Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met de wijziging van de vervroegde invrijheidstelling in een voorwaardelijke invrijheidstelling (30513).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Voorzitter. De vervroegde invrijheidstelling zoals wij die in Nederland sedert de jaren tachtig tot op de dag van vandaag kennen, kan naar de mening van de CDA-fractie de toets der rechtvaardigheid niet doorstaan. Terwijl de rechter een gevangenisstraf oplegt, bepaalt de wet dat diezelfde gevangenisstraf al na twee derde van de uitgezeten termijn wordt beëindigd. Alleen in uitzonderlijke situaties moet een gedetineerde de volledige straf uitzitten. Is de gestrafte op vrije voeten, dan is hij ook meteen geheel buiten het bereik van justitie, ook al heeft hij formeel nog een derde van zijn straftijd voor de boeg.

Het wetsvoorstel van de minister van Justitie dat wij vandaag bespreken, breekt met deze scheefgegroeide praktijk. De vervroegde invrijheidstelling wordt een voorwaardelijke invrijheidstelling. Dit wetsvoorstel schept de mogelijkheid om op de persoon toegesneden voorwaarden aan de eerdere invrijheidstelling te verbinden. Op die manier blijft de gestrafte na het uitzitten van twee derde van de straftijd nog steeds binnen het bereik van de arm van justitie. Hij of zij is dus niet vrij. Het is een periode waarin het leven buiten de gevangenismuren weliswaar kan worden opgepakt maar waarin misstappen grote consequenties hebben. Het laatste derde deel van de straf blijft niet langer achterwege maar krijgt een centrale functie in de resocialisatie. De looptijd van de straf is de volle tijd geworden, al is het laatste deel voorwaardelijk.

In de schriftelijke inbreng heeft de CDA-fractie aangegeven de voorkeur te geven aan een vervroegde invrijheidstelling die niet uitgaat van een "ja, tenzij" maar van een "nee, tenzij". In reactie op die bezwaren, maar ook bezwaren van andere fracties, heeft de minister het wetsvoorstel zeer aanzienlijk aangepast in de richting van het gewenste "nee, tenzij". Dat is gebeurd door de gronden voor het niet-verlenen van een vervroegde invrijheidstelling aanzienlijk te verruimen. Was het in het oorspronkelijke voorstel nog nodig dat de veroordeelde tijdens de detentie een misdrijf had begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten – dat is nogal wat en komt niet zo vaak voor – door de nota van wijziging zijn ernstige bezwaren of ernstige misdraging tijdens de detentie voldoende.

Ook – dat vindt mijn fractie van groot belang – kan het recidiverisico veel vaker leiden tot het achterwege laten van de vervroegde invrijheidstelling. Dat is eveneens een grote verandering.

Met deze wijziging komt de wet materieel uit op de door het CDA gewenste situatie. Immers, de verantwoordelijkheid voor het eigen gedrag van de gestrafte komt nu op de voorgrond te staan. De gedetineerde moet ervoor waken dat hij zich goed gedraagt zodat er geen disciplinaire straffen worden opgelegd. Kortom, goed gedrag wordt beloond. Dat is wat wij wilden. Het verdienen van de vervroegde invrijheidstelling, die dan een voorwaardelijke invrijheidstelling wordt, is inde praktijk met deze wet gerealiseerd. De vervroegde invrijheidstelling is een echte voorwaardelijke invrijheidstelling geworden.

De CDA-fractie is ingenomen met het feit dat de minister de regel dat de voorwaardelijke invrijheidstelling na twee derde ingaat overeind houdt. Andere landen kennen een systeem waarin al na de helft, in sommige landen zelfs al na een derde, invrijheidstelling volgt. In het verdere verleden is bij de invoering van deze wet ook wel eens gezegd dat dit ook in Nederland naar de helft zou moeten, maar de minister heeft dat niet gedaan. Wij juichen dat toe. Al in het oorspronkelijke voorstel, dat door minister Donner werd gepresenteerd, was dat van de baan.

Ik kom bij de inhoud van de voorwaarden. Het CDA vindt het van groot belang dat voorwaarden kunnen worden opgelegd die daadwerkelijk bijdragen aan re-integratie maar ook aan het voorkomen van recidive. Dat kan als wij de maatregelen en voorwaarden precies op de situatie kunnen toesnijden. Dit wetsvoorstel biedt daartoe de mogelijkheden. De reclassering houdt toezicht op de naleving; dat is een taak die haar past. Wij hebben echter ook gezien dat de toezichtsfunctie van de reclassering – ik denk aan de moord in Hoogerheide – niet altijd 100% goed gebeurt. Soms wordt er zelfs op een niet goede manier toezichtgehouden. Ik vraag de minister hoe ervoor wordt gezorgd dat dit toezicht op de naleving bij de voorwaardelijke invrijheidstelling straks goed zal verlopen. Dit is immers een erg belangrijk onderdeel van de wet.

De CDA-fractie vindt het ook waardevol dat in de voorwaarden aandacht kan worden besteed aan de positie van slachtoffers. Zo kan als voorwaarde worden opgelegd dat de gestrafte zich niet in de buurt van het slachtoffer ophoudt of geen contact met het slachtoffer heeft. Ook kunnen voorwaarden worden gesteld op het gebied van de hulpverlening. Kan gedwongen opname in een psychiatrische inrichting een voorwaarde zijn? Kan als voorwaarde worden gesteld dat de gedetineerde in een project voor begeleid wonen wordt geplaatst?

De CDA-fractie juicht het toe dat een gedetineerde die na zijn voorwaardelijke invrijheidstelling in Nederland ongewenst wordt verklaard maar desalniettemin in ons land wordt aangetroffen, zijn staf weer moet uitzitten. Dat is een goede stok achter de deur waardoor de gedetineerde het land zal verlaten. De CDA-fractie zou willen dat deze mogelijkheid ook kan worden ingezet als een veel effectiever wapen dan wij nu hebben tegen buitenlandse bendes die Nederlandse winkels leegplunderen en daarna het land weer verlaten. Juist bij deze mensen is het volgens de fractie van belang dat, als zij worden opgepakt en hun straf moeten uitzitten, zij als voorwaarde krijgen opgelegd om het land te verlaten. Als zij dat niet doen, moeten zij alsnog een derde van de straf uitzitten. Dat kan uiteraard in de praktijk veel langer zijn dan de straf die nu weleens wordt opgelegd wegens het feit dat men als ongewenst vreemdeling Nederland weer is binnengekomen. Biedt dit wetsvoorstel daartoe mogelijkheden?

De minister geeft aan dat het achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling van belang kan zijn in geval van overdracht van gevonniste personen. Dat ziet mijn fractie heel goed voor zich. Hoe wordt echter precies bepaald of in zo'n geval de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt opgeschort? Wordt dit per geval bepaald op grond van overleg met het andere land? Heeft dit land er een soort inspraak in? Of wordt er gewerkt met standaarden? Ik kan mij voorstellen dat het voor een gedetineerde plezieriger is om in Nederland de volle straf uit te zitten, dan twee derde of de helft van de straf uit te zitten in Midden-Amerika. Het is echter wel van belang dat wij weten hoe dit precies gaat werken.

Volgens dit wetsvoorstel krijgt niet het OM maar de minister, en in de praktijk de DJI of misschien zelfs wel de inrichting, een belangrijke rol bij de beslissing over de voorwaardelijke invrijheidstelling. Diverse adviesinstanties hebben geadviseerd het OM een grotere rol te geven. In de praktijk wordt er nogal eens heel verschillend door inrichtingen omgegaan met het opleggen van disciplinaire maatregelen; sommige inrichtingen doen dit al heel snel en andere inrichtingen doen dit niet. Dit kan dus betekenen dat de vraag of iemand na het uitzitten van twee derde van de straf in vrijheid wordt gesteld, niet afhangt van de objectieve fouten die een gedetineerde heeft begaan, maar van het beleid van een inrichting. Dat kan volgens mijn fractie niet de bedoeling zijn. Hoe zorgen wij op dit punt voor eenvormigheid?

Ik kom op de voorziening die wordt getroffen voor het zogenaamde "incidenteel vervroegd ontslag" in het geval van een cellentekort. Laat ik vooropstellen dat het een groot goed is dat wij tegenwoordig genoeg cellen beschikbaar hebben, zodat zaken als vervroegde invrijheidstelling of het heenzenden van voorlopig gehechten in verband met een cellentekort niet aan de orde is. Dat is in het verleden anders geweest. Door de enorme voorzieningen die zijn opgezet, speelt dit nu niet meer. Het is ook een buitengewoon gevoelige kwestie als mensen een straf opgelegd krijgen en enkel wegens het ontbreken van cellen weer heengezonden moeten worden. Gestraften moeten de opgelegde straffen uitzitten en die straffen mogen niet door een cellentekort onderbroken worden. Toch vinden wij het verstandig dat de minister gekozen heeft voor een wettelijke regeling voor het geval er toch weer sprake zal zijn van dit soort maatregelen.

