Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2006 (30300 VIII)

, en van:

- de motie-Van Dam c.s. over de minimale contributiegrens (30300 VIII, nr. 15);

- de motie-Van Dam c.s. over uitstel opheffing NPS (30300 VIII, nr. 16);

- de motie-Atsma c.s. over hoogte van de jaarlijks verschuldigde contributie (30300 VIII, nr. 17);

- de motie-Atsma over het in het bezit blijven van de rechten van de eigen programma's en producties van omroepverenigingen (30300 VIII, nr. 18);

- de motie-Atsma over verlaging verplichte percentage van de zendtijd gemaakt door buitenproducenten (30300 VIII, nr. 19);

- de motie-Vergeer c.s. over compensatie van verdere daling van de reclame-inkomsten uit de algemene middelen (30300 VIII, nr. 20);

- de motie-Vergeer/Van Dam over intrekking van het huidige plan inzake de toekomst van de landelijke publieke omroep (30300 VIII, nr. 21);

- de motie-Örgü over uitoefening van het programmatisch mandaat van de NOS in het kader van de sportverslaggeving (30300 VIII, nr. 22);

- de motie-Halsema c.s. over scheiding organisatorische en financiële bevoegdheden van de Raad van Bestuur van de programmatische en inhoudelijke verantwoordelijkheden en bevoegdheden (30300 VIII, nr. 23);

- de motie-Halsema c.s. over een omroepbestel naar analogie van het dagbladmodel (30300 VIII, nr. 24);

- de motie-Kraneveldt c.s. over de functie van "amusement" als taak voor de publieke omroep (30300 VIII, nr. 25);

- de motie-Kraneveldt over de waarborging van inspraak en/of medezeggenschap voor leden en donateurs (30300 VIII, nr. 26);

- de motie-Vergeer over overname van programma's die vallen onder functies A en B (30300 VIII, nr. 45);

- de motie-Vergeer over de overgang van functie-C-programma's naar de interne voorziening (30300 VIII, nr. 46);

- de motie-Van Dam c.s. over het laten gelden van het overgangsregime voor alle programma's en medewerkers van de NPS (30300 VIII, nr. 47);

- de motie-Atsma c.s. over het schrappen van Radio 4 van de kabel- en/of etherverspreiding (30300 VIII, nr. 48);

- de motie-Slob over spreiding verlies aan reclame-inkomsten voor 2006 (30300 VIII, nr. 61);

- de motie-Slob over het niet ten laste brengen van de extra dalingen van de ster-inkomsten aan het mediabudget (30300 VIII, nr. 62);

- de motie-Van Dam/Halsema over maatregelen in de mediabegroting 2007 in verband terugloop van reclame-inkomsten (30300 VIII, nr. 63);

- de motie-Van Dam/Halsema over voorstellen voor gratis distributie van de televisiesignalen van de publieke omroep (30300 VIII, gewijzigd, was nr. 64);

- de motie-Van Dam/Örgü over doorvoering van een vergaande deregulering in de Mediawet (30300 VIII, nr. 65);

- de motie-Van Dam c.s. over het schrijven van een Deltaplan en het behoud van waardevol materiaal (30300 VIII, nr. 66);

- de motie-Atsma over handhaving van de drie publieke netten in afwachting van de voortgang van het proces van digitalisering (30300 VIII, nr. 67);

- de motie-Atsma c.s. over onderzoek naar mogelijkheden van samenwerking tussen de Nederlandse en de Vlaamse omroep (30300 VIII, nr. 68);

- de motie-Atsma c.s. over plan van aanpak voor gedrukte media (30300 VIII, nr. 69);

- de motie-Atsma over beoordeling van plannen om te komen tot een media-expertisecentrum (30300 VIII, nr. 70);

- de motie-Örgü c.s. over lastenverzwaring in verband met ondertiteling televisieprogramma's van commerciële omroepen (30300 VIII, nr. 71);

- de motie-Örgü c.s. over een plan van aanpak voor het stimuleren van digitalisering (30300 VIII, nr. 72);

- de motie-Örgü over het tegen vergoeding toelaten van derden tot de archiefbeelden van de NOS (30300 VIII, nr. 73);

- de motie-Örgü over de onwenselijkheid van het inrichten van digitale themakanalen, exclusief voor de leden van de publieke omroepen (30300 VIII, nr. 74);

- de motie-Kraneveldt over een heldere opdracht voor fondsen (30300 VIII, nr. 90);

- de motie-Kraneveldt c.s. over cultureel ondernemerschap als factor in de opdracht aan fondsen in de kunst- en cultuursector (30300 VIII, nr. 91);

- de motie-Kraneveldt/Leerdam over één instituut voor de sector beeldende kunst (30300 VIII, nr. 92);

- de motie-Leerdam c.s. over een notitie over de stand van zaken in het cultuuronderwijs (30300 VIII, nr. 93);

- de motie-Leerdam c.s. over een streefwaarde voor het internationaal cultuurbeleid (30300 VIII, nr. 94);

- de motie-Leerdam c.s. over afronding van het project Kanjermonumenten (30300 VIII, nr. 95) (ingetrokken);

- de motie-Leerdam c.s. over professionele begeleiding van amateur-kunstenaars (30300 VIII, nr. 96);

- de motie-Brinkel c.s. over jaarlijkse aanwijzing van een culturele hoofdstad van Nederland (30300 VIII, nr. 97);

- de motie-Brinkel c.s. over een nationaal historisch museum voor democratie en rechtsstaat (30300 VIII, nr. 98);

