wij de PVV weer. Zou de staatssecretaris niet met passie kunnen vertellen dat tbs sinds 1925 in dit land bestaat, dat wij het aan het verfijnen zijn, dat 1400 mensen in dit land niet worden afgeschreven, dat van de 50.000 proefverloven die er per jaar zijn, het merendeel gelukkig goed gaat, en dat het een kwestie van beschaving is dat een rechtsstaat een tbs-systeem heeft? Dat zou wel eens een goed tegengeluid kunnen zijn tegen dat gedonder van rechts. Zou zij dat kunnen doen?

Staatssecretaris Albayrak:

Volgens mij hoef ik dan alleen maar uw passie te onderschrijven, en dat heb ik gedaan. Toen u begon, zei ik tegen de minister: nog meer passie? Dat was juist mijn bedoeling. Het is een stelsel dat zijn nut heeft bewezen en waarvan wij met recht kunnen zeggen dat wij er trots op zijn. Dat zijn wij niet op al die incidenten, al die slachtoffers, alle nabestaanden en familieleden van slachtoffers die met blijvende pijn in hun leven blijven zitten. Dat is allemaal onderdeel van dit stelsel, waarvoor ik mij verantwoordelijk voel. Ik heb daarvan gezegd: al ben je aan het zoeken op een vierkante millimeter naar verbetermogelijkheden, het is de verantwoordelijkheid om te blijven zoeken. Dat is volgens mij prima gelukt met het parlementair onderzoek naar tbs. Er ligt een fors pakket maatregelen, waarvan ik een paar voorbeelden gaf. Die gaan wij snel doorvoeren.

Wij moeten inderdaad erkennen waarvoor dit stelsel was bedoeld en dat het zo werkt dat de samenleving er per saldo veiliger van wordt. Daar is het ons om te doen. De recidivecijfers van behandelde tbs'ers die weer de samenleving in mogen, liggen fors lager dan de recidivecijfers van gevangenen die zonder behandeling de gevangenis uitkomen. De keerzijde van dit verhaal is dat tbs ook is bedoeld voor mensen die delictgevaarlijk en een risico voor de samenleving blijven. Het aantal van deze mensen, die in de tbs-longstay zijn geplaatst, is de laatste jaren gegroeid. Ik heb daarvan gezegd dat dit een optie is die moet blijven bestaan. Als mensen de samenleving niet in mogen, omdat het risico te groot is, dan mag dat ook niet gebeuren. In recentere debatten heb ik erbij gezegd dat het voor mij niet uitmaakt of het om mensen gaat die legaal dan wel illegaal in Nederland zijn.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Omdat er in de schriftelijke antwoorden geen concreet antwoord is gegeven, heb ik nog een vraag over reclassering. Wij zijn het er allen over eens dat het van belang is om zo snel mogelijk met reclassering te beginnen, liefst al binnen de gevangenis meteen na het vonnis, maar zeker ook daarbuiten. Is de staatssecretaris het met mij eens is dat het goed is om te bepalen dat er binnen twee werkdagen na vrijlating een gesprek tussen reclassering en betrokkene moet worden gevoerd?

Staatssecretaris Albayrak:

Nee, vanwege het vastpinnen op twee dagen. Het gesprek moet eigenlijk per direct worden gevoerd. De maatregelen zijn bekend, zodat ik ze hier niet hoef te herhalen. Daar waar mogelijk zou er niet eens twee dagen moeten worden gewacht. Ik vind dat je op dit moment niet strak kunt zeggen: wij gaan de rechtlijnigheid van die twee dagen hanteren. Ik heb al gewezen op de vele ontwikkelingen die er zijn en die bij elkaar opgeteld het doel bereiken dat mevrouw Azough ook wil bereiken, namelijk dat de aansluiting van het gevangeniswezen op de start van het reclasseringstoezicht zo fluïde mogelijk is, dat de rol van het OM daarbij duidelijk is en dat alle lijntjes korter worden dan ze nu zijn. In dat samenhangende geheel is het mijns inziens niet op zijn plaats om voor één deel ervan een termijn te stellen en die op twee dagen te bepalen. Daarbij moet men de hele linie bezien.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik ben ook voor die fluïde ontwikkeling, maar ik vind het ook een gevaar om geen termijn te stellen, omdat het gevolg wel eens zou kunnen zijn dat er niet zo snel mogelijk na vrijlating een gesprek wordt georganiseerd.

Staatssecretaris Albayrak:

Als je termijnen stelt, moet je ze ook kunnen handhaven. Je kunt de energie gaan richten op handhaving van die termijnen, maar waar wij voor een deel nieuwe plannen hebben waarmee wij uiteindelijk dat doel willen bereiken, wil ik de energie nu vooral richten op het tot stand komen van de daarvoor noodzakelijke afspraken. Je hebt de termijnen niet nodig om die afspraken te maken. Over hoe de afspraken worden gemaakt en tussen wie, heb ik de Kamer uitgebreide informatie doen toekomen. Het gaat om harde afspraken. Daar is echt geen woord Spaans bij.

De heer De Roon (PVV):

Nu een geluid van rechts, zoals daarstraks bij wijze van uitdaging is gevraagd.

De voorzitter:

Niet door mij toch? Want ik heb daar geen mening over.

De heer De Roon (PVV):

Nee, niet door u.

De staatssecretaris heeft allerlei hoogdravende plannen voor de modernisering van het gevangeniswezen, maar veel interessanter vind ik wat zij gaat doen om ervoor te zorgen dat de 2600 leegstaande cellen zo snel mogelijk weer worden gevuld. Er worden in dit land meer dan één miljoen misdrijven per jaar gepleegd, maar slechts een fractie van het aantal daders wordt gepakt, berecht en vastgezet. Het lijkt mij dan ook urgent dat de staatssecretaris al haar energie en middelen richt op het weer vullen van die 2600 cellen.

Staatssecretaris Albayrak:

Het aantal cellen dat in Nederland nodig is, is niet berekend in de sfeer van: wij hebben zoveel misdadigers, dus dit is het aantal cellen dat wij nodig hebben en als er cellen leegstaan, lopen die misdadigers waarschijnlijk vrij rond. Het leegstaan van cellen heeft deels te maken met het feit dat wij in verband met de brandveiligheid een aantal cellen echt niet meer willen gebruiken. Er zijn andere oplossingen gekozen. Wij hebben bijvoorbeeld gekozen voor meerpersoonscelgebruik. Er is een ontwikkeling die maakt dat het te gemakkelijk is om op dit moment te zeggen: de cellen staan leeg, dús de gevangenen lopen op straat.

De heer De Roon (PVV):

Staan al die 2600 cellen leeg vanwege brandonveiligheid?

Staatssecretaris Albayrak:

Nee, niet allemaal, maar de heer De Roon weet dat er ontwikkelingen zijn in de prognose van cellen en dat de prognose te hoog kan zijn voor de behoefte. Dat kan een paar jaar later weer anders liggen. Wij werken met bandbreedtes waarbinnen die 2600 nog goed passen.

De heer De Roon (PVV):

Ik hoop dat u ze snel weer vult!

De heer Teeven (VVD):

Anders dan mijn liberale collega Pechtold van de partij Alles moet mogen – ik geloof dat die partij D66 heet – denkt de fractie van de VVD dat er niets mis is met de passie van deze staatssecretaris. Ik complimenteer haar ermee dat de tbs-sector pas echt goed is gaan lopen, toen zij deze portefeuille van haar voorgangers overnam. Daarover heb ik dus geen vraag.

Wel een vraag over de reclassering, want ik voorzie wat dekkingsproblemen bij het amendement. Denkt de staatssecretaris niet dat het zinnig is en dat er wat winst is te behalen als de drie reclasseringsorganisaties goed gaan samenwerken? Dan kan er wat overhead worden weggesneden en komt er meer geld effectief beschikbaar. Zou de staatssecretaris haar energie daar een beetje op kunnen richten? Exodus is overigens ruimhartig geld toebedeeld.

Staatssecretaris Albayrak:

Mijn energie is daar meer dan een beetje op gericht. U noemt steeds Stichting Exodus, maar die heeft een heel specifieke doelgroep. In dit debat zullen we daar niet uitgebreid op kunnen ingaan, maar dat die samenwerking nodig is, mag voor zich spreken.

De heer Teeven (VVD):

Mijn vraag was natuurlijk: waar kunnen we meer geld vandaan halen om aan het primaire proces te besteden. Denkt u niet dat er door de samenwerking van die drie clubs meer geld beschikbaar komt om te voorkomen dat al die 2600 cellen van meneer De Roon moeten worden gevuld?

Staatssecretaris Albayrak:

Als dat zou kunnen, is dat natuurlijk welkom. Maar ik heb in vele debatten gezegd dat de verbeteringen in het reclasseringstoezicht, die zowel in kwantitatieve zin – aantal mensen, aantal uren – als kwalitatief – het type toezicht, meer, intensiever, bijvoorbeeld de begeleiding van tbs'ers met een voorwaardelijke beëindiging van de maatregel – van meer afhankelijk zijn dan alleen van geld. Er is juist nu financiële ruimte en ik vind dat we nu de verantwoordelijkheid hebben om ervoor te zorgen dat het geld goed wordt besteed. Als uw suggestie een aanvulling vormt, waardoor meer geld kan worden gevonden binnen de bestaande budgetten, zullen we er natuurlijk alles aan doen om die te realiseren.

Mevrouw Van Velzen (SP):

In eerste termijn heb ik een vraag gesteld, die ook niet schriftelijk is beantwoord: kan de staatssecretaris toezeggen dat de eenmalige subsidie voor Zorgconcept wordt verlengd, een bedrag van € 325.000?

Staatssecretaris Albayrak:

Ik heb het antwoord op die vraag niet paraat. Ik kom daarop terug in tweede termijn.

Ik kom toe aan mijn derde blokje. Nou ja, het is niet zomaar een blokje: het vreemdelingenbeleid. Alle partijen in de Kamer hebben daarover gesproken. Ik wil beginnen met de pardonregeling.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Voorzitter. Mag ik even een stapje terug doen naar de jji's? De staatssecretaris wacht de Voorjaarsnota af en zal de Kamer nader berichten, maar de situatie is pregnant. De staatssecretaris heeft verbeterprogramma's aangekondigd. Daar zijn wij erg benieuwd naar. Kunnen we die verbeterprogramma's niet snel krijgen, zodat wij weten hoeveel geld daarbij hoort?

Staatssecretaris Albayrak:

Die verbeterprogramma's worden nu door de individuele inrichtingen gemaakt. Het departement ziet daarop toe en stuurt het geheel. Ik heb gezegd dat er een aantal zaken zijn gebeurd. Er is een PIJ-brief gemaakt met forse maatregelen voor jeugdigen die strafrechtelijk zijn geplaatst met een PIJ-titel. De Kamer is hiermee akkoord gegaan. Justitie heeft een visiedocument gemaakt over de omgang met de strafrechtelijke jeugd na de scheiding tussen strafrecht-civielrecht per 1 januari aanstaande. Vijf van de acht inrichtingen gaan over naar de minister voor Jeugd en Gezin. Voor de jeugdigen met een strafrechtelijke titel die bij ons achterblijven, hebben wij een visie ontwikkeld: plannen en financiering. Naar aanleiding van de inspectierapporten en het rapport van de Algemene Rekenkamer heeft de Kamer een uitvoerige brief ontvangen over de jji's, met plannen die hun neerslag reeds in deze begroting hebben gevonden.

Maar daarmee alleen zijn we er niet; waarschijnlijk zijn er meer maatregelen nodig. De gezamenlijke bewindspersonen die hiervoor de verantwoordelijkheid dragen, moeten gaan praten over de maatregelen die nodig zijn waardoor de inrichtingen de ruimte krijgen om de verbeteringen door te voeren. Als die maatregelen bekend zijn, zullen we de financiering ervan bezien. Daarover zullen wij de Kamer in het voorjaar een brief sturen.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Zei u in de Voorjaarsnota, wat zou betekenen dat dit tegen juni naar de Kamer komt?

Staatssecretaris Albayrak:

Mevrouw Van Vroonhoven, ik maak de Voorjaarsnota niet. Zoals u weet, is dat de minister van Financiën.

De heer Heerts (PvdA):

Ons is een brief gestuurd met een rapport over de stand van zaken rond de kamers van toezicht, maar daaraan hebben wij niet genoeg. Wij willen eenvoudigweg weten hoeveel zaken van ouder dan een half jaar er nog liggen of in behandeling zijn.

Staatssecretaris Albayrak:

Het antwoord op die vraag zal ik in tweede termijn geven.

Dan kom ik nu op het vreemdelingenbeleid, en ik begin daarbij met het pardon. Ik denk dat dit op zijn plaats is, omdat dit de eerste begrotingsbehandeling is nadat er een pardonregeling is gekomen. Over de achtergronden, de aanloop naar het pardon, de voorwaarden, het coalitieakkoord, de criteria en het debat met de Kamer zal ik niet verder uitweiden. Dat debat hebben wij uitgebreid gevoerd, niet alleen in juni, maar ook daarna.

Ik begin met de opmerkingen van de leden Kamp en Verdonk over de instroomcijfers. Zij constateren een hogere instroom van asielzoekers. Tijdens het debat op 1 november heb ik dat zelf ook aangegeven. Mevrouw Verdonk koppelde de hogere instroom aan de pardonregeling. Zij zei dat de opmerking dat door het pardon de instroom niet is verhoogd, niet zou kloppen. Daarna kwam zij met de cijfers die zij heeft genoemd. Ik heb inderdaad gezegd dat wij goed hebben gemonitord of er sprake is geweest van een toename van het aantal asielaanvragen, nadat in december vorig jaar in de Kamer de desbetreffende motie was aangenomen en nadat in het coalitieakkoord was bepaald dat er een pardonregeling moest komen. Wij hebben ook gemonitord of het aantal illegalen dat tijdens het toezicht werd aangetroffen, aan het toenemen was. Die hogere cijfers heb ik niet gevonden. Ik kan u wel de instroomcijfers melden: in het eerste kwartaal van 2006 waren het er 5170. In 2007, dus na de motie-Bos en na het coalitieakkoord was de instroom 2530; dus iets meer dan de helft. In het tweede kwartaal van 2006 waren het er 3840; in hetzelfde kwartaal van 2007 2130. In de maanden juli tot en met september 2006 waren er 2960 en in hetzelfde kwartaal in 2007 2470. Op basis van deze cijfers heb ik gezegd: wij monitoren de instroom en die is niet significant hoger dan in 2006 – in delen van 2007 is deze zelfs significant lager dan in 2006 het geval was.

