Noot 1 (zie blz. 1741)

BIJVOEGSEL

Schriftelijke antwoorden van de minister en de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op vragen gesteld in de eerste termijn van de behandeling van de begroting van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor het jaar 2008 (31 200-XVI).

Vraag van mevrouw Kant (SP) over het leggen reactie op de suggestie om de verantwoordelijkheid voor hulp en thuiszorg in handen te leggen van buurtzorgteam en wijkverpleegkundigen.

De Wmo biedt, meer dan de AWBZ, vele mogelijkheden om de zorg in de buurt en de wijk te organiseren. Het is heel goed mogelijk dat gemeenten afspraken maken met buurtzorgteams en/of wijkverpleegkundigen. Ook zie je samenwerking ontstaan tussen welzijn en zorg, gericht op integrale hulpverlening. Bijvoorbeeld in Utrecht en Enschede.

De eindverantwoordelijkheid kan echter alleen bij gemeenten liggen.

Vraag van mevrouw Kant (SP) over een manier van ziekenhuisfinanciering zonder bureaucratische DBC’s.

De huidige FB-systematiek vervalt per 2009. Er wordt nu een aantal bijzondere functies uit de FB-systematiek bekostigd. Dit worden ook wel «eenpitters» genoemd. Het betreft onder andere de registraties voor hartinterventies, patiëntvertrouwenspersonen en stichting HIV-monitoring. Ook de integrale kankercentra worden onder deze «eenpitters» geschaard. De integrale kankercentra (IKC) voeren o.a. de registratie (incidentie) van kanker uit, ze stellen richtlijnen op en ze ondersteunen hulpverleners in de oncologie en palliatieve zorg. De mogelijkheid om deze activiteiten via de FB-systematiek te bekostigen vervallen per 2009. Ik ben nu in overleg met de integrale kankercentra om voor de IKC’s tot een andere bekostiging te komen. Daarbij zal de bekostiging moeten aansluiten bij de verschillende functies die de IKC’s vervullen.

Vraag van mevrouw Kant (SP) Waarom is het stagefonds voor de vergoeding aan de instelling en niet voor een stagevergoeding.

Het primaire doel van de stagemiddelen is er voor zorgen dat het aantal stageplaatsen wordt uitgebreid. Verder beoog ik een kwaliteitsimpuls te geven aan de stageplaatsen die worden aangeboden. Een belangrijk knelpunt voor het niet voldoende aanbieden van stageplaatsen door instellingen waren de begeleidingskosten. Om dit knelpunt weg te nemen worden instellingen extra tegemoet gekomen. De stagevergoeding voor leerlingen is primair een taak voor sociale partners. In zorg-CAO’s zijn hierover ook afspraken gemaakt.

Vraag van mevrouw Kant (SP) over hoe de minister de salarissen in de top gaat maximaliseren.

Het kabinet is bezig met het opstellen van een reactie op het recent verschenen rapport «Normeren en waarderen» van de commissie-Dijkstal.

Vraag van mevrouw Kant (SP) over hoe het inkomensafhankelijk maken van «het saldo van de premie en de zorgtoeslag».

In het RA staat «Het saldo van nominale premie en inkomensafhankelijke zorgtoeslag is inkomensafhankelijk.». Kortom, dit is al het geval. Afhankelijk van de hoogte van het inkomen en de huishoudsamenstelling betaalt een verzekerde per saldo – dus na aftrek van de mogelijk te ontvangen zorgtoeslag – een percentage van de premie dat oploopt van circa 40 tot 100 procent van de nominale premie. Daarmee is het saldo dus inkomensafhankelijk.

Vraag van mevrouw Kant (SP) over het betalen van waskosten in verzorgingshuizen.

Ik wil daar goed naar kijken in het licht van het veel scherper en duidelijker formuleren van de aanspraken in de AWBZ. Daarbij kijk ik uitdrukkelijk ook naar wat gebruikelijk is in de andere sectoren van AWBZ-zorg. Op basis daarvan zal ik mijn standpunt t.a.v. het CVZ rapport bepalen en de Kamer hierover informeren.

Vragen van mevrouw Kant (SP) en mevrouw Schermers (CDA) over de mantelzorgtoeslag.

Mantelzorgers komen in aanmerking voor een mantelzorgcompliment als zij iemand verzorgen met een indicatie voor extramurale zorg op grond van de AWBZ. Met het oog op de rechtmatigheid van de uitkering moet de indicatie zijn afgegeven na 1 april 2007. Voorts moet deze gelden voor een periode van tenminste 6 maanden (dit is in lijn met het amendement Van der Vlies). Uit gegevens van de SVB blijkt dat het beschikbare budget voor de waardering van mantelzorgers dit jaar niet zal worden uitgeput. Dat kan worden veroorzaakt door aanloopperikelen, door onbekendheid met de regeling of door andere factoren. Het blijkt ingewikkeld een rechtvaardige, controleerbare en uitvoerbare regeling te maken, voor een breed gedeeld sympathiek doel. Ik ben momenteel in overleg met de VNG en Mezzo over hoe we de resterende middelen kunnen benutten voor mantelzorgers.

Bij de u toegezegde evaluatie van de regeling (waarbij de kritische vraag centraal staat of met deze regeling het beoogde doel wel wordt gerealiseerd) zal onder meer aandacht worden besteed aan de oorzaken van het (onder)gebruik. Op basis daarvan zal ik eventueel maatregelen nemen.

Vraag van de heer De Vries (CDA) over de mogelijkheid voor mantelzorgers om een beroep te kunnen doen op respijtzorg. Waarom verwacht de Staatssecretaris dat er geen afwentelingseffecten ontstaan naar andere delen van de AWBZ.

Respijtzorg is ten principale te indiceren zorg gebaseerd op de geldende aanspraken. Het beperken van de aanspraak op ondersteunende begeleiding op grondslag somatiek of psychosociaal probleem betekent dan ook een beperking van de mogelijkheid om deze zorg voor zover die door mantelzorgers geleverd wordt tijdelijk in de vorm van respijtzorg ten laste van de AWBZ te brengen. Maar ik merk hierbij wel op dat zorg in de vorm van verpleging en persoonlijke verzorging gewoon beschikbaar blijft. Die zorg kan als die door de mantelzorger geleverd wordt uiteraard tijdelijk als respijtzorg worden gegeven. Respijtzorg is namelijk gegarandeerd in de beleidsregels indicatiestelling AWBZ. Daarnaast blijven allerlei vormen van mantelzorgondersteuning die door de steunpunten mantelzorg worden geleverd natuurlijk gewoon toegankelijk voor de mantelzorger.

Met het CIZ wil ik afspreken om potentiële afwentelingen naar andere delen van de zorg tegen te gaan. Heel fundamenteel zal ik de formulering van de aanspraken kritisch bezien. Ook voor de AWBZ wil ik een «glasheldere polis».

Vraag van de heer De Vries (CDA) over de Gezondheidsraad.

In de Ministerraad van 2 november jl. heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties naar aanleiding van opmerkingen van de Eerste Kamer tijdens de APB aangegeven dat er op 22 november een Algemeen Overleg met de Tweede Kamer staat gepland over de nota Vernieuwing Rijksdienst. Daarin zal ook het kennis- en adviesstelsel aan de orde komen. De uitkomsten van dit overleg kunnen ook als overweging bij de vervolgaanpak van de taakstelling bij de VWS-raden worden meegenomen. In afwachting daarvan heeft het kabinet besloten geen onomkeerbare beslissingen in welke richting dan ook thans te nemen.

Vooruitlopend op deze discussie kan wel gesteld worden dat het voorstel voor de taakstelling van de Gezondheidsraad niet los gezien kan worden van de brede discussie over de taakstelling die de gehele rijksdienst treft. VWS gaat met haar keuzes voor taakstelling zoveel mogelijk uit van de eerder in het coalitieakkoord genoemde lijn van gedifferentieerde percentages. Naast een efficiency-taakstelling van 5% voor alle dienstonderdelen en een taakstelling voor rijkshuisvesting, zijn taakstellingen vastgesteld voor uitvoering (5%), beleid, raden en inspecties (15%) en ondersteuning op het kerndepartement (20%). In de uitwerking van de taakstelling voor VWS is ook bij de Gezondheidsraad 20% (15+5) neergelegd.

Daarmee sluit VWS voor wat betreft haar keuzes aan bij een binnen de overheid gedeelde visie op de kennis- en adviesfunctie. Het totale aantal adviezen kan verminderen in lijn met het afslanken van beleidskernen. Het aantal ongevraagde adviezen kan beperkt worden en de secretariaten kunnen gebundeld worden. Ook zou meer en flexibel gebruik gemaakt kunnen worden van externe deskundigheid wat mogelijkheden biedt voor kleinere vaste secretariaten. Ik zie geen reden waarom voornoemde uitgangspunten ook niet voor de Gezondheidsraad kunnen gelden. Op deze wijze hoeft het mijns inziens niet ten koste te gaan van de kwaliteit van de adviezen.

Het beeld dat de Gezondheidsraad door de nieuwe taakstelling voor 40% wordt aangeslagen in vergelijking met andere onderdelen (zoals eerder in een brief aan de Eerste en Tweede Kamer door de voorzitter van de raad is geschetst en in de media ook aandacht heeft gekregen) is in mijn ogen niet correct. Zoals aangegeven bedraagt de huidige taakstelling voor de Gezondheidsraad 20%. In de afgelopen periode heeft de Gezondheidsraad te maken gehad met taakstellingen die zijn doorgevoerd bij de kabinetten van Balkenende I en II. Voor de Gezondheidsraad betrof dit de motie Verhagen uit de Tweede Kamer die leidde tot een bijstelling van € 390 000 en de taakstellingen Balkenende I en II (respectievelijk € 376 000 en € 210 000). De Gezondheidsraad is bij deze taakstellingen zeker niet harder dan andere adviesraden zoals de RVZ en de RMO aangeslagen. Ook de andere VWS-onderdelen zijn getroffen door de cumulatie van opeenvolgende taakstellingen.

Indien aanvullende financiële middelen voor de formatie van de Gezondheidsraad ter beschikking inzake het dubbele slot op de taakstelling elders moet worden ingeleverd. Dit leidt dus tot een extra personele taakstelling bij andere onderdelen.

Vraag van de heer De Vries (CDA) over het primaat van de eerste opvang van acute zorgvragen bij de huisarts komt te liggen, bijvoorbeeld door het geven van de juiste prikkels.

Mijn beleid is er op gericht de acute zorgketen gebruik te laten maken van een eenduidige (telefonische) triage (=urgentiebepaling + zorgtoewijzing). De afgelopen periode is daarvoor onder andere het Nederlands Triage Systeem (NTS) ontwikkeld, waarmee op dit moment twee regionale pilots plaatsvinden. Tevens ben ik van mening dat de keten acute zorg beter en doelmatiger georganiseerd zou kunnen worden. Zodoende kan de triage van patiënten en de behandeling onder huisartsgeneeskundige regie en in de eerstelijnszorg plaatsvinden in plaats van op de spoedeisende hulp.

Ik heb de NZa gevraagd onderzoek te doen naar de bekostiging van de keten acute zorg. Begin volgend jaar adviseert de NZa mij over de grootste bekostigingshindernissen waar zorgaanbieders en zorgverzekeraars tegen aan lopen bij het doelmatig en ketengericht organiseren van de acute zorg. Daarbij zal de NZa een voorstel doen op welke manier en met welke (financiële) instrumenten verzekeraars binnen de beschreven publieke randvoorwaarden van spreiding en toegankelijkheid, doelmatige en ketengerichte zorg kunnen inkopen met aantoonbare voordelen voor de patiënt.

Vraag van de heer De Vries (CDA) over de problematiek van ondervoeding. Is het mogelijk hiervoor een preventie instrument te ontwikkelen.

In de visie op gezondheid en preventie wijst het kabinet er op dat meer aandacht voor het probleem van ondervoeding in de tweede en derde lijn veel onnodige ziektelast kan voorkomen. De eerste resultaten van betere screening op ondervoeding in ziekenhuizen en instellingen worden nu zichtbaar en er is duidelijke vooruitgang. Uit preventief oogpunt is het ook belangrijk om al een stap eerder ondervoeding te herkennen zodat een verminderde kwaliteit van leven, ziekte of ziekenhuisopname door ondervoeding wellicht voorkomen kan worden. Ik ga komend jaar onderzoeken hoe screening en diagnostisering van ondervoeding in de eerstelijnsgezondheidszorg en de thuiszorg bevorderd kan worden. In de voedingsnota die ik op dit moment aan het schrijven ben, zal ik nader ingaan op mijn aanpak hierin.

Om te borgen dat deze verbeteringen ook op langere termijn behouden blijven, zal (onder)voeding opgenomen worden in de kwaliteitsindicatoren van zowel ziekenhuizen als zorginstellingen.

Hiernaast zal ik als onderdeel van de permanente monitoring van de voedselconsumptie in Nederland (voedselconsumptiepeiling (VCP)) in 2009 een specifieke VCP uit laten voeren bij ouderen om de kwaliteit en de kwantiteit van hun voeding in beeld te brengen.

Vraag van de heer De Vries (CDA) over het meten van de stijging van het aantal contracturen bij verpleeghuizen met zo min mogelijk bureaucratie.

Op dit moment ontwikkelt de NZa een voorstel op dit punt. Dat zal vanaf 2009 operationeel kunnen zijn. Ook wat mij betreft is randvoorwaarde dat zoiets met zo weinig mogelijk bureaucratie moet worden gemeten. Ik wil zoveel mogelijk aansluiten bij die informatie die instellingen zelf voor een goede bedrijfsvoering en inzet van personeel sowieso zouden moeten hebben.

Vraag van de heer De Vries (CDA) naar een toezegging om maatregelen te nemen over misleidende reclame over mengsels van kruiden met gevaarlijke stoffen of hormonen.

Kruiden vallen onder het regime van de Warenwet als ze geen medische claim voeren. Op grond van de Warenwet mogen dergelijke producten niet schadelijk zijn. De VWA ziet hierop toe.

Kruiden die wel een medische claim voeren, vallen onder de geneesmiddelenregelgeving. Ze mogen niet verkocht worden voordat ze als geneesmiddel zijn geregistreerd na beoordeling door het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen. De IGZ houdt toezicht op de geneesmiddelenregelgeving. Ook wanneer kruiden een werkzame stof zoals een hormoon bevatten, vallen ze onder de geneesmiddelenregelgeving. Indien VWA of IGZ kennis neemt van een kruid dat als geneesmiddel moet worden beschouwd, treden ze hiertegen op.

Aangezien kruidenproducten met een medische claim ook nu al beoordeeld moeten worden volgens de geneesmiddelregelgeving, zie ik geen aanleiding aanvullende maatregelen op het gebied van kwaliteitsbeoordeling te nemen.

Voor alle producten in Nederland geldt de Reclame Code van de Reclame Code Comissie die stelt dat misleidende reclame niet is toegestaan. Deze regels gelden derhalve ook voor kruidenmiddelen en kruidenmengsels. In de Geneesmiddelenwet zijn daarenboven specifieke regels afgesproken over geneesmiddelenreclame. Kruidengeneesmiddelen vallen onder dit strictere regime. Voor zover het hier gaat om ongeregistreerde geneesmiddelen kan ik u melden dat daarvoor helemaal al geen reclame gemaakt mag worden. De Inspectie voor de Gezondheidszorg houdt toezicht op dit terrein.

Vraag van de heer De Vries (CDA) over het elektronisch medicatiedossier.

Het elektronisch medicatiedossier (EMD) is – samen met het e-waarneemdossierhuisartsen – het eerste onderdeel van het elektronisch patiëntendossier. De landelijke EPD infrastructuur is inmiddels gerealiseerd en alle standaarden en specificaties voor het EMD zijn ontwikkeld. Op dit moment wordt het EMD ingevoerd en getest in een aantal pilotregio’s. Begin 2008 verwacht ik te kunnen starten met de verdere landelijke uitrol opdat de doelstelling uit het coalitieakkoord, invoering EMD in 2009, behaald wordt.

Vragen van de heer De Vries (CDA) en de heer Vendrik (GL) over het halen van het doel van het convenant overgewicht.

Tijdens de Nationale Balans Top op 6 november jl. presenteerde Paul Rosenmöller namens de partners van het Convenant Overgewicht een pakket extra maatregelen om de groei van het aantal volwassenen en kinderen met (ernstig) overgewicht te bestrijden. De maatregelen zijn nodig omdat het aantal overgewichtige mensen blijft stijgen, ondanks de vele aandacht en acties rond dit onderwerp in de afgelopen jaren.

Onderzoek door bureau Schuttelaar & Partners (in opdracht van de convenant partners) toont aan dat de activiteiten gericht op de preventie van overgewicht te versnipperd zijn en onvoldoende verankerd zijn in onder andere het bedrijfs- of schoolbeleid. De voorgestelde maatregelen moeten de samenhang en continuïteit van de preventiemaatregelen vergroten.

Tegen die achtergrond heeft het Convenant voor 2008 de onderstaande prioriteiten benoemd. Deze prioriteiten zullen door de convenantpartners (waaronder VWS) worden uitgewerkt.

– Inzet voor één keuzebevorderend logo.

– Beter zichtbaar en vindbaar aanbod van gezonde voeding in supermarkten.

– Groter aanbod van gezonde voeding en sport/beweegfaciliteiten binnen bedrijven.

– Landelijke introductie van Lekker Fit lesprogramma op de basisschool.

– Dagelijks 1 uur lichamelijke oefening in basis- en voortgezet onderwijs.

– Gezonder aanbod in schoolkantines van middelbare scholen.

– Ruimte én begeleiders voor veilig sporten en spelen in de 40 krachtwijken.

– Speelruimte voor ieder kind binnen 400 meter van huis.

– Inzet van diëtisten bij begeleiding van dikke kinderen vanaf 2 jaar.

– Ouders aanspreken op hun verantwoordelijkheid.

– VWS en OCW verbeteren het landelijk onderzoek en de monitoring naar specifieke doelgroepen en verzorgen de interdepartementale afstemming.

Voor elke prioriteit is vanuit de partners een werkgroep en een trekker benoemd. Elke werkgroep start nu met het uitwerken van een plan van aanpak. De voortgang zal worden gerapporteerd aan en bewaakt door de Stuurgroep van het Convenant Overgewicht, onder voorzitterschap van Paul Rosenmöller. VWS zal zich als trekker en als werkgroep lid inzetten om bovenstaande prioriteiten mede te realiseren. Over de uitkomsten van dit traject en de inzet vanuit VWS en OCW zal ik u informeren met de beleidsbrief overgewicht (medio 2008).

Vragen van de heer De Vries (CDA) en mevrouw Koşer Kaya (D66) over het mogelijk bestemmen van de vrijgemaakte 70 miljoen voor het arbeidsmarktbeleid in het kader van de WMO voor het zorgbreed arbeidsmarktbeleid. Hoe gaan de bewindslieden de toekomstige tekorten op de arbeidsmarkt aanpakken.

In de arbeidsmarktbrief 2007, die u vorige week is toegestuurd, is het actieplan «Werken aan de zorg» gepresenteerd. De analyse in deze brief laat zien dat door de groeiende zorgvraag en een daarbij achterblijvende groei van de beroepsbevolking er forse personele knelpunten voor de zorg te verwachten zijn. Alle betrokken partijen zullen daarom in actie moeten komen.

In het plan is aangegeven dat, in samenwerking met het zorgveld, langs drie sporen gewerkt wordt aan de knelpunten op de arbeidsmarkt (met tentatieve cijfers cf rekenvoorbeeld brief):

– Innovatie van zorgprocessen(205 000 arbeidsplaatsen)

De brief noemt het voorbeeld van een «slim alarm», waarbij eerst cliënt zelf wordt gewaarschuwd, valse alarmen worden verminderd, en via spreekluistervindingen en cameraverbindingen eventueel zorg op afstand kan worden verleend); (0,5%-punt hogere arbeidsproductiviteit=115 000 arbeidsplaatsen en hogere zelfredzaamheid via 10% minder AWBZ-zorg = 90 000 arbeidsplaatsen)

– Investeren in behoud van personeel (100 000 arbeidsplaatsen)

* Door te investeren in doorstroom en zij-instroom (deel stagemiddelen)

* Door uitbreiding deeltijd i.s.m. SZW Taskforce Deeltijd Plus (2 uur langer levert circa 7500 arbeidsplaatsen op)

* Door stimuleren leeftijdsbewust personeelsbeleid (overleg met sociale partners; jaar later uittreden levert 25 000 arbeidsplaatsen op)

* Door inzet op medewerkerveiligheid (oa project ergocoaches)

* Door stimuleren van professionalisering (oa opschalen niveau 2 naar 3 en de inzet nieuwe beroepen in de zorg zoals nurse practitioner en physician assistent)

– Vergroten van de instroom van nieuw personeel (175 000 arbeidsplaatsen; tentatief toegerekend aan dit spoor)

* Door stagemiddelen

* Via het opleidingsfonds

* Door stimuleren samenwerking zorg, onderwijs, lokale overheden

* Door werven/opleiden lager opgeleiden en allochtonen

* Door faciliteren voorlichting aan jongeren.

Wij investeren daarmee in innovaties die de zorgverleningsprocessen efficiënter en kwalitatief beter maken. Wij investeren in goede stageplaatsen (€ 45 mln per jaar oplopend tot € 65 mln in 2011) om meer studenten beter op te kunnen leiden. Wij investeren in allerlei projecten die zorginstellingen ondersteunen bij het werven en behouden van personeel. Al deze maatregelen zullen op korte en middellange termijn resultaten bieden.

Daarmee zijn we er echter niet. Immers ook op langere termijn zullen vraag en aanbod onvoldoende op elkaar aansluiten. Daarom zal er een commissie komen, die advies moet geven over de vraag hoe we op de lange termijn de toenemende zorgvraag met gerichte inzet van menskracht kunnen oplossen.

Er zijn volgens de wens van de Kamer specifieke middelen vrijgemaakt om zorgpersoneel dat dreigt uit te vallen als gevolg van de veranderingen in de Wmo te behouden voor de zorg. In 2007 betreft het 20 miljoen, voor de periode 2008–2011 70 miljoen. Dit geld is bedoeld voor scholings- herplaatsings- en mobiliteitsbevorderende maatregelen voor de medewerkers in de thuiszorg. Indien blijkt dat deze middelen hiervoor niet nodig zijn, zullen ze breder voor de langdurige zorg ingezet worden, waaronder het arbeidsmarktbeleid.

Vraag van mevrouw Schippers (VVD) over het evenwicht in het zorgstelsel (o.a. pakket; de verdeling tussen de inkomensafhankelijke premie en de kostendekkende premie en de maatstafconcurrentie.

Mevrouw Schippers is bezorgd over de werking van het systeem, dat ertoe moet leiden dat premies betaalbaar blijven en de kwaliteit van de zorg hoog blijft. Mijn beleid is er juist op gericht die doelstellingen te realiseren. Ik wijs erop dat in 2008 de ruimte voor vrije prijsvorming in de ziekenhuizen wordt verhoogd tot 20% van de planbare zorg, en dat op termijn verdere stappen zullen worden gezet. Verzekeraars worden eveneens in toenemende mate risicodragend. Over de richting waarin het beleid zich beweegt om uiteindelijk de verzekerde goede zorg voor een goede prijs te leveren, kan geen twijfel bestaan: goede prestaties worden beloond, en mindere prestaties worden afgestraft.

