Vragen van het lid Fritsma aan de minister van Justitie over onderzoek waaruit blijkt dat asielzoekers vier keer zo vaak als Nederlanders van criminele activiteiten worden verdacht.

De heer Fritsma (PVV):

Voorzitter. Onlangs is een schokkend rapport verschenen. Uit dit rapport, Asielzoekers en criminaliteit genaamd, blijkt dat asielzoekers veel vaker dan de gemiddelde Nederlander van criminele activiteiten worden verdacht. Ik wijs op enkele cijfers uit dit rapport. Van alle asielzoekers wordt 5,4% van een misdrijf verdacht. Van alle asielzoekers wier asielverzoek is afgewezen en die illegaal in Nederland zijn gebleven, wordt zelfs 10% van criminele activiteiten verdacht. Ter vergelijking: van alle Nederlanders wordt 1,5% van een misdrijf verdacht, terwijl van alle Marokkanen in Nederland 6,1% van een misdrijf wordt verdacht. Deze cijfers tonen aan dat asielzoekers een zeer groot veiligheidsprobleem vormen. Hierbij is het van belang om op te merken dat ruim een kwart van de criminele asielzoekers van het plegen van gewelddadige delicten zoals bedreiging, mishandeling en doodslag wordt verdacht. De PVV-fractie vindt dat dit probleem van criminele asielzoekers keihard moet worden aangepakt. Ik stel daarom de volgende vragen aan de minister. Kan de minister ervoor zorgen dat alle onrechtmatig in Nederland verblijvende criminele vreemdelingen zo snel mogelijk het land uit worden gezet? Kan hij ervoor zorgen dat aan het veroordelen van criminele asielzoekers topprioriteit wordt verleend, zodat zo veel mogelijk kwaadwillenden op grond van een veroordeling een verblijfsvergunning kan worden geweigerd? Kan de minister er tevens voor zorgen dat de verblijfsvergunning van iedere vreemdeling die een misdrijf pleegt, wordt ingetrokken? Nu hangt dit immers nog steeds af van de verblijfsduur in Nederland. Ten slotte: kan de minister uiteenzetten wat er wordt gedaan om de asielprocedures te verkorten, zodat de overlast afneemt? Deze vragen zijn erg belangrijk, omdat de PVV-fractie voor een veilig Nederland staat dat verschoond blijft van criminele gelukszoekers.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Het rapport waar de vragen van de heer Fritsma betrekking op hebben, is heel recentelijk verschenen. Eigenlijk gaat het ook om meerdere rapporten. De rapportage in kwestie bestaat namelijk uit een aantal deelrapporten. Zij zijn op 19 januari jongstleden verschenen, dus ik reken graag op begrip van de Kamer voor het feit dat er nog geen uitgewerkte reactie op deze rapporten kan worden gegeven. Het is uiteraard wel mijn bedoeling om die te geven zodra de rapporten zijn geanalyseerd op hun beleidsmatige betekenis. Dat zij van betekenis zijn voor het beleid, is duidelijk. Om de rapporten is daarom ook gevraagd.

Onze eerste indruk is dat zij om een complex onderwerp gaan. Uiteraard moeten de cijfers goed worden bestudeerd, maar moet ook worden achterhaald wat de oorzaken, achtergronden en verschillen zijn. Er zijn namelijk verschillende soorten criminaliteit. Bovendien verschillen de cijfers naar gelang van het onderscheid tussen legaal en illegaal in Nederland verblijvende mensen.

Een van de punten waarvoor de heer Fritsma nu al aandacht vraagt, is de relatie tussen de duur van de asielprocedure en crimineel gedrag. Die relatie heeft hem aanleiding gegeven om het belang nog eens te onderstrepen van versnelling van deze procedures, een streven dat onomstreden is in Kamer en kabinet. Wij moeten intussen wel de oorzaken van crimineel gedrag onder asielzoekers goed bezien. Zoals de onderzoekers al aangeven, is er geen noodzakelijk verband tussen de duur van een asielprocedure en crimineel gedrag onder asielzoekers. Bij de eerste scan van de rapporten heb ik geconstateerd dat er een veelheid van factoren is die daarbij een rol speelt.