Mevrouw Verdonk heeft gezegd dat er in de laatste maanden sprake was van een stijging. Zij koppelde dat wederom aan het pardon. Wij zijn nu al een eind op weg met de uitvoering van het pardon. Alle mensen die Nederland hadden willen instromen vanuit de ons omringende landen, zouden dat tot nu toe waarschijnlijk al wel hebben gedaan. Wij lopen tegen het einde aan. Wij zijn bezig met de burgemeestersverklaringen. Mensen kunnen geen aanvraag indienen; die mogelijkheid hebben wij hun niet gegeven. Wij hebben gezegd: als wij u geen brief sturen, dan loopt de enige route nog via de burgemeesters. Ook die ontwikkeling houden wij goed in de gaten. De brieven met verklaringen van burgemeesters die wij krijgen liggen ver binnen het aantal dat wij verwachtten. Gelet op het aantal uitgeprocedeerden onder de oude vreemdelingenwet dat met onbekende bestemming was vertrokken kan ik zeggen, op basis van de cijfers en indicaties die ik nu heb, dat er geen stijging van het aantal mensen is waar te nemen dat naar Nederland is gekomen met als doel een beroep op de regeling te doen.

De heer Kamp (VVD):

Voorzitter...

De voorzitter:

Ik wil interrupties eigenlijk pas na afloop van dit onderdeel van het betoog van de staatssecretaris toestaan.

Staatssecretaris Albayrak:

Voorzitter. Er zijn ook vragen gesteld over de cijfers met betrekking tot terugkeer. De cijfers van dit jaar liggen inderdaad lager dan die van 2006, maar alle betrokkenen weten dat dit te maken heeft met de standstill die wij hebben afgesproken. De Kamer heeft bepaald dat, hangende het besluit over een generaal pardon, er geen mensen overhaast moesten worden uitgezet. Dat heeft niet alleen betekend dat mensen die onder de oude wet uitgeprocedeerd waren niet werden uitgezet, maar ook dat vaak pogingen mislukten om mensen uit te zetten die onder de nieuwe wet waren uitgeprocedeerd, terwijl het wel de bedoeling was dat zij gewoon terug zouden gaan. Die pogingen mislukten vaak, omdat gemeenten en andere partners niet wilden meewerken totdat de criteria van het pardon duidelijk waren.

Dan kom ik op de financiële aspecten. Ook daar is veel over gezegd in de eerste termijn van de Kamer, met name door de heer Kamp. De heer Kamp noemde het bedrag van 55 mln. tegenover zijn bedrag van 6 mld. Ook dit debat hebben wij al een aantal malen met elkaar gevoerd. Die 55 mln. is het bedrag dat door mij genoemd is, mondeling en schriftelijk, als het bedrag dat gemoeid is met de extra uitvoeringskosten van het pardon. Ik heb nergens gezegd dat dit het enige bedrag was wat gemoeid was met de pardonregeling. In de brief hebt u bijvoorbeeld een kostenpost voor de IND kunnen lezen. Er stond een kostenpost in voor de inburgering, maar vooral ook de opmerking dat het hier, wat de bijstandsontwikkeling betreft, gaat om mensen die door het politieke besluit om met een regeling te komen, ingezetenen zijn geworden van Nederland en op die basis alle rechten en plichten hebben die alle andere mensen in Nederland ook hebben.

Ik heb ook gezegd dat wij op basis van de cijfers van het project terugkeer kunnen zeggen dat ook zonder pardonregeling ongeveer 45% van deze groep hier was gebleven. Wie een berekening maakt van hoeveel mensen er onder het pardon vallen – waarvan dus volgens de berekening van de heer Kamp in ieder geval een belangrijk deel een bijstandsuitkering zou krijgen – zou dat percentage daar nog van moeten aftrekken.

Dit zijn allemaal finesses van dit debat. De heer Kamp zet met zijn 6 mld. tegen mijn 55 mln. een beeld neer, en het is zeer discutabel hoe hij bij die 6 mld. komt. Ik heb u gezegd dat ik al deze informatie zowel mondeling als schriftelijk met de Kamer heb gedeeld. Ik wil hier ook zeggen dat ik het pessimisme van de heer Kamp niet deel dat het allemaal mensen zouden zijn die automatisch de bijstand in zullen vloeien. Sterker nog, alles moet erop gericht zijn om dat vooral niet te laten gebeuren. Ik leg mij daar dus, anders dan de heer Kamp, niet bij neer. Ik zal er alles aan doen, samen met de bewindspersonen van SZW en WWI, om ervoor te zorgen dat die mensen zodanig worden begeleid dat hun kansen op arbeid toenemen.

Voorzitter. Tot dusverre het pardon. Wilt u dat ik mijn beantwoording helemaal afmaak?

De voorzitter:

Ik zou dat wel willen, maar ik denk dat de collega's dat geen goed idee vinden. Als u het kort kunt houden, doen wij een rondje pardon. Het woord is aan de heer Kamp.

De heer Kamp (VVD):

Het enige bedrag dat genoemd is toen de besluitvorming nog moest plaatsvinden over het generaal pardon was het bedrag van 55 mln. Ik heb aangegeven wat de vermoedelijke maatschappelijke kosten zijn. Dat is van het grootste belang op het moment dat je zo'n besluit gaat nemen. Er is geen poging gedaan door u om dat in beeld te brengen. U zegt nu dat ik pessimistisch ben. Uw eigen collega, mevrouw Vogelaar, informeert ons dat van de mensen die vlot een verblijfsvergunning krijgen – de Somaliërs, de Irakezen, de Afghanen – na vier jaar 80% van de mannen en 95% van de vrouwen werkloos is. Dan zeg ik tegen u dat de pardongroep, die gemiddeld al acht jaar in de opvang zit, een veel problematischere groep is, waarvan 10% met ernstige fysieke of medische problemen te maken heeft. Als ik er van uitga dat van die hele groep van 25.000 tot 30.000 mensen, zo'n 15.000 een bijstandsuitkering zullen krijgen, dan zit ik nog heel laag. Die groep draagt voor alle kosten die voor hen gemaakt worden, niets bij. Onderwijs, gezondheidszorg, oudedagsvoorziening, inkomen: helemaal niets.

De voorzitter:

En wat is uw vraag?

De heer Kamp (VVD):

U moet toch ook begrijpen dat, op het moment dat het maatschappelijk ingrijpende besluit valt om zo'n groep van 25.000 à 30.000 man in dit land toe te laten, dat het dan noodzakelijk is, de financiële gevolgen voor de samenleving als geheel in beeld te brengen? Dat hebt u volkomen nagelaten! Dat bedragje van 55 mln. is echt een lachertje waarmee u het parlement op het verkeerde been hebt gezet.

Staatssecretaris Albayrak:

Dat is nou jammer. Ik zei net dat mondeling alsook schriftelijk niet alleen dat bedrag genoemd is, maar ook andere bedragen. Een ding moet ik u toegeven: het bedrag van de opvang stond niet in mijn afspraken met bijvoorbeeld de VNG, waar wij praten over de extra uitvoeringskosten. Deze kosten worden veroorzaakt door de groep mensen die in de opvang zat toen het huidige kabinet aantrad. Zij zaten daar omdat zij niet waren uitgezet terwijl dit wel nodig was. Deze mensen kwamen onder het pardon te vallen. Wij hebben ze inderdaad niet op straat gezet. Als u dat destijds had gevraagd van het kabinet, had ik gezegd dat wij dat niet zouden doen. Wij troffen deze mensen immers in de opvang aan en wij wilden ze hierin houden totdat ze aansluiting zouden krijgen op een woning in Nederland.

De heer Kamp (VVD):

Daarover heb ik het niet. Het gaat mij erom dat u 25.000 tot 30.000 mensen hebt toegelaten die meerdere malen waren afgewezen. U hebt kunnen zien aankomen dat deze groep mensen voor een groot deel in de bijstand zou komen. Alle kosten die voor deze mensen worden gemaakt, komen ten laste van de gemeenschap. Anderen mogen voor hen betalen. Ik vraag u om van deze 25.000 tot 30.000 mensen bij te houden wat er met hen gebeurt. Op die manier kan de samenleving te weten komen hoeveel mensen uit deze groep aan het werk gaan en hoeveel niet. Wij mogen weten voor hoeveel mensen uit deze groep wij de kosten mogen dragen. Ik vind dat u dat ten minste moet bijhouden en voor de Kamer inzichtelijk moet maken.

Staatssecretaris Albayrak:

Bij de berekening die u maakt, beroept u zich op de cijfers uit een onderzoek dat de minister van WWI heeft laten doen. Daarmee zegt u dat het beleid van het vorige kabinet niet heeft kunnen voorkomen dat deze percentages van werkloosheid onder ex-asielzoekers zijn blijven bestaan. Het huidige kabinet kiest ervoor om langs vele wegen maatregelen door te voeren die ertoe moeten leiden dat er in de toekomst eerder een grotere kans op werk voor deze mensen is dan een kleinere. U kunt nu wel lachen, mijnheer Kamp, maar de aantallen waar u op doelt ...

De heer Kamp (VVD):

Dat is het verhaal ...

De voorzitter:

Mijnheer Kamp, de staatssecretaris heeft het woord.

De heer Kamp (VVD):

Mag ik hierover niets zeggen? Natuurlijk mag ik hierover iets zeggen. U doet net of het vorige kabinet hieraan niets heeft gedaan.

De voorzitter:

Mijnheer Kamp, u hebt het woord niet.

Staatssecretaris Albayrak:

De cijfers die door mevrouw Vogelaar zijn verstrekt, gaan over de resultaten van het beleid dat door de vorige kabinetten is gevoerd.

De heer Kamp (VVD):

U raakt een beetje los van de werkelijkheid. U doet alsof het vorige kabinet een boevenclub was. Daarin hadden ook de heren Hirsch Ballin, Donner en De Geus zitting. Zij zijn met dezelfde overtuiging bezig geweest om diegenen die moesten werken, aan het werk te krijgen. Ook door het vorige kabinet, maar ook door de kabinetten daarvoor waarin uw partij zat, is veel moeite gedaan om deze mensen aan het werk te krijgen. De praktijk wijst uit dat dit in een groot aantal gevallen niet lukt op de manier waarop wij het tot nu toe deden. Daarom moet je hiermee rekening houden als je de Kamer informeert. Als je besluit tot een generaal pardon, hoort daar een goede financiële opstelling bij. U hebt die absoluut niet gegeven. U hebt dit niet inzichtelijk gemaakt.

De voorzitter:

Dank u wel. De staatssecretaris heeft hierop al geantwoord. De heer Spekman heeft het woord.

De heer Spekman (PvdA):

De heer Kamp schetst een volstrekt eenzijdig beeld. Tot mijn grote verbazing heeft de Volkskrant dit beeld gewoon overgeschreven. Ik wil dit beeld wat bijstellen. Volgens mij zou op grond van oude ervaringscijfers 45% van de mensen sowieso een vergunning hebben gekregen. Verder staan er tegenover de kosten van het pardon ook veel besparingen. Ik denk daarbij aan alle procedures die zijn ingetrokken. Verder komt er nu een apart plan om deze mensen zoveel mogelijk aan het werk te helpen. Ten slotte bestaat een vrij groot gedeelte van deze groep uit kinderen. Bij hen is voorlopig nog geen sprake van kosten voor bijstand. Gelukkig gaan ze wel naar school. Ik hoop dat ze dat mogen. Ik heb het nog niet gehad over de besparingen bij het COA. De uitstroom van de oude regeling ging veel langzamer Dit is een heel ander beeld dan het beeld dat de heer Kamp schetst. Klopt deze werkelijkheid ook volgens de staatssecretaris?

Staatssecretaris Albayrak:

Ik kan dit alleen maar onderschrijven. Het zijn de argumenten die ik eerder heb genoemd. Ik zeg hierbij wel dat wij, als wij een eerlijk debat met elkaar willen voeren, geen rekensommen moeten maken die wij op dit moment niet kunnen maken. Dit gaat ook op voor de besparingen. Wij weten bijvoorbeeld nog niet hoeveel mensen gaan werken, dus ook niet hoeveel belasting zij gaan betalen. Onder de kosten van de COA wordt echter inderdaad met deze regeling een dikke streep gezet. Dit waren namelijk kosten voor opvang die veel te lang hebben voortbestaan. Deze groep vormde de nalatenschap van de oude Vreemdelingenwet. De terugkeer kon jarenlang niet worden gerealiseerd. Dat is een maatschappelijk en politiek probleem geworden. Het kabinet heeft dat probleem opgelost.

De heer Spekman (PvdA):

Ik ben blij met het antwoord op mijn eerste vraag. Er zijn vast verschillende beelden. Ik hoor het liefst het eerlijke verhaal. Dat ben ik met de heer Kamp eens.

Vervolgens is er de werkgelegenheid. Wij hebben dingen in eigen hand. Wij kunnen mensen de kans op werk geven en alle barrières die er zijn wegwerken. Ik heb gisteren een aantal praktische bezwaren aan de orde gesteld. Ik neem aan dat ik die praktische bezwaren nu niet hoef te herhalen. Ik begrijp dat er een gedeelde verantwoordelijkheid met andere bewindslieden is, maar ik zou graag zien dat de regering voor het eind van het jaar met een plan van aanpak kwam om de praktische bezwaren, die vaak tussen ministeries in hangen, maar heel belemmerend zijn voor mensen die staan te trappelen om nu aan het werk te gaan, op te lossen.