De invoering van maatstafconcurrentie is bedoeld om vooruitlopend op vrije prijsvorming in de tussentijd een betere prijs-kwaliteitsverhouding en efficiënter werken uit te lokken. De inzet van dit instrument past in de huidige transitiefase, als een effectieve stap in de beoogde richting. Ook wordt er bij maatstafconcurrentie onderhandeld tussen verzekeraars en zorgaanbieders over de prijs. De maatstaf beperkt alleen de prijs die de instelling gemiddeld in rekening brengt. De werkelijke prijzen kunnen echter per verzekeraar verschillen. Verzekeraars die slecht onderhandelen betalen ook bij maatstafconcurrentie meer dan verzekeraars die goed onderhandelen. Ik ben het daarom niet eens met de observatie dat door de maatstafconcurrentie de verzekeraars achterover kunnen leunen.

Ook op de opmerkingen die mevrouw Schippers heeft gemaakt over het pakket en de premie-ontwikkeling wil ik graag reageren. Of een aanspraak in het wettelijk verzekerde pakket wordt ondergebracht is afhankelijk van de bekende criteria: noodzakelijkheid, effectiviteit, kosteneffectiviteit en uitvoerbaarheid. Ik bestendig die lijn. Dat laat onverlet dat ook een politieke afweging moet worden gemaakt. Dit kabinet heeft ervoor gekozen de tandartszorg uit te breiden naar jeugdigen tot 22 jaar, de pil weer in het pakket op te nemen en het aantal uren kraamzorg uit te breiden. Dat is een beperkte pakketuitbreiding: de markt voor aanvullende verzekeringen bloeit nog steeds. Het valt me overigens op dat de VVD er tegelijkertijd voor pleit om de behandeling voor ernstige dyslexie onverwijld in het pakket op te nemen.

Tot slot de premie-ontwikkeling of inkomensherverdeling.

De hoogte van de inkomensafhankelijke bijdrage is de afgelopen jaren gelijk gebleven namelijk 6,5% (resp 4,4%). De inkomensafhankelijke bijdrage loopt dit jaar op met 0,7%-punt naar 7,2% resp 5,1%. Met inkomensherverdeling heeft die stijging niets te maken, de 50/50 verdeling tussen nominaal en inkomensafhankelijk geldt nog steeds.

De belangrijkste redenen voor de stijging zijn een stijging van de zorgkosten en het wegwerken van het tekort in het zorgverzekeringsfonds.

Vraag van mevrouw Schippers (VVD) over het mogelijk maken van een preventieverpleegkundig of preventieconsulent.

Ik heb een preventiebrief geschreven en daarbij een preventievisie neergelegd. Daar kies ik voor 4 lijnen: koesteren en innoveren, het verbinden van preventie in de curatieve gezondheidszorg, het verbinden van preventie met andere beleidsdomeinen en het aanpassen en versterken van de infrastructuur. Daar heb ik keuzes gemaakt. Daarover hebben we een Algemeen Overleg op 5 december aanstaande.

Ik kies niet voor een preventieconsulent in bijvoorbeeld de jeugdgezondheidszorg. In mijn visie wil ik bestaande beleidsdomeinen verbinden met elkaar in plaats van alleen de inspanningen te vergroten die specifiek door de zorg worden aangeleverd. Onderwijs, wonen, werken, sport etcetera leveren ieder op hun beurt een bijdrage. De staatssecretarissen van OCW en VWS hebben de Kamer geïnformeerd over de combinatiefunkties in onderwijs, sport en cultuur die de komende 4 jaar tot 2500 fte oplopen in alle Nederlandse gemeenten. Bewegen, sport en onderwijs leveren zo een extra bijdrage aan preventie door het gewoon te doen.

Aangezien het onderwerp van de preventieconsulent in de jeugdgezondheidszorg de jeugd betreft, valt dit onderwerp meer specifiek onder de verantwoordelijkheid van de minister voor Jeugd en Gezin.

Vraag van mevrouw Schippers (VVD) over de beëindiging van de financiering van Heudeheuvel.

In de periode dat Heideheuvel deze klinische behandeling aanbiedt, 12 jaar, heeft men de effectiviteit en doelmatigheid niet wetenschappelijk kunnen aantonen. Dit onderzoek wordt nu door Heideheuvel stopgezet, omdat zij hier niet meer de middelen voor heeft. Voor deze behandeling is nooit financiering geweest vanuit VWS. Het CVZ heeft mij expliciet aangegeven de klinische behandelvorm niet in het pakket op te nemen en zelfs buiten een eventueel experiment te houden. Enkele zorgverzekeraars hebben hier uit eigen middelen voor betaald, zonder dat deze zorg tot het verzekerde pakket behoorde. Dit mogen verzekeraars nog steeds doen. Er is dus ook geen sprake van stopzetten of schrappen van financiering door VWS.

Vraag van mevrouw Schippers (VVD) over een tijdelijke toelating van veelbelovende innovaties in het pakket.

Ook ik hecht, evenals mevrouw Schippers, veel waarde aan vernieuwingen die bijdragen aan een betere zorg, aan vrijheid voor patiënten, aan lagere kosten, aan arbeidsbesparing.

De instelling van een loket komt tegemoet aan het ook door mevrouw Schippers terecht geconstateerde punt dat de «vindbaarheid» en zichtbaarheid van de mogelijkheden in de diverse regelingen niet duidelijk (genoeg) is. Het probleem is immers niet de beschikbaarheid van regelingen die ruimte geven, maar de kennis daarvan. Daarom stellen het CVZ en ZonMw voor om samen met de NZa een gezamenlijk loket in te richten. Het gezamenlijk loket kan ervoor zorgen dat de bestaande regelingen voor zorginnovaties beter benut worden. Aan de hand van de ervaringen van het loket zullen NZa, ZonMw en CVZ zich inspannen oplossingen aan te dragen en/of mij te adviseren over te nemen stappen. Vanuit de ervaringen van het loket moet dus blijken of naast de al bestaande regelingen een aanvullende regeling/financiering getroffen moet worden voor veelbelovende zorginnovaties.

Vragen van mevrouw Schippers (CDA) en mevrouw Kant (SP) over het voorkomen van een brij aan keurmerken, accreditaties en veiligheidssystemen.

In de brief «Koers op Kwaliteit» van 6 juli jl hebben wij onze visie en aanpak beschreven op de dossiers kwaliteit en veiligheid.

Op dit moment werken alle sectoren in de zorg aan het transparant maken van de kwaliteit op basis van door de sector – in overleg met organisaties van patiënten en consumenten – zelf geformuleerde indicatoren. Daarmee worden de prestaties van instellingen en zorgverleners onderling vergelijkbaar. Transparantie en onderlinge vergelijkbaarheid prikkelen de zorgverlener om kwaliteit te verhogen. Eerste stap is dus het verschaffen van inzicht aan cliënten en zorgverzekeraars. Om het proces op stoom te houden heb ik de IGZ gevraagd ondersteuning te verlenen aan een snelle totstandkoming van de indicatoren en te zorgen voor een goede regie en voor voldoende uniformiteit. Zo wordt voorkomen dat transparantie zelf intransparant wordt.

Daarbij gaat het om het ontwikkelen van indicatoren en ook om een goede organisatie van het meetproces, afspraken over éénheid van taal, van het valideren van gegevens en een goede aansluiting op de infrastructuur die deze informatie toegankelijk moet maken voor alle betrokkenen.

De instellingen in de sector verpleging, verzorging en thuiszorg zullen vanaf 2007 op basis van de indicatoren verantwoorde zorg verantwoording afleggen over de geleverde zorgprestaties. Het gaat hierbij niet alleen om medische indicatoren maar ook om de geobjectiveerde ervaringen van cliënten op basis van de landelijke meetstandaard, de CQ-index (Consumer Quality Index). De gehandicaptensector volgt een jaar later. Voor tachtig aandoeningen in de medisch specialistische5 zorg (zoals hartfalen, COPD, hernia en borstkanker) wordt tussen nu en 2011 de kwaliteit – dat wil zeggen de veiligheid, de effectiviteit en de patiëntgerichtheid – zichtbaar. Daarmee zal in 2011 ongeveer 80% van de planbare zorg in het ziekenhuis transparant zijn. Op 12 juni 2007 hebben partijen deze afspraken vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst en aan VWS aangeboden.

Ook voor de overige zorgsectoren komen er snel vergelijkbare resultaten.

Naast transparantie werken de sectoren – met de ziekenhuissector voorop – aan grotere veiligheid van zorg door een systematisch management van veiligheid en kwaliteit. De landelijke basiseisen waaraan een dergelijk veiligheidsmanagementsysteem moet voldoen hebben de NVZ, de Orde en het LEVV gezamenlijk vastgesteld daartoe ondersteund door het Nederlands Normalisatie Instituut. Het Nederlands Instituut voor Accreditatie van Ziekenhuizen (NIAZ) hanteert deze basiseisen bij accreditatie. Stichting HKZ doet hetzelfde voor het certificeren van de overige sectoren.

Accreditatie en certificatie zijn niet verplicht. Maar diverse instellingen zijn bezig met het halen van een certificaat of accreditatie. De meeste instellingen kiezen hier bewust zelf voor, een deel van de instellingen doet dit onder druk van de verzekeraar/zorgkantoor. Certificering of accreditatie is een goed middel om te laten zien dat je als organisatie actief bezig bent met kwaliteit en met verbeteren. Zeker voor essentiële zorgprocessen zoals veiligheid, zorgt certificering of accreditatie voor vertrouwen bij gebruikers en verzekeraars. We willen zeker geen papieren werkelijkheid. Voor ons is het belangrijk dat uitkomstindicatoren en certificering de komende periode in elkaar gaan schuiven, dat er uniformiteit is wat betreft de vereisten en dat ze voor minimale ballast zorgen. Wij hebben begrepen dat daaraan ook wordt gewerkt.

Vraag van mevrouw Schippers (VVD) over PGB in ziekenhuiszorg.

Het PGB in de ziekenhuiszorg is niet gelijk aan PGB in de AWBZ. In de Zorgverzekeringswet zijn de aanspraken van verzekerden omschreven. PGB in de zorgverzekeringswet is in feite een voorschot op restitutie in de naturapolis. Daarmee kan PGB nooit verder gaan dan de reikwijdte van de zorgverzekeringswet.

Vragen van mevrouw van Miltenburg (VVD) en mevrouw Agema (PVV) over de mogelijke financiering van de reizen van 12 cliënten naar Suriname ten laste van de AWBZ.

Er is geen project in Suriname dat wordt gefinancierd uit de AWBZ, noch via de aanspraken, noch via subsidie. Ook de Nederlandse Zorgautoriteit heeft mij dat verzekerd. De NZa heeft hierover contact gehad met het zorgkantoor Amsterdam.

De stichting Surivival is een op grond van de Wet toelating zorginstellingen toegelaten en door het zorgkantoor gecontracteerde AWBZ-instelling die regulier extramurale AWBZ-zorg in Nederland aan ingezetenen van Nederland levert. Blijkens de proloog van de stichting Surivival op haar website zet, de stichting zich in voor niet westerse allochtonen tussen de 17 en 55 jaar met psychosociale problematiek en/of gedragsproblemen. De instelling bekijkt of er mogelijkheden zijn voor een bepaalde aanpak in de behandeling van bedoelde 12 cliënten in Suriname. Die aanpak moet nog handen en voeten krijgen zowel inhoudelijk als wat betreft het kostenplaatje als waaruit dat bekostigd gaat worden.

De Nza zal gevraagd worden deze kwestie verder nauwgezet in de gaten te houden. Wat betreft de gevraagde garantie zij verwezen naar de brief van 18 september 2007 (Kamerstukken II 2007/08, 30 597, nr. 13) aan de Tweede Kamer waarin dezerzijds de visie is gegeven op de AWBZ-zorg in het buitenland. Daarin staat aangegeven hoe AWBZ-zorg in het buitenland in de toekomst zal worden beperkt. De daarvoor benodigde wetswijziging zal worden voorbereid. Nadat deze wetswijziging van kracht geworden is, is het in beginsel niet meer mogelijk buiten de Europese Economische Ruimte projecten op te zetten waarbij gebruik gemaakt wordt van AWBZ-middelen.

Vraag van mevrouw Van Miltenburg (VVD) over de korting op het OB-tarief en het niet korten van het tarief OB-GGZ.

In de begroting heeft het kabinet aangegeven, dat de tariefstructuur van de functies Ondersteunende Begeleiding en Persoonlijke verzorging zal worden aangepast door het introduceren van vaste weektarieven. Dat zou gelden voor alle grondslagen waarop deze functies worden vastgesteld. De NZa heeft aangegeven, dat introductie van vaste weektarieven uitvoeringstechnisch pas mogelijk is vanaf 2009. Dat geldt ook voor de huishoudelijke zorg in het kader van het volledig pakket thuis, wat nog een jaar door de gemeenten zal gebeuren. Voor het jaar 2008 heb ik als een mogelijk alternatief overwogen om een verlaging door te voeren van het maximumtarief van OB voor de overige grondslagen (inclusief ondersteuning voor de GGZ-populatie) met 10%. Daarmee komt wel een extra accent op de OB te liggen.

Alle uitvoeringmodaliteiten overwegende, kies ik er uiteindelijk voor om, zo dicht mogelijk bij het oorspronkelijke voorste, het maximumtarief voor zowel de ondersteunende begeleiding (voor de overige grondslagen) als voor de persoonlijke verzorging te verlagen met 7%.

Ook het basistarief OB-GGZ wordt daardoor verlaagd. Daarbij wil ik overigens wel benadrukken dat in de tariefstructuur van de ondersteunende begeleiding sprake is van een basistarief en opslagen voor specifieke doelgroepen. Ook voor de GGZ-populatie is sprake van een opslag omdat bij de ondersteuning van deze doelgroep veelal gespecialiseerde zorgverlening noodzakelijk is.

Vraag van mevrouw Van Miltenburg (VVD) over bezuinigingen bij de maatschappelijke opvang.

Van de AWBZ-maatregelen heeft het schrappen van de grondslag psychosociaal voor de functie ondersteunende begeleiding algemeen effect op de maatschappelijke opvang en het stedelijk kompas. Besloten is dat de gemeenten voor deze maatregel gecompenseerd worden doordat zij het met deze maatregel te besparen bedrag volledig overgeheveld krijgen. Daardoor is de maatregel geen belemmering voor gemeenten om een stedelijk kompas op te stellen. Integendeel, door de overheveling van de middelen ten aanzien van de grondslag psychosociaal naar gemeenten wordt hun regierol zelfs versterkt. Ik ben op dit moment in overleg met zorgkantoren, gemeenten en branche- en veldpartijen over de wijze waarop de uitvoering zijn beslag krijgt. Voorzien wordt in een geleidelijke en zorgvuldige overgang in 2008 van de verantwoordelijkheid van het zorgkantoor naar de gemeenten, waardoor in 2008 de zorginkoop nog door zorgkantoren wordt verricht en overheveling van middelen nog niet direkt hoeft plaats te vinden.

Naast de psychosociale grondslag wordt ook op grond van de psychische grondslag een financiële bijdrage geleverd vanuit de AWBZ voor de maatschappelijke opvang. Deze middelen blijven (niet geoormerkt) beschikbaar binnen de contracteerruimte van de AWBZ.

Vraag van mevrouw Miltenburg (VVD) over het scheiden van wonen en zorg.

In het Coalitieakkoord is aangegeven dat er meer keuzemogelijkheden op het terrein van wonen en zorg moeten komen en dat met het oog op deze keuzemogelijkheden het financieel scheiden van wonen en zorg moet worden bevorderd. Samen met veldpartijen wordt momenteel gewerkt aan een actieplan ter bevordering van de totstandkoming van meer en gevarieerde woonzorgarrangementen op de woonmarkt. In dit plan wordt aangegeven op welke punten nadere acties nodig zijn en hoe deze worden aangepakt. Volgens de planning zal het actieplan in december naar de Tweede Kamer worden gestuurd.

Tevens wordt onderzoek verricht naar de gevolgen van het financieel scheiden van wonen en zorg voor burgers, zorginstellingen, corporaties en de overheid. Onder financieel scheiden van wonen en zorg wordt verstaan dat in beginsel het wonen niet meer vanuit de AWBZ wordt betaald en via de huurtoeslag zonodig compensatie plaatsvindt. Het onderzoek richt zich ook op de vraag bij welke groepen scheiden van wonen en zorg mogelijk is en bij welke niet en wat de mogelijke gevolgen voor inkomensverhoudingen en administratievelasten zijn. Het onderzoek wordt gefaseerd begin 2008 opgeleverd.

Vraag van mevrouw Van Miltenburg (VVD)over de vernieuwing van de wet Bopz.

Mijn collega van Justitie en ik hebben met grote belangstelling kennis genomen van de aanbevelingen van de derde evaluatiecommissie Wet bopz. De evaluatiecommissie constateert op basis van een uitgebreide analyse dat de Wet bopz tot op heden min of meer werkbaar is gebleven, maar niet toekomstbestendig is. De commissie concludeert dat de Wet bopz dient te worden vervangen door een nieuwe regeling waarin passende zorg voor de psychiatrische patiënt, waar hij zich ook bevindt, centraal staat. De commissie heeft in haar eindrapport de contouren van een nieuwe regeling geschetst.

Wij staan overwegend positief tegenover de bevindingen van de evaluatiecommissie. Wij werken momenteel aan een kabinetsstandpunt waarin nader wordt ingegaan op de aanbevelingen van de evaluatiecommissie, en in het bijzonder op de door de commissie geschetste contouren voor een nieuwe regeling. Wij zullen ons ervoor inspannen om zo mogelijk nog deze kabinetsperiode een nieuwe regeling te realiseren. Centraal uitgangspunt in die nieuwe regeling is de zorgbehoefte van de patiënt. Dat leidt er ondermeer toe dat we, zoals de evaluatiecommissie ook aanbeveelt, niet meer willen we werken met een veelheid aan rechterlijke machtigingen (zoals in de huidige bopz), maar met een flexibeler systeem waarbij een machtiging op maat, aansluitend op de behoefte van de patiënt, wordt afgegeven door de rechter.

De nieuwe regeling zal tevens meer worden toegespitst op de behoefte van de verschillende doelgroepen waarbij gedwongen zorg wordt toegepast (dwang bij een dementerende oudere heeft nu eenmaal veelal een ander karakter dan bij bijv een jeugdige ggz-patient).

Ook zullen we er zeer alert op zijn dat de nieuwe regeling leesbaar en flexibel is; de huidige wet is door alle, op zich noodzakelijke wijzigingen, steeds moeilijker leesbaar geworden. Een nieuwe regeling moet bestand zijn tegen af en toe noodzakelijke wijzigingen; we denken daarbij aan een modulaire opbouw van de nieuwe wet zodat bij veranderingen in de zorgpraktijk de wet hierop relatief gemakkelijk kan worden aangepast zonder dat dit leidt tot een onleesbare wet (zoals bij de bopz is gebeurd in de het afgelopen decennium).

En dit zijn dan nog maar enkele van de vele veranderpunten waar mijn collega van justitie en ik momenteel over aan het nadenken zijn. Vandaar ook dat het nu wat langer duurt voordat u van ons een standpunt op de vele tientallen aanbevelingen in het rapport van de derde evaluatiecommissie ontvangt.

Vragen van mevrouw Van Miltenburg (VVD) en de heer Van der Veen (PvdA) over aanvullende financiering van de Schorerstichting.

Ik acht het van groot belang dat er aandacht wordt besteed aan preventie van soa en hiv voor de verschillende risicogroepen. Zoals u weet maak ik in mijn preventiebeleid een onderscheid tussen 6 verschillende risicogroepen: jongeren, mannen die seks hebben met mannen (MSM), prostituees en prostituanten, druggebruikers, hiv-geïnfecteerden en allochtonen. Schorer speelt door de uitvoering van het landelijke programma hiv-preventie homomannen binnen dit preventiebeleid een centrale rol. Ik waardeer de inzet van Schorer zeer en onderken de problematiek bij homomannen volledig. Niet voor niets ontvangt Schorer voor de doelgroep MSM meer dan de helft van het budget voor alle risicogroepen samen, namelijk ruim € 1,6 miljoen op een totaal van € 3,0 miljoen.

De door mevrouw van Miltenburg gevraagde extra subsidie is deels bedoeld om een in 2004 aangekondigde korting € 150 000 te compenseren. Het doel van deze korting was het vergroten van het budget voor de doelgroep etnische minderheden binnen de totaal beschikbare middelen voor het preventieprogramma soa-hiv. Het jongerenprogramma van Soa-Aids Nederland is daar toendertijd op dezelfde wijze voor gekort. De Kamer is daar over geïnformeerd, TK 2004–2005, 29 220, nr 4. Ik heb de Schorer drie jaar de tijd gegeven zich op deze korting voor te bereiden, de korting zal nl. per 2008 ingaan.

Behalve dat ik een specifiek preventieprogramma voor homomannen subsidieer, kunnen homomannnen, net als ieder ander, voor een hiv test naar de huisarts. Daarnaast bestaat de mogelijkheid voor risicogroepen, waaronder homomannen, zich te melden op een soa-poli om zich gratis en anoniem te laten testen op hiv. De SOA-polie bij de GGD’s zijn de laatste 2 jaar met subsidie van VWS ook uitgebreid. Het huidige beleid maakt het tevens mogelijk dat een zelftest zonder recept kan worden aangeschaft bij de apotheek.

Vraag van de heer Van der Veen (PvdA) of Kiesbeter.nl zich inhoudelijk voldoende heeft ontwikkeld (als keuzeinstrument).

Voor een goede werking van het zorgstelsel is betrouwbare en vergelijkbare keuze-informatie noodzakelijk. Daarom heeft het RIVM september 2004 de opdracht gekregen om KiesBeter.nl te realiseren. KiesBeter.nl speelt een nuttige rol in het beschikbaar krijgen van keuze-informatie en het creëren van een plek voor burgers waar ze betrouwbare, onafhankelijke en kwalitatief goede keuzeinformatie kunnen vinden. Het informatieaanbod op KiesBeter.nl is in de afgelopen jaren steeds verder toegenomen. Inmiddels heeft KiesBeter.nl zich ontwikkeld tot belangrijk instrument om burgers inzicht te verschaffen over de keuzes die ze kunnen maken in de zorg en biedt ze hiertoe relevante zorgbrede informatie. Het primaire middel daartoe is de website maar burgers kunnen ook gebruik maken van andere kanalen zoals een telefonische hulpdienst.

