Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | nr. 73, pagina 4563-4576 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | nr. 73, pagina 4563-4576 |
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Wijziging van de Warenwet teneinde een mogelijkheid op te nemen tot het stellen van hygiënevoorschriften bij het tatoeëren en het piercen en tot het houden van toezicht daarop, de werking van die wet uit te breiden tot eet- en drinkwaren die worden verhandeld op het continentaal plat, alsmede tot strafbaarstelling van artikel 27, derde lid, van die wet op grond van de Wet op de economische delicten (30173).
De algemene beraadslaging wordt geopend.
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Voorzitter. Laat ook ik beginnen met het feliciteren van onze minister van Volksgezondheid met zijn vijftigste verjaardag. De jaren van inzicht en reflectie breken aan, zo heb ik horen zeggen. Ik hoop van harte dat de minister dat zal laten blijken tijdens de behandeling van dit wetsvoorstel.
Voor ons ligt de wet die regelt dat er hygiëne-eisen gesteld worden aan tatoeëerders en piercers, alsook aan juweliers en schoonheidsspecialistes. De minister is namelijk bezorgd over de infectierisico's die het tatoeëren en piercen met zich brengen voor vooral jonge mensen. Waren het dertig jaar geleden nog slechts zeelieden die zich met tatoeages onderscheidden, tegenwoordig heeft al ongeveer 10% van de bevolking er een. Daarnaast worden niet alleen de oren gepiercet, maar ook wenkbrauwen, neuzen, navels en zelfs geslachtsorganen. Het is tijd voor de wetgever om in te grijpen, zo was de mening van de Raad van State enkele jaren geleden. En de minister volgde gedwee. De volksgezondheid is immers in het geding.
De VVD-fractie is het met de minister eens dat het gevaar van ernstige infectieziekten, zoals hepatitis en vooral hiv, niet onderschat mag worden. Zij vraagt zich echter wel af of dit voorstel van wet geen kanon is waarmee op een mug wordt geschoten. Waarom wordt er niet gekozen voor het stimuleren van zelfregulatie door de branches? In België is men daar al een aantal jaren geleden met succes toe overgegaan. Ook in ons land zijn de meeste tatoeëerders zich terdege bewust van hun verantwoordelijkheid. Bovendien zijn zij bereid om daarvoor met een branchecode te komen.
Moet onze zorg dan niet vooral gelegen zijn in het informeren van de bevolking over de gevaren voor infectie als gevolg van onhygiënisch werken? Dit geldt ook voor de medische risico's van het piercen bij vooral zeer jonge mensen die nog moeten groeien. Moeten wij ons dus niet steeds afvragen of wij wel via de wet moeten sturen op ongewenst gedrag, dat wij in de praktijk uiteindelijk toch slecht kunnen tegengaan? Is het niet veel effectiever en is de kans van slagen niet veel groter, wanneer de sector op basis van haar eigen professionaliteit zelf kwaliteitseisen opstelt en die zelf onder haar leden handhaaft? Het draagvlak is dan immers veel groter.
De VVD is niet altijd tegen regels, maar zij is wel tegen regels die moeilijk te handhaven zijn. Dit geldt vooral als er beter uitvoerbare alternatieven zijn. Bovendien vrezen ook wij onbedoelde effecten. Immers, wanneer bonafide bedrijven een vergunning moeten aanvragen om hun werkzaamheden te kunnen uitvoeren, worden de kosten daarvan en van de daarbij behorende administratieve rompslomp natuurlijk doorberekend aan de klanten. Is de kans dan niet groot dat potentiële klanten naar tatoeëerders in het ondergrondse circuit gaan, waar toezicht en brancheafspraken helemaal niet gelden?
Wat de VVD dwars zit, is dat deze wet heel nette bedrijfstakken en -takjes treft. Ik noem juweliers die al sinds mensenheugenis gaatjes voor oorbellen prikken. Zij moeten daarvoor nu jaarlijks een dure vergunning aanvragen. Ik noem vooral ook schoonheidsspecialistes. Dat betreft vaak kleine bedrijfjes van vrouwen die hun zelfstandigheid bevechten door zich vanuit hun eigen woning een klein inkomen te verschaffen. Ook zij moeten ingevolge dit wetsvoorstel jaarlijks hun vergunning via de GGD verlengen, met de hele papierwinkel die daarbij hoort en vooral de hoge kosten. Ik herhaal mijn eerdere opmerking maar eens: dit wetsvoorstel is een kanon waarmee de minister een mug wil doden.
Hierbij blijft het probleem onbesproken waarvoor vele ouders in ons land komen te staan en waarvoor ik, als moeder van jonge kinderen, veel begrip kan opbrengen. Je kind van 12 of 13 jaar komt thuis met een tatoeage of een piercing in zijn tong, of erger. Dan ben je natuurlijk razend, niet alleen op je puber, die je natuurlijk duidelijk maakt dat hij zich van jou niets aantrekt, maar vooral op die onverlaat die je kind heeft verminkt. Op dit moment sta je dan met lege handen. Mijn fractie zou graag zien dat in de wet daarvoor iets werd geregeld. Als dit voorstel het haalt, zullen wij een amendement indienen dat regelt dat kinderen onder de 16 jaar zich alleen onder begeleiding en met toestemming van een ouder of voogd permanent kunnen laten voorzien van een tatoeage of een piercing. Dat ontslaat ons overigens niet van de plicht om ook die volwassenen te wijzen op de medische risico's die dit soort zaken nu eenmaal met zich meebrengt.
Mevrouw Arib (PvdA):
Ik deel uw zorgen, zeker als het gaat om tatoeages en piercings op jonge leeftijd, maar wij weten dat het bij piercings ook gaat om oorbellen bij jonge meisjes en soms ook jongens. Hoe gaat u daarmee om?
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Een gaatje voor een oorbel in een oorlel kennen wij al eeuwenlang en beschouw ik niet als een piercing. Wij noemen dit gewoon "gaatjes prikken". Ik vind dat dit helemaal buiten de wet moet blijven vallen. Piercings in hardere delen van het oor, die pas in zwang zijn gekomen bij het opkomen van het piercen in Nederland, moeten naar mijn mening onder de regels van mijn amendement vallen.
Mevrouw Arib (PvdA):
Ik heb uw amendement nog niet kunnen lezen, maar ik vind het heel belangrijk dit onderscheid wettelijk goed te omschrijven. Een piercing betreft ook gaatjes prikken voor oorbellen.
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Wat mij betreft hoort gaatjes prikken helemaal niet in dit wetsvoorstel. Ik vraag de minister of hij heeft bedoeld het er wel onder te laten vallen. In dat geval moeten wij het amendement aanpassen. Ik dank mevrouw Arib voor haar steun.
De heer Buijs (CDA):
Ik begrijp de zorgen van mevrouw Van Miltenburg en haar uitspraak over onverlaten die een kind verminken. Zij spreekt in haar amendement wel uit dat ouders toestemming mogen geven voor een tatoeage of een piercing. Ouders hebben dus wel de mogelijkheid om hun kind te laten verminken.
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Ik zou dit als ouder zo ervaren. Ik hoor het ouders die boos zijn zeggen, maar er zijn ook heel veel ouders in Nederland die een tatoeage of een piercing als cadeau aan hun kind geven. Niet iedere ouder ervaart een tatoeage of een piercing dus als een verminking. De keuze moet wel degelijk aan volwassenen worden gegeven, zoals wij dat bij alles doen in Nederland. Voor alles heb je als minderjarige toestemming van je ouders nodig, bijvoorbeeld ook als je in het huwelijk wilt treden. Ik meen dat wij dit op die manier kunnen regelen. Ik vind dat wij heel veel moeite moeten doen de ouders te wijzen op de risico's. Dan kunnen zij vervolgens hun afweging maken.
De heer Buijs (CDA):
Vindt u dan niet dat u hier het kind moet beschermen? Als u de leeftijdsgrens van 16 jaar stelt, waarmee ik het eens ben, is het toch onzin om de mogelijkheid te bieden dat ouders, al dan niet onder druk van het kind, met hun kind naar een tatooshop of een piercingstudio gaan?
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
U doet net alsof het nog helemaal niet gebeurt, maar 10% van de bevolking van Nederland heeft een tatoeage of piercing. Als u hier over straat loopt, ziet u in de zomer heel veel jongedames met een kort truitje en een navelpiercing. Wij zijn al een stukje verder gegaan dan u denkt. Ik vind dat wij de positie van de ouders duidelijk moeten maken en dat wij dit op die manier moeten regelen.
De heer Buijs (CDA):
Ik herhaal uw woorden over onverlaten die een kind verminken. Daaraan moeten wij toch niet willen meewerken?
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Ik ervaar het als onverlaten. Ik hoor aan uw stem dat u het ook zo ervaart, maar ik vind dat ouders zelf de keuze moeten hebben.
Mevrouw Kant (SP):
Weet u wat ik verminking vind? Kinderen sigaretten verkopen, maar dat gaan wij ook niet strafbaar stellen. Voor een deel kan ik met u meegaan, maar het enige wat wij vragen is dat mensen die tatoeages of piercings aanbrengen zich netjes aan de voorschriften houden zodat er geen infecties ontstaan. U gaat nu helemaal aan de kant staan van de mensen die een keuze maken in hun leven. Ik vind het vreemd voor een VVD'er om met iets te komen wat tot verboden leidt.
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Wij zijn de partij die mensen juist keuzes wil geven, dus dit vind ik in lijn met onze traditie.
Mevrouw Kant (SP):
Ik vind ook dat je kinderen moet beschermen. Je moet ook goede regels stellen, maar ik vind dit betutteling. Dat is opmerkelijk voor de VVD. Een navelpiercing, een tattoo, waar hebben we het over? Dat wil mevrouw Van Miltenburg niet toestaan.
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Ik verbied het niet, terwijl de heer Buijs het wilde verbieden. Ik vind dat een ouder – in het algemeen gaan wij er in juridische zin van uit dat dat ook een wijzer iemand is – mee moet beslissen over zulke ingrijpende zaken. Laten we wel wezen: een tatoeage zet je voor het leven. Er zijn mogelijkheden om er van af te komen, maar in principe kom je er niet meer van af. Piercings op bepaalde plekken kunnen, als je nog in de groei bent, medisch gevaarlijk zijn. Ik vind dat een ouder daarover mee moet beslissen. Ik wil de kinderen extra bescherming bieden en ouders de mogelijkheid geven hun kinderen extra te beschermen. Op deze manier geven wij tatoeëerders en piercers in overweging om dat niet bij te jonge mensen te doen.