- de motie-Vergeer over de onafhankelijke positie van de Raad voor Cultuur (30300 VIII, nr. 99);

- de motie-Nijs c.s. over een plan van aanpak voor vermindering van de regelgeving in de cultuursector (30300 VIII, nr. 100);

- de motie-Nijs/Leerdam over onderzoek naar de wijze waarop in Engeland "arts councils" functioneren (30300 VIII, nr. 101);

- de motie-Dittrich c.s. over onderbrengen van grote dans- en toneelinstellingen in de eerste categorie (30300 VIII, nr. 102);

- de motie-Dittrich c.s. over opheffing van het Fonds voor de scheppende toonkunst (30300 VIII, nr. 103);

- de motie-Dittrich c.s. over een plan van aanpak over koppelsubsidies ten behoeve van de culturele sector (30300 VIII, nr. 104);

- de motie-Van der Vlies over restauratie en herbestemming van het voormalige radiostation Kootwijk (30300 VIII, nr. 105).

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Mevrouw Vergeer (SP):

Voorzitter. De "stille revolutie", zo noemde de minister haar beleid een week geleden in NRC Handelsblad. Er staat dan ook het een en ander op het spel. Niet alleen het ministerie van OCW lijkt onder de guillotine te gaan, in het hele onderwijs gaat zich een revolutie voltrekken. Het primair en het hoger onderwijs gaan financieel op de schop, voortgezet en het middelbaar beroepsonderwijs gaan vakinhoudelijk en didactisch op de schop. En als klap op de vuurpijl komt er in alle sectoren een nieuwe bestuursstructuur die "governance" wordt genoemd. De SP-fractie is daar niet gerust op. Doet bij deze revolutie het ministerie van OCW niet alleen afstand van de troon, maar wordt ook de parlementaire democratie een kopje kleiner gemaakt? En is aan het eind van deze revolutie alle macht overgedragen aan de schoolbesturen en de managers? Ik zal het toelichten.

De reorganisatie van het ministerie van OCW houdt een zekere belofte in, maar het moet geen paleisrevolutie worden. Al vaker heeft de SP-fractie ervoor gepleit om OCW-ambtenaren op scholen te laten helpen, bijvoorbeeld als leesouder. Alle ambtenaren met een onderwijsbevoegdheid moeten zo spoedig mogelijk weer voor de klas. Het ministerie moet wat ons betreft een zuiver technisch-organisatorisch en facilitair instituut worden. Het inventariseert wat de scholen nodig hebben, en het levert dat.

Wat is precies het doel van de reorganisatie bij OCW? Wij hebben al heel wat Koersdocumenten gezien. Gaat het daarbij om het herstel van de soevereiniteit van de leraar? Helaas moet ik zeggen: luister en huiver! Binnenkort komt het rapport van de Onderwijsinspectie over de Hogeschool INHOLLAND. Daar is sprake van studenten die nog maar twee dagdelen per week les hebben, van opleidingen die schriftelijke cursussen geworden zijn. Bij alle hogescholen is het niveau van de docenten dramatisch gedaald, staan er mensen voor de klas die zelf niet veel meer opleiding hebben dan het diploma waarvoor zij moeten opleiden. Hoe komt dat nu, minister en staatssecretaris? Hoe heeft het zo ver kunnen komen? Komt dit door de overbodige regels van OCW, heeft de staatssecretaris te veel eisen gesteld aan de kwaliteit van het onderwijs? De bewindslieden begrijpen dat dit een retorische vraag is.

De motivatie van de minister voor de nieuwe koers van OCW is de stelling dat een terugtrekkende overheid goed is voor de positie van de professional, maar dat valt nog te bezien. Het hoger onderwijs kent al langere tijd financiële autonomie en sindsdien zwellen de klachten van de docenten aan. Hun vak en hun beroepseer worden hun ontnomen. Zij zijn geen menselijk kapitaal meer, maar een kostenpost en daarmee dus een bezuinigingspost. Wij zien dat er sindsdien minder geld aan leraren wordt besteed, en meer aan zaken als gebouwen, overhead, administratie en reclame. Daar komt nog bij dat de hbo-instellingen met elkaar moesten gaan concurreren. En wat gebeurde er? Kleine – lees: persoonlijke en betrokken – opleidingen werden opgeslokt. Megahogescholen met hun onpersoonlijke en anonieme benadering en talloze tussenmanagementlagen degradeerden de docenten tot productiemedewerkers en bevorderden de leden van het college van bestuur tot grootverdieners. Zou OCW juist op dit gebied juist niet wat meer moeten regelen, bijvoorbeeld de hoogte van de salarissen van het management? Die lijken omgekeerd evenredig met de kwaliteit van de school. Bij INHOLLAND verdient de voorzitter van het college van bestuur het meest: € 227.108 per jaar. De minister en staatssecretaris Rutte willen na al deze klachten nu wel het niveau van de docenten in het hbo opkrikken en zij stellen terecht geld voor promotietrajecten beschikbaar. Het is wel de vraag of er dan ook een passend salaris is voor de doctor die straks voor de klas staat. Gaat het ministerie dat extra geld betalen of moet het weer uit de karige lumpsum komen, ten koste van wie weet hoeveel uren meer in het lesrooster?

De heer Visser (VVD):

Ik waardeer het zeer dat u een breed betoog opzet, maar ik snap niet hoe u het aan het lumpsumsysteem kunt wijten – lumpsum betekent immers bestedingsvrijheid – dat er heel veel reclame wordt gemaakt, dat er bureaucratie, overhead etc. is? Wanneer is men met een lumpsum begonnen en wanneer zijn deze problemen ontstaan? Zat het niet veel meer in bekostiging, diplomafinanciering en dergelijke?