Mijn fractie heeft er over nagedacht of het logisch is om dit bij wet te regelen. De gang van zaken in het verleden was zeer ongelukkig. Als er sprake was van een cellentekort, besloot de minister zelf wat er moest gebeuren.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik herinner mij dat de CDA-fractie in het verleden altijd fel van leer is getrokken, daarbij door ons gesteund, tegen het vervroegd vrijlaten in verband met capaciteitstekort. De redenering was en is dat er een zodanig systeem van capaciteit moet zijn, inclusief een buffer en flexibiliteit, dat het simpelweg niet nodig is. Met een wettelijke basis legitimeren wij een noodmaatregel om het in bepaalde situaties achterwege te laten. Is het niet gewoon een politieke keuze om te zeggen dat wij het niet willen en kiezen voor voldoende capaciteit in plaats van een noodventiel.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Over dit punt hebben wij in mijn fractie ook een discussie gehad. Wij willen evenals u geen vervroegde heenzendingen, nu niet en in de toekomst niet. Wij hebben wel gezien dat er noodsituaties zijn geweest waarin het gebeurde, ook al wilde men het niet en ook al wilden wij het niet. Ik vind het beter dat de Kamer op het moment dat dit zich voordoet, de wettelijke mogelijkheid heeft om tegen de minister te zeggen dat er niets aan de hand is, dat hij er maar voor moet zorgen dat hij genoeg cellen opendoet en dat de Kamer het niet wil of dat de Kamer daadwerkelijk kan afwegen en kan zeggen dat zij akkoord gaat met een incidentele vervroegde invrijheidstelling. De grote winst is dat de Kamer er op dat moment bij is en tegen de minister krachtens deze wet kan zeggen dat het niet nodig is. De Kamer moet er namelijk vooraf over worden geïnformeerd.

De heer Van der Staaij (SGP):

Wij zijn het erover eens dat wat je doet, beter wettelijk geregeld kan zijn dan niet wettelijk geregeld. De vraag is echter of je het moet willen. Moet het niet veel meer een politieke keuze zijn? Het is niet alleen een managementkwestie dat het CDA ervoor kiest om het te voorkomen. Het heeft ook gevolgen voor de manier waarop je met capaciteit en de planning van capaciteit omgaat. Nu accepteert het CDA op voorhand dat zich toch situaties voordoen waarin mensen vervroegd in vrijheid worden gesteld. Dat zal doorwerken in de planning en dergelijke.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Dat laatste ben ik niet met u eens. Mijn stelling is juist dat in noodsituaties het aantal invrijheidstellingen veel minder zal zijn dan nu. Er is ook een beleid gevoerd van meer cellen bouwen om vervroegde invrijheidstellingen te voorkomen. Daardoor gebeurt het ook niet meer. Ik ben het met u eens dat de discussie gaat over de vraag of je het wettelijk moet vastleggen of dat je op het moment dat het probleem zich voordoet, een noodmaatregel moet treffen. Dan weet je dat op dat moment de vervroegde invrijheidstelling aan de achterdeur een rol kan spelen. Ik neem liever de verantwoordelijkheid nu om het nu te regelen en het zoveel mogelijk in te kaderen dan straks niets te hebben, zodat de minister kan zeggen dat hij de mogelijkheid heeft en dat hij het regelt. Het is dus zonder meer een discussiepunt. Ik zal echter aangeven waarom ik vind dat het beter nu bij wet kan worden geregeld.

Voorzitter. Het is verstandig, ondanks wat de heer Van der Staaij heeft gezegd, om voor noodsituaties bij wet te regelen hoe je moet handelen. In het oorspronkelijke wetsvoorstel stond een zeer ruime regeling waar het CDA grote bezwaren tegen had. Bij nota van wijziging heeft de minister deze verregaand ingeperkt. Sinds 2004 bestaat de in vele jaren niet voorgekomen situatie, die nog steeds voortduurt, van voldoende cellen, mede door het plaatsen van meer gedetineerden op één cel. Als het probleem zich al zou voordoen, kunnen vervroegde invrijheidstellingen voor maximaal drie maanden per gestrafte worden verleend. Dat vinden wij al veel te lang, want het moet over dagen gaan. Ik realiseer mij echter dat je het niet zo beperkt in de wet kunt vastleggen, dat je dat in een debat moet doen naar aanleiding van een voorstel van de minister.

Van belang is ook dat de maatregel voor maximaal zes maanden mag worden gehanteerd, met een eenmalige verlenging. Als het zich voordoet, moeten dus binnen een jaar voldoende cellen bijgebouwd zijn om het capaciteitstekort weer op te vangen. Dat voorkomt dat een minister die om politieke redenen ervoor kiest om niet twee gedetineerden op een cel te plaatsen, maar over te gaan tot vervroegde invrijheidstelling, er niet aan ontkomt om binnen een jaar cellen bij te bouwen. Ik realiseer mij dat een jaar een periode is die je wel nodig kunt hebben om cellen te bouwen. Het gaat om absolute maxima. Het gaat om noodsituaties. Wij hopen dat het nooit zal voorkomen. Mijn fractie begrijpt echter dat dit nodig zal zijn. Volgens de wet is het nodig dat de Kamer vooraf wordt geïnformeerd, zodat zij niet meer te maken krijgt met een "overval", met een situatie waarin de Kamer achteraf via het stellen van schriftelijke vragen of het houden van een spoeddebat erachter moet komen dat er sprake is van IVO's. Wordt zo'n debat gehouden, dan houdt de Kamer zich het recht voor om te zeggen dat zij het voorstel niet juist vindt en dat er meer gedetineerden op één cel moeten worden geplaatst. Dat zou de regel moeten zijn bij tekorten. Van belang vind ik verder dat de minister aangeeft dat wanneer een IVO wordt voorzien en het mogelijk is met elektronische detentie te werken, van die mogelijkheid gebruik wordt gemaakt. Op die manier wordt voorkomen dat de minister om politieke redenen geen cellen bouwt, maar mensen vervroegd heenzendt. Ik meen dat zodoende het aantal IVO's eerder wordt beperkt dan verruimd.

Ik wijs nog op een van de grote problemen bij de vervroegde invrijheidstelling. Het probleem deed zich voor bij een persoon die in de laatste fase van de detentie verkeerde. Hij maakte gebruik van het project terugkeer. Hij volgde in dat verband een opleiding, maar plotseling kon hij naar huis, op de dag van de mededeling. Dat moet volgens mijn fractie niet kunnen. Zo'n project moet helemaal aan het eind van de detentie worden gevolgd en het mag niet halverwege worden afgebroken.

De heer Teeven (VVD):

Voorzitter. Dit wetsvoorstel is al lange tijd in behandeling en hiervoor had mijn fractie dan ook aanvankelijk een andere woordvoerder. Onze fractie is gematigd enthousiast over dit wijzigingsvoorstel. Het kent heel goede elementen en per saldo is de uitkomst positief, maar de VVD-fractie is altijd voorstander geweest van de regeling volgens het principe "nee, tenzij". Op dit punt worden wij te weinig tegemoetgekomen. Met de nota van wijziging zijn wel enkele problemen opgelost, maar naar ons oordeel zijn er nog wel grote problemen over gebleven. Pure winst is in ieder geval dat als aan de voorwaarden niet wordt voldaan, de veroordeelde teruggaat naar de gevangenis en de tenuitvoerlegging wordt bevorderd. Ook is het grote winst dat de voorwaarden worden afgestemd op de specifieke omstandigheden van het delict en de dader. De VVD-fractie mist nog wel iets. Vindt de minister echt dat de positie van de slachtoffers en de nabestaanden van slachtoffers voldoende is verankerd? Zou het niet goed zijn om in deze Kamer uit te spreken dat bij ommekomst van twee derde van de straf slachtoffers en nabestaanden altijd worden geïnformeerd over de ontwikkelingen? Zou dat ook niet tot uiting moeten komen bij die bijzondere voorwaarden? Ik denk dus aan een informatieplicht aan slachtoffers en aan nabestaanden van slachtoffers als sprake is van levensdelicten, zedendelicten en andere geweldsdelicten. Ik zou mij kunnen voorstellen dat de regering heel goed met een dergelijke plicht zou kunnen leven en dat zij daarom in dit debat op dit punt een toezegging doet.

Onze fractie kan ook goed leven met de mogelijkheid van het stellen van algemene en bijzondere voorwaarden. De VVD ziet echter nog steeds niet goed in waarom de voorwaardelijke invrijheidstelling een recht is en geen gunst. Er zijn aanpassingen aangebracht, maar het gedrag bepalen wij gelukkig steeds meer aan de hand van het verloop en de aard van de detentie en niet door alleen de dader in aanmerking te nemen.

De regering is van mening dat de bepaling "geen voorwaardelijke invrijheidstelling tenzij" onwenselijk is, gelet op de mogelijke effecten op de straftoemetingen en gelet op het bestaande stelsel van detentiefasering. Wordt nu al niet bij de straftoemeting door de zittende magistratuur op bruto basis en niet op netto basis hiermee rekening gehouden? Stel dat je zou overgaan tot het systeem "nee, tenzij". Zou je dan werkelijk de hele straftoemeting overhoop gooien? Wij menen van niet, maar wij horen graag hoe de minister hierover denkt.