Mevrouw Kant (SP):
Ik ben het met mevrouw Van Miltenburg eens als het gaat om tattoos en piercings op bepaalde plaatsen die medisch een probleem kunnen opleveren. Zij heeft het echter in het algemeen over piercings. De tijden veranderen. Vroeger was het een oorbel, nu een neus- en een navelpiercing. Dat zijn heel normale zaken voor jongeren op dit moment. Mevrouw Van Miltenburg vindt dat de ouders voor een navel- of een wenkbrauwpiercing voor kinderen tot en met 16 jaar mee moeten beslissen. Ik vind dat heel ver gaan.
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Ja, dat vind ik.
De heer Buijs (CDA):
Voorzitter. Waar gaat het om in dit wetsvoorstel? In wezen is het de bedoeling het werken onder bepaalde hygiënevoorschriften bij tattoo en piercing te bevorderen en op die manier gevaarlijke infectieziekten te voorkomen. Het CDA kan zich vinden in die doelstelling.
Mevrouw Van Miltenburg zei over het wetsvoorstel dat het schieten met een kanon op een mug is. Ik heb hetzelfde gevoel. De regering kiest uitdrukkelijk niet, ook in de toelichting niet, voor zelfregulering. In landen om ons heen, bijvoorbeeld in België, werkt men met een uitstekend convenant waarbij zelfregulering leidend is. Ik vraag me af of de regering dit wetsvoorstel niet moet heroverwegen. Ik vind dat de regering nog een keer met de Nederlandse bond van tatoeëerders in overleg moet. Kan de minister ons uitleggen waarom deze organisatie geen serieuze gesprekspartner is geweest bij het denken over landelijke hygiënevoorschriften? We hebben er materiaal over gekregen. Uit dat materiaal destilleer ik dat het denken over deze voorschriften in de NBT vergevorderd is. Is er daadwerkelijk, zoals de bond in de correspondentie aan de Kamer suggereerde, sprake van onwil en vooringenomenheid van de kant van ambtenaren? Is de minister het met ons eens dat de inzet van de kennis en ervaring en tatoeëerders en piercers bijdraagt aan de bescherming van de volksgezondheid?
In het verslag wordt melding gemaakt van thuistatoeëerders en thuispiercers. Op welke wijze voorziet het wetsvoorstel in controle op deze groep beunhazen? Is de minister gevoelig voor het argument dat de landelijk vastgestelde controle op hygiëne, waarvan de kosten door de branche zelf moeten worden opgehoest, het risico op malafide werken en daarmee het risico op onveilige situaties vergroot? Wij betwijfelen dat. Anderzijds getuigt het van de bereidheid en het voortschrijdend inzicht van de minister dat hij de verplichte GGD-rapportage tussen de indiening van het wetsvoorstel en het verschijnen van de nota naar aanleiding van het verslag heeft bijgesteld, c.q. eigenlijk heeft laten sneuvelen. Deze omslag in het denken draagt bij aan onze indruk dat het wetsvoorstel mogelijk iets te haastig het licht heeft gezien. Kan de minister nader ingaan op de nieuw gekozen constructie en vooral inzoomen op de administratieve en financiële lasten, waarmee ondernemers in de branche te maken krijgen? Wil hij in ieder geval toezeggen dat hij met de goedwillende en professionele ondernemers gaat overleggen en dat hij ze beloont met een sober toezicht, zodat ze niet onnodig op kosten worden gejaagd?
Wat vindt de minister van de kritiek uit het veld op de hygiënevoorschriften? Het meest in het oog springende verschil met de door de NBT geformuleerde richtlijn is de leeftijdsgrens. Is het juist dat een tatoeëerder in principe niet strafbaar is als een cliënt, ouder dan 12 jaar, met toestemming van zijn ouders een piercing laat plaatsen? Ik meen dat dit ook al in het wetsvoorstel staat, wat het amendement van mevrouw Van Miltenburg op dit punt overbodig zou maken. Er staat namelijk dat bij een leeftijd tussen 12 en 16 jaar toestemming van de ouders vereist is. Graag een toelichting van de minister hierop.
Overigens moet ik nog zeggen dat wij geen voorstander zijn van een algeheel verbod op tattoos en piercings, maar wel in gevallen waarin ze schadelijke medische gevolgen kunnen hebben. Ik noem bijvoorbeeld een navelpiercing bij een kind van 12 jaar, waarbij ik dan maar aanneem dat die met toestemming van de ouders wordt aangebracht. Zo'n kind is nog in de groei, wat betekent dat er een behoorlijke verminking in en rondom de navel kan optreden. En het is eigenlijk wel gek dat de NBT de grens voor een navelpiercing zelf al op 16 jaar bepaald heeft. Nogmaals, zelfregulering is beter, maar waarom zou de minister geen nadere, strengere regels stellen als de volksgezondheid in gevaar komt? De CDA-fractie vraagt de minister dan ook, in goed overleg met de NBT nog eens te onderzoeken of een wat meer gedifferentieerd leeftijdscriterium niet wenselijk is.
Het is enigszins buiten de orde, maar ik zou de minister ook nog willen vragen, in te gaan op de verontrustende berichten over de rimpelvullers waarover onlangs in de media is bericht. Mevrouw Arib, mevrouw Schippers en ik hebben hierover op 1 september 2005 vragen gesteld. Het komt ons gelet op de verontrustende signalen voor dat hierbij gewoon ingegrepen moet worden. Welke gedachten heeft de minister hierover inmiddels ontwikkeld?
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Kunt u uitleggen waarom mijn amendement overbodig zou zijn omdat het volgens u al geregeld is, terwijl u de minister vervolgens toch vraagt om nadere regelgeving?
De heer Buijs (CDA):
Volgens uw amendement kan de huidige praktijk worden voortgezet als het gaat om kinderen tussen 12 en 16 jaar, als zij toestemming van hun ouders hebben. U wilt dit met uw amendement ook bevorderen. Volgens mij staat dit al in de wet, maar los hiervan wil ik geen nadere algemene regels, onder andere in verband met het plaatsen van oorbelletjes. Maar als de minister vasthoudt aan dit wetsvoorstel en zelfregulering afwijst, vind ik dat er onderscheid moet worden gemaakt met vormen van piercing die de volksgezondheid kunnen beïnvloeden.
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Ik denk dat u twee dingen door elkaar haalt. Er staat in de wet dat kinderen onder de 18-jarige leeftijd privaatrechtelijk beschermd worden. Dit betekent een advocaat in de arm nemen en zelf actie ondernemen. Met mijn amendement wordt het mogelijk om iemand via het strafrecht aan te pakken en er een boete op te zetten. Je hoeft dan alleen aangifte te doen bij de politie en vervolgens onderneemt het Openbaar Ministerie actie. Is dit voor u onvoldoende?
De heer Buijs (CDA):
U vroeg zich zelf al af of de handhaving van deze wet wel mogelijk zal zijn. Als je nu zo'n algemene bepaling hanteert, ontstaat er op een gegeven moment discussie over of de ouders wel toestemming hebben gegeven. Ik zie niet in wat het amendement toevoegt om mijn bezwaren weg te nemen tegen specifieke vormen van piercing, waarbij voor mij vooropstaat dat de gezondheid van het kind niet in gevaar mag worden gebracht.
Mevrouw Arib (PvdA):
Voorzitter. Ik ben blij met de veranderde zienswijze van de minister. Hij heeft laten weten dat hij er nu voor heeft gekozen dat een tatoeageshop over een vergunning in plaats van een rapport van de GGD dient te beschikken. Een vergunning wordt geweigerd indien de GGD constateert dat de ondernemer niet aan de wettelijke voorschriften voldoet. Dat is eindelijk een helder verhaal, maar het is lang niet genoeg. Er is sprake van invasieve technieken en die kunnen een gevaar vormen voor de gezondheid van mensen. Het is dus onacceptabel als er geen heldere regelgeving is ten aanzien van tatoeëren en piercen. Het gaat hier niet om cosmetische liflafjes, maar om ingrepen die grote gevolgen kunnen hebben.
Vele jongeren besluiten een tatoeage of piercing te nemen en dit is langzamerhand een gangbare praktijk geworden. De overheid heeft dus een verantwoordelijkheid om voorlichting te geven, maar ook om erop toe te zien dat tatoeage- en piercingshops hygiënisch werken, want daarmee wordt het gevaar van het ontstaan van complicaties tenminste verkleind. Regels alléén zijn niet voldoende; het gaat erom dat het mogelijk is die regels te handhaven.
De minister zegt dat er geen onderzoek is gedaan naar het vóórkomen van gezondheidsklachten na tatoeage en piercing. Hij zegt wel te weten dat er ontstekingen voorkomen en allergische reacties en zelfs besmetting met hepatitis B. Omdat er geen aangifteplicht is, is de omvang van het probleem volkomen onduidelijk. Ik vind het vreemd dat een minister van volksgezondheid niet op de hoogte wil zijn van de incidentie. Een allergische reactie klinkt misschien als een klein en tijdelijk probleem, maar een allergische reactie op bijvoorbeeld de zwarte kleurstof die wordt gebruik bij tatoeages, kan huidproblemen betekenen met alle gevolgen van dien voor de rest van iemands leven. Ook de minister constateert een toename in het aantal tatoeages en piercings. Welnu, waar wacht hij dan op?
De PvdA-fractie vindt dat er voor branche en klant mogelijkheden moeten zijn om signalen te melden, die erop duiden dat de stand van zaken rond de hygiëne in een tatoeageshop niet in orde is. Nu is de Voedsel en Waren Autoriteit, de VWA, de handhavende instantie betreffende wetgeving op basis van de Warenwet. De VWA is de instantie die waarschuwingen afgeeft, processen-verbaal opmaakt en namens de minister van VWS bestuurlijke boeten oplegt. Niet duidelijk is wie de VWA informeert, naast de GGD'en. Het is toch eenvoudig te regelen dat een tatoeageshop verplicht wordt aangifte te doen, wanneer gezondheidsproblemen optreden. In eerste instantie zullen mensen toch teruggaan naar de winkel. Daarbij lijkt het mij aangewezen dat tatoeëerders en piercers verplicht worden om mensen met wat voor een complicatie dan ook door te sturen naar een arts. Een aangifteplicht voor huisartsen die patiënten met gevolgen van tatoeage en piercing krijgen, is al helemaal eenvoudig in te stellen, zo lijkt mij.
Dat brengt mij bij de Voedsel en Waren Autoriteit, een nuttige instantie, maar volgens mij toch niet de eerst aangewezen instantie om een oordeel te kunnen hebben over medische problemen als infectie en allergie. Bij deze aandoeningen wordt genezing of stabilisatie alleen verkregen met behulp van geneesmiddelen die door een arts dienen te worden voorgeschreven. Kortom, het gaat hier om invasieve technieken. Een wettelijke regeling wat betreft voorschriften voor hygiënisch werken moet er komen en die wordt met deze wetswijziging mogelijk gemaakt. De GGD heeft de kennis over hygiënisch werken. De uiteindelijke verantwoordelijkheid ten aanzien van het handhaven van de regels die wij willen stellen aan tatoeëerders en piercers, hoort bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg.
