Aan de orde is de behandeling van:

het voorstel van (Rijks)wet Goedkeuring van het op 25 april 2005 te Luxemburg totstandgekomen Verdrag betreffende de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie (met Akte, Protocol, Slotakte en Bijlagen); Trb. 2005, 196 (30256, R1800).

De voorzitter:

Ik heet de ambassadeurs van Roemenië en Bulgarije van harte welkom! A welcome to the ambassadors of Romania and Bulgaria who attend this meeting.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Van Dijk (CDA):

Voorzitter. Vandaag spreken wij over het toetredingsverdrag voor zowel Roemenië als Bulgarije. Van meet af aan hebben wij aangegeven dat wij positief staan tegenover uitbreiding van de EU. Dat leidt er immers toe dat het gebied waar vrede en stabiliteit heersen en waar Europese normen en waarden van toepassing zijn, wordt vergroot. Daarom hebben wij in het verleden telkens voor uitbreiding van de EU gestemd. Roemenië en Bulgarije maken geen uitzondering op die regel. Er hoeft wat ons betreft geen discussie te worden gevoerd over de vraag of beide landen tot de EU, de Europese waardegemeenschap horen. Daarover kan ik heel kort zijn: daar horen zij toe. Wij zouden het dus toejuichen als Roemenië en Bulgarije uiteindelijk toetreden tot de EU. Landen die willen toetreden tot de EU moeten voldoen aan de Kopenhagencriteria. De Kamer heeft in 1995 unaniem ingestemd met die criteria die volstrekt duidelijk zijn. Iedereen weet waaraan moet worden voldaan en vandaag gaat het om een toetsing aan die criteria.

Eigenlijk sta ik hier vandaag met kromme tenen. Niet omdat mijn schoenmaat te klein is, maar om de twee volgende aspecten: het moment van besluitvorming en het feit dat er één verdrag is dat over twee landen gaat. Ik ga eerst in op het tweede aspect.

Vandaag spreken wij over een toetredingsverdrag voor zowel Roemenië als Bulgarije. Daar hebben wij grote moeite mee. Een- en andermaal hebben wij tot uitdrukking gebracht dat ieder land individueel moet kunnen worden getoetst. Daarom willen wij individuele verdragen hebben. Het bewijs van het feit dat dit gaat knellen, wordt vandaag geleverd.

Het andere aspect is de besluitvorming. Wij moeten nu op basis van gegevens uit oktober 2005 beslissen over de vraag of Roemenië en Bulgarije klaar zijn voor toetreding tot de EU. Wij hebben er tweemaal op aangedrongen om die discussie uit te stellen en te wachten op een nieuw rapport van de Europese Commissie. Dan zouden wij met nieuwe feiten in ons bezit op een gefundeerde wijze een oordeel kunnen vellen. De meerderheid van de Kamer heeft daar echter niet in bewilligd en daarom zijn wij nu gedwongen om op basis van de informatie in het rapport van de Europese Commissie van oktober 2005 een besluit te nemen. Dat was voor ons een reden om nog een keer naar Roemenië te gaan en te bezien hoe op dit moment de stand van zaken daar is.

De heer Van Baalen (VVD):

Is het voor de heer Van Dijk niet extra prettig dat het debat voor de gemeenteraadsverkiezingen plaatsvindt? Eenieder in dit parlement kan daarmee aangeven waar hij staat en daarover helder naar de bevolking communiceren. Als het debat wordt uitgesteld tot na de gemeenteraadsverkiezingen, dan klinkt dat als een goedkope truc om onder het oordeel van de kiezer uit te komen. Eigenlijk is het toch ook voor het CDA prettig om nu klare wijn te schenken in plaats van dat later te doen?

De heer Van Dijk (CDA):

Als u denkt dat ik hier namens mijn fractie sta uit electorale overwegingen, om ervoor te zorgen dat er iets al dan niet gebeurt, dan noem ik die aantijging beneden de maat. Mijn fractie heeft vanaf maart 2004 haar zorgen uitgesproken over de ontwikkelingen in Roemenië. Zij heeft geprobeerd de discussie over dit onderwerp op een later moment te voeren, niet uit electorale overwegingen maar om nieuwe informatie te verkrijgen. Om die reden wilde mijn fractie de discussie liever op een later moment voeren. Dat er toevallig op 7 maart gemeenteraadsverkiezingen plaatsvinden, heeft geen enkele rol gespeeld in de discussie.

De heer Van Baalen (VVD):

Ik heb natuurlijk niet willen suggereren dat de CDA-fractie een bepaalde positie uit electorale overwegingen inneemt, hoewel de datum van de gemeenteraadsverkiezingen al vaststond op het moment dat het CDA de eerste uitspraken deed over Roemenië. Is het niet in uw voordeel om kleur te bekennen zodat de kiezer u daarop kan afrekenen? Dat is voor een politicus toch een groot voorrecht?

De heer Van Dijk (CDA):

Volgens die redenering moeten wij nog snel even alle belangrijke onderwerpen voor 7 maart bespreken. Dat is geen overweging. Het gaat er ons om, een zorgvuldige afweging te maken over de vraag of een land klaar is om toe te treden tot de Europese Unie. Wij hadden daar graag op een later moment over gesproken omdat wij dan over nieuwe informatie hadden beschikt. Op basis van de nu beschikbare informatie in het voortgangsrapport kunt ook u niet met droge ogen zeggen dat de situatie in Roemenië op dit moment er goed voor staat. Ik hoef de voorbeelden niet te noemen, maar met name op het punt van corruptie schort het er op dit moment stevig aan in Roemenië. Om die redenen sta ik vandaag met kromme tenen bij het voeren van de discussie. Ik had die discussie liever later gevoerd, na het verschijnen van de rapportage op 16 mei. Wij waren geen uitzondering geweest als wij de discussie op dat moment hadden gevoerd. Mevrouw Merkel heeft ook aangegeven, dat zij pas na het verschijnen van de voortgangsrapportage hierover een besluit wil nemen.

Wij gebruiken de rapportage die de Europese Commissie heeft opgesteld en de gegevens die wij nog hebben verzameld tijdens een reis naar Roemenië bij de beantwoording van de vraag of Roemenië klaar is voor toetreding.

De heer Van Baalen (VVD):

Hoe lang heeft de oriëntatie van de heer Van Dijk in Roemenië in uren geduurd? Dat is belangrijk om te weten.

De heer Van Dijk (CDA):

De uren die ik heb besteed aan oriëntatie op alles wat met Roemenië te maken heeft, kan de heer Van Baalen niet tellen. Dat duurde langer dan de vier dagen dat ik daar was en besloeg ook rapporten en discussies die ik gevoerd heb met andere mensen. Ik begrijp de insinuatie maar ik blijf daar even verre van. Het gaat erom dat wij op dit moment, op basis van de gegevens die wij hebben verzameld, de informatie in de rapportage van de Europese Commissie uit oktober 2005 en de persberichten die breedvoerig naar voren zijn gebracht op dit moment een beoordeling mogen maken. Wij komen dan tot de conclusie dat de corruptie in Roemenië nog steeds het grootste probleem is. De hervormingen binnen het juridische apparaat laten nog ernstig te wensen over. Er zijn voorstellen gedaan om daarin verbetering aan te brengen, maar die moesten gedwongen door het constitutionele hof in belangrijke mate weer worden teruggedraaid. Ook wordt de uitvoering van het geheel binnen de top van het juridische apparaat tegengewerkt en wordt veel van de concrete invulling tegengehouden.

Wij komen dan tot de conclusie dat de ontwikkelingen in Roemenië, ook als het gaat om de hervormingen van het justitiële stelsel, tot stand komen onder druk van de Europese Unie. Daar is helemaal niets mis mee, integendeel. Het is op zich heel goed dat, onder invloed van de naderende toetreding tot de Europese Unie, mensen binnen de regering de druk voelen om ervoor te zorgen dat er verbeteringen en hervormingen plaatsvinden. Wij komen dan bij de vraag op welke manier wij ervoor kunnen zorgen dat de hervormingen ook in de nabije toekomst worden voortgezet. Onze analyse is dat wij Roemenië het perspectief moeten bieden om lid te kunnen worden van de Europese Unie op het moment dat het land voldoet aan de criteria, in plaats van te zeggen dat het land nu kan toetreden tot de Europese Unie. Dan valt de druk volledig weg. Zeker op het terrein van de corruptiebestrijding binnen het juridisch apparaat zijn er geen mechanismen meer om Roemenië met sancties te treffen.

De heer Timmermans (PvdA):

De heer Van Dijk baseert zijn analyse en zijn conclusie op twee elementen: de voortgangsrapportage van de Commissie enerzijds en eigen analyse en onderzoek anderzijds. Welke conclusie trekt de Commissie in haar voortgangsrapportage over de mogelijkheid dat Bulgarije en Roemenië in 2007 of 2008 toetreden?

De heer Van Dijk (CDA):

In het rapport van de Europese Commissie van oktober 2005 wordt op het terrein van de corruptie nog steeds de rode vlag gehesen. Volgens dat rapport is er nog steeds een immens groot probleem op het vlak van de corruptiebestrijding in Roemenië. Daarbij wordt geschreven dat het niet onmogelijk wordt geacht dat men het zal halen. Het grote probleem is echter...

De heer Timmermans (PvdA):

Dat is precies het antwoord op mijn vraag.

De heer Van Dijk (CDA):

...dat ik diezelfde verhalen eerder heb gezien. Al eerder heb ik gelezen dat het niet onmogelijk is dat Roemenië bepaalde hervormingen op tijd doorvoert. Dat staat er al vanaf 1995, mijnheer Timmermans. Vanaf 1995 wordt elke keer verteld dat het een stapje beter gaat, maar dit blijkt elke keer achter te blijven bij de verwachtingen die er waren. In het afgelopen halfjaar zijn er wat dingen verbeterd, terwijl men de negen jaar ervoor op het terrein van het juridisch systeem niets heeft bereikt. Mag ik wat dat betreft ook even wijzen op het rapport dat de fractiegenoot van de heer Timmermans ...

De heer Timmermans (PvdA):

Even tussendoor: het antwoord op mijn vraag kwam helemaal aan het begin van de lange reactie van de heer Van Dijk. Hij zei dat de Europese Commissie tot de conclusie is gekomen dat het, als men zo doorgaat, mogelijk moet zijn om toetreding binnen de gestelde termijn te realiseren. Dat is de conclusie van de Europese Commissie. In de persberichten die zijn opgesteld na de terugkomst van de heer Van Dijk uit Roemenië, wordt een conclusie getrokken die haaks staat op de die van de Europese Commissie. De heer Van Dijk zegt namelijk dat Roemenië niet kan toetreden. Die conclusie heeft hij getrokken. Hij zegt nu wel dat hij meer tijd en meer gegevens nodig heeft, maar die heeft hij niet meer nodig, want hij heeft zijn conclusie immers al getrokken. Dat zie ik toch goed?

De heer Van Dijk (CDA):

Op basis van de onderzoeksgegevens hebben wij op dit moment niet voldoende informatie om te zeggen dat Roemenië nu klaar is. Wij hebben onvoldoende informatie om tegen de mensen in de samenleving en hier in het parlement te kunnen zeggen dat wij over voldoende gegevens beschikken om de conclusie te trekken dat het land klaar is. Die hebben wij namelijk niet.

De heer Timmermans (PvdA):

Sorry dat ik hier nog een keer op terugkom, maar misschien ben ik wat langzaam van begrip. Vorige week heeft de heer Van Dijk toch glashelder gezegd dat hij de situatie in Roemenië had gezien en dat zijn conclusie was dat er niet geratificeerd moet worden omdat Roemenië daar niet klaar voor is? Nu zegt hij dat hij onvoldoende gegevens heeft. Vorige week had hij zijn conclusie al klaar; toen had hij kennelijk wel voldoende gegevens. Of begrijp ik hem nu verkeerd?

De heer Van Dijk (CDA):

U begrijpt mij wat dat betreft even verkeerd, mijnheer Timmermans. Wij hebben van meet af aan gezegd dat wij op een later moment in de Kamer van gedachten wilden wisselen over de vraag of wij moesten overgaan tot ratificatie. Wij wilden de rapportage die in mei 2006 door de Europese Commissie op tafel zou worden gelegd bij deze discussie betrekken. Wij zijn nu naar Roemenië gegaan en wij hebben gezien dat daar kleine stappen vooruit worden gezet. Op basis van de informatie die ik nu heb, kan ik niet instemmen met ratificatie van hetgeen hier nu ligt. Ik heb namelijk onvoldoende informatie gekregen die mij ervan overtuigt dat het nu voldoende de goede kant op gaat in Roemenië. Dat is het verhaal dat ik steeds naar buiten heb gebracht. Als ik nu wordt gedwongen om een standpunt in te nemen, dan brengt mij dat ertoe nu "nee" te zeggen.

De heer Van der Staaij (SGP):

De heer Van Dijk heeft een paar keer gezegd dat hij niet kan vaststellen dat Roemenië er klaar voor is en er daarom moeite mee heeft om nu "ja" te zeggen tegen dit verdrag. Het gaat er toch om dat wij nu kijken of het verdrag, met alle waarborgen die het bevat, een verantwoorde basis biedt voor toetreding? Het gaat toch niet om de vraag of Roemenië al dan niet klaar is voor toetreding?

De heer Van Dijk (CDA):

Volgens mij trekt u nu twee elementen uit elkaar die buitengewoon sterk met elkaar samenhangen. Als wij nu "ja" zeggen tegen het verdrag dat nu op tafel ligt, dan betekent dit dat men uiterlijk 1 januari 2008 zal toetreden. Het kan 1 januari 2007 of 1 januari 2008 zijn. Ik wil de overtuiging hebben dat het dan ook werkelijk is afgelopen met de corruptie binnen het justitiële apparaat. Als dat in 2007 noch in 2008 het geval is, dan wil ik een instrument hebben om op dat moment ook te kunnen zeggen dat ik er nog niet in geloof. Als een land niet klaar is, moet het niet toetreden tot de Europese Unie.

De heer Van der Staaij (SGP):

Dat is helder, maar dan blijft het punt staan dat u hebt gezegd dat u juist in de afgelopen periode vooruitgang hebt gezien terwijl het jarenlang heeft stilgelegen of er te weinig aan is gebeurd. Zegt u dan in feite dat uw grote kritiek zich richt op de regering toen die het verdrag tekende? Vindt u dat achteraf gezien een premature actie? Dat had u dan op dat moment helder kunnen aangeven.

De heer Van Dijk (CDA):

U zult zich ongetwijfeld herinneren dat wij eind 2004, maar eigenlijk al veel eerder, grote aarzelingen hebben gehad bij de ontwikkelingen. Op dat moment werd gezegd dat het de verwachting was dat het in Roemenië en Bulgarije goed vooruit zou gaan. Dat was eind 2004. In het begin van 2005 zijn er onvoldoende stappen vooruit gezet. Nu staan wij voor de vraag hoe het ervoor staat en wij hebben gezien dat er in het begin van 2005 onvoldoende vooruitgang is geboekt, waardoor op dit moment in zijn totaliteit onvoldoende vooruitgang is geboekt. Moet ik op basis van de heel kleine stapjes die nu zijn gezet, gaan zeggen dat het wel in orde is en dat ik er vertrouwen in heb dat het uiteindelijk goed komt? Ik wil hen helder het perspectief bieden dat zij uiteindelijk kunnen toetreden tot de Europese Unie zodra zij hebben voldaan aan die criteria. Dat is het verhaal dat ik naar buiten toe wil uitstralen.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

De heer Van Dijk is hier vandaag natuurlijk in debat met de Nederlandse regering en niet met Roemenië of Bulgarije. Hij heeft aan het begin van zijn betoog al duidelijk gemaakt dat hij niet voldoende informatie heeft, wat de Nederlandse regering ook zal zeggen. Ik zou dan zeggen dat hij niet veel vertrouwen heeft in de regering.

De heer Van Dijk (CDA):

Nee, mevrouw Karimi. Volgens mij gaat het erom dat de regering en wij hetzelfde doel hebben. Het gaat ons erom hoe wij ervoor kunnen zorgen dat Roemenië zo snel mogelijk kan toetreden tot de Europese Unie. De Nederlandse regering en wij zijn er een groot voorstander van dat Roemenië gaat toetreden. Wij zijn beiden tot de conclusie gekomen dat het van het grootste belang is dat Roemenië voldoet aan de criteria. Er is alleen een verschil van mening over de manier waarop wij de hervormingen in Roemenië het snelste voor elkaar kunnen krijgen. De regering heeft daar een bepaalde opvatting over. Wij hebben de opvatting dat je ervoor moet zorgen dat de druk van de Europese Unie op Roemenië zo groot mogelijk blijft. Om die reden denken wij dat het verstandig is om op dit moment helder te zeggen dat wij op basis van de huidige informatie niet kunnen instemmen met toetreding.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Voorzitter. Deze redenering kan ik niet volgen. Ik heb samen met de heer Van Dijk opgetrokken toen wij er allebei voor pleitten om dit debat later te voeren. Ik wil dan ook heel graag begrijpen wat zijn redenering is. Wij hebben het hier over een goedkeuringswet ten aanzien van een verdrag. De heer Van Dijk zegt nu te weinig informatie te hebben. Daarom zegt hij nu al nee tegen het verdrag. Als hij te weinig informatie heeft, dan lijkt het mij de koninklijke weg om de regering te vragen, meer informatie te verstrekken.

De heer Van Dijk (CDA):

Jawel, maar die discussie hebben wij al een paar keer gehad. Wij hebben herhaaldelijk aangegeven graag de rapportage te willen hebben van de Europese Commissie. Die wordt immers gezien als dé bron van informatie. Ik heb aangegeven dat ik deze discussie graag later had willen voeren, maar daar was in deze Kamer geen meerderheid voor te vinden. Dan sta ik voor de vraag of ik op basis van wat ik nu heb, moet instemmen of dat ik moet zeggen: nee, ik kan hier niet mee instemmen, ik kan er geen verantwoordelijkheid voor aanvaarden dat er een land bij komt waarvan ik op dit moment overtuigd ben dat men er nog niet klaar voor is. Dan is mijn verhaal helder.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Ja, maar waarom kiest u dan in uw debat met de Nederlandse regering geen andere inzet? U bent hier in debat met de regering en minister Bot heeft meerdere malen gezegd graag te willen dat de Kamer dit verdrag zo snel mogelijk ratificeert. Waarom kiest u er dan niet in eerste instantie voor, de regering te overtuigen dat de Kamer meer tijd nodig heeft? Wij kunnen nu de eerste termijn van dit debat voeren en besluiten dat de tweede termijn pas plaatsvindt na het verschijnen van het rapport. Dat zou ook een inzet kunnen zijn. Waarom kiest u er toch liever voor om nu al de deur dicht te gooien? Ik begrijp dat gewoon niet.

De heer Van Dijk (CDA):

Mevrouw Karimi, met alle respect. U bent zelf bij al die debatten aanwezig geweest. Wij hebben het twee keer in een Razeb-vergadering aan de orde gehad. Wij hebben het in een procedurevergadering aan de orde gehad. Wij hebben er opmerkingen over gemaakt in het schriftelijk verslag waar wij een antwoord op hebben gekregen. Verwacht u van mij dat ik hier voor de vierde keer de gang naar Canossa ga maken, slechts om te horen te krijgen dat het niet gaat? Als anderen op dit moment pleiten voor uitstel, dan zal ik dat ondersteunen, maar ik ga niet zelf nog een keer bepleiten dat er uitstel zou moeten komen. Als men dat wil, graag. Als u een meerderheid voor elkaar kunt krijgen, dan ben ik daar direct voor.

Ik denk dat ik genoeg heb gezegd over Roemenië. Wij betreuren het dat wij op dit moment Roemenië en Bulgarije niet individueel kunnen toetsen. De situatie in Bulgarije stemt ons veel positiever dan de situatie in Roemenië. In Bulgarije zijn in de afgelopen periode ook nog wel tekortkomingen geconstateerd, maar daar zie je veel betere stappen voorwaarts. Corruptie bijvoorbeeld speelt in Bulgarije veel en veel minder dan in Roemenië. Bovendien is corruptie daar ook in het juridische apparaat niet aanwezig. Dat is een belangrijk gegeven. Wat dat betreft, hadden wij graag twee aparte verdragen gezien. Daar hebben wij ook opmerkingen over gemaakt in het schriftelijk verslag. Eerlijk gezegd zijn wij nog niet overtuigd door de antwoorden die wij daarop gekregen hebben van de Nederlandse regering. Laat helder zijn dat het ons niet gaat om een stem tegen Bulgarije, maar dat het in dit geval alleen gaat om de problemen die wij hebben met Roemenië.

Eveneens aansnijden wil ik het thema van de overgangsmaatregelen op het gebied van het vrije verkeer van werknemers. Dat onderwerp hebben wij bij de ratificatieprocedure voor de tien van Laken uitgebreid aan bod gehad en er is toen ook in de Kamer bepleit dat wij zouden komen tot een uniforme maatregel op Europees niveau. Het probleem was dat ieder land zat te wachten totdat een ander land iets zou doen. Wij hebben toen bepleit daar één overgangsmaatregel voor te maken die van toepassing is voor de hele Europese Unie. Dat is niet gebeurd. Wij betreuren dat. Wij zouden graag van de Nederlandse regering weten waarom dat niet is gebeurd. Er is toen veel aandacht aan besteed. Unaniem is één uniforme procedure bepleit.

Concluderend voelen wij ons ongemakkelijk vanwege het tijdstip waarop wij dit debat moeten voeren. Wij voelen ons ongemakkelijk omdat wij via het ene toetredingsverdrag moeten beslissen over twee landen, die wat ons betreft verschillend geapprecieerd moeten worden. Wij zouden willen dat de druk van de Europese Unie op de ontwikkelingen in Roemenië groot bleef. Onze inschatting is dat dit het beste gebeurt door zowel Roemenië als Bulgarije het perspectief te bieden dat het lid kan worden van de Europese Unie op het moment dat het voldoet aan de criteria. Tot die tijd zouden zij geen deel moeten uitmaken van de Europese Unie.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Het wordt er voor de CDA-kiezer niet helderder op. De CDA-partijleider en de CDA-minister zijn voor, maar de fractie in de Tweede Kamer is tegen. Nu heb ik hier de stemmingsuitslag in het Europees Parlement. Daar heeft iedereen zich van stemming onthouden, behalve mevrouw Ria Oomen-Ruijten, die ook tegen was.

Kan de heer Van Dijk mij dit uitleggen? Het is alsof ieder onderdeel van het CDA een heel ander standpunt heeft over Roemenië en Bulgarije.

De heer Van Dijk (CDA):

Ik adviseer mevrouw Van der Laan om even naar de goede stukken te kijken. Er is er één geweest die zich heeft onthouden van stemming, de heer Lambert van Nistelrooij, terwijl de rest van de CDA-leden in de EP-delegatie tegen het verdrag heeft gestemd.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Dan heb ik een andere stemmingslijst voor mij. Ik zal het even checken, dan kan ik er later nog op terugkomen.

De heer Timmermans (PvdA):

Mijnheer de voorzitter. Een van de bekendste Roemeense dichters uit de vorige eeuw was Paul Celan. Hij is in 1920 geboren in een plaats, Czernowitz, die toen in Roemenië lag en nu in de Oekraïne ligt. Zij ouders waren Duits sprekende joden. Zij zijn in de oorlog vergast. Hij is in een concentratiekamp terechtgekomen. Hij is na de oorlog via Boekarest naar Parijs getogen en heeft zich daar gevestigd. Hij is gaan dichten en schrijven in de taal van het volk dat hem vervolgd had, het Duits. Hij heeft prachtige gedichten in het Duits geschreven over de verschrikkingen van de holocaust.

Voor mij symboliseert Paul Celan de lotsverbondenheid tussen Roemenië en andere Europese landen. Hij symboliseert de lotsverbondenheid van Zuidoost-Europa met de Europese cultuur en onze geschiedenis. Hij is de drager van dezelfde erfenis, dezelfde verschrikkingen en dezelfde kansen.

Roemenië en Bulgarije zijn decennialang uitgesloten geweest van de kansen die de bevolking van onze landen heeft gehad. Nu doet zich het historische moment voor waarop wij kunnen besluiten of Roemenië en Bulgarije, indien zij voldoen aan de criteria die daarvoor zijn opgesteld, kunnen toetreden tot de Europese Unie.

Heel kort nu de politiek met de kleine p. Gelet op de opstelling van de fractie van het CDA is het natuurlijk voor mijn fractie, een oppositiefractie, heel verleidelijk om de fractie van het CDA te volgen, als je uitgaat van de politiek met de kleine p. Immers, je kunt dan het kabinet-Balkenende een gevoelige slag toebrengen. Als mijn fractie, vanuit de oppositie redenerend, de redenering van de fractie van het CDA zou volgen, zou de consequentie zijn dat het kabinet-Balkenende een gevoelige slag werd toegebracht, omdat het een verdrag had ondertekend dat niet door het parlement werd geratificeerd. Dat soort politiek met een kleine "p" gaat mijn fractie niet bedrijven bij een historisch onderwerp als het onderhavige.

Er is nog een moment van politiek met een kleine "p": met het oog op de komende verkiezingen en gezien het Europese referendum waarvan de uitkomst, zoals bekend, zeker mij en mijn partij hard geraakt heeft, Roemenië en Bulgarije een signaal geven door een keer "nee" te zeggen. Ook dat is politiek met een kleine "p" die mijn fractie bij dit onderwerp zeker niet wil bedrijven.

Wij hebben de plicht om dit onderwerp op basis van de feiten zo secuur mogelijk te benaderen. Die feiten zijn voortgangsrapportages van de Commissie en antwoorden van de regering op de schriftelijke vragen en de vragen die in eerdere debatten zijn gesteld. Bij zorgvuldige bestudering van dat complex van gegevens komt het beeld naar voren dat zowel Roemenië als Bulgarije in staat moet zijn om binnen de gestelde termijn tot de Europese Unie toe te treden. Dat staat overduidelijk in de rapporten waarop ik zojuist heb gewezen.

De heer Van Bommel (SP):

U bent nog even teruggekomen op de uitleg door de Nederlandse regering en door fracties van het Nederlandse "nee". Ik heb daar niets tegen ingebracht en u volgens mij evenmin. De regering heeft in haar brief hierover een aantal aspecten genoemd in verband met Europa, zoals: Europa ontwikkelt zich te snel, het is te duur en te bemoeizuchtig en het houdt zich met te veel zaken bezig. Ik weet niet of ik dit laatste goed weergeef. Onderdeel was dus ook de snelle uitbreiding van Europa. Het aspect van de uitbreiding met de tien had ook invloed op het stemgedrag van de Nederlandse kiezers. Naar mijn mening moet de huidige verdere uitbreiding met twee landen en in de toekomst mogelijkerwijs met nog meer landen hierbij betrokken worden. Uw fractie heeft bijzonder geleerd van de uitslag van het referendum, getuige de notities die zij heeft uitgebracht. Nogmaals, dit punt moet ook bij de discussie betrokken worden.

De heer Timmermans (PvdA):

Ik ben het hier 100% mee eens. Inderdaad maakt de gevoelsmatig te snelle uitbreiding de mensen in Europa en vooral in Nederland huiverig voor wat de Europese Unie doet. Daarover bestaat tussen ons geen enkel verschil van mening. Daaraan voeg ik wel direct toe dat je tegelijkertijd politieke en intellectuele eerlijkheid moet opbrengen om op basis van de criteria heel zuiver, ook tegenover de kiezers, te bepalen of je het huidige proces afmaakt zoals is afgesproken dan wel dat je op basis van de empirische gegevens, zo zou ik bijna zeggen, de rapporten en de conclusies zegt: nee, het is nog niet zo ver en het kan nog niet. Je moet dus extra zorgvuldigheid betrachten vanwege het gevoel bij de bevolking. Ook dit speelt een grote rol bij mijn fractie.

Sterker, dit speelt ook bij de Europese Commissie een grote rol. Ik heb namelijk nog nooit in mijn ervaring van bijna twintig jaar met het Europese beleid zo'n streng en zorgvuldig voortgangsrapport gezien als over de onderhavige twee kandidaat-lidstaten. Ik ga een heel eind mee met wat u zegt over de fouten en de gebreken van de Europese Unie. Toch moet ik ook zeggen dat de Commissie en de lidstaten leren en geleerd hebben. Deze twee kandidaten worden nu zwaarder op de proef gesteld en strenger beoordeeld dan ooit is gebeurd in de Europese uitbreidingsgeschiedenis.

De heer Van Bommel (SP):

Ik ben tevreden met uw antwoord omdat u de woorden "extra zorgvuldigheid" en "zwaarder" gebruikt. De les van de uitbreiding met de tien in 2004 moet zijn: wij hebben de criteria weliswaar toegepast, maar wij waren misschien af en toe toch de leraar die liever een voldoende gaf in plaats van een onvoldoende, omdat wij graag wilden dat de leerling overging. In sommige gevallen hadden wij beter naar de criteria moeten kijken. Vandaar dat het alleszins redelijk is dat wij daar nu extra zorgvuldig en strenger naar kijken.

De heer Timmermans (PvdA):

Ik had het niet beter kunnen zeggen dan de heer Van Bommel het heeft verwoord. Ik wil er nog wel één ding aan toevoegen. Wij moeten er ook eerlijk over zijn dat zich sinds 1 mei 2004 geen noemenswaardige problemen hebben voorgedaan met de nieuw toegetreden lidstaten. Ik geef de heer Van Bommel gelijk dat wij op dat moment minder streng waren dan wij nu zijn, maar er zijn geen grote problemen uit voortgekomen.

De heer Van Dijk (CDA):

Hoe moet ik dan de opmerkingen verstaan die de heer Waalkens, een fractiegenoot van de heer Timmermans, heeft gemaakt toen hij aan het eind van de zomer een bezoek heeft gebracht aan Roemenië? Ik citeer letterlijk: "Transparency International is kraakhelder in haar statements. Roemenië is een door en door corrupt land, waar de wetgeving nog ver achterloopt bij de gewenste situatie." Verwacht de heer Timmermans nu echt dat dit probleem binnen vier maanden helemaal zal zijn opgelost? Vindt hij ook niet, dat hij de helderheid zou moeten bieden aan de bevolking door de criteria te toetsen en dat hij op basis van deze gegevens tot de conclusie zou moeten komen dat het misschien wel onmogelijk is?

De heer Timmermans (PvdA):

Ik zal een concreet antwoord geven op de vraag van de heer Van Dijk over de positie van mijn collega Harm-Evert Waalkens. Ik klap even uit de school over de fractievergadering van gisteren. Collega Waalkens heeft zeer expliciet steun uitgesproken voor de lijn die ik hier vandaag uitdraag. Hij is van mening dat het voortzetten van het traject en het zetten van verdere stappen op de weg die nu is ingeslagen een veel grotere kans op succes bieden om corruptie uit te roeien dan het afbreken of stilzetten van het proces van toetreding en tegen Roemenië en Bulgarije te zeggen dat zij over een paar jaar nog maar eens terug moeten komen. Ook de heer Waalkens is van oordeel dat het gaande houden van het proces de verstandigste beslissing is, dit in combinatie met eventuele vrijwaringsmaatregelen en overgangstermijnen. Daarover kom ik later nader te spreken.

In het betoog van de heer Van Dijk bespeur ik een veronderstelling, die ook bij het publiek vaak terugkomt. Ik wil hem nuanceren, zo niet bestrijden. Er is nooit gezegd dat je alleen lidstaat van de Europese Unie kunt worden als er nooit meer ook maar enige corruptie in je land voorkomt. Welk land zou dan nog lid kunnen zijn van de Europese Unie? Zijn wij zelf altijd brandschoon? Neen, er doen zich ook in Nederland zaken voor. Wij hebben echter een justitieel apparaat dat deze zaken vervolgt. De afgelopen maanden heeft zich in Roemenië op dit vlak heel veel afgespeeld. De heer Van Dijk heeft er zelf aan gerefereerd na zijn bezoek aan het land. Hij geeft er echter een heel andere uitleg aan dan ik. Ik zie het als een helder en moedig antwoord van de Roemeense autoriteiten dat zij politici, die soms zelfs hoge functies bekleden, gewoon vervolgen omdat zij ontdekken dat deze zich kennelijk schuldig hebben gemaakt aan corruptie, althans worden verdacht van corrupte activiteiten. Dat wordt niet meer toegedekt, verstopt of ontkend. Het wordt nu keihard aangepakt. Dat is een verdienste van het onderhandelingsproces en het toenaderingsproces tot de Europese Unie. In plaats van dit als argument te gebruiken om de Roemenen buiten de deur te houden, zou het de heer Van Dijk sieren als hij, met mij, hierin het bewijs zou zien dat de regering moed durft te tonen en harde maatregelen durft te nemen om te voldoen aan de gerechtvaardigde eisen van de Europese Unie op het vlak van het bestrijden van corruptie.

De heer Van Dijk (CDA):

Moet ik dan op basis van het feit dat er nu twee, drie, vier politici in de beklaagdenbank terechtkomen, maar de corruptie binnen het gerechtelijk apparaat nog steeds aanwezig is, dan maar zeggen dat het nu wel goed gaat? Kom nou! Ik daag de heer Timmermans uit om zelf helder te zijn. Hij heeft net zelf beweerd dat er verschil bestaat tussen corruptie op bepaalde terreinen en corruptie binnen het justitieel apparaat. Dat laatste is nog steeds niet verdwenen in Roemenië. Vindt ook de heer Timmermans dat dan niet de eerste voorwaarde voor toetreding?