Ons is nog niet helemaal helder aan de hand van welke criteria de voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden uitgesteld of zelfs achterwege kan worden gelaten. Onze fractie legt het wetsvoorstel zo uit dat er geen sprake is van en/en, maar van of/of. Of er is sprake van een veroordeelde met een hoog recidiverisico of er is sprake van een veroordeelde die tijdens de detentie niet meewerkt aan interventies en programma's gericht op het terugdringen van het risico. Als sprake is van een hoog recidiverisico en het niet meewerken aan bepaalde programma's, kan ik mij voorstellen dat je zo'n criterium niet op die manier moet opnemen in de wet. Hoe ziet de minister dat?

Wat zijn precies de criteria voor ernstige misdraging? Er is wat jurisprudentie over artikel 15. In de oude situatie zijn er wel eens zaken aangebracht bij het gerechtshof in Arnhem, waar is geprobeerd te komen tot omzetting van de voorwaardelijke invrijheidstelling naar onvoorwaardelijke terugkeer naar de gevangenis. Maar wat zijn nu precies die criteria? Het wetsvoorstel spreekt over veroordeling voor een strafbaar feit, maar ook over meermalen een disciplinaire straf. Waarom wordt er gesproken over "meermalen een disciplinaire straf"? Er zijn verschillende disciplinaire straffen in het penitentiair stelsel. Dat varieert van het niet goed opruimen van je cel tot zeer ernstige misdragingen, zoals het laten ontploffen van een raam met behulp van springstof dat is binnengebracht. Zoals bekend is zelfbevrijding niet strafbaar, maar hulp bij zelfbevrijding wel. Ik kan mij voorstellen dat een disciplinaire straf voor iets ernstigs meteen kan leiden tot een ernstige misdraging, maar dat twee zeer lichte disciplinaire straffen niet meteen hoeven te leiden tot het weigeren of uitstellen van een voorwaardelijke invrijheidstelling. Kan de minister specifieker ingaan op de verschillende soorten disciplinaire straffen? Hoe ziet hij dat? Moet er altijd sprake zijn van cumulatie van disciplinaire straffen of kan er in het ene geval sprake zijn van een zeer ernstige disciplinaire straf en in een ander geval van stapeling van meer disciplinaire straffen?

In het wetsvoorstel wordt ook gesproken over het achterwege laten van een voorwaardelijke invrijheidstelling in het geval van overname van de tenuitvoerlegging van een door een buitenlandse rechter opgelegde vrijheidsstraf. De minister zegt in de beantwoording dat de gedetineerde zijn voorwaardelijke invrijheidstelling inlevert in ruil voor het uitzitten van een straf in Nederland. Begrijp ik het goed dat, als dit wetsvoorstel kracht van wet krijgt, het beleid van deze minister er in de toekomst op gericht zal zijn dat wij af komen van het omzetten van door het buitenland opgelegde vrijheidsstraffen en dat wij weer overgaan naar het oude model van het blijven executeren van gevangenisstraf die in het buitenland is opgelegd zonder omzetting? Ik kan mij voorstellen dat je dan de voorwaardelijke invrijheidstelling inlevert in ruil voor het uitzitten van die straf. Als wij eerst overgaan tot het omzetten van door een buitenlandse rechter opgelegde straffen en vervolgens nog de korting geven, dan wordt het wat onze fractie betreft wel heel veel. Kan de minister er nog iets over zeggen?

Onze fractie plaatst er toch nog grote vraagtekens bij of er wel een rol is voor de reclassering bij de beoordeling van de ernst van de overtreding. Het niet naleven van voorwaarden lijkt op het eerste gezicht ter beoordeling aan DJI en het OM. Onze fractie heeft sympathie voor het amendement van collega Anker, die de rol van het OM nadrukkelijker positioneert en de rol van de minister en de ambtenaren op het ministerie wat minder. Kijkend naar de tekst van artikel 553 van het Wetboek van Strafvordering en naar de jurisprudentie op dat punt, wil de VVD-fractie de minister in overweging geven of de rol van de executieofficier per arrondissement niet wat zwaarder moet worden en de rol van DJI wat lichter.

Kan de minister aangeven hoe een actief vorderingsbeleid van het OM inhoud kan krijgen? Wij hebben in de zaak-Hoogerheide gezien dat het soms mis gaat als men niet aan de voorwaarden voldoet, dit moet worden teruggemeld door de reclassering en het OM een vordering tot tenuitvoerlegging moet indienen. Als dit wetsvoorstel kracht van krijgt, gaat de minister dan ook nadrukkelijker richtlijnen geven aan het OM dat in alle gevallen waarin niet aan voorwaarden wordt voldaan ogenblikkelijk zal worden gevorderd dat de veroordeelde wordt teruggestuurd naar de gevangenis? Wij moeten niet de situatie krijgen waarin mensen niet aan voorwaarden voldoen en daarmee kunnen wegkomen door laksheid van de overheid. Of het gaat om laksheid van de reclassering of het Openbaar Ministerie laat ik dan nog maar even in het midden. Ziet de minister een rol voor duidelijke richtlijnen en, zo ja, zijn deze al in voorbereiding? Anders voorziet onze fractie bij dit wetsvoorstel grote uitvoeringsproblemen.

Wij zijn het van harte eens met het amendement van de heer Van der Staaij. Tot voor kort was de CDA-fractie deze mening ook toegedaan.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Onze fractie verwelkomt dit wetsvoorstel in grote lijnen. Het is goed dat de vervroegde invrijheidstelling weer voorwaardelijk wordt gemaakt. Ik heb er wel een verzuchting bij: wat heeft het lang geduurd! Hoewel het geen zeldzaamheid is, is het wel een voorbeeld van een wetsvoorstel met een indrukwekkend lange incubatietijd. Het voorstel dient ter vervanging van de huidige vervroegde invrijheidstelling, die in 1986, 1987 is ingevoerd. Op haar beurt verving zij de voorwaardelijke invrijheidstelling die sinds 1886 in het wetboek was opgenomen en sindsdien verschillende keren is aangevuld. Bij de laatste wijziging in 1976 werd de regeling voorzien van een stelsel van rechtswaarborgen voor de veroordeelde. Het gevolg was een verkregen rechtspositie, waarbij een eenmaal verleende voorwaardelijke invrijheidstelling niet gemakkelijk weer kon worden teruggedraaid. De penitentiaire kamer van het hof Arnhem zag in de voorwaardelijke invrijheidstelling een manier van beëindiging van de straf die te prefereren was boven het onvoorwaardelijke ontslag. In de praktijk was de voorwaardelijke invrijheidstelling meer gewoonte dan uitzondering en werd het automatisme geboren.

In 1986 kwam de vervanging van de voorwaardelijke invrijheidstelling door de vervroegde invrijheidstelling tegemoet aan de behoefte om de wet in overeenstemming te brengen met de gegroeide praktijk. Bij de vervroegde invrijheidstelling was het uitgangspunt dat zij onvoorwaardelijk was. Vervroegde invrijheidstelling was dus einde straf en einde van de tenuitvoerlegging. Onze fractie heeft zich indertijd tegen het wetsvoorstel gekeerd. Terugblikkend moeten wij vaststellen dat de invoering van die onvoorwaardelijke, onherroepelijke vervroegde invrijheidstelling in 1987 eigenlijk al vanaf het ontstaan omstreden is geweest. In de memorie van toelichting wordt er nog eens aan herinnerd dat deze Kamer al in 1992 een motie aannam waarin gepleit werd voor een herziening van de vervroegde invrijheidstelling. Moeizaam kwam in 1994 enige correctie tot stand, maar de doorbraak in de voornemens liet op zich wachten tot 2000, toen minister Korthals in de nota "Sancties in perspectief" erop inging.

Sinds die tijd heeft het nog weer lang geduurd voordat het uiteindelijke wetsvoorstel voorlag. Gedane zaken nemen geen keer en ik sta hier dan ook niet om te mopperen dat het allemaal zo lang heeft geduurd, maar het is toch wel eens goed om terug te blikken en je af te vragen of het echt onvermijdelijk was dat het allemaal zo veel tijd in beslag heeft genomen. Ik zeg dat ook in het licht van het feit dat er publiek-maatschappelijk nogal wat grote bezwaren tegen de gang van zaken leefden. Er zijn redenen geweest om het voortvarender in wetgeving te verankeren.

Ik kom op de inhoud. Het doel van de voorwaardelijke invrijheidstelling is om een gecontroleerde, voorbereide terugkeer in de samenleving te bevorderen, zodat hopelijk het recidiverisico kan worden verkleind. Het stellen van algemene en bijzondere middelen is daartoe het middel. Toezicht op de naleving van de voorwaarden en eventueel uitstel of afstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling horen daarbij. Ik onderstreep dat het cruciaal is dat er voldoende mensen en middelen beschikbaar zijn voor de begeleiding van de veroordeelde na de voorwaardelijke invrijheidstelling, voor het toezicht op de naleving van de voorwaarden en voor het reageren op het schenden van die voorwaarden. Daarmee staat of valt wel het succes van dit wetsvoorstel in de praktijk. Dat moet blijvend zijn gewaarborgd. Juist met het oog op het voorkomen van recidive is het van belang dat hieraan in de praktijk een stevige invulling wordt gegeven. Wij vinden het dan ook een goede zaak dat deelname aan bijvoorbeeld particuliere re-integratie­programma's, zoals van de demo-instellingen, als bijzondere voorwaarde aan die voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden verbonden, zoals de minister in antwoord op onze vragen aangeeft. De reclassering heeft als zorgpunt geuit dat de politie geen rol ziet voor de politie bij een meldplicht. Dat is wel een hindernis voor de uitvoering van sommige bijzondere voorwaarden. Wat is de reactie van de minister daarop?