Wij willen graag dat er een aangifteplicht komt, die het mogelijk maakt om ten minste te weten in hoeverre er sprake is van complicaties en hoe ernstig deze zijn en of nadere regels nodig zijn. De branche heeft een aantal punten ingebracht ten aanzien van de werkbaarheid in de praktijk. Er wordt ook al gedreigd met advocaten inzake het besluit tatoeagekleurstoffen. Ik zou graag van de minister willen weten wat dit allemaal betekent.
De PvdA-fractie pleit voor het vaststellen van de wettelijke leeftijdsgrens op 16 jaar bij het mogen beslissen over het doen aanbrengen van tatoeages. Deze wettelijke leeftijdsgrens is nu vastgesteld op 12 jaar, maar kinderen van twaalf zijn te jong om een beslissing te nemen over een tatoeage.
Ik heb eerder, bij mondelinge vragen, aandacht gevraagd voor het verwijderen van tatoeages. De minister heeft in de nota naar aanleiding van het verslag opgemerkt dat de Warenwet de mogelijkheid biedt om ten aanzien van het gebruik van waren regels te stellen, maar dat dit niet kan ten aanzien van het verwijderen van tatoeages. De minister geeft aan dat de medische apparatuur valt onder de wet betreffende medische hulpmiddelen, waarin kwaliteitseisen worden gesteld aan de gebruiker van apparatuur, maar waarbij het niet mogelijk is om daadwerkelijk concrete eisen te stellen aan de gebruiker van deze apparatuur.
De minister verwijst tevens naar de eigen verantwoordelijkheid van degene die een tatoeage wil laten verwijderen. Anders dan de PvdA is hij van mening dat het verwijderen van tatoeages niet binnen de reikwijdte van de Wet BIG valt. De PvdA is het daar absoluut niet mee eens, omdat er medische apparatuur wordt gebruikt, waarmee de samenhang van lichaamsweefsels wordt verstoord en sprake is van handel, wat valt onder de reikwijdte van de genoemde wet. Door het verstoren van de samenhang van lichaamsweefsels is sprake van een overtreding van artikel 36 van de Wet BIG. De minister verwijst alleen naar een artikel uit Strafrecht, op grond waarvan gedupeerden aangifte kunnen doen. Daarnaast kan de benadeelde een civielrechtelijke procedure starten. Dit is volgens de PvdA volstrekt niet afdoende. Er moet indien dit binnen het huidige kader van wetgeving volgens de minister niet mogelijk is, aanvullende wetgeving komen om eisen te stellen aan de gebruiker ten aanzien van de apparatuur. Aangifte doen nadat de tatoeage niet vakkundig is verwijderd, biedt weinig soelaas, aangezien de schade dan al is geschied. Wij zijn van mening dat de minister ten aanzien van dit punt niet kan volstaan met een verwijzing naar de eigen verantwoordelijkheid van de gebruiker. Er moeten maatregelen worden genomen, zodat het houden van toezicht op verwijdering van tatoeages goed wordt geregeld.
Met deze wetswijziging wordt het mogelijk, regels te stellen voor effectief toezicht op het gebruik van waren die worden aangewend bij tatoeages. Maar dat geldt ook voor andere middelen die worden ingespoten, zoals rimpelvullers. Wij hebben vorig jaar samen met VVD en CDA daarover schriftelijke vragen gesteld, waarop de minister dit probleem niet serieus heeft aangepakt. De Inspectie voor de Gezondheidszorg zegt geen toezicht uit te oefenen, terwijl bekend is dat deze rimpelvullers tot onherstelbare verminkingen leiden. Een middel als Dermalive wordt in de VS niet toegelaten. Waarom mag dat middel hier gewoon worden gebruikt?
De minister vindt het CE-keurmerk voldoende. Maar de rimpelvullers moeten volgens mij onder het Besluit medische hulpmiddelen vallen, zodat de Inspectie voor de Gezondheidszorg toezicht kan houden. Ik verzoek de minister dan ook, dit zo snel mogelijk te regelen. Verder vraag ik de minister een verplichte registratie voor deze middelen in te voeren, waarbij wordt geregistreerd waar het middel wordt toegediend, door wie, bij wie, wanneer en met welke resultaten. Wat is daarop tegen? Ik wacht de antwoorden van de minister op mijn schriftelijke vragen af. Ik krijg vandaag daar graag al een korte reactie op, omdat de gevolgen vrij ernstig zijn.
De heer Buijs (CDA):
Stelt u voor om huisartsen meldplichtig te maken?
Mevrouw Arib (PvdA):
Het gaat om complicaties die kunnen optreden bij het aanbrengen van tatoeages. In het verleden zijn infecties als hepatitis-B opgetreden, wat volgens mij belangrijk is om te melden. Eerder hebben wij gevraagd wat de omvang hiervan is, maar de vorige minister kon ons daarover geen informatie geven. Als mensen besmet raken met hepatitis-B en zij gaan terug naar de winkel waar de tatoeage is aangebracht, moet die winkel dat melden. Maar het kan zijn dat zij niet teruggaan naar die winkel, maar naar de huisarts, die dat dan moet melden.
De heer Buijs (CDA):
Voor bepaalde infectieziektes bestaat die meldplicht al. Bedoelt u ook het optreden van bepaalde verminkingen?
Mevrouw Arib (PvdA):
Nee, ik doel op besmettelijke ziektes en infecties. Dat is nu geregeld op basis van de wet, maar ik zou daarbij ook vermeld willen zien dat dat is gebeurd door tatoeages. Dan weet je immers welke gevaren daaraan zijn verbonden.
Mevrouw Kant (SP):
U vraagt terecht ook aandacht voor de rimpelvullers en voor maatregelen op dat terrein. Vindt u het echter niet gek dat wij voor tattoos, piercings, rimpelvullers een vergunningenstelsel willen hebben, terwijl er nog veel grotere verbouwingen aan iemands lichaam gebeuren die gewoon in de cosmetische privé-kliniek kunnen plaatsvinden en waar wij helemaal geen vergunningenstelsel voor hebben? Is dat eigenlijk niet heel gek?
Mevrouw Arib (PvdA):
Wij hebben eerder al een debat gehad over die cosmetische ingrepen. Ik behoor tot degenen die vinden dat iedereen niet zo maar zijn eigen gang kan gaan. Dit zeker als je ziet welke gevolgen dit heeft voor de volksgezondheid. Wij zien dagelijks allerlei programma's op tv waar vooral vrouwen worden verbouwd en uiteindelijk een beroep doen op reguliere zorg. Ik zou graag zien dat dat ook onderworpen wordt aan bepaalde eisen. Wij hebben echter met een zeer liberale minister te maken. Ik hoop dat hij nu genoeg aanleiding ziet om met wet- en regelgeving te komen om dit soort praktijken aan banden te leggen.
Mevrouw Kant (SP):
Voorzitter. Ik vind het een prima voorstel om tattooshops en piercingshops aan een vergunning te verbinden. Dat is op zich een prima manier om toezicht te kunnen houden op de regels en hygiënevoorschriften. Maar, zoals ik al zei in mijn laatste interruptie bij mevrouw Arib, er is iets geks aan de hand. Voor zoiets relatief onschuldigs als een tattoo en een piercing gaan wij een vergunningenstelsel invoeren, maar voor grote ingrepen en verbouwingen aan een lichaam – borstvergrotingen, buikwandcorrecties en dergelijke – hebben wij geen vergunningenstelsel. Dat kan ik niet met elkaar rijmen. Laten wij daarom maar hopen dat dit vergunningenstelsel ertoe leidt dat die risicovollere ingrepen ook onderhevig worden gemaakt aan toezicht en controle en er dus een vergunningenstelsel voor komt.
Verleden week hebben wij kunnen lezen over de dramatische gebeurtenis en het overlijden van iemand na een buikwandcorrectie. Dat is natuurlijk een incident, zoals in de zorg helaas dagelijks plaatsvinden. Het is echter wel een aanwijzing dat wij ook daar beter toezicht op moeten houden. De inspectie heeft ook vaak gewaarschuwd voor problemen op dit punt bij privé-klinieken die zich niet altijd aan hygiëneregels of allerlei andere deskundigheidsregels houden. Dus waarom niet ook daar een vergunningenstelsel? Het gaat nog verder. Een privé-kliniek of cosmetische chirurgkliniek hoeft zich niet eens te laten registreren, waardoor de inspectie problemen heeft om daar waar medische grenzen worden overschreden, toezicht te houden. Ik kan dat niet rijmen met de voorliggende wet, waarin het gaat om tattoos en piercings. Ik ben het wel eens met deze wet, maar de verhoudingen zijn in mijn ogen even helemaal zoek. Borstvergrotingen en buikwandcorrecties zijn namelijk veel risicovoller dan een navelpiercing. Ik sluit mij verder aan bij de vraag die mevrouw Arib heeft gesteld over de rimpelvullers. Daar zien wij op die moment ook de nodige problemen.
Een vergunningenstelsel, met richtlijnen waar mensen die zo'n shop hebben zich aan moeten houden, is prima, maar het is niet nodig omdat iedereen het verkeerd doet. Er zijn gelukkig heel veel shops die zich prima houden aan de regels die zij samen hebben afgesproken. Velen uit de branche vragen zelf ook om richtlijnen. Het probleem met dit soort dingen is echter dat er altijd mensen zijn die zich niet aan de afspraken houden. Er zijn altijd rotte appels in de mand. Het lijkt mij dan ook goed om dit soort dingen, waarbij aan lijf en leden wordt geklungeld, aan een vergunningenstelsel te koppelen. Die rotte appels zijn echter niet altijd de mensen die in zo'n keurige shop werken. Dat zijn vaak mensen die in een achterafkamertje hun werk doen of op party's, als het gaat om piercings. De vraag is hoe je dat met deze wet kunt bestrijden. Los je dat daarmee op? Hoe gaat u daar dan toezicht op houden? Je kunt weinig doen aan wat mensen met elkaar doen, maar als het op commerciële basis gebeurt en mensen daar geld mee verdienen, mag dat neem ik aan niet meer als men daar geen vergunning voor heeft. Heb ik deze wet zo goed begrepen? Het mag dus ook niet aan de keukentafel, in een schuurtje achteraf of op een party. Hoe wordt dat gecontroleerd en gehandhaafd?