Wij delen de conclusie van de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg dat burgers gemakkelijk toegang moeten hebben tot informatie over zorg. Met de introductie en uitbouw van KiesBeter is hiertoe in het verleden een eerste stap gezet. Ik onderzoek op dit moment de mogelijkheden voor de opzet van een herkenbaar informatiepunt dat de positie van individuele zorggebruikers en hun vertegenwoordigende organisaties versterkt. Dit onderzoek moet in beginsel drie varianten opleveren met voor- en nadelen zodat er een goede keuze kan worden gemaakt voor de opzet van een informatie- en adviesloket. Dit loket zou de volgende functies kunnen uitvoeren: informatie leveren over de kwaliteit van het zorg(verzekerings)aanbod (op dit moment worden voor een groot aantal aandoeningen kwaliteitsindicatoren ontwikkeld) , ondersteuning en advies over patiëntenrechten en -plichten, monitoren van de positie van patiënten in de praktijk en het leveren van kennis en ondersteuning aan pgo-organisaties. De toekomstige positionering en functie van KiesBeter betrek ik bij dit onderzoek.

Vraag van de heer Van der Veen (PvdA) over acceptatiebeleid aanvullende verzekeringen.

Op basis van informatie uit overleg tussen Zorgverzekeraars Nederland en VWS van vorige week donderdag kan een voortzetting worden verwacht van de lijn van de laatste jaren: vrij soepele acceptatie voor meer «eenvoudige» aanvullende verzekeringen; medische selectie bij uitgebreide, luxere en duurdere aanvullende verzekeringen.

Vraag van de heer Van der Veen (PvdA) over de wachtlijsten in relatie tot de treeknormen.

De wachttijden in de cure zijn volgens mijn informatie stabiel. De meeste wachttijden zijn onder de Treeknormen: bij 77% van de poliklinieken, voor 85% van de dagbehandelingen en voor 81% van de meerdaagse opnames kan men binnen de norm terecht. Voor vrijwel alle specialismen kan men dus tijdig ergens geholpen worden. Oogheelkunde en plastische chirurgie hebben wel vaak hogere wachttijden. Overigens ben ik van mening dat de kwaliteit van de informatie over wachttijden moet worden verbeterd. Het DBC informatiesysteem wat thans in ontwikkeling is, moet deze betrouwbare informatie op gaan leveren.

Vraag van de heer Van der Veen ((PvdA) over het monitoren dat schaalvergroting niet leidt tot kwaliteitsverlies.

Het motief om een fusie te vormen (schaalvergroting) is vaak gelegen in het feit dat de kwaliteit of de bedrijfsvoering van één of meerdere ziekenhuizen onder druk staat. Vorming van grote concentraties moet gemeld worden bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa). Wanneer de NMa concludeert dat er door de concentratie een economische machtspositie kan ontstaan, dan is het aanvragen van een vergunning vereist. De NMa beoordeelt de fusieaanvraag en laat zich in deze taak adviseren door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) adviseert de NZa over de gevolgen voor de kwaliteit van zorg.

De NMa weegt ten slotte de eventuele economische machtspositie af tegen onder andere de verbetering van de kwaliteit.

Vraag van de heer Van der Veen (PvdA) over veiligheid van zorgverleners.

Wij moeten inderdaad trots en zuinig zijn op de hulpverleners in de zorg. Ieder incident in de zorg is er eentje teveel. De aanpak van agressie en geweld is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de instellingen zelf. Daar kan men het best een inschatting maken van de risico’s en de mogelijke maatregelen. Op grond van de arbowetgeving dienen de werkgevers beleid te ontwikkelen. Er moeten voorzieningen zijn in het kader van de preventie en mocht er toch iets gebeuren, dan dient er opvang en nazorg te zijn geregeld. Ik zal met de arbeidsinspectie in overleg treden naar aanleiding van de vragen van uw Kamer en u voor 1 maart over de bevindingen berichten.

Vraag van de heer Van der Veen (PvdA) over kwantitatieve en kwalitatieve informatie over de kwaliteit van zorg in de top 3.

Ik ben het geheel met de heer van Veen eens dat er meer kwantitatieve én kwalitatieve informatie moet komen over de kwaliteit van zorg. Alleen zo kunnen zorgverleners, cliënten en zorgverzekeraars hun zorgverlening respectievelijk keuze van zorgverleners, respectievelijk zorginkoop vormgeven en hun eigen sturende rollen daarin vervullen. Daarbij moeten we er voor oppassen dat we door de toegenomen kennis over hoe het er echt aan toegaat, meteen de conclusie verbinden dat het steeds slechter gaat. Door die zure appel zullen we heen moeten bijten.

Een plan van aanpak ligt er mijns inziens met de brief «koers op kwaliteit» (6 juli 2007, MC-U-2775877). Hierbij geef ik aan de komde jaren te willen focussen op zichtbare kwaliteit (transparantie), natuurlijke cliëntgerichtheid (versterking positie cliënt) en vanzelfsprekende veiligheid (patiëntveiligheid). Op alle drie gebieden lopen nu programma’s of worden in gang gezet, om te komen tot een betere kwaliteit van de zorg.

Veel informatie zal mijns inziens beschikbaar komen door het transparant maken van de gezondheidszorg. Hiervoor hebben de deelnemende partijen in de verschillende sectoren de handen ineen geslagen. In elke sector werken verzekeraars, zorgaanbieders, PGO-organisaties en de IGZ samen om dit doel te bereiken. Zij stellen gezamenlijk vast over welk aanbod de kwaliteit zichtbaar moet worden en zij zien erop toe dat dit ook daadwerkelijk gebeurt. Het resultaat is dat er in iedere sector een breed gedragen set openbaar gepubliceerde informatie over kwaliteit van de geleverde zorg wordt vastgesteld. Om de zorgsectoren te ondersteunen bij het bereiken van deze ambitieuze doelstelling heeft de IGZ in opdracht van het ministerie van VWS het bureau Zorgbrede Transparantie van Kwaliteit opgericht. Zo zal voor de ziekenhuizen in 2008 belangrijke kwaliteitsinformatie gekoppeld worden aan een eerste groep DBC’s.

Met de toegenomen informatie over veel aspecten van zorgverlening via de indicatorenset ziekenhuizen, kunnen we vaststellen hoe het er voorstaat en welke de verbeteringen zijn die vervolgens gerealiseerd worden door de gegevens over de jaren te volgen. Mijn ambitie is dus gericht om hoog te scoren op het gebied van transparantie om daarmee ook hoge kwaliteit van zorg te bereiken. Voor wat betreft de analyses van de gegevens verwijs ik de heer van der Veen vooral naar de inspectierapporten die de inspectie daarover jaarlijks uitbrengt en waarin de ontwikkelingen nader geduid worden.

Voor wat betreft de patiëntveiligheid heb ik met de ziekenhuizen en de Orde van de Medisch specialisten een vijfjaren programma afgesproken om de zorg aanzienlijk veiliger te maken. De IGZ zal hier systematisch toezicht op houden. En tenslotte zal ik de kamer voorstellen doen toekomen om via nieuwe wetgeving de positie van de zorgconsument te versterken.

Vraag van de heer van der Veen (PvdA) over de aanpak van medische missers en het programma veilige zorg.

Het Programma veilige zorg wordt per zorgsector uitgewerkt door de betrokken brancheorganisaties, beroepsorganisaties en vertegenwoordigers van patiënten en cliënten. Zij maken – in nauwe samenhang met de IGZ en het departement – concrete plannen voor het vergroten van de cliëntveiligheid.

De stand van zaken is momenteel als volgt:

– De partijen in de ziekenhuissector hebben op 12 juni 2007 hun plannen aangeboden aan de minister. Dit programma is voor een belangrijk deel overgenomen in de brief Koers op kwaliteit welke op 6 juli 2007 is aangeboden aan de Tweede Kamer. Met de ziekenhuissector is een ambitie afgesproken van reductie van de vermijdbare schade met 50% binnen een periode van 5 jaar. Deze plannen worden nu verder uitgewerkt met het oog op een concrete start rondom de jaarwisseling.

– Tijdens een conferentie van 22 november 2007 zullen de care en de ggz hun plannen bekend maken. Naar verwachting zullen onderwerpen als medicatieveiligheid en het naleven van richtlijnen hier deel van uitmaken.

– Binnen de eerstelijnszorg wordt momenteel een inventariserend onderzoek uitgevoerd. De planning is dat dit leidt tot een concreet veiligheidsprogramma, dat in juni 2008 wordt gepresenteerd.

Vraag van de heer Van der Veen (PvdA) over het verkleinen van de sociaal-economische gezondheidsverschillen.

In de visie op gezondheid en preventie erken ik dat een gezond Nederland een voorwaarde is voor en welvarend land en dat in zo’n land de verschillen tussen groepen mensen klein moeten zijn. Tegelijk moeten we constateren dat het daadwerkelijk aanpakken van die sociaal-econmische gezondheidsverschillen moeilijk en complex is, en dat het vooral gaat om inkomen, veel omgevingsfactoren (scholing, arbeid, woonomgeving) van invloed zijn. Om die reden leg ik in de preventievisie die ik 2 maanden geleden aan uw kamer zond, ook de nadruk op integraal beleid. Daarvoor zijn mijn medewerkers bezig om de verdere mogelijkheden met veldpartijen te verkennen. Ik ben op dit moment in samenwerking met het RIVM bezig met een plan van aanpak voor die SEGV waarin met name gekeken wordt naar concrete beleidsmaatregelen. Daarbij wordt nadrukkelijk ook goede ervaringen in het buitenland betrokken (VK, Scandinavische landen).

Ook ben ik in overleg met mijn collega van WWI om in het kader van de aanpak rond de krachtwijken een samenwerkingsinitiatief «de gezonde wijk», te starten. Daarin zal de rol van sport nadrukkelijk meegenomen worden. De staatssecretaris van VWS heeft daar nog deze week over gesproken met de minister van WWI. Vanuit het gezondheidsperspectief is de bestrijding van bewegingsarmoede een maatschappelijke opgave, zoals ook beschreven in de beleidsbrief Sport, «De Kracht van Sport». De staatssecretarissen van OCW en VWS hebben de Tweede Kamer geïnformeerd over hun plannen om in 4 jaar te beginnen in 2008 2500 fte structurele banen i.s.m. de gemeenten te realiseren voor combinatiebanen in school, sport en cultuur. In 2008 worden deze eerst in de G31 gemeenten gefaciliteerd. Daarnaast worden met het Nationaal Actieplan Sport en Bewegen bewegingsarmoede en daarmee samenhangende gezondheidsachterstanden in de wijk aangepakt. De aanpak richt zich vooral op semi- en inactieve bewoners. Dit jaar worden kansrijke beweegprogramma’s uitgevoerd en getest. Die methodieken die effectief zijn worden vanaf volgend jaar via gemeenten landelijk uitgerold. Gemeenten krijgen hier zowel financiële als inhoudelijke ondersteuning voor.

Vraag van mevrouw Wolbert (PvdA) over cliëntondersteuning.

Vanuit de MEE-organisaties worden gehandicapten rechtstreeks en individueel ondersteund. In het kader van de Wmo vindt cliëntondersteuning op verschillende manieren plaats. Voor de ondersteuning van ouderen zijn er bij gemeenten, vaak via het lokale loket, ouderenadviseurs beschikbaar. Verder zijn er bij de gemeente ggz-steunpunten, algemeen maatschappelijk werk en sociale raadslieden waar de burger terecht kan voor individuele cliëntondersteuning.

Ik span mij in om de onderlinge samenwerking bij de cliëntondersteuning te verbeteren, onder andere door het stellen van gerichte subsidievoorwaarden aan de MEE-organisaties.

In mijn brief van 26 oktober 2007 over de zorgzwaartebekostiging heb ik voorts aangegeven het van belang te achten dat instanties die cliëntondersteuning bieden, goed zijn toegerust om cliënten adequaat te informeren over de mogelijkheden van het zorgplan en de zorgzwaartebekostiging; hiervoor heb ik € 15 miljoen in de begroting 2008 gereserveerd, alsmede € 3 miljoen voor mentorprojecten.

Vraag van mevrouw Wolbert (PvdA) over vernieuwing en verbreding van de WMO.

Ik ondersteun het pleidooi van de PvdA-fractie volledig.

Nu de Wmo bijna een jaar in werking is en de nieuwe taken door gemeenten grotendeels worden uitgevoerd, is het moment aangebroken om tot een vernieuwing en verbreding van de Wmo te komen. De Wmo is immers een participatiewet die als doel heeft om alle burgers deel te laten nemen aan de samenleving. Hierbij is het van belang dat vanuit het principe van wederkerigheid, burgers, waaronder burgers die ondersteuning krijgen in de Wmo, gestimuleerd worden om ook zelf een bijdrage te leveren aan de samenleving. Ik denk hierbij aan het actief zijn in de buurt, op school en in de zorg en het ondersteunen van kwetsbare burgers. Vaak willen burgers met beperkingen ook aangesproken worden op hun mogelijkheden in plaats van hun beperkingen.

Ik heb dan ook extra geld (€ 4 miljoen per jaar) uitgetrokken voor de ondersteuning van vrijwilligers en mantelzorgers. Gemeenten kunnen de samenhang in het beleid stimuleren door de doelstellingen van de verschillende wettelijke kaders met elkaar te verbinden, zoals de Wmo, de wet werk en bijstand en de wet inburgering. Zo kunnen gemeenten personen met een bijstandsuitkering stimuleren om maatschappelijk zinvolle activiteiten uit te voeren. Hiervoor zijn in het kader van beleidsprogramma van het Kabinet voor sociale samenhang ook extra middelen voor beschikbaar gesteld. Daarnaast wil het Kabinet via het programma «vernieuwing en kwaliteit» van de Wmo een impuls geven aan gemeenten en uitvoerende organisaties om de brede doelstellingen van de Wmo te realiseren. Ik heb voor dit programma jaarlijks € 2,8 miljoen. uitgetrokken om tot vernieuwing en kwaliteitsverbetering van het beleid en de uitvoering van de Wmo te komen.

Vraag van mevrouw Agema (PVV) over de verstrekking van aanvragen en verantwoordingsinformatie van subsidiedossiers.

Ja. Zonodig worden de 20 subsidiedossiers wel geanonimiseerd in verband met privacy-wetgeving.

Vraag van mevrouw Agema (PVV) over ondervoeding in verzorgingstehuizen.

De prevalentiecijfers zorgproblemen van 2007 lieten zien dat de ondervoeding in verzorgingshuizen gemiddeld 27.8% is, dit betreft dus ¼ van de populatie in verzorgingshuizen.

Sinds 2005 is er aandacht voor ondervoeding binnen het programma Zorg voor Beter: inmiddels hebben bijna honderd zorgteams deelgenomen aan de verbetertrajecten eten&drinken. Deelname aan een verbetertraject zorgt ervoor dat instellingen hun achterstand als het gaat om het toepassen van richtlijnen volledig wegwerken, daarnaast zijn een deel van deze instellingen in staat om ondervoeding terug te brengen van 24% naar 4%. Zorg voor Beter gaat door tot en met 2011, er zullen verbetertrajecten Plus worden gestart waarbij er met 100 teams tegelijkertijd wordt gewerkt aan verbeteringen. Ondervoeding is een thema in een dergelijk groot opgezet verbetertraject. Daarnaast verwacht ik dat door de invoering van de indicatoren verantwoorde zorg ook voor instellingen zelf zichtbaarder wordt dat er op dit punt wordt ingegrepen. In juni 2008 zal de uitkomst van de kwaliteitsindicatoren van álle zorginstellingen worden gepresenteerd. Dat zal ook inzicht geven in de mate van ondervoeding.

Vragen van mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) over vrijwilligerswerk.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink doet de suggestie om het aantal vrijwilligers te verhogen door middel van een fiscale korting voor studenten die na hun studie vrijwilligerswerk verrichten. Uitgangspunt voor vrijwilligerswerk is dat men zich (onbetaald) belangeloos inzet voor een ander. Een «beloning» in de vorm van een fiscale korting sluit daarbij niet aan.

Vraag van mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) over ontwikkelingen in de zorg en maatschappij waardoor de geestelijke verzorging onder druk is komen te staan. Onduidelijk is wie waarvoor verantwoordelijk is.

Op grond van de Kwaliteitswet (Artikel 3) moeten zorginstellingen zorgen dat voor cliënten die in de zorginstelling zijn opgenomen geestelijke verzorging beschikbaar is, die zoveel mogelijk aansluit bij de godsdienst of levensovertuiging van de patiënten of cliënten.

De verplichting in de Kwaliteitswet geldt dus alleen ten aanzien van cliënten die zijn opgenomen in een zorginstelling. Deze groep is in de regel afhankelijk van de zorginstelling. Door de opname zijn vaak de banden met de kerk doorgesneden. Voor thuiswonenden ligt dat anders. Er is geen AWBZ-aanspraak op geestelijke verzorging. Daar blijft de geestelijke verzorging verantwoordelijkheid van de mensen en de kerk zelf en ik wil daar in de thuissituatie van mensen, louter vanwege het feit dat ze zorg nodig hebben, ook niet in treden.

In het kader van de Wmo heb ik diverse initiatieven genomen waaronder de lancering van de website kerkenwmo.nl waardoor kerk en gemeenten elkaar beter weten te vinden. Ze kunnen namelijk voor elkaar meerwaarde vormen en daarmee dus ook voor de burger.

Vraag van mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) over het geven van borstvoeding als primaire preventiemaatregel.

Borstvoeding is een belangrijk punt in mijn preventiebeleid. Ik wil het percentage van moeders die hun kind borstvoeding geven verhogen, maar me hierbij vooral richten op het begin. Het RIVM heeft berekend dat de grootste gezondheidswinst is te behalen wanneer alle moeders starten met het geven van borstvoeding. Hoe langer er vervolgens borstvoeding kan worden gegeven, hoe beter. In het ideale geval krijgen de kinderen zes maanden uitsluitend borstvoeding. Ik heb als doelstellingen in de Rijksbegroting 2008 opgenomen om het percentage moeders dat start met het geven van borstvoeding te laten stijgen van 79% in 2005 naar 85% in 2011, het percentage kinderen dat 1 maand uitsluitend borstvoeding krijgt te laten stijgen van 54% (in 2005) naar 60% in 2011 en het percentage dat zes maanden uitsluitend borstvoeding krijgt minimaal 25% te laten zijn. Om deze doelstellingen te bereiken subsidieer ik het project «Borstvoeding; vanzelfsprekend!» 2008–2011 bij het Voedingscentrum en de certificering van instellingen in de gezondheidszorg met een goed borstvoedingsbeleid (volgens het «Baby Friendly Hospital Initiative» van WHO/Unicef) dat wordt uitgevoerd door de Stichting Zorg voor Borstvoeding. Binnen mijn eigen ministerie zijn kolfkamers ingericht en vorig jaar geheel vernieuwd. Dit als rolmodel voor andere werkgevers. Samen met de horeca worden horeca ondernemers ook gestimuleerd (o.a. kinderplaatsen met horeca, pannenkoekhuizen etc.) een moedervriendelijke voorziening voor borstvoeding en kolven in te richten.

In het Coalitieakkoord is afgesproken dat het aantal uren kraamzorg in het basispakket van de Zorgverzekeringswet wordt uitgebreid. Bij de invulling van deze afgesproken uitbreiding is meer aandacht voor de bevordering van borstvoeding een belangrijk element. In de praktijk is gebleken dat meer uren kraamzorg van belang zijn voor de rust in het (kraam)gezin en meer aandacht voor borstvoeding. Met de uitbreiding van het aantal uren kraamzorg per 1 januari 2008 komt – onder meer – ruimte om grotere aandacht aan borstvoeding te kunnen besteden.

Vraag van mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) over het actieplan Jeugd, Gezondheid en Milieu.

Het actieplan Jeugd, Gezondheid en Milieu is een gedeelde verantwoordelijkheid van de ministers van VROM en VWS. De minister van VROM is coördinerend bewindspersoon. Het actieplan is in november 2006 naar de Kamer gestuurd als bijlage bij de eindrapportage van het actieprogramma Gezondheid en Milieu. Het actieplan Jeugd, Milieu en Gezondheid benoemt doelstellingen en aandachtsgebieden om de milieugezondheid van kinderen te verbeteren. Het plan doet hiervoor concrete voorstellen die door de betrokken departementen zullen worden uitgewerkt en uitgevoerd. Bovendien biedt het plan een kader voor andere overheden om vanuit hun eigen mogelijkheden te werken aan een meer kindvriendelijke leefomgeving. Met dit actieplan geeft Nederland invulling aan de in Europees verband gemaakte afspraken om zich in te zetten voor de doelen van het Children’s Environment and Health Action Plan for Europe (CEHAPE), opgesteld door de WHO. In 2006 is het actieplan Jeugd, Milieu en Gezondheid opgesteld.

Beide ministeries werken aan de onderwerpen die in het plan staan, zoals het binnenmilieu op scholen. In de visie op gezondheid en preventie die ik eind september naar de Kamer stuurde benadruk ik het belang van een gezonde leefomgeving, speciaal voor kinderen. Activiteiten uit het actieplan Jeugd, Milieu en Gezondheid, worden vanaf 2008 opgenomen in de Nationale aanpak milieu en gezondheid 2008–2012. Deze presenteert het kabinet begin 2008 aan de Tweede Kamer. De aandacht voor kwetsbare groepen, waaronder kinderen, krijgen hier beslist een plaats in. Blootstelling van kinderen aan chemische stoffen is daarbij een belangrijk onderwerp. Binnen het stoffenbeleid is de minister van VROM daarbij mee aan de gang gegaan.

De recentelijk vastgestelde EU Verordening REACH introduceert een nieuw Europees regelgevingstelsel voor de beheersing van alle risico’s van stoffen die binnen de EU worden gebruikt gedurende hun gehele levenscyclus. Dit geschiedt onder meer door het verplicht aanleveren door het bedrijfsleven van informatie over de risico’s van de stoffen voor milieu, arbeidsveiligheid voor hen die met deze stoffen werken en volkgezondheid willen die in de EU mogen worden toegepast. Juist aan deze integrale benadering van alle risico’s die stoffen kunnen opleveren voor mens en milieu ontleent REACH haar ontstaansrecht en levert de verordening een duidelijke verbetering van de beheersing van risico’s van stoffen op. Daar REACH een Verordening is (en niet een Richtlijn) zal bij de implementatie daarvan in de Nederlandse wetgeving één op één naar het bepaalde in de verordening worden gewezen.

Vraag van mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) over risico op gehoorschade bij gebruik van Mp3-spelers.

Fabrikanten van draagbare audio apparatuur opereren internationaal en hebben mondiale afzetmarkten voor hun producten. Het is daarom niet zinvol om afspraken met die fabrikanten te maken die slechts voor Nederland zouden gelden. Nederland is geen eiland; consumenten zouden zeer eenvoudig via het buitenland (bijvoorbeeld op het Internet) apparatuur kunnen aanschaffen die geen geluidsbeperker hebben.

De EU vormt daarentegen met 500 miljoen consumenten een belangrijke afzetmarkt. Afspraken als bedoeld moeten dan ook bij voorkeur in EU verband worden gemaakt.

Binnen de EU bestaan reeds Europese veiligheidsnormen voor deze apparatuur. Deze normen worden tot stand gebracht door het Europese normalisatie instituut (CEN/CENELEC). Nederland participeert via het Nederlands Normalisatie instituut (NEN). CEN/CENELEC heeft op voorstel van het NEN enige jaren geleden een waarschuwingstekst voor Mp 3 spelers opgenomen in deze normen. Deze tekst waarschuwt de gebruiker van de speler tegen de risico’s van te hoge geluidsniveau’s.