De heer Timmermans (PvdA):

Het spijt mij dat de heer Van Dijk niet wil luisteren, maar dat ben ik wel van hem gewend. Ik heb zojuist gezegd dat er nog een ernstige vorm van corruptie...

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Van Dijk voor een persoonlijk feit.

De heer Timmermans (PvdA):

Er bestaat nog een ernstige vorm van corruptie in het justitiële apparaat in Roemenië.

De voorzitter:

De heer Van Dijk!

De heer Van Dijk (CDA):

Laat u maar.

De heer Timmermans (PvdA):

Overigens, als wij het over dit onderwerp hebben, mijnheer Van Dijk, moet u niet net doen alsof er een wereld van verschil tussen Roemenië en Bulgarije is. Mijn indruk is dat de wereld van verschil die u creëert, gebaseerd is op het feit dat er in Bulgarije wel een christen-democratische partij van substantie is en in Roemenië niet, maar dit merk ik ter zijde op.

De heer Van Dijk (CDA):

Ik werp verre de suggestie van mij dat wij op basis van partijpolitieke overwegingen een land beoordelen. Als dat iets is wat u op dit moment aan het doen bent, vind ik dat prima, maar dan is het een opmerking die voor uw rekening komt. Mij het verwijt maken dat wij Roemenië op dat terrein op een andere manier beoordeeld hebben dan bijvoorbeeld Bulgarije of andere lidstaten, is niet gebaseerd op een opmerking die ik gemaakt zou willen hebben.

De heer Timmermans (PvdA):

Natuurlijk, mijnheer Van Dijk, ik weet dat het CDA nooit aan partijpolitiek doet!

Voorzitter. Ik wil serieus ingaan op het punt van de heer Van Dijk betreffende corruptie. Ja, er is corruptie. Dat baart ons grote zorgen en ik wil graag van de regering horen hoe zij denkt dat dit in de komende jaren verder kan worden aangepakt. Je moet echter op een moment een afweging maken: waarmee bestrijd je de corruptie het beste en waarmee ban je corruptie het beste uit? Door nu tegen Roemenië te zeggen: gaat u maar weg en komt u over een paar jaar maar terug? Of door tegen Roemenië te zeggen: wij gaan het traject verder aflopen; wij zitten u op uw huid; u gaat vervolgen; u gaat rechters ontslaan; u gaat uw ambtenaren beter betalen en beter opleiden?

Over dat traject laat ik mij graag verder voorlichten door de regering. Het is een traject dat naar het oordeel van de Europese Commissie, van Transparency International en ook van andere ngo's is te prefereren boven het nu nee zeggen tegen Roemenië en Bulgarije. Dat is niet mijn subjectieve, partijpolitiek gekleurde oordeel, maar het is het oordeel van anderen die er verstand van hebben, die er niet vier dagen zijn geweest maar die er dag en nacht zijn en zich voortdurend van de situatie op de hoogte stellen. Ik baseer mij op hun oordeel. Ik wil in dit soort zaken, ook in het licht van waar ik zojuist met de heer Van Bommel over heb gesproken, de feiten en niets dan de feiten laten spreken. Dat is de inzet van de PvdA-fractie en op basis van die inzet wil ik graag van de regering weten op welke terreinen zij verwacht dat er vrijwaringsclausules nodig zullen zijn. Kunnen wij daar nu al helderheid over krijgen?

Ik wil ook graag het volgende weten van de regering. Wij hebben het extra jaar; dat heeft Nederland bedongen in de Europese Raad. Hoever is de regering in haar oordeelsvorming over dit extra jaar? Kunnen wij daar nu al van zeggen dat wij dit nodig hebben, zodat wij het nu alvast moeten inroepen?

Tot slot wil ik graag het volgende weten van de Nederlandse regering. Ik weet dat wij op dit moment nog niet het volgende officiële voortgangsrapport hebben, maar net als de heer Van Dijk kom ik ook wel eens ergens en steek ik ook mijn licht op. Pratend met de Commissiediensten die daar dagelijks mee bezig zijn en pratend met vertegenwoordigers van andere lidstaten die dit dagelijks volgen, is het mijn indruk dat de conclusie nu net zo is als een paar maanden geleden. Misschien kan de regering wat dat betreft een tipje van de sluier oplichten. Het is mijn indruk dat in mei te verwachten is dat het voortzetten van het traject en het zorgvuldig blijven hameren op al die criteria vruchten afwerpt en dat dit traject een positiever effectief heeft dan het nu stopzetten ervan, waarbij dit proces vertraagd raakt. Daarop verkrijg ik graag een helder antwoord.

Op basis van de antwoorden op de vragen die ik zojuist aan het slot van mijn betoog heb gesteld, zal mijn fractie in tweede termijn haar oordeel vormen. Ik hoop oprecht op een zo zorgvuldig en uitvoerig mogelijk antwoord van de kant van het kabinet.

De heer Van Bommel (SP):

Mijnheer de voorzitter. Om te beoordelen of kandidaat-lidstaten kunnen toetreden tot dat Europese Unie zijn er geldende criteria waaraan moet worden voldaan, de zogenoemde Kopenhagencriteria. Volgens deze criteria moet er sprake zijn van een stabiele democratie die de rechtsstaat waarborgt, de mensenrechten eerbiedigt en minderheden beschermt. Ook moet er sprake zijn van een functionerende markteconomie. Daarnaast moet elke nieuwe lidstaat de gemeenschappelijke regels, normen en beleidsmaatregelen aanvaarden die het corpus van de EU-wetgeving vormen. De prestaties van Roemenië en Bulgarije moeten dus langs deze meetlat worden gehouden.

Voordat ik tot een puntsgewijze beoordeling kom, wil ik eerst de werkwijze bij een toetreding hekelen. Opnieuw wordt de Kamer een verdrag voorgelegd dat de toetreding van meer dan één land tegelijk regelt. Dat maakt het de Kamer onmogelijk om tot een afzonderlijke beoordeling, een beoordeling per land te komen. Het is net als bij de tien: alles of niets. Nu gaat het om niets of twee. Wanneer komt er een eind aan dit beleid? De Kamer heeft die wens eerder uitgesproken. Deze praktijk is onredelijk, onwenselijk en onverstandig. Zij doet ook geen recht aan de afzonderlijke en soms zeer verschillende inspanningen van landen om aan de gestelde eisen te voldoen.

Opmerkelijk is overigens dat het Europees Parlement wel over beide landen afzonderlijk heeft gestemd. Wat is daarvan de oorzaak en wat is daarvan de politieke betekenis? Graag hoor ik van de regering dat zij alles op alles zal stellen om ervoor te zorgen dat er in de toekomst geen verdragen meer komen die de toetreding van meer dan één land tegelijkertijd regelen.

Voorzitter. De Europese Commissie stelt dat Roemenië en Bulgarije aan de politieke en de economische vereisten voldoen. Ook hebben beide landen significant vooruitgang geboekt bij hun pogingen om hun regelgeving in overeenstemming te brengen met die van Europa. De conclusie van de Europese Commissie is dan ook dat Roemenië en Bulgarije in staat zouden moeten zijn om de verplichtingen die het lidmaatschap met zich meebrengt op zich te nemen op de voorgenomen toetredingsdatum, mits zij het tempo van hun inspanningen op de verschillende gebieden opvoeren en de algehele administratieve capaciteiten worden versterkt. Of het tempo van de inspanningen voldoende wordt opgevoerd, kan nu niet worden beoordeeld. Dat er nog een hoop moet gebeuren, is iedereen duidelijk.

Volgens de regering geven de voortgangsrapporten van de Commissie aanleiding tot zorg, aangezien het de vraag is of beide landen wel op tijd aan deze criteria kunnen voldoen. Ook stelt de regering dat ten aanzien van de Romaminderheid in Roemenië slechts beperkte vooruitgang is geboekt. Discriminatie en daarmee maatschappelijke en economische achterstand van de Romagemeenschap blijft wijd verbreid. De weerzin tegen en de achterstelling van de Roma is in beide landen diepgeworteld. Waarop baseert de regering de verwachting dat er op dit punt aanmerkelijke verbeteringen zullen zijn op het moment van toetreding of vlak daar voor?

De regering zegt ook bezorgd te zijn vanwege de corruptie en de huidige tekortkomingen bij de implementatie van de beginselen van de rechtsstaat in zowel Roemenië als Bulgarije. De regering sluit zich aan bij de bevindingen van de Europese Commissie dat corruptie alleen effectief kan worden bestreden indien corruptiegevallen op een adequate wijze worden vervolgd, want, zo zegt de regering, de bestrijding van corruptie is nauw verbonden met de hervormingen van de strafrechtketen en de rechterlijke macht. Op het gebied van de corruptiebestrijding zijn wel degelijk goede ontwikkelingen te bespeuren. Sinds een aantal jaren vertoont de score van Roemenië op de corruptie-index van Transparency International een stijgende lijn. In 2003 scoorde Roemenië op een schaal van nul tot tien, waarbij nul staat voor heel erg corrupt en tien voor niet corrupt, nog een 2,8. Voor het afgelopen jaar kreeg Roemenië een 3,0. Dat is vooruitgang. Bulgarije doet het net iets beter. Het staat al een paar jaar stabiel op een score van ongeveer 4,0.

Voorzitter. Ik zei het al: er is vooruitgang, maar tegelijkertijd blijven de cijfers dikke onvoldoendes en hangen beide landen onderaan de Europese lijst. Toetreding zou een instrument voor verbetering en meer controle kunnen zijn, maar die garantie is er niet. Polen, eveneens onderaan de lijst, toont aan dat toetreding niet automatisch betekent dat men zich meer inspant en succes heeft met het aanpakken van corruptie. Al jaren is de score van Polen op de corruptie-index dalende en de toetreding in 2004 heeft deze negatieve lijn niet kunnen doorbreken. Inmiddels presteert Polen met een score van 3,4 slechter dan Bulgarije. Welke verklaring heeft de regering voor deze ontwikkeling? Ook mijn fractie heeft altijd in de veronderstelling verkeerd: toetreding betekent het hebben van meer controle-instrumenten, een effectievere controle en dus een stijging op de index. Echter, het cijfer van Polen daalt al een aantal jaren achtereen. Kan hieruit worden geconcludeerd dat het de Unie ontbreekt aan voldoende middelen om bestaande lidstaten te motiveren om de corruptie echt aan te pakken?

Voorzitter. Volgens de Oost-Europa Ontwikkelingsbank is de smeergeldindex – jawel, de smeergeldindex, het deel van het bruto nationaal inkomen dat aan smeergeld wordt uitgegeven – in Roemenië gedaald van 2,75% in 2002 tot 0,7% in 2005. Ter vergelijking: het gemiddelde in de Europese Unie ligt op 0,5%. Wij zien dus een positieve ontwikkeling: men komt met de smeergeldindex bijna uit op het Europees gemiddelde. Dit resultaat moet echter niet worden overdreven. Smeergeld is natuurlijk maar een van de vele gedaantes van corruptie. Corruptie is ook verduistering, is ook nepotisme, afpersing en vriendjespolitiek. Kan de regering aangeven wat de vorderingen van beide landen zijn met betrekking tot corruptie sinds het verschijnen van de laatste voortgangsrapporten?

Kan de regering ook opheldering geven over het besluit van de Roemeense regering om de anticorruptiedienst DGPA te ontbinden? In april 2004 werd de anticorruptiedienst SIPA omgedoopt tot het nieuwe DGPA. Volgens een Kamerbrief uit oktober 2004 ontbrak het de SIPA aan transparantie en accountability en waren er berichten dat deze dienst was betrokken bij schendingen van mensenrechten in gevangenissen en bij het uitoefenen van invloed op de rechterlijke macht. In maart en april 2005 zijn de directeur en drie onderdirecteuren van het DGPA ontslagen wegens de ontdekking van activiteiten die niet verenigbaar waren met de juridische basis van deze organisatie. In dezelfde maand werd een ambitieus strategie- en actieplan 2005-2007 aangenomen voor de hervorming van het justitieel apparaat. De Europese Commissie stelt over dit plan: "Dit document is een significante stap vooruit in de plannen om een onafhankelijk, professioneel en effectief justitieel systeem te creëren. Volledige en effectieve implementatie van het actieplan moet zonder vertraging voortgang vinden." Deelt de regering de verwachting van mijn fractie dat door de ontbinding van het DGPA de implementatie van het actieplan vertraging zal oplopen? Kan worden geconcludeerd dat het plan om een onafhankelijk, professioneel en effectief justitieel systeem te creëren hiermee ook vertraging oploopt?

Binnen de Europese Unie is in toenemende mate sprake van verregaande samenwerking op politieel en justitieel gebied. Er wordt aangenomen dat het niet uitmaakt in welke lidstaat je verdachte bent in een strafproces of onderwerp van een opsporingsonderzoek. Dat betekent dus dat de lidstaten het volstrekt acceptabel vinden dat je bijvoorbeeld in Oostenrijk op basis van een enkele getuigenverklaring tot een gevangenisstraf kunt worden veroordeeld of dat je in Griekenland langdurig in voorlopige hechtenis kunt zitten zonder gefundeerde aanklacht, zoals een groep Nederlandse en Britse vliegtuigspotters in 2001 aan den lijve ondervond. De belangrijkste voorwaarde voor deze samenwerking is volledig en onvoorwaardelijk vertrouwen in de rechtssystemen van alle EU-lidstaten. Een EU-burger moet in willekeurig welke lidstaat kunnen vertrouwen op een eerlijk proces dat aan alle eisen van het Europese Hof van de Rechten van de Mens voldoet. Is de regering van mening dat de rechtsstelsels van Roemenië en Bulgarije zo functioneren dat zij het volledige en onvoorwaardelijke vertrouwen van Nederland verdienen?

Ik kom bij het vrije verkeer van werknemers. Volgens de regering zal toetreding van Roemenië en Bulgarije niet leiden tot een sterke stijging van het aantal arbeidsmigranten, maar bij de toetreding van de tien Oost-Europese landen in 2004 zaten de schattingen en verwachtingen van de regering er flink naast. In januari 2004 berekende het Centraal Planbureau dat er bij een volledig vrij verkeer maximaal 15.000 werknemers en 25.000 seizoenwerkers zouden komen. Het kabinet besloot er maximaal 22.000 toe te laten en beperkingen op te leggen door het toepassen van een tewerkstellingsvergunning. Nu werken er ongeveer 100.000 mensen uit die landen in Nederland, vooral uit Polen. Dat het er nu al 100.000 zijn komt onder meer doordat aan zelfstandigen zonder personeel uit Midden- en Oost-Europese landen vanwege Europese regels geen beperkingen kunnen worden opgelegd. Met de komst van onder meer deze grote groep arbeidsmigranten is er in sommige sectoren, zoals het transport en de bouw, sprake van oneerlijke concurrentie, die ingrijpende gevolgen heeft voor de werkgelegenheid. Tevens is er sprake van ernstige vormen van misbruik, onderbetaling en slechte huisvesting van buitenlandse werknemers. Daarmee dringt zich een vergelijking op met het fenomeen van de gastarbeid uit de jaren zestig en zeventig. De huidige toestroom van Oost-Europese werkkrachten leidt tot ontwrichting van de arbeidsmarkt en het ondernemersklimaat. Nederlandse uitzendkrachten worden vervangen door Oost-Europese; kleine ondernemingen en zelfstandigen zonder personeel worden uit de markt gedrukt. Dat is de stand van zaken anno 2006.

Toch zegt de regering dat de effecten van de arbeidsmigratie uit de Midden- en Oost-Europese landen op de Nederlandse arbeidsmarkt beperkt zijn. Vanwege het grote aantal seizoenwerkers is het aantal arbeidsjaren dat door Midden- en Oost-Europese arbeidsmigranten vervuld is aanzienlijk lager dan het aantal afgegeven tewerkstellingsvergunningen. Dat aantal, 12.836, komt overeen met 0,2% van het totale arbeidsvolume in Nederland. Dat lijkt gering, maar het is een vertekend beeld. Veel werknemers worden hierin niet meegeteld, zoals de zelfstandigen zonder personeel. Ook het aantal werknemers dat niet legaal in Nederland werkt zit hier niet in. Erkent de regering dat met dit cijfer niet het hele verhaal is verteld?

De heer Timmermans (PvdA):

De PvdA-fractie deelt volledig de analyse en de zorg die zojuist door de heer Van Bommel zijn uitgesproken. Ik heb ook gezien dat twee van zijn collega's, de heren Marijnissen en De Wit, daarover zeer recent een stuk hebben gepubliceerd. De kern van het stuk is het volgende: het probleem is niet de migratie, niet de toestroom, maar het feit dat men onder de markt gaat zitten, dat men cao's ontduikt, dat men misbruik maakt van loopholes en mogelijkheden om zich niet aan de regels de houden. De kern van de oplossing is dus om hier strenger te zijn, om hier de regels beter toe te passen, et cetera. Ik neem aan dat de heer Van Bommel doelt op deze kern in het verhaal van de heren Marijnissen en De Wit.

De heer Van Bommel (SP):

Ik ben het niet eens met de formulering van de heer Timmermans. Volgens mij is dat niet de kern van het stuk. Het is een van de kernen van het stuk. Ik ben het zeer met de heer Timmermans eens dat er meer controle moet komen, dat ervoor gezorgd moet worden dat men de arbeidseisen niet ontduikt, dat misbruik van werknemers wordt tegengegaan. Die controle is onvoldoende. Tegelijkertijd stel ik dat het totale volume aan arbeidsmigratie wel degelijk een probleem is; het is wel degelijk een probleem in de sectoren die ik noemde. Het is een werkgelegenheidsprobleem, maar ook een probleem van oneerlijke concurrentie. Daar kunnen wij niet aan voorbijgaan.

De heer Timmermans (PvdA):

Zeker, maar ik herinner mij goed dat de heren Marijnissen en De Wit de conclusie trokken dat de uitbreiding niet het probleem is. Het probleem is dat de regels onvoldoende worden toegepast, dat het mogelijk is om oneerlijke concurrentie te plegen tegenover Nederlandse werknemers. Die analyse is correct. Zij wordt nog versterkt door het feit dat de allergrootste problemen ontstaan rond illegalen die uit niet-lidstaten komen en die helemaal in een circuit verdwijnen waar geen regels meer van toepassing zijn.

De heer Van Bommel (SP):

Ik weet niet of dat laatste juist is. Het heeft te maken met de kwantiteit. Voor illegalen geldt per definitie dat wij nooit weten hoe veel het er zijn. Met het eerste wat de heer Timmermans zegt, ben ik het oneens. Natuurlijk is er wel een relatie tussen uitbreiding en arbeidsmigratie. Wij praten op termijn gefaseerd, mogelijk met beperkingen, over het vrije verkeer van werknemers. Vanzelfsprekend is er een relatie tussen uitbreiding en arbeidsmigratie. Dat is een van de wezenskenmerken.

De heer Timmermans (PvdA):

Daarover hebben wij ook geen verschil van mening. Natuurlijk hangt met uitbreiding arbeidsmigratie samen, overigens meestal op termijn meer migratie naar de nieuwe lidstaten dan naar de oude. De kern van het probleem is echter dat Nederlandse werknemers oneerlijke concurrentie ondervinden. Eerlijke concurrentie voor dezelfde prijs onder dezelfde voorwaarden is geen enkel probleem. Het probleem zit hem in de oneerlijke concurrentie. Dat is wat wij samen moeten bestrijden.

De heer Van Bommel (SP):

Zeer mee eens. Dat grote probleem moeten wij dan ook niet groter willen maken.

Waarop baseert de regering de verwachting dat toetreding van Roemenië en Bulgarije niet zal leiden tot een sterke stijging van het aantal arbeidsmigranten? Immers, werknemers krijgen met dit verdrag meer rechten om overal in de Europese Unie te gaan werken, zeker als de overgangstermijn voorbij is. Omdat er bij toetreding een vrij verkeer van diensten ontstaat, zal het aantal werknemers dat in dit kader in Nederland werkzaam is stijgen, zo verwacht ook de regering. Duitsland en Oostenrijk hebben bedongen dat ze het vrije dienstenverkeer tijdelijk mogen beperken. Is dat niet juist een extra prikkel voor Roemenen en Bulgaren om één station later uit te stappen, bijvoorbeeld in Nederland? De regering stelt dat haar beleid niet is gericht op het tegengaan van de komst van zelfstandigen zonder personeel (zzp), maar op het voorkomen van misbruik van de regeling met een schijnconstructie, waarbij geen sprake is van een werkelijke zzp, maar van een werkgever-werknemerrelatie. Hoe wil de regering dat misbruik voorkomen? Wat heeft de regering tot nu toe op dit vlak ondernomen? Tot op heden heeft dat in ieder geval niet zo heel erg veel uitgehaald.

Ik maakte de vergelijking met de vroegere gastarbeid niet toevallig. De commissie-Blok heeft geconstateerd dat de voordelen van gastarbeid aanvankelijk vooral terechtkwamen bij de werkgevers. De Commissie heeft aanbevolen dat bij toekomstige arbeidsmigratie wordt voorkomen dat er tussen werknemers verschillen ontstaan in de arbeidsvoorwaarden en dat werkgevers lasten kunnen afwentelen op de samenleving en daarmee het draagvlak voor de verzorgingsstaat aantasten. En dat is de praktijk van nu. Hoe wil de regering ervoor zorgen dat deze tendens wordt gekeerd in plaats van versterkt?

Met de Commissie en met de regering is de SP bezorgd over de mate waarin beide landen op 1 januari 2007 kunnen voldoen aan de verplichtingen op het gebied van justitie en binnenlandse zaken in het algemeen en corruptiebestrijding in het bijzonder. Beide landen hebben echter nog tijd om de benodigde hervormingen door te voeren. De SP is van mening dat er nu nog geen conclusies getrokken kunnen worden over de gereedheid van beide landen op 1 januari 2007 dan wel op 1 januari 2008. Ook de regering komt tot deze conclusie. Letterlijk zegt de regering in het verslag: "Op dit moment is het te vroeg om conclusies te kunnen trekken over de gereedheid van Bulgarije en Roemenië om op 1 januari 2007 te kunnen toetreden." Daarmee is het onlogisch en zelfs onwenselijk om op dit moment tot ratificatie over te gaan. Halverwege dit jaar, vermoedelijk op 16 mei, zal er een voortgangsrapport verschijnen, waaruit zal moeten blijken of de landen inderdaad klaar kunnen zijn. Is het dan niet beter om te wachten met ratificatie tot na het volgende voortgangsrapport? Nederland zou daarmee geen uitzondering zijn in de Europese Unie. Ook Frankrijk, Denemarken en Zweden – om er maar een paar te noemen – gaan pas in juni over tot de eventuele goedkeuring van het toetredingsverdrag. Goedkeuring op dat moment zou de toetreding in 2007 of in 2008 nog steeds mogelijk maken.

De heer Van Baalen (VVD):

Kennelijk is de heer Van Bommel het niet eens met de regering dat de vrijwaringsclausules en overgangstermijnen ervoor kunnen zorgen dat Nederland en de overige 24 EU-lidstaten geen schade ondervinden van een Roemeens lidmaatschap. Kan hij mij dan wel aangeven – hij kent Roemenië goed en heeft daar veel persoonlijke contacten – of uitstel niet een heel slecht signaal zou zijn en of dat de democratische partijen en instituties niet zou ondergraven ten opzichte van degenen die Roemenië terug willen voeren naar de tijd van net na Ceaucescu, een tijd van corruptie en een tijd zonder hoop?

De heer Van Bommel (SP):

De heer Van Baalen heeft gelijk: ik heb veel persoonlijke contacten in Roemenië. Ik moet zeggen dat ik met hen de laatste dagen veelvuldig contact heb gehad, juist vanwege ons standpunt. Ik heb ze ook gevraagd wat de perceptie daarvan in Roemenië is. Ik kan zeggen dat mijn reisadvies aan de heer Van Dijk negatief zou uitvallen. Ik zou hem willen zeggen: blijf daar nog maar even weg. Men begrijpt wat ik daarmee wil zeggen, namelijk dat dit heel hard aankomt in Bulgarije maar vooral in Roemenië. Het is daar dé discussie van de dag. Iedereen is er nu mee bezig. Dit standpunt zal pijn doen in Roemenië maar tegelijkertijd ben ik ervan overtuigd dat de veerkracht van het Roemeense volk om met nog meer enthousiasme steun te geven aan het transformatieproces, dat hoe dan ook door zal gaan in Roemenië, voldoende is en dat de steun aan dat proces gegeven zal blijven worden. Men zal daar zeker het geduld kunnen opbrengen om te wachten tot een later moment in dit jaar. Er zijn ook andere landen die pas later dit jaar overgaan tot al dan niet goedkeuring. Ik ben ervan overtuigd dat men dit kan dragen.

De heer Van Baalen (VVD):

Dat moge zo zijn, maar alles wat de heer Van Bommel wenst, is volgens mij nu juist mogelijk middels dat toetredingsverdrag en de voorwaarden die daarin genoemd zijn. Ik wens de heer Van Bommel geen negatief reisadvies toe, maar ik geef hem toch in overweging om te kijken of hij zijn doelstellingen kan realiseren binnen het verdrag.

De heer Van Bommel (SP):

Ook wanneer wij wachten tot de volgende voortgangsrapportage, kunnen wij nog steeds handelen binnen de termijnen van het verdrag en kunnen wij 2007 dan wel 2008 halen. In die zin behoeft er politiek ook helemaal geen bezwaar tegen te zijn.

De heer Van Baalen (VVD):

Als aanstaande dinsdag gestemd wordt en u hebt de keuze tussen niet ratificeren van het toetredingsverdrag en aanvaarding ervan, hoewel u dat liever op een later tijdstip had gedaan, wat doet u dan?

De heer Van Bommel (SP):

Wij hebben nu de eerste termijn van de behandeling van een historisch vraagstuk. Ik ben het met de heer Timmermans eens dat deze uitbreiding van historisch belang is. Mijn partij wenst Roemenië en Bulgarije tot de EU te laten toetreden, maar dan wel op het moment dat die landen er klaar voor zijn. Over dat laatste zijn wij het overigens allemaal eens. Mijn stelling is dat wij dit nu niet voldoende kunnen beoordelen. Op dat punt verschillen wij eigenlijk niet van opvatting met de regering. De lessen uit het verleden – de uitbreiding met de tien – maken dat wij de criteria strikt moeten toepassen. Op het moment dat wij "ja" zeggen, zijn wij ervan overtuigd dat bij de toetreding volledig aan de criteria zal worden voldaan. Dat is de kern van de zaak.

De heer Timmermans (PvdA):

Vriend en vijand – ook het CDA – zijn het erover eens dat de afgelopen maanden in Roemenië en Bulgarije grote vorderingen zijn gemaakt. Twee maanden geleden was de SP nog van opvatting dat er wel nu over dit verdrag kon worden gestemd. Zij heeft ingestemd met deze procedure en had geen behoefte aan uitstel tot de volgende voortgangsrapportage van de Commissie. Wat is er in hemelsnaam veranderd sinds december?

De heer Van Bommel (SP):

U stelt het volkomen juist. Wij hebben overigens wel geconstateerd dat dit bij vraagstuk gezegd kan worden dat het glas halfvol, maar ook dat het halfleeg is. Wij hebben de landen het voordeel van de twijfel gegeven. Ik zou kunnen zeggen dat de heer Van Dijk die kant op is geweest en met een vreselijk verhaal is teruggekomen, maar zo makkelijk zal ik mij er niet van afmaken. Wij hebben het centrale vraagstuk van de corruptie nader bezien. Een belangrijke dienst bij het bestrijden van dit probleem is vanwege corruptie onderuit gegaan. Daaruit blijkt dat de zaak ernstiger is dan wij dachten. Wij kunnen het zelf niet controleren, maar wij moeten afgaan op de instituties in de betrokken landen. Als die worden opgeheven, is de situatie blijkbaar zeer ernstig. Ik ben dan ook niet erg optimistisch over de constateringen van de Commissie. Zij zal ingaan op het actieplan, op de uitvoerbaarheid ervan en op het tempo van de corruptiebestrijding. Tenzij zich bijzondere ontwikkelingen voordoen, voorzie ik geen positieve conclusie van de Commissie. Corruptiebestrijding is een centrale eis aan de toetredende landen. Dit geldt zeker voor Roemenië, maar ook voor Bulgarije.

De heer Timmermans (PvdA):

U hebt zelf gezegd dat wij nog maar in de eerste termijn van het debat zijn. U zult ongetwijfeld luisteren naar de argumenten van het kabinet en van uw collega's. Ik neem aan dat u hierover nog nader met ons van gedachten wilt wisselen.

De heer Van Bommel (SP):

Vanzelfsprekend. Vandaar ook dat ik juist op dit punt vragen aan de regering heb gesteld.

Europa staat op een kruispunt. Het "nee" tijdens het referendum over de Europese grondwet heeft velen, ook in deze Kamer, wakker geschud. Ook de regering constateerde in juni 2005 dat kiezers "nee" hadden gezegd omdat zij vonden dat de EU zich te snel ontwikkelde, te bemoeizuchtig was en ook nog te duur. Er moet serieus werk worden gemaakt van een EU nieuwe stijl. Europa moet een samenwerkingsverband willen zijn dat de grensoverschrijdende problemen aanpakt en voorlopig niet meer dan dat. Daarom is het hoognodig dat Europa hervormt. Daar hoort ook een kritische blik op verdere uitbreiding bij. Er zijn grenzen aan het absorptievermogen van de EU. Aan die constatering valt niet te ontkomen. Roemenië en Bulgarije horen wat de SP betreft bij de EU, maar alleen dan als wij er zeker van zijn dat beide landen er klaar voor zijn.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Voorzitter. In de memorie van toelichting bij het goedkeuringsvoorstel wordt gesteld dat met de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie de vijfde uitbreidingsronde wordt voltooid. Op 1 mei 2004 traden al tien nieuwe lidsteden toe maar Bulgarije en Roemenië waren daar destijds nog niet klaar voor en moesten nog even in de wachtkamer plaatsnemen. Nu ligt het wetsvoorstel ter goedkeuring voor zodat ook voor Bulgarije en Roemenië het sein op groen gaat. De ChristenUniefractie is altijd voorstander geweest van uitbreiding van de EU met landen uit Midden- en Oost-Europa. Het zou goed zijn als ook Bulgarije en Roemenië kunnen profiteren van de Europese samenwerking die de afgelopen vijftig jaar vrede, welvaart en stabiliteit heeft gebracht op het Europese continent. Met Bulgarije en Roemenië is afgesproken dat zij kunnen toetreden op 1 januari 2007 wanneer zij hebben voldaan aan de voorwaarden. Het zijn geen openeindeonderhandelingen zoals met Turkije het geval is.

Het feit dat er een datum is afgesproken is voor mijn fractie geen reden om van goedkeuring op dit moment een automatisme te maken. Het betekent wel dat wij rekening willen houden met gewekte verwachtingen en daar niet lichtvaardig mee om willen springen. Bulgarije en Roemenië hebben de afgelopen jaren veel inspanningen verricht om aan de toetredingseisen te voldoen. Uit de voortgangsrapportages van de Europese Commissie blijkt dat over het geheel genomen flinke vorderingen zijn gemaakt; de inspanningen hebben op een aantal terreinen echter nog niet de gewenste resultaten opgeleverd en er zijn met name problemen op het gebied van corruptiebestrijding en godsdienstvrijheid. Op het gebied van corruptiebestrijding zijn zowel in Bulgarije als Roemenië vorderingen gemaakt. Die zijn echter niet toereikend om de problemen daadwerkelijk op te lossen; daarvoor is naar verwachting veel meer tijd nodig. Heeft de regering de indruk dat het gebruik van de uitstelclausule van één jaar voldoende soelaas biedt?

Jubilee Campaign Nederland bestrijdt op het punt van godsdienstvrijheid het standpunt van de Europese Commissie en de regering dat Roemenië en Bulgarije voldoen aan de politieke Kopenhagencritera. De kritiek van Jubilee Campaign richt zich met name op de discriminatoire wetgeving en registratieverplichtingen voor religieuze groeperingen. Dit zijn ernstige aantijgingen en de regering legt die naar mijn oordeel wel erg gemakkelijk naast zich neer door deze alleen maar als "zorgpunten" aan te merken. Ik hoor graag een reactie van de minister.

Dat op een later moment wordt besloten over de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de EU mag geen reden zijn om hen fundamenteel anders te behandelen dan de tien lidstaten die in 2004 zijn toegetreden. Ook de lidstaten die anderhalf jaar geleden het lidmaatschap hebben verworven voldeden en voldoen nog niet op alle punten aan de toetredingsvoorwaarden bijvoorbeeld op het gebied van minderhedenbeleid, milieuwetgeving en corruptiebestrijding. Met die problemen hebben ook Bulgarije en Roemenië te kampen. Het zou niet"fair" zijn om van Bulgarije en Roemenië nu te verlangen dat zij voor deze zaken veel meer vooruitgang boeken dan de andere tien voordat hun verdrag geratificeerd wordt. Deze landen voldoen nog niet op alle punten aan de toetredingsvoorwaarden maar zijn inmiddels al wel zover gevorderd dat er voldoende basis is voor toetreding volgens de voortgangsrapportage.