Over de richtlijnen zijn nog de nodige vragen te stellen. Mensen die in de praktijk tattoos en piercings zetten, stellen dat zij niet goed uit de voeten kunnen met de concepten voor de richtlijn. Dat zeggen zij niet omdat zij niet zorgvuldig willen werken, maar omdat zij vinden dat zij er in de praktijk problemen mee zullen ondervinden. Deskundigen, die niet betrokken waren bij deze concepten, vinden dat het zorgvuldiger kan. De meningen zijn dus verdeeld. Daarom vraag ik de minister of dit het is of dat hij nog van plan is om met de branche en met een brede groep deskundigen te trachten tot meer overeenstemming te komen over de richtlijn. Misschien moeten de regels niet zo gedetailleerd. Dat maakt dat uitvoering in de praktijk soms bijna ondoenlijk is. Het uitgangspunt moet zijn dat het zetten van tattoos en piercings op een veilige en praktisch uitvoerbare manier moet gebeuren.
Ik geef een aantal voorbeelden van zaken waarover onenigheid bestaat. Is het gebruik van antivirale middelen wel of niet verstandig? Moet gekozen worden voor het gebruik van wondspray en steriele plakfolie, dat in de praktijk vaak leidt tot korsten en ontstekingen? Er is kritiek op de formulering in de richtlijn over de nazorg. Er worden vraagtekens geplaatst bij het al dan niet zinvol zijn van het verbod op latexhandschoenen. Ook zijn er vragen over de opleiding van de keurders en over de toepassing van kleuringen bij het zetten van tattoos. Moet een hepatitis B-vaccinatie wel of niet verplicht worden gesteld? Nu staat er dat het niet moet gebeuren. Misschien is het goed als deskundigen daar nog eens bij stilstaan. Het gebruik van kleurstoffen, conserveringsmiddelen en aromatische amines staat ter discussie. De richtlijnen geven geen duidelijkheid over wat wel of niet mag. Ook over het wel of niet verbieden van koudspray zijn de meningen verdeeld. De minister hoeft hierop niet en detail in te gaan. Ik wil alleen maar aangeven dat hierover het een en ander gezegd is door deskundigen en door de branche zelf. Hoe gaat de minister daarmee om?
Voorzitter. Een belangrijk punt is de leeftijdsgrens. Woordvoerders uit de branche vragen om een leeftijdsgrens van 16 jaar voor tattoos en piercings. In de richtlijn staat nu: 16 jaar voor tattoos en genitale piercings en 12 jaar voor andere piercings, naast toestemming van de vertegenwoordiger en bij piercings ook begeleiding van de vertegenwoordiger. Het probleem is dat in de richtlijn een advies is opgenomen. Dat vind ik wat vaag. Wij doen het wel of wij doen het niet, lijkt mij. Ik ben niet voor allerlei betutteling, maar ik vind wel dat wij duidelijk moeten zijn over wat wel of niet mag. Een advies vind ik halfslachtig en niet beschermend genoeg. De enig echte norm die in het voorstel wordt gesteld, is dat er een formulier ondertekend moet worden door een wettelijke vertegenwoordiger. Iedereen weet dat pubers dat in de praktijk wel weten te ritselen. Zij kunnen gewoon het paspoort van de ouders kopiëren, de handtekening van de ouders namaken en op het formulier zetten en vervolgens naar de tattooshop. Dat lijkt mij niet zo'n goede beschermingsmaatregel. Het lijkt mij beter om te regelen dat de kinderen begeleid worden. Anders is de regel een wassen neus. Waarom maakt de minister de adviezen in de richtlijn niet tot norm? Dat geeft meer duidelijkheid. Dat wil zeggen dat piercings toegestaan zijn vanaf 12 jaar, maar onder begeleiding van een vertegenwoordiger en tattoos vanaf 16 jaar. Dan moet het uitgangspunt niet zijn betutteling, maar wel bescherming als er gezondheidsrisico's in het geding zijn.
Ook dat is overigens discutabel. Wat zijn gezondheidsrisico's? Er zijn heel veel dingen gevaarlijk in het leven. Ik noemde de risico's van roken al, maar ik denk ook aan drinken. Gisteravond werd in het programma Nova duidelijk hoe veel risico's kinderen lopen door te drinken. Het is natuurlijk altijd de vraag wanneer het risico zo groot is dat iets moet worden verboden. Die afweging moet worden gemaakt. Wij kunnen er mijns inziens niet onder uit, een onderscheid te maken tussen wat wel en wat niet gevaarlijk is.
Dat onderscheid wordt al gemaakt bij tepelpiercings. Bij jongens mag dat vanaf 12 jaar, maar bij meisjes is het verstandiger om dat op latere leeftijd te doen. Wij kunnen ons allemaal voorstellen waarom dat is. Voor meisjes ligt de leeftijdsgrens om gezondheidsredenen op 16 jaar. Een navelpiercing en een wenkbrauwpiercing zijn misschien wel riskant voor jongeren omdat ze nog groeien, maar niets is risicoloos. Bovendien groeien dertigplussers soms ook maar dan om andere redenen, bijvoorbeeld door een zwangerschap of te veel eten. Wenkbrauwpiercings, neuspiercings en navelpiercings zijn van deze tijd en daar moeten wij niet te betuttelend in zijn. Deze piercings zijn niet veel riskanter dan oorbellen. Ik plaats ze in de categorie oorbellen en daar wil ik geen leeftijdsgrenzen aan stellen.
De heer Buijs (CDA):
Wat vindt u er dan van dat de Nederlandse Bond van Tatoeëerders zelf een leeftijdsgrens van 16 jaar wil hanteren? In de praktijk blijken zich toch problemen voor te doen.
Mevrouw Kant (SP):
Gezondheidsproblemen zijn een reden om een grens te stellen. Daarom kwam ik met het voorbeeld van de tepelpiercing. Bij navelpiercings ken ik die problemen niet. Ik heb die geluiden wel gehoord, maar ik denk persoonlijk dat het best meevalt. Ook bij oorbellen gebeuren er ongelukken. Daar doen zich ook vergroeiingen voor, maar wij moeten het allemaal niet groter maken dan het is.
Ik ben er dus voor om een onderscheid te maken. Dat kan betekenen dat de richtlijnen aangepast moeten worden bij nieuwe inzichten. Er kunnen zich ook gezondheidsproblemen voordoen bij tongpiercings. Daar denk ik toch een tikkeltje anders over. Ik redeneer puur vanuit de praktijk. Uit de verhalen van tandartsen blijkt dat die piercings wel degelijk riskant zijn en schade aan het gebit aanbrengen. Ik denk dat wij duidelijk moeten zijn over de leeftijdsgrenzen als zich gezondheidsrisico's voordoen en verder vooral niet te betuttelend zijn. Kan de minister daarop ingaan?
De heer Buijs (CDA):
Ik denk dat wij niet van mening verschillen. De vraag is alleen hoe u dat wilt regelen. Hoe wilt u daar regelgeving voor ontwikkelen? Bent u het met mij eens dat het opstellen van protocollen door de bond zelf een betere waarborg is dan alles tot in detail in een wet regelen?
Mevrouw Kant (SP):
Dat ben ik niet helemaal met u eens. Ik ben het wel met u eens dat er protocollen moeten komen, die in de loop van de tijd steeds bijgesteld worden. Ik denk dat het niet anders kan, want ze verzinnen steeds weer andere spannende dingen. Daar zul je op moeten inspelen. Duidelijke richtlijnen en protocollen zijn dus nodig, maar die moeten worden gekoppeld aan een vergunningenstelsel. Mensen die zich daar niet aan houden, krijgen geen vergunning. Anders houd je toch allemaal louche tenten die zich er niet aan houden. Daar zijn de goedwillenden de dupe van. Daar beschermen wij de jongeren niet mee. Daarom ben ik blij met het vergunningenstelsel.
Voorzitter. Wij hebben nu wel richtlijnen, maar het probleem bij dit onderwerp is dat het nogal aan mode onderhevig is. Het verandert constant. Men verzint steeds gekkere dingen en daar moet je wel op inspelen. Ik weet niet of de minister wel eens van tongsplitsing heeft gehoord. Ik vind het persoonlijk nogal eng. Volgens mij gebeurt dat nog niet in shops in Nederland, maar het is misschien wel een trend. Daar moeten wij op inspelen. Hoe gaan wij daarmee om? Mag dat niet of mag dat onder bepaalde voorwaarden? Vanaf welke leeftijd mag het dan? Ik vind het persoonlijk een vorm van automutilatie. Je kunt ook denken aan littekens of brandmerken. Hoe zit het daarmee? Mag het niet als het niet in de ministeriële regeling staat? Is dat het uitgangspunt? Moeten de richtlijnen worden aangepast als er een nieuwe trend is? Komen er dan nieuwe regels? Het meest opmerkelijke vind ik nog parels in penissen. Ik weet niet waar dat kan, maar misschien weet de minister dat.
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Ik heb goed naar u geluisterd, maar u zendt toch wel wat tegenstrijdige signalen uit. U bent voor een vergunningstelsel, maar ook heel kritisch over de inhoud van dit wetsvoorstel. Terecht signaleert u ten slotte dat het wel heel star is en dat de realiteit veel sneller is. Kunt u dan niet voor een keer met mij meegaan met het idee om de branche de opdracht te geven om het goed in de gaten te houden en om goede hygiënecodes op te stellen? Kan dat dan niet veel beter en sneller worden aangepast aan de realiteit?
Mevrouw Kant (SP):
Ik wou dat het zo was, maar ik geloof dat helaas niet. U hebt goed begrepen dat ik het op zich heel goed vind dat er een vergunningstelsel komt, maar dat ik nog veel vragen heb over de onderliggende regeling met normen waaraan men zich moet houden om die vergunning te krijgen. Het praktische probleem is inderdaad dat de werkelijkheid, de mode, de trends en de praktijken onderhevig zijn aan veranderingen. Daar zul je toch op moeten inspelen, dat is niet anders. Als wij het aan de branche overlaten, blijft het probleem dat er louche tatoeëerders en louche piercingshops blijven, mensen die het in de achterkamertjes doen. Als het niet op een hygiënisch verantwoorde manier gebeurt en mensen zich niet aan afspraken houden die de branche, volgens u, zelf zou moeten opstellen, kunnen kinderen ook daar terecht komen en ik zou hen daar liever tegen beschermen, overigens ook volwassenen!
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
De GGD, waar wij niets over te zeggen hebben, gaat eisen op het gebied van de hygiëne opstellen. Wie weet wat daar zoal in komt te staan? In de kinderopvang mag men niet eens meer een zelfgebakken taart meenemen! Als het gaat om tatoeageshops zal de GGD best ook wel heel rare dingen kunnen bedenken. Wij hebben daar geen controle op. In die zin wordt het veel starder dan u zelf zou willen!