Een door het NEN ingebracht voorstel tot beperking van het geluidsproducerend vermogen van de speler tot 100dB heeft het echter in EU verband niet gehaald.

Voor de goede orde. Mp-3 spelers zijn op zich niet schadelijk. Omdatverkeerd gebruik van de speler echter gehoorschade kan opleveren heb ik bijgedragen aan de totstandkoming van een interactieve website waarbij gebruikers zelf kunnen uittesten of de manier waarop zij hun mp-3 speler gebruiken schadelijk is (www.mp3check.nl). Deze site wordt goed bezocht.

Vraag van mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) over roken in het bijzijn van kinderen.

Voorop staat dat roken in het bijzijn van kinderen zoveel mogelijk voorkómen en teruggedrongen moet worden. Meeroken is immers schadelijk en extra schadelijk voor kinderen omdat hun lichaam (bijvoorbeeld de luchtwegen) nog in ontwikkeling is. Niet voor niets meldt de Gezondheidsraad dat meeroken in ons land jaarlijks de oorzaak is van een tiental gevallen van wiegendood en vele tienduizenden gevallen van (meer of minder ernstige) luchtwegaandoeningen bij kinderen. Daar komt bij dat kinderen in de meeste gevallen zelf niet in een positie zijn om de tabaksrook van hun ouders/verzorgers te ontlopen. Kortom, het is heel belangrijk om niet te roken in het bijzijn van kinderen. Het gaat mij echter te ver om over te gaan tot een rookverbod in de privé-omgeving van mensen.

Dit neemt niet weg dat we via andere maatregelen proberen het roken in het bijzijn van kinderen te ontmoediging want we weten: goed voorbeeld doet goed volgen en niet roken geeft een gezondere omgeving dan een omgeving met tabaksrook. Zo loopt van 15 oktober tot en met 30 november de campagne «Roken doe je buiten». Deze campagne wil laten zien dat het normaal is om niet binnen maar buiten te roken en dat deze norm overal geldt. Meeroken is schadelijk en het maakt niet uit of je thuis bij je gezin bent, op je werk bent of in de auto zit. Verder is er de campagne «Roken? Niet Waar De Kleine Bij Is» die zich richt op het terugdringen van meeroken door kinderen van 0 tot 4 jaar. Intermediairs zoals consultatiebureau-artsen, verloskundigen, jeugdverpleegkundigen en kraamverzorgenden worden ingezet om het meeroken door kinderen aan de orde te stellen. De richtlijn van o.a. de KNMG over niet roken d.d. juni 2005 kan daar bij helpen.

Vraag van mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) over een uitgewerkt voorstel over medication review voor risicopatiënten.

Naar aanleiding van de motie Voordewind heb ik een plan van aanpak medicatieveiligheid opgesteld dat afgelopen zomer als onderdeel van het programma Veilige zorg aan de TK is gestuurd. Inmiddels wordt gewerkt aan de nadere uitwerking en uitvoering van het plan van aanpak. Op 29 november a.s. vindt een AO plaats over patiëntveiligheid. Ik stel voor de behandeling van dit onderwerp bij het AO te betrekken.

Vraag van mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) over een jaarlijkse rapportage over de bijdrage van VWS aan het behalen van millenniumdoelen.

Het Centre for Human Emergencies (CHE) heeft de opdracht gekregen de follow-up van de Schokland akkoorden te trekken.

VWS en Buitenlandse Zaken nemen deel aan de werkgroep met de «civil society» om alle reeds bestaande activiteiten beter op elkaar af te stemmen om een effectievere inzet te leveren in het behalen van de millennium doelen.

In de rapportage van Buitenlandse Zaken over het behalen van de millennium doelen zal door VWS een bijdrage worden geleverd over haar aandeel hierin.

Vraag van mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) over het tegengaan van de braindrain van medisch personeel in ontwikkelingslanden.

Wij zijn van mening dat het werven van zorgpersoneel van buiten de EU een sluitpost dient te zijn van het arbeidsmarktbeleid. Wij achten herhaling van de situatie in 2000 en 2001 ongewenst, toen enkele zorginstellingen verpleegkundigen uit ontwikkelingslanden (onder andere Zuid-Afrika en de Filipijnen) wierven. Op verzoek van VWS hebben werkgevers daarna een zorgbreed keurmerk van intermediairs en wervingsbureaus ontwikkeld. Wij streven ernaar dat zorgwerkgevers een gedragscode opstellen voor het niet proactief werven van zorgpersoneel uit ontwikkelingslanden noch uit landen met eigen tekorten aan zorgpersoneel.

Verzoek van de heer Vendrik (GL) om een aantal voorstellen te onderzoeken:

a. sporttoeslag zoals zorgtoeslag.

b. kinderopvangtoeslag ook via sportverenigingen.

c. een reclame meer voor kinderen onder 12 jaar.

d. het lekker fit programma op alle basisscholen.

a. Gemeenten hebben het voortouw voor het beleid op het gebied van werk en bijstand. Zij beschikken reeds over de mogelijkheden om mensen met lage inkomens te ondersteunen (bijzondere bijstand), ook op het gebied van sport. Voor de bestrijding van armoede zijn extra middelen beschikbaar gesteld, specifiek gericht op kinderen. Deze middelen worden via de gemeenten ingezet. Het gaat onder andere om de motie van Geel waarmee incidenteel 2 x € 40 mln ter beschikking komt tbv van de armoedebestrijding in 2008 en 2009. Daarnaast zal het budget voor de armoedebestrijding van 2008 tot 2011 groeien van € 5 mln naar € 80 mln.

Daarnaast is er ook particulier initiatief dat goed werkt: het jeugdsportfonds. Mede dankzij een subsidie van VWS worden in samenwerking met gemeenten lokale jeugdsportfondsen opgezet (om te beginnen in de G-31 waar ook de grootste gezondheidsachterstanden zijn). Deze fondsen werken met subsidie van de gemeente maar ook met sponsorgelden, waarmee er nog meer budget beschikbaar komt.

Zowel de bijzondere bijstand als het jeugdsportfonds leveren overigens ondersteuning in natura: rechtstreekse betaling van contributie, kleding en/of materialen. Dit om mensen niet in de verleiding brengen om het geld aan andere zaken uit te geven – zoals bijvoorbeeld aan ongezonde voeding.

b. Het verstrekken van kinderopvangtoeslag via de sportverenigingen is niet in overeenstemming met de reguliere gang van zaken op dit gebied. Kinderopvangtoeslag wordt uitgekeerd aan ouders en de ouders bepalen waar de kinderen opgevangen worden. De ouders betalen vervolgens een bijdrage aan die organisatie. Dit geldt ook wanneer de kinderopvang door een sportvereniging wordt aangeboden.

c. Over het onderwerp reclame gericht op kinderen ben ik met de verschillende partijen (Consumentenbond, Hartstichting en de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie FNLI) in gesprek. De leeftijdsgrens voor reclame voor voedingsmiddelen gericht op kinderen maakt hiervan deel uit. Vooralsnog ga ik uit van zelfregulering. Het is daarmee een oproep aan het bedrijfsleven om zelf met nieuwe afspraken (aanscherping van de bestaande gedragscode) te komen. Ik vind ook dat ik nu hen die kans moet geven.

d. Scholen zijn vrij in hun beleid op het terrein van bewegen en gezonde voeding. Gemeenten kunnen scholen stimuleren om hier extra aandacht aan te geven, zoals de gemeente Rotterdam doet met «Lekker Fit». De rijksoverheid probeert via verschillende lijnen gemeenten aan te moedigen én te ondersteunen in deze rol. Via bijvoorbeeld de BOS-impuls, de «impuls brede scholen, sport en cultuur» met 2500 fte structurele combinatiebanen in onderwijs, cultuur en sport en het Nationaal Actieplan Sport en Bewegen worden goede voorbeelden ontwikkeld en landelijk uitgerold. «Lekker Fit» is deels met middelen vanuit BOS-impuls ontwikkeld.

De partners van het convenant overgewicht hebben 6 november jl. als een van de prioriteiten voor 2008 «de Landelijke introductie van Lekker Fit lesprogramma op de basisschool» gepresenteerd. VWS maakt deel uit van de werkgroep die verantwoordelijk is voor de uitwerking van deze prioriteit. Belangrijk uitgangspunt voor VWS hierbij is dat dit programma bijdraagt aan een geïntegreerd aanbod aan scholen. In het wetgevingsoverleg Sport op maandag 19 november 2007 kan hier nader op ingegaan worden.

Vraag van de heer Vendrik (GL) en mevrouw Kant (SP) over een masterplan voor orgaandonatie.

Het is inderdaad zo dat ik eerder heb toegezegd om u in september een vervolgplan over orgaandonatie te sturen. Ik heb toen ook aangegeven dat ik het veld bij het opstellen daarvan wil betrekken. De Coördinatiegroep Orgaandonatie is daarbij het eerste aanspreekpunt. Die Coördinatiegroep, bestaande uit onder andere vele veldpartijen, heeft dit voortvarend opgepakt en heeft inmiddels ook een tussenrapportage vastgesteld. Ze heeft daarbij opgemerkt dat het ongewenst is dat vanwege de hoge urgentie ingeleverd wordt op de kwaliteit van het plan. De Coördinatiegroep heeft aangegeven het masterplan naar verwachting in maart 2008 te kunnen afronden. Deze planning sluit goed aan bij het verzoek van de Vaste Kamercommissie Volksgezondheid dat ik op 20 september per brief ontving om in het voorjaar van 2008 de Kamer in een brief een voorstel voor een gestructureerde aanpak te zenden, en ervan af te zien de Kamer aparte brieven te zenden over uiteenlopende onderdelen van het orgaandonatiebeleid. Ik heb daarop aangegeven dat het kabinetsstandpunt op dat masterplan in het voorjaar van 2008 aan u wordt toegestuurd. Het signalement van de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg over de ethische kanten van financiële prikkels bij donatie heb ik ontvangen. Zoals ik al eerder heb aangekondigd zullen de voorstellen van de RVZ worden meegenomen in het Masterplan. Er zal met een open blik naar worden gekeken, en er zal uiteraard veel aandacht zijn voor de medische en ethische aspecten. U kunt ook daarover een reactie van het kabinet verwachten in het voorjaar van 2008.

Vraag van de heer Vendrik (GL) over wanbetalers en schuldhulpverlening.

In de compensatieregeling voor de wanbetalers is thans opgenomen dat verzekeraars voor compensatie in aanmerking komen indien zij zich voldoende hebben ingespannen om te komen tot inning van de verschuldigde premie. Een verzekeraar voert een goed incassobeleid wanneer hij in elk geval de in het Protocol neergelegde werkwijze volgt.

In het Protocol is voorzien dat verzekeraars mee kunnen werken aan afspraken in het kader van schuldhulpverlening. Indien verzekeraars dit hebben gedaan behouden zij de mogelijkheid van compensatie omdat immers de verzekeraar zich in zo’n situatie heeft geconformeerd aan de normen die in het Protocol zijn opgenomen. Een en ander is zo geregeld om te voorkomen dat verzekeraars niet zouden willen meewerken aan schuldhulpverlening omdat zij dan de compensatie kwijtraken.

In het kader van de structurele maatregel waarbij een bronheffing is voorzien, zal onder meer rekening worden gehouden met de grenzen die worden gesteld aan de mogelijkheid van beslaglegging op inkomensbronnen. Ik ben op dit moment nog met verzekeraars in overleg over de afspraken die gemaakt worden en de voorwaarden die gesteld worden aan het voeren van incassobeleid ten behoeve van compensatie aan verzekeraars.

Vraag van de heer Vendrik (GL) over de kwaliteit van de gezondheidszorg en de bezuinigingen op de IGZ.

Kwaliteit is één van de speerpunten van ons beleid waarin we in overleg met alle partijen willen komen tot meer vrijheid en meer ruimte voor aanbieders om op de wensen van de cliënt in te spelen. Daarbij hoort een stevige toezichthouder. De rol van de IGZ wordt dan ook steeds belangrijker.

Ik heb de IGZ expliciet gevraagd de komende jaren de aandacht te richten op vergroting van de transparantie van kwaliteit van zorg en om mee te werken aan een stevige aanpak van de patiëntveiligheid. Daarvoor heb ik de IGZ voor de jaren 2008 en 2009 extra capaciteit gegeven om het project Zorgbrede transparantie vorm te kunnen geven. Daarnaast overweeg ik de IGZ capaciteitsuitbreiding toe te staan voor de bevordering van de patiëntveiligheid. Indien ik daartoe besluit zal ik u hierover bij eerste suppletoire wet nader informeren. Daarnaast is ook van belang dat de IGZ relatief wordt ontzien in de personele afslanking in het kader van de vernieuwing Rijksdienst. De efficiëntietaakstelling voor de IGZ is beperkt tot 6%.

De IGZ is hard aan de slag met het efficiënter maken van haar werkwijze. Ik noem een aantal voorbeelden:

– Allereerst noem ik de omslag naar de handhaving volgens het concept van risicogericht toezicht of gelaagd toezicht wat zoveel betekent als gericht en systematisch handhaven op die onderdelen van de zorg waar zich risico’s voordoen. Transparantie-indicatoren hebben daarbij een belangrijke bijdrage;

– Ten tweede is de IGZ bezig met een rationalisering en professionalisering van het meldingproces. Nu is het nog zo dat ongeveer een kwart van de meldingen die bij de IGZ binnenkomen wordt afgehandeld door het IGZ loket en driekwart wordt doorgespeeld naar de verantwoordelijke inspecteurs. Door een andere werkwijze streeft de IGZ ernaar binnen een aantal jaren deze verhouding omgekeerd te hebben. Deze vorm van taakherschikking creeërt ruimte voor de inspecteurs;

– Ten derde wordt een aantal niet-kerntaken afgestoten aan andere organisaties: het betreft hier met name taken van registratieve en uitvoerende aard die bij het agentschap CIBG worden ondergebracht;

– Ten slotte noem ik de inspanningen van de IGZ om de omvang van het middle-management te beperken zonder verlies van kwaliteit van het werk.

Al met al ben ik van mening dat de IGZ met deze capaciteit en met de veranderingen van haar werkwijze haar rol goed kan vervullen.

Vraag van de heer Vendrik (GL) over een SER van de Zorg.

Voordat ik een standpunt inneem op het idee van de heer van Boxtel wil ik graag eerst nader met hem hierover van gedachten wisselen.Ik heb de heer van Boxtel uitgenodigd om binnenkort een gesprek te hebben. Ik heb daarbij ook de heer Rinnooy Kan, voorzitter van de SER, uitgenodigd. Nadien zal ik u nader informeren.

Vraag van mevrouw Ouwehand (PvdD) over beleid ten aanzien van dierproeven.

De evaluatie van de Wet op de dierproeven heeft geleid tot sterk uiteenlopende reacties. Daarom heb ik gestreefd naar het bereiken van een zo groot mogelijke overeenstemming, om daar vervolgens mijn beleidsvoornemens op te kunnen baseren. Dit heeft enige tijd geduurd, want de discussie over dierproeven is per definitie complex door de combinatie van technische aspecten en maatschappelijke, soms emotionele, componenten.

Op dit moment ben ik bezig met het uitwerken van de acties die voortvloeien uit mijn brief over de beleidsvoornemens dierproeven (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 30 168 en 27 428, nr. 3).

Vraag van mevrouw Ouwehand (PvdD) over verlaging percentrage dierproeven.

De lange termijn doelstelling is opgenomen in de VWS-begroting voor 2006. De streefwaarde is dat er in 2010 maximaal 600 000 dierproeven uitgevoerd zullen worden. Dit is een ambitieuze doelstelling aangezien er factoren zijn met een opdrukkend effect op het aantal dierproeven. Dit is onder andere een gevolg van de implementatie van de EU-wetgeving op het gebied van chemische stoffen REACH (Registration, Evaluation and Authorisation of CHemicals). Dit betekent dat alle chemische stoffen die in de EU in omloop zijn, geregistreerd moeten worden op basis van specifieke gevaareigenschappen van de stoffen. Voor een aantal van deze stoffen is die informatie niet beschikbaar en zal o.a. door dierproeven moeten worden gegenereerd. In de ons omringende landen zoals Duitsland en Verenigde Koninkrijk wordt een stijging van het aantal dierproeven geconstateerd.

Vraag van mevrouw Ouwehand (PvdD) over alternatieven voor dierproeven.

Er is sinds lange tijd beleid voor alternatieven voor dierproeven. Dit beleid bestaat uit het daar waar mogelijk vervangen van dierproeven door alternatieven met geen, minder of lagere dieren, of alternatieven met minder ongerief voor de dieren. De drie V’s van Russel en Burch (Vervanging, Vermindering en Verfijning) vormen de basis voor het verantwoord omgaan met proefdieren. Dit blijft het uitgangspunt van het Nederlandse beleid voor dierproeven en proefdieren.

Vervolgens is het kabinet bezig met het opstellen van een visie om het beleid rond alternatieven verder te verbeteren en dit zo breed mogelijk te trekken. Deze visie kunt u in de eerste helft van 2008 tegemoet zien.

Vraag van mevrouw Ouwehand (PvdD) over een Nederlands innovatie-onderzoek naar alternatieven voor dierproeven.

Er vindt in Nederland veel innovatieonderzoek naar alternatieven voor dierproeven plaats. Een onderdeel hiervan wordt jaarlijks door de overheid gesteund, rekening houdend met een reële en uitgebalanceerde investering van de totale overheidsbegroting. Een van de doelstellingen van de kabinetsvisie over alternatieven voor dierproeven is dat er een meer gecoördineerde, effectievere en doelmatiger budget voor alternatieven is. Ook de rol van het Nationaal Centrum Alternatieven voor dierproeven (NCA) zal nadrukkelijk worden uitgewerkt in deze kabinetsvisie.

Daarnaast loopt er het ASAT-initiatief (Assuring Safety without Animal Testing). Het ASAT-initiatief is belangrijk voor het stimuleren van de ontwikkeling van alternatieven voor dierproeven. In overleg met de overheid wordt het ASAT-initiatief verder geconcretiseerd in vier thema’s. De thema’s zijn: «risicobeoordeling», «bioinformatica/systeembiologie», «experimentele modellen» en «meettechnologie». Bij dit proces zijn naast het VWS de ministeries van OCW, VROM, LNV en Defensie betrokken. Er worden 4 workshops georganiseerd die de thema’s zullen uitwerken. Het ministerie van VWS financieert deze concretiseringsslag met circa € 200 000. Dit zal plaatsvinden in 2007 en 2008.

Vraag van mevrouw Ouwehand (PvdD) over de wet op de dierproeven en de Europese richtlijn.

Zoals ik in mijn antwoord op de Kamervragen over de stagnatie van het herzieningsproces van de EU-dierproeven richtlijn 86/609/EEG heb aangegeven ligt het initiatief op dit moment bij de Europese Commissie. Ik vertrouw erop dat begin 2008 de Europese Commissie een voorstel voor aanpassing van 86/609/EEG aan de Raad en het Europese Parlement zal sturen. Hoeveel tijd de discussie in beslag zal nemen blijft een moeilijke schatting. De gemiddelde tijd voor zo’n Europese richtlijnherzieningsproces is circa 2 jaar.

Vraag van mevrouw Ouwehand (PvdD) over het H5N1-virus.

De dierziekte «vogelgriep» ligt primair op het beleidsterrein van de minister van LNV. Die heeft in het verleden belangrijke maatregelen getroffen om te voorkomen dat Nederlands pluimvee besmet zou raken met het H5N1 virus tot en met het mogelijk maken van vaccinatie van pluimvee. Een uitbraak van het H5N1-virus is tot op heden ook nog niet gebeurd in Nederland. De uitbraak in 2003 was een H7N7-virus uitbraak. Omdat H5N1 incidenteel ook mensen kan besmetten en dan een ernstige ziekte veroorzaakt werken VWS en LNV nauw samen om – voor zover mogelijk – te voorkomen dat het virus in Nederland opduikt. Voor het geval dat dit wel mocht gebeuren zijn gezamenlijke draaiboeken opgesteld die beschrijven hoe gehandeld moet worden. Daarover heb ik de Kamer geïnformeerd bij brief van 11 december 2006. Op dat gebied werken de ministeries nauw samen en ik steun het beleid van mijn collega van harte.

Vragen van mevrouw Ouwehand (PvdD) over MRSA, antibiotica en veehouderij.

Er zijn steeds sterkere aanwijzingen dat het hoge antibioticagebruik in de dierhouderij een belangrijke factor is voor het ontstaan van antibioticaresistentie met als gevolg het vóórkomen en de verspreiding van resistente micro-organismen (onder andere MRSA) in dierpopulaties. Het is noodzakelijk dat in de dierhouderij maatregelen worden genomen om resistentieontwikkeling te remmen en de overdracht van dier naar mens tegen te gaan. Dit is in het belang van de diergezondheid maar zeker ook in het belang van de volksgezondheid.

Mijn collega, de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, zal u binnenkort een brief sturen waarin zij haar aanpak voor antiobioticaresistentie voorstelt. Deze aanpak wordt nog met mij afgestemd.

Vraag van mevrouw Ouwehand (PvdD) over ernstige gezondheidsrisico’s door pluimvee en de varkenssector.

De veehouderijsector valt onder de verantwoordelijkheid van mijn collega minister van LNV, en fijnstof onder verantwoordelijkheid van VROM. Wanneer vraagstukken op deze terreinen ook de volksgezondheid aangaan wordt hier uiteraard goed over afgestemd met VWS.

Vragen van mevrouw Ouwehand (PvdD) over vleesconsumptie en gezondheidsrisico’s.

Ik zie geen aanleiding om specifieke voorlichting in te zetten voor het verminderen van de vleesconsumptie met het oog op de volksgezondheid. Het onbeperkt eten van vlees is niet wat ik propageer in mijn beleid. Recent zijn op basis van de nieuwe Richtlijnen Goede Voeding van de Gezondheidsraad (2006) nieuwe richtlijnen voor de voedselkeuze gepubliceerd door het Voedingscentrum. De voorlichting wordt op deze richtlijnen gebaseerd. Het advies is om uit de gezamenlijke categorie «vlees(waren), vis, kip, ei of vleesvervangers» honderd tot honderdtwintig gram per dag te consumeren. Hierbij wordt extra aanbevolen om twee keer per week vis te eten, als men voor vlees(waren) kiest magere varianten te nemen en, zoals voor alle producten geldt, te varieren. Uit de cijfers van de voedselconsumptiepeiling (1998) blijkt dat er destijds gemiddeld 109 g vlees, vleeswaren en gevogelte per dag werd gegeten, momenteel wordt een nieuwe voedselconsumptiepeiling uitgevoerd. De resultaten hiervan zullen inzicht geven in hoe dit zich ontwikkeld heeft.