In het toetredingsverdrag is een uitstelclausule opgenomen waardoor het mogelijk is om op bepaalde punten meer tijd te nemen. Daarnaast bevat het toetredingsverdrag een aantal overgangsregelingen en vrijwaringsclausules. Op basis van die overwegingen staat mijn fractie positief tegenover het wetsvoorstel. Ik hoop dat de antwoorden van de regering mijn fractie sterken in deze houding.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Voorzitter. Als pro-Europese partij ziet D66 de toetreding van Roemenië en Bulgarije tot de Europese Unie als een historische stap op weg naar de hereniging van ons continent. Dat continent is veel te lang door een kunstmatige lijn verscheurd geweest. Een Europese Unie van 27 lidstaten zal bovendien beter in staat zijn om onze democratische en economische verworvenheden ook in de toekomst te waarborgen. Een grotere EU staat ook sterker in de internationale politiek waar Europa natuurlijk zijn mannetje moet staan tussen alle snelle veranderingen. Last but not least zal het EU-lidmaatschap een positief effect hebben op de levens van miljoenen Roemenen en Bulgaren. Zij zullen gezondere lucht inademen, veiliger voedsel eten en van een hogere economische groei genieten. Er is echter ook een concreet eigenbelang. Immers, de problemen uit die landen komen nu op ons bordje terecht in de vorm van milieuvervuiling, mensenhandel en criminaliteit. Hoe meer welvaart en stabiliteit er daar is, des temeer baat wij er ook zelf bij hebben.

Dat wij pro-Europees zijn, wil niet zeggen dat wij geen kritische kanttekeningen plaatsen bij dit verdrag. Wij hebben vanaf het begin bezwaar gehad tegen twee aspecten. Ten eerste vinden wij de koppeling tussen Roemenië en Bulgarije uiterst ongelukkig. Dit betekent immers dat als een van de landen niet aan de gestelde criteria zou voldoen, de ander hiervan automatisch de dupe wordt, dan wel dat de luiwammes kan binnenfietsen op de slippen van de ander. De regering heeft zich op aandringen van de Kamer in het verleden ingezet voor een loskoppeling, maar vond hiervoor helaas geen medestanders in de Raad. Dat blijft natuurlijk een beetje een slap verhaal. Verdragen worden immers met unanimiteit vastgesteld, dus als Nederland echt zijn poot stijf had gehouden en vanaf het begin echt goed had ingezet, had het best gekund. Het valt wel heel erg op dat juist een kabinet dat ontzettend dol is op veto's in het buitenlands beleid, daarvan eigenlijk nooit gebruikmaakt. Ik wil graag de toezegging van de regering dat zij, mocht de situatie zich weer voordoen, zich al in een veel eerder stadium hard maakt voor de loskoppeling zodat wij niet weer voor een dergelijke situatie gesteld worden. De D66-fractie is natuurlijk wel blij met de expliciete toezegging van de regering dat er na de ratificatie geen koppeling meer is tussen de toetredingsdatum van beide landen. Het zou dus kunnen dat de een in 2007 en de ander in 2008 toetreedt. Beide landen zullen op hun eigen merites worden beoordeeld. Dit punt verdient al met al dus geen schoonheidsprijs, maar het is voor ons geen reden om niet tot ratificatie over te gaan.

Ten tweede heeft de D66-fractie zich verzet tegen de deadline voor de toetreding die in het verdrag is opgenomen. Door een uiterste toetredingsdatum vast te stellen van 1 januari 2008 kan van echt uitstel geen sprake meer zijn. Dit betekent dat niet de inhoudelijke criteria, maar een datum de doorslag geeft, terwijl D66 juist wilde dat het voldoen aan de criteria de doorslag zou geven voor het moment van toetreding. Wij hadden die kritiek ook op het vorige verdrag; wij zullen ook in de toekomst blijven pleiten voor datumloze toetredingsverdragen. Het blijft een punt van ergernis, maar uiteindelijk willen wij dit verdrag vandaag op de inhoud beoordelen. Wij vinden namelijk dat de twee kandidaten er niet de dupe van mogen worden dat de Raad een in onze ogen verkeerd "format" heeft gekozen.

De D66-fractie deelt de bezorgdheid dat Roemenië en Bulgarije op dit moment nog niet klaar zijn voor toetreding tot de Europese Unie, maar is evenals de regering, de Europese Commissie en een aantal collega's hier van mening dat beide landen voor 1 januari 2008 wel aan de gestelde criteria kunnen voldoen. Het lonken van een volwaardig lidmaatschap zal juist de hervormingsgezinde krachten in beide landen versterken, zoals ook het vooruitzicht op de ratificatie dat gedaan heeft. In het Laken-10-proces inzake de landen die op 1 mei 2004 tot de Unie toetraden, hebben wij precies hetzelfde gezien. Het zou namelijk puur politiek gezien een blamage zijn voor beide regeringen als de toetreding met een jaar wordt uitgesteld, een mogelijkheid waarin het verdrag duidelijk voorziet. Juist door de ratificatie zullen de regeringen alles op alles zetten om de laatste horden nog te nemen.

In de afgelopen jaren is er veel ten goede veranderd. Beide landen voldoen nog steeds aan de politieke criteria die in 1993 in Kopenhagen zijn vastgesteld als voorwaarde voor toetreding.

De heer Van Dijk (CDA):

Mevrouw Van der Laan stelt dat het een blamage voor de regeringen zou zijn wanneer zij het uiteindelijk niet halen en een extra jaar moeten wachten. Die redenering is vaker gebruikt, ook wanneer wij kijken naar de vraag hoe het precies zat met de onderhandelingen. Het is natuurlijk merkwaardig dat over het hoofdstuk van JBZ pas op het allerlaatste moment een besluitvorming tot stand kon komen. Heeft mevrouw Van der Laan er op dit moment volledig vertrouwen in dat de corruptie in Roemenië volledig wordt teruggedrongen? Ik heb het dan over het justitieel apparaat, nog niet eens over de andere dingen, want daar zit natuurlijk de kern. Is mevrouw Van der Laan hiervan overtuigd, op basis van wat zij nu heeft gezien?

Mevrouw Van der Laan (D66):

Later in mijn betoog kom ik bij de inhoudelijke beoordeling, waarvan corruptie onderdeel is. Als de heer Van Dijk het mij toestaat, ga ik op dat moment in op zijn vragen.

Zowel Roemenië als Bulgarije wordt door de Commissie als functionerende markteconomie aangeduid. In Bulgarije is een nieuw wetboek van strafrecht aangenomen, heeft de regering een nieuwe aanbestedingswet goedgekeurd en zijn op het terrein van voedselveiligheid belangrijke stappen gezet. In Roemenië zijn hoge juridische organen die onafhankelijke rechtspraak tegenhielden, zoals de constitutionele raad, gedepolitiseerd. Nederland levert een positieve bijdrage aan deze hervormingen, bijvoorbeeld door assistentie bij het opleiden van rechters. Daarnaast laten de resultaten van het meest recente rapport van de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling – de heer Van Bommel refereerde er al aan – zien dat Roemenië een geweldige inhaalslag heeft gemaakt bij de bestrijding van corruptie; het land zit nu bijna op het Europese gemiddelde. Vooral corruptie in hoge kringen is notoir moeilijk aan te pakken. Dat in Roemenië nu een aantal hoge functionarissen in staat van beschuldiging is gesteld, is daarom veelzeggend over de politieke wil achter de hervormingen.

Ik kom op het punt van de heer Van Dijk, die nu verdwenen is. Kennelijk was mijn betoog zo duidelijk dat hij niet meer hoeft te worden overtuigd.

De voorzitter:

Hij kan niet ver weg zijn.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Daar komt hij al aan. Mijnheer Van Dijk, ik begrijp dat ik al uw vragen nu heb beantwoord. Dit waren mijn opmerkingen over corruptie in Roemenië.

De sceptici hoeven de Nederlandse regering of de regeringen van Bulgarije en Roemenië niet op hun woord te geloven. In het verdrag zijn immers voldoende waarborgen opgenomen om de toetreding van beide landen met vertrouwen tegemoet te zien. Ratificatie van het toetredingsverdrag betekent namelijk niet dat beide landen daarna een walk-over krijgen naar een volwaardig EU-lidmaatschap. De Europese Commissie heeft duidelijk aangegeven dat zij ook na ratificatie niet zal schromen, de datum van toetreding een jaar naar achter te schuiven als daar aanleiding voor is. De stevige kritiek in de laatste voortgangsrapportage van de Commissie heeft mijn vertrouwen in haar onafhankelijkheid en slagvaardigheid nog eens bevestigd. Mijn fractie is verheugd over de toezegging van de regering dat Nederland ook via zijn eigen kanalen de hervormingen in beide landen op de voet zal blijven volgen. Zelfs na de toetreding voorziet het verdrag op basis van de vrijwaringsclausules in de mogelijkheid om beschermende maatregelen te nemen als Roemenië of Bulgarije het acquis nog niet volledig heeft geïmplementeerd. Deze clausules kunnen zelfs tot drie jaar na de toetreding worden gebruikt. De genomen maatregelen zullen in werking blijven tot de tekortkomingen zijn opgelost.

De heer Van Dijk (CDA):

Die systematiek ken ik, want die hebben wij ook gebruikt bij de Laken-10-procedure. Het grote verschil tussen enerzijds de Laken 10 en anderzijds Roemenië en Bulgarije is dat corruptie nu een kernpunt is. Hoe kan via de vrijwaringsclausules corruptie op een effectieve manier worden bestreden?

Mevrouw Van der Laan (D66):

Een belangrijk punt is corruptie met EU-gelden. Als er met die gelden wordt gesjoemeld, het geld op de verkeerde manier wordt besteed, in de verkeerde zakken verdwijnt en dus niet aan projecten wordt besteed, dan kan de Europese Commissie voorstellen om de kraan dicht te draaien. Als blijkt dat het geld wordt misbruikt, volgt er dus een rechtstreekse financiële sanctie. Dat is een vrij hard middel, dat de Europese Commissie ongetwijfeld zal toepassen, wellicht na een doorlichting door de Europese Rekenkamer of een rapport van de daarvoor verantwoordelijke commissie van het Europees Parlement.

De heer Van Dijk (CDA):

Dat heeft meer te maken met administratieve capaciteit dan met pure corruptie

Mevrouw Van der Laan (D66):

Het gaat om sjoemelen met Europees geld.

De heer Van Dijk (CDA):

Ik doel op de corruptie binnen het justitieel apparaat. Een Nederlands bedrijf wordt aldaar bijvoorbeeld anders behandeld dan een Roemeens bedrijf. Hoe los je dat probleem op met een vrijwaringsclausule?

Mevrouw Van der Laan (D66):

Dat kunnen wij inderdaad niet oplossen met een vrijwaringsclausule...

De heer Van Dijk (CDA):

Dat is het goede antwoord.

Mevrouw Van der Laan (D66):

...maar wel met het verdrag. De heer Van Dijk kent dat ook: als iets niet mag dan is het discrimineren tussen een Nederlands en een Roemeens bedrijf. Iedereen moet gelijk worden behandeld. In zo'n geval zal de Europese Commissie dus op basis van het verdrag optreden; daarvoor is geen vrijwaringsclausule nodig.

De heer Van Dijk (CDA):

Doordat er corruptie zit in het justitieel apparaat, duurt het veel te lang voordat je dit soort zaken boven tafel krijgt, als het überhaupt al lukt. De bewering dat dit met vrijwaringsclausules kan worden opgelost, klopt dus niet.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Voor alle duidelijkheid: ik heb nooit gezegd dat je het corruptieprobleem kunt oplossen met vrijwaringsclausules. Corruptie moet in de eerste plaats worden aangepakt door het probleem op te lossen; daarmee is de regering aldaar stevig bezig. Indien zij daar niet mee doorgaat, moet het gewoon een jaar worden uitgesteld. Verder heeft de Europese Commissie een drukmiddel met de Europese gelden. Als het gaat om het benadelen van bijvoorbeeld Nederlandse bedrijven ten opzichte van Roemeense, dan heeft de Europese Commissie bovendien een heel arsenaal aan middelen om die discriminatie aan te pakken. Wij zien dat gewoon anders. Dat is ook goed in de politiek, want dan valt er wat te kiezen.

Daarnaast biedt de Europese Unie haar lidstaten juist verschillende instrumenten om positieve hervormingen aan te moedigen en te blijven aanmoedigen. Ik noem peer-review mechanismen in fractieprocedures, mededingingsbesluiten, boetes en dwangsommen. D66 heeft er altijd op aangedrongen om nog meer mogelijkheden te creëren om in te grijpen als lidstaten afwijken van de gestelde normen. Wij hebben bijvoorbeeld altijd gepleit voor een grotere rol van het Mensenrechtenagentschap dat jaarlijks een apolitieke evaluatie van de mensenrechtensituatie in alle landen zou kunnen uitbrengen. Want D66 vindt het nog steeds bizar dat er wél streng op de politieke criteria wordt gelet als je wilt toetreden, maar als je eenmaal binnen bent dan moet het echt komen tot een langdurige systematische schending wil men gaan optreden. Dit blijft voor ons een aandachtspunt en wij hopen dan ook dat er uiteindelijk een serieus intern mechanisme zal komen waardoor alle landen gelijk behandeld zullen worden.

De heer Van Baalen (VVD):

Als oud-lid van het Europees Parlement hebt u op dit gebied ervaring. Barones Emma Nicholson was rapporteur van het Europees Parlement voor Roemenië. Zij was eerst negatief gestemd, maar constateerde later dat er enorme vooruitgang is geboekt op terreinen als mensenhandel, wezen, enzovoorts. Kunt u nader ingaan op die trend ten goede?

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik ben altijd zeer onder de indruk van het werk van collega barones Emma Nicholson, want zij is een van de mensen die niet alleen maar rapporten leest, maar ook naar de kindertehuizen in Roemenië ging. Zij kwam terug met schrijnende verhalen. Juist door dat toetredingsperspectief zie je langzamerhand een stijgende lijn. Ik was altijd erg onder de indruk van haar rapporten en haar persoonlijke verhalen waaruit bleek hoe ongelooflijk veel verandering het perspectief tot toetreding heeft bewerkstelligd. Dat geldt ook voor Bulgarije, maar daarvoor was zij geen rapporteur. Ik zeg tegen iedereen: ga er naartoe. Het zijn prachtige landen en heerlijke vakantielanden. Je kunt de situatie van tien jaar geleden niet vergelijken met hoe het nu is. Iedereen gunt die landen deze vooruitgang ook. Dit is misschien een wat persoonlijk verhaal, maar ik ben blij dat ik het even kwijt kon.

D66 verwacht dat Roemenië en Bulgarije zich uiteindelijk als lidstaten van de Europese Unie sneller en verder zullen blijven ontwikkelen. D66 heeft bezwaren tegen bepaalde delen van het toetredingsverdrag, zoals de koppeling en de toetredingsdatum. Bovendien voorziet mijn fractie een grote uitdaging om Bulgarije en Roemenië klaar te stomen voor de toetreding. Juist om die positieve ontwikkelingen in beide landen aan te moedigen, zal de D66-fractie voor het verdrag stemmen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Wij staan vandaag voor de belangrijke beslissing om al dan niet goedkeuring te verlenen aan het verdrag dat toetreding van Roemenië en Bulgarije tot de EU mogelijk maakt. Beide landen kenden te veel achterstanden om ze op 1 mei 2004 gelijk met de tien van Laken te laten toetreden. Terecht werd van hen een forse extra inspanning gevraagd om zich op het lidmaatschap voor te bereiden. Ik wil vooraf duidelijk stellen dat de SGP-fractie voorstander was en is van toetreding van beide landen tot de Europese Unie. Het zijn allebei Europese landen die qua geschiedenis, cultuur en politiek stelsel passen binnen de EU. Toetreding voor beide landen betekent hetzelfde als voor de andere Midden- en Oost-Europese landen die in 2004 toetraden: de opheffing van een kunstmatige politieke scheidslijn in Europa. Het betekent opname in een interstatelijke organisatie waarvan politieke, economisch en militaire stabiliteit belangrijke waarden zijn.

De vraag van de SGP-fractie is in dit debat dus niet of sprake moet zijn van toetreding, maar alleen hoe en wanneer. De vraag in dit debat is of het voorliggende verdrag de daadwerkelijke toetreding op verantwoorde wijze mogelijk maakt. Ik zeg dat met klem, omdat het wat mij betreft niet gaat om de vraag of de landen nu klaar zijn voor toetreding per vandaag. Nee, het gaat om de vraag of dit verdrag toetreding op verantwoorde wijze mogelijk maakt. Zo willen wij dit wetsvoorstel, dit verdrag toetsen en dan valt mij op dat dit verdrag heel veel instrumenten bevat om een zorgvuldige toetreding mogelijk te maken. Ik zeg dat nadrukkelijk tegen de achtergrond van het feit dat beide landen nog op veel terreinen verbeteringen zullen moeten aanbrengen, maar er zijn heel wat instrumenten die zorgvuldige toetreding mogelijk kunnen maken. Ik noem ze nog even: de uitstelclausule; de algemene vrijwaringsclausule, in te roepen tot drie jaar na toetreding, indien zich ernstige en aanhoudende moeilijkheden voordoen in de economie, een vrijwaring die onder bepaalde condities zelfs nog kan blijven doorlopen; de speciale vrijwaringsclausules op de terreinen van de interne markt en JBZ, eveneens in te roepen tot drie jaar na toetreding bij in gebreke blijven op beide beleidsterreinen en ook deze vrijwaring kan onder bepaalde omstandigheden doorlopen. De algemene en de specifieke vrijwaringsclausule zijn vergelijkbaar met die voor de Laken 10. De uitstelclausule is nieuw. Kortom, het voorliggende verdrag bevat, ook in vergelijking met eerdere verdragen, krachtige extra instrumenten om de kandidaten tot extra hervormingen te bewegen. Daar zijn wij dus positief over. Naar mijn mening zijn dan ook voldoende instrumenten bijeen om maatregelen te treffen indien nodig. Wij hebben geen reden om te veronderstellen dat het niet mogelijk zou zijn om binnen alle kaders en waarborgen van dit verdrag op een verantwoorde wijze toe te treden.

Ook voor mijn fractie geldt dat wij belangrijke tekortkomingen zien, onder anderen op het punt van de corruptie. Dit punt nam in de discussie zo-even terecht een centrale plaats in. Daarbij gaat het echter ook om de vraag of uitstel van ratificatie helpt, extra druk te zetten op het hervormingsproces, of dat uitstel juist averechtse effecten zou kunnen hebben. Wij komen hiermee bijna op het gebied van de politieke psychologie, maar onze inschatting is dat het verstandiger is om met alle waarborgen die er zijn op dit moment juist in te zetten op het positieve signaal. Laten wij ratificeren en tegen die twee landen zeggen: let wel, hiermee is de race niet gelopen; wij hebben niet voor niets allerlei clausules en waarborgen opgenomen in het verdrag. Dat lijkt ons verstandiger dan de negatieve signalen te beklemtonen, temeer daar dit de destructieve krachten in beide landen in de kaart zou kunnen spelen.

Voorzitter. Het komt wellicht een beetje verrassend, maar ik zou de CDA-fractie toch willen prijzen voor de bijzonder dualistische houding die zij inneemt. Deze week is wel een bloeiweek voor het dualisme. De grootste oppositie komt vandaag van de kant van de grootste regeringsfractie en morgen mogen wij nog een keer meemaken hoe een andere regeringspartij opponeert tegen een ander belangrijk regeringsbesluit. Daar zouden wij toch vanuit het oogpunt van gezonde democratie alleen maar tevreden over moeten zijn.

Na deze algemene vaststelling kom ik op een aantal onderwerpen rondom de politieke criteria te spreken. Allereerst wil ik aandacht vragen voor de bescherming van minderheden, in het bijzonder de Roma. De problematiek van de Roma is in Roemenië en Bulgarije omvangrijker dan in de landen die in 2004 zijn toegetreden. Wij hebben hierover grote zorgen. De regering laat zien dat er allerlei plannen en initiatieven tot stand gekomen zijn. Mijn waarneming is echter dat het allemaal mooi op papier staat, maar in de praktijk nog onvoldoende oplevert. De regering erkent dat en spreekt van slechts beperkte vooruitgang, maar het gaat om enorme groepen mensen. In Roemenië gaat het om ruim twee miljoen mensen en in Bulgarije om ruim 700.000 mensen die grotendeels naast de gewone samenleving functioneren. Hun situatie is ongekend slecht, vergeleken met welke andere minderheid in welk EU-land dan ook. Ik zou de regering willen vragen welke mogelijkheden er zijn om ook na de toetreding van die twee landen actief betrokken te blijven bij de verbetering van de positie van de Roma.

Een ander aspect van de politieke criteria is de omgang met de godsdienst. Ik wil daarover twee opmerkingen maken, die beide betrekking hebben op de situatie in Roemenië. Er ligt in het Roemeense parlement momenteel een wet voor op de registratie van godsdienstige genootschappen. De Nederlandse regering is in lijn met internationale normen tegenstander van registratie-eisen. Wij ontvangen signalen dat het wetsvoorstel belemmerend werkt voor kleinere groeperingen zoals baptistische kerkgenootschappen. In de nota zegt de regering de ontwikkeling op dit gebied kritisch te volgen. Ik wil de regering vragen of de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging en de vertegenwoordiging van de Europese Commissie over deze wet in contact zijn met de Roemeense autoriteiten. Heeft de Raad van Europa al een standpunt ingenomen over deze wet?

Het tweede punt is de restitutie van kerkelijke goederen, die onder het communisme geconfisceerd zijn. Dit is een belangrijk pijnpunt in de verhouding tussen Hongaarse katholieken en protestanten enerzijds en de Roemeense overheid anderzijds. Het proces verloopt té traag. De regering zegt "dit blijft een aandachtspunt", maar de vraag is: brengt Nederland het ook actief bij Roemenië onder de aandacht?

Onderdeel van de politieke criteria is ook de bestrijding van corruptie en georganiseerde misdaad. Nogmaals, wat de corruptie betreft, is er nog veel werk aan de winkel in beide landen. Wij vinden het buitengewoon belangrijk om naast de waarborgen die dit verdrag terzake al op een aantal deelgebieden bevat, na toetreding betrokken te blijven bij de consequente corruptiebestrijding in het desbetreffende land.

Aangezien corruptie een onderdeel is van het maatschappelijke leven in beide landen en daar behoorlijk stevig verankerd is, gaat het hierbij inderdaad niet alleen maar om enkele wetten waarvan de procedure nog in gang gezet moet worden. Het zal dus gaan om een langdurig proces waarbij vasthoudend gewerkt zal moeten worden aan de bestrijding van corruptie. Het kan toch niet zo zijn dat tot het moment van toetreding – en dan heb ik het nog niet eens over de datum – de Commissie zeer scherp let op corruptiebestrijding en dat dit punt daarna helemaal wordt overgelaten aan de autoriteiten, waarmee wij het maar laten gaan. Mijn vraag is dan ook welke mogelijkheden er zijn om na de daadwerkelijke toetreding te blijven bijdragen aan de strijd tegen corruptie in die landen. Overigens zal dit ook voor Polen gelden. Bijzondere aandacht is ook nodig voor corruptie aan de grenzen. Dit is een groot probleem in beide landen.

Ik kom te spreken over de economische situatie. Een belangrijke vraag is of de economieën van beide landen in staat zijn om de concurrentiedruk van de interne markt aan te kunnen. De Europese Commissie antwoordt daarop met "ja". Het nationale inkomen groeit, de staatsschuld als percentage daarvan daalt en de buitenlandse investeringen trekken aan. Toch zijn er ook nog zorgen. Volgens het IMF is de kwetsbaarheid van de Bulgaarse economie aanzienlijk vanwege een groeiend tekort op de lopende rekening en toenemende externe schulden. Bulgarije is nog niet aantrekkelijk genoeg voor buitenlandse investeerders.

Over Roemenië is het IMF ook wel kritisch: Roemenië moet meer doen aan macro-economische houdbaarheid op de lange termijn, aan bestendige inflatiebestrijding, het beperken van externe onevenwichtigheden en het stimuleren van economische groei. Juist die externe kwetsbaarheid baart de SGP-fractie nog wel zorgen. Als straks de deuren van de interne markt echt openzwaaien voor de nieuwkomers, zijn hun economieën dan stabiel genoeg? Welke concrete maatregelen nemen beide landen om de economie zo stabiel mogelijk te maken? Graag hoor ik wat meer over dit thema.

Als het gaat om economische groei en het aantrekken van investeerders, wijs ik op het belang van een betere infrastructuur in beide landen. De kwaliteit van zeer veel wegen is namelijk bijzonder slecht. Ook de mogelijkheden voor railtransport zijn nog beperkt. Dit werkt zeer belemmerend voor de ontwikkeling van beide economieën, zowel intern als naar buiten. Zijn er mogelijkheden om vanuit de EU de ontwikkeling van de infrastructuur in beide landen verder te stimuleren?

Ernstige zorgen maken wij ons over de gereedheid van de landbouwsector in beide landen. Wie de uitgebreide paragrafen in de Commissierapporten over landbouw op zich in laat werken, krijgt diepe rimpels op zijn voorhoofd. Ik noem slechts de tekorten op het gebied van voedselveiligheid, maatregelen tegen dierziekten en de administratieve structuur die nodig is voor uitkering van EU-inkomenssteun. Voor beide landen is landbouw gemarkeerd met een rode vlag. Wat is er sinds de voortgangsrapporten van oktober gebeurd? Zijn er op dit punt stevige en gezaghebbende maatregelen genomen?

Discussiepunt is nog of de landbouwsteun aan Bulgarije en Roemenië onder het in 2002 vastgestelde plafond voor landbouwuitgaven zou moeten worden verstrekt of daar bovenop zou mogen komen. Ik deel het standpunt van de regering: blijf onder het plafond. Ik zou graag vernemen wat op dit moment de stand van zaken is in de Europese discussie en welke uitkomst de regering voorziet.

Wij staan positief tegenover dit wetsvoorstel en de ratificatie. Dat laat onverlet dat wij na ommekomst van de meirapporten van de Commissie ons de volledige vrijheid voorbehouden om ons af te vragen of het allemaal wel zo kan doorgaan en of er toch geen gebruik gemaakt moet worden van de mogelijkheden van uitstel die in dit verdrag zijn opgenomen. Dit betekent een discussie over de aanwending van de instrumenten waarin dit verdrag voorziet. De instemming met dit wetsvoorstel betekent naar onze mening geenszins dat de EU gebonden is aan toetreding op 1 januari 2007. Het is allerminst zeker dat de meirapporten een volstrekt positief advies zullen geven. Er zijn heel wat terreinen waarop nog heel veel moet gebeuren. Als onverhoopt blijkt dat beide landen, of een van beide landen, niet ver genoeg zijn met hun vorderingen, is het in ieders belang om nog een jaar te wachten. Dat moet heel duidelijk zijn. De SGP-fractie acht dit wel het moment om een positief signaal af te geven en om dus over te gaan tot ratificatie.

De heer Herben (LPF):

Voorzitter. De schone Europa werd geschaakt door Zeus, vermomd in de gedaante van een stier. Het moderne Europa, de droom van dichters en filosofen, is geschaakt door Brusselse bureaucraten, voor wie de regels en de bestuurbaarheid van de Unie belangrijker zijn dan wat de mensen willen. Dat was in 2004 en 2005 het thema van de discussie die wij over Europa hebben gevoerd. Ik heb het kabinet bij die gelegenheid een praktische handreiking gedaan om toch vooral naar de principiële aspecten te kijken, omdat ik voelde aankomen dat het mis zou gaan rondom het Europees referendum. Ik breng in dit verband de motie-Herben over de naamgeving van de Europese Grondwet in herinnering. Ook vandaag wil ik er opnieuw de nadruk op leggen dat, als wij ons in de onontwarbare kluwen van de Europese uitbreiding bij de les willen houden, wij de principiële en praktische zaken van elkaar moeten scheiden.

De criteria van Kopenhagen zijn een praktisch instrument om de voortgang te controleren. Zij vormen geen doel op zich. Ik wil dat illustreren aan de hand van een cartoon die in de kranten verscheen nadat de onderhandelingen over de Turkse toetreding waren begonnen. Er stond toen een cartoon in de krant dat ook Japan en Australië in de wachtkamer zaten. Dat is logisch, want ook deze landen voldoen aan de juridische, economische en politieke criteria. Maar er speelt veel meer om bij Europa te horen. De principiële vraag is of Roemenië en Bulgarije bij het Europese huis horen. Historisch gezien, luidt het antwoord op deze vraag "ja". Ik zou haast zeggen dat dit al sinds 101 na Christus het geval is, toen keizer Traianus de Daciërs inlijfde in het Romeinse Rijk en daarmee bij Europa voegde. Roemenië en Bulgarije horen niet buiten, maar binnen de muren van het fort Europa. Dat is historisch bepaald.

Naar mijn mening kunnen Bulgarije en Roemenië worden vergeleken met Portugal en Spanje. Ook deze twee landen zijn gebukt gegaan onder een dictatuur. Er heerste corruptie en er bestonden veel problemen, maar ook Spanje en Portugal zijn door en door geworteld in de Europese traditie. Zij zijn allebei gewaardeerde democratische partners in Europa geworden. Een dergelijke toekomst ligt ook voor Roemenië en Bulgarije in het verschiet.

Het is voor mijn fractie van groot belang in hoeverre wij ongewenste gevolgen, zoals migratiegolven, kunnen beheersen. Het is daarvoor naar mijn mening belangrijk dat Roemenië en Bulgarije toetreden tot de Europese Unie en dus worden onderworpen aan de bepalingen van het Europees Verdrag en in afwachting daarvan aan vrijwaringsclausules. Als wij geen juridische instrumenten zouden hebben behalve bijvoorbeeld en bilateraal verdrag, zou een situatie kunnen ontstaan zoals ten aanzien van Albanië en Kosovo, die grote problemen ten aanzien van migratie en criminaliteit veroorzaakt in Europa. Het antwoord op de vraag over het al of niet toetreden tot de Europese Unie is niet van directe invloed op de migratiegolven die deze richting zouden kunnen uitkomen. Er zou hooguit sprake zijn van een positief effect van toetreding omdat Europa instrumenten ter beschikking zou krijgen om quota te stellen en om te controleren. In dit verband denk ik ook aan de Europese gendarmerieforce die vorige week formeel in het leven is geroepen. Ik hoor graag van de bewindslieden in hoeverre deze ook zijn vleugels zou kunnen uitslaan naar Roemenië en Bulgarije om te helpen om de lange grenzen van deze landen te controleren. Het punt is immers hoe wij negatieve gevolgen voor Nederland kunnen controleren. Wordt Europa door deze uitbreiding verzwakt of versterkt? Naar mijn mening zal het een versterking zijn, zeker op termijn.

Kernvraag is of het voorliggende verdrag de toetreding goed regelt en of er voldoende maatregelen en vrijwaringsclausules zijn getroffen om een en ander zodanig te regelen dat er geen nadelige gevolgen voor Nederland optreden. Wij willen niet dat de Poolse loodgieter een equivalent krijgt in een Bulgaarse bouwvakker. Daar zijn maatregelen voor getroffen, maar ik vraag toch aan de staatssecretaris of hij er iets over wil zeggen, mede omdat op bladzijde 44 van de nota naar aanleiding van het verslag staat: "Omdat bij toetreding er wel een vrij verkeer van diensten ontstaat, is de verwachting dat het aantal werknemers dat in dat kader in Nederland werkzaam is, zal stijgen."

Laat het helder zijn dat er voor mijn fractie geen principiële bezwaren zijn tegen toetreding van Roemenië en Bulgarije. Sterker nog, wij juichen het zelfs toe. Wij denken dat dit verdrag die toetreding goed regelt en ook zorgt dat Roemenië en Bulgarije, net als in het verleden met Portugal en Spanje gebeurde, kunnen uitgroeien tot gewaardeerde democratische partners in Europa.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Voorzitter. De toetreding van Roemenië en Bulgarije tot de Europese Unie is het voorlopige sluitstuk van de hereniging van Europa na de val van de Berlijnse Muur. Het is een proces dat begon in 1989 met de val van de Muur en in 2004 zijn hoogtepunt kende met de big bang, de toetreding van tien nieuwe lidstaten in één keer. Roemenië en Bulgarije hadden meer tijd nodig, maar met hun toetreding is straks de zogenoemde vijfde uitbreidingsronde voltooid.

De fractie van GroenLinks was vanaf het begin voorstander van deze hereniging met de Centraal- en Oost-Europese staten. Mede-Europeanen die jarenlang waren afgesneden van West-Europa, kunnen weer, net als wij, in vrijheid gaan en staan, hun mening uiten en hun stem laten horen in de democratische rechtsorde. Dat is een groot goed en dat is ook hun eigen verdienste. De beelden van de straten van Boekarest tijdens de val van dictator Ceaucescu hebben velen nog helder op hun netvlies. Ik zou wat dat betreft dezer dagen veel meer beelden wensen in allerlei landen.

De positieve grondhouding van de fractie van GroenLinks ten aanzien van de toetreding van Roemenië en Bulgarije ging steeds gepaard met een kritische opstelling. Bij aanvang van de onderhandelingen was duidelijk wat de opgave voor beide landen was om aan de toetredingsvoorwaarden te voldoen: democratisering, het op orde brengen van het justitiële apparaat, de bestrijding van corruptie, omgaan met minderheden en bescherming van het milieu. GroenLinks heeft zowel in deze Kamer, als in het Europese Parlement bij herhaling gewezen op de noodzaak hier meer resultaat te boeken.

Nog in december vorig jaar heeft het Europese Parlement op initiatief van onze collega daar, Joost Lagendijk, ingestemd met aanscherping en verduidelijking van de toetredingseisen voor Roemenië en Bulgarije. Het Europese Parlement sprak onomwonden uit dat beide landen op vooral het gebied van justitiële hervormingen en corruptiebestrijding een stap extra moesten zetten. Ik benadruk dat dit beide landen betreft, want het ging in deze Kamer de laatste tijd en ook vandaag vooral over Roemenië. Echter, ook voor Bulgarije is de race nog niet gelopen. Corruptiebestrijding en justitiële hervorming zijn ook wat mijn fractie betreft de belangrijkste punten van zorg.