Het heeft onze instemming dat bij nota van wijziging de gronden van uitstel en achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling zijn verruimd, in die zin dat wanneer de veroordeelde zich tijdens de detentie ernstig misdraagt, uitstel of afstel kan volgen. Op het niet naleven van de voorwaarden kunnen afhankelijk van de ernst ervan verschillende reacties volgen, waarvan herroeping het meest vergaande is. Het OM zal een actief vorderingsbeleid gaan voeren. Wat betekent dat? Wordt hier gedacht aan aanwijzingen, of richtlijnen van het College van procureurs-generaal? Hoe wordt daar in de praktijk invulling aan gegeven?

Er zit nog een pijnpunt in dit wetsvoorstel, namelijk de vervroegde invrijheidstelling in verband met de capaciteitsproblematiek in het gevangeniswezen. Het wetsvoorstel biedt hiervoor een uitdrukkelijke wettelijke basis. Ik erken het gelijk: het is uitdrukkelijk geclausuleerd, er zijn allerlei mitsen en maren aan verbonden, en het is uitdrukkelijk de bedoeling dat het alleen maar een noodmaatregel is. Is een nette wettelijke regeling eigenlijk niet beter dan een niet-wettelijk geregelde IVO? De kernvraag is toch: wil je dat mensen hun straf niet hoeven uit te zitten wegens cellentekort? Dat is geen managementvraagstuk, het is geen natuurverschijnsel, maar een politieke keuze. Wij pleiten voor een zodanige vormgeving van de celcapaciteit, dat er voldoende bufferflexibiliteit is om fluctuaties op te vangen.

De heer Teeven (VVD):

Moet ik uw amendement zo begrijpen dat u anticipeert op de door de minister in de Europese Raad gedane toezeggingen dat Nederland mee gaat werken aan het hier uitzitten van in het buitenland gestrafte Nederlanders? Voorziet u met mijn fractie dat wij straks capaciteitsproblemen krijgen, en dat je om die reden nu al zegt: pas op?

De heer Van der Staaij (SGP):

Dat is een voorbeeld van capaciteitsproblemen die kunnen ontstaan, maar ook van een flexibele mogelijkheid hoe door het uitzitten in een ander land capaciteitsproblemen minder kunnen worden. Hoe het ook zij: wij menen dat je niet moet wachten tot de problemen zich voordoen, maar dat je eigenlijk moet dwingen om voldoende buffercapaciteit beschikbaar te hebben. Daarbij speelt wat u noemt zeker een rol.

De heer Wolfsen (PvdA):

Is het niet volstrekt vanzelfsprekend dat je voldoende cellen moet hebben, en is dat niet een beetje een open deur? Iedereen zal dat immers graag willen. Als dat vanzelfsprekend is, zou uw amendement er dan niet juist toe leiden dat, bij rigide doorvoering ervan, sommige mensen hun hele straf uitzetten, maar dat daardoor een gedeelte zijn straf helemaal niet uitzit, omdat er gebrek aan capaciteit is?

De heer Van der Staaij (SGP):

Nee, dat zie ik absoluut niet. Hiermee wordt krachtig onderstreept dat je dat een onwenselijke praktijk vindt. De politieke keuze is dus om dat te voorkomen. Een noodventiel klinkt heel redelijk, maar ik ben bang dat het een selffulfilling prophecy kan worden: die voorziening is er nu eenmaal, dus daar houd je op een gegeven moment rekening mee. Als het echt in een beperkt aantal situaties toepassing kan krijgen, is de vraag of er daaromheen niet een nieuwe nood kan ontstaan, in de zin dat eigenlijk na vier maanden mensen vrijgelaten zouden moeten worden. Is het dus ook niet een verschuiven van de grens van wat je wel en niet wilt accepteren? Ofwel de maatregel is heel beperkt van aard, en dan heb je die eigenlijk ook niet echt nodig. Ofwel de maatregel is veelomvattend, maar dan is de inbreuk des te groter en moet jet het om die reden niet willen.

De heer Wolfsen (PvdA):

Ik geef toe dat ik er zelf ook aarzelingen bij heb. Wel heb ik de vraag of een en ander er niet zou toe kunnen leiden dat mensen hun straf niet meer kunnen uitzitten omdat er geen cellen zijn. De realiteit kan ontstaan dat er geen cellen zijn, hoe onwenselijk ook.

De heer Van der Staaij (SGP):

Maar die capaciteitsproblemen kunnen wel gemakkelijker ontstaan als je er politiek genoegen mee neemt dat zich zo'n situatie kan voordoen. Het is mijns inziens geen natuurverschijnsel dat je dan zomaar treft. Het is ook niet zo dat er in één keer allerlei mensen veroordeeld worden. Er zijn allerlei ontwikkelingen en tendensen. Wij hebben prachtige monitoren gezien van wat er allemaal voorspeld kan worden etc. Mijns inziens zijn er heel veel mogelijkheden voor allerlei flexibele maatregelen, waardoor pieken kunnen worden opgevangen.

De heer Wolfsen (PvdA):

Maar er is toch geen fractie in deze Kamer die daar genoegen mee neemt? Bij de begrotingsbehandeling heb ik dat nog nooit gehoord. U wel?

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik heb wel verschillende geluiden uit deze Kamer gehoord dat zich een praktijk voordeed waarbij mensen in vrij grote aantallen vervroegd werden vrijgelaten. Het duurde toen wel een tijd voordat er voldoende politiek draagvlak ontstond om dat probleem binnen een bepaalde periode op te lossen. Er zat namelijk ook een kostenplaatje aan vast etc. Ik meen dus toch dat een duidelijke keus nodig is.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Uw amendement gaat dus terug naar de oude situatie, de regeling voor incidenteel vervroegd ontslag?

De heer Van der Staaij (SGP):

Mijn amendement bevestigt juist wat nu de winst in de praktijk is, namelijk dat wij hier naar aanleiding van allerlei debatten hebben gezegd dat wij politiek gesproken geen vervroegd ontslag wegens capaciteitsgebrek willen. Dus het bevestigt de huidige praktijk dat er voldoende capaciteit is.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Het risico van uw amendement is dat het de minister formeel nog steeds de buitenwettelijke bevoegdheid biedt om incidenteel vervroegd te ontslaan. Mijns inziens zijn er op dit moment veel meer mogelijkheden, zelfs wettelijke, zodat wij als Kamer van tevoren op de hoogte worden gesteld en eventueel kunnen zeggen: wij willen het niet, ga maar bouwen. Dat debat krijgen wij namelijk onvermijdelijk als dit onverhoopt aan de orde zou zijn.

De heer Van der Staaij (SGP):

Dit slaat echt alles. Het is wel een heel kromme redenering als je zegt: als je geen wettelijke mogelijkheid biedt, bied je daarmee een buitenwettelijke mogelijkheid. Als je geen wettelijke mogelijkheid biedt, zeg je dus dat die praktijk illegaal is. Als ondanks de politieke heldere keuzen zich onverhoopt zo'n situatie voordoet, kun je altijd nog denken aan het fenomeen van noodwetgeving of wat dan ook. Maar dan is het echte nood. Een nood die je op voorhand gaat reguleren en legitimeren, daar voelen wij niet voor.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

In de loop van dit debat is een belangrijke vraag hoe wij IVO's kunnen voorkomen. Dan ga ik nog wel bezien hoe dat al dan niet wettelijk kan worden vastgelegd. Ik deel met u de opvatting dat er met de planning rekening mee gehouden wordt dat er geen IVO's zijn.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik ben het met de heer Van der Staaij eens dat het noodzakelijk is om er niet van uit te gaan dat er een capaciteitstekort is en er incidenteel vervroegd ontslag wordt gegeven. Zijn amendement komt in feite neer op IVO zonder voorwaardelijke invrijheidstelling, dus zonder de voorwaarde waar wij als GroenLinks achter staan. Wij zouden dan teruggaan naar de situatie waarin er incidenteel vervroegd ontslagen wordt, waar wij op zichzelf tegenstander van zijn, zonder de voorwaarde waarover wij in ieder geval wel positief zijn. Ik vind het dus een wat vreemd voorstel.

De heer Van der Staaij (SGP):

Dan herhaal ik toch dat dat juist uitdrukkelijk niet mijn bedoeling is. Het amendement zegt niet: als je iets niet wettelijk regelt, heb je die mogelijkheid dus buitenwettelijk. Nee, juist doordat je die wettelijke mogelijkheid niet wilt bieden en doordat je dat in het kader van dit wetsvoorstel expliciet bevestigt, geef je aan dat je die praktijk ongewenst acht. Als ondanks alle voorziene maatregelen de nood zich echt voordoet, kan op dat moment altijd nog noodwetgeving tot stand komen. Er moet echter niet al op voorhand worden uitgegaan van die nood als legitimatie voor dit soort maatregelen.