De regeling eigen bijdrage asielzoekers lijkt in de huidige vormgeving en uitvoering ook een belemmering te zijn. Het zou ons een lief ding waard zijn als die regeling iets – dat hoeft helemaal niet grof – werd aangepast. De mensen die gaan werken houden dan iets meer over van hun inkomen uit werk, zodat zij eerder integreren, uiteindelijk niet in de bijstand komen en eerder een zelfstandige woning kunnen vinden.

Staatssecretaris Albayrak:

Deze vragen heb ik uitgebreid schriftelijk beantwoord. In die antwoorden staat ook dat ik de informatie van de heer Spekman dat de regeling zelf ertoe leidt dat de statushouders zelf maximaal € 131,60 per maand kunnen overhouden niet deel. Dat is niet het geval.

De heer Spekman (PvdA):

Ik heb die informatie gelezen en begrepen. De staatssecretaris heeft gelijk. De regeling zit anders in elkaar dan ik dacht.

De voorzitter:

Mijnheer Spekman, het ging zo goed vanavond!

De heer Spekman (PvdA):

O, sorry.

Staatssecretaris Albayrak:

Laat mij volstaan met te zeggen dat de voorbeelden die door de heer Spekman zijn genoemd als praktische belemmeringen voor participatie als zij er echt zijn moeten worden weggenomen. Ik zal ze bekijken. Gaat het over arbeidsbemiddeling en integratie, dan wil ik dat samen met de collega's die daar over gaan bekijken.

De heer Fritsma (PVV):

De PVV is altijd tegen de pardonregeling geweest, maar de pardonregeling is helaas toch doorgedrukt. Dat is wel gebeurd onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat gemeenten zouden stoppen met het geven van noodopvang. Kan de staatssecretaris inmiddels garanderen, maar dan ook garanderen, dat de gemeenten dat gaan doen?

Staatssecretaris Albayrak:

De afspraak is dat voor 2009 de noodopvang beëindigd moet zijn. Wij hebben ook een evaluatie afgesproken. Dan hebben wij een beeld in hoeverre de gemeenten zich aan de afspraak hebben gehouden. Ik heb op dit moment geen indicatie dat zij er ook maar enig belang bij hebben om zich niet aan de afspraak te houden.

De heer Fritsma (PVV):

Die indicatie heb ik wel. Die heb ik tijdens een vorig algemeen overleg ook ingebracht, in de vorm van bijvoorbeeld een brief van de gemeente Eindhoven, die aangaf niet te zullen stoppen met noodopvang. Ik vind het belangrijk dat de staatssecretaris garandeert dat de gemeenten wel stoppen met noodopvang, omdat anderzijds het tweezijdige karakter van het generaal pardon, namelijk een pardon in ruil voor medewerking van de gemeenten aan het stoppen van noodopvang etc., verandert in een eenzijdige afspraak. Dat kan natuurlijk niet de bedoeling zijn. Een garantie is echt belangrijk.

Staatssecretaris Albayrak:

Voor een afspraak heb je twee partijen nodig. Ik houd mij aan mijn afspraak. Ik ga ervan uit dat de gemeenten dat ook doen. Wij hebben tot 2009 om de noodopvang te beëindigen. Daarna praten wij verder.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

In mijn eerste termijn heb ik erop gewezen dat de uitvoering van de bijstand voor een aantal gemeenten tot onoverkomelijke problemen kan leiden, vooral als er veel pardonners wonen. Ik heb Deventer als voorbeeld genoemd. De staatssecretaris gaat hier schriftelijk op in, maar ik heb het gevoel dat zij de vraag die ik heb gesteld niet helemaal begrepen heeft. Zij gaat niet in op het concrete probleem van deze gemeenten en de wijze waarop zij het kunnen oplossen.

Staatssecretaris Albayrak:

Ik heb niet een eenmalig contact met de VNG gehad om afspraken te maken. Wij hebben regelmatig bestuurlijk overleg. Het probleem dat mevrouw Van Vroonhoven schetst is mij nog niet gemeld door de VNG in dat overleg. Ik ga ervan uit dat dit wel gebeurt als dat probleem er inderdaad is.

Met alle respect voor de fracties die tegen het pardon waren, ik snap dat nu het een feit is, elke gelegenheid zal worden aangegrepen om steeds weer aan te geven waarom het een slecht idee was. Maar het pardon was niet alleen ingegeven door humanitaire overwegingen, het was ook nodig om de asielprocedure, de uitvoering van de nieuwe Vreemdelingenwet zodanig te verbeteren dat de procedures korter worden en het aantal herhaalde asielaanvragen beperkt wordt, waarmee recht wordt gedaan aan een aantal aanbevelingen van de commissie-Scheltema. Ook de terugkeer is een onderdeel hiervan. Ook bevat het coalitieakkoord de opdracht om initiatieven te nemen om het aantal herhaalde aanvragen te beperken. Het gaat dus om een integrale aanpak; de plannen om de asielprocedure in deze zin te verbeteren zullen wij in januari aanstaande aan de Kamer doen toekomen.

De heer Kamp (VVD):

Voorzitter ...

De voorzitter:

Mijnheer Kamp, ik wil de staatssecretaris haar hele betoog laten afmaken; aan het eind is er dan nog gelegenheid voor interrupties.

De heer Kamp (VVD):

Dit is volkomen willekeur!

De voorzitter:

Nee, ik had dit aangekondigd.

De heer Kamp (VVD):

Dit is afscherming van de staatssecretaris.

De voorzitter:

Dat is echt mijn stijl niet, de Kamer kan dit na een jaar beoordelen.

Het woord is aan de staatssecretaris.

Staatssecretaris Albayrak:

Voorzitter. Mevrouw Verdonk en de heer Kamp hebben gesproken over het strafbaar stellen van illegaliteit. Als het hun doel is, illegaal verblijf in Nederland tegen te gaan, dan kan ik zeggen dat ik dit voor de komende jaren als een prioriteit heb aangemerkt. Mijn plannen op dit vlak heb ik al aan de Kamer kenbaar gemaakt. Ik wijs er nogmaals op dat er al een indirecte strafbaarstelling van illegaal verblijf bestaat: vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijven, kunnen op grond van artikel 67 van de Vreemdelingwet ongewenst verklaard worden. Ook biedt deze wet de mogelijkheid om illegalen die niet willen vertrekken, ongewenst te verklaren. Een ongewenste vreemdeling is strafbaar op grond van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht, als hij in Nederland wordt aangetroffen.

Verder heb ik de Kamer ook al medegedeeld dat er in dit najaar een pilot van start zal gaan om het gebruik van dit middel te intensiveren. Dit is niet niks. Het is nodig en wij bekijken hoe dit mogelijk is. Zo heb ik aangegeven dat ongewenstverklaringen geregistreerd moeten worden om erachter te komen om hoeveel mensen het gaat en hoeveel van hen daadwerkelijk het land uit worden gezet. Tot nu toe ontbreekt zo'n registratie, zodat wij niet in staat zijn om na te gaan of alle afspraken die geleid hebben tot bepalingen in de Vreemdelingenwet en het Wetboek van Strafrecht, ook echt resultaat hebben. Ik wil dus met registratie en een intensiever gebruik van het middel van de ongewenstverklaring proberen om de illegaliteit te bestrijden.

Aan rechtstreekse strafbaarstelling van illegaal verblijf kleeft een aantal bezwaren. Bestrijding van illegaal verblijf en van de negatieve gevolgen ervan maken beëindiging van dit verblijf nodig. Met strafbaarstelling kan dit niet worden bereikt; strafrechtelijk detineren van een illegaal in Nederland verblijvende vreemdeling zou het verblijf de facto zelfs verlengen, terwijl het juist de bedoeling is om de vreemdeling het land uit te zetten. Uit een oogpunt van proportionaliteit wordt illegaal verblijf als een overtreding gezien; de zaak zal dus in beginsel worden afgedaan met het aanbieden van een transactie. En er zijn voor iemand die zich in vreemdelingenbewaring bevindt, weinig prikkels om zo'n aanbod te aanvaarden.

Verder heb ik gezegd dat ik het nodig heb gevonden om het WODC een breed onderzoek naar illegaliteit te laten instellen, opdat de oorzaken, gevolgen en achtergronden hiervan in beeld worden gebracht. Het onderzoek zal in de eerste helft van 2008 worden afgerond en over de resultaten ervan zal de Kamer worden bericht.

Dan kom ik te spreken over het uitzetten van criminele burgers die onderdaan zijn van de landen van de Europese Unie. Daarover hebben mevrouw Van Vroonhoven, de heer De Roon en mevrouw Verdonk vragen gesteld. Richtlijn 2004/38/EG van 29 april 2004 gaat over het vrije verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor burgers van de Unie en hun familieleden. In de richtlijn staat onder welke voorwaarden de burgers van de lidstaten ongeacht hun nationaliteit recht hebben op dat vrije verkeer en verblijf en welke beperkingen gelden met het oog op de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid. Ik ben van oordeel dat met inachtneming van de kaders van het communautaire recht optimaal gebruik moet worden gemaakt van de mogelijkheden om het verblijf van criminele burgers van de Unie te beëindigen. Ik houd het namelijk voor noodzakelijk om harder en effectiever op te treden tegen criminele vreemdelingen. Daarom heb ik met mijn brief van 13 augustus van dit jaar aangekondigd een pilot te starten om aan de hand van concrete zaken de grenzen van de in richtlijn 2004/38/EG opgenomen bescherming tegen uitzetting scherper in beeld te krijgen. Deze pilot is al gestart. Zij heeft dus tot doel om aan de hand van concrete zaken de grenzen van het begrip "actuele dreiging" scherper in beeld te krijgen. Verwacht wordt dat eerst in de loop van 2008 de rechter de feitelijke toetsing van de eerste gevallen zal kunnen doen.

De woordvoerder van de fractie van het CDA heeft mij gevraagd hoe andere Europese landen op dit punt handelen. Zoals ik reeds heb toegezegd, zal ik deze vraag bij de verdere onderzoeken betrekken. Mede aan de hand van de pilot zal de Kamer hierover informatie krijgen.

Wel vind ik dat elke uitzetting gepaard moet gaan met een individuele afweging en dat sprake moet zijn van een veroordeling. Ik ben dus niet van plan om te kiezen voor een categorale benadering.

Mevrouw Azough stelde een vraag over kinderen in vreemdelingenbewaring. Ik heb eerder meegedeeld dat ik mij nog beraad. Sterker, ik leg de laatste hand aan een notitie over dit onderwerp. De brief zal ik de Kamer zo snel mogelijk doen toekomen.

Een aantal woordvoerders heeft gesproken over de alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Over dit onderwerp zullen wij de komende jaren nog veel spreken. Ik vind dat je de problematiek van de handel in minderjarigen langs verschillende lijnen moet aanpakken: zowel repressief als preventief. De aanpak kent wel de nodige dilemma's. De aanpak is bijvoorbeeld primair gericht op het behartigen van het belang van het kind, maar juist de maatregelen die erop zijn gericht om de kinderen te helpen, kunnen de mensen die beogen geld te verdienen aan deze mensenhandel, in de kaart spelen. De aanpak begint met de opsporing en de vervolging van de mensenhandelaren. Die aanpak werpt vruchten af. Dat hebben wij recent gezien bij het succesvol opsporen en oppakken van mensen die bezig waren met het smokkelen van Nigeriaanse meisjes. De politieactie die hiervoor is ondernomen, is na lang en intensief samenwerken met succes afgerond.

Naast deze aanpak is preventie belangrijk. Die preventie begint niet in Nederland, maar in de landen van herkomst. Zij bestaat onder andere uit voorlichting, maar daarmee alleen red je het niet. Je zult namelijk nooit de voorlichting internationaal zo goed kunnen doen zijn dat die overal even effectief is. Een dergelijke voorlichting kunnen wij niet aan; ik zou niet weten waar wij de mensen vandaan moesten halen. Bij de voorlichting die wij nu geven en bij de initiatieven van de ngo's in de landen van herkomst zijn migrantenorganisaties betrokken.

Preventie omvat meer dan alleen voorlichting. Ik vind dat wij ons maximaal moeten inspannen en dat wij moeten proberen om ervoor te zorgen dat meisjes die in de landen van herkomst klaar staan voor vertrek, niet op het vliegtuig kunnen stappen. De jonge vrouwen, al dan niet begeleid door een mensenhandelaar, zouden verhinderd moeten worden op het vliegtuig te stappen wanneer het bijna zeker is dat zij hier in de prostitutie verdwijnen en uitgebuit worden. Naast wat wij al doen met the liaison officers, die soms meerdere landen in Afrika tegelijkertijd moeten bedienen vanuit een ambassade, heb ik besloten dat er flexibele, snelle actieteams komen; een combinatie van KMAR en IND. Die teams worden ingezet op de risicovluchthavens waar zij als het even kan met 100%-controles en in samenwerking met de lokale autoriteiten, de routes ter plekke kunnen dichten. Zo worden de routes van mensenhandelaren gericht aangepakt. De ene keer in het ene, de andere keer in het andere land en in combinatie met documentenfraude herkennende, risicoanalyses makende experts, die wij op die manier gericht en naar ik hoop effectief kunnen inzetten. Dan zijn wij er nog niet, want op dit moment komen kinderen naar Nederland die verdwijnen in de prostitutie. Om dat aan te pakken is het belangrijk om de slachtoffers zo snel mogelijk te herkennen en waar mogelijk terug te sturen. Het signaal moet zijn dat die routes niet bestaan. Wij pakken ze aan in het land van herkomst en wij pakken ze ook hier aan. Het eerste doel is dat het kind teruggaat naar de omgeving waar het vandaan komt: de ouders, het dorp et cetera. Die terugkeer is in het belang van het kind. Daarover hebben wij debatten met de Kamer gevoerd. Uiteraard heeft dit ook alles te maken met een keiharde bescherming van de slachtoffers. Daarom heb ik de voorstellen aan uw Kamer doen toekomen in de vorm van maatregelen die ik heb genomen in het kader van de B9-regeling.

De heer Kamp (VVD):

Hoe wil de staatssecretaris een einde maken aan het illegaal verblijf van 75.000 tot 185.000 personen in ons land?