Voorzitter. Ik wil vervolgens iets zeggen over de procedure die deze Kamer volgt voor de ratificatie van dit verdrag. Tijdens het debat over de Staat van de Unie heeft mijn fractie er heel duidelijk voor gepleit om het toetredingsverdrag van Roemenië en Bulgarije te behandelen na het verschijnen van het rapport van de Commissie in april. Wij vonden en vinden dat de Kamer op die manier beter grip op het proces zou kunnen houden. Ik betreur het dat wij vandaag door de meerderheid van de Kamer min of meer worden gedwongen om ons over de ratificatie uit te spreken. Ik zou het veel beter hebben gevonden als destijds de collega's van de VVD, de Partij van de Arbeid en de SP – de SP is nu van mening veranderd – de mening van een substantiële minderheid, bestaande uit de fracties van het CDA en GroenLinks, hadden gerespecteerd en met dit debat nog een paar maanden hadden willen wachten. GroenLinks vindt een breed gedragen goedkeuring van het verdrag beter dan een snelle goedkeuring. Gelet op de opstelling van de CDA-fractie twijfel ik aan het ontstaan van brede steun, terwijl die wenselijk is en wat mij betreft nodig voor de ratificering van een dergelijk verdrag. Daarom is mijn vraag aan de minister van Buitenlandse Zaken of hij met het oog op de houding van de CDA-fractie nog steeds van mening is dat de ratificatie door moet gaan. Zou hij, gelet op de houding van de verschillende partijen, er vandaag mee kunnen instemmen dat wij met het eindoordeel over de ratificatie van het verdrag wachten tot het rapport van de Commissie is verschenen? Ik zou dat heel erg goed vinden. Met uitstel zouden wij een constructievere houding van de CDA-fractie kunnen verwachten. Mijn fractie zou dit uitstel dus zeer waarderen.

De heer Van Baalen (VVD):

Het lijkt erop dat aanstaande dinsdag wordt gestemd en dat iedereen dan hom of kuit moet geven. Ook uw fractie zal dan duidelijkheid moeten verschaffen. Betekent uw opstelling nu dat u om formele redenen tegen het verdrag zult stemmen, terwijl u er eigenlijk voor bent? Zou u daarmee richting Boekarest en Sofia niet een heel moeilijk signaal afgeven?

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Ik zou het heel erg betreuren als mijn fractie gedwongen zou worden om nee tegen het verdrag te zeggen. Daarom zal ik zo meteen een aantal vragen stellen. Na het antwoord van de minister zal ik in tweede termijn duidelijkheid verschaffen over de positie van mijn fractie. Ik hoop dat de minister in zijn eerste termijn kan zeggen dat er geen onoverkomelijke bezwaren zijn tegen uitstel met een paar maanden. Bij mijn weten hebben nog niet alle landen geratificeerd.

De heer Van Baalen (VVD):

In ieder geval is mijn fractie voor stemming op aanstaande dinsdag en ik geloof dat een meerderheid van de fracties dat is, maar dat moet blijken. De Kamer gaat over haar eigen agenda en daar kan de minister niets aan afdoen.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Dat klopt. De minister heeft zich ook nadrukkelijk uitgesproken voor een snelle behandeling van het verdrag. Wij hebben daarover een paar keer met de minister overleg gevoerd en iedere keer zei de minister, ook op schriftelijke vragen hierover, dat hij het verdrag zo snel mogelijk geratificeerd wil hebben. Ik wil een beroep op u doen, mijnheer Van Baalen. Een substantiële minderheid is voor uitstel. De fractie van de SP sluit zich namelijk ook aan bij het verzoek om uitstel. Uit democratisch oogpunt zou u ons tegemoet kunnen komen en een paar maanden kunnen wachten. Als u dat doet, kan er een breder draagvlak voor het verdrag ontstaan.

De heer Van Baalen (VVD):

De VVD-fractie zou het de regering zeer kwalijk nemen indien zij nu haar steven zou wenden. Als de meerderheid van deze Kamer aanstaande dinsdag wil stemmen en dan ratificering van het verdrag zal steunen, is mijn verzoek aan u: sluit u zich aan bij de ruime meerderheid in plaats van aan de ruime meerderheid te vragen om aan uw kant te gaan staan.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Er is een verschil van inschatting wat politiek wenselijker is: dat er een zo breed mogelijke steun komt voor het verdrag of dat bijvoorbeeld de grootste regeringspartij uiteindelijk tegenstemt. Ik zou het betreuren, maar wij weten hoe de democratie werkt. Uiteindelijk besluit de meerderheid.

De heer Van Dijk (CDA):

Mevrouw Karimi heeft mij zojuist rechtstreeks aangesproken over haar voorstel. Ik heb in eerste termijn aangegeven dat wij graag zouden zien dat wij pas in mei dan wel in juni over dit onderwerp stemmen. U mag van ons verwachten dat wij alle informatie die wij in de tussentijd krijgen goed en constructief beoordelen. Ik kan geen garanties geven, maar ik kan u wel zeggen dat wij er constructief naar willen kijken.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Dat is in ieder geval een winstpunt. Ik vraag de minister om hierop te reageren.

Voor GroenLinks gaat het bij het ratificeren van het verdrag om de principiële vraag over de toetreding van beide landen tot de Unie. Onze grondhouding was en is nog steeds positief. Wij hebben wel een aantal vragen.

De eerste vraag betreft de aanpak van corruptie. Vooral in de hogere echelons van het gerechtelijk apparaat, politiediensten en de overheid is nog veel mis, vooral in Roemenië. Dat neemt niet weg dat er ook bemoedigende signalen zijn, die echter door sommigen verkeerd worden geïnterpreteerd. Als corruptie wordt aangepakt, is er veel meer over bekend. Dat wekt de schijn dat er meer corruptie is, maar zo moet dat natuurlijk niet werken. Het is van groot belang dat er meer wordt geïnvesteerd in corruptiebestrijding en dat die strijd wordt geïntensiveerd. Wat verwacht van de regering hiervan? Ik wil de situatie niet mooier of slechter maken dan die is, want wij weten dat corruptie overal bestaat.

Hoe beoordeelt de regering de inspanningen van beide landen om de hervorming van het overheidsapparaat en het rechtssysteem tot een goed einde te brengen? Heeft zij vertrouwen in de inspanningen om de regels van het acquis te implementeren en te handhaven? Het overnemen van het acquis in wetgeving gebeurt heel vaak heel snel; dat gaat meestal goed. Er zijn echter grote vraagtekens te plaatsen bij het implementeren en handhaven.

Wil de regering nadrukkelijk letten op berichten, met name uit Roemenië, over wangedrag van ordehandhavers en het gebruik van buitensporig of fataal geweld waarvan vooral Roma het slachtoffer zijn? De positie van de Roma is voor ons van buitengewoon belang. Ik hoor graag het oordeel van de regering hierover.

De ontwikkeling van de civil society in Roemenië en Bulgarije gaat langzaam en is heel zwak, zwakker dan bijvoorbeeld in de in 2004 toegelaten lidstaten. Is de regering bereid de mogelijkheid open te houden dat de Matrasubsidies voor maatschappelijke organisaties ook na 2008 worden voortgezet? Ook daarop krijg ik graag een antwoord.

De regering antwoordde op onze vraag over grootschalig gebruik van genetisch gemodificeerde gewassen dat 20% van die teelt niet voldoet aan de EU-regels. Dat is veel te veel en uiterst zorgelijk. Wat zijn de garanties tegen genetische vervuiling? Wat wordt daar eigenlijk aan gedaan?

Hoe zal de regering na de ratificatie met de vervolgprocedure omgaan? Wij weten dat er de mogelijkheid is van een jaar uitstel. In plaats van 1 januari 2007 kan het 1 januari 2008 worden. Wat kan voor de regering aanleiding zijn om bijvoorbeeld bij de Europese Commissie voor uitstel van toetreding te pleiten? Wat is de verwachting van de regering daarover?

Hetzelfde geldt de vrijwaringsclausules. Weet de regering nu al op welke terreinen zij eventueel gaat pleiten voor de toepassing van vrijwaringsclausules?

De Europese Commissie heeft het Europees Parlement volledige inspraak toegezegd inzake haar mogelijke aanbevelingen aangaande het toepassen van vrijwaringsclausules. Steunt de regering dat? Bepleit ook zij een sterkere rol van het Europees Parlement? Stel dat het Europees Parlement vindt dat uitstel nodig is. Zou de regering het parlement in die houding ondersteunen? Het Europees Parlement zal in april een mondelinge versie van het onderzoek van de Commissie ontvangen. Naar ik heb begrepen, zal erover gestemd worden voordat het rapport officieel ontvangen is. Klopt dat? Wanneer kan de Kamer het rapport te zien krijgen?

Ik begon met de vaststelling dat met de toetreding van Roemenië en Bulgarije de vijfde ronde van uitbreiding van de EU zal zijn afgerond. Als dat gebeurt, toont de EU opnieuw haar bindende kracht als project van vrede en welvaart. Dat is het goede nieuws op het moment dat er veel discussie is over de merites en de toekomst van de EU. Ik hoop dat wij uiteindelijk tot een compromis kunnen komen, opdat een zo groot mogelijke meerderheid voor het verdrag kan ontstaan. Ik herinner mij dat minister-president Balkenende ten tijde van zijn eerste kabinet naar Brussel ging met de steun van de oppositie. Collega Van Baalen herinnert het zich ook. De VVD was op dat moment heel erg kritisch. In feite moest Balkenende zonder de steun van de VVD-fractie naar de top. Ook toen was de oppositie nodig om een meerderheid te realiseren. Laten wij proberen om het CDA dit keer binnenboord te houden.

De heer Van Baalen (VVD):

Ik help mevrouw Karimi altijd graag om de feiten boven water te halen. Zij weet nog heel goed dat de VVD in volle overtuiging voor ratificatie van het toetredingsverdrag van de tien heeft gestemd.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Dat klopt, maar ik herinner mij heel goed het debat voordat de heer Balkenende naar de top afreisde. De steun van de VVD was toen niet zo ruimhartig.

De heer Van Baalen (VVD):

Helaas zat ik toen als militair in Bosnië en voerde niet namens de VVD het woord.

De heer Timmermans (PvdA):

Ik herinner mij nog een debat met de heer Van Baalen bij Buitenhof. De indruk die ik aan dat debat heb overgehouden, bevestigt de lezing van mevrouw Karimi.

De voorzitter:

U hebt nog een mogelijkheid om de heer Van Baalen rechtstreeks te interrumperen en niet via mevrouw Karimi. Daarbij ga ik er wel van uit dat op dat moment mijn stemming nog net zo goed is als nu.

De heer Timmermans (PvdA):

Ik zal ervoor zorgen dat uw stemming niet slechter wordt. Daarom zal mijn vraag heel kort zijn. Ik begrijp de wens van mevrouw Karimi om een zo breed mogelijk draagvlak te creëren en dat zij daarom het CDA graag binnenboord wil houden. Wat ik echter niet begrijp, is waarom zij voor haar wens tot uitstel niet met inhoudelijke argumenten komt anders dan het argument van het brede politieke draagvlak. Zij moet dan toch heel inhoudelijke argumenten hebben die zij bijvoorbeeld ontleent aan de voortgangsrapportage of aan berichten van andere organisaties? Daar hoor ik haar echter niet over. Zij geeft nu alleen maar aan als argument dat het belangrijk is om een breed draagvlak te hebben. Maar zo zit GroenLinks toch nooit gebakken in de politiek? Dat heb ik nog nooit eerder meegemaakt.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Ik heb reeds een aantal inhoudelijke punten genoemd, zoals het tegengaan van corruptie en het bevorderen van hervormingen van het justitieel apparaat. Wij weten ook allemaal dat er op die punten al vooruitgang is geboekt. Wij zouden echter ook graag zien dat er een maximale druk is om die vooruitgang verder te realiseren. Het is in onze ogen belangrijk om de druk te verhogen opdat het maximale bereikt wordt ten aanzien van het hervormingsproces in die landen.

De heer Timmermans (PvdA):

Laat ik nu iemand citeren uit onverdachte hoek, niet iemand die bekend staat om zijn extreem pro-Europese houding, namelijk de heer Van der Staaij van de SGP. In een haarfijne analyse heeft hij aangegeven dat het voorliggende verdrag de beste garantie is om ervoor te zorgen dat de twee landen op het goede pad blijven. Mijn vraag is dan ook wat er volgens u nog kan veranderen tussen de vaststelling vandaag en de volgende voortgangsrapportage van de Commissie in juni. Wat kan er veranderen dat rechtvaar digt dat uw fractie nu vraagt om uitstel van de beslissing tot dat moment?

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Wat wij gezien hebben, is dat nadat in beide landen maximale druk is uitgeoefend, een aantal resultaten zijn bereikt. Er is dus wel enige druk nodig gebleken om de hervormingen in gang te zetten. Juist om enigszins de regie nog in handen te hebben, zou een paar maanden uitstel goed zijn. Wij kunnen dan beoordelen of er sprake is van een duurzaam hervormingsproces dat in hetzelfde tempo doorgaat, op basis waarvan wij als Kamer vervolgens volmondig ja kunnen zeggen.

De heer Timmermans (PvdA):

Ik probeer nu echt de logica van uw redenering te volgen. U zegt: als wij nu besluiten tot ratificering, dan zou de druk wel eens kunnen wegvallen en dan zouden ze in die landen wel eens kunnen stoppen met hervormingen. Dat is een redenering die plausibel is en die te volgen is, hoewel die niet gesteund wordt door de analyses die ik ken. Echter, als wij drie of vier maanden later het besluit nemen, dan dreigt toch precies hetzelfde gevaar? Als je bang bent dat men nadat een besluit is genomen stopt met hervormingen, dan maakt het toch geen verschil of je nu in februari beslist of in juni?

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Ik ben het niet met u eens dat de tijdfactor geen element is. Naarmate de hervormingen vorderen, worden zij onomkeerbaarder. Dus laten wij maximaal gebruikmaken van de tijd. Het is belangrijk dat er goede mensen deel uitmaken van het rechterlijk apparaat. Dus de oude garde die zich schuldig heeft gemaakt aan corruptie moet eerst weg. Naarmate je een kritischer massa met goede mensen creëert, wordt het proces onomkeerbaarder. Dus het vertrouwen in dat proces groeit daardoor.

De heer Van Baalen (VVD):

Voorzitter. Dit debat gaat in de eerste plaats over vertrouwen; over het vertrouwen dat de Kamer mag hebben in de beoordeling van de regering of ratificatie van het aan de orde zijnde toetredingsverdrag in het belang is van Nederland en van de Nederlandse burgers. Het CDA heeft in dit kader uitgesproken, geen vertrouwen te hebben in de stelling van de minister van Buitenlandse Zaken zoals geformuleerd in diens brief van 2 november 2005, dat Bulgarije en Roemenië democratische rechtsstaten zijn en beschikken over functionerende markteconomieën. De minister onderschrijft in deze brief de stelling van de Commissie. Sterker nog, het CDA hecht geen vertrouwen aan de stelling van de ministerraad onder leiding van premier Balkenende dat de regering de mening van de Commissie deelt dat het in het voortgangsrapport van oktober 2005 genoemd instrumentarium – dat zijn de uitstel- en vrijwaringsclausules zoals voorzien in het toetredingsverdrag en de vrijwarings- en andere procedures zoals voorzien in het acquis zelf – voldoende is om ervoor te zorgen dat beide landen bij toetreding aan alle verplichtingen kunnen voldoen, dan wel te zorgen dat eventuele tekortkomingen geen nadelige gevolgen voor de andere lidstaten en de Unie als geheel zullen veroorzaken.

De heer Van Dijk (CDA):

Volgens mij zit de crux in het woordje "kunnen". Ik sluit niet uit dat het kan. Op dit moment heb ik alleen onvoldoende informatie om er vertrouwen in te hebben dat het ook daadwerkelijk gebeurt. Dat is de essentie van ons standpunt. Het gaat vooral om de strategie: op welke manier kun je ervan verzekerd zijn dat het inderdaad ook zal gebeuren?

De heer Van Baalen (VVD):

In het eerste gedeelte van de zin wordt inderdaad het woord "kunnen" gebruikt, maar daarna staat er zonder clausulering dat er geen nadelige gevolgen voor de andere lidstaten en de Unie als geheel zullen zijn. Kortom, als de CDA-fractie geen vertrouwen heeft in het oordeel van de regering is dat aan haar. De VVD-fractie betreurt dat, omdat thans de keuze aan de orde is of het toetredingsverdrag bijdraagt aan een geslaagde integratie van Bulgarije en Roemenië in de EU of dat dit lidmaatschap in 2007 of 2008 tot negatieve gevolgen voor de huidige lidstaten, waaronder Nederland, zal leiden. Tevens gaat om de vitale vraag of uitstel van ratificatie voor Nederland, de Unie, Bulgarije en Roemenië positieve of negatieve effecten heeft. Indien het antwoord is dat met uitstel niets wordt gewonnen, dan dient de beslissing bij de stemmingen van aanstaande dinsdag, 7 februari, te worden genomen. De fracties in dit huis moeten dan de moed hebben om hun stemgedrag inzake deze ratificatie op 7 maart bij de kiezer te verdedigen. Wie uitstel ziet als een mogelijkheid om aan het oordeel van de kiezer te ontkomen, heeft niet alleen geen vertrouwen in de beoordeling door de regering, maar ook geen ruggengraat om daarvan openlijk blijk te geven.

De heer Van Dijk (CDA):

Ik ben bijna perplex. Moet de keuze die wij hier maken ten aanzien van de toetreding van Roemenië en Bulgarije inzet zijn van de gemeenteraadsverkiezingen? Dat lijkt mij een zeer kromme redenering, want dan gaat het over lokale politiek.

De heer Van Baalen (VVD):

Ik geloof dat de heer Van Dijk eerder met gekromde tenen sprak. Blijkbaar heeft hij daar nog steeds last van, want iets verhindert hem om goed te luisteren. Ik zeg niet dat dit punt voor de VVD inzet is van de gemeenteraadsverkiezingen, maar dit zijn de eerstvolgende democratische verkiezingen. Als wij een mening hebben, dienen wij die nu te uiten. De heer Van Dijk is dan desgevraagd in de gelegenheid om te verklaren waarom zijn fractie tegen heeft gestemd en de VVD-fractie kan uitleggen waarom zij voor heeft gestemd. Kortom, wij moeten die mogelijkheid benutten om met de kiezer in contact te treden over zo'n belangrijk onderwerp. Voorkomen moet worden dat men door uitstel uiteindelijk niet aan het oordeel van de kiezer toekomt.

De heer Van Dijk (CDA):

Ik leg iedere dag uit hoe wij aankijken tegen de toetreding van nieuwe lidstaten. Het gaat vandaag niet om de vraag of Roemenië al dan niet mag toetreden tot de EU, maar om de vraag of dit land er op dit moment klaar voor is. Het was verstandiger geweest om hier op een later moment over te spreken.

De heer Van Baalen (VVD):

Neen, de vraag is of dit verdrag helpt om Roemenië en Bulgarije op een goede manier in de Unie te integreren, dan wel of uitstel van ratificatie tot iets leidt. Gelet op de antwoorden van de regering en op basis van onze eigen beoordeling is de stelling van de VVD-fractie dat dit tot niets zal leiden. Maar, nogmaals, u hebt natuurlijk het volste recht om het tegendeel te betogen en te verdedigen en ik wens u daarbij veel sterkte.

De heer Timmermans (PvdA):

U hebt zo nadrukkelijk de kiezer aangesproken en misschien kunt u die kiezer ook over het volgende meer duidelijkheid verschaffen. Het is mij duidelijk waar de VVD-fractie staat, maar staat ook het stemmenkanon de heer Wiegel aan dezelfde kant? Kunt u ons garanderen dat ook de heer Wiegel dit standpunt van de VVD-fractie steunt?

De heer Van Baalen (VVD):

U zult begrijpen dat ik hiervoor natuurlijk overleg heb gehad met de heer Wiegel die in mijn partij een belangrijke rol vervult, maar hij zei mij: Dit zijn zaken aangaande buitenlandse politiek en ik heb als fractievoorzitter altijd gezegd dat die door de woordvoerder moeten worden besproken! Ik vind dat een heel verstandige uitspraak van de heer Wiegel!

De heer Timmermans (PvdA):

De heer Wiegel is dus niet bang dat hij het straks moet doen met een Roemeense elektricien in zijn huis in Diever? Hij heeft die vrees niet?

De heer Van Baalen (VVD):

Neen, want ik begrijp dat er in Diever helemaal geen Nederlandse elektricien is te vinden, maar de heer Wiegel zal u dat graag zelf uitleggen!

Voorzitter. Het toetredingsverdrag biedt volgens de VVD-fractie alle instrumenten om te voorkomen dat het lidmaatschap van Bulgarije en Roemenië Nederlandse belangen aantast. Bij de tien nieuwe lidstaten zijn ook geen vrijwaringsmaatregelen noodzakelijk geweest. Laten wij dat ook vaststellen! Sterker nog, de mogelijkheid van het treffen van deze maatregelen heeft disciplinerend gewerkt. Kan de regering aangeven op basis van welke beoordeling zij van mening is dat dit ook het geval zal zijn met Roemenië en Bulgarije. Zijn de door de Europese Commissie geconstateerde tekortkomingen voor 1 januari 2007 te verhelpen? Zal, indien noodzakelijk, dat extra jaar daadwerkelijk worden genomen of is deze constructie een wassen neus? Op welke wijze kunnen specifieke overgangstermijnen en vrijwaringsmaatregelen een verstoring van de interne markt en het functioneren van de Unie op andere terreinen, zoals justitie en het vrije verkeer van personen, voorkomen? Wat houdt deze algemene vrijwaringsclausule in dit kader in? Kortom, dient uitstel van ratificatie een Nederlands belang of doet het daaraan af?

Nu het spiegelbeeld. Indien uitstel geen Nederlands belang zou dienen, welke negatieve consequenties kan uitstel dan hebben op de politieke situatie in beide landen? Zullen de democratische regeringen in Roemenië en Bulgarije die een breed maatschappelijk en politiek draagvlak hebben, dat draagvlak onder de bevolking aangetast zien worden? Hoe zal de Nederlandse rol bij een eventueel uitstel worden gezien? Ik heb begrepen dat de heer Van Dijk met name in de Roemeense media grote furore aan het maken is. Zelf vind ik dat je beter in eigen land populair kunt zijn dan in het buitenland, maar dat maar even terzijde.

De VVD hecht eraan dat de regering ingaat op de Nederlandse handelsbelangen die ook met deze zaak gemoeid zijn en op de samenwerking die wij met Bulgarije en Roemenië hebben in het kader van vredesoperaties en op beide landen als strategische partners in de Europese Unie. Nogmaals, als wij zonder reden deze twee landen bruuskeren, zonder dat dit in het Nederlands belang is, zou dat wel eens in het Nederlandse nadeel kunnen zijn. Graag de mening van de regering op dit punt.

In dit verband wijst de VVD er nog op dat de Roemeense premier Cãlin Popescu-Tãriceanu, zijn Bulgaarse collega Sergei Stanishev en diens voorganger Símeon van Saksen Coburg Gotha in korte tijd grote vooruitgang hebben geboekt bij democratische hervormingen. De rechten van minderheden – daar is al op gewezen – de positie van homoseksuelen, de bestrijding van corruptie en de hervorming van de rechterlijke macht. Het was de liberale Roemeense minister van Justitie Valeriu Stoica die met grote moed homoseksualiteit als strafbaar feit uit het wetboek van strafrecht heeft verwijderd. Als ik Roemenië bezoek en daar met organisaties spreek, kan ik constateren dat homoseksuelen in Boekarest op straat zich niet angstiger hoeven te voelen dan in Amsterdam. Ik merk dat Roemenië op dat punt een enorme vooruitgang heeft geboekt. Hierbij tekenen wij aan dat in Roemenië ministers die hun inkomen en eigendommen onjuist opgeven voor vervolging hebben te vrezen. Ik spreek van onjuiste opgave, niet van corruptie. Het is voor minister Veerman van LNV een groot geluk dat de Roemeense praktijk niet in Nederland wordt toegepast. Gevreesd moet worden dat uitstel van ratificatie de democratische krachten in beide landen zal ondergraven en dat moet het laatste zijn wat wij willen.

Een belangrijk onderwerp betreft de absorptiecapaciteit van de Europese Unie. Is met het "nee" tegen de Europese Grondwet de Unie op basis van het verdrag van Nice en gegeven de financiële perspectieven 2007-2013 in staat om Bulgarije en Roemenië te absorberen of zal lidmaatschap van beide landen de capaciteit van de Unie te boven gaan?

Ik kom tot een afronding. De toetreding van nieuwe landen tot de Europese Unie dient in Nederland en de andere lidstaten als een zaak van nationaal belang te gelden. Toetreding is geen onderwerp om politiek mee te scoren; het vraagt om prudentie. De VVD weet dat uitbreiding van de Unie geen populair thema is. Toch zijn wij van mening dat indien uitbreiding in het belang van Nederland is, politieke partijen keuzes moeten maken en die bij de verkiezingen moeten verdedigen. De Bulgaren en Roemenen hebben sedert de val van de muur voor hun vrijheid gestreden. Zij hebben zich daarbij grote offers getroost. In de twaalf jaar – niet vier dagen – dat ik geregeld Roemenië en Bulgarije heb bezocht, heb ik de landen zien veranderen. De Roemenen en Bulgaren zijn te vertrouwen. Indien de regering onze vragen afdoende beantwoordt, schenkt de VVD-fractie de regering haar vertrouwen bij de afwegingen inzake ratificatie van het toetredingsverdrag. Dan bevestigt de VVD-fractie het vertrouwen dat zij heeft in de Bulgaren en de Roemenen en in democratische instellingen en politici in deze landen. Dan vertrouwt mijn fractie op het oordeel van de Nederlandse bevolking ten aanzien van de keuze voor ratificatie.

Nederland is een handelsland. Het is ook het land van Hugo de Groot en van het internationaal recht. Het is een land dat moeilijke keuzes niet uit de weg gaat, niet de dijken van de polder verhoogt. Deze keuze is zo'n vitale keuze die geen uitstel verdraagt.

De heer Van Bommel (SP):

Ik ken de heer Van Baalen als een woordvoerder van Buitenlandse Zaken die zijn huiswerk altijd goed doet. Hij heeft echter minder verstand van binnenlandse zaken want toen hij zei dat er in de woonplaats van de heer Wiegel geen Nederlandse loodgieter te vinden is, sprak hij een onwaarheid. Ik heb een overactieve medewerker en die heeft meteen een uitdraai gemaakt van de Gouden Gids. Ik kan u vertellen dat er velen zijn. Ik noem alleen maar het installatiebedrijf Dick Sjabbens en het installatiebedrijf Klok. Ik zal de uitdraai straks geven. Wellicht kan de heer Van Baalen die in een volgend contact aan de heer Wiegel overhandigen.

De voorzitter:

Het gevaar is dat van dit hele debat alleen dit stukje in de media komt. Ik roep de media op om daar niet voor te kiezen.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

De heer Van Baalen heeft in de media ten aanzien van de houding van de andere coalitiepartij het CDA altijd een koppeling gemaakt met Turkije. Ik heb niet altijd begrepen wat hij daar precies mee bedoelde. Hij heeft daar ook nu niet over gesproken. Kan hij daarop ingaan? Dat is natuurlijk interessant.

De heer Van Baalen (VVD):

Uit de onderzoeken van het ministerie van Buitenlandse Zaken naar het "nee" ten aanzien van de Europese Grondwet komt een aantal zaken dat onder de Nederlandse bevolking leeft aan de orde, zoals de invoering van de euro, Turkije, de grip op Europa et cetera. Uit niets blijkt dat Roemenië en Bulgarije als het grote struikelblok worden ervaren. Ik heb wel eens in de media verklaard dat het CDA, dat een waslijst aan extra voorwaarden had ten aanzien van het openen van de toetredingsonderhandelingen met Turkije en nul op het rekest kreeg, de verdenking op zich laadt dat het door de harde en onverantwoorde opstelling ten opzichte van Bulgarije en Roemenië wil maskeren dat de partij ten aanzien van Turkije volledig door de bocht is gegaan. Ik vind dat dat niet mag worden afgewenteld op de ratificatie van het toetredingsverdrag met deze landen.

De heer Van Dijk (CDA):

Ik wil graag reageren omdat ik rechtstreeks word aangesproken in de uitlatingen van de heer Van Baalen. Hij suggereert dat wij nu onrechtvaardig hard zijn omdat wij onze zin niet zouden hebben gekregen ten aanzien van Turkije, wat overigens helemaal niet waar is. Ik vraag de heer Van Baalen of hij met droge ogen kan zeggen dat het in Roemenië op dit moment, op het terrein van de corruptie binnen het justitieel apparaat, goed in orde is. Kan hij dat standpunt op dit moment verdedigen tegenover de Nederlandse bevolking? Laat hem daarop antwoorden in plaats van gemene insinuaties te doen over uitlatingen van de heer Veerman of over andere uitlatingen die misschien zijn gedaan.

De heer Van Baalen (VVD):

De minister van justitie van Roemenië is hier geweest om tekst en uitleg te geven over haar anticorruptieprogramma. De situatie in Roemenië is wat de VVD-fractie betreft niet zeer veel slechter dan de situatie in andere Midden- en Oost-Europese landen anderhalf tot twee jaar voor hun toetreding. Roemenië maakt enorme progressie, is er nog zeker niet, maar wij hebben er vertrouwen in dat ook die laatste anderhalf jaar kunnen worden gebruikt om de corruptie verder te bestrijden.

De heer Timmermans (PvdA):

Ik wil de heer Van Baalen vragen om een oordeel uit te spreken over de coalitie waarin zijn partij verkeert. Vandaag spreken wij over een cruciaal onderwerp van het buitenlands beleid. De grootste regeringsfractie zegt het oordeel van de regering niet te vertrouwen. Morgen komt een ander cruciaal besluit ter sprake...

De voorzitter:

Neen, mijnheer Timmermans. U kunt een vraag stellen over het onderwerp van vandaag, maar wij lopen niet vooruit op zaken die morgen al dan niet staan te gebeuren.

De heer Timmermans (PvdA):

Eerder deze maand heeft een andere regeringsfractie op een ander cruciaal punt van het buitenlands beleid ook gezegd dat zij het oordeel van de regering niet vertrouwt. Hoe beoordeelt de heer Van Baalen vanuit zijn fractie de slagvaardigheid van deze coalitie ten aanzien van het buitenlands beleid als het kabinet op dit soort cruciale vraagstukken kennelijk niet in staat is om de eigen, bevriende fracties in de Kamer te overtuigen?

De heer Van Baalen (VVD):

Mijn fractie ziet zich wel eens als de beste vriend van het kabinet. Wij betreuren het dat het een aantal ministers, onder wie de premier, blijkbaar niet gegeven is om belangrijke coalitiepartners te overtuigen. Dat betreuren wij. Wij zijn des te positiever gestemd over het gegeven dat de heer Timmermans bereid is om op dit soort belangrijke momenten geen partijpolitieke pet te dragen, maar zich op de zaken te concentreren. Dat siert hem.

De vergadering wordt van 18.55 uur tot 20.15 uur geschorst.

Voorzitter: Hamer

Minister Bot:

Voorzitter. Ik dank de vele sprekers die indringend en helder over deze interessante zaak, de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot EU, hebben gesproken. Ook de regering is van mening dat er, zestien jaar na de val van de Berlijnse Muur, sprake is van een bijzondere ontwikkeling. Het is belangrijk om deze twee staten een geloofwaardig uitzicht te bieden op toetreding. De Unie is effectief gebleken in het voor zich winnen van de Midden- en Oost-Europese landen. Deze landen hebben de West-Europese politieke, economische en sociale modellen in grote lijnen overgenomen, vrijwillig. Met de uitbreiding is het potentieel van de Unie maar ook de stabiliteit op het Europese continent vergroot. Dat is van belang in een periode van globalisering. De rest van de wereld, met name China, Rusland en de VS maar ook Brazilië en India, zit bepaald niet stil. Potentieel en stabiliteit zijn essentiële voorwaarden voor een welvarende toekomst van de Unie en haar lidstaten.

Ook om redenen dichter bij huis is de toetreding van zowel de Laken 10 als straks Bulgarije en Roemenië erg belangrijk.

Ik kom bij een vraag van de heer Van Baalen over het economische belang van de toetreding; hoewel hij er niet is, zal ik daar toch op ingaan. Nederland is en blijft een handelsnatie. Internationale handel en investeringen zijn en blijven voor Nederland van levensbelang. In economisch opzicht vergroot de uitbreiding van de Unie de interne markt en daarmee de afzetmarkt voor Nederlandse producten. Bovendien vergroot het de investeringskansen voor het Nederlandse bedrijfsleven. Nederland is op dit moment in Roemenië de grootste investeerder. In 2003 bedroeg de toename van de handel tussen Nederland en Roemenië 9%, in 2004 14%. Bij Bulgarije gaat het om soortgelijke bedragen en groeipercentages. De uitbreiding geeft nieuwe prikkels aan en mogelijkheden voor de versterking van de internationale concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven. In het verlengde hiervan is de uitbreiding ook relevant voor het steeds urgenter wordende energievraagstuk. Roemenië is in Zuidoost-Europa een belangrijke speler op energieterrein. Hoewel het zelf netto-importeur van energie is, is het ook de grootste producent in de regio en heeft het een strategische ligging voor de doorvoer van energie. Verder zijn er grensoverschrijdende vraagstukken op het gebied van justitie en binnenlandse zaken. Intensieve samenwerking en coördinatie op dit gebied binnen de EU zijn noodzakelijk om de grensoverschrijdende vraagstukken van internationale criminaliteit, terrorisme en illegale migratie effectief te kunnen aanpakken. Het raamwerk voor de samenwerking van de komende jaren wordt gevormd door het onder Nederlands voorzitterschap in 2004 aangenomen Haagse Programma.