Ik voeg daaraan toe dat het hierbij om een fundamentele kwestie gaat. De Raad van State wijst er in het advies ook op dat zo'n beslissing om vanwege capaciteitproblemen vervroegd vrij te laten, in feite een ondermijning is van de aan de rechter toekomende beslissing en van de tenuitvoerlegging daarvan. Ook dat is een belangrijk gezichtspunt. Dat alles was voor ons reden om het amendement in te dienen om die noodvoorziening te schrappen. Diverse woordvoerders hebben zich al over dat amendement uitgelaten.

In het verslag heeft onze fractie het punt aan de orde gesteld van gevallen waarin een persoon verschillende vrijheidsstraffen heeft ondergaan, waarbij het gaat om combinaties van onvoorwaardelijke en voorwaardelijke vrijheidsstraffen. De vraag was hoe overlap in zulke gevallen valt te voorkomen. Eigenlijk had die vraag preciezer moeten zijn: hoe moet worden omgegaan met gevallen waarin sprake is van een samenloop van een voorwaardelijke veroordeling en een voorwaardelijke invrijheidstelling? Uitgangspunt van een veroordeling tot een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf en in een andere strafzaak tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf zal moeten zijn dat die straffen aaneensluitend ten uitvoer worden gelegd. Dat betekent dat, op het moment dat zo'n veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld, zowel de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling als de proeftijd van de voorwaardelijke veroordeling van kracht wordt. Mag de conclusie zijn dat de hier bedoelde samenloop dan ook geen problemen hoeft op te leveren?

Een laatste punt waarvan wij ons afvragen of dat tot problemen kan leiden, betreft de bijzondere voorwaarden die enerzijds door de rechter in het kader van een voorwaardelijke veroordeling en anderzijds door de minister van Justitie in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling kunnen worden opgelegd. Hoe kan worden voorkomen dat die samenloop of overlap tot dubbele, mogelijk uiteenlopende of zelfs tegenstrijdige bijzondere voorwaarden leidt?

De heer Anker (ChristenUnie):

Voorzitter. De fractie van de ChristenUnie is erg blij dat wij dit voorstel nu bespreken. Ik heb uit de memorie van toelichting begrepen dat hier al een tijdje over wordt nagedacht en gepraat, niet alleen in dit huis, maar ook op straat en door mensen die er verstand van hebben. Het heeft een tijdje in de koelkast gelegen, maar nu wordt dan eindelijk iets gedaan. Het is onze overtuiging dat datgene wat nu voorligt, erg in overeenstemming is met datgene wat maatschappelijk breed wordt gevoeld, namelijk dat mensen niet zomaar gratis hun vrijheid krijgen wanneer twee derde van hun straf erop zit, maar dat dan nog daadwerkelijk iets gedaan moet worden en dat mensen dan nog begeleid kunnen worden. Wij zijn daar erg blij mee. Het stond ook al een tijdje in ons verkiezingsprogramma, maar de memorie van toelichting dwingt mij om te erkennen dat het waarschijnlijk ook ergens anders al gezegd is. Hoe dan ook: blijdschap.

De hoofdlijn van het voorstel is dat de invrijheidstelling voorwaardelijk is. Wij zijn heel blij dat de rechter daarover een uitspraak doet en dat dat geen automatisme is. Wij zijn daar ook blij mee omdat wij, als die voorwaardelijke invrijheidstelling herroepen wordt, te maken hebben met een strafverzwaring; het is wel zo netjes om dat door een rechter te laten doen.

Wij zijn ook blij dat er gekozen is voor een slagvaardig systeem en dat snel wordt gereageerd. Er wordt dus niet eerst een tijdje gewacht en wij laten de betrokkenen niet pas terugkomen bij een eventuele volgende strafzaak. Nee, er is een voorwaarde overtreden en daar wordt op gereageerd.

Dat zijn dus allemaal goede zaken en daar zijn wij blij mee. Toch heb ik nog een paar opmerkingen. Eén daarvan hebben wij al een beetje weggegeven door het indienen van een amendement: wij willen het OM meer bevoegdheden geven voor het stellen van een bijzondere voorwaarde. In dit voorstel wordt die bevoegdheid gelegd bij de Dienst Justitiële Inrichtingen. Dat is een waardevolle instantie met veel kennis. Zeker ten tijde van de detentie bouwt zij veel kennis op over de gedetineerde en zijn of haar gedrag tijdens de detentie. Voor het stellen van bijzondere voorwaarden is veel kennis nodig over: de geschiedenis van een strafzaak, de reden van veroordeling, de relatie met eventuele slachtoffers en het gedrag van de veroordeelde tijdens het strafproces. Kennis daarover is bij de DJI niet aanwezig. Het is echter belangrijk dat die wordt meegenomen. Het kan immers veel consequenties hebben voor de wijze waarop iemand in de samenleving terugkeert. Vandaar ons amendement op dit punt.

Welke status krijgen de bijzondere voorwaarden? Ik doel in het bijzonder op de mogelijkheden van beroep voor de veroordeelde. Hoe moeten wij daarmee omgaan? Is het wenselijk dat een veroordeelde in beroep kan gaan? Wordt het later met het strafproces meegenomen als er een voorwaarde is overtreden?

Hoe zorgt de minister ervoor dat de veroordeelde inhoudelijk goed wordt ingelicht over de bijzondere voorwaarde, hoe daarmee in de praktijk moet worden omgegaan en wat de consequenties zijn? Weet die dat op voorhand of pas als de bijzondere voorwaarden zijn overtreden?

De heer Van der Staaij heeft het punt van omgang met deze wetgeving bij een cellentekort geagendeerd. Het herroepen van voorwaardelijke invrijheidstelling is een zwaar middel. Het is geen sluitpost waarmee gemakkelijk omgegaan kan worden. Bij een cellentekort is het voor ons absoluut niet de bedoeling om de herroepingsgevallen als eerste op vrije voeten te stellen. Hoe gaat de minister daarmee om? Geeft hij daar extra prioriteit aan ten opzichte van mensen die later aan een straf kunnen beginnen?

De heer Teeven (VVD):

Is de heer Anker voorstander van een beroepsmogelijkheid voor een veroordeelde die een bijzondere voorwaarde krijgt opgelegd? Ik begrijp uit het wetsvoorstel dat daarvan geen sprake is.

De heer Anker (ChristenUnie):

Ik heb de vraag aan de minister gesteld of een veroordeelde de mogelijkheid heeft om in beroep te gaan als die een bijzondere voorwaarde krijgt opgelegd. Wij vragen ons af hoe dat geregeld is. Daarover is nog niet heel veel gezegd. Het wordt in het voorstel niet genoemd. De vraag is dus welke status een bijzondere voorwaarde heeft en hoe een veroordeelde daarmee moet omgaan als hij het niet met die voorwaarde eens is.

De heer Teeven (VVD):

Ik heb uit het wetsvoorstel begrepen dat er sprake is van instemming in plaats van toestemming. Ik vraag de heer Anker of hij voorstander is van een beroepsmogelijkheid voor een veroordeelde die een bijzondere voorwaarde krijgt opgelegd.

De heer Anker (ChristenUnie):

Dat hangt af van het antwoord van de minister over de status van de bijzondere voorwaarden. Het is netjes om degene die onder dit soort voorwaarden worden gesteld enige bescherming te bieden tegen willekeur. Vandaar dat wij het belangrijk vinden dat het OM de verantwoordelijkheid neemt voor het stellen van de bijzondere voorwaarden.

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. De twee grondgedachten achter dit wetsvoorstel kan ik, als ik ze althans goed zie, begrijpen. De ene grondgedachte is: schrap de vervroegde invrijheidstelling. Daar ben ik het helemaal mee eens. De huidige wettelijke regeling van de vervroegde invrijheidstelling geeft naar mijn mening een heel verkeerd signaal af. Het automatisme waarmee gedetineerden op vrije voeten komen nadat ze twee derde deel van hun vrijheidsstraf hebben uitgezeten, heeft in mijn ogen geen enkele zin. Ik ben overigens van mening dat misdadigers de hen opgelegde straf volledig zouden moeten ondergaan.

De andere grondgedachte van dit wetsvoorstel kan ik ook volledig onderschrijven, namelijk de idee om een mogelijkheid te scheppen om het gedrag van een misdadiger na zijn invrijheidstelling ook in de touwen te houden, houdt hem aan de teugel. Een prima idee! Waar ik moeite mee heb ik de koppeling van deze twee ideeën aan elkaar, zoals die in dit wetsontwerp vorm heeft gekregen. Mijn standpunt is dat het eerste – het schrappen van de vervroegde invrijheidstelling – wel zou moeten worden gedaan, maar het tweede – het invoeren van een voorwaardelijke invrijheidstelling – niet!