Staatssecretaris Albayrak:

De aanpak van het vorige kabinet is ook mijn aanpak, en daar waar mogelijk geïntensiveerd.

De heer Kamp (VVD):

Ik heb niet gemerkt dat de aanpak van het vorige kabinet tot een opmerkelijke vermindering heeft geleid van het aantal illegaal in ons land verblijvende personen. Waarom heeft de staatssecretaris niet de ambitie om met een andere aanpak wel het noodzakelijke doel te bereiken, namelijk dat personen niet in strijd met ons verblijfsvergunningenstelsel in ons land verblijven?

Staatssecretaris Albayrak:

Die andere aanpak is er deels wel. Het begint bij het voorkomen van illegaal verblijf door in de asielprocedures sneller en effectiever te zijn en via het casemanagement sneller en vaker over te gaan tot daadwerkelijke uitzetting van mensen die hier niet mogen blijven. De eerste slag die je moet slaan is voorkomen dat er nog meer illegalen bij komen. Voor de illegalen die er nu zijn is er het WODC-onderzoek. Het kenmerk van illegaliteit is dat je er zo weinig van weet. Die aantallen die de heer Kamp noemt, zijn aantallen uit een eerder, puur kwantitatief onderzoek waarvan de onderzoekers zelf hebben aangeven dat zij eigenlijk niet weten hoeveel het er echt zijn. Het intensief opsporen van illegalen en daar waar mogelijk vastzetten en uitzetten, heeft de hoogste prioriteit. Dat was het beleid van het vorige kabinet en daar gaan wij mee door. Aanvullend heb ik gezegd dat wij beter om zullen gaan met identiteitsvaststelling. Er zijn nu praktische problemen: de vreemdelingenpolitie en de blauwe diensten werken verschillend waardoor mensen soms door de mazen van het net glippen. Dat mag niet gebeuren. Wij zullen de ongewenstverklaring intensiveren en er zijn nog een aantal andere maatregelen waarvan de Kamer op de hoogte is middels eerdere brieven. Dat pakket, boven op wat het vorige kabinet deed, zal naar ik hoop een bijdrage leveren aan het effectiever bestrijden van illegaal verblijf.

De heer Kamp (VVD):

De staatssecretaris weet dat minder dan 10% van het aantal illegalen uit de asielsfeer komt. Het aanpakken van die groep zal geen opmerkelijke invloed hebben op het aantal illegaal in Nederland verblijvende personen. De staatssecretaris start geen nieuw onderzoek naar het aantal illegalen. Zij gaat er kennelijk van uit dat de gegevens waarover zij beschikt, de juiste gegevens zijn. Wat is haar kwantitatieve doelstelling om het aantal illegaal in Nederland verblijvende personen in deze kabinetsperiode te verminderen?

Staatssecretaris Albayrak:

Net als het vorige kabinet spreek ik uit dat je hierbij niet met kwantitatieve doelstellingen kunt werken. De heer Kamp noemt het aantal van 10%. Hij brengt dat als een feit, maar wij weten allemaal dat juist de laatste jaren de instroom in de illegaliteit via de asielroute is toegenomen. Een van de redenen voor de pardonregeling was nu juist om een deel van de mensen die met onbekende bestemming waren vertrokken, als nalatenschap van de oude wet, en die in de noodopvang, in de wijken en in de gemeenten nog verblijven, van een vergunning te voorzien. Dat was een politieke daad om een probleem, dat niet alleen door het kabinet maar door een overgroot deel van de Nederlandse bevolking werd gevoeld, op te lossen.

De heer Fritsma (PVV):

De meeste van mijn vragen zijn schriftelijk beantwoord. Ik wil nog even stilstaan bij EU-onderdanen zoals Polen, Roemenen en Bulgaren. Deze EU-onderdanen moeten eigen en voldoende middelen van bestaan hebben als zij langdurig in Nederland willen blijven. Een beroep op de openbare kas mag niet. Hoe beoordeelt de staatssecretaris het dat de sociale diensten in Nederland toch duizenden bijstandsuitkeringen verstrekken, elke maand weer, aan EU-onderdanen?

Staatssecretaris Albayrak:

De Europese regels kennen een ingroei. Het is de bedoeling dat er vrij verkeer is van werknemers, van onderdanen van de landen van de Europese Unie. Op het moment dat zij in Nederland zijn, gaat dat gepaard met een ingroei waarbij op enig moment ook sprake kan zijn van verblijf van EU-onderdanen die een beroep doen op de bijstand.

De heer Fritsma (PVV):

Het is een onduidelijk antwoord. EU-onderdanen mogen in principe geen beroep doen op de openbare kas. Toch krijgen duizenden EU-onderdanen in Nederland elke maand een bijstandsuitkering. Dat is zonde van het belastinggeld, want deze mensen hebben hier geen recht op. De staatssecretaris heeft mij schriftelijk geantwoord: het is niet de eerste prioriteit om actief uitzettingsbeleid te voeren met betrekking tot EU-onderdanen die niet beschikken over voldoende middelen van bestaan. Kortom, elke EU-onderdaan kan naar Nederland komen, een bijstandsuitkering krijgen en wij doen er niets aan. Ik roep de staatssecretaris op om de verblijfsstatussen van deze EU-onderdanen in te trekken, zodat ook het geven van bijstandsuitkeringen kan stoppen.

Staatssecretaris Albayrak:

Voor economisch niet-actieve EU-burgers geldt dat zij over voldoende bestaansmiddelen moeten beschikken om in hun eigen onderhoud te kunnen voorzien en dat zij niet ten laste mogen komen van de publieke middelen. Dus het begint met het weigeren van een bijstandsuitkering. Ik had het net over de ingroei, maar daarbij doelde ik op de langere termijn, op een verblijf van vele jaren in Nederland. Het is inderdaad niet de eerste prioriteit om actief uitzettingsbeleid te voeren met betrekking tot deze onderdanen. Dat betekent niet dat een beroep op de bijstand niet wordt bestreden. Wij voeren geen actief uitzettingsbeleid, omdat op dit moment alle aandacht terecht vooral uitgaat naar de criminele onderdanen van de Europese Unie.

De heer Fritsma (PVV):

Dit beleid is onjuist omdat de sociale diensten de bijstandsaanvragen niet kunnen weigeren. Er is bepaald dat de sociale diensten een signaal afgeven richting de IND als er sprake is van bijstandsverstrekking. Het is vervolgens aan de IND om de verblijfsstatus in te trekken vanwege die bijstandsuitkering, zodat daarna de sociale diensten die bijstandsuitkering kunnen stopzetten. Het is het paard achter de wagen spannen, maar zo gaat het. Dus als de IND niets doet en dit beleid niet handhaaft, lopen al die EU-onderdanen tot in lengte van dagen rond met bijstandsuitkeringen. Dat is niet de bedoeling en zonde van het belastinggeld.

Staatssecretaris Albayrak:

Dat het niet de bedoeling is, ben ik met u eens. Het kan inderdaad tot intrekking leiden. Dat gebeurt ook. Ik heb u al aangegeven waarom het geen prioriteit is.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Ik heb een vraag over de AMV's, de alleenstaande minderjarige vreemdelingen. De staatssecretaris gaf aan dat zij deze mensen wil beschermen en dat zij er bovenop zit. Met de motie die mevrouw Verdonk gisteren heeft ingediend in mijn achterhoofd, vraag ik de staatssecretaris hoe zij tegenover de gesloten opvang staat.

Staatssecretaris Albayrak:

Daar is inderdaad wel heel erg lang over nagedacht, niet door mij maar door alle voorgaande kabinetten. Daar is niet toe besloten. Ik denk dat daar wel een goede reden voor was. Gesloten opvang is namelijk detentie, dat is vreemdelingenbewaring. Dat gaat gepaard met condities, bijvoorbeeld de conditie dat er uitzicht op uitzetting moet zijn. Als dat niet zo is, wordt de gesloten opvang door de rechter beëindigd. Dan zijn wij nog slechter af dan bij de besloten opvang. Langs die route kan zo'n jongere immers van de ene op de andere dag op straat worden gezet. De rechter zegt dan: er is geen zicht op uitzetting, dit is een vorm van detentie zonder criminele aanleiding, dus deze persoon mag niet gevangen blijven.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Ik begrijp het punt van de staatssecretaris, maar wij spreken ook over het belang van het kind. De staatssecretaris wil het kind beschermen. De gesloten opvang kan daaraan wel bijdragen. Dat moet zij toch erkennen.

Staatssecretaris Albayrak:

Wij zijn niet voor niets begonnen met de besloten opvang. De besloten opvang moet echt worden gezien als een vrijheidsbeperking met strak toezicht. Ik ben op een locatie geweest waar een aantal van deze meisjes zat. Het verblijf gaat gepaard met frustraties en met heel veel omstandigheden waarvan wij echt moeten leren. Die meisjes kunnen en mogen niet weg. Daar wordt op toegezien. Het is echter een vrijheidsbeperking. Ik meen dat het goed is om de uitkomsten van de pilot, die wij nu op een grotere schaal gaan uitvoeren, af te wachten alvorens te beoordelen of dat een afdoende oplossing is voor dit probleem.

De heer Spekman (PvdA):

Ik kom nog even terug op de illegalen. Ik ben het met de heer Kamp eens dat het illegalenbeleid tot nu geen succes is. Daarom vind ik het onderzoek daarnaar zo belangrijk. De illegalennota vond ik eerlijk gezegd de meest vrijblijvende nota aller tijden. Dat daar een wereld valt te verbeteren, lijkt mij terecht.

Ik heb een aantal vragen gesteld over het beleid van de overheid, waarbij mensen op straat worden gezet. Hierover is een aantal afspraken gemaakt met de VNG. Die gaan over asielzoekers, maar ook over niet-asielzoekers en mensen die hier regulier zijn. Dat staat ook in de doelstellingen van de begroting. Wanneer verwacht de staatssecretaris dat op dit gebied voortgang wordt geboekt?

Staatssecretaris Albayrak:

Wij zijn met de gemeenten in gesprek. Dat is ook toegezegd in het bestuurlijk overleg dat ik men hen heb gevoerd naar aanleiding van de pardonregeling. In die gesprekken wordt ook gesproken over terugkeer. Recentelijk hebben wij hierover contact gehad. Dat mondt uit in ideeën, plannen en maatregelen. Die moeten ervoor zorgen dat niet alleen de noodopvang wordt beëindigd – daarover hebben wij met hen een keiharde afspraak gemaakt – maar ook dat de mensen die uit de noodopvang komen en niet mogen blijven, gaan vertrekken. Als dat niet kan, bijvoorbeeld omdat de mensen hier nog rechtmatig verblijven, wil ik bekijken of zij opgevangen kunnen worden. Begin volgend jaar zal de Kamer daarover meer informatie krijgen.

De heer Spekman (PvdA):

Dan blijft het de vraag of de staatssecretaris daaraan, een beetje in de lijn van de heer Kamp, consequenties wil verbinden. De doelstelling die in de begroting is opgenomen, is dat mensen of hier moeten zijn of terug moeten keren. Het opplussen maakt de illegalennota uiteindelijk ook minder vrijblijvend.

Staatssecretaris Albayrak:

Het sluitstuk van het vreemdelingenbeleid is gedwongen vertrek. Dat willen mensen vaak niet. Zij willen dat niet vrijwillig en zij werken niet mee aan het gedwongen vertrek. Als pogingen zijn ondernomen om vertrek te realiseren en mensen hebben laten zien dat zij dat proces tegenwerken, kan de uitkomst zijn dat er een einde komt aan de verantwoordelijkheid van de staat voor deze mensen. Helemaal sluitend zal het dus niet zijn, maar ik ben ermee bezig om binnen deze ruimte en met deze uitgangspunten de gemaakte afspraken na te komen. Daarover hoort de Kamer zeer binnenkort.

De heer Spekman (PvdA):

Dat is een substantiële verbetering van de situatie van nu, waarbij 60% met onbekende bestemming op straat verdwijnt.

Staatssecretaris Albayrak:

Dat zal later moeten worden beoordeeld, als ik mijn plannen bekendmaak.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Wij zijn het er allemaal over eens dat mensenhandel gruwelijke praktijken kent en dat slachtoffers bescherming nodig hebben. Ik verbaas mij wel over het antwoord van de staatssecretaris. Het verdrag inzake mensenhandel van de Raad van Europa stelt dat alle slachtoffers recht hebben op bescherming, ongeacht of zij aangifte doen. Kan de staatssecretaris toelichten waarom zij geen bescherming biedt aan slachtoffers die de stap naar aangifte niet durven te zetten?

Staatssecretaris Albayrak:

Ik heb een substantiële uitbreiding van de bescherming van slachtoffers gerealiseerd door te zeggen dat bij de vraag of zij om humanitaire redenen een verblijfsvergunning moeten krijgen, niet alleen het risico meegewogen moet worden dat zij weer in de handen van mensenhandelaren vallen, maar dat alle omstandigheden erbij betrokken moeten worden. Dat is een verandering waar u niet zomaar aan voorbij mag gaan door in eerste termijn te zeggen dat er eigenlijk niets is veranderd.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Het is afhankelijk van uw discretionaire bevoegdheid. Ik wil best geloven dat u zorgvuldig zult kijken naar deze casussen, maar ik vind het geen goede zaak dat dit afhankelijk is van de staatssecretaris. Wat gebeurt er na deze periode? Ik zou willen zorgen voor een structurele bescherming van deze vrouwen, maar dat doet u niet.

Staatssecretaris Albayrak:

Ik heb gezegd dat die structurele bescherming er echt komt langs de weg die ik schetste, maar ik zal niet alle maatregelen uit de B9-brief noemen, want dat waren er veel meer.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Op welke manier dan? Ik heb het niet over de maatregel dat zij na drie jaar verblijf een zelfstandige verblijfsvergunning krijgen, ook al is dat een heel goede maatregel. Ik wil het hebben over maatregelen voor slachtoffers die niet drie jaar in Nederland leven, die de stap naar aangifte niet durven te zetten en waarvan wel degelijk vaststaat dat zij slachtoffer zijn.