Mevrouw Kant (SP):
Ik heb ook kritisch gevraagd of alles wel op de praktijk toepasbaar is. Bijvoorbeeld als het gaat om de vraag hoe je zo'n tattoo mag afdekken, dan blijkt dat in de praktijk toch wel wat anders te liggen dan nu in de richtlijnen staat. Natuurlijk moet met de branche zelf, maar ook met deskundigen op het gebied van hygiëne tot goede afspraken worden gekomen.
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Dat is dan toch een branchecode?
Mevrouw Kant (SP):
De branche moet nauw betrokken worden bij het opstellen van de code, net als medische deskundigen en deskundigen op het gebied van de hygiëne. Daar moet iets uitkomen waar iedereen mee kan leven, wat mensen beschermt en niet te betuttelend is. Dat is mijn uitgangspunt, maar mijn probleem is dat als wij het bij een code laten er altijd rotte appels blijven die maar wat aanklooien, terwijl het wel gaat om het lijf van onze jongeren en ook van onszelf als wij die keuze laten. Daar zou ik liever een redelijke bescherming voor zien.
De vergadering wordt enkele minuten geschorst.
Minister Hoogervorst:
Mevrouw de voorzitter. Ik dank de Kamer voor haar inbreng in eerste termijn. Dank ook voor de felicitaties die zijn uitgesproken met mijn vijftigste verjaardag vandaag. Ik moet wel zeggen dat het mij wat rauw op het dak viel dat er tegelijkertijd voor een harde aanpak van de rimpelvullers werd gepleit, net op het moment dat ik mij daarvan zou willen bedienen. Overigens heb ik op korte termijn een overleg met de Nederlandse Vereniging van Plastische Chirurgie. Mevrouw Arib heeft aangekondigd dat zij vandaag schriftelijke vragen over dit onderwerp zal stellen. Ik zal in het antwoord daarop ingaan op de resultaten van dit overleg. Desgewenst kan daar dan nog op een nader moment over worden gesproken.
Uit de inbreng van de leden kan worden afgeleid dat een meerderheid van de Kamer vindt dat er wettelijke maatregelen moeten worden getroffen en nadere voorwaarden moeten worden gesteld voor het zetten van tatoeages en piercings met het oog op gevaren voor de volksgezondheid zoals infecties, hepatitis B en C en zelfs hiv. Uit die inbreng bleek verder dat ook de leden versteld staan van de enorme omvang van deze gebruiken in onze samenleving. Van de bevolking van 12 jaar en ouder heeft 6% een of meerdere tatoeages en 37% een of meerdere piercings en dan te bedenken dat zo'n 50 jaar geleden alleen zeelieden zich van deze versierselen lieten voorzien. Als je naar het straatbeeld kijkt, kun je wel de vraag stellen of de term versieren altijd op zijn plaats is, maar het is duidelijk dat dit verschijnsel voorlopig niet zal verdwijnen. Tatoeages draag je immers vaak je hele leven mee.
Het aanbrengen van tatoeages en piercings is niet ontbloot van gevaren voor de volksgezondheid en daarom heb ik gemeend om hier wettelijk nadere voorwaarden voor te stellen. Die voorwaarden gelden voor de volgende branches: zo'n 400 zaken van tatoeëerders en piercers, 700 schoonheidsspecialisten en 750 juweliers.
Mevrouw Van Miltenburg heeft gevraagd of het nu wel nodig is om hiervoor een wettelijk regime te stellen en of dit niet aan zelfregulering kan worden overgelaten. Zelfregulering is naar mijn mening geen serieuze optie, omdat van de 400 zaken die actief zijn op het gebied van tatoeëren en piercen, er slechts 65 zijn aangesloten bij de Nederlandse Bond van Tatoeëerders. De NBT heeft wel een controlesysteem, maar het probleem is dus dat de meerderheid van de tatoeëerders niet bij de bond is aangesloten. Bovendien zijn er geen sanctiemogelijkheden. Zelfregulering is op dit moment dus geen serieuze optie.
Bij de voorbereiding van dit overleg is bij mij wel de vraag opgekomen of wij niet doorschieten in onze doelstelling als wij de voorschriften ook van toepassing verklaren op juweliers of schoonheidsspecialisten die niets anders doen dan een oorbelletje aanbrengen in het zachte deel van het oor. Dit is eeuwenlang goed gegaan, ook al was er misschien hier en daar ooit eens een klein probleempje. Ik ben daarom geneigd om de plaatsing van een piercing in het zachte deel van het oor buiten de regeling te plaatsen. Ik zal voor de stemmingen bezien of dat via een ministeriële regeling of een nota van wijziging kan worden geregeld. Daardoor zou het bereik van de wet worden beperkt tot serieuzere zaken als het plaatsen van piercings in het kraakbeen.
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
U wilt het wetsvoorstel beperken tot tatoeëerders en piercers. Schoonheidsspecialisten en juweliers vallen dan dus niet langer onder het wetsvoorstel.
Minister Hoogervorst:
Wie het doet, is niet van belang, want het gaat om de activiteit en bovendien moeten wij voorkomen dat schoonheidsspecialistes tatoeages gaan plaatsen. Ik wil piercings in het oorlelletje buiten de wet houden. Dat is overigens een groot deel van het totale aantal piercings.
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Blijven schoonheidsspecialisten die zogenaamde semi-permanente make-up aanbrengen, ook buiten beschouwing?
Minister Hoogervorst:
Nee. Semi-permanente make-up is namelijk een vorm van tatoeage waarbij het lichaam wordt binnengetreden.
De heer Buijs (CDA):
Het is in het belang van piercers en tatoeëerders om zo netjes mogelijk te werken, want als ze dat niet doen, verliezen ze klanten of kunnen ze een klacht aan hun broek krijgen. Ik denk daarom dat het mogelijk moet zijn om te gaan werken met een convenant. In België werkt men zo en ik zie niet in waarom dat in Nederland niet zou kunnen. Is het niet mogelijk om de Inspectie te laten werken met een zogenaamde verlengde-armconstructie? De NBT zou daarbij een belangrijke rol kunnen spelen. Dat deze bond nu nog weinig leden heeft, kan namelijk snel veranderen als de NBT het aanspreekpunt wordt en de taak krijgt om protocollen en richtlijnen te ontwikkelen.
Minister Hoogervorst:
Ik weet niet hoe men in België werkt. In Nederland is de branche in ieder geval slecht georganiseerd. Zo is minder dan een kwart van de branchegenoten georganiseerd in de NBT. Bovendien is de NBT niet een organisatie die al decennialang in onze maatschappij meeloopt. Al met al vind ik de manier waarop de branche is georganiseerd, niet goed genoeg om met zelfregulering te kunnen gaan werken.
Mevrouw Kant (SP):
Het is een goede zaak dat u de gewone oorbellen uit het wetsvoorstel haalt. De richtlijn waarin wordt ingegaan op de gewone oorbel, betreft ook piercings in het vlakke deel van het kraakbeen: plaatsen hoger in het oor en de neus. Bent u bereid om te onderzoeken of deze vormen van piercing ook uit het wetsvoorstel kunnen worden gehaald?
Ik benader deze problematiek vanuit de medische risico's die een behandeling met zich brengt. En dan verbaast het mij dat u geen vergunningenstelsel in het leven roept voor behandelaars die nog veel meer aan het lichaam verbouwen.
Minister Hoogervorst:
U doet alsof mensen die zich bezighouden met plastische chirurgie, zich aan god noch gebod hoeven te houden. Die mensen vallen onder de Wet BIG en de Kwaliteitswet. Wij spreken vandaag over een heel andere tak van sport. Deze ingrepen zijn namelijk helemaal niet op genezing of gezondheid gericht, maar louter en alleen op het versieren van het lichaam. Plastische chirurgie valt onder de strenge regels van de gezondheidszorg.
Mevrouw Kant (SP):
Dat moge zo zijn, maar dan zouden de richtlijnen van de gezondheidszorg ook van toepassing moeten worden op tatoeëerders en piercers en zou afgezien moeten worden van een vergunningenstelsel voor tattooshops. Dat doet u echter niet, want u voert nu juist wel een vergunningenstelsel in voor tattooshops en piercingshops. Het is raar dat u dat niet wilt doen voor privé-klinieken, want deze klinieken zijn soms helemaal niet geregistreerd. Daardoor is het voor de Inspectie heel moeilijk om te controleren of men zich aan de regels houdt.
Minister Hoogervorst:
Dat is toch echt appels met peren vergelijken. Alle mensen die in die klinieken werken, zijn namelijk BIG-geregistreerd. Zij kunnen niet zo maar gaan snijden in mensen. Als er een of andere Jodoko in mensen gaat snijden en buikwandcorrecties gaat uitvoeren, wordt er natuurlijk direct opgetreden.
Mevrouw Kant (SP):
Het is de vraag of de hygiëneregels worden gehandhaafd en nageleefd in die kliniek, alsook of er een juiste nazorg is. Die kliniek is namelijk niet eens geregistreerd; die kliniek heeft dus geen vergunning nodig. Ik begrijp dan ook werkelijk niet waarom u deze regels daar niet voor invoert. Ik zal hier straks een motie over indienen. Ik vind het een heel rare verhouding dat wij bij vergunningen voor het aanbrengen van piercings blijkbaar verder durven te gaan dan bij dit soort privé- en cosmetische klinieken. Daar zijn wij het dus niet over eens.
Ik heb overigens nog een vraag gesteld over het kraakbeen van de neus en de oren.
Minister Hoogervorst:
Ik heb zojuist een duidelijk onderscheid gemaakt tussen het zachte deel van het oor en het kraakbeen. Dat vind ik al weer veel verder gaan.
Mevrouw Kant (SP):
Het kan wel zijn dat de minister dit vindt en ik heb er ook geen verstand van, maar volgens mij zijn die dingen in de richtlijn niet voor niets samengevoegd.
Minister Hoogervorst:
Ik heb toegezegd dat ik, voordat er volgende week eventueel over dit wetsvoorstel wordt gestemd, naga of ik met een nota van wijziging kom om in ieder geval dit punt eruit te halen. Dit geldt ook voor het kraakbeen.
De voorzitter:
Voor het verslag is het misschien belangrijk te vermelden dat de minister zojuist op zijn oorlel wees.
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Ik wil toch nog enkele opmerkingen maken over de zelfregulatie. U gaat de juweliersbranche buiten het wetsvoorstel houden. Voorts hebt u blijkbaar weinig vertrouwen in de tatoeëerders als branche. Daarom vindt u dat voor hen dit vergunningstelsel nodig is. Ik wil het tegen deze achtergrond nog even hebben over de schoonheidsspecialistes. Hebt u daar ook zo weinig vertrouwen in? Kan er niet aangegeven worden dat dit een nette beroepsgroep is die wel zelfregulatie aankan?