Mevrouw Vergeer (SP):

Dat is een heel goed punt, want de krappe bekostiging van het hoger onderwijs is een van de problematische elementen van de lumpsum; die maakt het heel moeilijk om goed met een lumpsum uit te komen. Als scholen dan ook nog met elkaar moeten concurreren, zoals VVD-minister Hermans de hogescholen en de universiteiten heeft opgedragen, dan gaan zij reclame maken en investeren in de gevel van het gebouw in plaats van in datgene waarom het gaat: onderwijs betekent altijd contact tussen docent en student. Maar nee, de gevels zien er mooi uit, net als de ICT-voorzieningen, maar het aantal docentenuren gaat telkens omlaag. Dit komt door de te krappe bekostiging, door de noodzaak van concurrentie en door zo veel autonomie van managers dat er niet meer tegen opgetreden kan worden. Ik daag de bewindslieden uit om dit wel te doen of de medezeggenschapsraden in staat te stellen, dit te doen. Dit valt ook niet mee, maar daar kunnen wij op een ander moment nog wel op ingaan.

De heer Visser (VVD):

Dat is heel interessant, maar ik vraag mij wel af wat u dan als antwoord geeft. Het antwoord zou moeten zijn: wij gaan voortaan centraal voorschrijven wat mensen mogen uitgeven voor deelonderwerpen, niets meer en niets minder. Dat zou dan horen bij de inventariserende taak van OCW. Ik kan mij echter niet voorstellen dat dit het toekomstbeeld is dat u wenst.

Mevrouw Vergeer (SP):

Het is goed om vast te stellen dat de docenten, toen er in het hoger onderwijs nog sprake was van declaratiebekostiging – dat is al een hele tijd geleden – zich daardoor beschermd wisten. Als er toen een duurdere docent aangetrokken werd, werd die ook betaald. Nu moet dit uit de lumpsum gebeuren. Je ziet dat de mensen die de hoogste graad hebben, die het duurste zijn, die ervaring hebben en die wat ouder zijn, er steeds het eerste uitvliegen en dat er jonge docenten voor terugkomen die nauwelijks ervaring hebben. Zij moeten het onderwijs echter wel gaan dragen. In de cijfers over de verjonging van de docentenpopulatie bij het hbo, kunt u zo zien dat dit te maken heeft met het feit dat zij goedkoper zijn. Als het om kwaliteitswinst gaat, moeten wij het natuurlijk altijd doen. In dit geval gaat het daar echter niet om.

De heer Visser (VVD):

Wij hebben hier al twee jaar een debat over de vergrijzing in het hoger onderwijs en het feit dat je er aan de onderkant niet meer bij komt omdat alles in vaste contracten is vastgelegd. De feiten weerspreken uw verhaal dus.

Mevrouw Vergeer (SP):

Nee, er zijn twee dingen aan de hand. Aan de ene kant kan er geen nieuwe instroom plaatsvinden omdat die oudere en meer ervaren docenten heel veel geld kosten. Aan de andere kant is er een beweging gaande om die docenten die zo duur zijn, aan de kant te zetten en er anderen voor in de plaats te nemen. Dat gebeurt op dit moment allebei, in het hbo erger dan bij de universiteiten. Maar goed, de minister en de staatssecretaris willen het niveau van de docenten omhoog hebben. Als er straks evenwel een dokter les gaat geven, wil hij daar natuurlijk ook naar verdienen. Dat moet de VVD zeker aanspreken. Als het geld daarvoor echter ook weer uit de lumpsum moet komen en de lumpsum wordt niet verhoogd, dan gaat het ten koste van de lesuren.

Ook het primair onderwijs moet lumpsumfinanciering krijgen. Het gekke is dat de risico's in het algemeen al groot zijn, maar nu wordt ook nog eens de automatische prijscompensatie afgeschaft, tenzij wij dat gaan tegenhouden. Ik daag de heer De Vries op dat punt uit! Maar de evaluatie van de lumpsum in het voortgezet onderwijs laat heel duidelijk zien dat er sindsdien geld bij het personeel is weggegaan en bij materiële bekostiging of het management terecht is gekomen. De onderwijsinspectie heeft gemeld dat het extra geld dat de Kamer beschikbaar heeft gesteld voor klassenverkleining deels bij de overhead terecht is gekomen. Geld uit het schoolbudget, speciaal bedoeld voor bijscholing van de leerkrachten, is deels door het management gebruikt. De dikke evaluatierapporten leren dat extra geld onvoldoende resulteert in echt maatwerk voor de leerlingen. De leerkrachten staan voor een erg zware opgave: te grote groepen, onjuiste lesmethodes, geen tijd of geld voor bijscholing en de minister schrijft op deze punten helemaal niets voor. Het verontrustende is dat zij met haar "stille revolutie" wil bewerkstelligen dat de ouders dit gaan corrigeren. Daar wil ik graag een reactie op van de minister.

Een ander punt in het primair onderwijs is de segregatie. In de toekomst kunnen er nog steeds scholen worden opgericht die helemaal wit of zwart zijn, ook in gemengde wijken. Ik vind dat het ministerie hier niet passief mag afwachten of het bijzonder en het openbaar onderwijs het ooit eens zullen worden. Het is nu echt tijd voor een acceptatieplicht en voor bindende afspraken voor alle scholen over dubbele wachtlijsten en een vast inschrijfmoment. Als dat niet binnen artikel 23 kan, moet dat artikel maar worden aangepast.