Er kan geen misverstand over bestaan: de vijfde uitbreiding is geen geschiedenis van alleen maar rozengeur en maneschijn. Er zijn tekortkomingen en daar zal ik dadelijk op terugkomen. Ik zal eerst iets zeggen over de voorzieningen en waarborgen in het verdrag om de gevaren en problemen aan te pakken. Later kom ik terug op specifieke onderwerpen, zoals corruptie. De staatssecretaris zal ook een groot aantal zaken voor zijn rekening nemen.

De periode tussen het moment waarop de Europese Raad besloot dat deze landen konden toetreden en het moment dat deze daadwerkelijk zullen toetreden, is langer dan destijds bij de Laken 10. Op deze manier weten de landen tijdig waar zij staan en beschikken zij over meer gelegenheid en tijd om de extra hervormings­inspanningen te verrichten. Het is belangrijker dat er een nieuwe, bijzondere voorziening in het toetredingsproces is gecreëerd, namelijk de uitstelclausule. Verschillende woordvoerders hebben daar uitvoerig bij stil gestaan. Laat er geen enkel misverstand over bestaan dat Roemenië en Bulgarije aan de voorwaarden voor toetreding zullen moeten voldoen. Wanneer zij onvoldoende gereed blijken te zijn, moeten er maatregelen worden genomen die streng maar rechtvaardig zijn.

Ik denk dat twee punten daarbij essentieel zijn. In de eerste plaats mogen tekortkomingen die eventueel toch nog blijken te bestaan op het moment dat Bulgarije en Roemenië toetreden, in geen geval schadelijke gevolgen hebben voor de Europese Unie als geheel. Het maakt daarbij niet uit of dit op 1 januari 2007 of 1 januari 2008 is. Ten tweede dienen er in dat geval ook na de toetreding sterke prikkels te blijven bestaan voor de landen om hun laatste tekortkomingen alsnog snel op te lossen. Dat is voor ons een bottomline.

Het toetredingsverdrag kent daartoe de nodige voorzieningen. Ten eerste – en ik geloof dat wij dat niet mogen vergeten – is er de gebruikelijke mogelijkheid om tijdelijke overgangsmaatregelen te treffen. Ik doel hier met name op het vrij verkeer van personen en werknemers. De staatssecretaris zal hier meer in detail op ingaan. Wij hebben die maatregelen al toegepast ten aanzien van de Laken 10. Zo dat nodig mocht blijken, kunnen wij dat ook doen ten aanzien van deze landen. De periode bedraagt twee jaar en die loopt dit jaar af. In april zullen wij evalueren, daarna kunnen wij besluiten om deze maatregelen met drie jaar te verlengen en daarna kunnen wij dat zo nodig nog een keer met twee jaar doen. Als ik uitga van deze verdragen en de vroegste toetreding, heb je tot 2014 de gelegenheid om beperkende maatregelen te nemen ten aanzien van deze groep van landen.

De heer Van Bommel (SP):

Op het risico af dat de minister mij doorverwijst naar de beantwoording van de staatssecretaris, stel ik hem toch de volgende vraag. Erkent de minister dat er ook ten aanzien van de Laken 10 een inschatting gemaakt is die niet is uitgekomen en dat er een veel forsere arbeidsmigratie heeft plaatsgevonden dan werd voorspeld?

Minister Bot:

De staatssecretaris zal die vraag heel genuanceerd beantwoorden, omdat wij het door u genoemde getal van 100.000 hebben onderverdeeld. Het gaat om een groep van 50.000 Polen met een Duits paspoort, die sowieso het recht had om bij ons binnen te komen. Voorts hebben wij een gedetailleerde uitwerking gemaakt van die overige 50.000 mensen en deze groep onderverdeeld in een groep van 22.000 mensen die van ons een vergunning heeft gekregen en de rest. Als je al die cijfers bij elkaar neemt, dan krijg je een totaal ander plaatje dan wanneer je zegt dat het om 100.000 gevallen gaat. Het aantal ligt iets hoger dan wij voorzien hadden, want wij verwachtten er 24.000. Ik denk dat het van belang is om te kijken of deze mensen arbeidsverdringende werkzaamheden hebben verricht of dat wij ze juist nodig hadden. Het gaat men name om de 24.000 in de tuinbouw. Een groot aantal mensen heeft bovendien in de hightech gezeten. Daaruit komt dus een heel genuanceerd beeld naar voren. Als je het totale aantal werknemers in Nederland en andere landen neemt en vervolgens kijkt naar de instroom vanuit deze landen, dan is die uiteindelijk heel klein. Op basis van de evaluatie van april hebben wij de mogelijkheid om de maatregelen met drie jaar te verlengen. Wij controleren ook streng. De illegale immigratie proberen wij zo veel mogelijk tegen te gaan. U kent de maatregelen die dienaangaande worden getroffen. Alles bij elkaar genomen vind ik het probleem niet zo ernstig dat je zou moeten zeggen dat je ze niet toelaat.

De heer Van Bommel (SP):

Ik wacht natuurlijk het antwoord van de staatssecretaris af, maar de politieke conclusie kan niet anders zijn dan dat de aantallen te laag zijn geschat en dat Nederland een beheersingsprobleem heeft, omdat er in eigen land kennelijk onvoldoende controlemechanismen zijn om uitwassen als illegaliteit, uitbuiting en slechte huisvesting voldoende tegen te gaan.

Minister Bot:

Wij streven allen perfectie na. Ik heb duidelijk gezegd dat wij heel dicht zijn gebleven bij de cijfers die wij hebben gepresenteerd. De staatssecretaris zal daar verder op ingaan. Wij zijn een open en transparant land dat zich roemt gastvrij te zijn en dat bovendien bepaalde arbeidskrachten hard nodig heeft, omdat het die op de eigen markt niet kan vinden. Als ik dat allemaal in de balans leg, dan geloof ik niet dat de Nederlandse economie geleden heeft onder de toetreding van tien nieuwe lidstaten. De gevreesde instroom is uitgebleven, zoals dat ook al het geval was geweest bij alle vorige toetredingen. Bij Spanje, Portugal en Griekenland was er een omgekeerde stroom te zien op de langere termijn en ik denk dat dit ook hier weer het geval zal zijn. Naarmate het in die landen beter gaat en de welvaart groeit, is het interessanter om daar te blijven dan je vaderland te verlaten.

De heer Van Dijk (CDA):

De minister heeft het net gehad over de systematiek van twee jaar, drie jaar, twee jaar. Ik had de vraag gesteld waarom wij weer hebben gekozen voor een systeem waarin ieder land voor zichzelf zou kunnen kiezen. De vorige keer is hierop vanuit de Kamer forse kritiek gekomen. Waarom is er nu weer gekozen voor dit systeem? Waarom wordt er niet gekozen voor een uniform systeem?

Minister Bot:

Ik wil graag op deze vraag ingaan, maar ik wil ook aan de staatssecretaris het genoegen laten om hier wat uitvoeriger op in te gaan.

De voorzitter:

Dan houden wij het antwoord daarop nog even te goed.

Minister Bot:

Misschien is het beter om daar even op te wachten, anders krijgen wij een verbrokkelde beantwoording.

De heer Van Baalen (VVD):

Mogelijk wordt deze vraag ook doorgeschoven naar staatssecretaris Nicolaï, maar ik wil de zaak toch aankaarten. Het kan natuurlijk ook heel goed zijn dat de Poolse en mogelijk ook Roemeense werknemers die hier actief zijn, bijdragen aan de economische groei. Mogelijk wordt er juist geen schade aangericht, integendeel. Kan dat in de beantwoording worden meegenomen?

Minister Bot:

Op dat punt heb ik al verwezen naar het feit dat het doorgaans niet is gegaan om arbeidsverdringende activiteiten, maar dat het in feite ging om mensen die hoog nodig waren voor onze economie. Wij mogen eigenlijk blij zijn dat wij kunnen beschikken over een jeugdig, actief en enthousiast potentieel aan werkkrachten. Denkt u maar aan de vergrijzing en wat dies meer zij. De staatssecretaris zal hier nader op ingaan.

De vragen over het vrije verkeer zal eveneens de staatssecretaris beantwoorden.

Ik wil nog terugkomen op de eenjaarsclausule. Die clausule is in december 2004 onder het Nederlandse voorzitterschap in het verdrag ingesluisd. Wij hebben dat met succes weten te bewerkstelligen en ik acht die clausule een heel belangrijk element. Met die clausule kan mijns inziens voor het eerst een onderscheid worden gemaakt tussen de individuele landen. De Kamer heeft terecht geklaagd over de Siamese binding tussen de twee landen in dit verdrag. Dat zal in de toekomst niet meer voorkomen. Nederland is daar nooit voor geweest. Het is duidelijk dat er bij de twee nieuwe toetredingskandidaten Turkije en Kroatië geen sprake kan zijn van een dergelijke binding. In de toekomst zal in ieder geval deze Nederlandse regering noch een koppeling, noch een vaste einddatum accepteren. Naar mijn mening schuilt de kracht van de uitstelclausule – dat wil ik toch nog even zeggen – niet alleen in het feit dat je een jaar kunt toepassen, maar ook in het mechanisme waarvan een dreigende werking uitgaat voorafgaande aan de besluitvorming. Het feit dat die landen weten dat er een jaar kan aankomen, is op zichzelf al een geweldige stimulans om orde op zaken te stellen.

Er is gevraagd wanneer die clausule ingeroepen kan worden. Het lijkt mij niet goed om daar nu al uitspraken over te doen. Ten eerste weten wij nog niet of die landen niet al voldoen aan alle eisen tegen de tijd dat wij met die landen als volle leden geconfronteerd zullen worden. Ik vind het beter om die mogelijkheid open te houden. Wij krijgen nog een aantal voortgangsrapporten van de commissie. In mei komt er een en als ik mij niet vergis, komt er daarna nog een. Wij hebben dus nog twee ijkmomenten. Die landen weten wat hen boven het hoofd hangt en dat is op zichzelf al een stimulans om de zaken te verbeteren. Daar moeten wij op gepaste wijze gebruik van maken.

De meest krachtige waarborg is de mogelijkheid van de vrijwaringsmaatregelen. Net als in toetredingsverdrag voor de tien zijn in dit toetredingsverdrag drie vrijwaringsclausules opgenomen: een algemene als waarborg voor ernstige en aanhoudende moeilijkheden in een economische sector en twee speciale als waarborg voor eventuele tekortkomingen op de gebieden van respectievelijk de interne markt, justitie en binnenlandse zaken.

De vrijwaringsclausule voor de interne markt dient om ernstige tekortkomingen van die landen aan te pakken, waardoor het functioneren van de interne markt bedreigd zou kunnen worden. Ik denk aan grensoverschrijdende effecten die betrekking hebben op de vier vrijheden Ik noem mededinging, energie, vervoer, milieu, telecommunicatie, et cetera.

Belangrijker is ook de vrijwaringsclausule op het gebied van justitie en binnenlandse zaken. Die dient om te kunnen optreden tegen ernstige tekortkomingen op het gebied van samenwerking en civiele en strafrechtzaken, met name om de rechten en de verplichtingen in het kader van het EU-acquis op te schorten. Elke lidstaat kan dus een gemotiveerd verzoek doen aan de Commissie tot het nemen van vrijwaringsmaatregelen. De Commissie kan dergelijke maatregelen ook op eigen initiatief nemen. De algemene vrijwaringsclausule kan pas na toetreding worden toegepast en de twee andere clausules al vóór toetreding.

Mochten wij naar aanleiding van de volgende voortgangsrapporten van de Commissie moeten constateren dat er nog niet voldoende voortgang is geboekt, dan staat een behoorlijk instrumentarium ter beschikking. Waarschijnlijk verschijnt het laatste rapport in oktober. Onderdeel van het instrumentarium zijn het uitstel met een jaar, de vrijwaringsclausules, de algemene overgangsmaatregelen en natuurlijk het hele mechanisme van het verdrag, waarbij iedere lidstaat eraan gehouden is om het acquis na te komen. De mogelijkheid staat ook open om naar de Commissie te gaan. Wij staan dus niet met lege handen. Straks kom ik terug op het aspect van de corruptie en wat eraan gedaan wordt. Het interessante van de discussie is dat, als je een oordeel moet vellen over waar wij staan en waar wij naartoe gaan, je rekening moet houden met twee elementen. Allereerst moet je je de vraag stellen of beide landen voldoen aan de criteria. Een andere vraag is of wij op dit moment al min of meer kunnen vaststellen dat er op de gevraagde punten voortgang wordt geboekt en zo ja, wat die voortgang is. Ik zal straks uiteenzetten welke heel specifieke maatregelen er nu genomen worden in het kader van de bestrijding van corruptie. Daarmee wil ik aangeven dat het mechanisme van toezicht, aandringen en stimulans op het ogenblik enorm goed werkt.

Een andere vraag is of wij, zelfs als wij "ja" zeggen, de gelegenheid hebben om alsnog corrigerende maatregelen te nemen. In dat geval wijs ik op dit instrumentarium, dat heel ver gaat. Dat kan ook lange tijd worden toegepast. Met het oog op de absorptiecapaciteit wordt er op die manier voor gezorgd dat onze zorgen niet ten nadele uitwerken van de overige lidstaten en van het functioneren van de Europese Unie, met name op het gebied van de vier vrijheden.

De heer Van Dijk (CDA):

Het uitstel met een jaar is toch alleen maar mogelijk op basis van een aanbeveling van de Commissie? U zegt dat er ook tot uitstel met een jaar besloten kan worden in oktober, november. Is het niet juist de bedoeling dat dit onderwerp een belangrijk onderdeel uitmaakt van de discussie op 16 mei naar aanleiding van het rapport?

Minister Bot:

De beslissing tot uitstel met een jaar moet natuurlijk gezamenlijk genomen worden. Dat is geen besluit dat de Commissie of een lidstaat zo maar neemt. De Commissie komt met een aantal voortgangsrapporten. Er kunnen over justitie en binnenlandse zaken met betrekking tot Roemeniê besluiten worden genomen met een tweederde meerderheid. Over deze punten discussiëren wij vanavond. Dat betekent dat deze landen weten dat deze druk aanwezig is en welke sanctie er op staat. Naar mijn mening zullen wij eerst moeten kijken welke voortgang intussen is geboekt. Wat heeft men gedaan om het probleem te bestrijden en zijn wij, met de Europese Commissie, van mening dat dit voldoende is. Als de Commissie van oordeel is dat er op dit punt nog niet voldoende voortgang is geboekt, bestaat altijd de mogelijkheid van dat ene jaar uitstel, maar ik hoop dat dit niet nodig zal zijn.

De heer Van Dijk (CDA):

Ik deel de mening van de minister. Ook wij hopen dat dit niet nodig zal zijn. Ook wij zijn er op uit dat Roemenië zo snel mogelijk kan toetreden. Mijn vraag is echter, of het nodig is dat de Europese Commissie met een aanbeveling komt, of dat lidstaten het alsnog kunnen voorstellen wanneer de Commissie geen voorstel doet.

Minister Bot:

Er moet een aanbeveling van de Commissie zijn. De Raad besluit daarover in het algemeen met unanimiteit, behalve in het geval van Roemenië wanneer het gaat om de hoofdstukken JBZ en Mededinging. In die gevallen wordt met tweederde meerderheid besloten. Daarmee beschikken wij over een heel krachtig instrument. Als de Europese Commissie een dergelijke aanbeveling doet, is het – ook in het licht van de eigen voortgangsrapportage – duidelijk dat de Commissie niet over één nacht ijs is gegaan maar er goed over heeft nagedacht. Zoals bekend, wordt er in de praktijk natuurlijk met de Europese Commissie over van gedachten gewisseld wanneer een groot aantal lidstaten van mening is dat de zaken niet deugen.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Ik ben het met de minister eens dat dit een krachtig instrument is. Het is de vraag of de politieke wil aanwezig is om het dan ook toe te passen. Daaraan schort het nog wel eens in Europa. Wat is zijn verwachting hierover?

Minister Bot:

Als ik luister naar wat de lidstaten over dit onderwerp zeggen, stel ik vast dat zij zeer kritisch zijn. Nederland is niet het enige land dat een kritischer houding aanneemt ten aanzien van uitbreiding in het algemeen. Iedereen heeft heel goed geluisterd naar wat er in Frankrijk en Nederland is gebeurd. Iedereen weet wat de stemming is ten aanzien van de Europese eenheid. Het is dus niet alleen maar een soort vijgenblad, maar een serieus instrument. Ik ben ervan overtuigd dat de lidstaten, als de voortgangsrapporten onvoldoende verbetering te zien geven, het ook zullen inroepen. Sterker nog, ik weet dat de Europese Commissie voornemens is om zelf met deze aanbeveling te komen wanneer de zaak inderdaad niet zou deugen. Daarover heb ik nog onlangs met Commissaris Rehn gesproken. Ik heb daarin het volste vertrouwen. Ook de vrijwaringsmaatregel betekent dus dat zwaar geschut wordt ingezet.

De heer Timmermans (PvdA):

Naar mijn mening heeft de minister zojuist een zeer belangrijke opmerking gemaakt. Er is vanavond al een aantal maal gezegd dat wij meer informatie nodig hebben en er is gesuggereerd dat wij wellicht zouden moeten wachten tot het volgende voortgangsrapport is verschenen. Als de verantwoordelijk Commissaris, de heer Rehn, tegen de minister heeft gezegd dat wij er op kunnen rekenen dat hij maatregelen zal nemen als er redenen zijn om aan te nemen dat men zich niet kan houden aan de trajecten die wij hebben afgesproken, is dat een heel belangrijk gegeven. Voor mijn fractie is dit een heel belangrijk signaal dat wij erop kunnen vertrouwen dat de Europese Commissie zal vasthouden aan dit traject. De minister bevestigt dus dat Commissaris Rehn hem dit met zoveel woorden heeft verzekerd?

Minister Bot:

Ja. De heer Rehn heeft verklaard dat als de komende tijd zou blijken dat onvoldoende gevolg wordt gegeven aan de aanbevelingen, de Europese Commissie de aanbeveling zal doen om het jaar uitstel in te roepen. Alleen al het feit dat de Commissie ditmaal zo'n kritisch rapport heeft uitgebracht, is uniek. De heren Timmermans en Van Baalen, maar ook anderen, hebben hieraan gerefereerd. In de tijd van de vorige Commissaris was sprake van rapporten waarover wij ons vaak verbaasden. Ik heb die tijd van zeer nabij heb mogen meemaken. Die periode is voorbij. Deze Commissaris zit heel anders in de materie. Hij is bereid om de zaken objectief te beschouwen omdat hij weet dat zijn eigen geloofwaar digheid en die van de Europese Commissie op het spel staat. De rapporten zijn objectief, goed doordacht en kritisch waar dat nodig is. De Europese Commissie is bereid om er eventueel de gevolgen uit te trekken. Dat acht ik heel belangrijk.

De heer Timmermans (PvdA):

De minister bevestigt dus het beeld dat ook naar voren kwam uit een interruptiedebatje dat ik heb gevoerd met de heer Van Bommel, dat dit de meest strenge beoordeling is die in de geschiedenis van de Europese samenwerking aan kandidaat-lidstaten is gegeven. De vijfde uitbreiding is dus de strengste. Er wordt dit keer dus heel streng de hand gehouden aan alle criteria? Er wordt niet mee gemarchandeerd? Heb ik de woorden van de minister zo goed begrepen?

Minister Bot:

In mijn lange ervaring – ik heb, geloof ik, alle uitbreidingen aan den lijve ondervonden en meegemaakt – is dit het strengste rapport dat ik ooit heb gelezen te dien aanzien. Het is het meest kritische rapport.

De heer Van Baalen (VVD):

De sceptici in deze Kamer hebben er al op gewezen dat je één jaar uitstel kunt verlenen en dat de beide landen dan per 1 januari 2008 lid worden. Gesteld dat men er op dat moment nog niet helemaal aan toe is, zegt u dan dat de overgangsmaatregelen en de vrijwaringen voldoende zijn om te voorkomen dat er een negatief effect van die uitbreiding uitgaat naar de huidige 25 lidstaten, waaronder Nederland?

Minister Bot:

Ja, dat betreft de absorptiecapaciteit; die is belangrijk. Kunnen wij met deze twee, eventueel nieuwe lidstaten leven zonder dat de eigen positie, het goed functioneren van de markt, in gevaar komt? Daarop zeg ik: ja.

De heer Van Baalen (VVD):

Dat is helder.

De heer Van Bommel (SP):

Een belangrijk onderwerp vandaag is corruptie. Te dien aanzien schrijft de minister in het verslag dat het toezien op corruptie geen bevoegdheid van de Europese Unie is. Dat betekent toch dat dit problematische terrein na ratificatie buiten de beschouwingen van de Europese Unie valt, tenzij het gaat om middelen die de Europese Unie verstrekt. Als het gaat om interne corruptie, het justitiële apparaat, dan blijven wij met een probleem zitten en kan de situatie ontstaan zoals deze ook in Polen is ontstaan, namelijk dat men niet beter gaat presteren maar slechter.

Minister Bot:

Ik kom dadelijk graag op Polen terug omdat ik daar een andere visie op heb. Ik dacht dat het mevrouw Karimi of de heer Van Baalen was die erop heeft gewezen dat als je de zaken serieus gaat aanpakken, er een heleboel dingen naar boven komen. Dat is een bewijs dat het systeem werkt. Op Polen zal ik nog uitvoerig terugkomen; ik heb dit in de pauze nog even doorgenomen. Daar blijkt dat juist het kijken naar deze zaken ertoe geleid heeft dat de vorige regering is weggestemd, met een enorme nederlaag, en dat er nu een nieuwe regering is die heel serieus de corruptiepraktijken aanpakt. Dat komt nu ineens allemaal naar boven; rechters krijgen nu heel duidelijke instructies. Dan lijkt het er even op alsof de zaken slechter gaan. Ik ben van mening dat op het ogenblik de zaken in Polen aanmerkelijk verbeterd zijn vergeleken met twee jaar geleden. Ten aanzien van Roemenië en Bulgarije wil ik straks even schetsen welke maatregelen daar concreet, ook nog in januari, zijn en worden genomen. Je ziet evenwel dat men dat vraagstuk daar ook heel serieus aanpakt. Dit, omdat scherper dan ooit door de Commissie en door de lidstaten toezicht wordt gehouden op de manier waarop men met het vraagstuk omgaat.

Ik wijs er in dit verband op dat je met de vrijwaringsclausules in het JBZ-veld indirect ook corruptie kunt aanpakken, want het gaat dan over de kwestie of het strafrechtsysteem goed werkt en of de civiele procedures worden gevolgd. Dat heeft allemaal indirect ook met corruptie te maken. Men kan als lidstaat bij de Commissie aankloppen en zeggen: in die en die civiele procedures of in die strafrechtprocedure deugt het systeem niet, want er is dat en dat gebeurd. Dat is in feite corruptie aanpakken.

Ik geloof derhalve dat wij met het huidige systeem, dat in de toekomst ook toegepast gaat worden, wel degelijk de vinger aan de pols kunnen blijven houden. Ik denk echter dat het nu belangrijk is om eerst even te evalueren wat beide regeringen op dit moment doen om ervoor te zorgen dat de corruptie bestreden wordt.

De heer Van Bommel (SP):

Vanzelfsprekend, dat is belangrijk. Er is echter het simpele feit dat als het gaat om bevoegdheden, het de lidstaat zelf is die de eerstverantwoordelijke is voor het bestrijden van corruptie. Pas wanneer het gaat om het bestrijden van corruptie die de financiële belangen van de Europese Unie zelf raakt, is het de Europese Unie die de bevoegdheid heeft. Ik zou het ook niet anders wensen, want het is natuurlijk primair een verantwoordelijkheid van het land zelf, maar dit zijn wel de feiten.

Minister Bot:

Ja, dat zijn de feiten, maar ik heb getracht aan te geven dat de vrijwaringsmaatregelen wel degelijk betrekking kunnen hebben op het systeem en dat zij kunnen bijdragen aan verbetering van de werking ervan.

Misschien is het goed de situatie in Roemenië te schetsen. Ik meen dat de strijd tegen de corruptie daar flink aan kracht heeft gewonnen en in een beslissende fase is gekomen. Het nationale anticorruptie directoraat, onderdeel van het openbaar ministerie, is het directoraat dat onder leiding staat van de in de zomer van vorig jaar benoemde hervormingsgezinde hoofdaanklager de heer Morar. Dat directoraat heeft in het afgelopen halfjaar serieus werk gemaakt van de bestrijding van de corruptie op hoog niveau. Verschillende leden hebben erop gewezen dat het handelen van de vroegere premier Nastase, maar ook dat van huidige ministers thans wordt onderzocht. De competentiestrijd bij de grote corruptiezaken tussen het openbaar ministerie en de voorganger van het anticorruptie directoraat, het anticorruptie parket, is verleden tijd.

De heer Van Bommel heeft gevraagd of de Roemeense regering de Roemeense anticorruptie dienst heeft ontbonden. Dat is niet zo. Hij verwees waarschijnlijk naar het feit dat het ministerie van justitie zijn eigen directoraat-generaal voor de bestrijding van corruptie heeft ontbonden. Het heeft dat gedaan nadat de Europese Commissie in haar voortgangsrapportage op dit directoraat de nodige kritiek had geleverd, met name in verband met de schending van mensenrechten. Het directoraat functioneerde namelijk als een soort geheime dienst.

Hiermee valt geen gat in de strijd tegen de corruptie. Het anticorruptie directoraat, waarnaar ik zojuist verwees, blijft binnen het openbaar ministerie daarvoor de verantwoordelijkheid dragen. Dit directoraat onder leiding van de genoemde hoofdaanklager heeft in het afgelopen halfjaar serieus werk gemaakt van het zichtbaar en op hoog niveau aanpakken van de corruptie. Elke maand wordt de Commissie geïnformeerd over de ondernomen activiteiten. Strafrechtelijke onderzoeken zijn inmiddels tegen de drie hoge functionarissen gestart.

De minister van justitie van Roemenië Macovei is hier geweest en tijdens haar bezoek had ik een buitengewoon interessant gesprek met haar. Ook uit dat gesprek bleek dat de situatie bij de wortel wordt aangepakt. Zowel het functioneren van de leden van de hoge raad als dat van de rechters, de openbare aanklagers en de politie wordt onderzocht. De bezem wordt door het systeem gehaald. Salarissen worden verhoogd en jongere rechters worden aangetrokken en geselecteerd om ook op die manier zichtbaar te maken dat het niet alleen een papieren exercitie is, maar dat ook in de praktijk maatregelen worden doorgevoerd.

Deze minister van justitie heeft aangekondigd een kantoor op te willen richten en naar verwachting zal dat een plaats krijgen binnen het nationale agentschap. Dat kantoor zal zich bezighouden met de belastingadministratie en langs die weg het eigendom van hoogwaardigheidsbekleders controleren. De heer Van Baalen refereerde daaraan. Hij noemde de heer Veerman. Ik heb de kwestie meegemaakt en kan de leden zeggen dat al zijn bezittingen tot op de laatste cent zijn gecontroleerd, zowel in Frankrijk als in Nederland. De controle is verschillende malen uitgevoerd.

In het voorjaar van 2005 heeft de Roemeense regering reeds de zogenaamde "wealth declarations" aangescherpt. Dat heeft er inmiddels toe geleid dat de strafrechtelijke onderzoeken naar onder anderen de voormalige ministers Nastase en Popescu zijn gestart. In januari van dit jaar heeft Transparency International het initiatief genomen tot de oprichting van een Advocacy and Legal Advice Centre. Hierbij gaat het om een juridisch adviesbureau waar burgers gratis terechtkunnen als zij klachten over corruptie hebben. Dit centrum is mede geopend door de Roemeens minister van Justitie, mevrouw Macovei. De hoge raad voor de magistratuur heeft gemengde gevoelens, omdat zij vindt dat een van haar taken hiermee wordt ondermijnd. Ik meen evenwel dat de oprichting van dit bureau een goede zaak is.

Verder meld ik dat het ministerie van justitie een openbare aanbesteding opent voor ngo's voor het ontwikkelen van een grote, landelijke anticorruptie campagne. Dan noem ik nog de amendering van de wetgeving voor de financiering van politieke partijen, de amendering van de wet op de openbare aanbestedingen en de prioriteiten voor de komende tijd van de coördinatieraad voor de implementatie van de nationale anticorruptie strategie. Al deze elementen maken duidelijk dat er in dat land niet alleen lippendienst wordt bewezen aan corruptiebestrijding, maar dat het heel effectief gebeurt en dat zowel private als publieke maatregelen worden genomen om dat te ondersteunen. Begin februari zal bovendien de corruptiebestrijding in Roemenië worden onderworpen aan een peer-reviewmissie, waarvan de resultaten een belangrijke rol zullen spelen in het volgende rapport van de Commissie.

In Bulgarije zijn soortgelijke maatregelen genomen. Onder andere is aan twee ngo's gevraagd te assisteren bij het opstellen van een nieuwe nationale anticorruptiestrategie. Ook is direct aan de ministerraad een nationale commissie ter voorkoming en bestrijding van de corruptie opgehangen. Voorts zijn additionele maatregelen, zowel van overheidswege als in het kader van de ngo's, aangeslingerd om ervoor te zorgen dat de corruptiebestrijding effectief wordt aangepakt.

De heer Van Dijk (CDA):

Ik heb de minister nog niets horen zeggen over de corruptiebestrijding binnen het justitieel apparaat. Hoe staat het daar precies mee? Daarover maken wij ons het meest zorgen.

Minister Bot:

Ik heb zojuist gezegd dat, toen mevrouw Macovei hier was, zij uitvoerig heeft uiteengezet hoe de magistratuur van hoog tot laag wordt vervangen en aangepakt. Zij is begonnen met de Hoge raad. Op het ogenblik is zij bezig met het aantrekken en opleiden van jonge rechters, wat enige tijd neemt. Er wordt scherp toezicht gehouden op de wijze waarop de verschillende hoven en rechtbanken functioneren. Het is de bedoeling – zij zei dat zij daartoe al maatregelen had genomen – om de salarissen aanzienlijk te verhogen, zodat de corruptie ook op die manier wordt bestreden. Ik heb uiteraard niet de allerlaatste cijfers en overzichten hoe dat systeem op het ogenblik in de praktijk wordt toegepast. Maar als de minister van Justitie hier zowel tegenover de premier als tegenover minister Donner en mij uiteenzet welke maatregelen al zijn genomen en welke zullen worden genomen, mag ik ervan uitgaan dat juist op dat essentiële terrein voldoende maatregelen worden genomen.

De heer Van Dijk (CDA):

Daarover heb ik wat andere informatie, ook op basis van de gesprekken die wij daar hebben gevoerd. Het belangrijkste dat daar tot uitdrukking komt, is dat de wil wel bestaat bij mevrouw Macovei, maar dat zij op belangrijke punten tegenwerking ontmoet. Zij heeft een aantal maatregelen genomen, maar die zijn voor een deel teruggedraaid door het constitutioneel hof. Zij heeft een aantal maatregelen willen laten nemen door de Hoge raad voor de magistratuur, maar juist die is op dit moment zeer terughoudend met het doorvoeren van een aantal van die hervormingen. Kunt u zich voorstellen dat wij dan het gevoel hebben dat er onvoldoende gebeurt aan hervormingen binnen het justitieel apparaat?

Minister Bot:

Dat kan ik mij heel goed voorstellen. Daarom heb ik gezegd dat de regering met de Commissie erkent dat over corruptie in Roemenië en Bulgarije het laatste woord nog allerminst is gesproken. Dat is het terrein van zorg op dit moment. Ik heb willen aangeven dat er twee kanten aan dit probleem zitten. De vraag is of de regeringen van Bulgarije en Roemenië doordrongen zijn van de ernst van het probleem en daartoe maatregelen nemen:

a. is men op het goede pad en zijn die maatregelen zo veelomvattend dat zij alle aspecten dekken;

b. mocht later blijken dat het toch niet voldoende is, heeft de Europese Unie dan het instrumentarium om ervoor te zorgen dat onze belangen niet worden geschaad?

Ik tracht uiteen te zetten dat wij op dit moment op beide terreinen zo veel informatie en zo veel garanties hebben dat de regering op die basis met een gerust hart kan aanbevelen dat dit verdrag wordt geratificeerd.

De heer Timmermans (PvdA):

Je kunt er een punt c aan toevoegen: de weging waarmee wij het proces het beste kunnen helpen. Wij kunnen ervoor kiezen om kritisch te blijven, om de Commissie nadrukkelijk te volgen en met het proces verder te gaan. Wij kunnen ook de druk verhogen door nu te vertragen en af te wachten. Die weging dient iedere fractie te maken. Wat is de weging die het kabinet maakt? Op grond waarvan is het kabinet tot zijn conclusie gekomen?

Minister Bot:

Ik heb die weging gemaakt. De kern van mijn boodschap is: a. het geheel van de overgangsmaatregelen, b. de uitstelclausule en de vrijwaringsclausules van het toetredingsverdrag. Daarmee heeft de EU voldoende zekerheid rond de toetreding van beide landen. Ik heb geen reden om nu anders te veronderstellen. Ik heb het nog niet gehad over de waarborgen en de prikkels die het acquis zelf bevat. Ik noem daarvan de mogelijkheid om betalingen uit hoofde van structuur- en landbouwfondsen aan de toegetreden landen niet te verrichten als zij als gevolg van corruptie en fraude niet kunnen garanderen dat deze EU-fondsen juist worden besteed. Dat gaat in feite automatisch.