Minister Hoogervorst:
Zo wil ik het onderscheid niet maken. In het voortraject zijn namelijk nog wat dingen gebeurd waardoor je niet onmiddellijk een heel groot vertrouwen krijgt in die beroepsgroep. Het gaat mij evenwel om de ernst van de ingreep. Dat is voor mij de invalshoek voor het buiten een vergunningstelsel laten, dus niet de achtergrond van een beroepsgroep.
Voorzitter. De heer Buijs heeft nog gevraagd waarom een vergunningenstelsel nodig is. Welnu, bij de indiening van het wetsvoorstel zijn wij in eerste instantie uitgegaan van een rapport van de GGD over de stand van zaken bij de hygiëne. Die zou goed of slecht kunnen zijn. Dat rapport leidde niet tot een goede taakverdeling tussen de twee toezichthouders, VWA en GGD. Als er sprake van een slecht rapport was, zou dat toch weer tot optreden van de VWA moeten leiden en tot dubbele inspecties. Dat proberen wij dus samen met de Kamer te vermijden. Ik herhaal dat ik wil proberen om de vergunningsdruk ietsje te laten afnemen.
Dit gaat de ondernemer wel geld kosten. Ook dat zullen wij proberen zo veel mogelijk te beperken. Op zichzelf is het natuurlijk heel redelijk om de kosten van een dergelijke vergunning aan de branche en de ondernemers specifiek toe te rekenen. Dat moet vervolgens maar in de kosten van het product worden verrekend.
De volgende vraag is hoe wij gaan voorkomen dat er een gigantisch ondergronds circuit ontstaat. Ik denk dat allereerst de cliënt die een tatoeage laat aanbrengen of een andere toch wel beetje enge ingreep aan zijn lichaam laat doen, erop gesteld zal zijn dat dit door iemand wordt gedaan die in principe bonafide is en die in een winkeltje zit aan een winkelstraat. Het zal in ieder geval duidelijk zijn dat het om een tatoeageshop gaat, goedgekeurd door de GGD, waar men zich veilig kan laten behandelen. Ik denk dus dat de marktwerking zelf al veel zal doen.
Voorzitter: Hamer
Minister Hoogervorst:
De branche heeft er ook enorm veel belang bij dat beunhazen worden aangepakt. Mij lijkt dat de branche er snel achterkomt als er beunhazen werkzaam zijn. Wij sturen de inspectie graag op die mensen af, zodat hun zaak meteen kan worden gesloten als zij geen vergunning hebben.
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Ik vind het werkelijk hartverwarmend dat de minister het ene moment de branche nog geen branchecode toevertrouwt, maar het andere moment wel van haar verwacht dat zij ervoor zorgt dat er geen beunhazen komen. Kan hij dat nader verklaren?
Minister Hoogervorst:
Het is natuurlijk het eigenbelang van degenen die wel een vergunning hebben. Mij lijkt dat die snel uit het circuit vernemen waar beunhazen actief zouden zijn. Ik verwacht dus niet dat zij dat uit idealisme doen, maar wel uit welbegrepen eigenbelang.
Mevrouw Kant (SP):
Vervolgens moet er natuurlijk worden gehandhaafd. Misschien meldt men dat bij de GGD. Dat belang begrijp ik heel goed.
Minister Hoogervorst:
De VWA treedt dan natuurlijk op.
Mevrouw Kant (SP):
Ja, goed. Nadat het ergens gemeld is, kan er dus worden opgetreden tegen de beunhazen?
Minister Hoogervorst:
Ja. Dat moet dan meteen gebeuren.
Is de NBT hier überhaupt bij betrokken geweest? Ik heb al gezegd dat de NBT 65 van de 400 tatoeëerders betreft. Het oude bestuur daarvan heeft bedreigingen aan het adres van medewerkers van de VWA geuit toen die een tijd geleden gevaarlijke tatoeagekleurstoffen terughaalden. Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft de bond sindsdien niet meer als gesprekspartner willen hebben. Inmiddels zijn de betrekkingen met de bond hersteld. De NBT is dan ook bij alle regelgevingstrajecten zoals het Warenwetbesluit tatoeagekleurstoffen en de in voorbereiding zijnde hygiënewetgeving betrokken. De bond is ook vertegenwoordigd in het Regulier Overleg Warenwet waar deze regelgeving wordt voorbereid. Tijdens het ROW wordt betrokkenen de gelegenheid geboden om te reageren op voorgenomen regelgeving. Dat wil niet zeggen dat wij alles klakkeloos overnemen wat de NBT naar voren brengt.
De NBT heeft ook zitting gehad in het Landelijk Centrum Hygiëne en Veiligheid dat de specifieke hygiënevoorschriften, die richtlijnen, heeft voorbereid. Die richtlijnen hebben overigens nog geen rechtsgeldigheid; wij gaan ze omzetten in een ministeriële regeling. In de richtlijnen zijn bijvoorbeeld leeftijdscriteria verwerkt, die wij niet van plan waren op te nemen in de ministeriële regeling. Zij dienen op zichzelf namelijk geen gezondheidsdoel. Een tatoeage is voor een kind van twaalf niet gevaarlijker dan voor een man van veertig. Wij zijn dus niet van plan om leeftijdscriteria op te nemen. Ik kom daar op terug. Wij zetten alles in ieder geval om in een ministeriële regeling. In die omzetting krijgen de groepen die bij de opstelling van de richtlijnen betrokken zijn geweest, inspraak. Mochten zich in de praktijk problemen voordoen, dan kan de ministeriële regeling worden aangepast, want die is heel flexibel. Wij begrijpen ook dat een richtlijn of een ministeriële regeling alleen kan werken als de branche ermee uit de voeten kan.
Mevrouw Kant (SP):
Nu liggen er dus concepten. Begrijp ik goed dat daar nog in overleg met de branche en andere deskundigen een ronde overheen gaat of is dit het?
Minister Hoogervorst:
Zij worden omgezet in een ministeriële regeling. Die zal minder gedetailleerd zijn dan de richtlijnen. Wij zullen haar nogmaals aan de betrokkenen voorleggen.
Mevrouw Kant (SP):
En in de ministeriële regeling komen dus geen leeftijdsgrenzen omdat u vindt dat die niet gerelateerd zijn aan de gezondheid. Ik vind dat gek, want de adviesrichtlijnen zijn voor een deel ook gekoppeld aan mogelijke gezondheidsproblemen. Ik heb een enigszins plastisch voorbeeld genoemd: de tepelpiercing bij jonge meisjes. Dat kan ik ook niet helpen. Het is toch niet voor niets dat men adviseert daar tot de leeftijd van 16 jaar mee te wachten? Waarom zou je dat niet in de regeling vastleggen?
Minister Hoogervorst:
Ik heb begrepen dat mevrouw Van Miltenburg een amendement heeft ingediend over de leeftijdsgrens. Ik heb dat amendement nog niet kunnen lezen. Ik zal daarop schriftelijk ingaan en in mijn antwoord alle argumenten wegen die in verband met de leeftijdsgrens zijn gewisseld. Het is ook een probleem dat deze zaak niet goed paste in de Warenwet, waarin wij het een en ander gaan regelen. Ik heb begrepen dat mevrouw Van Miltenburg een regeling via het Wetboek van Strafrecht zou willen.
Voor het verwijderen van tatoeages heeft mevrouw Arib de aandacht gevraagd. Daarover hebben wij al eerder gediscussieerd. De wettelijke kaders die ik tot mijn beschikking heb, te weten de Warenwet, de Wet op de medische hulpmiddelen en de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG), bieden geen aanknopingspunt om dit te regelen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Voedsel- en Warenautoriteit kunnen vanuit het wettelijke kader niet optreden tegen personen die tatoeages verwijderen. Wel kan schade aan de gezondheid die ontstaat bij het verwijderen van een tatoeage leiden tot een strafbaar feit. Wanneer dat gebeurt met een verkeerd apparaat, zoals met een soldeerbout, is er sprake van mishandeling. Dat heeft niets met gezondheidszorg te maken. Wat is er nu wezenlijk anders aan het verwijderen van een tatoeage dan aan het zetten ervan? In feite is het dezelfde handeling, maar dan omgekeerd. Als mensen zich dit soort idiotie willen aandoen, kan ik daar heel moeilijk iets tegen doen.
Mevrouw Arib (PvdA):
Ik vind het vreemd dat u zegt dat het zetten van een tatoeage hetzelfde is als het verwijderen ervan. Dat is absoluut niet het geval. Het verwijderen is veel ingrijpender. Ik heb in mijn inbreng verwezen naar artikel 36 van de Wet BIG, omdat het gaat om het verstoren van lichaamsweefsels. Dat is wel degelijk een ingrijpende handeling. Ik vind dat u hierop vanuit medisch oogpunt wel degelijk moet laten toezien door de inspectie.
Minister Hoogervorst:
Ja, maar dan moeten wij alles verbieden, ook het zetten van een tatoeage, want dat is ook een verstoring van lichaamsweefsel, net als het aanbrengen van een piercing, zeker op de gevoelige plekken waar dat hier en daar gebeurt.
Mevrouw Arib (PvdA):
Dan is het misschien goed als u een onderzoek laat instellen naar de gevolgen van het verwijderen van tatoeages. Er zijn mensen van wie de benen bijna moesten worden geamputeerd als gevolg van het verwijderen van tatoeages door beunhazen. Beunhazen die niet voldoen aan de eisen wilt u nu aanpakken, maar u zegt dat u niets kunt doen tegen beunhazen die geen medische achtergrond hebben maar die ordinair geld verdienen aan het verwijderen van tatoeages. Dat vind ik heel tegenstrijdig.
Minister Hoogervorst:
Mensen die een tatoeage veilig willen laten verwijderen, moeten naar de dokter. Ik kan mensen die de meest vreemde zaken met hun lichaam willen laten doen dat niet verbieden. Dan zou het gaan om 6% van de Nederlandse bevolking.
Mevrouw Arib (PvdA):
U moet dit niet verdraaien. Ik spreek over toezicht op het veilig verwijderen van tatoeages door mensen die daarvoor zijn opgeleid, namelijk dermatologen, niet door beunhazen die in advertenties misleidende informatie verstrekken en die mensen verminken.
Minister Hoogervorst:
Zij kunnen worden aangepakt op grond van mishandeling. Alternatieve artsen, die geen arts zijn en mensen van alles voorspiegelen, kunnen ook langs die weg worden aangepakt. Als mensen van de pseudo-medische diensten van beunhazen gebruikmaken, kan ik wel proberen daarvoor een wet te maken, maar dat werkt niet. Wij hebben wettelijke middelen.