De stille revolutie houdt ook in dat de leraren in de onderbouw van het voortgezet onderwijs niet meer vakbevoegd hoeven te zijn. De school kan straks met onbevoegde leraren aan de slag, zo vaak die school dat zelf wil. Een aardrijkskundeleraar mag voortaan ook Nederlands geven en een tekenleraar wiskunde, voorwaarde is alleen maar dat er iemand op de school dat bepaalde vak heeft geleerd. Kan de minister uitleggen waarom bijscholing – vroeger heette dat een applicatiecursus – voor een wiskundeleraar die Nederlands gaat geven niet verplicht is? Daar komt nog bij dat het begrip "onderwijstijd" voortaan niet meer betekent dat een leerling les krijgt. En als hij wel les krijgt, hoeft dat niet van een leraar te zijn. Valt huiswerk maken straks ook onder onderwijstijd? Is dit niet gewoon een kopie van het studiehuis, waarvan wij nu weten dat het niet goed gaat? Ik hoop dat de minister deze conclusies die ik heb getrokken uit de tekst kan ontkennen.

Iedereen is het erover eens dat voor de bovenbouw meer vakkennis en minder knippen en plakken nodig zijn. Ik ben blij dat de staatssecretaris heeft gezegd dat strenger tegen plagiaat moet worden opgetreden. Maar ook van belang is dat de bewindslieden zich inzetten voor niveau en omvang van het eindexamen in het voortgezet onderwijs. Als dat niet wordt gedaan, komen er straks allerlei toelatingsexamens in het hoger onderwijs. Zijn de staatssecretaris en de minister het met mij eens dat het schoolexamen, waarbij de school zelf het cijfer bepaalt, eerder een kleinere dan een grotere plaats moet gaan innemen bij het eindexamen? Zijn zij het verder met mij eens dat een mondeling examen niet zonder bijzitter mag worden afgenomen? Dat moet gewoon vanuit het departement worden geregeld. Dat kun je niet aan de scholen overlaten, niet omdat ik er geen vertrouwen in heb, maar omdat de omstandigheden daar erg moeilijk zijn. De oorzaak ligt bij de bewindslieden.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Uw betrokkenheid en veel van wat u zegt, spreken mij aan. Maar ik begrijp niet goed, hoe u uw verhaal kunt beginnen met te zeggen: ik vind dat OCW alleen nog maar een facilitair bedrijf moet zijn, waarna u vervolgens heel veel eisen qua toezicht bij de bewindslieden neerlegt. Kunt u dat uitleggen?

Mevrouw Vergeer (SP):

Dat is iets dat samen gaat. Als je de positie van de docent zo ruim mogelijk, zo autonoom mogelijk wilt maken, moet je faciliteren. Onder faciliteren zou je ook kunnen verstaan dat je vanuit OCW zodanige wetten en regels maakt dat men daar op schoolniveau niet aan kan tornen, waardoor de positie van de docent juist niet in het gedrang zou komen. Dat vrijlaten van de onderwijstijd en het niet meer vragen om een vakbevoegdheid, kan onder de huidige omstandigheden, met de krappe bekostiging en de financiële autonomie, juist tot een verzwakking van de positie van de docent leiden.

Mevrouw Lambrechts (D66):

U zult het toch met mij eens zijn dat iemand daarop moet toezien. Nu hebben wij gelukkig een goede onderwijsinspectie en je zult mij niet horen zeggen dat die moet worden gehalveerd, want ik vind dat wij die op peil moeten houden. Als wij de taken uitbreiden, zouden wij ook de onderwijsinspectie moeten uitbreiden. Bent u ook die mening toegedaan of zegt u dat alleen wetgeving genoeg is?

Mevrouw Vergeer (SP):

Ik zie dat al een aantal jaren achter elkaar gebeuren. Zo is er al een aantal jaren sprake van een docent extensief onderwijs, de docent die er soms nauwelijks meer bij is, zoals in het studiehuis. Wij zien ook op de pabo's al jaren achter elkaar dat het onderdeel vakkennis van 60% en zelfs 80% naar 20% is gezakt. Daar is de inspectie al die tijd bij geweest. Ik denk dat wij veel beter vooraf met bepaalde regels en wettelijke zaken verplichtingen en eisen kunnen stellen aan de kwaliteit van het onderwijs, dan dat wij jaren later moeizaam gaan regelen. De inspectie moet daar erg veel werk voor doen en heeft ook bijna geen sancties. Daarom zou ik zeggen: regel het van tevoren.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik kan echt niet zien hoe je alleen met een facilitair bedrijf zou toe kunnen en tegelijkertijd alles kunt bewerkstelligen en scholen aan hun jas kunnen trekken als niet gebeurt wat u allemaal wilt en zelfs niet wat ik allemaal wil en dat is niet eens zo veel als wat u allemaal wilt.

Mevrouw Vergeer (SP):

Ik zal nog eens toelichten wat ik onder "facilitair" versta. Daaronder versta ik niet de bureaucratische regellast dat je elk knopje aan de deur moet verantwoorden, maar daar versta ik onder dat er regels worden gemaakt door de Kamer die het onderwijs juist ondersteunen. Dat kan zijn dat je duidelijk definieert wat onderwijstijd is en wat de positie van de docent is.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mevrouw Vergeer heeft een heleboel zorgen. Diverse daarvan deel ik. Zij ventileert echter ook een visie op de inrichting van de onderwijsprovincie en daar heb ik een vraag bij. Zij zei in een tussenzinnetje: niet dat ik die schoolbesturen en die scholen niet vertrouw, maar... Waar komt dat vertrouwen in haar visie nu precies tot uitdrukking? Dat heb ik niet kunnen vinden in haar betoog. Zij wil alles dichtregelen, zo begrijp ik, en zij wil een toereikend budget. Maar is dat schoolbestuur nu de machinist die het spoorboekje minutieus afreist of is er ook nog ruimte om te kiezen voor de trein of voor de fiets of voor nog wat anders om het goede doel te bereiken?