De heer Van Baalen (VVD):

Ik concludeer dat uitstel van ratificatie geen positief doel dient, noch voor Nederland noch voor de toetredende landen. Is dat een juiste conclusie?

Minister Bot:

Ik kom nu op de timing en de goedkeuring van het verdrag. Als de regering met alle andere lidstaten en de Commissie van mening is dat er voldoende garanties zijn dat de twee nieuwe kandidaten voldoende in staat zijn om het acquis en de daaruit voortvloeiende verplichtingen op zich te nemen, dan legt zij het verdrag dus aan de Kamer voor. Dat hebben wij gedaan. Wij gaan nu over de inhoud. De Kamer gaat uiteraard over de procedure, maar toch zeg ik iets over mijn verantwoordelijkheid op dit punt. In december is er al gediscussieerd over het beste tijdstip voor het debat. Een aantal fracties meende dat het wenselijk zou kunnen zijn om een koppeling te leggen tussen de behandeling en goedkeuring van dit verdrag en de bevindingen in het voortgangsrapport. Ik verzeker de Kamer dat ik zonder meer begrip en waardering heb voor de intenties die hier achter steken. Ik deel met de leden van die fracties de bezorgdheid en de kritische houding ten opzichte van de vraag of beide landen wel geheel aan de voorwaarden kunnen voldoen. Ik ben met hen van mening dat alles wat kan worden gedaan om de landen te helpen en te stimuleren, ook moet worden gedaan. Juist door deze maatregelen, door de ratificatie inclusief mogelijkheden, geven wij beide landen een enorme stimulans om het proces voort te zetten. De landen hebben zelf aangegeven dat uitstel een grote teleurstelling zou zijn, die zou kunnen leiden tot een meer afwachtende houding. Niemand zou daarmee gediend zijn. Indien nodig moeten zonder aarzeling vrijwaringsmaatregelen worden getroffen. Indien nodig zullen wij de landen onder zware curatele stellen, opdat de druk tot verdere hervorming gehandhaafd wordt. De geloofwaardigheid van het toetredingsproces is juist op dit moment van het allergrootste belang.

De heer Van Baalen (VVD):

Uitstel van ratificatie dient dus niet alleen geen doel, maar is ook contraproductief.

Minister Bot:

Ja, dat is uw conclusie. Wij hebben het verdrag aan de Kamer voorgelegd en zijn van mening dat aan de voorwaarden is voldaan. Het is aan de Kamer om daar haar oordeel over uit te spreken. Wij zijn hier om een verdere toelichting te geven op een verdrag dat door 25 lidstaten en door de Commissie is ondertekend. Ik begrijp de aarzelingen in de Kamer. Wij zien scherp toe op mogelijke corruptie en andere onderdelen, waarop de staatssecretaris nog zal ingaan. Het is essentieel dat wij de komende periode zeer kritisch blijven, maar wij hebben nog bijna een jaar. In dat jaar hoop ik met de Commissie dat beide landen in staat zullen zijn om het acquis voldoende uit te voeren. Mocht dat niet zo zijn, dan hebben wij de middelen om er tegen op te treden.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Ik begrijp de argumentatie van de minister, evenals het feit dat van uitstel een negatief signaal uit zou kunnen gaan richting de twee landen. Kan de minister zich echter ook indenken dat het uitstel mede het gevolg is van de houding van de Nederlands regering? Zij wilde namelijk heel graag zeer snel tot ratificatie overgaan.

Minister Bot:

Nee. Als de regering eenmaal een verdrag ondertekent, betekent het dat de regering zegt: wij zijn van mening dat wij dit met een gerust hart kunnen aanbevelen, in het licht van de maatregelen die genomen zijn, zowel naar het verleden als naar de toekomst toe. Verder uitstel helpt mijns inziens niet. Zoals de heer Van Baalen ook heeft gezegd, is het verstandig om een positief signaal aan deze landen te geven, in de zin van: wij zien wat u doet, wij hebben daar vertrouwen in, wij blijven u heel kritisch volgen en oh wee, als u niet doet wat u beloofd heeft te zullen doen, want dan volgen er allerlei maatregelen. Dus ik zie niet in wat uitstel hieraan zal veranderen. Wij weten allemaal dat het volgende voortgangsrapport waarschijnlijk positiever zal zijn, juist in het licht van alle maatregelen die genomen zijn. De regering heeft een en ander nu aan de Kamer voorgelegd. Het is vervolgens aan de Kamer om te bepalen hoe zij daarmee wil omgaan. Zij gaat over de procedure, wij gaan over de inhoud en over de toelichting.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Wij gaan inderdaad over de procedure, maar feit is wel dat u daarbij een sterke voorkeur heeft uitgesproken. Sterker nog, u wilde dat het nog voor het kerstreces behandeld zou worden. Dat was wel uw wens. Juist met het oog op het belang van een breed draagvlak heb ik u gevraagd om de Kamer de handreiking te doen in de vorm van uitstel met een paar maanden.

Minister Bot:

Nee, want ik heb u reeds uiteengezet dat de regering van mening is dat dit verdrag met alle ins en outs op dit moment voldoende garanties geeft dat de Europese Unie en haar lidstaten geen schade zullen ondervinden van deze toetreding. Daar kan ik verder niets aan toevoegen. Anders hadden wij niet onze handtekening eronder gezet. Wij staan dus voor hetgeen wij beloofd hebben.

De heer Van der Staaij (SGP):

Met dat laatste ben ik het eens. In de schriftelijke gedachtewisseling heeft de regering met zo veel woorden gezegd dat de druk maximaal is en dat er dus eigenlijk geen extra positieve druk meer kan worden uitgeoefend door het uit te stellen. Is dat eigenlijk in de kern de positie die u inneemt, ook op grond van de nieuwe feiten en omstandigheden?

Minister Bot:

Dat is zeker een argument dat er bij komt. Nogmaals, als de regering een verdrag aanbeveelt aan de Kamer en voorlegt ter ratificatie, kan het niet zo zijn dat ik vervolgens zeg geen vertrouwen te hebben in mijn eigen handtekening. Inderdaad is de druk op dit ogenblik maximaal. Ik weet dat beide kandidaat-lidstaten goed beseffen dat de dreiging van dat jaar extra boven hun hoofden hangt. Dat is niet alleen een kwestie van een periode van een jaar, maar het heeft ook te maken met het vertrouwen dat er al of niet wordt uitgesproken. Dat is heel belangrijk in internationaal verband. Het zou dus een buitengewoon ernstige maatregel zijn die dan genomen zou moeten worden. Die is overigens op specifiek Nederlands verzoek in dat verdrag neergelegd. Ik meen dan ook dat de Nederlandse regering bij het voorbereiden van het verdrag alles in het werk heeft gesteld om tegemoet te komen aan de eventuele zorgen. Wij wisten natuurlijk ook wel wat er in die landen aan de hand was, maar wij hebben toch gemeend met dit gehele pakket aan de Kamer voldoende garanties te kunnen geven om met beide landen in de Europese Unie verder te kunnen gaan.

De heer Van Bommel verwees naar Duitsland en Frankrijk. In beide landen is er geen sprake van doelbewust uitstel. In Duitsland is een nieuwe regering aangetreden en ook in Frankrijk lagen praktische redenen aan het besluit tot uitstel ten grondslag. In beide landen is de zaak voor het uitkomen van het rapport van de Commissie voorgelegd. Daarmee wordt aangegeven dat men geen gebrek aan vertrouwen in het verdrag heeft.

Er zijn vervolgens vragen gesteld over de procedure. De Commissie is begonnen met de grote lijnen van het voortgangsrapport. Zoals gezegd, wordt er goede voortgang geconstateerd. Er komt nog een aantal peer review missions naar Bulgarije en Roemenië die betrekking hebben op specifieke hoofdstukken van het acquis. Hierbij zijn experts van de Commissie en de lidstaten betrokken. Binnenkort vertrekt een dergelijke missie naar Roemenië om na te gaan hoe het staat met de bestrijding van corruptie. De peer review missions zijn zeer belangrijk voor de rapporten.

In maart/april organiseert de Commissie zogenaamde high level meetings met beide landen om zich ervan te verzekeren dat men goed begrijpt wat er aan de hand is. Eind februari, begin maart zal ik een bezoek brengen aan Roemenië en Bulgarije. Ik zal er geen vier dagen blijven, maar ik hoop toch via een kritische opstelling mij in twee tot drie dagen ervan te kunnen overtuigen dat beide landen aan de criteria voldoen.

De Commissie consulteert het Europees Parlement als onderdeel van de volgende voortgangsrapportage. Het Europees Parlement heeft blijvende nauwe betrokkenheid als voorwaarde gesteld voor de goedkeuring dit het vorig aan het toetredingsverdrag heeft verleend. Commissaris Rehn heeft dit destijds toegezegd. In het kader van de commissie Buitenlandse Betrekkingen van het Europees Parlement zal waarschijnlijk op 2 mei voorbespreking plaatsvinden.

Formeel heeft het Europees Parlement geen rol. Het heeft het toetredingsverdrag vorig jaar al goedgekeurd. Men weet dat het rapport waarschijnlijk op 17 mei zal verschijnen. Als de voortgangsrapportage daartoe aanleiding geeft, zal de Commissie daarbij tevens een aanbeveling tot uitstel doen. Op de Europese Raad van juni wordt daarover een besluit genomen. In het najaar verschijnt een nieuw rapport waarin de nadruk ligt op eventuele beschermende maatregelen en drukmiddelen. Daarbij kunnen wij weer komen te spreken over vrijwaringsmaatregelen, infractieprocedures et cetera. Het is bekend dat de ratificatie voor 1 januari plaats moet vinden.

Bulgarije en Roemenië droegen en dragen actief bij aan vredesoperaties en de strijd tegen het terrorisme. Roemenië heeft 517 man in Afghanistan met vanaf februari nog eens 330 man extra. In Irak heeft het 850 man voor onbepaalde duur gestationeerd. Bulgarije heeft tot maart 2006 500 man in Irak. Deze week neemt de Bulgaarse regering een besluit over het vervolg. Waarschijnlijk komt dit uit op 150 man voor een militaire humanitaire missie. In Afghanistan heeft Bulgarije 100 man met vanaf augustus nog eens 300 man extra voor de bewaking van de luchthaven van Kabul.

Als dat nodig is, zullen wij overgangstermijnen instellen. De staatssecretaris zal daar nader op ingaan.

Bulgarije en Roemenië zullen zich aan de gemaakte afspraken moeten houden. Zij moeten aan de voorwaarden voldoen. Zij zullen vooral het huiswerk dat zij van de Commissie hebben gekregen goed moeten maken. De regering is steeds kritisch geweest op beide landen en zal dat in de toekomst ook zijn. Zij heeft veel begrip voor de fracties die moeilijkheden met dit besluit hebben. Om die reden zal de regering heel scherp en fair toezien op de geconstateerde tekortkomingen, met name op het gebied van corruptie. De kritiek die daarop is geleverd, is voor mij een stimulans om daar met scherpte mee om te gaan. Wij staan op dit punt niet alleen in de Europese Unie. Nederland heeft niet als enige problemen hiermee. Ik heb al gezegd dat het rapport van de Commissie het meest kritische is dat ik ooit heb gelezen. Er is voortdurend contact met de regeringen. Wij hebben de uitstelclausule het verdrag in gesluisd en dat wijst erop dat wij onze taak serieus nemen en buitengewoon scherp zullen toezien. De regering hoopt dat dit verdrag om die redenen, kijkend naar wat al gedaan is en de garanties voor de toekomst, op een breed draagvlak in de Kamer kan rekenen.

De heer Timmermans (PvdA):

Ik heb alle waardering voor de woorden van de minister maar één element in zijn slotbetoog zit mij dwars. Hij zegt dat hij extra scherp is omdat sommige fracties in de Kamer uitstel willen of zelfs tegen het verdrag gaan stemmen. Laat helder zijn dat alle fracties in deze Kamer, ongeacht hun positie ten aanzien van het verdrag, van de minister eisen dat hij streng is en nauwkeurig let op naleving van de criteria. Dat heeft naar mijn smaak niets te maken met hoe men in de eindafweging besluit. Ik zou het buitengewoon vreemd vinden als de minister de fracties die geen vertrouwen hebben in zijn oordeel over de bol aait door te zeggen dat hij dankzij hen extra streng is. Dat is een vreemde redenering.

Minister Bot:

Deze minister luistert altijd heel zorgvuldig naar wat alle fracties in de Kamer te zeggen hebben en houdt dus ook heel goed rekening met de gemaakte opmerkingen. Als iedereen akkoord was gegaan, had ik mij er in vijf minuten vanaf kunnen maken door te constateren dat Kamer en regering het een prachtig verdrag vinden en het met elkaar eens zijn dat iedereen op de goede weg is. Dat is echter niet het geval gebleken. Ik vind het mijn plicht om erop te wijzen dat wij in het licht van de gemaakte opmerkingen vanavond, met name van mijn fractie, daar extra aandacht aan besteden. Ik heb gisteren in wat dichterlijke vorm al gezegd dat ik graag alle schaapjes over de dijk zie gaan.

De heer Van Baalen (VVD):

Tenzij de heer Van Dijk in tweede termijn een andere conclusie trekt, heeft de minister het CDA tot op heden niet kunnen overtuigen. Dat moet hem pijn doen.

Minister Bot:

Dat weet ik niet. Wij merken dat vanavond of dinsdag.

De heer Van der Staaij (SGP):

Nu de minister het voor de tweede keer vanavond heeft over "mijn fractie", terwijl ik vanavond juist sprak over dualisme, benadruk ik dat ik graag met de minister spreek als dienaar van de Kroon. Hij kan in die hoedanigheid niet verwijzen naar een bijzondere relatie met een fractie.

Minister Bot:

De heer Van der Staaij heeft helemaal gelijk. Door verschillende afgevaardigden is verwezen naar mijn eigen fractie en daar ben ik op ingegaan. Uiteraard heeft de minister een groot respect voor de Kamer en behandelt hij iedereen op dezelfde wijze in zijn beantwoording. Ik hoop inderdaad dat de antwoorden die ik heb gegeven iedereen overtuigen van de juistheid van de visie die ik naar buiten heb gebracht.

Staatssecretaris Nicolaï:

Voorzitter. Ik dank alle afgevaardigden voor de opmerkingen en vragen. Ik zal mij concentreren op een paar specifieke punten waar meerdere leden de aandacht voor hebben gevraagd. Die stroken logischerwijs met kritiekpunten en zorgpunten die de Europese Commissie heeft geformuleerd. Een aantal is behandeld door de minister van Buitenlandse Zaken. Ik ga met name in op de positie van de Roma, de godsdienstvrijheid, een enkel ander punt in de sfeer van de politieke criteria, de economische criteria, de landbouw en tot slot het vrije verkeer.

Door zowel de heer Van der Staaij als de heer Van Bommel is aandacht gevraagd voor de Roma. Ik zie mevrouw Karimi knikken en ik weet dat zij daar ook vragen over heeft gesteld. Op zich deel ik de zorg die uit die vragen blijkt; ik wil die ook niet relativeren. Ik begin wel met te zeggen dat dit probleem in veel voormalige Oost-Europese landen op een vergelijkbare wijze speelt. Dat maakt het probleem niet veel kleiner, maar ik vind het wel belangrijk om dit in perspectief te zien. Het heeft voor een deel met factoren te maken die niet onmiddellijk de verantwoordelijkheid van de overheid te zijn: het heeft gedeeltelijk gewoon met het welvaartsniveau in die landen te maken. Het is moeilijk om de positie van groepen die in verschillende voormalige Oost-Europese landen helemaal onderaan de sociaal-economische ladder staan, op te krikken.

Aan de wettelijke, formele kant is er ondertussen eigenlijk geen noemenswaardige kritiek meer te geven. Dat is het oordeel van de Commissie, dat ik onderschrijf. Dit geldt als je kijkt naar de wettelijke kaders, ook naar wat er recentelijk in beide landen nog is gebeurd aan wetgeving op het gebied van minderheden in het algemeen en van Roma in het bijzonder. Ook op het beleid dat in beide landen op papier staat, is op zich weinig aan te merken, net zo min als op de samenwerking. Daarmee doel ik op de brede, integrale benadering: gezondheid, volkshuisvesting, werkgelegenheid en onderwijs. Ook internationale ngo's worden daarbij betrokken. Ik ben daar allemaal niet negatief over. Daarmee ben je eigenlijk al bijna klaar met de Kopenhagencriteria. Wij kunnen natuurlijk niet elke zaak individueel bekijken; wij moeten vooral kijken naar het beleid en of dat zijn weg vindt.

Discriminatie komt natuurlijk wel degelijk nog veel voor. Dat zien wij in beide landen, maar het is niet structureel, niet geïnstitutionaliseerd en het wordt niet op een of andere manier een beetje vergoelijkt. Toch komt het nog te veel voor. In Bulgarije is onder andere een nationale commissie ter voorkoming van discriminatie ingesteld. Die draait nog niet helemaal zoals wij willen, maar zij draait nu in ieder geval wel. In Roemenië is er na het laatste voortgangsbericht van de Commissie een nationaal agentschap voor Roma opgericht, direct onder de regering, waarmee de regering zich dus ook weer verantwoordelijker toont. Dat zijn belangrijke stappen. Er is ook sprake van een verbetering van de vertegenwoordiging in de volksvertegenwoordigende organen, in ieder geval in Bulgarije. Na de gemeenteraadsverkiezingen heeft een beduidend hoger aantal mensen met een Roma-achtergrond zitting in het lokale bestuur. In het Roemeens parlement zien wij dit ook. Er zijn twee onderministers in de Roemeense regering uit de Romaminderheidsgroeperingen. Op zich zijn dit gunstige signalen, maar wij zijn er absoluut nog niet. Wij hoeven het elkaar niet uit te leggen; het vergt natuurlijk een langere tijd, een echte mentaliteitsomslag en een echte verbetering van de sociaal-economische positie. Naast de reguliere mogelijkheden die er in beide landen zijn om bezwaar te maken ingeval van discriminatie, is in Roemenië nu ook nog een national council for combatting discrimination opgericht, waarbij Nederland overigens betrokken is via een Phare Twinning Project. Iedereen kan daar klachten indienen of bezwaar aantekenen, maar de council heeft ook sanctiebevoegdheden. Ook dat blijft dus niet bij papier alleen.

Ik kom op de godsdienstvrijheid, waarvoor met name mevrouw Huizinga en de heer Van der Staaij aandacht hebben gevraagd. Ik denk dat zij doelen op een aantal verschillende elementen, waaronder een Roemeens wetsvoorstel, de religious liberty law, waarop het nodige aan te merken is. Althans, ngo's in Roemenië en internationale ngo's hebben er vraagtekens bij geplaatst. Op dit moment is het wetsvoorstel in behandeling bij het Roemeens parlement. Ik vind dat niet het moment om ons er vanuit hier in te mengen met onze kritiek. Laten wij afwachten wat daar gebeurt, maar niet op een lijdzame wijze. Wij volgen het op de voet. Ook de Europese Commissie volgt het op de voet.

In Bulgarije is een op zich goede wet van kracht om de vrijheid van godsdienst te verankeren in de grondwet. Desalniettemin ligt er een klacht tegen deze wet bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Wij moeten afwachten tot welke uitspraak het Hof zal komen. De Europese Commissie is niet van oordeel dat deze wet in strijd zou zijn met wat wij binnen de EU aanvaardbaar vinden. Een beetje lastig is wel dat wij in de nationale lidstaten de godsdienstvrijheid op heel verschillende manieren hebben geregeld. Er is dus geen precieze mal van acquis waaraan men moet voldoen, zoals dat op sommige andere terreinen wel het geval is.

Een ander punt op het terrein van de godsdienstvrijheid waarnaar de heer Van der Staaij expliciet heeft gevraagd, is de teruggave van kerkelijke goederen. Daarbij is voortgang geboekt, maar die is beperkt ten aanzien van de Hongaarse kerkelijke gemeenschap. Volgens een rapport van het State Department – dit kent de heer Van der Staaij ongetwijfeld ook – zijn 388 gebouwen teruggegeven, maar het aantal waarop aanspraak wordt gemaakt, is veel groter. Premier Tariceanu van Roemenië heeft gezegd dat het probleem prioriteit heeft en dat men er hard aan werkt om dit op te lossen.

De heer Van der Staaij vroeg aandacht voor de economische criteria en de zorgen over de economische ontwikkeling; ook andere woordvoerders hebben daarover gesproken. Kunnen Roemenië en Bulgarije de stap aan die moet worden genomen? Op zich zijn het functionerende markteconomieën. De Commissie heeft dit al eerder verklaard; de regering deelt dat oordeel. Daarmee is de kous nog niet helemaal af; er zijn wel degelijk problemen. Veel hangt af van wat beide regeringen effectueren van hun eigen hervormingsplannen. De Commissie zegt met zoveel woorden: het is nodig om daarbij voortgang te boeken, zodat stabiele economieën ontstaan die toetreding tot de Unie aankunnen. Wat erg helpt – dat geldt overigens voor alle toetredende landen – is dat het perspectief op toetreding een enorme impuls betekent voor de economische groei. Het zijn groeipercentage om jaloers op te worden: in 2004 5,6% in Bulgarije en 8,3% in Roemenië. Dat zijn hoge percentages. Bovendien is de inflatie relatief laag en neemt de werkloosheid iets af. Er moet echter aandacht blijven voor zaken als privatisering van staatsondernemingen, liberalisering van de telecommunicatie en financiële discipline. De Commissie maakt op dit moment echter de inschatting dat toetreding absoluut verantwoord is als beide regeringen op deze lijn voortgaan.

Eerder is veel aandacht geweest voor de mededinging. Nu is daar minder aandacht voor, maar dat is ook terecht. Er waren met name grote zorgen over Roemenië. De grootse zorg was dat er geen trackrecord was, waardoor geen jurisprudentie kon worden opgebouwd om staatssteun en andere vormen van oneerlijke concurrentie tegen te gaan. Er was op dit punt te weinig samenwerking met de Commissie, het werd op de voet gevolgd. Onze Nederlandse commissaris – "onze commissaris" lijkt te veel op "onze fractie" – let daar nauwlettend op. Het probleem is eigenlijk niet zo groot. Op het moment van toetreden zal de Commissie namelijk de mededingscontrole overnemen. Dat is een garantie dat het dan op orde zal zijn.

Een aantal woordvoerders heeft terecht opnieuw aandacht gevraagd voor de landbouw; dit is een van de zorgelijke terreinen, op meerdere punten. Welke belangrijke stappen zijn er gezet sinds het laatste voortgangsbericht van de Commissie? Er is het nodige gebeurd, zowel in de wetgeving als in de uitvoering en het praktische optreden. Zo heeft het Bulgaarse parlement eind oktober vorig jaar een nieuwe nationale veterinaire wet aangenomen. De Bulgaarse veterinaire dienst heeft controles uitgevoerd op zeshonderd bedrijven. Die gegevens zijn overhandigd aan de Europese Commissie, waardoor de situatie per bedrijf kan worden beoordeeld. Op basis daarvan kan worden bepaald of er aanleiding is om de normen aan te scherpen of de controle op te voeren. Sommige bedrijven zullen zelfs worden gesloten. Daarop moeten wij ons niet verkijken: de Roemeense regering neemt harde maatregelen. Er worden op het platteland bedrijven gesloten omdat ze niet aan de eisen voldoen. Het roept de nodige weerstanden op, maar dat soort stappen wordt in beide landen gezet. Ik wil de zaken echter niet relativeren; niet alle zorgen zijn weg. De identificatie en registratie van dieren en de bestrijding van dierziekten zijn met name in Roemenië een probleem. In beide landen is er een probleem met de betaalagentschappen: worden de landbouwsubsidies wel op een nette, juiste, niet-corrupte manier verdeeld? Het grote voordeel van de problemen op dit terrein is dat het instrumentarium van uitsluiting, optreden en vrijwaren juist hier heel effectief is. Als de vleesverwerkende industrie niet deugt, dan gaat het vlees de grens niet over. Dat is met één vinger op de knop te regelen en dat zal ook gebeuren. Als het subsidiegeld niet netjes onder boeren verdeeld kan worden, dan gaat het geld niet naar dat land toe. Dat is de beste manier om ervoor te zorgen dat de landen hun zaken tijdig op orde hebben.

De heer Timmermans (PvdA):

De staatssecretaris sprak over landbouw en dieren als objecten van handel op de interne markt. In beide landen is er ten aanzien van dieren nog een zeer ernstig probleem en dat betreft dierenwelzijn. Er zijn grote, negatieve rapporten verschenen over de wijze waarop dieren in de landbouw en anderszins worden behandeld. Er is veel kritiek van dierenwelzijnsorganisaties op de wijze waarop met de vernietiging van dieren in het kader van de vogelgriep is omgegaan. Er is geen enkel of heel weinig aandacht voor dierenwelzijn. Ik vraag nadrukkelijk de aandacht van de Nederlandse regering voor dit grote probleem. Dieren moeten niet alleen worden gezien als economisch object in de interstatelijke en intercommunautaire handen, maar er moet ook aandacht zijn voor de positie van dieren en hun welzijn.

Staatssecretaris Nicolaï:

Ik neem dat ter harte, want ik ben het er zeer mee eens. Dierenwelzijn is onderdeel van het hele pakket dat wordt getoetst en kan desnoods met de ergste sanctie worden gestimuleerd.

Mevrouw Karimi vroeg expliciet naar de genetisch gemodificeerde organismen. Bij een deel van de sojabonenteelt in Roemenië gaat het om genetisch gemodificeerde sojabonen. Dat is ook niet verboden. Het is een ingewikkeld systeem zonder harde EU-richtlijnen om het kruisen, want daar komt het in feite op neer, te verbieden. Het wordt wel nauwkeurig door de Commissie bekeken. Bovendien kijken wij of wij het instrumentarium kunnen aanscherpen onder het Oostenrijkse voorzitterschap. Dan kunnen wij ook preciezer optreden als dat nodig is richting Roemenië.

Ik denk dat de meeste specifieke opmerkingen over de bestrijding van criminaliteit naar aanleiding van de corruptiediscussie met de minister van Buitenlandse zaken aan de orde zijn geweest. Dit geldt zowel voor Bulgarije als voor Roemenië. Wellicht kan ik er een enkele opmerking aan toevoegen. Wij zijn gelukkig allemaal in die landen geweest. Ook ik ben meer in deze twee landen geweest dan in enig ander land van Europa. Dit om logische redenen. Daardoor heb ik ook de ontwikkelingen kunnen zien. Ik zie dat georganiseerde criminaliteit en corruptie in beide landen zeer serieus wordt aangepakt. Misschien mag ik een observatie maken. De aandacht in dit debat en in de publiciteit gaat erg uit naar Roemenië en niet zozeer naar Bulgarije als het gaat om problemen in de sfeer van justitie. Dit terwijl wij zojuist in een peer-review hebben gezien dat de bestrijding van de georganiseerde misdaad in Roemenië nu juist beter wordt aangepakt dan in Bulgarije. Ik zeg dat om de tweezijdigheid enigszins te benadrukken. In Roemenië zijn de problemen hier en daar groter, maar mijn indruk is dat ze hier en daar ook harder worden aangepakt.

De heer Timmermans (PvdA):

Hoe verklaart de staatssecretaris dan de unilaterale aandacht van sommige fracties in deze Kamer voor Roemenië, alsof er in Bulgarije helemaal geen punten van zorg zouden zijn en in Roemenië helemaal niets zou deugen? Hoe verklaart u dat als u tot de conclusie komt dat het plaatje veel evenwichtiger is?

Staatssecretaris Nicolaï:

Voorzitter, deze vraag is volgens mij een u-bocht richting iemands fractie. Ik heb geen idee. Ik heb deze opmerking gemaakt, omdat ik mij daar enigszins over verbaas. Aan de andere kant strookt het ook wel met wat er aan publicitaire aandacht is. Het ene land doet dingen misschien op een wat subtielere manier en het andere doet het wat meer open en bloot. Dat laatste trekt wat meer aandacht, maar is niet noodzakelijkerwijs slechter.

De heer Timmermans (PvdA):

Dat begrijp ik. Wij hebben allemaal ervaring met christen-democraten en dat gaat vaak heel subtiel, als je het netjes wilt zeggen.

Staatssecretaris Nicolaï:

Wij hadden het over twee landen, mijnheer Timmermans.

De heer Van Baalen (VVD):

De staatssecretaris heeft net als de minister gesproken over de vrijwaringen en de overgangstermijnen. Trekt hij net als de VVD-fractie de conclusie dat niemand met uitstel van ratificatie is gediend? Het heeft geen positief effect voor Nederland en het heeft natuurlijk ook geen positief effect voor de Unie en voor de twee toetreders. Is de staatssecretaris het op dat punt eens met de fractie van de VVD?

Staatssecretaris Nicolaï:

Ik kan mij aansluiten bij de woordkeus van de minister van Buitenlandse Zaken. Ik ben het daar geheel mee eens. Ik zie geen Nederlands belang bij uitstel, terwijl ik wel de verwarring zie die het kan oproepen over de grens als wij moeten uitleggen dat landen zeer welkom zijn, maar nu even niet.

De heer Van der Staaij (SGP):

Mijn vraag gaat toch ook over de bestrijding van corruptie en over de mogelijkheden die er zijn om na toetreding nog een positieve rol te spelen daarin. Kan de staatssecretaris nog ingaan op dat punt? Ik vraag het juist omdat er van alle kanten werd beklemtoond dat de bestrijding van corruptie geen kwestie is van een paar wetten of een paar maatregelen, maar dat het aanpakken van corruptie een langdurig proces is.

Staatssecretaris Nicolaï:

Uiteindelijk is het vanzelfsprekend uitbannen van corruptie een proces dat bijna een generatie vergt. Wat je toetst is of de kritische massa voldoende is en of je er voldoende vertrouwen in hebt dat het zal lukken, dat het zal slagen. Dat is de toets of de weging die je maakt. Je hebt daarna veel manieren om dat nog verder te stimuleren. Je kunt, om te beginnen, nog enkele jaren doorgaan met subsidiemogelijkheden voor bepaalde projecten, met opleidingsmogelijkheden voor rechters, om eens iets te noemen. Dat zijn kleine speldenprikjes, maar die helpen soms wel.

Wat je vooral wilt, is een juridisch systeem dat corruptie blootlegt. Dat is de belangrijkste garantie. Daarom ligt de kern van het probleem ook bij de rechterlijke macht, waar je als politiek altijd het minste kunt optreden. Daar een subtiele weg voor te vinden, dat is het dilemma voor een regering in een dergelijk land. Ik denk dat die weg gevonden wordt, maar verder zijn er natuurlijk nog heel veel andere mogelijkheden.

Als het nodig is om toch met vrijwaringsmaatregelen te komen, dan wordt dat natuurlijk geëvalueerd en dan is dat ook een toetspunt. Stel dat er bijvoorbeeld in de vleesverwerkende industrie sprake zou zijn van corruptie wat leidt tot grensoverschrijdende effecten en het verstoren van de interne markt van de EU, dan heb je een automatische sanctie waardoor je ook voortdurend kan blijven controleren of de ontwikkelingen de goede kant op gaan. Desnoods kun je sanctioneren.

De heer Van der Staaij heeft gevraagd naar corruptie aan de grens, als ik mij niet vergis. Dat is voor Nederland van belang, omdat veel Turkse Nederlanders door Bulgarije reizen en daar geconfronteerd worden met "de kleine corruptie", als ik het zo mag noemen. Wij hebben daar als regering nauwe en goede contacten over gehad. Ik heb er met mijn collega contact over gehad, wij hebben met de minister van Binnenlandse Zaken gesproken, Justitie heeft er contact over gehad. Er gebeurt nu veel waar ik, alles bij elkaar, vertrouwen in heb. Het gaat om camera's, om nummers, om de mogelijkheid een klacht in te dienen. Je kunt niet meer zomaar door iemand fout worden behandeld, althans als dat gebeurt, kun er in ieder geval tegen optreden.

Het vrije verkeer van werknemers is het laatste specifieke punt dat ik aan de orde wil stellen. De minister heeft er al het een en ander over gezegd. Er is van veel kanten aandacht voor gevraagd. Dat is begrijpelijk. Dit is immers een van de belangrijke onderdelen bij elke uitbreidingsstap. Wij herinneren ons nog heel levendig de discussie over Turkije. Daarin was het vrije verkeer van werknemers een van de punten waarvoor de Nederlandse regering voorzieningen wilde treffen. Zo nodig moest het vrije verkeer in het geval van een toetreding van Turkije beperkt worden. Ik begrijp al die aandacht wel. Iedereen hier in de Kamer zal voor ogen hebben dat er in ieder geval de formele mogelijkheid is van de tweejarige, zo nodig driejarige en zo nodig nogmaals tweejarige beperking van het vrije verkeer. Dat zou dan tot 2014 zijn. Dat is een hele tijd.

Mijn belangrijkste zorg geldt de verdringingseffecten. Ik wil het probleem enigszins beperken en doe niet mee aan de golf dat het vrije verkeer een risico zou zijn voor onze arbeidsmarkt überhaupt. Het gaat mij vooral om de verdringingseffecten op onze arbeidsmarkt en dat, althans het risico daarop, was ook de reden dat er na de nodige discussie en gestimuleerd door uw Kamer beperkende maatregelen genomen zijn bij de huidige Laken 8. Dat zijn het in feite, want voor Cyprus en Malta gold dat niet. Het is misschien nu niet het moment om daar in detail op in te gaan, omdat wij dat nu juist evalueren. Er wordt voor 1 april een notitie gemaakt door het kabinet. Er ligt al een onderzoeksrapport dat de situatie ten aanzien van de huidige Laken 8 evalueert. Dat rapport zal uw Kamer zeer binnenkort worden opgestuurd. Er komt nog een rapport van de Europese Commissie met een evaluatie van de voor- en nadelen en de effecten van de beperking van het vrije verkeer, voordat wij daarover besluiten nemen.