Staatssecretaris Albayrak:

Het is een recente wijziging die u veel beperkter uitlegt dan zoals deze is toegelicht. Dat doet u om aan te tonen dat het allemaal veel meer kon zijn. Laten wij gewoon even kijken of het gebruik van de aangekondigde maatregelen in de praktijk de oplossing biedt. Ik vermoed dat dit het geval zal zijn.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Die geluiden krijg ik niet van mensen die in de praktijk werken met deze vrouwen, zoals BLIN en STV. Zij hebben de brief ook gelezen, maar zijn er niet erg optimistisch over.

Staatssecretaris Albayrak:

Ik zei al dat het een zeer recente beleidswijziging is. Er is heel veel over gezegd. Het staat allemaal op papier. Over de toepassing ervan kan geen misverstand zijn. Ik denk dat wij daar nu vaart mee moeten maken om te kijken of deze in de praktijk daadwerkelijk verbetering brengt.

De voorzitter:

De staatssecretaris is aan het eind gekomen van haar betoog. Ik heb van allerlei kanten, inclusief vak-K, signalen gekregen dat men deze begroting vandaag wil afmaken. Ik schors vijf minuten om de Kamer de gelegenheid te geven, haar tweede termijn voor te bereiden.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Op zijn verzoek geef ik het woord aan de heer Kamp over de orde.

De heer Kamp (VVD):

Voorzitter. Uw inleiding voor deze avond hield in dat u, als om kwart over tien de vorige termijn niet was afgelopen, de sessie zou beëindigen nadat wij onze tweede termijn hadden gehad. Het was half elf toen wij ophielden met de eerste termijn. Het lijkt collega Teeven en mij het beste om ons te houden aan wat u zich oorspronkelijk had voorgenomen en dus na de tweede termijn van de Kamer deze sessie te beëindigen.

De voorzitter:

Ik heb gereageerd op signalen die ik van anderen uit de Kamer heb gekregen. Ik hoor graag de opvatting van de andere leden.

De heer De Wit (SP):

Ik ben het van harte eens met de heer Kamp en steun zijn verzoek.

De heer De Roon (PVV):

Ook ik steun het verzoek van de heer Kamp.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik steun ook datgene wat de heer Kamp naar voren heeft gebracht.

De heer Spekman (PvdA):

Volgens mij is er geen dwingende noodzaak om deze behandeling vandaag af te maken. Wij steunen dan ook het verzoek van de heer Kamp.

De heer Anker (ChristenUnie):

Ik ben het daarmee van harte eens.

De voorzitter:

Ik begrijp dat u allen nog wel de tweede termijn van de kant van de Kamer wilt afmaken. Daarna zal ik de beraadslaging schorsen.

Ik vind het heel spijtig. U kent mijn inzet, maar er is echt een Kamermeerderheid voor afronding van de behandeling volgende week. Zoals de Kamer inmiddels weet, volg ik altijd de wens van de Kamermeerderheid of andere delen van het Reglement van Orde, zowel als mij dat uitkomt als wanneer dat niet het geval is.

Ik geef nu de heer De Wit het woord als eerste spreker in de tweede termijn van de Kamer. Volgens mijn berekening heeft hij geen spreektijd meer, maar ik begrijp dat hij extra spreektijd heeft geregeld met zijn fractie.

De heer De Wit (SP):

Ik kan het u precies uitleggen, voorzitter. Ik had moeten inschrijven op 22 minuten, maar ik dacht dat ik alleen voor de eerste termijn hoefde in te schrijven. Aanvankelijk ging ik uit van 15 minuten, maar ik heb gisteren 17 minuten gebruikt. Ik heb nu 5 minuten en zal mij dan ook zo ongeveer beperken tot het indienen van twee moties.

Ik heb voorgesteld, de instelling van een raad voor de rechtszekerheid te overwegen . De minister is daarop uitgebreid ingegaan, waarvoor dank. Dit wil niet zeggen, dat ik het voorstel van tafel haal, want ik vind het nog steeds een waardevol idee. Ik houd het dan ook in portefeuille en kom er mogelijk nog in de toekomst op terug.

De minister is niet ingegaan op mijn vraag omtrent de interne toetsing van de kwaliteit van vonnissen door de gerechten. Vandaar dat ik de volgende motie indien.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de kwaliteit van vonnissen in belangrijke mate bijdraagt aan de acceptatie van rechterlijke oordelen in de samenleving;

van oordeel dat een periodieke interne controle van vonnissen binnen de gerechten een positieve bijdrage kan leveren aan de kwaliteit van die vonnissen;

verzoekt de regering, te overleggen met de Raad voor de Rechtspraak over de instelling van een commissie voor interne periodieke toetsing van vonnissen, en de Kamer daarover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Wit en Azough. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 47(31200 VI).

De heer De Wit (SP):

Mijn tweede motie betreft de bestrijding van financieel-economische criminaliteit. Ik heb gisteren een vraag gesteld over de positie van de slachtoffers van financieel-economische criminaliteit. Als voorbeeld noem ik de situatie van de slachtoffers van acquisitiefraude die soms zeer schrijnend is. Vanwege tijdgebrek dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering voornemens is, te komen met een voorstel voor een integrale aanpak van financieel-economische criminaliteit;

van mening dat er tot op heden onvoldoende aandacht is voor de schade van slachtoffers van financieel-economische misdaad;

verzoekt de regering, onderzoek te verrichten naar De Witde (bestaande en mogelijke) hulp aan slachtoffers van financieel-economische misdaad, en met concrete voorstellen ter zake te komen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Wit en Azough. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 48(31200 VI).

Mevrouw Van Velzen (SP):

Voorzitter. Ik pleit voor vertrouwen in de professionaliteit van de reclasseringsmedewerker, in plaats van het huidige overgeorganiseerde wantrouwen. Zoals ik in eerste termijn aangaf, zou ik graag een experiment zien met een regelvrije zone, weg van de "productietikken". Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat reclasseringsmedewerkers op grond van de huidige regels vooral "producten" moeten leveren, "productietikken" moeten maken, en alleen declarabele activiteiten kunnen verrichten;

overwegende dat bepaalde reclasseringsactiviteiten die als zeer nuttig, recidiveverminderend en in het belang van goed en effectief toezicht dan wel een soepele terugkeer van de ex-gedetineerde in de samenleving worden beschouwd, niet worden vergoed;

overwegende dat de druk om productietikken te maken en de daarmee gepaard gaande verantwoordingsplicht de reclasseringsmedewerkers onnodig belemmert in hun werkzaamheden;

verzoekt de regering, gedurende een afgebakende periode in één arrondissement de reclassering bij wijze van experiment de ruimte te geven, bijvoorbeeld door de helft van het reclasseringsbudget ter vrije besteding beschikbaar te stellen, om te onderzoeken wat de resultaten zijn van dit experiment en de uitkomsten van dit onderzoek aan de Kamer te zenden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 49(31200 VI).

Mevrouw Van Velzen (SP):

Nu mijn motie over de mogelijkheden van rechtsbijstand voor verdachten dan wel gedetineerden in het buitenland. De minister denkt dat een verduidelijking van het huidige systeem adequaat is. Ik denk dat het huidige systeem niet uniform is. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat Nederlanders die in het buitenland betrokken raken bij strafzaken veelal niet in staat zijn, passende rechtshulp te betalen;

verzoekt de regering, inzicht te geven in de huidige mogelijkheden en onderzoek te doen naar de wijze van inrichting van een uniform systeem waarbij tegemoetkoming wordt geboden in de kosten van rechtshulp, en met voorstellen naar de Kamer te komen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 50(31200 VI).

Mevrouw Van Velzen (SP):

Tot slot. De staatssecretaris heeft een redelijke intentie getoond om arbeid in gevangenissen te creëren, maar lijkt erg huiverachtig voor het verhogen van de vergoedingen daarvoor. Wij hebben daarvoor gepleit, mede om mensen in staat te stellen om schadevergoedingen te betalen, boetes te betalen, een klein potje te maken voor de eerste kosten na vrijlating. Ik dien daarvoor de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Penitentiaire beginselenwet voorschrijft dat de directeur van de penitentiaire inrichting zorg draagt voor de beschikbaarheid van arbeid voor de gedetineerden;

overwegende dat in lang niet alle penitentiaire inrichtingen arbeid beschikbaar is voor gedetineerden;

overwegende dat van het bieden van een gestructureerd dagprogramma in detentie in de vorm van arbeid een resocialiserende werking kan uitgaan, en dat het in Duitsland kennelijk reeds praktijk is, vormen van arbeid aan te bieden aan gedetineerden die kostendekkend zijn en soms zelfs winst genereren;

van mening dat het inrichten van kostendekkende vormen van arbeid en het verhogen van het arbeidsuurloon moeten leiden tot het eerder afbetalen van eventuele schadevergoedingen aan slachtoffers, schulden en openstaande boetes door gedetineerden;

verzoekt de regering, onderzoek te verrichten Van Velzennaar kostendekkende vormen van arbeid in detentie, daarbij ook de voorzieningen in andere Europese landen te betrekken, voorts onderzoek te doen naar een substantiële verhoging van het arbeidsuurloon, en de Kamer hierover te berichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 51(31200 VI).

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Voorzitter. Dank aan beide bewindspersonen voor de uitvoerige beantwoording van onze vragen in eerste termijn. Ook dank en respect in de richting van de ambtenaren die de afgelopen nacht hebben moeten doorwerken – en dat aan de vooravond van de "Dag van het Respect". Als de minister en staatssecretaris dit gedeelte van het stenogram aan hen overhandigt, weten ze dat voor in de eeuwigheid.

De minister heeft een belangrijke toezegging gedaan over de pluk-ze-wetgeving. Begin volgend jaar komt hij met een wetsvoorstel dat dan in consultatie gaat. Mijn fractie hecht zeer aan de voortgang hierin. Er ligt ook een initiatiefwetsvoorstel-Van Haersma Buma/Weekers over de pluk-ze-wetgeving. Ik denk dat het procedureel maar het beste is als ik dat voorlopig aanhoud, om te bezien of het in het voorstel van de minister zit of daarin kan worden ingevoegd.

Ik heb een vraag aan de minister over de taakstraffen. In mijn eerste termijn heb ik met nadruk gezegd dat ik het van belang vind dat de bezwaarschriftenmogelijkheid vervalt wanneer iemand een taakstraf niet uitvoert. De minister heeft gezegd, met een antwoord te zullen komen op het taakstraffendossier rond de Zembla-uitzending. Wil de minister ook op dit punt ingaan? Wat mij betreft gaan wij ermee door. Als de minister dit toezegt, hoef ik er ook geen motie over in te dienen en wacht ik de voorstellen ter zake later af.

De minister sprak in eerste termijn over de subsidie aan de Stichting Steunpunt Acquisitiefraude. Ik hoop dat de minister heeft bedoeld te zeggen dat deze stichting het komende jaar een ton subsidie kan krijgen, zodat zij haar werkzaamheden kan voortzetten.

De minister heeft zowel mondeling als schriftelijk uitgebreid geantwoord op onze vragen over de growshops en een belangrijk aanknopingspunt geboden voor het verder tegengaan en sluiten van growshops. Om dat te benadrukken, dien ik de volgende motie in, die aansluit bij wat de minister al in zijn beantwoording aangaf over de mogelijkheid om voorbereidingshandelingen strafbaar te stellen. Naar het oordeel van de CDA-fractie zou dat kunnen wanneer bijvoorbeeld de strafmaat voor cannabishandel werd verhoogd van zes naar acht jaar.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat growshops voorportalen zijn voor de georganiseerde criminele cannabisteelt;

van oordeel dat growshops daarom verboden moeten worden;

verzoekt de regering, concrete voorstellen ter zake te doen en daarbij de mogelijkheid te betrekken, de maximale gevangenisstraf voor softdrugsdelicten te verhogen van zes naar acht jaar,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Haersma Buma, Anker, Van der Staaij en De Roon. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 52(31200 VI).

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording. Het is geen geheim dat de CDA-fractie de gesloten opvang van minderjarige vreemdelingen ziet zitten. Het is in het belang van het kind en wij vinden het een belangrijk signaal naar de buitenwereld. De staatssecretaris zegt: er komt een pilot, die gaat in 2008 van start, die is in 2010 klaar, dan kunnen wij evalueren en dan kunnen wij eventueel bezien wat er verder gaat gebeuren. Ik heb in mijn eerste termijn aangegeven dat wij graag willen dat er tussentijds wordt geëvalueerd. Als mocht blijven dat dit niet voldoende is, kan de staatssecretaris dan toezeggen dat wij alsnog op meer gesloten opvang kunnen overgaan?

Dan kom ik op het openbare-ordebeleid en de EU-criminelen. Wij vinden dat de EU-criminelen niet moeten worden bevoordeeld ten opzichte van de niet-EU-criminelen. Het is goed dat de staatssecretaris heeft aangegeven dat zij daarmee aan de slag gaat en dat zij wil bezien wat de mogelijkheden zijn. Wij drukken haar echt op het hart om de mogelijkheden die Italië heeft uitgevonden, nader te onderzoeken en te bezien in hoeverre deze het navolgen waard zijn.

Ik ben blij dat de staatssecretaris erkent dat de letselschadebureaus een vorm van geldklopperij zijn en dat wij moeten bezien wat wij ertegen kunnen doen. Advocaten schijnen zich ervoor te lenen om aan deze geldklopperij mee te doen. Ik ben blij dat de staatssecretaris wil dat "no cure, no pay" wordt afgewezen. Wij zijn benieuwd naar de brief over het "no win, no fee"-experiment dat zij ons heeft geschetst, maar zoals zij het heeft gezegd, hebben wij er geen fiducie in dat het van de grond gaat komen.

Ik heb een motie over de justitiële jeugdinrichtingen. Jeugdcriminaliteit is een speerpunt voor dit kabinet. Daarbij passen ambitieuze plannen. Dit betekent dat er snel en heel concreet een begin moet worden gemaakt met de plannen, en dat die ook heel snel moeten worden uitgewerkt en ingevuld. Daartoe dien ik de volgende motie in.