Mevrouw Vergeer (SP):

Voldoende budget lijkt mij niets te maken hebben met dichtregelen. Dichtregelen moeten wij niet doen. Wij moeten juist faciliteiten voor de scholen scheppen. Daarvoor is nodig dat er voldoende materiële en personele bekostiging is en met name ook dat de docent gehonoreerd wordt voor wat hij waard is. Dat betekent dat hij een positie heeft waarbij hij geen begeleider is, maar dat hij zijn vakkennis kwijt kan, en dat als hij een diploma heeft gehaald daar ook voor beloond wordt en niet in een lage schaal blijft zitten, omdat dat toevallig zo uitkomt in de lumpsum. Daarom vroeg ik ook of de gepromoveerde mensen straks ook als zodanig worden beloond. Verder heb ik gezegd dat ik vooral vertrouwen heb in de mensen die voor de klas staan en in die managers die zich regelmatig in de klas begeven. Ik heb al vaker aan de minister voorgesteld om de directie een paar uur per week mee te laten draaien in de klas. Het maakt niet uit als wat, maar dan zien zij wat er aan de hand is, hoe moeilijk lesgeven is en wat daarvoor nodig is. Dat zou al een heel stuk schelen. Daarnaast is het vooral het ministerie van OCW dat de schoolbesturen in posities brengt waarin ze zodanig met het krappe budget om moeten gaan, dat het heel erg moeilijk wordt om niet die uitweg te kiezen om een klassenassistent te nemen in plaats van een docent of om de leerlingen nog maar wat meer zelfstandig te laten werken, zonder dat er iemand bij is, want dat is goedkoop. Dat is vanuit de redenering van het bestuur die het geld uit moet geven, begrijpelijk. Maar dat is wel iets dat wij van hieruit moeten zien te voorkomen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Erkent mevrouw Vergeer dat tijdens die worsteling van het schoolteam de kwaliteit van het totaal op de eerste plaats komt en dat met het oog daarop zaken worden geregeld, rekeninghoudend met de randvoorwaarden op het terrein van het budget enzovoorts? Er zou dan juist respect moeten zijn, omdat er nog best veel van terecht komt.

Mevrouw Vergeer (SP):

Dat klinkt wel zuinig. Ik ben inmiddels drieënhalf jaar Kamerlid en onderwijs heeft steeds onderdeel uitgemaakt van mijn portefeuille. Ik constateer dat het voor het onderwijs heel lastig is om maatwerk te leveren. In het primair onderwijs en in het voortgezet onderwijs wordt gewerkt met groepen van ongeveer vijfentwintig leerlingen. Ongeveer zes van die kinderen zijn zorgleerlingen. Een deel daarvan kwam vroeger in het speciaal onderwijs terecht. Nu die leerlingen regulier onderwijs volgen, moet de leerkracht bijscholing volgen. Hij moet immers weten hoe hij met autistische kinderen moet omgaan en met leerlingen met het syndroom van Down. Het probleem is echter dat daarvoor geen ruimte beschikbaar is en evenmin geld. Wij hebben geconstateerd dat het schoolbudget vooral wordt besteed aan bijscholing van de managers. Zij hebben die bijscholing nodig om met dat krappe budget om te kunnen gaan, maar het gaat om die docenten en die leerkrachten. Ik vraag de minister en de staatssecretaris om te zeggen dat die bijscholing noodzakelijk is als er sprake is van dergelijke gedifferentieerde klassen.

De heer Balemans (VVD):

Ik weet niet wat de SP-fractie onder vertrouwen verstaat. Mevrouw Vergeer is van mening dat een schoolmanager een behoorlijk aantal uren in de klas moet rondlopen om de situatie goed te kunnen beoordelen. Moeten wij niet op de volwassenheid en de professionaliteit van die leerkrachten vertrouwen? Ik kan mij niet voorstellen dat de SP-fractie met klokuren werkt en dat zij van mening is dat iemand geen goed Kamerlid is als hij niet een bepaald aantal uren met diverse personen heeft gesproken. Ik mag toch aannemen dat mevrouw Vergeer wordt beoordeeld op haar prestaties?

Mevrouw Vergeer (SP):

Ik vind het prachtig dat de heer Balemans dit zegt, temeer omdat van Kamerleden van de SP-fractie onder andere wordt verwacht dat zij de wijk in gaan.

De heer Balemans (VVD):

Ja, maar hun wordt toch niet voorgeschreven dat zij ongeveer vijftien uur in de wijken van Rotterdam moeten zijn en tien uur in die van Maastricht?

Mevrouw Vergeer (SP):

Dat heb ik ook niet gezegd. Ik heb opgemerkt dat het goed zou zijn als de manager een deel van de week in de klas was. Toen sprake was van declaratiebekostiging, gaf het hoofd van de school zelf les. Ik heb op de middelbare school ook nog meegemaakt dat de directeur in de lerarenkamer ging zitten nadat hij les had gegeven. Dan is het mogelijk om op gelijk niveau te spreken over de problemen in de klas.