De heer Van Bommel heeft opgemerkt dat de Nederlandse regering de situatie verkeerd heeft ingeschat. Hij vraagt zich af waarom de regering nu wel geloofd moet worden, als zij zegt dat de aantallen waarschijnlijk niet zo groot zullen zijn. Welnu, de 100.000 die de heer Van Bommel aanhaalt, is eigenlijk maar ongeveer 25.000, afhankelijk van de precieze manier van rekenen. Immers, de helft van die 100.000 zijn in feite Polen met een Duits paspoort. De helft van de andere helft zijn illegalen. Je komt dan uit op ongeveer 25.000 die hier legaal zijn met een tewerkstellingsvergunning. En de rest is de geschatte 24.000. Het is dus niet heel erg anders gelopen dan wij verwacht hadden.

Ik kan niet vooruitlopen op het rapport dat binnenkort naar de Kamer komt, maar ik kan wel verklappen dat daaruit niet blijkt dat er enorm schadelijke effecten zijn geweest. Je kunt in zekere zin concluderen dat de landen die niet aan zo'n systeem hebben meegedaan, zoals het Verenigd Koninkrijk, ook wel voordelen hebben gehad. Hiermee ontlok ik bijna de discussie die beter later gevoerd kan worden. Sommige leden stelden over dit onderwerp echter zeer pregnante vragen.

De heer Van Bommel (SP):

Dit is een vorm van uitlokking. Eerst zegt de staatssecretaris dat hij niet kan vooruitlopen op de rapporten en vervolgens doet hij een bewering die pas gestaafd kan worden, wanneer de desbetreffende rapporten vanaf april verschijnen. Laten wij dus verstandig zijn en die rapporten afwachten, voordat wij dit onderdeel volledig "uitdiscussiëren". Laten wij verder zo verstandig zijn om dit bij de discussie te betrekken en dus tot uitstel van ratificatie te komen.

Staatssecretaris Nicolaï:

Zo logisch als de eerste opmerking is, zo onlogisch is de tweede opmerking. Ik zie het verband zelfs niet. Het heeft dus niets te maken met de principiële afweging die de Kamer moet maken om al dan niet met ratificatie in te stemmen en al helemaal niet met de positie die de regering al lang heeft ingenomen. Wij zijn en blijven namelijk voor.

De heer Van Baalen (VVD):

Vindt de staatssecretaris met de VVD dat de beleden internationale solidariteit, met name bij links, toch ook op Roemeense werknemers van toepassing zou moeten zijn, indien zij in Nederland volledig legaal werk zoeken en deelnemen aan de arbeidsmarkt?

Staatssecretaris Nicolaï:

Ik voel mij nu een soort squashmuur waarop de vragen van de een naar de ander gaan. Overigens ben ik het ontzettend eens met de heer Van Baalen. Terwijl ik dit zeg, kijk ik naar de heer Van Bommel.

De heer Van Dijk (CDA):

Ik wil even terugkomen op de systematiek. Die is dat ieder land voor zichzelf kan bepalen.

Staatssecretaris Nicolaï:

Ik begrijp de ergernis van de heer Van Dijk over de wijze waarop het de vorige keer is gegaan. Toen hebben landen zonder enige afstemming voor zichzelf uitgemaakt of zij wel of niet beperkende maatregelen wilden nemen. Op een gegeven moment wilde niemand het laagste putje zijn, dus hobbelde iedereen achter elkaar aan, om het maar zo onaardig te zeggen. Dat was niet zo fraai.

Als de heer Van Dijk hiermee wil aangeven dat er eigenlijk een uniforme regeling zou moeten zijn, kan ik zeggen dat ik daar principieel erg tegen ben. Ik vind het namelijk heel belangrijk dat elke individuele lidstaat de mogelijkheid heeft om een eigen afweging te maken. Wij hebben die discussie op het scherp van de snede ook over Turkije gevoerd. De regering heeft wat de heer Van Dijk suggereert, bevochten met brede steun van de Kamer. Een lid moet, natuurlijk in goed overleg en dergelijke, dus uiteindelijk in zijn eentje kunnen beoordelen of de eigen arbeidsmarkt in het geding is dan wel bedreigd wordt door het vrije verkeer. Ik ben dan ook principieel tegen een uniforme regeling op dit onderdeel.

Wel streven wij naar veel beter overleg hierover. Natuurlijk loopt dit via Sociale Zaken, maar Buitenlandse Zaken werkt daaraan mee, gezien zijn verantwoordelijkheid terzake. De vorige keer waren wij niet eens geïnformeerd over wat de andere landen wilden. Dat had in die zin een lelijk domino-effect. Wij zorgen er nu voor dat de Commissie op een goede manier het voortouw neemt. Daartoe maakt zij rapporten en inschattingen. Er wordt ook bilateraal met andere landen gesproken. Vervolgens wordt daarover gezamenlijk in de Raad gesproken. Ik denk dat ik hiermee de zorg van de heer Van Dijk een beetje heb weggenomen. Uiteindelijk blijft het wel een individuele afweging per land. De heer Herben heeft er in dit verband terecht op gewezen dat de migratie in zekere zin na toetreding beter te regelen zou zijn dan wanneer toetreding uitblijft. Dat is een principiële uitspraak. Om nog maar te zwijgen van illegale migratie. Die kun je zeker niet beter regelen wanneer een land niet is toegetreden.

De heer Herben (LPF):

Ik heb ten aanzien van de illegale immigratie gevraagd of Nederland bereid is in te brengen dat de Europese gendarmerieforce een taak krijgt in dit gebied. Wij weten al dat deze actief is in Kosovo. Hij is mede in het leven geroepen om landen met lange grenzen, zoals Polen, te helpen. Ik meen dat Roemenië belangstelling heeft getoond voor deze egf. Naar mijn mening zou het een goede zaak zijn wanneer Nederland hieraan aandacht schenkt.

Minister Bot:

Bij mijn weten is het niet de bedoeling dat deze gendarmerieforce binnen de Europese Unie activiteiten zou gaan ontplooien. Hij is vooral bedoeld voor de buitengrensbewaking. Er bestaan goede plannen voor de bewaking van de buitengrens met landen waarmee wij – laat ik zeggen – geen vrij verkeer wensen. Daaraan wordt hard gewerkt en daarvoor worden heel concrete stappen gezet. Als de heer Herben daar op doelt...

De heer Herben (LPF):

Ja, dat is waarop ik doel. Met Roemenië krijgen wij er een grote buitengrens bij.

Minister Bot:

Dan zijn wij het eens.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Wij hebben ook even gesproken over een tweetal problemen van de vorm: de datum en de koppeling tussen twee landen. Ik heb gevraagd hoe wij in de toekomst kunnen voorkomen dat Nederland niet weer alleen komt te staan, maar dat wij tevoren duidelijk vastleggen dat elk land zijn eigen toetredingsverdrag krijgt. Ik verwacht niet dat een koppeling zal worden gelegd tussen Kroatië en Turkije, behalve wellicht de datum. Wij moeten wel denken aan verdere uitbreiding op de Balkan. Ik houd ervan om vooruit te denken. Hoe voorkomen wij dat nog koppelingen worden gelegd en dat geen datum wordt vastgelegd maar dat op basis van de criteria tot de toetreding wordt besloten?

Minister Bot:

Er is iets moois groeiende tussen de nationale parlementen ten aanzien van de Europese besluitvormingen. Misschien helpt het als de parlementen hun regeringen hiertoe aanzetten. Dan zijn wij er. Aan de Nederlandse regering heeft het nooit gelegen. Zoals bekend hebben wij ook ten aanzien van de uitbreiding met tien nieuwe lidstaten erg onze best gedaan om dit op te splitsen in tien verdragen. Wij zijn principieel nooit voorstander geweest van één verdrag voor de tien landen samen. Wij hebben het splitsen van deze twee landen eveneens met kracht bepleit, maar hiervoor geen enkele steun verkregen. Mevrouw Van der Laan vraagt hoe wij hiervoor kunnen zorgen. Ik zou zeggen: laat iedereen zijn of haar steentje bijdragen. Het zal zich wel minder gaan voordoen. Ten aanzien van Kroatië en Turkije en andere potentiële lidstaten ligt een gezamenlijke benadering niet onmiddellijk voor de hand. Het principiële punt blijft onveranderd. Het is terecht dat de Kamer er elke keer weer op wijst. Als de burger wil begrijpen hoe besluiten worden genomen, als je transparant en eerlijk en open wilt zijn, moet je per land kunnen beoordelen of zij klaar zijn voor toetreding. Je moet er bovendien per afzonderlijk land consequenties kunnen trekken. Overigens bestaat bij het verdrag met Bulgarije en Roemenië voor het eerst enige mogelijkheid tot differentiatie. De heren Van Bommel en Van Dijk en anderen hebben hierover een vraag gesteld. Voor het eerst bestaat de mogelijkheid om als één land klaar is, te besluiten tot toetreding van dit land, terwijl het andere land dat nog niet klaar is, nog een jaar moet wachten. Voor het eerst is dus in ieder geval enige vorm van differentiatie bewerkstelligd.

Mevrouw Van der Laan (D66):

De tip van de staatssecretaris dat wij ons tot onze collega-parlementariërs zouden moeten wenden, acht ik een goede suggestie. Het is vrij moeilijk om onze collega's uit 24 landen te benaderen. Ik veronderstel dat hij ongetwijfeld een tipje van de sluier kan oplichten welk parlement wij het eerst zouden moeten benaderen. Hij kan ons vast wel even zeggen wie de echte dwarsliggers waren.

Minister Bot:

Ik zal er eens over nadenken en dan kunnen wij stiekem een plannetje smeden om vanuit Nederland gezamenlijk en eendrachtig – niet dualistisch – mee aan de slag te gaan.

Alle woordvoerders beluisterd hebbend, is er naar mijn overtuiging volstrekt geen verschil van oordeel over het historisch belang van de toetreding van Roemenië en Bulgarije. Ik benadruk dat er sprake is van een direct Nederlands belang. De heer Van Baalen en anderen hebben hierop gewezen. Laten wij het beestje maar bij zijn naam durven noemen. Economische groei en samenwerking op het gebied van veiligheid is ook in het belang van Nederland. Dat heeft ons land altijd uitgedragen. Landen die toetreden, moeten wel aan al onze normen en criteria voldoen. Dat is niet nieuw. Het is ook niet iets wat deze regering opeens na het referendum met schrik heeft bedacht, namelijk dat wij daar kritisch over zouden moeten zijn. U herinnert zich allemaal de discussie die wij hebben gehad rond de tien van Laken, waarbij de Nederlandse regering internationaal voorop heeft gelopen in die kritische rol, in die zin dat wij niet vinden dat ook maar iets door de vingers gezien mag worden. Dat heeft toen geleid tot extra uitsluitings- en vrijwaringsmogelijkheden, indien een land niet klaar is op bepaalde punten.

Wat er nu voorligt, vormt in feite een beter gesternte dan wij ooit eerder hebben gekend, omdat wij nu meer steun hebben in Europa voor onze kritische benadering – het niet door de vingers kunnen zien – dan ooit eerder het geval was. Wij hebben een pakket maatregelen dat, zoals de heer Van der Staaij het samenvatte, groter is dan wij het ooit eerder hebben gehad op het punt van overgangsmogelijkheden, overgangsregimes en uitsluitingsmogelijkheden. Wij hebben voor het eerst enige differentiatie. Het lijkt mij een lastig dilemma voor een enkele fractie die er op dit moment negatief tegenover staat, dat door die opstelling juist ook de beperkte differentiatie teniet wordt gedaan. Immers, als je vanwege één land nu niet zou kunnen instemmen met de ratificatie, dan heeft dat onmiddellijk consequenties in dat opzicht voor het andere land.

De vorige keer is er door veel fracties kritiek geuit op de regering, strekkende tot het kiezen, Europees, van een harde, strenge opstelling. Ik heb mij daar ook zelf door gesterkt gevoeld in onze opstelling in Europa. Tegelijkertijd heb ik het zeer gewaardeerd dat helemaal aan het einde – het kwam zo-even bij interruptie al ter sprake – elke fractie heeft ingestemd met ratificatie van de toetreding van de tien nieuwe landen, van LPF tot SP, inclusief de kritische VVD-fractie. Ik vond dat een belangrijke en een mooie stap, omdat je daarmee als land en in ieder geval als parlement laat zien dat je historische verantwoordelijkheid neemt.

De Nederlandse regering vindt dat er nu eerder minder reden tot zorg of twijfel is dan toen. Ik wil dit de Kamer expliciet voorhouden. Daarom hoop ik – beschouwt u dat maar als wellicht de laatste oproep – dat er wederom Kamerbreed positief gereageerd kan worden op dit toetredingsverdrag. Het is in het belang van Nederland en het versterkt, als het wordt geratificeerd, de positie van Nederland in Europa als een kritisch en lastig land, maar wel een eerlijk land, dat zijn verantwoordelijkheid neemt en zo breed mogelijk verklaart dat Roemenië en Bulgarije welkom zijn in onze Unie.

De voorzitter:

Wij zijn hiermee gekomen aan het einde van de eerste termijn. Naar mij blijkt, is er behoefte aan een tweede termijn. Ik stel voor dat dit een korte tweede termijn zal zijn, want u hebt uitgebreid de kans gekregen om zowel met elkaar, als met het kabinet te debatteren. Ik stel mij dan ook voor dat de spreektijden zullen liggen tussen drie en vijf minuten per fractie.

Overeenkomstig het voorstel van de voorzitter wordt besloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heer Van Dijk (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Ik wil beide bewindspersonen bedanken voor de uitgebreide beantwoording van alle opmerkingen, kanttekeningen en vragen en voor de commentaren op onze commentaren. Nogmaals, daarvoor onze grote dank.

Het debat overziende valt mij op dat de Kamer unaniem van mening is dat Roemenië en Bulgarije tot de Europese Unie moeten kunnen toetreden. Daarover is geen discussie mogelijk. Het is logisch dat tegelijk iedereen zegt: de landen moeten voldoen aan de criteria voordat zij toetreden tot de Europese Unie. Verder valt mij op dat eigenlijk iedereen zegt: wij weten nog niet of Roemenië en Bulgarije al aan de criteria hebben voldaan. Dus op dat punt zijn wij het allen met elkaar eens.

Vervolgens komen wij voor de vraag te staan: hoe gaan wij daarmee om, hoe zorgen wij ervoor dat in Roemenië en Bulgarije zo snel mogelijk de hervormingen worden doorgevoerd? Daarover verschillende de meningen. Voor ons is de goedkeuring van het verdrag afhankelijk van het antwoord op de vraag: hebben wij voldoende informatie om op dit moment de afweging te kunnen maken en om te kunnen zeggen dat wij ervan overtuigd zijn dat Roemenië en Bulgarije volledig voldoen aan de criteria? Wij hebben op dat punt ten aanzien van Roemenië ernstige twijfels. De staatssecretaris vroeg zich zojuist al af waarom zo erg wordt gefocust op Roemenië en minder op Bulgarije en hij noemde daarbij de georganiseerde misdaad. In de eerste plaats wijs ik erop dat corruptie niet georganiseerde misdaad is. In de tweede plaats wijs ik erop dat thans het een ander wordt gedaan aan de georganiseerde misdaad. Dat is ook juist iets waaraan wij wat kunnen doen via de vrijwaringsclausules op het gebied van JBZ. Echter, wij kunnen met die vrijwaringsclausules niet het een en ander doen aan de corruptie en zeker niet aan de corruptie binnen het justitieel apparaat van Roemenië.

Wij hadden dit debat het liefst gevoerd na 16 mei. Vooral hadden wij graag eerst de informatie gehad waarover de minister sprak toen hij zei dat thans door de Europese Commissie een onderzoek wordt verricht naar de hervormingen bij het justitieel apparaat. Daarover zullen in het rapport op 16 mei nadere mededelingen worden gedaan en wij hadden graag na het verschijnen van dat rapport willen debatteren over dit onderwerp. Dan hadden wij op basis van de informatie daarin een afweging kunnen maken. De meerderheid van de Kamer heeft ons deze mogelijkheid onthouden. Nu staan wij voor de vraag: weten wij zeker dat de landen straks de criteria zullen halen? Bij het beantwoorden van die vraag moeten wij ons baseren op de informatie die wij nu hebben. Die vraag kan ik nu niet positief beantwoorden.

Wat Bulgarije betreft hebben wij ook onze zorgen, maar zij betreffen een ander terrein. Juist vanwege het feit dat zij een ander terrein betreffen, kunnen wij de problemen in belangrijke mate oplossen via de vrijwaringsmaatregelen. Echter, op grond van de informatie die wij nu hebben gekregen over Roemenië kunnen wij niet instemmen met dit verdrag. Dit zal het advies zijn dat ik onze fractie zal geven.

De heer Timmermans (PvdA):

U gaat natuurlijk over uw eigen formulering. Die is helder. Wilt u echter ook een oordeel geven over het standpunt van het kabinet? Kennelijk vertrouwt u het oordeel van het kabinet niet. U zegt tegen de minister van Buitenlandse Zaken, u zegt tegen de minister-president die het verdrag heeft ondertekend vorig jaar, u zegt dus tegen dit kabinet: ik vertrouw u niet, u kunt kletsen wat u wilt, maar ik geloof u niet en ik kan mij niet vinden in uw standpunt. Dat is toch wat u zegt?

De heer Van Dijk (CDA):

Ik ga over mijn eigen woorden. Ik heb in eerste termijn zeer nadrukkelijk gezegd dat Roemenië en Bulgarije behoren tot de Europese Unie. Ik heb ook aangegeven dat, wanneer wij willen dat die landen toetreden tot de Europese Unie, zij moeten voldoen aan de criteria. Ik had graag op basis van informatie een gefundeerd antwoord gegeven. Op basis van de informatie in de voortgangsrapportage en de informatie die ik zelf heb gekregen kan ik op dit moment niet zeggen dat het daar allemaal goed zit en dat ik er voldoende vertrouwen in heb dat wij dat op korte termijn realiseren.

De heer Timmermans (PvdA):

Mag ik u vragen om antwoord te geven op mijn vraag? U draait er weer omheen. U vertrouwt het oordeel van het kabinet dus niet.

De heer Van Dijk (CDA):

Er is een verschil tussen het kabinet en ons over de vraag hoe je ervoor zorgt dat je zo snel mogelijk dat punt bereikt. Het kabinet is van mening dat, wanneer deze landen toetreden tot de Europese Unie, het goed is geregeld. De CDA-fractie is van mening dat de Europese Unie de druk er volledig op moet houden. Op die manier zorg je ervoor dat de hervormingen daar zo snel mogelijk worden gerealiseerd. Dat is het enige verschil tussen het kabinet en de CDA-fractie.

De heer Timmermans (PvdA):

Het kan toch maar op een manier worden uitgelegd? Het kabinet komt vanavond tot een zeer ruim onderbouwd oordeel. U komt tot een ander oordeel. Daarmee vertrouwt u het kabinet dus niet. U wijst het oordeel van het kabinet af; u hebt geen vertrouwen in het oordeel van het kabinet. Daar kunt u toch gewoon "ja" op zeggen?

De heer Van Dijk (CDA):

Nee, want het gaat niet over het vertrouwen. Het gaat erom dat wij de analyse van het kabinet niet delen hoe je ervoor zorgt dat die hervormingen zo snel mogelijk worden gerealiseerd. Dat is het verschil van mening.

De heer Van der Staaij (SGP):

De heer Van Dijk zegt: wij staan voor de vraag of wij zeker weten dat zij het straks zullen halen. Heeft het CDA die eis van volstrekte zekerheid dat aan alle vereisten wordt voldaan ooit bij enig ander land geformuleerd? Is het niet een onredelijk hoge eis dat volstrekt zeker moet zijn dat het land het daadwerkelijk op alle punten zal halen? Als u daaraan toetst, dan helpt zelfs uitstel met enige maanden u niet. Dan kunt u nog steeds niet die volstrekte zekerheid hebben.

De heer Van Dijk (CDA):

Vindt u dat de situatie in bijvoorbeeld Polen of Hongarije exact vergelijkbaar is met de situatie in Roemenië? Ik ga ervan uit dat u dat niet denkt. In Roemenië gaat het echt over corruptie op heel andere terreinen dan in Polen. Absolute zekerheid zal ik nooit krijgen in het hele leven, maar ik heb wel meer zekerheid dan nu nodig om tot een positief oordeel te kunnen komen.

De heer Van Baalen (VVD):

De heer Van Dijk zal ervan op de hoogte zijn dat de premier en de minister van Buitenlandse Zaken er in hun optreden in Europa niet mee gediend zijn, indien zij niet het vertrouwen van de eigen fractie hebben op het gebied van de uitbreiding. Daarmee wordt het prestige van beide bewindslieden ondergraven. Wil de CDA-fractie dat voor haar rekening nemen? Dat is slecht voor de positie van Nederland.

De heer Van Dijk (CDA):

Wil de heer Van Baalen dan voor zijn rekening nemen dat hij nu "ja" zegt tegen een land waarvan hij niet de overtuiging heeft dat dat het zeker zal halen, natuurlijk binnen bepaalde zekerheden, op het gebied van de corruptie binnen het gerechtelijk apparaat? Ik snap niet dat u er op dit moment wel vertrouwen in hebt dat het allemaal zo gaat. U hebt zelf de rapportage en de gegevens gezien, maar desondanks vind u dat het goed is. Dat standpunt snap ik niet.

De voorzitter:

Ik vraag de heer Van Dijk om antwoord te geven op de vraag. Het is nu de tweede keer dat u een vraag beantwoordt met een wedervraag. Die vragen kunt u stellen in de termijn van de collega's. Probeert u antwoord te geven op de vraag die u wordt gesteld.

De heer Van Dijk (CDA):

Ik sta voor de vraag in hoeverre ik in de richting van mijn kiezers kan aangeven...

De voorzitter:

Misschien moet de heer Van Baalen zijn vraag herhalen, want ik heb die anders verstaan.

De heer Van Baalen (VVD):

Ik zal het proberen duidelijk te maken. De positie van een premier die in de Europese Raad een vitale rol voor Nederland vervult, en de positie van een minister van Buitenlandse Zaken die in de Razeb een vitale rol voor Nederland vervult, worden niet gediend met het feit dat zij openlijk geen steun hebben van de eigen fractie bij een cruciaal onderdeel, zoals de uitbreiding. Wil de heer Van Dijk dat voor zijn rekening nemen, wil hij daarvoor verantwoordelijk zijn? Het is tegen het belang van Nederland.

De heer Van Dijk (CDA):

Nee, mijnheer Van Baalen. Wij hebben juist aangegeven dat wij er voorstander van zijn dat de uitbreiding wél gaat plaatsvinden, maar wij vinden dat die landen op dit moment nog niet klaar zijn. Dat is juist in het belang van de Nederlandse premier en de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken. Zij kunnen daarmee helder overtuigend in de richting van andere landen zijn: wij houden jullie strikt aan de criteria, houdt daar rekening mee.

De heer Van Baalen (VVD):

De enige oproep die ik aan u doe, mijnheer Van Dijk, is: doe net zo als her majesty's loyal opposition, steun onze bewindslieden in Europa en keer op uw schreden terug!

De heer Van Dijk (CDA):

Dat is mijn enige oproep in uw richting: kijkt u nog eens goed naar de criteria en kijkt u nog eens goed hoe de landen ervoor staan. Misschien dat u dan tot een ander oordeel komt.

De heer Timmermans (PvdA):

Voorzitter. De laatste oproep van de heer Van Dijk, om nog eens goed naar de criteria te kijken, is gericht op datgene wat wij volgens mij hier de hele avond doen. De bewindslieden zijn zeer uitvoerig ingegaan op de vragen. Op een aantal terreinen zijn overtuigende antwoorden gegeven. De afweging is uiteindelijk een politieke afweging. De afweging waarvoor wij staan is: win je er voor Nederland, maar vooral voor de situatie in de kandidaat-lidstaten, mee door nu het besluit uit te stellen? Maak je het proces daarmee beter? Met de beantwoording en in de discussie werd aangetoond dat het in ieder geval geen Nederlands belang is om uitstel aan te kondigen. Immers, dat uitstel is er dan niet om procedurele redenen, maar om politieke redenen, anders dan in alle andere lidstaten die over dit onderwerp hun oordeel moeten geven. Als wij hier om politieke redenen besluiten om het verdrag niet te behandelen, dan heeft dat repercussies voor Nederland. Die vaststelling wordt hier niet betwist. Je kunt die repercussies voor je rekening nemen als je vindt dat de objectieve situatie in de kandidaat-lidstaten dat rechtvaardigt. Wij willen niet dat er landen toetreden waarvan wij nu al zeker weten dat ze niet aan de criteria kunnen voldoen op het moment dat ze toetreden.

Dan komt het tweede oordeel dat je moet vellen: denk je dat de landen in staat zijn om tegen 2007 of tegen 2008 voldoende gevorderd te zijn om te kunnen toetreden? Het is bizar, bijna kafkaësk dat de CDA-fractie voortdurend roept dat zij de volgende Commissierapportage nodig heeft, dat zij haar ziel en zaligheid aan die rapportage wil ophangen, terwijl zij tegelijkertijd volstrekt voorbijgaat aan de conclusie van de Commissie dat het het beste is om door te gaan, dat er grote zorgen zijn op het gebied van corruptie, maar dat het voortzetten van het traject de beste resultaten zal opleveren. Hoe kun je aan de ene kant het oordeel van de Commissie niet vertrouwen, terwijl je aan de andere kant je oordeel ophangt aan het volgende rapport van de Commissie? Dat kan toch bijna niets anders dan een politiek spel zijn?

De heer Van Dijk (CDA):

Ik vraag de heer Timmermans hoe hij aankijkt tegen de opmerkingen van de heer Max van den Berg, delegatieleider in het Europees Parlement. Indertijd heeft hij al tegen de toetreding van Roemenië en Bulgarije gestemd. Hij heeft zijn opmerking in december herhaald, met daaraan toegevoegd: ik zie de ontwikkelingen aldaar en ik heb het vermoeden dat ze het niet zullen halen. Hoe ziet de heer Timmermans die opmerking? Het is niet alleen christen-democratie, er is ook in ieder geval één sociaal-democraat die er buitengewoon goed en kritisch naar kijkt.

De heer Timmermans (PvdA):

Het is ook bij één sociaal-democraat gebleven. De heer Max van den Berg heeft er een andere visie op dan mijn fractie. Wij hebben er afgelopen dinsdag in de fractie uitvoerig over gesproken. Waar helpen wij de situatie het beste mee: door het traject voort te zetten of door een paar maanden te wachten? Die discussie is in de fractie uitvoerig aan de orde geweest, waarbij de conclusie was dat wij het debat in zouden gaan met als uitkomst een van beide oordelen. Of wij beoordelen het als beter om door te gaan met het ingezette traject. Of wij beoordelen het als beter om te wachten tot de volgende rapportage van de Commissie. Ik ben in dit debat tot het oordeel gekomen, gelet op wat het kabinet daarover heeft gezegd en gelet op verwijzingen naar bepaalde onderzoeken en naar de conclusies van de Commissie, dat het in het belang is van Nederland zelf en in het belang van de ontwikkeling van beide landen om het traject gaande te houden en druk op de ketel te houden.

Voor mij persoonlijk was de vrij klinische analyse die de heer Van der Staaij in zijn eerste termijn gaf, heel overtuigend. Hij heeft er nog eens heel nadrukkelijk op gewezen welke mogelijkheden er straks in het verdrag zitten om ervoor te zorgen dat bereikt wordt wat wordt beoogd. Ik vond dat een glashelder betoog waarvoor ik de heer Van der Staaij graag complimenteer. Daarnaast heeft de heer Van Bommel een aantal sterke vragen gesteld over de corruptiebestrijding, waarop de minister vervolgens overtuigend heeft geantwoord door onder meer te wijzen op de positie in Roemenië van de organen die daarover gaan en de manier waarop de corruptie daar hard wordt aangepakt. Ik kan de autoriteiten daar alleen maar voor complimenteren.

Als wij vaststellen dat vertraging in het traject niet in het belang is van Nederland maar zeker ook niet in het belang van beide betrokken landen, kunnen wij maar tot één oordeel komen, namelijk dat de situatie ermee gediend is om het verdrag nu te ratificeren. Dat doen wij dan wel op basis van een bepaald vertrouwen. Maar hoe vaak komen wij in dit vak niet op punten terecht waarbij wij hier beslissingen nemen op basis van vertrouwen ten aanzien van hoe wij bepaalde ontwikkelingen inschatten? Dat is een politieke inschatting. In dat licht stelt het mij teleur dat door het CDA nu gedaan wordt alsof je bij dit soort politieke processen een verzekeringspolis zou kunnen afsluiten waarbij je de zekerheid zou kunnen krijgen dat er helemaal nooit iets fouts zou kunnen gaan. Iedere ervaring met eerdere uitbreidingen – ik herhaal dat in het onderhavige geval sprake is van de strengste scrutiny die kandidaat-lidstaten ooit hebben ondergaan – leert ons dat de grote problemen waarvoor gevreesd werd, zijn uitgebleven. Dat is ook het geval geweest bij de uitbreiding met de tien lidstaten in 2004. Prestaties uit het verleden bieden geen garantie voor de toekomst, maar ze geven wel een indicatie van hoe het zou moeten gaan. In combinatie met het vertrouwen dat ik uitspreek in de analyses brengt dit mij tot de conclusie dat ratificatie van het verdrag nu mogelijk is.

De heer Van Bommel (SP):

Mevrouw de voorzitter. De politieke vraag die wij moeten beantwoorden is natuurlijk niet alleen of wij akkoord gaan met het toetredingsverdrag maar ook wat de betekenis is van een eventueel uitstel. Ik heb hier overigens niemand vanavond zich principieel horen uitspreken tegen de toetreding, niet de CDA-fractie en mijn eigen fractie al helemaal niet. Echter, als de regering zelf in het verslag aangeeft dat wachten niet behoeft te leiden tot extra druk, geeft zij daarmee tevens aan zelf ook te worstelen met het vraagstuk. Wachten kán wel leiden tot extra druk. Door in ieder geval een aantal rapporten af te wachten, zullen wij pas weten of extra druk ook ontstaat. Wij weten dat er nog belangrijke rapporten moeten komen. De Commissie brengt vermoedelijk op 16 mei rapport uit. Ik noem echter ook de rapporten over arbeidsmigratie en over corruptie. Daarmee heb ik de twee onderwerpen genoemd die mijn eerste termijn hebben gedomineerd. Ik kom daar nog kort op terug.

Toezicht op corruptie in lidstaten is geen bevoegdheid van de Europese Unie, maar een nationale bevoegdheid. Na het moment van toetreding is de EU de toets op corruptie in een land kwijt. Dan kan alleen worden ingegaan op zaken die raken aan de financiële belangen van de Unie. Belangrijke rapporten over corruptie verschijnen na vandaag. Waarom wachten wij daar niet op? De regering zegt dat Polen slechter scoort op de corruptie-index omdat de nieuwe regering beter controleert. Ik herhaal mijn woorden van vanmiddag. De achteruitgang van Polen is al enkele jaren aan de gang. Het is te makkelijk om te zeggen dat Polen slechter scoort omdat er beter gecontroleerd wordt. Ik maak een vergelijking met de controle op fietsverlichting in Amsterdam. Als daar meer op gecontroleerd wordt, doen de fietsenmakers de dagen erna goede zaken en rijden er minder mensen met ondeugdelijke verlichting.

De heer Van Baalen (VVD):

Volgens mij ridiculiseert de heer Van Bommel het belang van de zaak waar wij over spreken. Het gaat niet over fietsverlichting of fietsenmakers, maar over het vertrouwen in twee lidstaten waarvan de bevolking op bepaalde momenten meer moed heeft getoond dan iemand in deze zaal in zijn leven zal hoeven op te brengen.

De heer Van Bommel (SP):

Ik snap niet waar dit gevoel voor drama nu ineens vandaan komt. Ik heb een eenvoudig voorbeeld gebruikt om duidelijk te maken dat extra inzet van het controlerende apparaat leidt tot afname van het aantal overtredingen. Als er per saldo in Polen geen vooruitgang wordt geboekt, is er een probleem. Wij weten dat de bestrijding van corruptie een groot probleem is in Roemenië en in mindere mate in Bulgarije. Ik ben er niet gerust op dat het wel goed zal komen. Je kunt een land laten toetreden, maar achteraf toch moeten constateren dat het op het belangrijke punt van bestrijding van corruptie slechter gaat, zoals in Polen.

Volgens mij was er sprake van een misverstand bij de minister. Ik heb heel duidelijk gesproken over het DGPA, de Directory General Protection and Anticorruption. Dat is een andere dienst dan die waar de minister naar verwees. De DGPA speelt wel degelijk een belangrijke rol in het nationale anticorruptieprogramma. Het gaat dus niet alleen om zaken met betrekking tot de behandeling van gevangenen.

Het kabinet en de EU brengen nog een evaluatie uit van de arbeidsmigratie. Als die cijfers bekend zijn, kunnen wij pas spreken over de feitelijke gevolgen. Het kabinet heeft bevestigd dat er 100.000 arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europa in Nederland zijn. Dat is een ander beeld dan bij het debat over de toetreding werd geschetst toen er sprake was 22.000 arbeidsmigranten. Daardoor was ook mijn fractie min of meer gerustgesteld. Wij weten nu dat het niet meevalt.