Wij zijn van mening dat goed gedrag niet beloond behoeft te worden. Dat is ook helemaal geen algemene maxime in onze samenleving, maar wel de gedachte die aan dat tweede idee van dit wetsvoorstel, de voorwaardelijke invrijheidstelling, gekoppeld is. Als de gedetineerde zich maar goed gedraagt, dan verdient hij daarmee dat een derde van zijn straf wordt kwijtgescholden. Dat kennen wij ook niet bij andere straffen. Die worden ook niet voor een deel kwijtgescholden als men zich maar goed gedraagt. Nog erger in mijn ogen is dat van dat idee dat als je je goed gedraagt een derde deel van je vrijheidsstraf kunt ontlopen, een heel verkeerd signaal naar de samenleving en de gedetineerde zelf uitgaat. Dat een gedetineerde zich goed gedraagt, is wel het minimum van wat van hem verwacht mag worden. Slecht gedrag tijdens de detentie behoeft juist extra bestraffing. Daarom heb ik ook het amendement op stuk nr. 11 ingediend waarin ik voorstel om het eerste deel – het schrappen van de vervroegde invrijheidstelling – wel te doen, maar om het andere deel – invoering van de voorwaardelijke invrijheidstelling – te laten.

Natuurlijk moet er dan nog wel iets gebeuren om aan die tweede doelstelling – het in de touwen houden van het gedrag van gedetineerden nadat zij vrij zijn gekomen – op de een en andere manier nader vorm te geven. Als mijn amendement zou worden aangenomen, verwacht ik van de regering dat zij met een nadere wet komt waarin datgene waar het in het tweede om gaat – het in de touwen houden van het gedrag van ex-gedetineerden – nader wordt geregeld. Ik zou mij daarbij het volgende kunnen voorstellen. In de wet zou kunnen worden geregeld dat voorwaarden kunnen worden gesteld op vordering van het OM en worden opgelegd door de rechter omtrent het gedrag van een ex-gedetineerde. Stel schending van die voorwaarden strafbaar, zo is mijn suggestie, en zorg ervoor dat uit hoofde van de wet recidive zwaarder wordt bestraft dan thans het geval is. Schrijf gewoon voor dat het strafmaximum bij recidive binnen een bepaalde periode met 50% omhoog moet gaan. Op deze manier wordt beter tegemoet gekomen aan het beeld dat de burger hierop heeft. Het is veel rechtvaardiger en veel helderder, voor iedereen.

Ik stel de minister nog een laatste vraag. Eén van de misdragingen die gedetineerden kunnen plegen, betreft het ontsnappen uit de penitentiaire inrichting of het ondernemen van een poging daartoe. Dat is nu niet strafbaar. Ik vraag de minister hoe hij ertegenover staat om dat wel strafbaar te stellen.

De heer Teeven (VVD):

Ook de VVD-fractie is net als de PVV-fractie buitengewoon ongelukkig met veroordeelden die ontsnappen uit inrichtingen. De heer De Roon heeft echter net als ik colleges strafrecht gevolgd en hij weet dus dat het iets is van oude tijden dat een veroordeelde die zijn vrijheid zoekt daarvoor niet bestraft wordt. In de ons omringende landen en zo ongeveer de hele wereld is het ontsnappen zelf niet strafbaar. Het aanbieden van hulp daarbij is wel strafbaar. Wil de heer De Roon breken met die internationaal ruim verbreide traditie?

De heer De Roon (PVV):

Ik zeg niet dat oude tradities altijd moeten worden doorbroken maar het is vaak wel goed om je na verloop van tijd eens te bezinnen op de vraag of deze gehandhaafd moeten worden. Het feit dat het in andere landen anders is geregeld dan wat ik nu voorstel, heeft in mijn ogen al helemaal geen betekenis.

De heer Teeven (VVD):

Dat begrijp ik wel, maar Nederland is natuurlijk geen eilandje in het internationaal recht. Wij moeten wel een beetje rekening houden met de ons omringende staten. Ik neem het antwoord van de heer De Roon tot mij en stel meteen een tweede vraag. De heer De Roon heeft ook gezien in de nota van wijziging en in het verslag dat in de ons omringende landen eigenlijk altijd wordt uitgegaan van het uitzitten van twee derde of de helft van een straf. Alleen op Malta wordt de straf altijd geheel uitgezeten. Denkt de heer De Roon niet dat het gedrag van veroordeelden bij de terugkeer in de maatschappij wordt bevorderd door een stok achter de deur? Hij is een voorstander van 100% uitzitten, in alle situaties, maar wordt met die stok achter die deur niet gezegd: pas op, als je buiten loopt en je houdt je niet aan de wet, ga je terug de gevangenis in? Volgens mij werkt een bijl boven het hoofd beter dan overal de bijl in zetten.

De heer De Roon (PVV):

Laten wij de inhoud van ons strafrecht niet beïnvloeden door wat in andere landen gebruikelijk is. Wij gaan zelf over wat in ons Wetboek van Strafrecht staat. Laten wij ons niet bij voorbaat neerleggen bij wat in andere landen gebruikelijk is en daar aansluiting bij zoeken. Waarom zouden wij dat moeten doen?

Ik ben het natuurlijk helemaal eens met de opmerking van de heer Teeven over de bijl die boven het hoofd hangt. Ik stel echter voor om dat niet te koppelen aan een vervroegde invrijheidstelling; creëer niet het beeld dat goed gedrag wordt beloond. Hang die bijl op een andere manier boven het hoofd, namelijk door de strafbaarstelling van recidive te verzwaren en door een ander wettelijk systeem in te voeren waarbij voorwaarden kunnen worden gesteld aan het gedrag van iemand die zijn straf al volledig heeft uitgezeten.

De heer Teeven (VVD):

Dit klinkt wel aardig maar het is praktisch gezien volstrekt onuitvoerbaar. De heer De Roon weet dat als man uit de praktijk natuurlijk ook. Mensen zitten hun straf uit en vervolgens is het afgelopen. Op zich kan de VVD-fractie meegaan in voorstellen over het zwaarder bestraffen bij recidive, maar dit wetsvoorstel is gericht op mensen die vastzitten en op het bevorderen van hun terugkeer naar de maatschappij. Vergelding is belangrijk, maar de terugkeer van mensen in de maatschappij ook. Denkt de heer De Roon echt niet dat het beter is om mensen iets in het vooruitzicht te stellen zodat zij zich voortaan goed gedragen? Of meent hij dat mensen 100% uitzitten, naar buiten worden gelaten en het verder allemaal wel goed gaat?

De heer De Roon (PVV):

Dat laatste is zeker niet mijn gedachte of bedoeling. Ik dacht dat ik het helder had uitgelegd, maar ik zal proberen om het nog iets duidelijker neer te zetten. Als het door mij ingediende amendement op stuk nr. 11 wordt aangenomen, verwacht ik wel dat de regering een nadere wettelijke regeling voorstelt waarmee het gedrag van ex-gedetineerden voor een aantal jaren in de touwen kan worden gehouden. Een dergelijk systeem zou als er volgt uit kunnen zien: het Openbaar Ministerie beraadt zich ten aanzien van de gedetineerde, die in de eindfase van zijn detentie zit, op de vraag of het nodig is om nadere voorwaarden aan het gedrag van de gedetineerde te verbinden wanneer deze dadelijk vrij is. Als dat zo is, kan het OM op basis van een wettelijke regeling op dat moment een vordering bij de rechter indienen, waarin aan de rechter wordt gevraagd om voor een bepaalde termijn nadere gedragsvoorschriften in de vorm van voorwaarden aan de vrijkomende gedetineerde op te leggen. Als de gedetineerde eenmaal vrij is en zijn voorwaarden niet nakomt, maak dit dan tot een strafbaar feit. De gedetineerde hangt in zo'n situatie veel boven het hoofd als hij de hem opgelegde voorwaarden heeft geschonden. Als hij een strafbaar feit heeft gepleegd, wordt deze recidive bovendien zwaarder bestraft dan nu veelal het geval is. Dit is wat mij voor ogen staat.

De heer Wolfsen (PvdA):

Voorzitter. Ik zeg het niet met vreugde, maar met gevoel voor realiteit moet ik vaststellen dat straffen helaas zin heeft. In een ideale samenleving zou straffen niet nodig zijn, maar dat is nu niet het geval. Straffen heeft dus zin en bevat aspecten van vergelding, generale preventie en speciale preventie. Generale preventie is voorkomen dat andere mensen strafbare feiten gaan plegen. Speciale preventie is voorkomen dat dezelfde verdachte opnieuw strafbare feiten pleegt. Straffen bevat ook beveiligingsaspecten voor de maatschappij: als iemand binnen zit kan hij geen strafbare feiten meer plegen, waardoor het veiliger is voor de mensen buiten. Straffen heeft ook aspecten in zich van resocialisatie, namelijk zorgen dat mensen die in de cel zitten er beter uit komen dan zij er in zijn gegaan. Het gaat er ook om dat zij op het rechte spoor blijven als ze weer vrijkomen. Dit zijn belangrijke aspecten van het straffen.