Mevrouw Roefs (PvdA):

Ik vind het vreemd dat mevrouw Vergeer voortdurend over vroeger spreekt. Uiteraard is het nu een andere tijd, maar wij beschouwen de leerkrachten die wij willen vertrouwen wel als professionals. De regels waarover mevrouw Vergeer spreekt, passen daar niet bij. Ik vind het werkelijk te gek voor woorden dat zij van mening is dat er ook iemand anders tijdens het mondeling examen aanwezig moet zijn. Een leraar is best in staat om een examen op zodanige wijze af te nemen dat hij daarover aan ouders en leerlingen vervolgens verantwoording kan afleggen.

Mevrouw Vergeer (SP):

Vanwege geldgebrek draait er wel een cassettebandje mee. Uiteraard is objectieve controle tijdens een mondeling examen betrekkelijk normaal. Mevrouw Roefs moet zich ook in de examenleerlingen verplaatsen. Zij zitten daar alleen met de docent. Het is altijd beter als er iemand anders bij zit. Dat heeft niet alleen te maken met het vertrouwen in de docent, maar ook met het feit dat het van belang is om het niveau van het onderwijs te bewaken. Bij voorkeur moet er een externe gecommitteerde aanwezig zijn.

Uit het voorgaande concludeer ik dat de minister met die stille revolutie graag van veel verantwoordelijkheden af wil. Wat dat betreft krijgt zij niet de steun van de fractie van de SP. Wij zullen er alles aan doen om te voorkomen dat de minister zichzelf en de tweede Kamer buiten spel zet. De wettelijke kaders van de medezeggenschap kunnen niet de controlerende rol van de Tweede Kamer vervangen, ook niet als de medezeggenschapsraad beter toegerust is. De medezeggenschapsraad moet ten minste kunnen meepraten over de financiële reserves, fusies, bouwplannen en meerjareninvesteringen. Als dat niet gebeurt, is het gewoon een fopspeen. Steeds vaker zegt de minister tegen Kamerleden: u stelt wel een kritische vraag, maar daar gaan wij niet meer over; dat is de autonomie van de scholen. De minister wil ook nog eens de positie van de ouders versterken. Dat klinkt allemaal prima, maar in feite zadelt zij de ouders op met de problemen die zij zelf zou moeten oplossen. Ik noem in dit verband de hoge schoolkosten. In de notitie over governance staat dat wetgeving voor schoolkosten achterwege kan blijven als de scholen aan zelfregulering doen. De ouders worden dus door de minister in stelling gebracht, zodat zij zelf de verantwoordelijkheid niet hoeft te nemen. Wij vinden die stille revolutie uiterst destructief voor het onderwijs. Het is een sluipende uitholling ervan.

De heer Balemans (VVD):

Voorzitter. Voor de VVD-fractie staat in het onderwijs het kind centraal. Kinderen moeten goed onderwijs krijgen. Daar zijn goede docenten voor nodig. Dit alles moet plaatsvinden in een school die veilig is met een prettig leef- en werkklimaat. Dan is de vraag wat het perspectief is in 2015 en wat wij daar in 2005 voor moeten doen.

In mijn ideaalbeeld zijn er in 2015 geen onderwijsachterstanden meer, zijn er geen kinderen die zonder startkwalificatie of diploma de school verlaten, heeft het bedrijfsleven een belangrijke invloed op het curriculum, met name op de scholen in het beroepsonderwijs, zodat de aansluiting van school naar werk naadloos gaat verlopen. Er is nog steeds goed beroepsonderwijs. Dat begint na de basisschool en eindigt met een beroepsdiploma op zak. Het oude vmbo en mbo, zoals wij dat in 2005 kenden, zijn met elkaar verbonden en vormen in feite een soort onderbouw en bovenbouw vergelijkbaar met het vwo.

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Evenals de heer Balemans zou ik graag zien dat het er in 2015 zo uitziet, maar ik vrees dat de problemen die hij schetst altijd in bepaalde mate blijven bestaan. Daarom vraag ik mij af of hij een toekomstbeeld schetst voor het Land van Ooit of voor Nederland.

De heer Balemans (VVD):

Dit is het perspectief dat de VVD voor ogen heeft voor het onderwijs in 2015, waarbij kinderen zonder problemen goed onderwijs kunnen krijgen. Ik zal straks uitleggen hoe wij dat kunnen bereiken.

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Is volgens de VVD in 2015 artikel 23 van de Grondwet over de vrijheid van onderwijs afgeschaft?

De heer Balemans (VVD):

Bij diverse onderwijsbegrotingen heb ik gezegd dat artikel 23 overeind blijft. Ik verwijs naar het Liberaal Manifest, dat een doorkijk geeft naar 2010. Daarin staat dat artikel 23 een goede basis biedt om goed onderwijsbeleid te kunnen voeren.

In 2015 wordt er niet meer geklaagd over de aansluiting van voortgezet onderwijs op hoger onderwijs. In 2015 zullen ook de soms dogmatische discussies over het nieuwe leren niet meer nodig zijn. De goede elementen zijn opgenomen, er is modern onderwijs, gebakken lucht is verdampt en er wordt maatwerk geleverd. Voor de ene leerling betekent dat wat meer klassikaal onderwijs en voor de andere wat meer zelfstandigheid. Dat kan allemaal, als wij er maar voor zorgen – en dat zal zo zijn in 2015 – dat kennis en vaardigheden in een goede balans tot elkaar staan.