In de kabinetsreactie op de evaluatie van de Vreemdelingenwet 2000, die op 13 oktober van het vorige jaar naar de Kamer is gestuurd, is een aantal maatregelen opgenomen om de zorgvuldigheid, de snelheid en de doeltreffendheid van de asielprocedure verder te verhogen. Hierbij gaat het om het naar voren halen van de in het Vreemdelingenbesluit 2000 voorgeschreven rusttermijn van zes dagen in de procedure, om een betere voorbereiding van de asielzoeker in de TNV op de asielprocedure en het in alle gevallen afronden van het nader gehoor in de aanmeldcentrumprocedure. Dit is dus staand beleid, gericht op verkorting van de verblijfsduur. Daarbij komt nog dat de IND bezig is om het casemanagement op zo'n manier in te voeren dat snelheid en kwaliteit worden vergroot. Verder komt daarbij nog dat er een nieuwe terugkeerorganisatie, de Dienst Terugkeer & Vertrek is opgericht die zeer recent, op 1 januari jongstleden van start is gegaan. Deze organisatie heeft als hoofddoel, het terugkeerproces efficiënter te maken door een op de persoon gerichte manier van werken. De dienst werkt op basis van het casemanagement en heeft op de geëigende momenten contacten met de vreemdeling. Dit zijn allemaal zaken die gericht zijn op versnelling van de procedure en die behoren tot het staande beleid.

Er vindt dus een nadere analyse plaats van de rapporten die zijn uitgebracht. Het is onomstreden dat het uitzetten van criminelen behoort tot het beleid. De Kamer weet dat er een uitzondering is gemaakt voor criminelen. Met betrekking tot het intrekken en de glijdende schaal verwijs ik naar wat mijn voorgangster in deze portefeuille uitgebreid met de Kamer heeft besproken.

De heer Fritsma (PVV):

De minister geeft aan dat er verschillende oorzaken zijn van crimineel gedrag van asielzoekers. De fractie van de PVV doet niet mee aan het goedpraten van crimineel gedrag. Als iemand in Nederland is en een misdrijf pleegt, zit hij fout en hoeft er daarvoor niet veel begrip te zijn.

Verder staat de minister uitgebreid stil bij de procedurele aspecten waarover ik het had, maar minder bij mijn andere vragen. Ik begrijp dat wij het hierbij nog niet over definitieve cijfers hebben, maar ook in dit rapport wordt aangegeven dat er wel degelijk iets aan de hand is. Daarom blijft mijn vraag overeind, wat er gebeurt om alle onrechtmatig in Nederland verblijvende criminelen zo snel mogelijk het land uit te krijgen. Mij bereiken bijvoorbeeld signalen dat Marokkaanse vreemdelingen die in Nederland in procedure zijn maar die procedure hier niet mogen afwachten omdat zij misdaden hebben begaan, niet gemakkelijk worden teruggenomen door Marokko. Is dit waar en, zo ja, wat kan daaraan dan worden gedaan?

Ik ben op de hoogte van de glijdende schaal waarover de minister ook iets zei. Het hangt inderdaad van de verblijfsduur in Nederland af wanneer een verblijfsvergunning wel of niet wordt ingetrokken. De fractie van de PVV vindt dat niet helder. Als je als immigrant wordt toegelaten, dien je je aan de regels te houden. Als je dat niet doet, dan heb je je eigen ruiten ingegooid en dien je te vertrekken. Ik zou willen dat de minister deze heldere opstelling volgt.

Minister Hirsch Ballin:

Het lijkt mij dat dit niet het moment is om grondig te spreken over de glijdende schaal en de relatie die daarin wordt gelegd met de duur van legaal verblijf. Deze kwestie is vele malen aan de orde geweest in de nu ten einde lopende kabinetsperiode. Ik wil nog wel ingaan op een paar andere dingen die de heer Fritsma heeft gezegd.

Hij zei dat het niet om definitieve cijfers gaat. De rapporten waarom het gaat, zijn klaar; het gaat alleen nog om de betekenis van deze rapporten voor het beleid. Ik zal de Kamer hierover nog een brief sturen.

Er zijn in de afgelopen jaren heel wat maatregelen genomen op het gebied van de terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers; ik heb al gewezen op de start van de Dienst Terugkeer & Vertrek. Het moge duidelijk zijn dat een vreemdeling die niet meewerkt aan zijn terugkeer, in sommige gevallen moeilijk het land uit te zetten is, maar wij zullen de relaties met de landen van herkomst zo veel mogelijk verbeteren, opdat de terugkeer van zulke vreemdelingen gemakkelijker verloopt.

Bij eerste toelating geldt er geen relatie tussen de hoogte van de straf en de duur van het verblijf van een vreemdeling, dus op dit punt past ook nu al een nuancering van het beleid. Ik zie in de beschikbare rapportage op dit moment dan ook alleen aanleiding om nogmaals de verzekering te geven dat er juist om deze rapportage was gevraagd omdat wij de zaak onder ogen wilden zien. Aan de hand van deze rapportage zullen wij bezien of er beleidsmatige consequenties dienen te worden getrokken, maar ik zou willen waarschuwen voor overijlde conclusies uit cijfers die steeds alleen betrekking hebben op een deel van de problematiek, op een deel van de criminaliteit, cijfers die een nadere analyse vereisen.