Mevrouw Arib (PvdA):
Ik vind dat de Inspectie daar een taak in heeft. Ik vind de opstelling van de minister ook niet consequent. De minister vindt immers dat het aanbrengen van tatoeages schadelijk is en dat dit aan banden moet worden gelegd, terwijl het verwijderen van de tatoeages volgens mij nog ernstiger is. De minister maakt de vergelijking met alternatieve geneeswijzen. Op dat gebied heeft het ook erg lang geduurd, en moesten er eerst doden vallen, voordat er eindelijk maatregelen werden genomen.
Minister Hoogervorst:
Die doden zullen in de toekomst blijven vallen zolang mensen zich tot dit soort behandelaars wenden.
Het Warenwetbesluit waarin kankerverwekkende en microbiologisch vervuilde kleurstoffen worden verboden, is al een jaar van kracht. Dit is een belangrijke maatregel. De stoffen die zijn verboden, zijn ook in EU-verband als kankerverwekkend aangemerkt. Ook dit besluit is uiteindelijk in overleg met de branche tot stand gekomen.
Een verplichte melding van infecties door ondernemers zou tot de categorie symboolwetgeving behoren. Het zou hetzelfde zijn als wij Jomanda verplichten om bij de arts een melding te maken van iedereen die zij niet goed heeft weten te genezen. Zoiets werkt uiteraard niet. Klanten die problemen hebben, kunnen zelf aangifte doen bij de GGD. De tatoeëerder wettelijk verplichten zichzelf aan te melden als hij fouten heeft gemaakt, zal nergens toe leiden.
Mevrouw Arib (PvdA):
Hoe denkt de minister dan te achterhalen welke infectieziektes kunnen optreden als gevolg van het aanbrengen van tatoeages? Welke middelen heeft hij daarvoor?
Minister Hoogervorst:
Door dit vergunningenstelsel hebben wij in ieder geval bepaalde waarborgen voor hygiënisch handelen.
Mevrouw Arib (PvdA):
Maar toch bestaat nog steeds het risico dat men hepatitis B of hiv oploopt. Ik vind dat de overheid er een beeld van moet hebben welke ziektes kunnen optreden. Heeft de minister een alternatief om tot zo'n beeld te komen?
Minister Hoogervorst:
Stelt u zich voor dat iemand hepatitis B of C krijgt door een tatoeage. De tatoeëerder zal dat waarschijnlijk helemaal niet weten. Moet de klant dan gaan klagen bij de tatoeëerder over zijn infectie en de tatoeëerder zich vervolgens gaan aangeven bij de IGZ en daar gaan zeggen dat hij een foutje heeft gemaakt? Zo werkt dit toch niet? De cliënt zal zelf naar de GGD moeten gaan om te melden dat hem iets is overkomen en dat er ingegrepen moet worden.
Mevrouw Arib (PvdA):
Maar de overheid moet toch weten dat het risico van besmetting bestaat? Als iemand hepatitis of hiv oploopt, moet toch bekend worden waar men besmet is geraakt? Het gaat er niet om dat de tatoeëerder voor de rechter moet verschijnen, maar wij moeten weten waar de bron van de besmetting is, met het oog op mogelijke besmettingen van andere cliënten.
Minister Hoogervorst:
Die informatie kunnen wij het beste achterhalen via de persoon die besmet is geraakt, en niet via degene die de besmetting heeft veroorzaakt. Het is zeer onwaarschijnlijk dat het zou werken op de manier die u nu voorstelt.
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Hoe weet de klant dat hij naar de GGD moet om te klagen? En wat is de sanctie als een shop geen vergunning heeft of als er gemeld wordt en er blijken inderdaad problemen te zijn?
Minister Hoogervorst:
In het laatste geval kunnen er bestuurlijke boetes worden opgelegd door de VWA. Verder kan de activiteit worden gesloten. Ik zal nog eens nadenken over de vraag of voor de cliënt duidelijk zichtbaar gemaakt kan worden dat hij bij de GGD terecht kan voor klachten.
De voorzitter:
Ik constateer dat er behoefte is aan een korte tweede termijn.
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Voorzitter. Ik ben teleurgesteld dat de minister blijft vasthouden aan zijn wetsvoorstel. Ik ben wel dankbaar dat hij de juweliers eruit wil halen. Ik vind het jammer dat de minister nog niet kon reageren op mijn amendement, maar hij gaat dat nog bestuderen, omdat hij geïnteresseerd is in de manier waarop ik die kwestie heb opgenomen in het Wetboek van Strafrecht. Ik ga ervan uit dat de minister er uiteindelijk positief op zal reageren.
De minister stelt dat er een probleem is, al blijkt nergens uit waar dat op is gestoeld. Het gaat meer om aannames van de Raad van State, omdat men zich van die kant afvraagt of er wat dit betreft regels moeten komen. Ik blijf dus van mening dat wij moeten blijven sturen op zelfregulering. Als wij dan ook regelen dat ouders van kinderen onder de 16 jaar aangifte bij de politie kunnen doen en daar een bepaalde dreiging van kunnen laten uitgaan, zijn wij volgens mij de beste weg ingeslagen.
De heer Buijs (CDA):
Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording in eerste termijn. Het denken stond gelukkig niet stil, ook niet bij de minister. Hij is ook nog bereid op sommige punten verder na te denken. Het gaat in dit geval om vergunningverlening door de GGD, één keer per jaar. Door middel van de vergunningverlening wordt vooral toegezien op het naleven van de hygiënevoorschriften. De GGD kan het gebruik van bepaalde materialen controleren, maar het handelen van de tatoeëerder of degene die piercings zet, staat natuurlijk niet onder permanente controle van de GGD. Als een vergunning wordt verleend, mag ervan uit worden gegaan dat de tent schoon is, maar dat wil nog niet zeggen dat degene die tatoeages en piercings uitvoert ook hygiënisch werkt. Dat leidt onder andere tot de vraag welke richtlijnen moeten worden gesteld, welke protocollen moeten worden gehanteerd en welke leeftijdsgrenzen je eventueel moet hanteren. Het heeft ook te maken met het amendement van mevrouw Van Miltenburg.
Ik ben blij met de mededeling van de minister dat de verhoudingen met de NBT weer zijn hersteld. Het maakt mij overigens niet zoveel uit of dit een grote of een kleine groep is. Mij is gebleken dat deze groep serieus nadenkt en de kwaliteit van tattoo en piercing wil bevorderen. Ik roep de minister dus op, ook een beetje in het verlengde van wat mevrouw Van Miltenburg stelde, de beroepsgroep te stimuleren om, samen met de ambtenaren, te bezien hoe het handelen in deze sector aan protocollen en richtlijnen kan worden onderworpen, zodanig dat er een verlengde-armconstructie via de inspectie ontstaat, net zoals dat bij andere groeperingen het geval is. Anders wordt dit wetsvoorstel straks opgetuigd met een heleboel toeters en bellen over leeftijdscriteria en de plek waar je iets mag zetten, maar dan wordt het een gedrocht. Misschien moet de minister nog een keer naar België kijken. Wat mij betreft is eenvoudiger regelgeving op zijn plaats. Die doet ook recht aan de inzet van de branche tot nu toe.
Mevrouw Kant (SP):
Mevrouw de voorzitter. Ik blijf het toch een ongerijmdheid vinden. Ik weet ook wel dat als je in een privé-kliniek werkt, je onder een kwaliteitswet moet werken en onder de Wet BIG aan allerlei criteria moet voldoen. Je kunt ook de inspectie op je dak krijgen. Het probleem is alleen dat een instelling niet aan een vergunning hoeft te voldoen. Allerlei toestanden die zich op het gebied van hygiëne voordoen, zijn niet onderhevig aan een vergunning. Als men zich er niet aan houdt, kan dus geen vergunning ingetrokken worden. Ik vind dat een ongerijmdheid met de toch relatief kleinere gezondheidsproblemen waarover wij vandaag spreken. Het is misschien een zijpad van het debat, maar ik wil toch een motie indienen gezien deze ongerijmdheid.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat in privé-klinieken risicovolle behandelingen gedaan worden;
constaterende dat er geen systeem is voor het verlenen van vergunningen aan privé-klinieken wanneer zij aan bepaalde richtlijnen voldoen of het intrekken van vergunningen wanneer zij niet aan de richtlijnen voldoen;
overwegende dat privé-klinieken momenteel niet worden geregistreerd en dat dit het werk van de Inspectie voor de Gezondheidszorg bemoeilijkt;
verzoekt de regering, met een voorstel te komen voor registratie of een vergunningsysteem voor privé-klinieken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Kant en Arib. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 8(30173).
Mevrouw Kant (SP):
Voorzitter. De minister komt nog schriftelijk terug op de leeftijdsgrenzen, maar ik begrijp dat het vooral een toelichting en een reactie op het amendement van mevrouw Van Miltenburg is. Hij is niet voornemens om na te denken of alle of een deel van de adviezen in de richtlijnen als norm vastgelegd moeten worden. Adviezen zijn vaag. Iets is een advies, maar vervolgens hoeft niemand er zich aan te houden. Op dit punt is duidelijkheid wenselijk. Dan weet iedereen waar hij aan toe is en waar hij zich aan moet houden op het punt van leeftijdsgrenzen. Het hoeft voor mij niet voor alles, maar het is wel nodig om specifiek na te denken waarvoor het wel gewenst zou zijn. Misschien wil de minister in een brief niet alleen uitleggen hoe hij het ziet, maar ook ingaan op de vraag op welke terreinen hij wel voor een echte norm is. Het gaat mij absoluut niet om betutteling. Ik vind dat jongeren heel goed zelf mogen weten wat zij doen, maar bij gezondheidsproblemen vind ik dat een andere kwestie. Ik heb al het voorbeeld van de tongpiercing genoemd, die niet zonder gevaar is voor het gebit. Daarvan hoor ik heel veel uit het veld, van tandartsen, dat het wel degelijk tot schade leidt. De vraag is of wij dit moeten toestaan en of er op z'n minst een leeftijdsgrens moet komen.
Het is wel belangrijk om een onderscheid te maken, want de ene piercing is de andere niet. Dat maakt het misschien ingewikkelder, maar voor de duidelijkheid is het beter. Als ik het goed begrijp is er namelijk bij adviezen helemaal geen leeftijdsgrens. Dan is het ook geen 12 jaar. Ik heb even gedacht dat het wel zo was, maar het is dus niet zo. Het kan dus ook bij een leeftijd van 8 jaar of 7 jaar. Dat zal wel niet zo snel gebeuren, maar het gaat toch wel ver om op dit punt helemaal niets te doen. In plaats van een advies moet er misschien toch een soort van norm komen. Ik begrijp ook wel dat die norm onderhevig is aan de ervaringen en aan de praktijk.