De docent heeft in 2015 maatschappelijk aanzien. De opleiding tot leraar is pittig, het carrièreperspectief is interessant. De docent is overdrager van niet alleen kennis en vaardigheden maar ook van cultuur. De machtsverhoudingen zijn in 2015 als gevolg van de discussie over good governance en de nieuwe medezeggenschap veranderd. De positie van leerlingen, ouders en docenten is versterkt. Schoolbesturen leggen aan hen transparant verantwoording af. Het ministerie ziet daarop toe.

Voorzitter. Dit zijn geen dromen. Het is het perspectief waar de VVD naartoe wil. Dat betekent dat wij nu al keuzes moeten maken. Dit kabinet, waar ook de VVD deel van uitmaakt en waarvan het beleid op hoofdlijnen wordt gesteund door de VVD, maakt die keuzes nu al. Wat hebben wij daarbovenop nog nodig in 2005?

Ik ga eerst in op de zorg voor zwakke leerlingen. Veel leerlingen vinden ook binnen het huidige onderwijs goed de weg naar kennis en vaardigheden, met als beloning een diploma. Er zijn echter ook leraren die extra aandacht nodig hebben, een extra steuntje in de rug om te kunnen bewerkstelligen wat wij willen: goed onderwijs voor iedereen. Vorige week heeft de Kamer op een aantal punten knopen doorgehakt. Daarbij gaat het om de bestrijding van de onderwijsachterstanden en de gewichtenregeling. Mijn fractie ondersteunt die. Ik ben wel benieuwd naar de reactie van de minister op de stellingname van de provincie Friesland. Ik heb de desbetreffende stukken net gezien. Ik weet niet of de minister deze stukken al heeft gezien. Uiteraard kan de minister haar reactie ook morgen geven.

Minister Van der Hoeven:

Die geef ik morgen schriftelijk.

De heer Balemans (VVD):

Dat waardeer ik zeer.

Voorzitter. Het voortijdig schoolverlaten is vorige week eveneens aan de orde geweest. De Kamer heeft toen gezegd geen nieuwe onderzoeken te willen, maar nu al te kiezen. Ik heb gezien dat de minister blij was met die daadkracht. De minister kan dus ook daadkracht tonen in de opvolging. Populair gezegd komt het neer op een kwalificatieplicht of diplomaplicht tot 18 jaar en een leerwerkplicht van 18 tot 23 jaar. Wij hebben forse tijdwinst geboekt. Mijn formele vraag is nu wanneer de Kamer de noodzakelijke wetswijzigingen van de minister kan verwachten. De VVD zou dit graag voor de zomer van het volgende jaar afgehandeld hebben.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

De heer Balemans ging heel snel door het onderwijsachterstandenbeleid. Wij krijgen allerlei reacties van het platteland. Van Friesland kregen wij gisteren een grote brief met gegevens. Gaat de heer Balemans daar helemaal mee akkoord?

De heer Balemans (VVD):

Ik heb aangegeven dat wij de hoofdlijnen van het beleid steunen. Dat heeft mijn collega Örgü vorige week ook gezegd. Recentelijk hebben wij stukken ontvangen van de provincie Friesland. Daarover is discussie en ik vraag de minister om een reactie op die stukken. Dan kunnen wij daarover morgen eventueel nog debatteren.

De heer Slob (ChristenUnie):

De heer Balemans steunt de hoofdlijnen van het beleid. In een van zijn eerste zinnen heeft hij echter ook gezegd dat de onderwijsachterstanden in 2015 verdwenen moeten zijn. Onder andere uit de stukken van Friesland wordt duidelijk dat dit met dit beleid en met deze financiële kaders niet gaat lukken. Misschien moeten wij daarom toch iets verder kijken dan de kaders die de minister neerlegt, ook in financiële zin. Is de heer Balemans bereid om daarnaar te kijken omdat het doel dat hij voor ogen heeft dan dichterbij komt dan met het huidige beleid?

De heer Balemans (VVD):

Het perspectief voor 2015 is waar wij naar streven. Wij vertrouwen erop dat dit mogelijk is met het beleid dat nu is ingezet. De stukken van Friesland hebben wij gezien. Ik vraag dan ook heel bewust aan de minister om een reactie, opdat wij kunnen beoordelen of dingen anders moeten. Ik zeg heel eerlijk dat ik denk dat wij met dit beleid goed uit de voeten kunnen. Op dit punt wacht ik op de reactie van de minister.

De heer Slob (ChristenUnie):

Waar is het vertrouwen van de heer Balemans dan op gebaseerd? Ook al is de drempel minder hoog dan in het verleden, uit de discussie van vorige week werd duidelijk dat heel veel scholen op het platteland, in Friesland, maar ook in andere delen van Nederland, door die drempel niet bij het geld kunnen komen dat zij zo nadrukkelijk nodig hebben om de achterstand te bestrijden.

De heer Balemans (VVD):

Ik hecht aan hoor en wederhoor. Hoor is gegeven door de provincie Friesland. Ik wacht op het wederhoor van de minister.

Er zijn ook leerlingen die om een andere reden onze aandacht hard nodig hebben. Dat zijn de kinderen met een doofheid of gehoorstoornis. Voor hen is kennis vergaren niet gemakkelijk omdat zij de leermiddelen voor hen niet met hetzelfde gemak uit de boekenkast kunnen trekken als ik dat soms doe voor mijn dochtertjes. Vaak staan wij er niet bij stil. Het zijn ook niet de ouders van dove kinderen die luidruchtig het Malieveld of het Binnenhof bestormen. Een tijdje terug is door deze getalenteerde kinderen op een hartverwarmende manier op de Tweede Kamer een beroep gedaan. Dat is de reden waarom de VVD het initiatief heeft genomen om een amendement in te dienen voor de FODOK, de Federatie van organisaties van ouders van dove kinderen. Daarin wordt voorgesteld voor de ontwikkeling van deze leerlingen op de begroting voor 2006 € 100.000 toe te kennen. Ik realiseer mij heel goed dat een begroting slechts voor één jaar is bedoeld. Omdat het voor deze groep kinderen zo belangrijk is om een goede aansluiting te vinden in het onderwijs, vraag ik de minister of zij bereid is om een structurele financiering van deze stichting te overwegen. Het doel daarvan is een goede onderwijscarrière voor deze kinderen zonder dat zij daarbij belemmeringen ondervinden van hun doofheid.