In dat kader is dit wetsvoorstel een goed voorstel. Het is een belangrijke verbetering van het huidige instrumentarium. Wij gaan eigenlijk weer terug in de tijd, want dit systeem heeft bestaan tot in de jaren tachtig. Het is goed dat wij dit systeem weer terughalen. De PvdA-fractie staat dus ronduit positief tegenover dit wetsvoorstel. Wij hebben nog wel een paar vragen, maar wij steunen dit wetsvoorstel van harte. Op dit moment komt de gedetineerde na twee derde van de detentie eigenlijk "prikkelloos" vrij. Het is een recht geworden dat de gedetineerde vrijkomt en dit kan eigenlijk niet of nauwelijks worden herroepen. In de spannende periode tussen vastzitten en vrijkomen wordt niet of nauwelijks voorzien. Natuurlijk bestaan er penitentiaire programma's. Kort voordat zij vrij komen, stromen mensen dan in een programma in waarbij ze al gedeeltelijk buiten zijn. Mijn fractie vindt dat echter onvoldoende en daarom is dit wetsvoorstel een zeer waardevolle aanvulling.

Je komt na twee derde van de straf dus voorwaardelijk vrij. Los van de details is dat de hoofdregel. Dat kan echter ook worden tegengehouden. Mijn fractie heeft daar nog een paar vragen over. Er is een trits van voorwaarden en criteria opgenomen op basis waarvan het kan worden tegengehouden. Een van de criteria heeft betrekking op de ernstige misdragingen waarover collega's ook al vragen hebben gesteld. Mijn fractie heeft er ook aarzelingen bij, want het kan leiden tot een zekere willekeur. Wat houdt het precies in? Het is een min of meer open norm. Aan de andere kant wordt het redelijk toegelicht, want het moet om een sanctie in een gevangenis gaan. Daarin schuilt ook een gevaar van willekeur, want sommige gevangenissen leggen sneller sancties op dan andere. Ik zou graag van de minister horen hoe hij kan bewerkstelligen dat daarin een eenvormig beleid wordt gevoerd. Aan de andere kant zal het ook worden getoetst door de rechter. Dat houdt dus ook een redelijke waarborg in.

De voorwaardelijke invrijheidstelling kan ook worden tegengehouden als er sprake is van een recidiverisico, dus als onvoldoende kan worden ingeschat dat iemand niet in herhaling vervalt nadat hij vrijkomt en dat dit ook met het stellen van voorwaarden onvoldoende kan worden voorkomen. Dat is wel een erg open norm. Dat komt bijna neer op een tbs-achtig criterium. Hoe denkt de minister in de praktijk op een goede wijze invulling te geven aan dit criterium?

Het wetsvoorstel heeft een stevige schriftelijke voorbereiding gehad. Ik dank de minister voor alle antwoorden in de nota naar aanleiding van het verslag. Er is ook uitvoerig geantwoord op de bedenkingen die wij hadden tegen de regeling, die aanvankelijk nogal open was, waarbij de minister kan bepalen voor een bepaald type gedetineerden of voor een bepaald soort delict dat mensen eerder in vrijheid kunnen worden gesteld. Mijn fractie had bezwaren tegen die open regeling. Wij vinden in het algemeen dat alle straffen prompt en volledig ten uitvoer moeten worden gelegd.

Wij moeten er als begrotingswetgever natuurlijk voor zorgen dat er ook voldoende celruimte voor is. Het is echter bij een extra toename van gedetineerden mogelijk dat die ruimte er een tijdje niet is. In die zin hebben wij wel begrip voor deze regeling, zeker nu zij is teruggebracht tot een echte noodvoorziening en de criteria zijn aangescherpt. Daarmee kan mijn fractie op zichzelf wel leven, maar toch behouden wij de bedenking dat mensen soms kunnen vrijkomen terwijl er een penitentiair programma is opgezet of de reclassering is opgeroepen om hen te begeleiden. Wanneer de minister ingrijpt door de betrokkene sneller vrij te laten, zijn die programma's nog niet beschikbaar. Daartegen hebben wij grote bezwaren. Mocht deze regeling in de wet blijven staan, zal de minister dan ook met dit soort aspecten rekening houden bij het gebruiken van zijn bevoegdheid? Voordat wij kunnen bepalen of wij voor of tegen het amendement-Van der Staaij zullen stemmen, wil ik graag op dit punt antwoord van de minister.

Er zijn vragen gesteld over het mogelijk samenlopen van proeftijden. Ik sluit mij aan bij de vragen van de heer Van der Staaij. Hierbij kunnen zaken elkaar soms overlappen, maar in de praktijk zal de rechter wel maatwerk bieden. Wij zijn het ermee eens dat er is gekozen voor het rechtersmodel, waarbij de rechter in beeld komt wanneer iemand niet vrijkomt maar ook wanneer de invrijheidstelling wordt herroepen. Aanvankelijk hadden wij gepleit voor het officiersmodel, maar wij vinden dat het hier gaat om dermate grote en ingrijpende beslissingen dat het heel goed is dat ook de rechter hierbij in beeld blijft.

Wanneer iemand voorwaardelijk wordt veroordeeld, valt hij niet onder deze regeling, maar wanneer de voorwaardelijke straf wordt herroepen doordat de betrokkene een nieuw strafbaar feit pleegt, is het mij nog onduidelijk of hij dan wel onder deze regeling zal vallen. Daarop is ook in de nota naar aanleiding van het verslag onvoldoende antwoord gegeven.

Wij hebben ons sterk afgevraagd hoe men tot maatwerk komt. Wanneer iemand vrijkomt, moeten er voorwaarden worden opgelegd, zoals een straatverbod, reclasseringsbegeleiding of een cursus. Wij vinden het heel goed dat er maatwerk kan worden geboden, maar dat kan alleen maar worden geboden door mensen die de betrokkene en diens strafdossier kennen. Daarom spreekt mij het amendement van de heer Anker bijzonder aan, waarin antwoord wordt gegeven op onze vragen. Wij hebben dan ook sterk de neiging om dit amendement te steunen. Dat voorkomt ook dat de minister soms op grond van opportunistische redenen minder voorwaarden – bijvoorbeeld reclasseringscontact – gaat opleggen wanneer daarvoor minder geld is. In die zin vinden wij het verstandig om de beslissing tot het bieden van maatwerk niet bij de minister of bij de DJI neer te leggen – die beide te grote belangen hebben – maar bij de instantie die de betrokkene het best kent en hem ook ter zitting heeft gezien, namelijk het Openbaar Ministerie. Laat het OM maar de voorwaarden vaststellen.

Wat het reclasseringscontact betreft, hebben wij ook de brief van Reclassering Nederland gelezen en de wet er nog eens op nageslagen. In de wet staat dat de minister – of bij aanneming van het amendement het OM – kan bepalen dat er reclasseringscontact moet zijn om de betrokkene op het rechte spoor te houden, maar dat kan ook betekenen dat ervan wordt afgezien. Wij willen vasthouden aan de hoofdregel dat iedereen die onder dit regime komt te vallen, waarbij het gaat om gedetineerden aan wie een gevangenisstraf van langere tijd is opgelegd, altijd contact heeft met de reclassering. Deelt de minister die gedachte? Hoe zorgen wij er samen voor dat de reclassering dan ook voldoende capaciteit heeft om hieraan op een nette en betekenisvolle wijze invulling te geven? Graag krijg ik op dat punt antwoord van de minister.

De heer Teeven (VVD):

De heer Wolfsen is een aanhanger van het rechtersmodel. Daarin kan ik hem in zekere zin volgen. De ervaring leert echter dat bij het omzetten van voorwaardelijke straffen in onvoorwaardelijke straffen rechters soms wel héél veel kansen bieden aan mensen die zich niet aan de voorwaarden houden. Is de fractie van de PvdA, als zij voor het rechtersmodel kiest, het eens met het amendement van de Partij voor de Vrijheid waarin staat dat de rechter moet overgaat tot omzetting in het geval een veroordeelde zich niet aan voorwaarden houdt? Vindt de fractie dat er heel veel rechterlijke vrijheid moet blijven in alle gevallen, of moeten wij in de wet vastleggen dat als na toetsing door de rechter blijkt dat er niet aan opgelegde voorwaarden is voldaan, er omgezet moet worden? Wat is daarover het standpunt van de fractie van de PvdA?

De heer Wolfsen (PvdA):

Een hoofdregel in het strafrecht is dat de rechter stevig, maar met name ook consequent is. Als er een straf is opgelegd en daaraan zijn bijzonder voorwaarden verbonden, dan moet de tenuitvoerlegging gelast worden als deze voorwaarden worden overtreden. Ik ben het echter met u eens dat hierin een weging zit. In de nota naar aanleiding van het verslag staat een mooie discussie genoemd. Zo kan het voorkomen dat er een voorwaarde wordt opgelegd die door de betrokkene als onredelijk wordt ervaren. Dan is het goed als de rechter de redelijkheid van die voorwaarde weegt. Vanzelfsprekend moet hij daarbij vrijheid krijgen. In algemene zin vind ik echter uiteraard dat een vonnis dat is opgelegd, ook goed ten uitvoer moet worden gelegd. Als de voorwaarden verwijtbaar worden overtreden, moet de tenuitvoerlegging worden gelast; daarover is geen twijfel mogelijk.

De heer Teeven (VVD):

Dit begrijp ik en daarin kan mijn fractie in grote lijnen meegaan, maar mijn concrete vraag was of de heer Wolfsen, zoals de Partij voor de Vrijheid, voor een model kiest waarin de rechter verplicht wordt, altijd om te zetten als er niet aan de opgelegde voorwaarden is voldaan.