De heer De Wit (SP):

Ik heb de rapporten ook nog niet kunnen bekijken, omdat ze zo recent zijn. Er wordt in de berichten over dit onderwerp gesproken van een verdenking van strafbare feiten. De cijfers op dit punt liegen er niet om, maar klopt het nu dat het alleen gaat om geregistreerde verdenkingen en nog niet om uiteindelijke veroordelingen? Dit zou voor de percentages een verschil kunnen maken.

Zonder uitgebreid in te gaan op de in het rapport genoemde oorzaken van ontsporing en criminaliteit vraag ik de minister of ook hij heeft gezien dat mensen door de lange procedure in psychische problemen geraken en dat dit een bron van ontsporing kan zijn, net als de buitengewoon lage dagvergoeding? Dit zou voor de regering een aansporing moeten zijn om dit alles uitgebreid te bekijken en er een oordeel over te geven. Dit kan dan meteen verwerkt worden in de brief die de Kamer nog zal ontvangen.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter, zoals ik zojuist al heb laten blijken, ben ik het met de heer De Wit eens dat de cijfers preciezer bestudeerd moeten worden en dat wij geen overijlde conclusies moeten trekken. Vergelijkingen moeten wij zo maken dat wij verdachten of veroordeelden met elkaar vergelijken. Ik neem aan dat de rapporten op dit punt degelijk zijn, maar het is goed om hier steeds op te letten.

Het gaat om vier deelrapporten. Het vierde deelrapport is een samenvattende beschouwing met beleidssuggesties. In de brief die nu wordt voorbereid, zal ik met name daarop reageren. Van de drie hieraan ten grondslag liggende deelrapporten gaat er een over asielmigratie en criminaliteit en een ander over criminaliteitspatronen en criminele carrières van asielzoekers. Het derde heeft als titel "Ik probeer alleen maar mijn leven te leven; uitgeprocedeerde asielzoekers en criminaliteit". Uit de titel blijkt al dat het om zeer verschillende situaties gaat, een reden te meer om zowel de oorzaken als de remedies te analyseren.

De heer Çörüz (CDA):

Het is te waarderen dat u zorgvuldig omspringt met getallen, met name als het gaat om een causaal verband tussen etniciteit en criminaliteit. U zegt dat het om een nieuw rapport gaat; dat is waar, maar ik wil toch onder uw aandacht brengen dat het WODC, dus uw eigen departement, enige jaren geleden al het rapport "Schimmige werelden" heeft uitgebracht. Daarin wordt eigenlijk hetzelfde geconcludeerd. Men gaat daarin zelfs een stapje verder, want men brengt ook de toename van de criminaliteit onder Oost-Europese jongeren onder de aandacht. Destijds heb ik gevraagd om een plan van aanpak. Ik meen dat daarvoor nu de tijd rijp is. Weer een onderzoek doen, lijkt mij een beetje overbodig. Uw departement heeft immers al een onderzoek uitgevoerd. Is niet het moment aangebroken voor iets anders, juist om te voorkomen dat wij stigmatiseren? Ik denk ook aan de jonge asielzoekers en aan de jongeren die uit Oost-Europa naar Nederland komen en vraag u dus of het niet tijd is om met een plan van aanpak te komen.

Minister Hirsch Ballin:

Ik bevestig graag dat er al eerder signaleringen zijn geweest, ook met betrekking tot de op zichzelf rijkelijk complexe factor van de etniciteit. Ik meen dat die voor het eerst aan de orde kwam in het beleidsplan Recht in beweging, dat in 1990 is uitgebracht. Er is nu een rapportage verschenen over zeer specifieke situaties. Daarbij is, zoals ik zei, een onderverdeling gemaakt. Er hoeft niet aan getwijfeld te worden dat de reden voor het vragen om deze rapporten is gelegen in de wens om op een gepaste manier beleid te voeren. Dat beleid moet dus niet lijken op grof kanonsgeschut, maar moet rekening houden met alle relevante verschillen. U herinnert er terecht aan dat wij het ook moeten hebben over andere doelgroepen. Er zijn vormen van criminaliteit waarbij de autochtonen zwaar ondervertegenwoor­digd zijn, zoals bij de bouwfraude.

De voorzitter:

U zult bedoelen: allochtonen.