De Van Vroonhoven-KokKamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering bezig is met een omvangrijk verbetertraject voor de justitiële jeugdinrichtingen;

constaterende dat momenteel onvoldoende inzicht bestaat in de daarvoor benodigde en beschikbare financiële middelen;

verzoekt de regering, de verbeterprogramma's voor de justitiële jeugdinrichtingen vóór 1 maart 2008 te voorzien van een financiële paragraaf en deze aan de Kamer te zenden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Vroonhoven-Kok, Heerts en Anker. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 53(31200 VI).

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Voorzitter. Tot slot. Wij hebben geconstateerd dat de grens voor de verplichte procesvertegenwoordiging wordt verlaagd. Je hebt dus minder snel een advocaat nodig. De particuliere rechtsbijstandsverzekeraars klappen in hun handen en zien de winsten tegemoet. Wij vinden dat die winsten niet in de zakken van de grote verzekeraars moeten verdwijnen, maar dat de rechtzoekenden moeten kunnen meeprofiteren. Daarom dien ik een motie in die ziet op de lastenverlichting.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de ophoging van de competentiegrens in de advocatuur een aanzienlijke kostenbesparing met zich meebrengt voor de rechtsbijstandsverzekeraars;

van mening dat dit voordeel zich zou moeten vertalen in een daling van de rechtsbijstandpremies;

verzoekt de regering, de Tweede Kamer te informeren als blijkt dat de beleidsmaatregel van de regering zich niet vertaalt in premieverlaging,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Vroonhoven-Kok, Anker en Heerts. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 54(31200 VI).

De heer Teeven (VVD):

Voorzitter. Wij hebben nog maar weinig tijd. Ik dank de bewindslieden voor hun antwoorden en dien desondanks zes moties in die alleen de minister regarderen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het voor een effectief en kwalitatief hoogwaardige strafketen van groot belang is dat de interne bedrijfssystemen goed functioneren;

constaterende dat met name een goed werkend informatiesysteem van belang is voor een geslaagd preventief optreden;

overwegende dat ditzelfde informatiesysteem door zowel geautomatiseerde politiefunctionarissen, het Openbaar Ministerie, als zittende magistratuur ten volle benut zou moeten worden;

van oordeel dat de implementatie en het gebruik van het Geïntegreerd Processysteem Strafrecht (GPS) ernstig vertraagd en niet op orde zijn;

verzoekt de regering, het knelpunt bij de implementatie en het gebruik te identificeren, de Kamer hierover per ommegaande te informeren en het gebruik van GPS binnen de justitieketen vóór juni 2008 te bewerkstelligen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Teeven. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 55(31200 VI).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het strafrecht net als andere rechtsgebieden deel van het publiek recht uitmaakt, waarvan de kosten voor het overgrote deel door de samenleving in haar geheel worden gedragen;

van oordeel dat juist die personen die de samenleving ernstige schade en leed toebrengen de kosten van hun procesgang zouden moeten betalen;

van oordeel dat het onbegrijpelijk is dat verdachten die worden vrijgesproken wel een proceskostenvergoeding krijgen, terwijl de veroordeelde geen bijdrage levert in de proceskosten;

verzoekt de regering, te komen met een wetsvoorstel waarin de mogelijkheid wordt geschapen om mensen die strafrechtelijk onherroepelijk zijn veroordeeld, hun eigen proceskosten te laten betalen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Teeven. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 56(31200 VI).

De TeevenKamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat seksueel misbruik van zowel jeugdigen als volwassenen zeer ernstige misdrijven zijn die diep ingrijpen in het leven van het slachtoffer;

constaterende dat slachtoffers van seksueel misbruik soms pas na vele jaren psychologisch sterk genoeg zijn om het misbruik als misdrijf te erkennen en hier vervolgens aangifte van te willen doen ter vervolging van de dader;

overwegende dat sommige van deze gevallen van misbruik door het verstrijken van de verjaringstermijn niet meer vervolgd kunnen worden;

van mening dat vervolging en berechting van seksueel misbruik tot in lengte van jaren mogelijk dient te zijn;

verzoekt de regering, de regelgeving aan te passen zodat er voor seksueel misbruik géén verjaringstermijn meer geldt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Teeven. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 57(31200 VI).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het betekenen van gerechtelijke stukken zoals dagvaardingen en oproepingen binnen de strafrechtelijke procedure in te veel gevallen plaatsvindt door de (parket)politie;

overwegende dat het de verantwoordelijkheid is van een justitiabele dat hij zich beschikbaar houdt voor justitie;

overwegende dat deze politiemensen ten gevolge van recidiverende justitiabelen, die zich met opzet onzichtbaar houden voor justitie, zeer veel tijd besteden aan de betekeningen en het persoonlijke overhandigen van deze stukken aan de geadresseerden, wat ten koste gaat van hun primaire taak;

overwegende dat de parketpolitie haar tijd nuttiger zou moeten kunnen besteden aan bijvoorbeeld het uitvoeren van arrestatiebevelen, het opsporen van onherroepelijk veroordeelde daders die zich niet melden en in sommige arrondissementen het informeren van slachtoffers over de stand van hun zaak;

verzoekt de regering, met spoed maatregelen te treffen opdat in strafrechtelijke procedures de betekening in eerste instantie rechtsgeldig kan plaatsvinden op het kantoor van de advocaat,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Teeven. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 58(31200 VI).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in 2006 27% van de schade door winkelcriminaliteit door het eigen personeel wordt veroorzaakt en dat deze schade 170 mln. bedraagt;

constaterende dat ondanks de vele preventieve maatregelen door de branche, interne fraude nog steeds een grote schadepost vormt en onrust veroorzaakt bij de medewerkers op de winkelvloer;

constaterende dat het College Bescherming Persoonsgegevens nu meent dat het effectieve optreden middels zero-tolerancebeleid door de branche in strijd is met de privacywetgeving;

verzoekt de regering, direct voort te gaan met de evaluatie van de Wet op de Bescherming Persoonsgegevens en deze op dusdanige wijze aan te passen dat de huidige aanpak middels het waarschuwingsregister kan worden voortgezet,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Teeven en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 59(31200 VI).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de stichting Slachtofferhulp Nederland (SHN) ten gevolge van de gestegen kosten van huisvesting binnen de politiebureaus zich op meerdere plaatsen genoodzaakt ziet om andere huisvesting te zoeken;

overwegende dat het onwenselijk is dat Slachtofferhulp Nederland onnodig hoge kosten dient te maken voor huisvesting en dit hun inzet ten behoeve van slachtoffers belemmert;

overwegende dat Slachtofferhulp Nederland het beste hulp aan slachtoffers kan verlenen direct bij de plaats van het doen van aangifte of melding;

verzoekt de regering, er zorg voor te dragen Teevendat Slachtofferhulp Nederland zich zo veel als mogelijk kan huisvesten op een bureau van politie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Teeven, De Wit en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 60(31200 VI).

De heer Teeven (VVD):

Voorzitter. Tot slot overhandig ik u het conceptwetsvoorstel noodweer ter rondzending aan de Kamer.

De voorzitter:

Dank u. Ik zal ervoor zorgen dat alle leden dit conceptwetsvoorstel ontvangen.

De heer Kamp (VVD):

Voorzitter. Ik wil vier uitspraken aan de Kamer voorleggen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het niet acceptabel is dat het moeizaam verlopende integratieproces van een deel van de niet-westerse immigranten met een moslimachtergrond bewust door salafistische imams wordt tegengewerkt;

overwegende dat deze tegenwerking op termijn een bedreiging kan gaan vormen voor de stabiliteit van de samenleving en daarmee voor de nationale veiligheid;

roept de regering op, met een voorstel te komen om het tegenwerken van integratie strafbaar te stellen en daarmee de mogelijkheid te creëren, de betrokken imams het land uit te zetten en de moskeeën die hun een podium bieden, te sluiten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kamp. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 61(31200 VI).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in sommige wijken van de grote steden sprake is van een voor de politie moeilijk beheersbare situatie vanwege het wangedrag van met name een groot aantal allochtone jongeren;

overwegende dat dit wangedrag samenhangt met het niet of onvoldoende integreren van een deel van de immigranten uit niet-westerse landen;

van mening dat het krachtig aanpakken en effectief corrigeren van de ontspoorde jongeren noodzakelijk is voor de veiligheid en het leefklimaat in de wijken en ook zal bijdragen aan het oplossen van de integratieproblematiek;

verzoekt de regering, om politie en justitie in de probleemwijken voor deze ontspoorde jongeren te laten overgaan op een consequent lik-op-stukbeleid en in dat kader het constateren van een misdrijf direct en ononderbroken aansluitend te laten volgen door aanhouding, inverzekeringstelling, voorgeleiding en berechting en de dader eveneens direct aansluitend zijn straf te laten uitzitten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kamp. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 62(31200 VI).

Ik wijs u erop dat u meer dan een minuut gaat gebruiken als u nu nog twee moties indient.

De heer Kamp (VVD):

Dank u voorzitter, ik zal mij dan beperken tot het indienen van nog maar één motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het illegaal verblijf van naar schatting tussen de 75.000 en 185.000 personen in onze rechtsstaat niet kan worden geaccepteerd;

overwegende dat betrokkenen kwetsbaar zijn voor uitbuiting en druk veroorzaken op de collectieve voorzieningen, de openbare orde en de veiligheid;

verzoekt de regering, voor deze kabinetsperiode een kwantitatieve doelstelling vast te stellen voor het terugbrengen van het aantal illegalen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kamp. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 63(31200 VI).

De heer Fritsma (PVV):

De heer Kamp heeft gisteren beloofd om nog een toelichting te geven op de rare immigratiecijfers die de VVD vorig jaar de ether heeft ingeslingerd.

De heer Kamp (VVD):

Ik vind dat de heer Fritsma een terechte opmerking heeft gemaakt. Hij zei dat de genoemde spot geen heldere indruk op hem heeft gemaakt. Ik heb de zaak nagekeken. Er is geprobeerd om een onderscheid te maken tussen enerzijds de asielmigranten, zijnde immigranten die voorlopig eerst voor een tijdelijke verblijfsvergunning in aanmerking komen, en anderzijds de immigranten die voor gezinshereniging en gezinsvorming blijvend naar Nederland komen. Er is gekeken naar het aantal inwilligingen van mvv's bij deze laatste groep. Dit zijn de cijfers die in de spot zijn gepresenteerd. In die zin was de spot wat kort door de bocht.

De heer Heerts (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de beantwoording. Ik dank de minister voor de toezegging over het melden van malafide transacties door het kadaster. Wij hadden een motie voorbereid, maar als ik de minister goed begrijp, vindt hij het idee interessant en gaat hij het onderzoeken. Graag krijg ik daarover nog helderheid in tweede termijn. Ik houd niet zo van het indienen van zinloze moties.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Kan de heer Heerts nog even aangeven wat zijn voorstel inhoudt? Het klinkt voor mijn fractie heel sympathiek.

De heer Heerts (PvdA):

Het gaat ons om reeds bij een publieke dienst, het kadaster, beschikbare informatie. Wij denken aan ontsluiting van het passeren van verdachte aktes en transacties. Het gaat ons niet om het vergroten van administratieve lasten. Beschikbare informatie moet, zeker als zij verdacht is, worden doorgegeven aan het OM. Dat is in feite de kern van het voorstel. Wij willen het de onderwereld en de bovenwereld vele malen lastiger maken.

Het antwoord van de staatssecretaris over de rechtsbijstand en het beleidsmatig doorlichten was prima, maar ondanks alles handhaven wij het amendement.

De heer Spekman (PvdA):

Ik heb alleen twee moties, met als doel meer van de asielzoekers die nu in aanmerking komen voor het generaal pardon te laten werken.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat zich in het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) een groter wordende groep statushouders bevindt die vrij snel aan werk geholpen zouden kunnen worden;

overwegende dat zich in de praktijk echter diverse praktische belemmeringen voordoen rondom onder meer de vergoeding van scholingskosten en het moment waarop men met een opleiding aan kan vangen;

van mening dat actieve bemiddeling naar werk voor deze groep statushouders reeds vanuit het COA moet worden gestart;

verzoekt de regering om nog voor het eind van 2007 met een plan van aanpak te komen wat de praktische belemmeringen die statushouders ervaren op weg naar een baan beslecht en om daarbij bestaande initiatieven die beogen, asielzoekers aan een baan te helpen, zoals het banenoffensief vluchtelingen, te betrekken en waar mogelijk financieel te ondersteunen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Spekman, Van Vroonhoven-Kok en Anker. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 64(31200 VI).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat zich in het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers een groter wordende groep statushouders bevindt die veelal op basis van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet statushouder zijn geworden (of gaan worden) maar voorlopig nog niet over reguliere huisvesting kunnen beschikken;

overwegende dat de doorstroom van deze groep naar een baan betekent dat er een aanzienlijk bedrag kan worden bespaard op de opvangkosten, dat de kans op het – in eerste instantie – aangewezen zijn op een uitkering wordt verkleind en dat dit een gunstige uitwerking heeft op de uitstromen uit het COA naar reguliere huisvesting en de integratie in de Nederlandse samenleving;

van mening dat werken voor de groep statushouders die nog in het COA verblijft financieel lonender moet worden;

verzoekt de regering om de Regeling eigen bijdrage asielzoekers met inkomen en vermogen zodanig aan te passen voor statushouders die nog in het COA worden opgevangen dat zij meer van hun inkomen uit werk mogen behouden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Spekman en Anker. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 65(31200 VI).

De heer Spekman (PvdA):

Het zou goed zijn als de motie eenduidig werd uitgevoerd.

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. Ik wil alleen drie moties voordragen.