Voor de gezondheid is een te hoge consumptie van dierlijke vetten een belangrijker aandachtspunt dan te hoge consumptie van dierlijke eiwitten. Vlees bevat relatief veel verzadigd, ongezond vet. Ik heb de vlees(waren)industrie opgeroepen hun producten te innoveren zodat ze minder verzadigde vetten bevatten. Vetten bevatten relatief veel energie. Alle producten die (veel) vetten bevatten kunnen daardoor bijdragen aan het ontstaan van overgewicht, dit geldt niet specifiek voor vlees. Kortom, ik ben niet bereid een voorlichtingscampagne over de risico’s van vleesconsumptie te starten.

Vraag van mevrouw Ouwehand (PvdD) over misleidende reclame over vlees, met name gericht op kinderen.

Vlees bevat veel bouwstoffen die kinderen in de groei nodig hebben en is, mits met mate gegeten, gezond. Het ligt niet op de weg van de overheid om de vleessector te verhinderen aandacht te vragen voor het eten van vlees. Ik sluit me daarom aan bij de antwoorden van de ministers van OCW en LNV op de kamervragen over de beïnvloeding van kinderen via de Donald Duck (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2007, nr. 2280). Verder verwijs ik naar mijn antwoorden op andere vragen van mevrouw Ouwehand.

Vragen van de heer Van der Vlies (SGP) over het budget voor de mantelzorger en een wetsvoorstel daaromtrent.

Aan het verzoek om ervoor te zorgen dat het geld zoveel mogelijk echt bij mantelzorgers terecht komt, wil ik graag voldoen. Ik heb dit door middel van een landelijk uniforme regeling vorm gegeven (zie mijn brief aan u van 5 februari 2007). Er zou immers voorkomen moeten worden dat op dit punt ongelijkheid zou gaan ontstaan. Binnenkort vindt er een evaluatie plaats van de regeling (waarbij de kritische vraag centraal staat of met deze regeling het beoogde doel wel wordt gerealiseerd) en daarbij zullen de door de heer Van der Vlies uitgesproken gedachten worden meegenomen. Daarbij zal ook worden bezien of deze regeling beantwoordt aan de intenties van de Kamer.

De heer Van der Vlies constateert dat het wetsvoorstel de Kamer nog niet heeft bereikt. Hij kan het wetsvoorstel op korte termijn tegemoet zien.

Vragen van de heer Van der Vlies (SGP) over financiële steun voor opvanghuizen zoals dat van de VBOK.

De opvang van tienermoeders wordt betaald uit de reguliere middelen voor de vrouwenopvang waarvoor ik de komende jaren extra middelen heb uitgetrokken. Daarnaast zijn er extra middelen ad. € 1 miljoen structureel gereserveerd specifiek voor tienermoederopvang op de begroting voor Jeugd en Gezin. De Minister voor Jeugd en Gezin en ik werken thans uit hoe de extra middelen het beste kunnen worden ingezet.

Vraag van de heer Van der Vlies (SGP) over levensbeëindiging bij pasgeborenen.

De centrale deskundigencommissie late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen adviseert het Openbaar Ministerie over gevallen van late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging van zeer ernstig gehandicapte pasgeborenen. In februari 2007 is de commissie gestart met haar werkzaamheden. Over 3 jaar zal er een evaluatie van de commissie en haar werkzaamheden plaatsvinden. Het kabinet zal daarop zijn reactie aan de Kamer doen toekomen.

Vraag van de heer Van der Vlies (SGP) over anticonceptie in het pakket.

Ter uitvoering van het Coalitieakoord heeft het kabinet besloten de leeftijdsgrens bij anticonceptiemiddelen te laten vervallen. Onder deze middelen valt ook de morning afterpil. Het laten vervallen van de leeftijdsgrens bij anticonceptiemiddelen bevordert het voorkomen van abortus. Toen de pil uit het pakket ging heeft dit niet tot een significante toename van het aantal abortussen geleid. Dit uitblijven van een gedragseffect is van belang met het oog op het onder het eigen risico vallen van de anticonceptiemiddelen. Naar de mening van het kabinet is dit dan ook een goede maatregel.

Vraag van de heer Van der Vlies (SGP) over de afschaffing van de buitengewone uitgavenregeling voor ouders van kinderen met een handicap.

In de brief aan de Kamer over de Contouren nieuwe regeling chronisch zieken en gehandicapten van 1 november is de stand van zaken beschreven. De inhoud van de regeling staat nog niet vast, maar daarbij zal ook gekeken worden naar de gevolgen voor ouders van kinderen met een handicap.

Vraag van de heer Van der Vlies (SGP) over de financiering van de geestelijke gezondheidszorg en de DBC’s.

De verantwoordelijkheid om de uitgaven van de curatieve ggz binnen de gestelde kaders te houden ligt ten eerste bij zorgverzekeraars en aanbieders. Zij moeten hier onderling afspraken over maken. Mochten er zich onverhoopt toch overschrijdingen van het macrokader voordoen, dan ben ik genoodzaakt maatregelen te overwegen om de kosten van de zorg beheersbaar te houden. Hiervan zijn ook betrokken partijen in de GGZ zich bewust. Daarbij staan mij ten principale drie mogelijkheden ter beschikking: pakketingrepen, verhoging van de eigen bijdragen, of een tariefmaatregel. Ik zal hierbij uiteraard een zorgvuldige afweging maken.

Vraag van de heer Van der Vlies (SGP) over verlenging van de termijn van ontruiming van een kamer bij overlijden in verpleeghuizen.

Een extra leegstand van bijvoorbeeld drie dagen na de dag van het overlijden resulteert in een daling van de productie van de verpleeghuizen met 82 500 dagen. Daardoor zou een dergelijke regeling er ook toe leiden dat degenen, die op de wachtlijst voor het verpleeghuis staan dienen langer te wachten op opname. Verder blijven de kosten van overbruggingszorg doorlopen van degenen, die op de wachtlijst staan en daardoor niet geholpen kunnen worden. Dit kan, zeker in geval van uitstroming uit het ziekenhuis naar het verpleeghuis, ook tot behoorlijke extra kosten te leiden.

Op jaarbasis gaat het om circa 225 plaatsen die onbezet blijven. Er treed dus een toename van de wachtlijsten op dan wel zou je circa 225 plaatsen extra moeten bouwen om de omvang van zorgverlening op peil te houden. Om dezelfde zorg te kunnen leveren is dan wel meer geld nodig.

Het toestaan van drie extra dagen leegstand van het bed in het verpleeghuis na overlijden van de cliënt kost minimaal € 5 miljoen als geaccepteerd wordt dat de wachtlijst langer wordt en het kost in totaal € 16 miljoen als wij ook nog de verloren capaciteit willen herstellen.

Mede er op gelet dat de vraag naar verpleeghuiszorg nog toeneemt acht ik het aanpassen van de regelgeving op het onderhavige punt onwenselijk.

Vraag van de heer Van der Vlies (SGP) over acties tegen illegale drankketen en over de subsidieaanvraag van de Stichting Voorkom.

Naar verwachting zal volgende week de Hoofdlijnenbrief van de collega’s van JenG, BZK en van de minister van VWS alcoholbeleid naar Uw Kamer worden gezonden. In die brief zal worden ingegaan op de aanpak van illegale drankketen.

Het ministerie van VWS voorziet op landelijk niveau in de randvoorwaarden voor het alcoholpreventiebeleid. Hiertoe ondersteunt mijn departement een aantal initiatieven, zoals de jongerencampagne «De kater komt later» en het schoolpreventieprogramma «De gezonde school en genotmiddelen». Dit laatste preventieproject bestaat ondermeer uit een integrale leerlijn voor het basisen voortgezet onderwijs waarin informatie gegeven wordt over alcohol, drugs en tabak.

De werkzaamheden van de Stichting Voorkom! vertonen een overlap met deze door VWS ondersteunde alcoholpreventie-activiteiten. Dit is de reden dat de subsidie aanvraag van de Stichting Voorkom is afgewezen.

Noot 2 (zie blz. 1802)

BIJVOEGSEL

Schriftelijke antwoorden van de minister en de staatssecretaris van Justitie op vragen gesteld in de eerste termijn van de behandeling van de begroting van Justitie voor het jaar 2008 (31 200-VI).

Vragen van de fractie SP

Kan de Staatssecretaris van Justitie aangeven wat positief is aan het plaatsen van twee gedetineerden in een cel? Wat wil de Staatssecretaris hiermee bereiken?

De SP heeft gevraagd waarom de regering positief is over meerpersoonscelgebruik, of daarbij gekeken is naar de beleving door gedetineerden en of er onderzoek is gedaan naar het effect van meerpersoonscelgebruik op de recidive.

Meerpersoonscelgebruik is een volwaardige en reguliere vorm van tenuitvoerlegging van vrijheidsbeneming gebleken. Op meerpersoonscellen en eenpersoonscellen zijn zowel dezelfde regelgeving als dezelfde regimes van toepassing. Het kabinet heeft gekozen voor uitbreiding van het meerpersoonscelgebruik omdat de toepassing ervan schaalvoordelen biedt ten opzichte van eenpersoonscellen, wat een gunstig effect heeft op de exploitatielasten. Meerpersoonscelgebruik geeft daarnaast de mogelijkheid tot een optimale en flexibele benutting van de beschikbare celcapaciteit.

De beslissing van het kabinet tot uitbreiding van het meerpersoonscelgebruik is gebaseerd op de goede ervaringen met MPC in de afgelopen jaren. Het meerpersoonscelgebruik is na de eerste fase geëvalueerd, en daarbij is vanzelfsprekend ook de beleving door gedetineerden, waar mevrouw Van Velzen naar vraagt, aan de orde gekomen. Gedetineerden noemden de beperktere ruimte en het gebrek aan privacy als meestvoorkomende nadelen. Rond de 20% heeft aangegeven wel eens «last» te hebben van de mede-gedetineerde. Daarentegen vond iets meer dan 40% het «gezellig» om een cel te delen. Het hebben van aanspraak wordt positief ervaren, zo bleek uit het onderzoek dat uitgevoerd is door IVA en aangeboden aan de Tweede Kamer bij brief van 30 juni 2004 (TK 24 587, nr. 106).

De uitbreiding van het meerpersoonscelgebruik betekent geenszins dat het geschikt wordt geacht voor alle gedetineerden. Contra-indicaties voor samenplaatsing blijven: psychische gestoordheid, ernstige verslavingsproblematiek of gedragsproblematiek, de achtergrond van het gepleegde delict en opgelegde beperkingen. Tijdens de inkomstenfase wordt vastgesteld of sprake is van een of meer contra-indicaties.

Meerpersoonscelgebruik is geen detentievorm die wordt toegepast als instrument om de recidive te beïnvloeden, zoals mevrouw Van Velzen lijkt te veronderstellen. Zoals ik zojuist al zei zijn immers de detentieregimes op gelijke wijze van toepassing bij meerpersoonscellen en eenpersoonscellen. Het is vooral de invulling van de detentie die een bijdrage kan leveren aan recidivevermindering. In dat kader is van belang dat sinds enige jaren wordt gewerkt aan het ontwikkelen van een wetenschappelijk onderbouwde screening op criminogene factoren en aanbod van gedragsinterventies om de recidive terug te dringen. Van het meerpersoonscelgebruik als zodanig zijn geen wetenschappelijk onderbouwde verwachtingen ten aanzien van hun invloed op criminogene factoren en op de recidive. Ook uit het buitenland, waar meerpersoonscelgebruik meestal de regel is en niet de uitzondering, zijn mij geen hypothesen of onderzoeken op dit vlak bekend. Ik zie ook geen aanleiding om dergelijk onderzoek te starten omdat, als gezegd, het kabinet zich vooral richt op het ontwikkelen en aanbieden van effectief gebleken gedragsinterventies, ongeacht of deelnemers op enig moment tijdens hun detentie in een meerpersoonscel hebben verbleven.

Kan de Minister van Justitie aangeven hoe het staat met het Nationaal Instituut voor de Rechten van de Mens?

In navolging op het voorstel van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP), de Commissie Gelijke Behandeling (CGB), de Nationale Ombudsman en het Studie- en Informatiecentrum Mensenrechten (SIM) tot de oprichting van een Nationaal mensenrechteninstituut (NIRM) in Nederland heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) een onderzoek gefaciliteerd naar de concrete uitwerking van dit voorstel.

De resultaten van dat onderzoek heeft de minister van BZK op 18 april jl. in ontvangst genomen. Sindsdien wordt het kabinetsstandpunt over de eventuele oprichting van een NIRM voorbereid. Er wordt naar gestreefd het kabinetsstandpunt nog voor het einde van dit jaar aan uw Kamer voor te leggen.

NB: Zie Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2008, verslag houdende vaststelling van lijst van vragen en antwoorden van 5 november 2007. (Kamerstukken II, 2007/08, 31 200 VI, nr. 14, blz. 91)

De SP vraagt aandacht voor de situatie van de gedetineerde de heer N. N. in Indonesië.

De Minister van Buitenlandse Zaken heeft uw Kamer op 4 juli jl. geantwoord op schriftelijke vragen van het lid Van Gennip over de situatie van de heer N.N. (TK, 2006–2007, Aanhangsel 1899, p. 4015). Uit deze antwoorden blijkt onder meer dat de Nederlandse ambassadeur op 6 juni jl. bij het Indonesische ministerie van Buitenlandse Zaken heeft aangedrongen op omzetting van de doodstraf. Op 1 juni jl. was al aan de Indonesische ambassade in Den Haag het verzoek overgebracht geen onomkeerbare maatregelen tegenover hem te nemen. Eerder heeft ook het Duitse EU-Voorzitterschap bezwaar aangetekend bij de Indonesische autoriteiten. Betrokkene krijgt consulaire bijstand van de Nederlandse Ambassade in Jakarta. Tevens is er regelmatig contact tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en zijn familie.

De SP is van mening dat wat betreft rechtsbijstand ten behoeve van Nederlanders die worden vervolgd in het buitenland er nog geen goed beleid is. Kan de Minister van Justitie hier een reactie op geven?

Artikel 12 van de Wet op de rechtsbijstand beperkt het recht op gefinancierde rechtsbijstand tot «in de Nederlandse rechtssfeer liggende rechtsbelangen». Het begrip Nederlandse rechtssfeer bakent de Nederlandse verplichting om in rechtsbijstand te voorzien af ten opzichte van de verplichtingen waarin andere in het concrete geval meer aangewezen landen behoren te voorzien.

Dit geldt zowel indien bijv. de Franse overheid een strafvervolging instelt tegen een in Frankrijk verblijvende Nederlander die aldaar een strafbaar feit heeft begaan.

Als wel in het geval het gaat om bijv. een zaak vergelijkbaar met de Terwee zaken (voeging in het strafproces met een vordering) kan men als slachtoffer in beginsel in aanmerking komen voor rechtsbijstand door een advocaat op basis van een adviestoevoeging. Wel geldt dat als het betrokken land zelf al voorziet in een stelsel van rechtsbijstand, de rechtzoekende een beroep dient te doen op die voorziening. Overigens is voor slachtoffers van geweldsmisdrijven in de EU Richtlijn 2004/80/EG betreffende de schadeloosstelling van slachtoffers van misdrijven, van toepassing. Deze regelt dat Nederlanders binnen de EU bij het indienen van een claim worden ondersteund door het Schadefonds Geweldsmisdrijven.

De SP vraagt de Staatssecretaris van Justitie om meer experimenteerruimte voor de Reclassering zodat zij meer ruimte heeft voor haar werkzaamheden.

Vanuit de SP is gevraagd om de reclassering meer experimenteerruimte te bieden voor haar werkzaamheden. Ik acht dit niet noodzakelijk aangezien deze mogelijkheden nu reeds voldoende worden geboden.

Samen met de reclasseringsorganisaties en de opdrachtgevers van de reclassering (OM, ZM en DJI) wordt gewerkt aan het verbeteren van de effectiviteit van de reclasseringsinzet. Justitie vervult hierbij een regierol, terwijl de daadwerkelijk inhoudelijke vernieuwing bij de reclasseringsorganisaties en de opdrachtgevers ligt. Justitie faciliteert de reclasseringsorganisaties hierin door het financieren van de ontwikkeling van nieuwe producten. Zo is de afgelopen jaren door de reclasseringsorganisaties gewerkt aan het ontwikkelen van één samenhangend diagnostisch instrumentarium, nieuwe gedragsinterventies en het verbeteren van het reclasseringtoezicht. Daarnaast krijgen de reclasseringsorganisaties vanaf begin 2008 in vier arrondissementen de mogelijkheid een verbeterde werkwijze te beproeven ten behoeve van de optimalisering van voorwaardelijke sancties.

Ten aanzien van de suggestie dat de professional onvoldoende ruimte heeft het volgende. De reclasseringswerker heeft voldoende mogelijkheden om het reclasseringstoezicht naar de aard van de problematiek en het recidiverisico van de justitiabele in te vullen. Zo kan de reclasseringswerker bijvoorbeeld zelfstandig de mate van controle bepalen en of het al dan niet gewenst is om gedragsinterventies in te zetten. Een werkbegeleider heeft hierin een toetsende rol.

Naar aanleiding van de zaak R.G. in Zambia vraagt de SP naar de stand van zaken ten aanzien van het verdrag over de overdracht tenuitvoerlegging strafvonnis dat tussen Nederland en Zambia wordt voorbereid.

Zoals bij de schriftelijke voorbereiding al is aangegeven, zijn de onderhandelingen met Zambia over een verdrag betreffende de overbrenging van de gevonniste personen afgerond. De ondertekening zal naar verwachting binnenkort plaatsvinden. De beslissing over de exacte datum voor de ondertekening ligt op dit moment voor aan de Zambiaanse autoriteiten. Nederland streeft ernaar dat dit zo spoedig mogelijk het geval is.

Is de Minister van Justitie bereid te onderzoeken op welke wijze de mensen een tegemoetkoming kunnen krijgen in de kosten van rechtsbijstand bij Internationale Kinderontvoering (IKO)?

Een onderzoek acht ik niet opportuun.

Op grond van het Haagse Kinderontvoeringsverdrag en de uitvoeringswet kan de ouder die om teruggeleiding verzoekt van een naar Nederland ontvoerd kind gebruik maken van de diensten van de Centrale Autoriteit als procesvertegenwoordiger. Daarvoor worden geen kosten in rekening gebracht.

De ontvoerende ouder die in Nederland verblijft, kan in aanmerking komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand, in geval wordt voldaan aan de vereisten die de Wet op de rechtsbijstand stelt aan de inhoud van de zaak en de draagkracht van de rechtzoekende. Een van de belangrijkste vereisten is dat er wel sprake moet zijn van een in de Nederlandse rechtssfeer gelegen rechtsbelang. Als het gaat om een belang waarvoor de behartiging aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling, dan is het niet mogelijk om hiervoor gesubsidieerde rechtsbijstand te krijgen.

Hetzelfde geldt als een andere, in het concrete geval aangewezen land, dient te voorzien in de rechtsbijstand.

Vraag van de fractie CDA

Is de Minister van Justitie bereid onderzoek te doen naar de mogelijkheid om art. 10 a van de Opiumwet zo uit te breiden dat ook de voorbereidingshandelingen voor de verkoop en bereiding van cannabis strafbaar wordt.

Over het optreden tegen growshops is al vaker met uw kamer van gedachten gewisseld. Het vormt ook onderdeel van de programmatische aanpak van de georganiseerde hennepteelt die thans door politie en OM wordt opgezet, waarbij wordt voortgebouwd op de ervaringen die zijn opgedaan in de pilot van OM en politie in de zes zuidelijke politieregio’s waarnaar ik verwijs in mijn brief van 6 november 2007 over Veiligheid begint bij Voorkomen.

Onderdeel van een en ander vormt de gedachte om de werkingssfeer van artikel 10a van de Opiumwet uit te breiden. Daarmee wordt in deze context gedoeld op het strafbaar stellen van handelingen die strekken tot de voorbereiding van, onder andere, het telen van hennep. Dit lijkt op het eerst gezicht aantrekkelijk als we uitsluitend kijken naar de bestrijding van growshops.

Echter de strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen heeft per definitie een zeer grote reikwijdte en is daardoor verstrekkend. Dat is ook de reden dat de wetgever dit heeft gereserveerd voor delicten waarop een maximumstraf van ten minste acht jaren is gesteld. Dit geldt bij de algemene bepaling van artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht en ook voor de bijzondere bepaling van artikel 10a van de Opiumwet. Feitelijk betekent dit voor de Opiumwet dat alleen voorbereidingshandelingen met betrekking tot verboden handelingen van lijst I-stoffen strafbaar zijn gesteld. Uitbreiding van de werking van die bepaling tot lijst-II stoffen roept de vraag op naar proportionaliteit. Daarbij acht ik twee aspecten van belang. Ten eerste het feit dat de hoogste maximumstraf bij softdrugsdelicten zes jaren is. Ten tweede is het feit van belang dat de activiteiten van growshops ook langs andere weg kunnen worden bestreden. Zo kan bij een inval in een kwekerij als onderdeel van het onderzoek de herkomst en de financiering van de aangetroffen apparatuur worden nagegaan. Als het spoor dan leidt naar een growshop, zijn de delicten uitlokking van of medeplichtigheid aan al dan niet professionele wietteelt aan de orde. Ook vervolging op grond van deelneming aan een criminele vereniging is denkbaar, daar waar sprake is van verwevenheid van leveranciers en kwekers.

Met het strafrecht kan worden opgetreden tegen de eigenaar, beheerder of daadwerkelijke verkoper, maar niet tegen de locatie. Voor het aanpakken van locaties kan bestuurlijk optreden uitkomst bieden. In diverse gemeenten gebeurt dat ook actief. In het kader van het programma Bestuurlijke aanpak georganiseerde criminaliteit dat de minister van BZK begin 2008 aan de Tweede Kamer zal sturen, wordt thans bezien of er aanleiding bestaat de mogelijkheden van gemeenten om vergunningen te kunnen inzetten tegen criminogene branches te verruimen.

Tijdens het algemeen overleg met de Vaste Commissie voor Justitie op 27 juni 2007 gaf ik aan dat ik de opportuniteit van een eventuele verruiming van artikel 10a Opiumwet mede wilde relateren aan de eerste ervaringen van de pilot «Hennepteelt en georganiseerde criminaliteit» die OM en politie uitvoeren in zes zuidelijke politieregio’s.

Hoewel met de bestaande wetgeving al strafrechtelijk kan worden opgetreden tegen growshops, sluit ik niet uit dat deze pilot tot gewijzigde inzichten inzake de wetgeving op dit terrein kan leiden.

Vraag van de fractie SP

Medewerkers maatschappelijke dienst (MMD) hebben te grote case load.

Kan de reclassering dit niet door en dezelfde persoon laten overnemen voor de gehele begeleiding, zowel in de gevangenis, als in de nazorg?

Bij de penitentiaire instellingen zijn 183 fte Medewerkers maatschappelijke dienst werkzaam. Dat aantal fte is bepaald op basis van een gemiddelde jaarlijkse instroom in het gevangeniswezen van ca. 37 000 personen. De huidige instroom wijkt niet af van de gemiddelde instroom. Met zijn allen verzetten zij veel en belangrijk werk, maar mij hebben daarbij geen signalen bereikt dat de werklast van de MMD’er structureel te groot zou zijn.