De heer Timmermans (PvdA):

Ik vind dit een beetje flauw. Van die 100.000 is een kwart illegaal. Deze mensen zouden ook hier zijn zonder de toetreding. Daarbij komt dat de helft een Duits paspoort heeft. U mag van mij met cijfers goochelen, maar in feite gaat het om 25.000 arbeidsmigranten als direct gevolg van de toetreding en niet over 100.000.

De heer Van Bommel (SP):

Het zijn er wel degelijk 100.000. Wij kunnen dat aantal opdelen, maar ik stel vast dat na toetreding 1000.000 arbeidsmigranten naar Nederland zijn gekomen. Voor dat feit kan niemand weglopen. Dat een deel illegaal is en dat een ander deel een Duits paspoort heeft, doet niet terzake, want dit is het effect op de Nederlandse arbeidsmarkt. Ik hoorde Wouter Bos van de week op de televisie zeggen dat hij niet bang is voor Polen. Dat mag zo zijn, maar het zijn er wel 100.000.

De heer Herben (LPF):

Ik ben ook niet bang voor Polen want voor u staat een halve Pool. Ik had een Poolse moeder en ik heb twee Poolse schoonzussen. Ik was echter kritisch aangaande de toetreding van Polen. Soms moet je roomser zijn dan de Paus. Ik moet de heer Timmermans gelijk geven: die 50.000 Poolse Duitsers of Duitse Polen waren er al. Wij zijn hen echter pas later gaan tellen. Het ministerie van SZW wordt pas wakker als de Kamer ergens om vraagt. Ik kan u verzekeren dat die ontwikkeling al in de jaren tachtig is begonnen. Er wordt dus slechts bevestigd wat al gaande was. Laat Polen buiten de discussie. Polen gaat echt vooruit en ik hoop dat Roemenië dezelfde kant uitgaat.

De heer Van Bommel (SP):

Met dat laatste ben ik het zeer eens: Polen gaat zeer vooruit en ik hoop dat Roemenië dezelfde kant opgaat. Die eis stellen wij en daarom praten wij daar ook zo lang over. Het aantal dat ik noemde wordt bevestigd door de regering en door het ministerie van SZW. Dat aantal is waarschijnlijk nog conservatief geschat omdat een flink aandeel niet concreet geteld kan worden. Ik doel daarbij op de illegalen en ZZP'ers.

Het laatste punt op dit onderdeel is de verwijzing naar Spanje en Portugal, vaak genoemd in andere debatten. Feit is natuurlijk dat de verschillen in beloning tussen Spanje en Portugal ten opzichte van Nederland op het moment van toetreding van een volstrekt andere orde waren dan de verschillen in beloning tussen Roemenië en Bulgarije en Nederland nu. De Polen zitten gemiddeld op € 580 per maand, de Roemenen op € 200 per maand en de Bulgaren op € 162 per maand. Die verschillen zullen natuurlijk een effect hebben op de arbeidsmigratie. Ik neem dat de individuele Bulgaar en Roemeen absoluut niet kwalijk. Ik zou zelf waarschijnlijk hetzelfde doen. Dat is van een volstrekt andere orde en dat moeten wij dus wel bij de discussie betrekken.

De regering concludeert in de nota naar aanleiding van het verslag dat het te vroeg is om conclusies te trekken over de gereedheid van Bulgarije en Roemenië om op 1 januari 2007 toe te kunnen treden. Ik ben het daarmee eens en ik denk dat wij die belangrijke rapporten die op 16 mei van dit jaar verschijnen, moeten afwachten. Ik dien daarvoor de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het laatst verschenen Commissierapport aangeeft dat Roemenië en Bulgarije nog ernstige tekortkomingen kennen, zoals corruptie en een gebrekkig functionerende rechtsstaat;

van mening dat op grond hiervan nu niet gesteld kan worden dat deze landen aan de criteria voldoen en daarmee volwaardig zouden kunnen toetreden;

is van mening dat besluitvorming over de goedkeuringswet niet zal plaatsvinden dan na het verschijnen en bespreken van de voortgangsrapportage medio 2006,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Bommel. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 8(30256, R1800).

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

De heer Van Bommel weet dat dit onze inzet was voordat de SP die koers ging varen, maar het betreft wel een procedurele kwestie. Het is duidelijk dat die niet gesteund wordt. Mijn vraag is inhoudelijk, namelijk hoe zal de SP oordelen over het verdrag wetende dat de meerderheid van de Kamer de voorgestelde procedurele afspraak niet steunt?

De heer Van Bommel (SP):

Ik vind dat een opmerkelijke vraag en een opmerkelijke constatering. U hebt schijnbaar een glazen bol die ik in dat geval graag van u leen want ik ben daar niet van overtuigd. De grootste fractie van de Kamer zegt dat zij niet principieel tegen is maar even niets in de toetreding ziet. Een andere fractie, namelijk die van GroenLinks, vraagt zich af of het niet beter is om te kijken naar een breder draagvlak. Ik denk dat meer mensen zo verstandig kunnen zijn. Ik sluit dat niet uit. Ik heb de hoop nog absoluut niet opgegeven. Zeker na deze discussie zullen sommigen zich nog wel even achter de oren krabben, vooral omdat deze motie niet inhoudt dat toetreding per 1 januari 2007 van de baan is. Die datum kan nog steeds gehaald worden als tot toetreding besloten wordt in mei dit jaar.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Ik begrijp dat allemaal. U kunt echter ook de hoofden tellen. De woordvoerders van de fracties van de VVD, de PvdA en de andere partijen hebben zich duidelijk uitgelaten. Het is belangrijk om te weten wat het Van Bommelantwoord van de heer Van Bommel zou zijn als hij nu voor de vraag "ja of nee" wordt gesteld.

De heer Van Bommel (SP):

Sommigen zeggen dat je "als, danvragen" niet moet beantwoorden, maar ik wil dat best doen. Ik heb met de voorzitter besproken dat ik vind dat deze motie voor het toetredingsverdrag in stemming moet komen, anders heeft het natuurlijk geen zin meer. Als deze motie niet wordt aangenomen, zal ik mijn fractie adviseren om tegen het toetredingsverdrag te stemmen.

De heer Van Dijk (CDA):

Voor alle helderheid: wanneer deze motie wordt ingediend, zal zij door mijn fractie worden gesteund. Dat heb ik een- en andermaal laten weten in deze discussie. De heer Van Bommel suggereerde net dat wij er geen behoefte aan zouden hebben, maar wij hadden er wel behoefte aan.

De heer Van Bommel (SP):

Als ik die suggestie heb gedaan, bied ik daarvoor mijn verontschuldigingen aan. Ik heb ergere dingen gedaan in debatten, maar het spijt mij bijzonder.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Voorzitter. Ik heb eigenlijk niets toe te voegen aan het heldere en duidelijke standpunt van de D66-fractie dat ik in eerste termijn heb verwoord.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Ik wil de bewindslieden danken voor hun heldere uiteenzetting. Het heeft de SGP-fractie gesterkt in haar opvatting dat het verdrag voldoende waarborgen bevat, zodat beide staten alleen daadwerkelijk deel kunnen uitmaken van de EU als zij aan alle voorwaarden voldoen. Er is een stevig pakket aan waarborgen in het verdrag vervat, die allemaal uitvoerig benoemd zijn. Wat ik belangrijk vind, is dat helder is gemaakt dat er niet alleen een goed gevulde gereedschapskist is waarvan het maar de vraag is of er ooit de bereidheid zal zijn om die te gebruiken, maar dat ook de politieke wil naar voren is gebracht, zowel nationaal als op Europees vlak, om niet te aarzelen om deze instrumenten in te zetten als dat nodig is. Dat is voor mijn fractie een belangrijk punt. Als je daar geen enkel vertrouwen in hebt, heb je ook niet zoveel aan een goed gevulde gereedschapskist.

Wij weten dat er in beide landen nog het nodige zal moeten gebeuren. Daarover zijn wij het eens. Ik geloof niet dat er meningsverschillen zijn over de inschatting van de ernst en het belang van de maatregelen die nog moeten worden genomen. Toch is er alles bij elkaar naar onze mening een solide basis om nu tot ratificatie over te gaan. Kunnen wij niet beter een aantal maanden wachten met de ratificatie? Dat is de vraag die tot ons komt, ook via de motie van collega Van Bommel. Los van de vraag of een paar maanden wachten de twijfelmoedigen van vandaag over de streep zal trekken, is de kernkwestie of uitstel een verstandig signaal is. Alles afwegend is ons antwoord daarop "nee". Er is nu veel druk op beide landen om de noodzakelijke maatregelen te nemen. Hoe geef je nu verder een duw in de goede richting, door aanmoediging of door waarschuwing? Na alle mechanismen in het verdrag, de waarschuwingen die er in feite in zitten, is het nu tijd voor de aanmoediging, voor het positieve signaal, dus voor snelle ratificatie. Dat geeft wat ons betreft de politieke boodschap aan beide landen: welkom bij de Europese Unie, wij hopen en verwachten dat u spoedig daadwerkelijk zult kunnen toetreden als u maximaal uw best doet, maar weet dat in het verdrag meer staat dan alleen een welkom, weet dat wij niet zullen aarzelen om instrumenten – zoals het uitstel – in te zetten als dat onverhoopt nodig zou zijn. Dat is wat ons betreft de boodschap van een "ja" tegen dit verdrag.

Nu ik onze visie op het verdrag heb weergegeven, zijn er nog een paar kleine puntjes waarover ik wat wil zeggen. Ten aanzien van de opmerkingen die ik in eerste termijn heb gemaakt over kwesties op het terrein van de godsdienst, zoals de registratie van kerkgenootschappen en kerkelijke goederen, en over de corruptiebestrijding, ga ik ervan uit dat deze ontwikkelingen vanuit Nederland kritisch zullen worden gevolgd. Op het terrein van de economie heb ik nog een opmerking die ik in eerste termijn niet heb gemaakt en die meer de sociale kant betreft. Wij hebben het gehad over het belang van een goed functionerende markteconomie. Beide landen zijn daarmee stevig aan de gang gegaan. Ik wil beklemtonen dat wij ook oog moeten hebben voor de schaduwkanten van de invoering van de markteconomie in beide landen, zoals de stijging van de werkloosheid en de groeiende kloof tussen arm en rijk. In dat licht mag er in de landen meer aandacht komen voor het sociale beleid, dat nodig is gezien het lage gemiddelde inkomen van de bevolking.

De heer Herben (LPF):

Voorzitter. Toen staatssecretaris Nicolaï sprak over de positie van Nederland in Europa, dacht ik even dat hij het had over de LPF: kritisch en lastig maar wel eerlijk. Daar herken ik mij in. Dit dossier is nadrukkelijk onderwerp van bespreking geweest in mijn fractie; er is zelfs langer over gesproken dan over Afghanistan. Ook wij willen overzien wat de consequenties zijn van de uitbreiding, met name voor legale en illegale migratie. Het kabinet heeft daarop duidelijke antwoorden gegeven.

Collega Van der Staaij heeft in de hem vertrouwde welsprekende en juridisch correcte bewoordingen erop gewezen dat wij nu niet besluiten over een toetreding die morgen ingaat, maar over een verdrag dat de toetreding regelt. De wijze waarop het kabinet zich hierover heeft uitgesproken, schept bij mijn fractie vertrouwen dat het goed zal gaan. Sommigen zeggen: wij willen het zelf controleren. De heer Van Dijk heeft in dat kader een vorm van "investigative journalism" bedreven: hij is ter plekke gaan kijken. Naar mijn idee controleert het parlement de regering op basis van vertrouwen. Op bladzijde 3 van de nota naar aanleiding van het verslag staat dat vrijwaringsclausules kunnen worden ingeroepen ten aanzien van voedselveiligheid. Zoals men kan zien, ben ik een expert op het gebied van voedsel. Tijdens het diner vroeg ik mij af: moet ik ter plekke gaan kijken of het voedsel goed is, of laat ik het over aan minister Veerman en de inspectiedienst? Als volksvertegenwoordigers moeten wij onze plaats kennen. De regering en de Commissie zitten als een bok op de haverkist en zullen dit soort zaken goed controleren. Daarin spreek ik mijn vertrouwen uit.

Er is in dit debat weinig aandacht geweest voor Bulgarije. Tegen de Bulgaarse ambassadeur zeg ik: dat is positief want het betekent dat het goed gaat in Bulgarije. Als zaken in Roemenië niet goed gaan, dan zal de Commissie ingrijpen. Ook de regering zal niet in gebreke blijven en zal indien nodig pleiten voor uitstel van toetreding. Ik begrijp dus eerlijk gezegd niet welke problemen de CDA-fractie ziet. Zij vlucht in procedures; de LPF-fractie houdt daar niet zo van. Het gaat om het beantwoorden van een politieke vraag: vinden wij dat Roemenië en Bulgarije bij Europa horen? Mijn antwoord is: ja. Als de heer CDA-fractie dat ook vindt – de heer Van Dijk heeft dat te voor te na onderstreept – maar toch belemmeringen ziet, moet zij suggesties doen om die weg te nemen en niet het kabinet een duwtje in de rug geven in de verkeerde richting.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Voorzitter. Roemenië en Bulgarije zijn welkom in de Europese Unie; bijna iedereen heeft dat in dit debat gezegd. In het uitbreidingsproces moeten de kandidaat-lidstaten het moeilijkste werk opknappen. Zij moeten zware maatregelen nemen, die soms ingrijpende gevolgen hebben voor de bevolking. Het gaat om een moeizaam proces waarin offers moeten worden gebracht. Die offers worden niet gebracht door ons maar door de landen zelf.

De problemen zijn immens, zeker als je bedenkt waar die landen vandaan komen. De resultaten van de afgelopen jaren zijn daarom een compliment waard. Daar mag ook geen misverstand over bestaan. De visie van GroenLinks op de Europese Unie is dat wij geloven dat het een project van vrede en solidariteit is. Als wij over de uitbreiding spreken, dan vinden wij dat de nieuwe lidstaten volop aan alles moeten gaan meedoen. Wij zijn ook niet bang voor grote migratiestromen of iets dergelijks, want het gaat natuurlijk om de internationale solidariteit, zeg ik tegen heer Van Baalen. Mijn fractie staat daar volop achter. Wij hopen dat er helemaal geen beperkende maatregelen nodig zijn.

Ik heb in mijn eerste termijn gepleit voor uitstel. Dat hebben wij ook al eerder gedaan. De minister zei in zijn antwoord iets dat heel erg belangrijk is voor onze oordeelsvorming. Hij sprak van doelbewust uitstellen. Dat is natuurlijk nooit onze opzet geweest. Wij vonden het alleen verstandiger om in de normale behandelingsprocedure die wordt gevolgd als er een regeringsstuk naar de Kamer wordt gestuurd, te wachten tot er ook andere informatie beschikbaar zou zijn. Het is nooit onze bedoeling geweest om doelbewust uit te stellen. Ik begrijp de redenering heel goed als de minister zegt dat het op doelbewust uitstellen gaat lijken als wij dat zouden doen. Ik heb hem daar ook op aangesproken, want ik vind dat hij enigszins medeverantwoordelijk is voor het ontstaan van die situatie. Desalniettemin is die situatie blijkbaar ontstaan.

Ondanks dat de procedure geen schoonheidsprijs verdient, wil ik de zaak hier vooral inhoudelijk bespreken. Wij zijn nu gesteld voor de vraag "ja of nee?". Gooien wij de deur dicht? Dat zou namelijk de consequentie zijn als wij "nee" zouden zeggen, want dat is absoluut. Of blijven wij trouw aan onze redenering dat die landen gewoon bij de Europese Unie horen? Zij moeten dan vooral worden gesteund om aan alle criteria te voldoen en op die manier toetreden tot de Europese Unie.

Ik constateer het volgende over het antwoord van de minister. De procedures en de instrumenten die de minister nog een keer heeft benoemd en de politieke wil die hij heeft uitgesproken, is heel belangrijk voor mijn fractie. Daarom spreken wij ons vertrouwen uit in de manier waarop de regering met dat proces omgaat. Dat betekent kortom dat ik mijn fractie zal adviseren om voor het verdrag te stemmen. Dat betekent dus ook dat ik niet voor de motie van de heer Van Bommel zal stemmen, omdat mijn fractie het signaal van doelbewust uitstellen niet wil afgeven. Je moet bereid zijn om je in een debat te laten overtuigen, want daarom voeren wij dit debat ook.

De heer Van Baalen (VVD):

Voorzitter. Ik complimenteer allereerst mevrouw Karimi voor haar inbreng in tweede termijn. Ik vind het getuigen van grote klasse en politieke moed.

Het staat de VVD duidelijk voor ogen dat de Duitse bondskanselier en christen-democratisch leider Helmut Kohl over grote politieke moed beschikte toen hij voorstellen deed voor de Duitse hereniging, die ook heeft geleid tot de hereniging van ons continent, zonder dat hij de precieze consequenties van die voorstellen kon overzien. Hij heeft op het juiste moment de juiste beslissing genomen. Die moed wordt van ons niet gevraagd, omdat de regering in ieder geval mijn fractie heeft overtuigd van het feit dat er geen onaanvaardbare risico's verbonden zijn aan het instemmen met de ratificatie, sterker nog, dat de ratificatie van het toetredingsverdrag met Bulgarije en Roemenië in het belang van Nederland is en in het belang van de Unie en natuurlijk van de beide toetreders. De regering heeft mij ook overtuigd van het feit dat niet ratificeren tegen de belangen van deze landen en van Nederland ingaat.

Gezien het grote belang dat nationale parlementen in de Europese besluitvorming hebben en zich terecht toe-eigenen, wil de VVD-fractie deze Kamer een uitspraak ontlokken. Ik dien een motie in die de Kamer de mogelijkheid geeft om te laten zien waar zij staat, mede in het belang van Nederland. Ik dien die motie in mede namens collega Herben van de LPF-fractie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat bij de toetreding van kandidaat-lidstaten tot de Europese Unie de criteria van Kopenhagen naar letter en geest dienen te worden toegepast en dat het toepassen van overgangstermijnen en vrijwaringsmaatregelen instrumenten moeten zijn om te voorkomen dat de Unie op onderdelen schade ondervindt van de toetreding van nieuwe leden in de praktijk;

van mening dat de mogelijkheid van een jaar uitstel van toetreding, zoals in het toetredingsverdrag voor Bulgarije en Roemenië is voorzien, daadwerkelijk dient te worden toegepast indien de omstandigheden dat noodzakelijk maken;

van mening dat alle Van Baalennoodzakelijke vrijwaringen dienen te worden ingeroepen indien er daartoe bij de toetreding van Bulgarije en Roemenië aanleiding is;

van mening dat daarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan overgangstermijnen en vrijwaringsmaatregelen op het gebied van het vrije verkeer van personen;

verzoekt de regering met klem, binnen de EU alle stappen te zetten opdat de toetreding van Bulgarije en Roemenië op basis van de bovengenoemde voorwaarden geschiedt, daarmee voor Nederland geen negatieve effecten heeft en de Kamer daarover geregeld te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Baalen en Herben. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9(30256, R1800).

Mevrouw Van der Laan (D66):

Wat is precies het doel van deze motie? Dit zijn allemaal zaken die wij genoemd hebben. Het zijn allemaal zaken die de regering al honderden keren heeft toegezegd. Het zijn allemaal zaken die de Commissie heeft toegezegd. Dit is echt vragen naar de bekende weg.

De heer Van Baalen (VVD):

Dat kan zo zijn, maar ik hecht eraan dat dit een uitspraak van de Tweede Kamer is. Het is aan elke fractie om te beoordelen of zij deze motie wil steunen of niet. Ik vind het niet voldoende dat de regering haar terechte lijn kiest. Dat is een goede zaak. Het zal ons, neem ik aan, aanstaande dinsdag brengen tot ratificatie van het toetredingsverdrag, maar ik vind het van belang dat de Kamer ook haar vertrouwen uitspreekt in het hele instrumentarium zoals in de motie vervat. Dat vind ik van groot belang, gezien de rol die nationale parlementen spelen en zullen blijven spelen in Europa. Het is aan u en aan de andere collega's om te beoordelen of u het daarmee eens bent of niet.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik ken de heer Van Baalen als een staatsrechtelijke haarsplijter, zou ik bijna zeggen. Hij is iemand die het heel nauw neemt en dus ook zegt: de regering regeert, de Kamer controleert. Nu moeten wij ineens allemaal uitspraken gaan doen, terwijl het beste teken van precies het vertrouwen dat hij met die motie wil uitspreken, gewoon is dat wij voor het toetredingsverdrag stemmen. Dan hebben wij toch precies gezegd wat u nu nog een keer in een extra stuk papier wilt zetten?

De heer Van Baalen (VVD):

Een aantal fracties overwegen om tegen te stemmen. Ik hoop dat zij dat niet zullen doen. Ik hoop dat zij voor gaan stemmen. Dan heb ik toch graag dat zij de gelegenheid hebben om hun vertrouwen in deze maatregelen uit te spreken. Het is aan u allen om te beoordelen of u dat wilt steunen of niet, maar ik zie nu vooral op de problematiek van de rol van nationale parlementen. Ik vind het belangrijk dat deze extra uitspraak wordt gedaan. Aan de Kamer het oordeel of zij dat wil doen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Mij bekroop alleen de gedachte of dit niet een persbericht is behorend bij dit wetsvoorstel dat nu in de vorm van een motie wordt vervat.

De heer Van Baalen (VVD):

De heer Van der Staaij mag mede als geweten van deze Kamer gelden, het is niet de bedoeling om een persbericht uit te geven. De bedoeling is om een duidelijk signaal te geven, ook aan onze collega's in de parlementen van Bulgarije en Roemenië. Daarom leg ik het de Kamer ter beoordeling voor.

Minister Bot:

Voorzitter. Ik spreek mijn dank uit voor de vele fracties die het standpunt van de regering delen en die dat ondersteunen.

Dit verdrag is niet zo maar tot stand gekomen. Daar is een heel lange onderhandelingsfase aan voorafgegaan. Natuurlijk heeft ook de regering geworsteld met veel van de vragen die door een aantal fracties op tafel is gelegd en met de twijfels die naar voren zijn gebracht. Ook de regering heeft dus twijfels gekend in het heel lange proces dat is voorafgegaan aan het moment dat wij "ja" hebben gezegd tegen dit verdrag.

De afwegingen van de regering betroffen zowel de inhoud als de politieke aspecten. Wat de inhoud betreft, is het goed om te realiseren dat dit een veelomvattend verdrag is. Het omvat het gehele acquis. Het is dus meer dan alleen corruptie of een aantal tekortkomingen. Dit verdrag vereist van de toetredende landen dat zij zich op veel terreinen aanpassen en aangepast hebben. Dit is ook het geval.

Je kunt wel kijken naar die paar procent waaraan zij niet helemaal voldoen, maar het is ook goed dat wij ons ervan bewust zijn dat beide landen voor 80%, 90% wel degelijk voldoen aan de gestelde criteria. Hedenavond is er steeds over criteria gesproken en de regering is in ieder geval van mening dat aan die criteria wordt voldaan. Dat is niet alleen het standpunt van deze regering, maar ook van 24 andere regeringen en van de Commissie. Dat is belangrijk. Wij leggen wij namelijk zo'n belangrijke kwestie als dit verdrag aan de Kamer voor en wij zeggen dat wij er vertrouwen in hebben dat deze landen in staat zijn om aan die verplichtingen te voldoen, omdat wij heel lang en heel zorgvuldig deze zaken bekeken hebben.

Nogmaals, ik begrijp heel goed dat er nog steeds twijfels zijn en dat er problemen zijn. Die zijn vanavond ook goed uitgemeten en goed besproken. Namens de regering heb ik geprobeerd om eerlijk antwoord te geven op de gestelde vragen. De heer Herben heeft gezegd: wij zijn misschien lastig en kritisch, maar wij moeten wel fair zijn. Bij de afweging moeten wij dan ook heel goed nagaan of wij fair zijn tegenover deze twee landen. Daarbij moeten wij kijken naar alles wat zij wel gedaan hebben en naar wat zij thans ondernemen om ook op de laatste punten tegemoet te komen aan onze zorgen en eisen, zelfs als dat niet helemaal perfect zou zijn. Wie zonder zonde is, werpe de eerste steen. Zelfs als het niet helemaal perfect is, zijn wij in staat om een aantal maatregelen te nemen.

De heer Van Bommel sprak over de mogelijkheden om te controleren. Wij kunnen dus wel degelijk maatregelen nemen. Zo kunnen wij een jaar uitstel vragen. In dat jaar kunnen wij de regeringen heel kritisch blijven volgen. Wij zouden tegen die landen kunnen zeggen: het deugt niet en jullie moeten de situatie verbeteren.

Evenals de heer Van der Staaij denken wij dat nu ratificeren een stimulans, een aansporing, voor deze twee landen zal zijn om door te gaan op de ingeslagen weg. Ik heb gezien dat beide ambassadeurs hier vandaag waren. Ik neem aan dat ook zij goed geluisterd hebben.

Wij moeten niet vergeten dat het nog ongeveer een jaar duurt tot 1 januari 2007. Misschien duurt het twee jaar, tot 1 januari 2008. Ik ben ervan overtuigd dat wij door kritisch volgen en tegelijkertijd stimuleren, in staat zullen zijn om deze beide regeringen klaar te maken voor lidmaatschap. Ik heb ook al aan de heer Van Dijk toegezegd dat de regering het voortgangsproces kritisch zal blijven bekijken. Met de Commissie zal de regering nagaan wat er gedaan moet worden. Ik denk dat wij daarbij ook creatief moeten zijn. Wij moeten dus niet alleen kritiek hebben, maar wij moeten deze landen ook helpen om de tekortkomingen recht te trekken. Daartoe moeten wij suggesties doen; ook moeten wij experts naar die landen sturen. Nederland is bereid om daaraan zijn steentje bij te dragen. Ik heb goede hoop dat zij het dan halen. Het is, zoals ik al eerder heb gezegd, een kwestie van vertrouwen. Zoals zo vaak in het leven, is dat een heel belangrijke zaak. Wij willen vertrouwen uitstralen. Wij willen vertrouwen geven. Tegelijkertijd willen wij kritisch blijven volgen wat er gebeurt.

In dit licht moet ik het aannemen van de motie van de heer Van Bommel ontraden. Wij geloven dat geratificeerd kan en moet worden, en wel hoe sneller hoe beter. Ik zeg nogmaals dat dit wordt ingegeven door mijn overtuiging dat dit een aansporing zal zijn. De motie van de heer Van Baalen spreekt uit wat de regering al zal gaan doen. Naar mijn mening is deze motie dus overbodig. Ik begrijp dat de heer Van Baalen vooral een boodschap wil sturen aan de parlementariërs van beide andere landen. De Kamer kan ervan verzekerd zijn dat de regering alles zal doen om ervoor te zorgen dat de criteria goed worden vervuld en dat wij in de komende periode met tevredenheid zullen kunnen terugkijken op dit debat en daarbij zullen kunnen constateren dat wij niet tevergeefs hebben gepleit voor het op een goede wijze nakomen van alle criteria maar dat wij erop kunnen vertrouwen dat beide landen eraan zullen voldoen.

Ik kijk dan ook met vertrouwen uit naar de stemmingen aanstaande dinsdag. Ik doe nogmaals een beroep op de fractie die nog twijfels hebben om in het licht van de antwoorden die de staatssecretaris en ik hedenavond hebben gegeven, nog eens te overwegen of het toch niet mogelijk is om bij deze belangrijke beslissing recht voor genade of genade voor recht – ik weet niet precies hoe ik het in dit geval moet zeggen – te laten gelden en te bezien of deze landen het niet verdienen om met een heel brede ondersteuning de toekomst tegemoet te gaan.

Staatssecretaris Nicolaï:

Voorzitter. Ook ik wil mijn dank uitspreken voor de gemaakte opmerkingen, in het bijzonder voor de positieve posities die de meeste fractievoorzitters uiteindelijk namens hun fracties hebben ingenomen. Ik beschouw dit, om de heer Timmermans te parafraseren, als Politiek met een grote p.

De heer Van Baalen (VVD):

Voordat wij allemaal thuis problemen krijgen: wij zijn de woordvoerders, niet de fractievoorzitters.

Staatssecretaris Nicolaï:

Zei ik voorzitters? Ik was zo onder de indruk van u... Maar wie weet.

De voorzitter:

Wie weet. Sommigen zitten helemaal te shaken bij het idee.

Staatssecretaris Nicolaï:

Ik was ervan onder de indruk hoe de woordvoerders invulling gaven aan hun historische verantwoordelijkheid.

Ik had in eerste termijn een compliment gemaakt aan de heer Van Bommel. Als vertegenwoordiger van de regering moet je daar altijd een beetje mee oppassen. Ik kan dan ook meteen in tweede termijn zeggen dat zijn bijdrage werd ontsierd door zijn stemmingmakerij. Ik maakte mijn compliment voor het feit dat ook de SP uiteindelijk voor de toetreding van de tien nieuwe lidstaten heeft gestemd, ondanks hun – begrijpelijke – kritische houding. De heer Van Bommel maakt zich helaas schuldig aan stemmingmakerij door op deze manier te blijven tamboereren op de 100.000 Polen die ons land zouden overspoelen en de grote dreigingen die zich voordoen als nog weer andere landen zouden toetreden. Hem werd bij interruptie al keurig door de heer Timmermans, die herhaalde wat ik in eerste termijn had gezegd, uitgelegd dat het niet klopt wat hij zegt. Van de 100.000 vermeende Polen zijn er om te beginnen 50.000 Duitser. Die hadden de toetreding niet nodig om hier binnen te komen. Bovendien zijn 25.000 Polen illegaal in ons land. Ook die hebben de toetreding niet nodig gehad om hier illegaal binnen te komen. Dan houd je er dus 25.000 over. Dat is duizend meer dan de 24.000 die wij hadden verwacht.

De heer Van Bommel zegt dat het wel ná de toetreding is gebeurd. Dat is geen staaltje meer van retoriek, maar van quatsch. Ik heb geturfd dat na de tweede termijn van de heer Van Bommel dertien mensen deze zaal zijn binnengekomen. Dat betekent nog niet dat ten gevolge van het feit dat de heer Van Bommel is opgehouden met praten, deze mensen naar binnen kwamen.

De heer Van Bommel (SP):

Dit moet ik even corrigeren. De cijfers die de staatssecretaris noemt, kloppen niet. Sociale Zaken en Werkgelegenheid – ik kan de staatssecretaris het adres geven – meldt dat 40.000 illegalen uit Polen in ons land verblijven. Tevens wordt melding gemaakt van 30.000 Polen met een Duits paspoort. Dat zijn andere cijfers dan waarmee de staatssecretaris schermt.

Staatssecretaris Nicolaï:

Maar ook die cijfers hebben nog steeds heel weinig te maken met het aantal van 100.000 dat de heer van Bommel steeds maar probeert overeind te houden. Ik blijf het stemmingmakerij noemen.

De heer Van Bommel (SP):

Deze aantallen maken onderdeel uit van het totaal van 100.000. Dat is het aantal waarover ik heb gesproken.

Staatssecretaris Nicolaï:

De heer Van Bommel blijft de suggestie wekken dat vanwege de Poolse toetreding 100.000 Polen naar ons land zijn gekomen. Het grootste deel van hen is echter niet vanwege de toetreding hierheen gekomen. Zijn suggestie is dus stemmingmakerij. Ik val daarover, omdat dit niet de toon moet zetten voor volgende uitbreidingsdiscussies. Als er nu één les is die wij moeten leren van het referendum, dan is het dat wij niet moeten denken dat stemmen te halen zijn door negatief te doen over Europa, maar dat wij eerlijk moeten zijn over Europa, kritisch maar eerlijk. Ik hoop dan ook dat dit niet de toon zet voor de volgende discussies over de uitbreiding.

Tot slot wil ik reageren op de opmerking van mevrouw Karimi. Misschien een beetje in reactie op het enthousiasme dat wij hier allemaal tonen over al die vrijwarings- en uitsluitingsmogelijkheden, gaf zij aan dat het eigenlijk het mooiste zou zijn als die maatregelen uiteindelijk niet nodig zouden blijken te zijn. Ik wil deze uitspraak van harte bijvallen. Het doel is niet om deze maatregelen te gaan gebruiken. Toen wij als Nederland vooropliepen, bij de toelating van de tien, om extra mogelijkheden te bepleiten, hebben wij ons daar misschien niet populair mee gemaakt, maar uiteindelijk is gebleken dat geen van die extra vrijwaringsmogelijkheden nodig was. Dat was juist het succes van die benadering. Dezelfde mensen die eerst kritisch reageerden in de ondertussen toegetreden landen, hebben mij later bedankt voor de extra druk die wij hebben uitgeoefend, omdat het hen intern ook weer heeft geholpen om alle zaken op tijd klaar te krijgen.

Ik denk daarom dat wat nu voorligt, precies de maximale druk geeft die hier volgens mij in de hele Kamer gewenst wordt: je strikt aan de afspraken houden. Dat is in het Nederlandse belang, namelijk dat aan onze eisen wordt voldaan. Het is zelfs in het belang van de toetredende landen, als wij daar strikt de hand aan houden. Als de Kamer nu instemt met dit toetredingsverdrag, dan hebben wij met zijn allen de maximale mogelijkheden om dit proces op de beste manier te laten lopen.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

De stemming zal aanstaande dinsdag plaatsvinden. Wij hebben afgesproken om dan eerst over, zo lijkt mij, beide moties te stemmen en vervolgens over het verdrag.

Sluiting 22.57 uur

Naar boven