De De RoonKamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat veel criminelen en hun relaties gevoelig zijn voor bekendmaking van de door die criminelen gepleegde misdrijven;

overwegende dat burgers er recht op hebben om te weten wie in hun omgeving daders zijn van gepleegde misdrijven;

verzoekt de regering om over te gaan tot het inrichten en beheren van een internetsite waarop veroordeelde daders van misdrijven, onder omschrijving van die misdrijven met naam, portret en woonplaats worden vermeld,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Roon. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 66(31200 VI).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de overheid nooit de plegers van "gedoogde" misdrijven (bijvoorbeeld coffeeshops) op welke wijze dan ook behoort te faciliteren;

verzoekt de regering om maatregelen te nemen om te voorkomen dat overheidsorganen op welke wijze dan ook de daders van misdrijven in hun criminele activiteiten faciliteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Roon. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 67(31200 VI).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het onaanvaardbaar is dat burgers het risico lopen, slachtoffer te worden van ter beschikking gestelden die verlof hebben om buiten de inrichting te verblijven;

constaterende dat gevallen waarin verlof is verleend aan een ter beschikking gestelde die tijdens het verlof een ernstig misdrijf pleegt, tot nu toe zonder consequenties zijn voor degene die het verlof heeft toegestaan;

overwegende dat het redelijk is om degenen die hebben besloten tot het verlenen van verlof aan een ter beschikking gestelde, voor de gevolgen daarvan verantwoordelijk te houden;

verzoekt de regering, te onderzoeken op welke wijze voor de verantwoordelijke voor een verlofverlening consequenties (bijvoorbeeld ontslag) kunnen worden verbonden aan gevallen waarin de verlof genietende ter beschikking gestelde een ernstig misdrijf pleegt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Roon. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 68(31200 VI).

De heer Fritsma (PVV):

Voorzitter. Ook ik wil de bewindslieden danken voor hun antwoorden. Vanwege tijdgebrek zal ik mij beperken tot het indienen van vier moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het aantal Roemenen en Bulgaren dat naar Nederland komt explosief toeneemt;

overwegende dat de kans op illegale praktijken als zwart werken bij Roemeense en Bulgaarse immigranten bijzonder groot is omdat ze hier niet vrij mogen werken;

overwegende dat Roemenen en Bulgaren hierdoor ook een groot criminaliteitsprobleem vormen, net als in bijvoorbeeld Italië;

verzoekt de regering, er zorg voor te dragen dat het Italiaanse voorbeeld wordt gevolgd om criminele Roemenen en Bulgaren meteen het land uit te zetten, en bovendien actief na te gaan of alle hier aanwezige Roemenen en Bulgaren wel voldoende legale middelen van bestaan hebben en over te gaan tot uitzetting wanneer dat niet het geval is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Fritsma. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 69(31200 VI).

De FritsmaKamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de voortgaande islamisering van Nederland onmiddellijk tot staan moet worden gebracht;

constaterende dat de voortdurende immigratie van mensen uit met name moslimlanden gepaard gaat met enorme problemen op het gebied van criminaliteit, uitkeringsafhankelijkheid en integratie;

overwegende dat het behoud van de Nederlandse identiteit en kernwaarden onder grote druk staat door de voortgaande immigratie van moslims die onze waarden vaak niet blijken te delen;

verzoekt de regering, er zorg voor te dragen dat zo snel mogelijk een moslimimmigratiestop wordt ingesteld,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Fritsma. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 83(31200 VI).

De heer Kamp (VVD):

Voorzitter. Heeft de heer Fritsma de problemen met immigranten uit moslimlanden, zoals hij het noemt, al eens vergeleken met de problemen met immigranten die afkomstig zijn uit Afrikaanse landen? Als die problemen met elkaar vergelijkbaar zijn, waarom haalt hij dan één groep, die van de moslims, er uit? Waarom niet ook negroïde mensen? Het klinkt zo discriminerend, realiseert hij zich dat?

De heer Fritsma (PVV):

Nee, dit is een doeltreffende maatregel om grote problemen op te lossen. Wij hebben een groot probleem met de islamisering van Nederland. Genoeg is genoeg, er hoeft van ons gewoon geen moslim meer bij te komen. Hele stadswijken worden gedomineerd door moslims, het is een ons wezensvreemde cultuur. Nogmaals, moslims brengen grote problemen met zich mee op het gebied van uitkeringsafhankelijkheid en criminaliteit. Kijk naar Marokkanen, kijk naar Turken. Vandaar deze motie.

En om uw vraag nog beter te beantwoorden, wij volgen twee lijnen. Naast deze moslimimmigratiestop hebben wij voorstellen gemaakt voor het algemene vreemdelingenbeleid: het tegengaan van het opeenstapelen van procedures, de termijn waarna een zelfstandig verblijfsrecht mogelijk wordt op tien jaar bepalen en maximaal één partner laten overkomen. Die maatregelen hebben betrekking op iedere vreemdeling. Die staan dus naast het voorstel voor een immigratiestop.

De heer Kamp (VVD):

Mij klinkt het voortdurend over één kam scheren van alle moslims en die ook voortdurend associëren met alle negatieve dingen die je maar kunt bedenken, bijzonder onprettig in de oren.

De heer Fritsma (PVV):

Dat is een waardeoordeel waarop ik verder niet hoef te reageren, zo lijkt mij.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Ik heb nog een meer procedurele vraag. Klopt het dat de heer Fritsma en zijn partij er een hekel aan hebben dat er in Nederland telkens wordt geprocedeerd over exact dezelfde kwestie, ook als er al een duidelijke uitspraak is?

De heer Fritsma (PVV):

Kunt u dit specificeren?

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik doel op telkens weer een nieuwe procedure over dezelfde kwestie in asielzaken, op de stapeling van procedures. Daar bent u toch erg tegen?

De heer Fritsma (PVV):

Inderdaad, wij zijn tegen het stapelen van procedures in vreemdelingenzaken.

De heer Van der Staaij (SGP):

Geldt hetzelfde niet voor het indienen van moties? U hebt eerder een motie ingediend met dezelfde strekking. Die heeft het niet gehaald. Zouden er dan niet eerst nieuwe feiten of omstandigheden moeten zijn alvorens dezelfde procedure te starten en met bijna dezelfde motie te komen?

De heer Fritsma (PVV):

Het een is volkomen onvergelijkbaar met het ander. Het starten van telkens nieuwe juridische procedures is niet vergelijkbaar met het indienen van moties in deze Kamer. Ik meen dat ik hier verder niet op in hoef te gaan.

De heer Van der Staaij (SGP):

Dan wil ik nog een zuiver informatieve vraag stellen. Wat heeft het voor zin om als een soort ritueel een motie in te dienen als eenzelfde motie het kortgeleden niet heeft gehaald?

De heer Fritsma (PVV):

De zin daarvan is simpel: wij vinden het belangrijk dat deze maatregel wordt doorgevoerd en omdat dat voor ons van groot gewicht is, blijven wij dit zeggen. Duidelijker kan ik het niet uitleggen.

De heer Spekman (PvdA):

Voorzitter. Ik vind dat de heer Fritsma wederom een vreselijke uitspraak doet. Ik kan daar niet zomaar aan voorbijgaan. Namens mijn partij wil ik mij ervan distantiëren. Mijnheer Fritsma, u zet een hele bevolkingsgroep en een hele geloofsgroep weg op een manier alsof de leden ervan allemaal criminelen of zakkenvullers zijn. Ik vind dat zeer oneerlijk tegenover zoveel mensen die zich in Nederland de pestpokken werken en die in Nederland een bijdrage willen leveren aan de samenleving. Kunt u deze mensen wel gewoon in de ogen kijken en tegen ze zeggen: u hoort hier niet thuis, want u bent in mijn ogen een zakkenvuller, u bent in mijn ogen een crimineel? Kunt u dat zeggen tegen die hele bevolkingsgroep, die hele geloofsgroep?

De heer Fritsma (PVV):

Voorzitter. Mensen die niet crimineel zijn en die onze kernwaarden delen, worden met onze visie niet uitgezet.

De heer Spekman (PvdA):

Iedere moslim deelt dus niet uw kernwaarden. Iedere moslim heeft niet het vermogen om te leven zoals wij dat hier doen.

De heer Fritsma (PVV):

Ik heb het niet over iedere moslim. Er zijn problemen met een grote groep. Ik zeg niet dat er problemen zijn met iedere moslim.

De heer Spekman (PvdA):

Maar u zegt: er mag absoluut geen moslim meer bij komen ...

De heer Fritsma (PVV):

Klopt!

De heer Spekman (PvdA):

... in Nederland, en dat impliceert toch op zijn minst ...

De heer Fritsma (PVV):

Rond de één miljoen is voor ons inderdaad meer dan genoeg.

De heer Spekman (PvdA):

Rond, dus het mogen er ietsje meer zijn.

De heer Fritsma (PVV):

Nee, ik ben duidelijk geweest. Wat ons betreft komt er niet één meer bij.

De heer Spekman (PvdA):

Maar daarmee zegt u toch feitelijk dat iedere moslim in principe niet deugt.

De heer Fritsma (PVV):

Nee, dat zeg ik natuurlijk niet. Ik zeg alleen dat wat ons betreft er in Nederland geen enkele moslim bij komt.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Ik vind de vraag van de heer Spekman terecht. Gaat u een geloofstoets invoeren en die gebruiken bij mensen die naar Nederland willen komen?

De heer Fritsma (PVV):

Dit gaat natuurlijk te ver.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Ik stel de vraag nog een keer en dan wil ik een gewoon antwoord van u. Er kan geen moslim meer bij: heeft u dat gezegd?

De heer Fritsma (PVV):

Ja, dat heb ik gezegd. Wij pleiten voor een moslimimmigratiestop. Dat hebt u goed begrepen.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Juist. Gaat u een geloofstoets invoeren en gebruiken bij iemand die naar Nederland wil komen?

De heer Fritsma (PVV):

Wij meten heel simpel. Wij laten deze immigratiestop gelden voor mensen afkomstig uit moslimlanden, zoals Turkije en Marokko. Het gaat bijvoorbeeld om gezinsmigranten. Nederland heeft opengestaan voor gezinsmigranten. Wij zeggen dat gezinsmigranten zich ook in Marokko kunnen vestigen. Waarom moeten zij dat in Nederland doen? Als een Marokkaanse man een Marokkaanse vrouw over wil laten komen, wordt het tot nu toe als vanzelfsprekend geacht dat Nederland de vestigingsplaats is. Wij willen af van die vanzelfsprekendheid.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

U zei net: wij willen voor Nederland een moslimimmigratiestop. Nu zegt u iets heel anders. Nu zegt u: wij willen een immigratiestop voor mensen uit Turkije en Marokko.

De heer Fritsma (PVV):

Nee, uit moslimlanden ...

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Dus een christen uit Turkije ...

De heer Fritsma (PVV):

... zoals Marokko.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Mag ik de heer Fritsma nog een vraag stellen, voorzitter?

De voorzitter:

Een heel korte vraag.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Ik geef toe dat dit een raar tijdstip is voor deze discussie, maar de uitspraken van de heer Fritsma zijn zodanig dat zij niet onbesproken kunnen blijven. Mijnheer Fritsma, een christen uit Turkije komt er niet in?

De heer Fritsma (PVV):

Nee, want de immigratiestop geldt niet voor christenen. Het is een moslimimmigratie­stop. U kunt wel blijven zoeken naar definities en voorwaarden, maar dat is niet nodig.

De heer Anker (ChristenUnie):

Voorzitter. Wat wij nu doen, is een heel radicale uitspraak van de heer Fritsma op zijn merites beoordelen en nagaan in hoeverre die juridisch houdbaar is. Mijnheer Fritsma, u zegt: er zijn genoeg moslims in dit land, er hoeft er niet één meer bij. Ik heb met mijn bijdrage waardering uitgesproken voor onze rechtsstaat en herinnerd aan verhalen van mensen die in een zeer povere rechtsstaat leven. Zij moeten vrezen voor vervolging vanwege hun geloofsovertuiging en zij worden gediscrimineerd. Mijn vraag aan u is: onderschrijft u onze Grondwet en ons recht op vrijheid van godsdienst? Zo ja, hoe rijmt u dat dan met uw uitspraak dat er voldoende moslims in ons land zijn, dat er niet één meer bij mag?

De heer Fritsma (PVV):

De moslims die in ons land zijn en die niet crimineel zijn, hebben wat mij betreft vrijheid van godsdienst.

De heer Anker (ChristenUnie):

U hebt het gehad over moslims en u hebt gezegd: er zijn genoeg moslims. U hebt het niet gehad over criminelen, maar over moslims. Bent u bereid om uw uitspraken te nuanceren en om misschien te zeggen dat het over misdadigers gaat en om het hele verhaal over moslims erbuiten te houden? Volgens mij bent u een geloofsgroep aan het discrimineren.

De heer Fritsma (PVV):

Nee, nee, nee. Ik nuanceer niets. Nogmaals, u zegt dat ik het over criminelen heb. Ik zeg niet dat alle moslims Nederland uit moeten, die woorden probeert u mij een beetje in de mond te leggen. Ik zeg dat in elk geval criminele vreemdelingen teruggezonden moeten worden naar het land van herkomst. Met mensen die niet crimineel zijn, gewoon werken en de Nederlandse kernwaarden accepteren en respecteren, hebben wij natuurlijk geen enkel probleem.

De heer Anker (ChristenUnie):

Dan is mijn conclusie dat u voortaan het woord "moslims" daar niet meer mee in verband moet brengen, en dat hebt u wel gedaan. Volgens mij is dat ook de tekst van uw motie.

De heer Fritsma (PVV):

Ik vraag om een beetje realiteitszin. Als je kijkt naar de criminaliteitscijfers, dan weet je dat die bij bijvoorbeeld Marokkanen vele malen hoger liggen dan bij autochtonen. Deze verontwaardiging kan ik mij niet zo goed voorstellen. Het belang van de Nederlandse samenleving moet in onze ogen gewoon zwaarder wegen dan het belang van potentiële immigranten uit moslimlanden.

De heer De Wit (SP):

Ik doe dit niet graag, omdat ik vind dat elke fractie de motie moet kunnen indienen die zij van belang vindt, maar een discriminerende motie wil ik niet geacht worden te steunen. Mijn fractie trekt de steun die de heer Fritsma gevraagd heeft voor deze motie, bij dezen in.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Mijn fractie had die steun niet uitgesproken.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Dat geldt ook voor mijn fractie. Deze motie hoort niet in een democratische rechtsstaat.

De heer Spekman (PvdA):

Dat geldt ook voor mijn fractie. Ik vind het een schande.