De MMD’ers hebben tot taak de gedetineerden te screenen op het gebied van identiteitsbewijs, werk/inkomen, huisvesting en zorg. De door hen verzamelde informatie wordt vóór ontslag uit detentie verstrekt aan de gemeente, die een cruciale, coördinerende rol speelt bij het laten aansluiten van vervolgvoorzieningen op detentie. Dat is een taak van het gevangeniswezen.

Dat betekent overigens niet dat de reclassering niet betrokken is bij gedetineerden. De reclassering stelt vanaf 2008 bij alle langverblijvende gedetineerden een reïntegratieplan op, in overleg met medewerkers van het gevangeniswezen (samenwerkingsmodel Terugdringing Recidive, TR) Verder kan – bijvoorbeeld op indicatie van de MMD’er – DJI aan de reclassering opdracht geven om bepaalde activiteiten te ondernemen, bijvoorbeeld een toeleiding naar een zorginstelling in aansluiting op detentie

Vragen van de fractie CDA

Veroordeelde criminelen onder omstandigheden te verbieden «bepaalde rechtshandelingen te plegen». Strafrechtelijke onder curatelenstelling: Wettelijke uitwerking nog niet gezien.

Kan de Minister van Justitie aangeven wanneer de wettelijke uitwerking verwacht kan worden en de minister een voorstel hiertoe doen?

Dit idee zal worden betrokken bij de voorbereiding van het hierboven bedoelde wetsvoorstel ter verbetering van de uitvoering van de ontnemingsmaatregel.

Wanneer kan de Kamer de uitwerking verwachten van een koppeling van de gesubsidieerde rechtsbijstand aan een verzekeringsstelsel rechtsbijstand?

Zoals ik heb aangekondigd in mijn brief van 1 november jl. (Kamerstuk II 2007–2008, 31 200 VI, nr. 13), dient de Beleidsdoorlichting inzichtelijk te maken op welke wijze andere particuliere voorzieningen een bijdrage kunnen leveren aan een efficiënter en doeltreffender gebruik van de gesubsidieerde rechtsbijstand. Dit zal onder meer omvatten een nadere analyse van welke randvoorwaarden nodig zijn om de particuliere rechtsbijstandverzekering een plaats te geven binnen het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. De resultaten van deze exercitie zullen voor 1 juni 2008 beschikbaar zijn.

Ten aanzien van verplichte procesvertegenwoordiging wil het CDA niet dat het voordeel in de grote zakken van de verzekeraars verdwijnt, maar dat de mensen het daadwerkelijk voelen in een navenante daling van de kosten van de polissen. Het CDA vraagt de Staatssecretaris van Justitie of zij bereid is dit te monitoren.

Mevrouw Van Vroonhoven wijst erop dat de verhoging van de competentiegrens zal leiden tot een toename van het inzetten van goedkopere juridische adviseurs door rechtsbijstandverzekeraars. Het ligt in de rede dat dit zal gebeuren. Ik ben het met mevrouw Van Vroonhoven eens dat ditzo begrijp ik haar – niet zegt dat de kwaliteit van de dienstverlening achteruit gaat. Indien de prijs van de rechtsbijstandverzekering echter niet wordt verlaagd, kan dat duiden op een belemmering van de vrije markt. Het is dan de taak van de NMA hierop toe te zien. Ik kan me daarin niet mengen. Een monitor lijkt me daarom niet de geëigende weg.

Het CDA vraagt een reactie van de Staatssecretaris van Justitie op het voorstel om gemeenten een deel van de kosten van de pardonregeling voor eigen rekening te laten nemen.

In de gevallen waarbij in een gemeente een verhoudingsgewijs groot aantal vreemdelingen, die als gevolg van de regeling een verblijfsstatus heeft gekregen, een beroep doet op voorzieningen, geldt de in de Wet werk en bijstand neergelegde voorziening voor een aanvullende uitkering inkomensdeel. Het overleg met de VNG over de financiële consequenties van de regeling heeft geen aanleiding gegeven af te wijken van de wettelijke financieringssystematiek van de Wet werk en bijstand. Overigens is de systematiek van de taakstellingen die voor de uitplaatsing van statushouders geldt, er niet op gericht om vreemdelingen uit te plaatsen in de gemeente waarin zij eerder door het COA zijn opgevangen.

Kan de Staatssecretaris van Justitie inzicht geven in het verloop van de terugkeer van onder de nieuwe vreemdelingenwet uitgeprocedeerde asielzoekers en de medewerking van de gemeenten daarbij?

In de periode januari-juni 2007 zijn ongeveer 6 700 vreemdelingen aantoonbaar uit Nederland vertrokken. Dit betreft zowel vreemdelingen vallend onder de Vreemdelingenwet 2000 als vreemdelingen die niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van de pardonregeling.

Een deel hiervan wordt door de DT&V gefaciliteerd. De DT&V en de gemeenten werken in het algemeen steeds beter met elkaar samen. Zo is er, conform hetgeen afgesproken is in het bestuursakkoord tussen VNG en de SvJ, een klankbordgroep ingesteld waarin een aantal gemeenten en de VNG enerzijds en de DT&V anderzijds, de samenwerking op terugkeerterrein en de knelpunten hierin met elkaar bespreken. De klankbordgroep is inmiddels drie keer bijeen gekomen. Daarbij wordt ook op lokaal niveau samengewerkt tussen DT&V en gemeenten. De DT&V wordt steeds vaker door gemeenten uitgenodigd om voorlichting te geven aan de gemeente en ook de VNG heeft via de VNG website een oproep gedaan aan haar leden om op lokaal niveau de samenwerking te zeken met de DT&V.

De DT&V is gestart met het ter hand nemen van het vertrek van vreemdelingen die door de IND aan de DT&V zijn overgedragen omdat zij niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van de pardonregeling. Dat gebeurt volgens de casemanagement werkwijze, waarbij intensieve begeleiding van de vreemdeling bij het realiseren van het vertrek centraal staat.

Kan de Staatssecretaris van Justitie inzicht geven in het openbare ordebeleid van andere EU-landen en de criminele EU-onderdanen?

Tijdens het AO op 1 november is gevraagd hoe andere Europese landen omgaan met openbare orde problemen veroorzaakt door EU onderdanen. Ik heb toegezegd daarnaar te zullen kijken.

Wat criminele EU-onderdanen betreft, zijn in Richtlijn 2004/38/EG de voorwaarden omschreven waaronder de lidstaten de vrijheid van verkeer en verblijf van burgers van de Unie kunnen beperken om redenen van openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid. Ik ben van oordeel dat binnen de kaders van het communautair recht optimaal gebruik moet worden gemaakt van de mogelijkheden om het verblijf van criminele burgers van de Unie te beëindigen. Ik heb daarom in mijn brief van 13 augustus 2007 (TK 2006–2007, 19 637, nr. 1168) aangekondigd een pilot te starten om aan de hand van concrete zaken de grenzen van de in Richtlijn 2004/38/EG opgenomen bescherming tegen uitzetting scherper in beeld te krijgen.

De Staatssecretaris van Justitie wordt verzocht om in de 1F-notitie, die eraan komt, in te gaan op aspecten als harmonisatie gemeenschappelijk optreden en Europese aanpak van 1F/oorlogsmisdadigers.

Ja, in de notitie zal worden ingegaan op het beleid en de praktijk in de EU-lidstaten.

Kan de Staatssecretaris van Justitie aangeven of de stijging instroom asiel, vooral te wijten is aan 1e aanvragen?

In de afgelopen maanden blijkt er inderdaad sprake is van een verhoogde asielinstroom.

De stijging is alleen waarneembaar bij de eerste asielaanvragen. Het gemiddeld aantal tweede of volgende aanvragen is zelfs iets gedaald. Dit laatste beschouw ik als een wenselijke ontwikkeling.

Het percentage eerste asielaanvragen is gestegen van 67% van de totale instroom voor de periode van eind maart tot en met eind juli naar 80% voor de periode van begin augustus tot en met midden oktober. Het aantal herhaalde aanvragen ligt thans op 20%. Vooral de herkomstlanden Irak en Somalië laten een stijging zien in het aantal aanvragen. Hier wordt een relatie met de algehele situatie in deze landen verondersteld.

Overigens is nog niet te zeggen of het totale aantal asielaanvragen over 2007 het aantal in 2006 zal overtreffen

Vragen van de fractie VVD

De Zittende Magistratuur en het Openbaar Ministerie zitten niet op 1 lijn betreffende het nieuwe GPS-systeem. Heeft de Minister van Justitie al maatregelen getroffen?

In de afgelopen maanden heb ik enige malen overleg gehad met de Raad voor de Rechtspraak en het College van Procureurs-generaal over de voortgang van GPS. Het gaat daarbij in het bijzonder om de vraag of en hoe GPS ook aan de kant van de Rechtspraak gaat worden ingevoerd. Dat het systeem aan de kant van het Openbaar Ministerie wordt ingevoerd, staat niet ter discussie. Evenmin staat ter discussie dat de invoering van een afwijkend systeem voor de rechtspraak onwenselijk is.

De Raad en het College werken thans in een intensief traject, op korte termijn en in nauwe samenwerking, aan een antwoord op de genoemde vraag. De uitkomst hiervan wordt half december aan mij voorgelegd. De Raad en het College hebben mij verzekerd dat de invoering van de Wet OM-afdoening niet in gevaar komt door de thans lopende discussie over GPS.

Is de Minister van Justitie bereid het betekenen op kantoor van gerechtelijke stukken van de advocaat van de verdachten als onherroepelijk rechtsgeldig aan te merken?

Dit idee is uitvoerig besproken en onderzocht bij gelegenheid van de herziening van de betekeningsvoorschriften bij de Wet van 23 maart 2005, Stb. 175, in werking getreden op 1 november 2005. De conclusie was na uitvoerige bespreking met vertegenwoordigers uit de rechtspraktijk dat invoering van deze modaliteit er wel toe leidt dat de betekening rechtsgeldig is, maar dat dit niet leidt tot het eerder onherroepelijk worden van vonnissen. Dat betekent dat deze evenmin eerder vatbaar kunnen worden voor tenuitvoerlegging. Noodzakelijk is dat iemand tegen wie vervolging wordt ingesteld, ten minste één maal in de gelegenheid moet worden gesteld zich ten overstaan van een rechter te verdedigen. Daartoe moet hij ten minste één keer weet hebben gehad van de datum van de terechtzitting of indien hij kennis krijgt van zijn veroordeling, zonder eerdere kennis van de dagvaarding, tegen dat vonnis appel in te stellen.

De VVD vraagt aandacht voor de verhoging van strafmaat bij dierenmishandeling.

In het Coalitieakkoord is opgenomen dat de strafmaat voor dierenmishandeling zal worden verhoogd. Daarop is in de door mijn ambtgenote van LNV op 12 oktober 2007 (TK 2007–2008, 28 286 en 29 683, nr. 76) aan uw Kamer aangeboden Nota Dierenwelzijn, ingegaan. In deze nota is verwezen naar het initiatiefwetsvoorstel van het lid Waalkens, waarin wordt voorgesteld om het strafmaximum in het Wetboek van Strafrecht op het doden en beschadigen van dieren te verhogen van twee naar drie jaren. Dit initiatiefwetsvoorstel bevat al wat wordt beoogd in het Coalitieakkoord en hiermee wordt de maximumstraf op het doden en beschadigen van dieren gelijkgesteld met de maximumstraf op dierenmishandeling. Verdere verhoging van het strafmaximum voor dierenmishandeling in de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren wordt vooralsnog niet noodzakelijk geacht. Dit strafmaximum is nog op 1 februari 2006 verhoogd van twee naar drie jaren.

De VVD roept de Minister van Justitie op tot de invoering van wetgeving, ertoe leidend dat 16–17 jarigen altijd met volwassenen strafrecht worden berecht indien er al documentatie voorhanden is over een al strafrechtelijk verleden.

De mogelijkheid om het volwassenenrecht toepassen bij degene die ten tijde van het plegen van het delict 16 of 17 jaar oud was, bestaat al. Op grond van artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht kan de rechter hiertoe overgaan, indien hij daartoe aanleiding vindt in de ernst van het begane feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan. De rechter maakt zeer beperkt gebruik van deze bevoegdheid, in 2006 in minder dan 1% van de gevallen. Daarbij houdt de rechter ook rekening met het strafrechtelijk verleden. Dat betekent dat er in de praktijk geen behoefte is aan verdergaande wetgeving.

Voor het inperken van de rechterlijke vrijheid op dit punt zie ik geen aanleiding.

Vraag van de fractie SP

Kan de Minister van Justitie aangeven wanneer het plan van aanpak fraude gereed is?

Uw Kamer is over de hoofdlijnen van de aanpak van fraude en financieel-economische criminaliteit reeds ingelicht door middel van de brief van 6 november jl. onder de noemer «Veiligheid begint bij voorkomen». Onderdeel 4.6 van deze brief betreft de bestrijding van vormen van ernstige criminaliteit, waaronder de aanpak van fraude en financieel-economische criminaliteit. De feitelijke implementatie van de beleidsvoornemens in deze brief zal naar verwachting vanaf begin 2008 gestalte kunnen krijgen.

Vragen van de fractie VVD

Is de Minister van Justitie bereid om het verjaringstermijn van seksueel misbruik bij kinderen af te schaffen?

De verjaringstermijn van seksueel misbruik bedraagt – afhankelijk van de daarvan – 20 of 12 jaar. Verjaringstermijnen beginnen als regel een dag na het (begaan van het) misdrijf te lopen. De verjaringstermijn van seksueel misbruik waarvan een persoon onder de 18 jaar het slachtoffer is, begint te lopen vanaf de dag waarop deze persoon 18 jaar wordt. Als gevolg van de regeling inzake de stuiting van de verjaring is de verjaringstermijn maximaal tweemaal de voor het misdrijf geldende verjaringstermijn. Bij seksueel misbruik betekent e.e.a. dat er een maximale verjaringstermijn van 40 respectievelijk 24 jaar geldt. Deze termijn loopt bij een slachtoffer onder de 18 jaar bovendien vanaf de dag waarop deze persoon 18 jaar wordt. De regeling van de verjaring is met ingang van 1 januari 2006 herzien door inwerkingtreding van een initiatiefwet-Dittrich/Van Haersma Buma. Toen is de principiële keuze gemaakt dat alleen de verjaring van misdrijven waarop mede levenslange gevangenisstraf is gesteld, met ingang van die datum is opgeheven. De verjaringstermijn van misdrijven waarop een maximale gevangenisstraf is gesteld van meer dan 10 jaar, is met ingang van die datum verhoogd van 15 naar 20 jaar.

Ik ben van mening dat het, zo kort na de aanpassing van de wet, niet wenselijk is om de wet zodanig aan te passen dat de verjaring voor seksueel misbruik wordt afgeschaft. Ik deel daarmee de conclusie van mijn ambtsvoorganger in zijn brief van 8 november 2005 (Kamerstukken II 2005/06, 28 495, nr. 13) Immers, gelet op de de facto lange duur van de verjaringstermijn voor zeer ernstige misdrijven, kan strafvervolging steeds tijdig worden ingesteld.

Hoe staat de Minister van Justitie tegenover het doorberekenen van proceskosten (i.c. alle kosten die gemaakt worden door OM/ZM) aan recidiverende daders?

Doel van het strafproces is om een voor tenuitvoerlegging vatbare rechterlijke beslissing te krijgen over het opleggen van een sanctie aan degene die een strafbaar feit heeft begaan, gelet op de daaraan verbonden strafdoeleinden. Op grond van het EVRM moeten daarbij bepaalde eisen voor een eerlijke procedure in acht worden genomen. Het procesrisico ligt daarbij – anders dan in het civiele of administratieve recht – primair bij de Staat die oplegging van de sanctie verlangt. Tegen deze achtergrond kan van de veroordeelde die niet behoeft mee te werken aan zijn eigen veroordeling, geen financiële vergoeding worden geëist. De feitelijke proceskosten (inclusief die van rechtsbijstand en tolken) en de daarvoor te maken invorderingskosten staan in geen redelijke verhouding tot de vermogenspositie van de gemiddelde gedetineerde en de opbrengst van verhaal zou zeer gering zijn.

De VVD vraag de Staatssecretaris van Justitie om een reactie op het actiepunt van Kamp om instroom van kansarme (niet-Westerse) immigranten te bespreken.

Naar aanleiding van het actiepunt uit het Actieplan van het lid Kamp over het verder en blijvend terugdringen van de instroom van kansarme huwelijksimmigranten, wijs ik er op dat het beleid betreffende de toelating in het kader van gezinsvorming in 2004 is aangescherpt. De minimumleeftijd is verhoogd naar 21 jaar en de inkomenseis van 120% van het minimumloon is destijds ingevoerd. In 2006 en 2007 is regelgeving op het gebied van inburgering in werking getreden, respectievelijk de Wet inburgering buitenland en de Wet inburgering. De voorwaarden voor toelating in het kader van gezinsvorming zijn duidelijk en stevig, waarbij de nodige inspanningen worden gevergd van zowel de in Nederland verblijvende partner – de referent- als van degene van wie de overkomst wordt gevraagd. Het gaat om inspanningen die zien op financiële vereisten, maar ook inspanningen in termen van kennis en vaardigheden gericht op de Nederlandse samenleving.

De voorstellen zoals genoemd in het Actieplan met betrekking tot het verhogen van de leeftijdseis naar 24 jaar, het verlengen van de termijn voor het verlenen van een zelfstandige verblijfsvergunning tot 7 jaar en het eenmalig verstrekken van een verblijfsvergunning voor gezinsvorming, acht ik niet wenselijk en gelet op Europese regelgeving zoals de richtlijn gezinshereniging en het bepaalde in artikel 8 EVRM, niet mogelijk.

Wil de Minister van Justitie zich teweerstellen tegen ultraorthodoxe (etc) organisaties die de integratie tegenwerken en juist de eigen identiteit (anders dan Nederlandse) versterken. Kan de Minister van Justitie aangeven of het mogelijk is georganiseerd teweerstellen tegen integratie strafbaar te stellen?

Tegen laakbare uitingen kan al worden opgetreden: ik verwijs naar bestaande delictsomschrijvingen als opruiing, haatzaaien en het oproepen tot deelneming aan de jihad. Ook het deelnemen aan een criminele organisatie, al dan niet met terroristisch oogmerk, is al strafbaar gesteld.

Afzonderlijke strafbaarstelling van niet duidelijk te bepalen gedrag lijkt mij niet goed uitvoerbaar. Het zal immers vrijwel onmogelijk zijn te differentiëren tussen het gemotiveerd bezwaar maken tegen beleid zoals in verschillende al dan niet politieke of maatschappelijke groeperingen wordt gepropageerd en het verzet tegen integratie voor zover dat niet onder bestaande strafbaarstellingen kan worden gebracht.

Vragen van de fractie PvdA

Kan de Staatssecretaris van Justitie de stand van zaken weergeven van de motie Wolfsen inzake schorsingsmogelijkheden op tuchtrechtelijke basis van notarissen en advocaten c.s van 27 juni 2007?

Een conceptwetsvoorstel is ter consultatie voorgelegd aan de Nederlandse Orde van Advocaten, de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie en de tuchtcolleges. Het commentaar is inmiddels ontvangen. Ik streef ernaar het wetsvoorstel nog voor het eind van het jaar aan de Raad van State voor te leggen.

Kan de Minister van Justitie een reactie geven op het voorbeeld uit Amsterdam waar jongeren met een bijstandsvoorziening op voorhand verdacht zijn wanneer ze met dure en luxe goederen op straat zijn?

De inmiddels alom bekende «Cabrio-methode» in Amsterdam-Amstelland, waarin op grond van het witwasartikel uit het Wetboek van Strafrecht (artikel 420bis) onder andere auto’s worden afgenomen zonder dat het gronddelict bewezen wordt, lijkt een effectief instrument. Ik ben er voorstander van dat dit instrument breder, d.w.z. zo mogelijk landelijk, wordt ingezet. Deze opsporingsmethode vormt namelijk een goede aanvulling in die gevallen waarin de aanwezigheid van vermogen niet verklaard kan worden uit zichtbare verschijningsvormen van criminaliteit.

Er kan derhalve voor gemeenten aanleiding zijn te bezien of een nader onderzoek naar de vermogenssituatie van de cliënt nodig is. De Wet werk en inkomen staat dat ook toe.

Vraag van de fractie VVD

De VVD is van mening dat er ten aanzien van de rechtsbijstand voor Nederlandse slachtoffers in het buitenland geen goed beleid is. Kan de Minister van Justitie hier een reactie op geven?

Artikel 12 van de Wet op de rechtsbijstand beperkt het recht op gefinancierde rechtsbijstand tot «in de Nederlandse rechtssfeer liggende rechtsbelangen». Het begrip Nederlandse rechtssfeer bakent de Nederlandse verplichting om in rechtsbijstand te voorzien af ten opzichte van de verplichtingen waarin andere in het concrete geval meer aangewezen landen behoren te voorzien.

Dit doet zich bijvoorbeeld voor indien de Franse overheid een strafvervolging instelt tegen een in Frankrijk verblijvende Nederlander die aldaar een strafbaar feit heeft begaan.

Ingeval het bijvoorbeeld gaat om een zaak vergelijkbaar als hier de Terwee zaken (voeging in het strafproces met een vordering) kan men als slachtoffer in beginsel in aanmerking komen voor rechtsbijstand door een advocaat op basis van een adviestoevoeging. Wel geldt dat als het betrokken land zelf al voorziet in een stelsel van rechtsbijstand, de rechtzoekende een beroep dient te doen op die voorziening. Overigens is voor slachtoffers van geweldsmisdrijven in de EU Richtlijn 2004/80/EG betreffende de schadeloosstelling van slachtoffers van misdrijven, van toepassing. Deze regelt dat Nederlanders binnen de EU bij het indienen van een claim worden ondersteund door het Schadefonds Geweldsmisdrijven.

Vragen van de fractie PvdA

Bij AO mei jl. Cie. Hammerstein heeft de Minister van Justitie inventarisatie toegezegd van bestaande problemen (inzicht verschaffen in de termijnen van behandeling klachten tegen notarissen) en mogelijke oplossingen. Kan de Secretaris van Justitie uiterlijk morgen hierop een reactie geven?

Het rapport «Omvang wettelijk niet-hiërarchisch tuchtrecht 2001–2006» heb ik heden aan de Kamer doen toekomen. Op de inhoud van het rapport zal ik ingaan bij de behandeling van het kabinetsstandpunt met betrekking tot het rapport van de Commissie Huls.

Kan de Minister van Justitie aangeven wanneer de 1-F notitie verwacht kan worden?

U kunt de notitie over artikel 1F vóór 1 februari 2008 tegemoet zien.

1. PvdA heeft voorgesteld dat veel moet worden ingezet op participatie en resocialisatie van gedetineerden. Kan de Staatssecretaris hierop een reactie geven?

2. Wil de SvJ gedetineerden niet op vrijdag op straat zetten? (dwz voor vrijlating gedetineerden moet de positie rondom inkomen, zorg en huisvesting en het liefste werk worden geregeld).

De PvdA heeft bij monde van de heer Heerts voorgesteld dat veel moet worden ingezet op participatie en resocialisatie van gedetineerden.