De heer Wolfsen (PvdA):

Dat is toch de bedoeling van dit wetsvoorstel? Als er niet voldaan wordt aan de voorwaarden, wordt er omgezet, tenzij dit onredelijk is.

De heer Teeven (VVD):

Ik ben een man uit de praktijk. Denkt u niet dat deze rechterlijke vrijheid juist tot een ondergraving van dit wetsvoorstel op dit punt kan leiden?

De heer Wolfsen (PvdA):

Nee, mijns inziens helemaal niet.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Voorzitter. Het wetsvoorstel dat wij vandaag bespreken, is erop gericht de op dit moment bestaande vervroegde invrijheidstelling om te zetten in een voorwaardelijke invrijheidstelling. De fractie van GroenLinks steunt dit voorstel van harte, omdat het stellen van voorwaarde waarop gedetineerden in vrijheid worden gesteld, extra aanknopingspunten biedt om mensen op het goede pad te houden. Het resocialisatiebeginsel moet bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraffen maatgevend zijn. Naar mijn oordeel wordt dit beginsel ook gediend door deze voorwaardelijke invrijheidstelling. Ik verwacht er een sterke gedragsbeïnvloedende werking van. Kortom, voorwaardelijke invrijheidstelling is allereerst en vooral een reclasseringsmiddel.

Al heel lang woedt het debat over deze voorwaardelijke invrijheidstelling. Al vijf jaar na de invoering van de vervroegde invrijheidstelling, in 1987, werd er gepleit voor terugkeer naar de voorwaardelijke invrijheidstelling. Vóór 1987 was er immers ook al sprake van voorwaardelijke invrijheidstelling, maar dit was verworden tot een automatisme waardoor slechts bij hoge uitzondering een gedetineerde niet vervroegd werd vrijgelaten. In de memorie van toelichting staat dat de gunst tot een recht was verworden. Daarom legde men de praktijk in de wet vast.

Op deze vervroegde invrijheidstelling is altijd veel commentaar geweest. Sommigen beklagen zich erover dat de gevangenisstraffen toch al niets voorstellen en dat er daarbij ook nog eens een derde van de straf afgaat. Ook de wetenschap stelt vraagtekens bij de vervroegde invrijheidstelling, omdat het automatisme afbreuk zou kunnen doen aan de geloofwaardigheid van het strafrechtelijk systeem. De tenuitvoerlegging van vonnissen wordt immers afgebroken. Dit soort commentaren, zeker het laatste, is zeer begrijpelijk. Toch vormen zij voor de fractie van GroenLinks niet de kern. Het gaat er de fractie vooral om dat de gevangenisstraf niet alleen schuld aan een delict vergeldt, maar vooral dienstbaar is aan re-integratie in onze samenleving; ik gaf dit al eerder aan. De te stellen voorwaarden kunnen bijdragen aan dit succes, maar de herroeping van de invrijheidstelling als stok achter de deur ook. Mensen moeten worden gestimuleerd en geprikkeld om een toekomst op te bouwen die vrij is van criminaliteit. Dat is van belang voor henzelf én voor de samenleving, want minder recidive betekent uiteindelijk minder criminaliteit. Daaraan moet worden bijgedragen. Resocialisatie prevaleert dus voor GroenLinks.

Terugkomend op de door de minister benoemde doelen van dit wetsvoorstel, vraag ik mij echter af of de voorwaardelijke invrijheidstelling daaraan voldoende dienstbaar is, althans alleen als je de naleving van de voorwaarden goed vorm geeft. Ex-gedetineerden kunnen niet zonder meer de samenleving in worden gestuurd in de hoop dat zij zich wel aan de gestelde voorwaarden zullen houden. Naleving moeten wij controleren en begeleiden. Daarom is het van groot belang dat er helder beleid komt voor uitstel of het achterwege blijven van voorwaardelijke invrijheidstelling, met duidelijke maar ook proportionele normen.

Ik aarzel daarom nog over het in de nota van wijziging voorgestelde instrument om bij een misdraging tijdens de gevangenisstraf de voorwaardelijke invrijheidstelling af te wijzen. Mijn aarzelingen zitten vooral in de definitie van het begrip ernstige misdragingen en ernstige bezwaren. Het opleggen van disciplinaire straffen tijdens detentie is een interne rechtspositionele aangelegenheid die, althans volgens professor Constantijn Kelk, in beginsel geen externe rechtspositionele gevolgen zou mogen hebben. Die definitie moet dus helder zijn. Ik krijg daarop graag een reactie van de minister, want zoals mijn collega Wolfsen al zei: er zou anders willekeur kunnen optreden.

Niet alleen controle en naleving van de voorwaarden is van groot belang. Daarnaast zijn voldoende inzet en middelen voor de reclassering, voor het gevangeniswezen en voor het OM cruciaal. Voor mijn fractie geldt dat niet alleen voor de gedetineerden met een hoge kans op recidive, maar vooral ook voor de gedetineerden met een mindere kans op recidive. In die zin volg ik de zorgen van de Raad van State en de reclasseringsinstellingen over het beschikbare budget voor de begeleiding. De minister van Justitie heeft in de nota naar aanleiding van het verslag nog eens een rekensommetje gemaakt, waaruit zou moeten blijken dat van het totaal beschikbare bedrag van 15,3 mln. derhalve het grootste deel bestemd is voor effectuering van bijzondere voorwaarden en begeleiding van voorwaardelijk invrijheidgestelden. Daarbij gaat de minister ervan uit dat de nieuwe regeling in veel minder gevallen van toepassing zal zijn. De vraag is of deze aanname ook klopt. Als de voorwaardelijke invrijheidstelling niet van toepassing zal zijn op straffen korter dan één jaar, kan dat ertoe leiden dat rechters ervoor kiezen om juist hogere straffen op te leggen, opdat de gedetineerden door voorwaardelijke invrijheidstelling en dus meer begeleiding en controle minder kans maken op recidive. Dat zal niet alleen gevolgen kunnen hebben voor de begeleidingskosten, maar ook voor de detentiecapaciteit. Ik hoop dat de minister hierop kan reageren.

Ook over de rol van de reclassering en van andere diensten, zoals de politie, is er onduidelijkheid. Zo heeft de Raad van Hoofdcommissarissen al aangegeven, geen rol te zien voor de politie. Dat is bizar, gezien het feit dat er ook contactverboden, straatverboden en meldplichten toegepast kunnen worden. In de nota naar aanleiding van het verslag geeft de minister aan dat de reclassering geen rol zou hebben bij het toezicht op dat soort voorwaarden. Als de Raad van Hoofdcommissarissen aangeeft dat de politie geen rol heeft en als de minister aangeeft dat de reclassering geen rol heeft, vraag ik mij af wie dan wel toezicht houdt en wie die rol wel heeft. Het duidt in geval op verwarring en onvoldoende duidelijkheid over de rol van de reclassering en van diensten zoals de politiek. Het is heel belangrijk om tijdens dit debat de duidelijkheid te bieden die in de memorie van toelichting en in andere stukken onvoldoende is geboden.

Als je uitgaat van de door de minister genoemde maximale bedragen voor begeleiding, besluitvorming, herroeping et cetera, kom ik uit op een totaal van 16,8 mln. Dat is dus iets anders dan die 15,3 mln. Het is een kleiner gat dan de Raad van State heeft voorzien, maar het is nog steeds een gat van 1,5 mln., in aanmerking genomen dat dit gebaseerd is op aannames van het totaal aantal voorlopig invrijheidgestelden. Mijn opmerkingen over de middelen gaan feitelijk om het volgende. Kan de minister garanderen dat er op geen enkele wijze afbreuk zal worden gedaan aan een door de reclassering noodzakelijk geachte begeleiding en controle? Een dergelijke garantie is noodzakelijk om te voorkomen dat ook deze nieuwe regeling op den duur alsnog verwordt tot een geautomatiseerde wassen neus, waar zowel de gedetineerden als de samenleving niets mee opschieten.

Tot slot nog een oproep aan de minister. In het huidige regeerakkoord is veel goeds opgenomen over detentie. De extra aandacht voor behandeling en nazorg is mij uit het hart gegrepen. Dit wetsvoorstel voegt daar een en ander aan toe. Dat vergt echter ruime mogelijkheden voor het aanbieden van penitentiaire programma's en voor daadkrachtig reclasseringstoezicht. Ik hoop en verwacht dan ook dat de minister breekt met de bezuinigingen van de afgelopen jaren en ons in de komende Justitiebegroting – ik loop er vast een beetje op vooruit – verrast met ruimhartige budgetten om resocialisatie van ex-gedetineerden met kracht ter hand te nemen en met structurele subsidiëring van organisaties als Exodus.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 12.41 uur tot 13.30 uur geschorst.

De voorzitter:

De ontvangen brieven en wetsvoorstellen staan op een lijst die op de tafel van de griffier ligt. Op die lijst staan voorstellen over hoe de Kamer deze stukken kan gaan behandelen. Als aan het einde van de vergadering geen bezwaar is gemaakt tegen deze voorstellen, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.

Naar boven