Minister Hirsch Ballin:

Wij moeten inderdaad de realiteit goed in het oog houden. Wij moeten alles onder ogen zien en geen taboes laten gelden. Dat is precies de reden waarom ik zojuist een brief heb toegezegd. Die moet een meer verantwoorde reactie op deze rapporten vormen.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ook ik heb nog niet de tijd gehad om het rapport heel goed te lezen. Ik heb het wel diagonaal doorgenomen. Uit de conclusies en de aanbevelingen van de wetenschappers die aan het rapport hebben gewerkt, klinkt toch heel duidelijk kritiek door op het terugkeerproject. Bijna 40% van de mensen die in dat project zaten, behoorden uitgezet te worden. Zij zijn echter met onbekende bestemming verdwenen, dus in de illegaliteit gekomen. Zij overleven op straat, in een noodopvang of iets dergelijks. De conclusies en aanbevelingen zie ik toch als een heel duidelijke diskwalificatie van het gevoerde beleid van het kabinet. Hebt u het rapport ook als zodanig gelezen?

Minister Hirsch Ballin:

Nee. Het rapport is op 19 januari uitgebracht. Dus als wij het hebben over een goed tijdstip om het rapport grondig te bespreken, dan is daarvoor een betere datum te vinden dan 23 januari. Ik heb slechts kennis kunnen nemen van de hoofdpunten van deze omvangrijke rapportages. Op een bepaald punt kan ik het echter geheel met u eens zijn: het is vooral van belang de beleidsmaatregelen af te stemmen op de inhoud van deze rapporten en niet op eerste indrukken daarvan. De conclusie die ik al wel getrokken heb bij een eerste scanning van de rapporten betreft het tempo van uitvoering van het terugkeerbeleid. Bij mensen met criminele antecedenten die ook ongedocumenteerd zijn, doet zich een lastige situatie voor met betrekking tot de kennelijke landen van herkomst. Wij berusten niet in het feit dat dit een probleem is. Het beleid brengt ook met zich mee dat de gesprekken met de autoriteiten van de landen van herkomst zo worden gevoerd dat oplossingen worden gevonden. Een van de positieve ervaringen van het terugkeerproject is dat de geïndividualiseerde benadering en het aangaan van gesprekken bijdragen aan het vinden van de weg terug die de wet voorschrijft. Deze ervaringen zijn ook elders opgedaan.

De heer Spekman (PvdA):

Wij wachten natuurlijk graag uw commentaar af. Als mensen niet deugen, deugen zij niet en dan moeten wij ze aanpakken.

Minister Hirsch Ballin:

Zo is dat.

De heer Spekman (PvdA):

Daarom vind ik het belangrijk om een bepaalde groep eerst in aanmerking te nemen en dat is de groep van de zogenaamde onuitzetbaren. Van de veelplegers in de stad Utrecht was een onuitzetbare nummer één. In deze Kamer werd vaak over die persoon gesproken, maar hij kwam steeds weer op straat en bleef een veelpleger, tot frustratie van velen. Het systeem kent dus een lek voor degenen die echt niet deugen. Ik zou graag zien dat de minister in zijn brief dergelijke gevallen aan de orde stelt. Dit is namelijk een heel belangrijke groep en zij is straat- en beeldbepalend.

Verder denk ik aan de administratieve verwijdering, de administratieve afboeking. Ik zou het prettig vinden dat niet alleen de landen van herkomst in aanmerking worden genomen, maar ook de mogelijkheden van Nederland. Wat kan Nederland beter doen? Er staat een doelstelling in de begroting. Daarover hebben wij gediscussieerd. Ik wil graag weten op welke manier u de praktijk voor de straat zodanig met nieuw beleid denkt te veranderen dat die meer in overeenstemming komt met de begroting. Daarin staat de doelstelling dat mensen óf in Nederland blijven óf daadwerkelijk terugkeren naar het land van herkomst. Van dat laatste is nu totaal geen sprake, terwijl de Nederlandse overheid op dit punt een rol heeft te vervullen.

Minister Hirsch Ballin:

Ik zal de suggesties van de heer Spekman graag betrekken bij de beleidsbrief die ik al heb toegezegd. Het lijkt mij helder dat de realiteit die in de rapporten staat over crimineel gedrag en oververtegenwoordiging in aantallen verdachten, onder ogen moet worden gezien. Het strafrechtelijk beleid en het vreemdelingenbeleid zijn erop gericht, deze criminaliteit krachtig aan te pakken. Dat betekent dus ook dat er gevolgen aan worden verbonden als wij een crimineel gedragspatroon zien bij mensen die hier niet of niet definitief zijn toegelaten. Het is van groot belang dat inspanningen worden gericht op een daadwerkelijk vertrek uit Nederland, en niet alleen op een administratief vertrek.

Voorzitter: De Pater-van der Meer

Naar boven