Met mijn aanpak voor de modernisering van het gevangeniswezen, waarover ik Uw Kamer afgelopen maandag heb geïnformeerd, geef ik concreet vorm aan het versterken van de resocialisatie en participatie van gedetineerden.

Juist de inspanningen gericht op resocialisatie krijgen al in 2008 heel concreet gestalte. Vanaf begin 2008 zullen het gevangeniswezen en de reclasseringsorganisaties de samenwerking op landelijke schaal vormgeven volgens het samenwerkingsmodel dat in het kader van het programma Terugdringen Recidive is ontworpen. Medio 2008 zal er voor elke veroordeelde gedetineerde met een straf of strafrestant van vier maanden of meer een reïntegratietraject beschikbaar zijn. Gevangeniswezen en reclasseringsorganisaties trekken daarbij samen op en werken op dezelfde wijze aan de resocialisatie. Met bijvoorbeeld het trainen van cognitieve vaardigheden, budgetteringscursussen en arbeidstoeleidingstrajecten. De komende jaren worden alle bestaande trainingen vervangen door erkende gedragsinterventies die aansluiten op het persoonlijke profiel en de risicofactoren van de gedetineerden.

De komende tijd wordt ook geïnvesteerd in de aansluiting op nazorg voor alle ex-gedetineerden. Voor maatschappelijke participatie van ex-gedetineerden is sluitende nazorg een eerste voorwaarde. Doel is dat eind 2008 voorafgaand aan het ontslag voor iedere gedetineerde overdracht van informatie over identiteitsdocumenten, inkomen, huisvesting en zorg aan de gemeente plaatsvindt. Op basis van het dit jaar gesloten Bestuursakkoord met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten streeft het Kabinet ernaar afspraken te maken met alle Nederlandse gemeenten over de te verrichten taken op het gebied van nazorg met betrekking tot ex-gedetineerden. Begin 2008 informeer ik uw Kamer nog nader over mijn plannen om samen met gemeenten de aansluiting op de nazorg voor gedetineerden te verbeteren, waarbij nadrukkelijk gekeken wordt naar mogelijkheden om deze trajecten al tijdens detentie te laten beginnen.

Maar ook het verbeteren van de aansluiting op de zorg heeft mijn aandacht. Want voor de resocialisatie en participatie van het toenemend aantal gedetineerden met psychiatrische en verslavingsproblematiek is meer nodig dan het standaardaanbod. Ik onderken met mijn moderniseringsagenda voor het gevangeniswezen dat juist voor deze groep meer zorg tijdens detentie nodig is én daarna. Het gevangeniswezen gaat extra zorgplaatsen realiseren en de bestaande forensische zorg wordt in een beperkt aantal gespecialiseerde inrichtingen aangeboden. Hierdoor is beter in te spelen op de zorgvraag van gedetineerden. Ook moet de doorstroming naar zowel de GGz als de tbs-klinieken hierdoor verbeteren. Er wordt extra geïnvesteerd in de aanpak van de grote groep verslaafden die in aanraking komt met justitie.

Ook vroeg de PvdA niet op vrijdag onvoorbereid op straat te zetten. Volgens mij is de voorbereiding essentieel en niet de dag van invrijheidstelling. Het is inmiddels praktijk dat alle gedetineerden worden gescreend op de volgende vier gebieden: inkomen, huisvesting, werk en zorg. Op moment van ontslag is de gemeente geïnformeerd over wat er nodig en reeds gedaan is op deze vier gebieden en opdat de gemeente het vanaf invrijheidstelling over kan nemen. Onvoorziene invrijheidstelling daargelaten, bijvoorbeeld bij vrijspraak of beëindiging van voorlopige hechtenis. De samenwerking met de gemeenten wordt in de nabije toekomst geïntensiveerd waardoor de opvang van gedetineerden na detentie nog beter geregeld kan worden.

Daarnaast is er ook een juridische belemmering om gedetineerden niet op vrijdag vrij te laten. Het aantal dagen dat een gedetineerde vastzit wordt door de rechter bepaald. Hier kunnen niet zomaar dagen vanaf gehaald worden, laat staan worden bijgedaan. Daarnaast staat vast dat gedetineerde binnen 3,5 uur bij een onmiddelijke invrijheidstelling in vrijheid gesteld moeten worden.

Kan de Staatssecretaris van Justitie prioriteit stellen aan fraudecontrole bij migratie en asiel, vanwege het gegeven dat bij de IND veel informatie ontbreekt, zaken niet worden geregistreerd en databestanden zijn vervuild.

Na het rapport van de Algemene Rekenkamer in 2005 heeft de IND een methode opgesteld voor het ontwikkelen en beheren van risicoprofielen en risico-indicatoren. Daarnaast is in het kader van de Vernieuwing van de IND een blauwdruk gemaakt voor de informatie-uitwisseling en samenwerking binnen de IND en in de keten.

In zowel het Vernieuwingsprogramma «IND bij de Tijd» als bij de ontwikkeling van het Modern Migratiebeleid worden verschillende maatregelen meegenomen die tot een gerichter onderzoek naar en aanpak van fraude moeten leiden.

Een aantal acties is inmiddels al door de IND in gang gezet. Ik noem:

1. De samenwerking met de vreemdelingenpolitie is op operationeel en tactisch niveau versterkt. Er zijn werkafspraken gemaakt die zijn neergelegd in samenwerkingsovereenkomsten.

2. De IND heeft in 2007 een pilot opgezet met de gemeente Amsterdam. De pilot richt zich op vreemdelingen die in het bezit zijn van een vergunning en mogelijk niet meer in Nederland wonen. Na ontvangst van een signaal van de gemeente beziet de IND of de vergunning kan worden ingetrokken.

3. De IND kan elektronisch toetsen of een vreemdeling voorkomt in de politieregisters, waardoor het tegengaan van de immigratie van criminele vreemdelingen wordt vergemakkelijkt.

4. Er zijn samenwerkingsovereenkomsten opgesteld met de arbeidsinspectie en de SIOD. De arbeidsinspectie draagt actief bij aan de handhaving van de kennismigrantenregeling.

5. Er zijn fraude- en risicoprofielen ontwikkeld.

6. Het aantal immigratieliasons (ILO’S) is uitgebreid.

Al eerder zijn zogeheten M-50 loketten ingericht, waar reguliere aanvragen van MVV-plichtige vreemdelingen die – desalniettemin – niet beschikken over een MVV waar mogelijk direct worden afgedaan.

Voor de realisatie van de doelstellingen van het Vernieuwingsprogramma van de IND (flexibiliteit, effectiviteit en efficiëntie, maar óók voorkomen en bestrijding van fraude) is tevens een ingrijpende vernieuwing van de informatievoorziening noodzakelijk. Dat betekent dat de primaire informatiesystemen van de IND zullen worden vervangen. Dat gebeurt in het Project Informatievoorziening. Het project maakt deel uit van het vernieuwingsprogramma IND bij de Tijd.

Kan de Staatssecretaris aangeven of er besparingen mogelijk zijn bij de pardon regeling door mensen zo snel mogelijk aan het werk te laten gaan?

De Regeling eigen bijdrage asielzoekers (REBA) werkt nu belemmerend, want statushouders in COA houden maximaal € 131,60 over, daarmee is werken niet lonend.

Kan de Staatssecretaris van Justitie de praktische belemmeringen wegnemen en bemiddeling naar werk bevorderen?

De heer Spekman heeft melding gemaakt van belemmeringen voor statushouders om in de Nederlandse samenleving te gaan participeren.

Daarbij is hij van mening dat de kosten van de regeling kunnen worden beperkt door de arbeidsparticipatie van statushouders in de opvang te verbeteren. De Regeling eigen bijdrage asielzoekers (REBA) zou hierbij echter belemmerend werken, omdat de werkende statushouder slechts een beperkt bedrag mag behouden. De stellingen van dhr. Spekman over de werking van de REBA deel ik echter niet. De REBA bepaalt dat de statushouder die via de Rva rijksverstrekkingen krijgt, én inkomen of vermogen verwerft, een vergoeding verschuldigd is voor het verblijf in de opvang. De systematiek van de REBA is daarbij dat de statushouder een bepaald deel van zijn loon mag houden, van een deel van zijn loon zijn leefgeld terugbetaalt en tenslotte een huurvergoeding betaalt.

Ik noem u twee voorbeelden om de werking van de Reba zichtbaar te maken: een statushouder die het volledige maandelijkse minimumloon ter hoogte van € 1273 per maand verdiend mag, als hij alleenstaand is, van dit bedrag € 849 houden. Een statushouder met een gezin houdt in dit voorbeeld minimaal € 311 over. Dit bedrag is lager omdat hij ook de leefgelden van het gezin moet terugbetalen en voor het hele gezin een huurbijdrage is verschuldigd.

De regeling bevat geen bepaling die stelt dat de werkende statushouder maximaal € 131,60 van zijn inkomsten mag behouden. De tijd voor de beantwoording was te kort om een volledig beeld te krijgen van de toepassing in de praktijk. Daar zal ik later op terugkomen.

De overige voorbeelden van praktische belemmeringen die door de heer Spekman zijn benoemd zal ik nader bekijken. Waarbij relevant is dat, voor zover het arbeidsbemiddeling en integratie betreft, het de verantwoordelijkheid van de bewindslieden van SZW en WWI betreft.

Vragen van de fractie PVV

Kan de Minister van Justitie aangeven hoe het staat met de uitvoering van de motie over de kosten van detentie die verhaald worden op criminelen? Kan de Minister van Justitie aangeven wanner de toegezegde brief met nadere uitwerking verwacht kan worden?

De heer De Roon vraagt waar de toegezegde reactie van het kabinet blijft op de motie inzake het verhalen van de kosten van detentie op gedetineerden. Het opstellen van een reactie vereist interdepartementaal overleg. Ik streef ernaar om uw Kamer voor het einde van het jaar de reactie te doen toekomen.

Is de Minister van Justitie bereid een wettelijke basis te scheppen om veroordeelde criminelen, met naam en adres, op internet te zetten?

In het kader van opsporing kan het tot een verantwoorde taakuitoefening behoren om op beperkte schaal foto’s van plegers van bepaalde strafbare feiten als het seksueel misbruik van kinderen te verspreiden. Een voorwaarde daarbij is evenwel dat dit gericht gebeurt en een zinvol doel dient. De wettelijke grenzen bij het verspreiden en openbaren van foto’s van plegers van strafbare feiten, zoals onder meer verwoord in de artikelen 14 tot en met 19 van de Wet politieregisters, dienen daarbij in acht te worden genomen. Ook de Aanwijzingen van het Openbaar Ministerie terzake zijn van belang.

Voor een verregaand gebruik ontbreekt op dit moment een wettelijke basis. De nieuwe Wet politiegegevens zal in de artikelen 18 en 19 echter wel ruimere mogelijkheden bieden tot verstrekking politiegegevens aan derden, zowel op structurele basis voor alle politieregio’s als in bijzondere gevallen, waarin de minister van Justitie en de minister van BZK toestemming kunnen geven tot verstrekken van door hen te omschrijven gegevens met het oog op een zwaarwegend algemeen belang. Ook zal er dan een wettelijke basis zijn om ter voorkoming van strafbare feiten gegevens te verstrekken. Ik wil benadrukken dat wat mij betreft openbaarmaking en verspreiding van gegevens van plegers van strafbare feiten een uitzondering blijft. Steeds weer dient een belangenafweging plaats te vinden, waarbij rekening gehouden moet worden met de omstandigheden van het geval.

Kan de Staatssecretaris van Justitie aangeven of de termijn waarop gezins-migranten een zelfstandige verblijfstatus kunnen krijgen verhoogd kan worden naar 10 jaar? Wil de Staatssecretaris van Justitie de hoeveelheid partners die men kan laten overkomen beperken.

Het verlengen van de termijn voor het verlenen van een zelfstandige verblijfsvergunning van 5 naar 10 jaar is in strijd met Europese regelgeving, waaronder de richtlijn gezinshereniging. Ook vanuit het oogpunt van de emancipatie van vrouwen is het niet wenselijk de termijn te verlengen.

Belangrijk uitgangspunt van het toelatingsbeleid in het kader van gezinsvorming is dat één partner naar Nederland mag komen indien aan de voorwaarden wordt voldaan. Slechts indien het huwelijk of de relatie is verbroken en inmiddels een zelfstandig verblijfsrecht is verkregen mag, indien aan de voorwaarden wordt voldaan, een nieuwe partner naar Nederland komen.

Voor zover wordt gedoeld op het beperken van de mogelijkheid om een relatie te verbreken en later opnieuw een relatie aan te gaan met een partner die in het buitenland verblijft, merk ik op dat het niet aan de Nederlandse overheid is de partnerkeuze te belemmeren. Enige overheidsbemoeienis in dit kader is strijdig met internationale verplichtingen, zoals artikel 8 EVRM.

De echtheid en duurzaamheid van de relatie is uiteraard onderwerp van het onderzoek tot toelating.

Is de Staatssecretaris van Justitie bereid te onderzoeken of de in Nederland verblijvende Roemenen en Bulgaren over voldoende middelen beschikken, en zo niet, of zij volgens EU-regelgeving het land uit kunnen worden gezet? De PVV ziet graag rapportages over de resultaten hiervan tegemoet.

Deze vraag betreft niet criminele EU-burgers. In het gemeenschapsrecht is bepaald dat in de eerste periode van verblijf geen andere voorwaarden worden gesteld dan het bezit van een geldig paspoort of een geldige identiteitskaart.

Na 3 maanden bestaat er voor de EU-onderdaan in Nederland de verplichting zich in te schrijven in de vreemdelingenadministratie. Ingeschreven worden die EU-onderdanen die aan de voorwaarden voldoen. Indien de EU onderdaan langer dan drie maanden in een ander EU land wil verblijven kan dat indien wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn verbonden aan het verblijfsdoel. Dat betekent in ieder geval dat zij moeten beschikken over voldoende middelen van bestaan (voor zichzelf en eventuele gezinsleden) en een ziektekostenverzekering. Deze middelen zijn in elk geval voldoende als ze tenminste het niveau van de bijstand voor de betreffende categorie bedragen.

Dus ook voor economisch niet-actieven geldt dat zij over toereikende bestaansmiddelen moeten beschikken om te voorkomen dat zij tijdens hun verblijf ten laste komen van de publieke middelen. Op het moment dat een EU-onderdaan niet beschikt over voldoende middelen van bestaan, kan in beginsel het verblijfsrecht worden ingetrokken en kan deze in principe worden uitgezet.

Het is niet de eerste prioriteit om actief uitzettingsbeleid te voeren met betrekking tot EU-onderdanen die niet beschikken over voldoende middelen van bestaan. Eerste aandacht gaat uit naar die EU-onderdanen die in aanraking komen met het strafrecht.

De PVV vraagt de Staatssecretaris van Justitie om aandacht voor het gemeenschapsrecht en vraagt in dit kader naar hoeveel niet-westerse allochtonen via de zogenoemde Europa-route naar Nederland zijn gekomen en een verblijfsvergunning hebben verkregen.

Het vrije verkeer van personen binnen de EU en het vervallen van binnengrenzen is een belangrijke verwordenheid van het Europese integratieproces. EU-onderdanen die in Nederland een verzoek om gezinshereniging indienen, maken als gemeenschapsonderdaan gebruik van de aanmerkelijk soepeler eisen die Nederland stelt ten aanzien van (huwelijks)partners, met name waar het gezinsvorming betreft, van Nederlanders. Op basis van het vrij verkeer van personen kan de gezinsband die in één lidstaat van de EU bestaat en waaraan rechten worden ontleend, in beginsel niet worden verbroken doordat de Europese onderdaan zich verplaatst naar een andere EU-lidstaat.

Het gezin dat in een andere EU-lidstaat is gevormd, kan zich naar Nederland verplaatsen en hoeft daarbij slechts aan beperkte eisen te voldoen zoals aantonen gezinsband, afwezigheid gevaar openbare orde en een beperkte inkomenseis. Het mvv-vereiste en het inburgeringsvereiste zijn niet van toepassing. Het vorenstaande is niet in strijd met nationaal of gemeenschapsrecht. Indien aan de voorwaarden wordt voldaan, is er evenmin sprake van misbruik.

Er zijn geen cijfers beschikbaar over de vraag hoeveel niet-westerse migranten op deze wijze verblijf in Nederland hebben gekregen. Tijdens de informele JBZ Raad te Wenen (12–14 januari 2006) heeft de toenmalige minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie gesproken met haar Belgische couterpart over het «oneigenlijk gebruik van gemeenschapsrecht». Er worden door beide zijden gegevens in kaart gebracht teneinde meer inzicht te verschaffen in de aard en omvang van deze problematiek. Voorts wordt samengewerkt tussen de verschillende diensten zoals politie, immigratiedienst en parketten, teneinde fraude op te sporen en te bestrijden.

De PVV vraagt om informatie inzake de zaak betreffende een Irakees die eermoord heeft gepleegd en die nooit in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning en tot op heden niet is uitgezet.

Thans worden de feiten in deze zaak op een rij gezet. Ik verwacht uw Kamer binnen enkele weken vertrouwelijk nader te kunnen informeren.

Vraag van de fractie ChristenUnie

Is de staatssecretaris van Justitie van plan de zgn. voornemenprocedure te heroverwegen? Is het niet zo dat de paar uur die er nu staat voor het reageren op een voornemens te kort is en daarmee de zorgvuldigheid van de procedure eronder lijdt?

De afgelopen maanden zijn op grond van het Coalitieakkoord en de afspraken in het Bestuursakkoord met de VNG, een groot aantal maatschappelijke organisaties en de VNG geconsulteerd over verbeteringen van het asielbeleid. Zoals bekend is in het coalitieakkoord aangegeven dat de toelatingsprocedure van de Vreemdelingenwet 2000 wordt verbeterd en versneld en dat daarbij in het bijzonder de regeling van de 48-uursprocedure wordt verbeterd. Ook is in dat akkoord een studie over het zoveel mogelijk beperken van herhaalde asielaanvragen opgenomen.

Deze hoofdlijnen worden thans uitgewerkt. Naar verwachting zal dat in januari 2008 uitmonden in een brief aan de Tweede Kamer over voorgenomen beleidswijzigingen in het asielbeleid.

Vraag van de fractie PVV

Kan de Staatssecretaris van Justitie een reactie geven op het voorstel van de PVV om te regelen dat migranten die machtiging tot voorlopig verblijf plichtig zijn en geen machtiging tot voorlopig verblijf bezitten, direct zijn terug te sturen naar het land van herkomst.

De heer Fritsma lijkt te veronderstellen dat het eenvoudig zou zijn om vrijstelling te krijgen van het MVV-vereiste. Dat is niet het geval. In de Vreemdelingencirculaire zijn vrijstellingen neergelegd. Het kan hier bijvoorbeeld vreemdelingen betreffen wiens gezondheidstoestand het niet toestaat om te reizen, het kan vreemdelingen betreffen die slachtoffer of getuigenaangever zijn van vrouwenhandel maar het kan ook om vreemdelingen gaan die voor het bereiken van het negentiende levensjaar vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf in Nederland hebben gehad. Kortom, wanneer je de gronden voor vrijstelling in ogenschouw neemt dan komen de getallen die door de heer Fritsma worden genoemd in een heel ander daglicht te staan.

Bovendien geldt voor mvv plichtige vreemdelingen die een aanvraag om een verblijfsvergunning willen doen zonder dat zij een mvv hebben, vanaf 1 december 2006 dat zij hun aanvraag rechtstreeks moeten indienen bij de loketten van de IND in Hoofddorp of Rijswijk.

De IND wil daarmee voorkomen dat mensen oneigenlijk gebruik of misbruik maken van de reguliere aanvraagprocedure. Als blijkt dat iemand ten onrechte een beroep doet op vrijstelling van het mvv-vereiste, wordt – als dat kan – direct een negatieve beslissing uitgereikt. Het kan daarbij voorkomen dat iemand wordt overgedragen aan de Vreemdelingenpolitie. De Vreemdelingenpolitie kan – als daar aanleiding toe is – iemand in bewaring stellen om uitzetting naar het land van herkomst voor te bereiden.

Vragen van de fractie ChristenUnie

De ChristenUnie vraagt de Staatssecretaris van Justitie om de opbrengsten van arbeid in detentie niet alleen op de kosten van detentie te zien, maar ook op een schuldenvrije start van de gedetineerde.

De CU-fractie zou graag willen dat arbeid tijdens detentie de mogelijkheid biedt van een schuldenvrije start. Zoals ik ook in het antwoord op de desbetreffende vraag van de SP-fractie heb aangegeven, is arbeid op dit moment een dure dagbestedingactiviteit. Het voorstel voor een aanzienlijk hogere beloning zou arbeid nog duurder maken. Gelet op de financiële taakstelling van de DJI dienen de kosten van arbeid in detentie te worden teruggebracht.

Ik ben het echter wel met de CU-fractie eens dat als iemand met een grote schuldenlast terugkomt in de maatschappij, de kans op recidive groter is. Op dit moment loopt er een onderzoek naar de omvang van de problematiek bij gedetineerden, waarin onder meer gekeken wordt naar problematische schulden. Ik verwacht de uitkomsten van dit onderzoek in de eerste maanden van 2008.

Op verschillende manieren wordt eraan gewerkt om de schuldenproblematiek van gedetineerden te beperken. Bij de screening van de gedetineerde wordt door de MMD’er nagegaan of er sprake is van schulden. Is dat het geval, dan neemt de MMD’er contact op met de gemeentelijke contactpersoon om te bespreken wat voor betrokkene de beste aanpak is. Daarnaast kan de MMD’er tijdens detentie al voorbereidende werkzaamheden verrichten. Voorzover van toepassing start het schuldhulptraject na detentie, waarbij het voortouw ligt bij de gemeente.

Ik ben verheugd dat onlangs een convenant is afgesloten tussen het CJIB en de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK). Hierdoor is het mogelijk geworden dat de termijn waarbinnen een (strafrechtelijke) schuld moet worden afbetaald, is verruimd tot 63 – 71 maanden. Vóór het convenant was dit maximaal 27 maanden.

Ten slotte kan ik melden dat mijn departement in gesprek is met de G4, het OM en het CJIB om te zoeken naar wegen om, zonder inbreuk te doen op het rechtssysteem, te voorkomen dat door het opleggen van boetes de schuldenproblematiek verder wordt vergroot.

Wil de Staatssecretaris van Justitie concreter worden ten aanzien van wat, hoe en wanneer een en ander gerealiseerd wordt en welke programma’s binnen de IND zijn gesteld?

Het Vernieuwingsprogramma «IND bij de Tijd» is gestart in 2006 en heeft een doorlooptijd van drie jaar. Het programma is primair gericht op het verbeteren van de dienstverlening aan de klant. Bovendien is sprake van volledige vervanging van het gehele informatiesysteem dat dateert van 1994. De betere technische mogelijkheden moeten het mogelijk maken toelatingsvoorwaarden geautomatiseerd en doorlopend te verifiëren bij andere overheidsorganisaties. Door gebruik te maken van risicoprofielen op binnenkomend berichtenverkeer, elektronische dossiers, (trend) analysesystemen en steekproeven, kan gerichter onderzoek plaatsvinden naar eventuele fraude, terrorisme, mensensmokkel en -handel en andere criminele activiteiten. Binnen het programma lopen een aantal verbeterprojecten die zijn gericht op het bijstellen van werkprocessen en dienstverlening. Het gros van de verbeterprojecten is eind 2007 afgerond.