Op een ander punt is de minister niet ingegaan. Ik heb nog een aantal ingrepen genoemd die ook plaatsvinden, zoals tongsplitsing, littekens, brandmerken of parels en penissen. Het zijn allemaal nieuwe dingen die men verzint en die men blijkbaar voor een deel ook heel spannend vindt. Voor een deel zal het mij, eerlijk gezegd, ook worst wezen, echter niet waar gezondheidsproblemen kunnen optreden. Het is ook allemaal aan mode onderhevig. Mijn vraag aan de minister was of alles wat in de richtlijnen staat, mag als men een vergunning heeft. En is dat het dan? Als het er niet in staat en er zijn geen regels voor, mag men het dan doen? Mij is dat niet helemaal duidelijk. Dat geeft ook aan de weerbarstigheid van dit onderwerp. Het is allemaal niet zo eenvoudig. Volgend jaar verzint men weer iets nieuws wat spannend is en dan moeten wij weer een nieuwe richtlijn maken. Dat maakt duidelijk dat wij hier misschien niet alles kunnen regelen, maar ik wil wel weten hoe het zit.
Mevrouw Arib (PvdA):
Voorzitter. Natuurlijk zijn wij blij met de voorstellen die de minister heeft gedaan, opdat er nu duidelijke hygiëne- en veiligheidsvoorschriften worden gesteld aan tatoeage en piercing. Daar hebben wij al eerder om gevraagd en het is goed dat dit geregeld wordt. Ik vind echter dat als je het regelt, je het ook goed moet regelen: óf je doet het goed, óf je doet het niet. Wat ik merk bij de minister, is dat hij weliswaar een aantal regels wil opstellen, maar dat hij helaas afhaakt, als wordt voorgesteld om een beetje door te bijten. Dat vind ik jammer, zeker als het gaat om onderdelen die betrekking hebben op volksgezondheid. De volksgezondheid vormt immers ook de reden waarom deze voorschriften nu wettelijk worden vastgesteld.
De minister heeft moeite met een aangifteplicht voor tatoeëerders en dat begrijp ik niet. Ik denk dat juist als wij de veiligheid zo belangrijk vinden, de tatoeëerders moeten melden als er sprake is van een infectieziekte. Dat de minister dit anders ziet, vind ik jammer en daarin ben ik teleurgesteld.
Het andere punt dat de minister afhoudt, betreft het verwijderen van tatoeages. Wij weten allemaal, als het gaat om het aanbrengen van een tatoeage, dat dit een bepaalde levensfase symboliseert of verliefdheid of wat dan ook, en dat vaak vooral jongeren dit laten doen om er later enorme spijt van te hebben. Ik vind dan ook dat mensen zo'n verwijdering veilig moeten kunnen doen. Daarbij vind ik het de taak van de minister om erop toe te zien dat dit geregeld wordt en dat er geen ruimte wordt geboden voor beunhazen om mensen te misleiden. Ik heb daar beelden van gezien; er waren zelfs twee programma's aan gewijd op de televisie, waar ontzettend veel reacties op zijn gekomen van mensen die hier inderdaad nadelige gevolgen van hebben ondervonden. Ik verzoek de minister, daarnaar te kijken. Ik dien daartoe de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het verwijderen van tatoeages verregaande gevolgen kan hebben;
van mening dat het verwijderen van tatoeages onder de reikwijdte van de Wet BIG valt;
verzoekt de regering, de Kamer zo spoedig mogelijk te laten weten op welke wijze het toezien op het verwijderen van tatoeages zal worden vormgegeven,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Arib. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 9(30173).
Mevrouw Arib (PvdA):
Voorzitter. Mijn laatste opmerking betreft de leeftijdtijdsgrens. Ook wij hebben gepleit voor een leeftijdsgrens van 16 jaar. Er ligt een amendement hierover voor van de VVD-fractie, dat wij van harte zullen steunen. Ik begrijp dan ook niet waarom de minister nu zegt dat hij daar apart op terugkomt. Immers, als je het zo beziet, is er een meerderheid voor het verhogen van de leeftijdsgrens. Ik dring er bij de minister op aan om duidelijk aan te geven welke argumenten hij heeft om de leeftijd niet te verhogen; daar ben ik ontzettend benieuwd naar. Wij vinden deze leeftijdsgrens van belang.
Mevrouw Kant (SP):
U steunt daarmee een leeftijdsgrens van 16 jaar voor alle piercings?
Mevrouw Arib (PvdA):
Nee, het betreft tatoeages. Dat heb ik mevrouw Van Miltenburg laten weten: wij vinden dat de leeftijdsgrens, als het gaat om tatoeages, naar 16 jaar moet. Ten aanzien van piercing heb ik begrepen dat de minister met een toelichting komt op wat er wel en niet kan. Ik ben geen voorstander van zo'n leeftijdsgrens voor alles wat met piercing te maken heeft. Daar heb ik moeite mee en dat heb ik de indienster van het amendement laten weten. Ik hoop dat zij op dat onderdeel het amendement aanpast. Als het echter gaat om tatoeage, ben ik een groot voorstander van deze leeftijdsgrens.
Voorzitter, ik heb nog een laatste vraag; ik had vergeten die te stellen.
De voorzitter:
U was al aan de afronding toegekomen, mevrouw Arib. Het spijt me.
Ik sta mevrouw Van Miltenburg toe, een korte vraag te stellen.
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Ik had uit de eerdere interruptie van mevrouw Arib begrepen, dat zij vooral problemen had met het stellen van een leeftijdsgrens voor de oorbel. Nu, ik heb begrepen dat oorbellen helemaal uit het wetsvoorstel verdwijnen. Voor andere piercings heb ik wel degelijk de leeftijdsgrens van 16 jaar in het amendement opgenomen.
Mevrouw Arib (PvdA):
Ik heb de beelden gezien van bepaalde piercings en dat lijkt mij echt verschrikkelijk. Dat is bijna een soort verminking en daar ben ik het wel met u eens. Ik wil horen waar die grens ligt, aangezien ik het erg lastig vind om daarover te gaan speculeren. Je moet dat aangeven vanuit een zekere deskundigheid, daarbij lettend op wat medisch verantwoord is. In uw amendement wordt gesproken over piercings in het algemeen. Ik doe daarom een beroep op u daar nog eens goed naar te kijken om te voorkomen dat straks een amendement wordt aangenomen, waar ongewild onschuldige vormen van piercings onder vallen.
Mevrouw Van Miltenburg (VVD):
Mijn amendement verbiedt niets. Ik vind dat ouders daarover moeten beslissen.
Minister Hoogervorst:
Voorzitter. Ik zal het amendement van mevrouw Van Miltenburg goed bekijken en becommentariëren. Maar wil er een amendement worden aangenomen, dan moet het wetsvoorstel ook worden aangenomen. Volgens mij is mevrouw Van Miltenburg niet genegen dat te doen.
De heer Buijs heeft andermaal gepleit voor zelfregulering. Hij heeft een wat rooskleurig beeld van deze branche als hij denkt dat die een florerende zelfregulering tot stand kan brengen. Ik heb al iets gezegd over de organisatiegraad, die laag is, en voorzover men wel is georganiseerd, tonen betrokkenen zich niet bepaald de ruggengraat van MKB-Nederland.
De heer Buijs (CDA):
Het is toch in ons aller belang dat de branche zelf probeert intern tot bepaalde regelgeving te komen? U doet er nu wat denigrerend over, maar ik verwijs naar de correspondentie van de betrokken branchevereniging met uw ambtenaren. Daarin lees ik dat men wel degelijk iets wil opzetten. Grijp dat aan, stimuleer dat, dan hoeven wij niet te gaan praten over allerlei noodzakelijke criteria.
Minister Hoogervorst:
Ik heb net iets verteld over een incidentje van nog niet erg lang geleden. Als ik een combinatie heb van een beroepsgroep in zijn beginfase, gebeurtenissen die wij niet gewoon vinden en een lage organisatiegraad, vind ik zelfregulering te hoog gegrepen.
De heer Buijs (CDA):
Ik dacht dat de verhoudingen waren hersteld.
Minister Hoogervorst:
Er wordt overleg gepleegd, wij doen ons best. Het is allemaal niet zo simpel.
Mevrouw Kant heeft een motie ingediend over privé-klinieken. Deze discussie hebben wij in een ander bestek al enkele malen gevoerd, waarbij ik deze redenering met dezelfde redenen heb afgewezen. Ik ontraad de aanneming van deze motie derhalve.
Mevrouw Arib diende een motie in over het verwijderen van tatoeages, dat onder de reikwijdte van de Wet BIG moet vallen en een voorbehouden handeling moet worden. Ik zal in de toegezegde brief aangeven waarom ik niet enthousiast ben over deze motie. Mevrouw Kant had nog gevraagd naar alle nieuwe "ongein" die wordt uitgevonden. De ministeriële regeling die hoort bij deze wet, is flexibel, zodat wij kunnen inspelen op nieuwe ontwikkelingen in de maatschappij. De gekheid die men weet te verzinnen en die men uit eigen vrije wil ondergaat, kan ik niet allemaal gaan verbieden.
Mevrouw Kant (SP):
Uiteraard niet. Misschien is het overigens ook niet alleen gekheid of ongein, sommige dingen zijn misschien ook wel geinig. Daar gaat het echter niet om. De mensen moeten dat ook allemaal zelf weten. Het gaat mij erom dat u deze shops en instellingen aan een vergunning laat houden. Als er dan nieuwe dingen komen, zoals tongsplitsing, ga ik ervan uit dat men daar, zolang dat niet geregeld is, geen vergunning voor heeft.
Minister Hoogervorst:
Volgens mij zit de wet zo niet in elkaar. De wet stelt hygiënische voorschriften aan bepaalde handelingen. Een handeling die daar niet onder valt, is echter niet per se meteen verboden.
Mevrouw Kant (SP):
Maar kan wel veel ernstiger zijn dan de handelingen die wel aan voorschriften zijn verbonden. Dat zal dus vergen dat snel op nieuwe ontwikkelingen wordt ingespeeld. Ik heb een aantal dingen genoemd die misschien niet op grote schaal voorkomen, maar die al wel worden gedaan, zoals brandmerken en tongsplitsing. Dat is volgens mij een dilemma van de wet.
Minister Hoogervorst:
Ik zal kijken of ik in de beloofde brief nader in kan gaan op deze brief. Dan kunt u voor de stemmingen conclusies trekken.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik wens de minister nog een prettige verdere verjaardag.
De vergadering wordt van 12.00 uur tot 13.15 uur geschorst.
Voorzitter: Weisglas
De voorzitter:
De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20052006-4563-4576.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.