De heer Anker (ChristenUnie):

Ik hield mijn hand bewust omlaag.

De heer Kamp (VVD):

Wij hebben deze motie ook niet gesteund.

De heer Pechtold (D66):

Ik heb niet mijn hand opgestoken bij deze motie.

De heer Fritsma (PVV):

Ik vind het veelzeggend. Het belang van de Nederlandse samenleving wordt met dit gedrag ondermijnd. Dat is de conclusie die ik hieraan verbind.

De voorzitter:

Ik stel vast dat er geen steun is...

De heer Fritsma (PVV):

En het benodigde respect voor standpunten van collega-politici wordt hierdoor ook ondermijnd. En dat vind ík een schande.

De voorzitter:

Laten wij hier verder geen discussie over houden. Hebt u nog andere moties?

De heer Fritsma (PVV):

Ik heb twee andere moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat EU-bepalingen het nationale gezinsmigratiebeleid zwaar ondermijnen;

constaterende dat niet-westerse allochtonen voor het verkrijgen van een verblijfsstatus alleen maar een relatie aan hoeven te gaan met een EU-onderdaan, waarmee alle gangbare toelatingsvoorwaarden als de inburgeringseis en samenwoningseis simpelweg komen te vervallen;

overwegende dat deze zogenaamde Europaroute ernstig misbruik in de hand werkt en zwaar wordt onderschat door het kabinet, dat niet eens weet hoeveel niet-westerse allochtonen hierdoor verblijfsrecht in Nederland krijgen;

verzoekt de regering, onmiddellijk een einde te maken aan de mogelijkheid voor gezinsmigranten om het nationale toelatingsbeleid te omzeilen middels zwakke en ernstig tekortschietende EU-bepalingen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Fritsma. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 70(31200 VI).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat vreemdelingen die op reguliere verblijfsgronden naar Nederland willen komen doorgaans in het bezit moeten zijn van een machtiging tot voorlopig verblijf, kortweg mvv genoemd;

overwegende dat dit een logische eis is die moet voorkomen dat de Nederlandse samenleving voor een voldongen feit wordt gesteld met de binnenkomst van vreemdelingen die niet aan de toelatingsvoorwaarden voldoen;

constaterende dat deze eis helaas niets voorstelt omdat a) jaarlijks toch duizenden mvv-plichtige vreemdelingen zonder mvv Nederland binnenkomen, maar de beslissing op hun verblijfsaanvraag hier toch mogen afwachten en b) de IND ieder jaar duizenden mvv-plichtige vreemdelingen in het bezit stelt van een verblijfsvergunning, ook al voldoen ze – alleen al door het ontbreken van de mvv – duidelijk niet aan de voorwaarden;

verzoekt de regering, mvv-plichtige vreemdelingen die niet in het bezit zijn van een mvv direct terug te sturen naar het land van herkomst en deze vreemdelingen dus niet langer in staat te stellen om de beslissing op hun aanvraag om een verblijfsvergunning in Nederland af te wachten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Fritsma. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 71(31200 VI).

De heer Anker (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik had drie moties voorbereid. Eén motie dien ik niet in, omdat het een motie is die de uitspraak van de minister zou moeten bevestigen over het "Doe normaal"-contract. Ik ga ervan uit dat hij zijn toezegging niet al te beperkt opvat. Wel dien ik een motie in over detentie.

De AnkerKamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering zinvolle arbeid gedurende detentie mogelijk wil maken;

overwegende dat de opbrengsten daarvan slechts worden gebruikt ter dekking van de kosten van detentie;

van mening dat een schuldenvrije start na detentie van groot belang is om recidive te voorkomen;

verzoekt de regering, de (meer)opbrengsten van zinvolle arbeid ook te mogen inzetten voor een schuldenvrije start na detentie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Anker, Van Haersma Buma, Heerts en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 73(31200 VI).

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ik heb een vraag over de motie die de heer Anker zojuist indiende. De tekst klinkt mij zo sympathiek in de oren, dat ik zelfs durf te stellen dat ongeveer hetzelfde wordt bepleit als in de motie die ik als eerste spreker in deze termijn heb ingediend. Vanwaar deze dubbeling?

De heer Anker (ChristenUnie):

Ik denk dat het verschil is dat in mijn motie gesproken wordt van de meeropbrengsten van de arbeid. Dus na de plannen die er zijn om de kosten van arbeid gedurende detentie te drukken gaat het erom of wat over is aangewend kan worden voor het wegwerken van de schulden.

De voorzitter:

Misschien kunt u er samen nog naar kijken.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Dat lijkt mij een uitstekend voorstel.

De heer Anker (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik dien de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de prostitutiebranche nog steeds – ondanks de legalisering – een "broeinest" is van zwartwerken, vrouwenhandel, witwassen en andere vormen van illegaliteit en criminaliteit;

overwegende dat justitie streng wil optreden tegen criminele misstanden in de prostitutiebranche, in het bijzonder waar sprake is van bedreiging, intimidatie en mensenhandel;

overwegende dat het kabinet daarnaast onderzoek doet naar de strafbaarstelling van prostituanten;

verzoekt de regering, genoemd onderzoek breder te trekken en een juridische analyse te maken van de huidige regelgeving op het gebied van prostitutie, in relatie tot artikel 11 van de Grondwet en (de naleving van) het arbeidsrecht,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Anker, Van Haersma Buma en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 72(31200 VI).

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Voorzitter. Ik wil vier moties indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat afgelopen jaren in meerdere gevallen duizenden burgers tegenover grote financiële organisaties zijn komen te staan;

overwegende dat het onwenselijk is dat grote groepen burgers langdurige procedures moeten voeren tegen financiële dienstverleners die effectenleaseproducten en zogenoemde woekerpolissen aanbieden om uitsluitsel te krijgen;

overwegende dat deze rechtszaken tot op de dag van vandaag voortduren, met wisselende uitspraken;

overwegende dat veel van deze rechtszaken gekenmerkt worden door dezelfde principiële rechtsvragen;

verzoekt de regering, een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden om dit soort op grote schaal gevoerde procedures over dezelfde principiële rechtsvragen te versnellen zonder afbreuk te doen aan de gebruikelijke rechtswaarborgen voor betrokkenen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Azough, De Wit, Pechtold en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 74(31200 VI).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in de praktijk reclasseringsorganisaties als gevolg van budget- en capaciteitstekorten gemiddeld effectief maar één uur per maand kunnen besteden aan persoonlijk contact met degenen die eigenlijk intensief begeleid zouden moeten worden;

overwegende dat het nut van reclasseringstoezicht het grootst is als er direct na het vonnis mee gestart wordt;

overwegende dat wanneer dit toezicht niet direct gestart kan worden er een essentiële bijdrage aan het voorkomen van recidive verloren gaat;

verzoekt de regering, erin te voorzien dat reclasseringswerkers uiterlijk binnen twee werkdagen na het ontslag uit detentie een gesprek hebben met de betrokken ex-gedetineerden om het reclasseringstraject te starten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Azough. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 75(31200 VI).

De AzoughKamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de door de staatssecretaris van Justitie voorgestelde wijzigingen voor de B9-regeling voor slachtoffers van mensenhandel in de praktijk niet leiden tot een grotere bescherming van slachtoffers die uit vrees voor represailles geen aangifte willen doen en dat afgifte van verblijfsvergunningen aan deze groep slachtoffers onder de discretionaire bevoegdheid van de staatssecretaris van Justitie valt;

overwegende dat het Verdrag inzake mensenhandel van de Raad van Europa voorschrijft dat alle slachtoffers van mensenhandel gelijkelijk beschermd moeten worden;

verzoekt de regering om slachtoffers van mensenhandel die geen aangifte willen doen, gelijkelijk te beschermen en op dezelfde gronden een verblijfsvergunning in Nederland toe te kennen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Azough. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 76(31200 VI).

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Dan wil ik nog een motie indienen over de termijnen bij de vreemdelingendetentie. Dit is een probleem dat regelmatig op de agenda van de Kamer staat, maar helaas zijn wij de laatste tijd op dat vlak niet veel opgeschoten.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er geen wettelijke maximumtermijnen gesteld zijn voor de toepassing van vreemdelingendetentie omdat anders naar het oordeel van de staatssecretaris van Justitie een belangrijke impuls om te werken aan het vertrek verloren gaat;

overwegende dat als beleid gevoerd wordt dat vreemdelingen die Nederland binnenkomen, in beginsel gedetineerd blijven totdat zij aan hun vertrekplicht kunnen voldoen;

overwegende dat hierdoor mensen voor langere tijd zonder reëel zicht op uitzetting vast worden gezet om vervolgens op straat te worden geknikkerd;

overwegende dat al uit het onderzoek "Terugkeermogelijkheden van vreemdelingen in de vreemdelingenbewaring" van professor Van Kalmthout bleek dat vreemdelingendetentie weinig bijdraagt aan vertrek uit Nederland;

verzoekt de regering om te voorzien in een wettelijke begrenzing van de duur van alle vormen van vreemdelingendetentie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Azough en De Wit. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 77(31200 VI).

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Voorzitter. Ik wil beide bewindslieden danken voor hun antwoorden. Dat geldt ook voor de schriftelijke antwoorden. Ik hoop dat zij mijn moties zorgvuldig en met enig optimisme zullen bekijken.

De heer Pechtold (D66):

Voorzitter. Ik wil de volgende moties indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de inzet van financiële middelen en mankracht ter bestrijding van risico's, gevaren en criminaliteit en de handhaving van daartoe gestelde regels noodzakelijkerwijs beperkt zijn en zo effectief mogelijk dient te zijn;

overwegende dat derhalve prioriteitstelling essentieel is en dat daarom vóórdat besluitvorming plaatsvindt een helder inzicht in de relevante materiële en immateriële kosten van (wets)voorstellen noodzakelijk is;

verzoekt de regering, bij haar reactie op moties en wetsvoorstellen alsmede haar eigen voorstellen op justitieterrein nadrukkelijker naar voren te brengen wat de relevante risico's, de te verwachten effecten van de voorgestelde maatregelen en de materiële maatschappelijke kosten daarvan zijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Pechtold. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 78(31200 VI).

De PechtoldKamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat sinds enkele jaren terrorisme een prominente plek op de agenda heeft gekregen en dat de overheid deze gevoelens van onveiligheid begrijpelijkerwijs heeft willen beantwoorden met antiterrorismemaatregelen, maar dat de meeste van deze wetten geen natuurlijk evaluatiemoment kennen en dat horizonbepalingen grotendeels ontbreken;

overwegende dat antiterrorismemaatregelen effectief en proportioneel dienen te zijn;

van mening dat genomen maatregelen in onderlinge samenhang alsook in Europese en internationale context beoordeeld dienen te worden;

van mening dat gedegen reflectie in een periode van relatieve rust op dit gebied een zorgvuldige voorbereiding van eventueel nieuw beleid kan bevorderen;

verzoekt de regering, te bezien op welke wijze een dergelijk onderzoek naar het Nederlandse antiterrorismebeleid het beste kan worden vormgegeven en de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Pechtold. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 79(31200 VI).

De heer Van der Staaij (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de beantwoording en ik dien drie moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het op basis van de huidige Nederlandse wet- en regelgeving onmogelijk is om de introductie van zelfs een extreem gewelddadig computerspel zoals Manhunt 2 tegen te houden;

van mening dat dit ongewenst is vanuit het belang van de bescherming van jongeren tegen de confrontatie met dergelijke beelden;

voorts constaterende dat in omliggende landen, zoals Duitsland, wel wettelijke mogelijkheden bestaan om op te treden tegen dergelijke gewelddadige games;

verzoekt de regering, in het aangekondigde plan van aanpak over schadelijke geweldsbeelden de Kamer tevens te informeren over de mogelijkheden, de bestaande wettelijke bepalingen in vergelijkbare zin aan te scherpen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij, Anker, Van Haersma Buma en Heerts. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 80(31200 VI).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het Haags Adoptieverdrag belangrijke waarborgen biedt waarbij het belang van het kind centraal staat, en het aan de verdragsstaten is om op de naleving daarvan toe te zien;

constaterende dat het wenselijk is dat daarnaast wordt voorzien in een internationaal orgaan dat de daadwerkelijke naleving in onder meer de herkomstlanden controleert;

verzoekt de regering, te onderzoeken of breed draagvlak kan worden verworven voor een internationale autoriteit die toeziet op de naleving van het Haags Adoptieverdrag,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij, Anker, Pechtold, Van Haersma Buma, Teeven, Heerts en Azough.

Zij krijgt nr. 81(31200 VI).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het WODC-rapport "Prostitutie in Nederland na opheffing van het bordeelverbod" concludeert dat pooiers nog steeds een veel voorkomend verschijnsel zijn, en dat dit zorgwekkend is voor de bestrijding van gedwongen prostitutie;

voorts constaterende dat vanuit de gemeentelijke praktijk door onder meer de burgemeester van Amsterdam is gepleit voor een verbod op souteneurschap;

verzoekt de regering, maatregelen te nemen of te bevorderen om de praktijken van pooiers tegen te gaan, en daartoe met voorstellen te komen om het souteneurschap strafbaar te stellen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij, Van Haersma Buma, Anker en De Roon. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 82(31200 VI).

De heer Van der Staaij (SGP):

Dan heb ik nog een Van der Staaijvraag naar aanleiding van de schriftelijke beantwoording over het kabinetsvoornemen om de fiscale aftrek van adoptiekosten geheel af te schaffen. Mijn fractiegenoot Van der Vlies is hierover in discussie met de staatssecretaris van Financiën in het kader van het Belastingplan. Deze heeft gezegd dat hij met de minister van Justitie zou overleggen over de alternatieven. Dat zie ik terug in het antwoord op de vragen. Mijn vraag is daarom wat de inzet van de minister van Justitie is. Mag ik ervan uitgaan dat hij zich zal inzetten voor een gelijkwaardig alternatief, als de fiscale aftrek zou vervallen?

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Hiermee zijn wij gekomen aan het einde van de tweede termijn van de Kamer. Ik zal u berichten wanneer de dupliek van de regering plaatsvindt.

Sluiting 23.35 uur

Naar boven