Het Vernieuwingsprogramma «IND bij de Tijd» begint haar vruchten af te werpen:

– Eind 2007 zal de IND de loketfunctie volledig hebben overgenomen van de gemeenten.

– Er is een nieuwe werkwijze ontwikkeld voor studenten in samenwerking met universiteiten met als gevolg een terugloop in de doorlooptijden van de behandeling van deze verblijfsaanvragen.

Wil de Minister van Justitie een nadere (ook) juridische analyse doen van de huidige regelgeving rond het prostitutie vraagstuk? Hierbij moet aandacht worden besteed aan de uitwerking van art. 11 Grondwet (onaantastbaarheid van het lichaam). Kunt u het verband van dat artikel een prostitutieovereenkomst aanmerken als een gewone arbeidsovereenkomst. Zijn regels uit het verbintenissenrecht van toepassing in de prostitutie en kan dit onderwerp worden betrokken bij het onderzoek naar strafbaarstelling van prostituanten?

In de brief aan de Kamer van 6 november 2007 inzake Veiligheid begint bij voorkomen is, nader ingegaan op de maatregelen van het kabinet om de prostitutiesector krachtig aan te pakken. De beoogde kaderwet vergunningen prostitutie zal mede strekken ter versterking van de positie van de prostituee. Daarbij zullen ook de arbeidsomstandigheden van de prostituee worden betrokken.

De fractie van de Christen Unie is in dit verband ingegaan op de arbeidsrechtelijke aspecten van het beroep van prostituee. Allereerst zou ik in dit verband kort willen verwijzen naar het onderzoek van het Hugo Sinzheimer Instituut over arbeidsrecht voor prostituees (Zuidema, R., M.C.M. Aerts, K. Boonstra, Arbeidsrecht voor prostituees? De (on)mogelijkheid van toepassing van het arbeidsrecht op arbeidsverhoudingen in de prostitutiebranche, Amsterdam: Hugo Sinzheimer Instituut, Universiteit van Amsterdam, 2006). Hierin worden negen uitspraken van lagere rechters aangehaald waarin de rechter heeft besloten dat de aard van het prostitutiewerk zich niet verzet tegen loondienst. Artikel 11 Grondwet staat dus volgens de lagere rechter een privaatrechtelijke dienstbetrekking niet in de weg. Dit impliceert dat door de exploitant instructies ex. artikel 7:660 BW gegeven mogen worden. De instructiebevoegdheid is echter zeker niet onbeperkt. Seksuele dienstverlening raakt rechtstreeks aan de met seksualiteit verband houdende lichamelijke en geestelijke integriteit. Deze wordt beschermd door artikel 11 van de Grondwet. Het recht op lichamelijke en geestelijke integriteit van de prostituee dient verzekerd te zijn. De vrijwilligheid van de dienstverlening moet dus vaststaan. Seksuele dienstverlening heeft daarom een zeer persoonlijk karakter. Dit karakter heeft zowel betrekking op de relatie exploitant en prostituee als op de relatie tussen prostituant en prostituee. Met betrekking tot de relatie exploitant en prostituee is te melden dat de ministeries van Financiën en SZW hun regelgeving inzake dienstbetrekkingen zullen aanscherpen om meer duidelijkheid te creëren in de arbeidsverhoudingen. Een aankondiging in deze zin is ook opgenomen in de eerdergenoemde brief over Veiligheid begint bij Voorkomen. Daarnaast worden bij het onderzoek naar de mogelijkheden om de klant persoonlijk strafrechtelijk aansprakelijk te stellen, wanneer deze gebruik maakt van de diensten van een illegale prostituee of een slachtoffer van mensenhandel, de arbeidsomstandigheden van de prostituee mede in ogenschouw genomen.

Vraag van de fractie PVV

Wil de Minister van Justitie nagaan of het mogelijk is geldstromen die vanuit onvrije ondemocratische landen partijen en culturele instellingen in Nederland ondersteunen en ondermijnend gedachtegoed een platform geven, tegen te gaan.

Het verbieden van geldstromen vanuit het buitenland naar Nederlandse organisaties is alleen mogelijk als sprake is van financiering van strafbare feiten of van financiering van organisaties die zijn geplaatst op de terrorismelijst van de Verenigde Naties of de Europese Unie. Een andere mogelijkheid om geldstromen tegen te gaan is de betrokken staten hierop aan te spreken. Dat is in het verleden gebeurd in geval van financiering vanuit Saoedi-Arabië van salafistische zendingsactiviteiten. Hierover is uw Kamer in 2004 geïnformeerd naar aanleiding van het rapport van de AIVD «Saoedische invloeden in Nederland. Verbanden tussen salafitische missie, radicaliseringsprocessen en islamitisch terrorisme (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 27 925, nr. 128).

Vragen van de fractie GroenLinks

Wil de Minister van Justitie onderzoek doen naar de ongelijkheid van financiële professionele grootmachten (effectenlease, woekerpolissen) die alles doen om «slachtoffers» geld afhandig te maken door «eindeloos» door te procederen en is de Minister van Justitie bereid onderzoek te doen naar een proefproces fonds om slachtoffers te hulp te schieten?

Juist in zaken waarin de grote professionele grootmachtenwaarop mevrouw Azough doelt procederen tegen particuliere «slachtoffers», biedt de Wet op de rechtsbijstand voldoende mogelijkheden voor minder draagkrachtigen om zich daartegen te verweren. Minder draagkrachtigen zijn meer dan anderen vatbaar voor op het eerste gezicht aantrekkelijke financiële aanbiedingen. Daarbij gaat het soms om aanbiedingen waarbij de financiële risico’s niet aanstonds duidelijk zijn. Indien deze risico’s leiden tot een juridisch geschil kunnen deze rechtzoekenden op basis van een toevoeging procederen. Indien er in eenzelfde type zaak meer gedupeerden zijn kan een collectieve actie worden gestart. Daarbij kan ook een belangenorganisatie zoals de consumentenbond namens alle of een groot deel van de gedupeerden in recht optreden. Ook kan in een dergelijk geval de Consumentenautoriteit aandacht voor de problematiek vragen.

Een laagdrempelige ingang voor de beslechting van (dreigende) conflicten van consumenten met financiële dienstverleners vormt het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening. In overleg met de betrokken financiële dienstverlener zoekt de aan dat instituut verbonden Ombudsman naar een oplossing (compensatie of reparatie van het product) ingeval er sprake is van gegronde klachten. Ingeval de verzekeraar het bemiddelingsresultaat niet accepteert, staat alsnog voor de rechtzoekende de weg open naar een geschillencommissie of rechter.

Aangezien gedupeerden voldoende mogelijkheden hebben om hun rechten geldend te maken, acht ik nader onderzoek niet nodig.

Kan de Staatssecretaris van Justitie een reactie geven op dat binnen twee dagen na vrijlating een gesprek tussen reclasseringsmedewerker en veroordeelde gevoerd moet zijn geweest?

In reactie op de vraag van de fractie van Groen Links kan ik u aangeven dat het streven erop is gericht het reclasseringstoezicht zo snel mogelijk te starten. De justitiabelen hebben dan minder mogelijkheid om terug te vallen in recidive en zijn in deze fase het meest gemotiveerd. In het kader van de modernisering van het reclasseringstoezicht heeft een snelle start van het toezicht bijzondere aandacht. Dit zal worden bereikt door een meer actieve benadering van reclasseringscliënten en tijdige uitwisseling van gegevens met de ketenpartners. Bovendien wordt met instelling van de reclasseringsbalies op 1 januari 2007 een justitiabele direct toegewezen aan een vaste reclasseringsbegeleider en kan een toezicht spoedig worden gestart. Om een snelle start en voortgang van de uitvoering van de reclasseringstoezichten beter te bewaken heb ik opdracht gegeven om de opdrachten voor toezicht met ingang van 1 januari 2008 gecentraliseerd te doen verlopen.

Blijft het mogelijk dat slachtoffers van mensenhandel een tijdelijke verblijfsvergunning krijgen?

Ja, de B9-regeling wordt in dit opzicht niet gewijzigd. Hierbij geldt dat een aangifte voldoende is om een verblijfsvergunning te verlenen voor de duur van de opsporing en de vervolging die naar aanleiding van de aangifte ter hand wordt genomen.

Daarnaast heb ik onlangs in een brief aan uw Kamer gemeld dat ik betere bescherming wil voor slachtoffers van mensenhandel. Slachtoffers van mensenhandel kunnen ook in aanmerking komen voor een verblijf op humanitaire gronden, ook als er geen aangifte is gedaan. Er moet dan wel sprake zijn van slachtofferschap en schrijnende omstandigheden in de ruime zin, waarbij dus niet enkel wordt beoordeeld of er een risico bestaat op represailles. Na drie jaar legaal verblijf op grond van de B9-regeling zal ik toetsen of er ook zonder een veroordeling van de dader kan worden overgegaan tot verlening van een zelfstandige verblijfsvergunning. Verder zullen alleenstaande minderjarige vreemdelingen die risico lopen om slachtoffer te worden van mensenhandel intensief worden begeleid in een besloten opvang.

Vragen van de fractie SGP

Kan de Minister van Justitie aangeven of de wet donorgegevens kunstmatige bevruchtingen goed geregeld is.? Een kind moet kunnen weten wie zijn ouders zijn.

Uitgangspunt van de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting is, dat het kind het recht heeft te weten wie zijn ouders zijn. De persoonsidentificerende gegevens van de donor worden aan het kind op zijn verzoek verstrekt als hij de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt en de donor ermee instemt. Als de donor er niet mee instemt, worden de gegevens alleen niet verstrekt als zwaarwegende belangen van de donor dit zouden vergen en deze opwegen tegen de belangen van het kind. Er moet dan dus een belangenafweging worden gemaakt die door de rechter kan worden getoetst.

Kan de minister van Justitie erop toezien dat de tegemoetkoming in de kosten bij adoptie niet wordt geschrapt?

Tijdens het wetgevingsoverleg over het belastingplan 2008 d.d. 12 november jl. heeft de Staatssecretaris van Financiën in antwoord op vragen van de SGP aangegeven het niet onlogisch te vinden dat de aftrek van adoptiekosten komt te vervallen. Het betreft een post die in 2009 wordt afgeschaft en in 2008 dus nog geldt. Dit geeft tijd voor een zorgvuldige afweging van belangen. Hiertoe heeft de Staatssecretaris van Financiën uitgesproken bereid te zijn hierover met mij te overleggen.

Kan de Minister van Justitie een reactie geven op het opnemen van internationale autoriteit in het Haagse Adoptie Verdrag. (i.v.m. misstanden binnen adoptie).

Het idee van een internationale autoriteit die de naleving van de uitgangspunten van het Haagse Adoptieverdrag controleert heeft mijn sympathie, maar is niet van de ene dag op de andere gerealiseerd en behoeft breed internationaal draagvlak. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 7 november jl. inzake adopties uit India, zet ik voor de korte termijn in op het intensiveren van de internationale contacten met buitenlandse autoriteiten.

Kan de Staatssecretaris van Justitie aangeven of het budget voor het vrijwilligerswerk binnen en buiten detentie structureel verhoogd is?

De verhoging van het budget voor vrijwilligerswerk met € 0,5 mln. inderdaad structureel is.

Kan de Minister van Justitie een termijn aangeven en de Tweede Kamer informeren over de voortang van het breed gedragen beleidskader DEMO?

De SGP vroeg naar een beleidskader DEMO. Er wordt gewerkt aan een breed gedragen aanpak van de nazorg voor (ex-)gedetineerden op basis van het dit jaar gesloten bestuursakkoord met de VNG. Deze aanpak zal mede gebaseerd worden op het lopende WODC-onderzoek naar de behoefte aan nazorg op de aandachtsgebieden identiteitsbewijs, huisvesting, inkomen/werk en zorg, dat de komende maanden beschikbaar komt. Daarbij zal niet alleen aandacht worden besteed aan de overdracht van informatie door het gevangeniswezen aan gemeenten en de inspanningen van de gemeenten na invrijheidstelling, maar ook aan welke gemeentelijke trajecten al tijdens detentie kunnen aanvangen of voorbereid worden en welke justitiële trajecten ook na afloop van de justitiële titel kunnen doorlopen. In dat verband komen ook de DEMO-voorzieningen in beeld. Naar verwachting kan ik de Kamer daarover in de eerste maanden van 2008 informeren.

De SGP vraagt aandacht voor de bescherming van jeugdigen tegen pornografisch materiaal. Zo zou de beschikbaarheid van pornografisch materiaal in bijvoorbeeld benzinestations moeten worden tegengegaan.

Het is strafbaar om pornografisch materiaal te verstrekken, aan te bieden of te vertonen aan een minderjarige van wie men weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat hij jonger dan 16 jaar is (artikel 240a Sr). Dit betekent dat benzinestations geen pornografisch materiaal mogen verstrekken bij een vermoeden dat de minderjarige onder de 16 jaar is.

Ook is het strafbaar gesteld om «op of aan een plaats voor het openbaar verkeer bestemd» pornografisch materiaal «ten toon te stellen» (art. 240 Sr). Ik kan op dit moment geen zekerheid geven over de vraag of een benzinestation als een «plaats voor het openbaar verkeer bestemd» kan worden gezien. Ik zal dit in overleg met het College van procureurs-generaal nader onderzoeken en de Tweede Kamer over de uitkomst van het onderzoek inlichten.

Wat is de reactie van de Minister van Justitie op de evaluatie van het rapport Prostitutie waaruit blijkt dat legalisering van prostitutie niets heeft opgeleverd.

Hoe bevordert de Minister van Justitie de uitstap mogelijkheid (programma facilitering) van prostituees?

De SGP-fractie heeft gevraagd om een reactie op de effecten van de legalisatie van prostitutie en op het voorstel tot herinvoering van het souteneursverbod. Om het kort maar krachtig te zeggen: de legalisatie heeft niet in alle opzichten gebracht wat er van verwacht werd. Dit leidt ertoe dat het kabinet met betrekking tot prostitutie scherpere kaders zal neerzetten, met robuustere controle en handhaving op deze kaders. Een scherpere inkadering en controle zijn echter niet voldoende, ook specifieke maatregelen om de positie van de prostituee te verbeteren zijn nodig. Een eerste (korte) aankondiging van deze maatregelen is te vinden in de brief over Veiligheid begint bij voorkomen. Of het verbod op souteneurschap weer moet worden ingevoerd is nog een punt van discussie. Dit onderwerp zal worden bezien in het bredere kader van de totstandkoming van de kaderwet vergunningen prostitutie. Het wetsvoorstel zal in 2008 door de ministeries van BZK en Justitie aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Wat het stimuleren en faciliteren van uitstapprogramma’s betreft wijs ik erop dat dit een verantwoordelijkheid is van een aantal collega bewindslieden, met name mijn ambtgenoot van SZW, in samenwerking met die van VWS en OCW. Deze departementen zijn momenteel bezig om te kijken hoe het stimuleren en faciliteren van de uitstapprogramma’s het beste kan worden vormgegeven. De precieze invulling hiervan is nog niet bekend. Zij verwachten echter wel met de uitvoering in 2008 te kunnen starten.

Vragen van de fractie Verdonk

Kan de Staatssecretaris van Justitie aangeven waarom er in de Justitiebegroting gesproken wordt van een krimp bij het COA, terwijl het COA aangeeft dat de krimp in opvangplaatsen stopt?

Er zijn in afwachting van de Regeling ter afwikkeling van de nalatenschap oude Vreemdelingenwet geen onomkeerbare stappen gezet met betrekking vreemdelingen die voor 1 april 2001 een eerste asielaanvraag hebben ingediend. Hierdoor is de uitstroom van uitgeprocedeerde asielzoekers uit de opvangcentra gestagneerd. Nu de Regeling wordt uitgevoerd zal de uitstroom uit de asielzoekerscentra weer toenemen. Deels wordt deze uitstroom veroorzaakt door de personen die vanwege de Regeling een vergunning krijgen en worden uitgeplaatst. Daarnaast bestaat de uitstroom uit het al dan niet zelfstandig vertrek van uitgeprocedeerde asielzoekers die geen verblijfsvergunning krijgen. Vanzelfsprekend worden instroomontwikkelingen in de COA bezetting gemonitord. In volgende begrotingsmomenten zal dit aan de orde worden gesteld.

Is het kabinet bereid om het advies van de Raad van State te negeren teneinde een burka verbod te realiseren?

Het is in dit stadium niet aan het kabinet om op een advies van de Raad van State te reageren nu het een initiatiefwetsvoorstel betreft.

Vraag van de fractie D66

Kan de Minister voor Justitie ingaan op de bezuinigingen en het dreigend tekort bij de Reclassering?

De heer Pechtold heeft de vraag gesteld of er een tekort dreigt bij de reclassering. Ik ben van mening dat vooralsnog voldoende middelen beschikbaar zijn voor de verschillende reclasseringsactiviteiten. In het budget voor 2008 is voorzien in een groei van de middelen ten opzichte van 2007. Allereerst zal het budget voor volgend jaar op basis van investeringen van het vorige kabinet groeien met 3%.

Daarnaast zal in 2008 in het kader van het beleidsprogramma van dit kabinet € 11,9 mln. extra beschikbaar worden gesteld voor de activiteiten die de reclasseringsorganisaties uitvoeren, oplopend tot structureel € 40 mln. vanaf 2011 (dit betreft extra middelen Voorwaardelijke Invrijheidstelling (VI), Terugdringen Recidive (TR) en Justitiële Verslavingszorg).

Bovendien komt ten behoeve van de verbeteringen van het tbs-systeem € 10 mln. extra beschikbaar voor toezicht op tbs-gestelden en is jaarlijks € 5 mln. extra beschikbaar voor intensief toezicht op veelplegers. Met deze extra middelen is het mogelijk om in 2008 te investeren in zowel een kwalitatieve als kwantitatieve verbetering van de reclasseringsactiviteiten.

Vraag van de fractie Verdonk

Kan de Minister van Justitie aangeven wat de concrete plannen zijn om EU-krakers te weren?

Waarom heeft minister van Justitie resoluut de maatregelen die Italie heeft genomen afgewezen? (zie ook vraag Fritsma PVV) (criminele Bulgaren en Roemenen)

Richtlijn 2004/38/EG van het Europese Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden beschrijft de voorwaarden waaronder de lidstaten de vrijheid van verkeer en verblijf van burgers van de Unie en hun familieleden, ongeacht hun nationaliteit, kunnen beperken om redenen van openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid. Ik ben van oordeel dat binnen de kaders van het communautair recht optimaal gebruik moet worden gemaakt van de mogelijkheden om het verblijf van criminele burgers van de Unie te beëindigen. Ik heb daarom in mijn brief van 13 augustus 2007 (TK 2006–2007, 19 637, nr. 1168) aangekondigd een pilot te starten om aan de hand van concrete zaken de grenzen van de in Richtlijn 2004/38/EG opgenomen bescherming tegen uitzetting scherper in beeld te krijgen.

Vragen van de fractie D66

Kan de Minister van Justitie aangeven hoe de verhoging van het kansspelbelasting zich verhoudt tot het Nederlands kansspelbeleid (preventie van gokverslaving etc.)?

De invoering van kansspelbelasting op kansspelautomaten is onderdeel van fiscaal beleid. Dit staat los van het kansspelbeleid, waar de preventie van kansspelverslaving deel van uitmaakt. De belastingmaatregel houdt dan ook geen wijziging van het kansspelbeleid in.

Ik volg de ontwikkelingen binnen het kansspelbeleid nauwlettend. Mochten zich na invoering van de kansspelbelasting negatieve effecten voordoen, bijvoorbeeld ten aanzien van de preventie van gokverslaving, dan zal ik dienaangaande in overleg treden met de Staatssecretaris van Financiën.

Kan de Minister van Justitie aangeven hoe het externe klachtenrecht bij het Openbaar Ministerie is geregeld?

De klachtenregeling van het Openbaar Ministerie is bestemd voor klachten over de bejegening door medewerkers. Daarbij kan gedacht worden aan slechte telefonische bereikbaarheid, het niet correct behandelen van vragen of het niet op tijd beantwoorden van brieven. De behandeling van klachten over medewerkers of geledingen van het openbaar ministerie moet voldoen aan de minimumeisen die zijn geformuleerd in hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht.

Het is niet mogelijk om buiten de rechtsgang om te klagen over beslissingen van het Openbaar Ministerie. Bijvoorbeeld wanneer de officier van justitie besluit om een zaak te seponeren of wanneer de Officier van Justitie een transactie aanbiedt. Voor deze klachten bestaan verschillende wettelijke regelingen waarop een beroep kan worden gedaan.

Volledigheidshalve merk ik op, dat klachten kunnen worden ingediend bij het parket of bureau waarover de klacht gaat. Klachten over het (parket-)hoofd of over medewerkers van het parket-generaal, kunnen worden ingediend bij het College van procureurs-generaal. Klachten over leden van het College van procureurs-generaal kunnen worden ingediend bij de minister van Justitie. Het is vervolgens nog mogelijk om een klacht in te dienen bij de Nationale Ombudsman of de commissies voor de verzoekschriften van de Eerste en de Tweede Kamer.

Vraag van de fractie SGP

Waarom is het uitermate sadistische spel «Men Hunt IWO» niet verboden?

Zoals ik in augustus in antwoord op schriftelijke vragen van de leden Dijsselbloem en Anker heb aangegeven, heeft de overheid thans geen wettelijke instrumenten om tegen de introductie van extreem gewelddadige films en games preventief op te treden. Artikel 7, derde lid, van de Grondwet en artikel 240a WvSr bieden uitsluitend de mogelijkheid om het vertonen, verstrekken of aanbieden van deze producten aan jongeren onder de 16 jaar te verbieden.

In Groot-Brittannië is het wettelijk verplicht nieuwe films en games te classificeren. Wie een ongeclassificeerde film of game uitbrengt, maakt zich schuldig aan een strafbaar feit. Het onthouden van een classificatie biedt aldus indirect de mogelijkheid extreem gewelddadige films en games te verbieden.

Ik bereid een plan van aanpak voor met maatregelen die jongeren een betere bescherming moeten bieden tegen de confrontatie met schadelijke (gewelds)beelden in games en films. Ik verwacht het plan van aanpak zeer binnenkort naar de Tweede Kamer te kunnen sturen.

Vraag van de fractie D66

Ten aanzien van de Rechtsbijstand pleit D66 voor een structurele oplossing voor de jaren 2009 en de daaropvolgende jaren, waar op grond van het coalitieakkoord € 50 mln. per jaar bezuinigd moet worden. Graag een reactie van de Staatssecretaris van Justitie.

In het kader van de voorgenomen beleidsdoorlichting «Toegang tot het recht» zal worden meegenomen op welke wijze de bezuinigingstaakstelling op het terrein van de gesubsidieerde rechtsbijstand voor het jaar 2009 en de daarop volgende jaren kan worden ingevuld.

Naar boven