Dan ga ik in op de positie van de leraar. Wij hebben een tekort aan schooldirecteuren in het primair onderwijs. Wij weten dat er van 2007 tot 2011 een enorme pensioengolf zal zijn. Die mensen hebben hard gewerkt en hebben ook recht op dat pensioen, maar het gevolg is wel een tekort aan leraren. Misschien spreek ik iets voor mijn beurt, maar D66 heeft ooit voorgesteld om jonge afgestudeerde leraren in deze tijd van werkloosheid boventallig op de scholen aan te stellen. Dat is een tijdelijke maatregel. Hoe staat het daarmee en welke mogelijkheden ziet de minister voor de uitwerking van dit voorstel?

Een ander punt is de veiligheid op scholen. Kinderen moeten zich veilig voelen op school. Scholen zijn verplicht om aandacht te besteden aan een veilig schoolklimaat. De onderwijsinspectie ziet erop toe dat dit ook gebeurt. Leraren en leerlingen hebben evenwel nog steeds te maken met geweldsincidenten. Soms uit angst voor nog meer geweld en soms uit angst voor het krijgen van een slechte naam brengt men niet alles aan de oppervlakte, zodat niet alles kan worden gedaan wat mogelijk is. Ik vind dat jammer. Ook mij bereiken van leraren, leerlingen en ouders berichten over geweld. Zij zeggen er dan nadrukkelijk bij: dit is anoniem, dit mag u niet gebruiken. Ik probeer hier een brug te slaan om te pogen dat probleem op te lossen.

Uit een recent verschenen onderzoeksrapport blijkt dat van de leerlingen die zich binnen de school ernstig misdragen zo'n 30% met een zekere regelmaat buiten de school crimineel gedrag vertoont. De politie heeft daar niet als vanzelfsprekend zicht op. Wij zien wel dat de plaats waar de meeste problemen in eerste instantie zichtbaar worden de school is. Daar komt de samenleving bij elkaar. Scholen zijn op dit moment niet verplicht om geweldsdelicten te melden. In februari van dit jaar heeft inspecteur-generaal Kerverzee van de onderwijsinspectie aangegeven, dat zij tegen een meldplicht voor scholen is. Desondanks bepleit zij registratie van de incidenten op de scholen evenals meer openheid over geweld op school. Dat is een goede stap, maar daarmee krijgen wij nog steeds niet alles boven water en daarmee kan nog steeds niet alles hard worden aangepakt. Ik stel dan ook voor, over te gaan tot een plicht voor scholen tot registratie van geweldsincidenten, waaronder bedreigingen, en tot melding ervan aan de onderwijsinspectie waardoor jeugdzorg en justitie een compleet beeld krijgen van de problematiek en eventueel maatregelen kunnen nemen om in te grijpen. Ik weet dat het een extra regeltje is. Dat is ook het argument dat Kerverzee ertegen gebruikte, maar met een meldingsplicht of registratieplicht – het is maar hoe je het noemt – krijgen wij wel alles boven water en kan er worden opgetreden. Laten wij eerlijk zijn, geweld op scholen is onacceptabel voor iedereen in dit huis, niet alleen voor de VVD-fractie. Wij moeten er dus iets aan doen. Mijn vraag is wat de reactie van de minister is op dit voorstel.

Mevrouw Vergeer (SP):

Vindt u dat de gegevens over geweldsincidenten op scholen openbaar moeten zijn. Ik vraag dat, omdat u er een groot voorstander van bent dat ouders stemmen met hun voeten. Als zij weten dat er veel problemen op een school zijn, is het voor ouders heel moeilijk te beoordelen of die school misschien desondanks uitstekend is en erg zijn best doet om met de problemen om te gaan. Ouders zullen denken: er zijn problemen op die school, daar blijven wij dus weg. Wij hebben dat gezien bij een school die zo open was om zich te laten filmen en daardoor leerlingen is verloren. Ik geloof dat het tv-programma Vet vmbo heette.

De heer Balemans (VVD):

Ik kan mij goed voorstellen dat er een systematiek is waarbij de school geweldsincidenten registreert en de schooldirecteur niet tegen een leraar kan zeggen: je hebt met geweld te maken gehad, maar zeg maar niets en doe geen aangifte, want denk aan de goede naam van de school. Die directeur moet het dan aan de onderwijsinspectie melden. Als school kun je in je jaarverslag geanonimiseerd melden wat er is gebeurd, dat ertegen is opgetreden en dat het probleem is opgelost.

Mevrouw Vergeer (SP):

Denkt u dat dan nog veel ouders hun kind naar het Terra College sturen?

De heer Balemans (VVD):

Als er goed onderwijs wordt gegeven en er goed wordt opgetreden tegen dingen die men niet acceptabel vindt, is er geen enkele reden om je kind van zo'n school af te halen.

Mevrouw Vergeer (SP):

U moet naar de cijfers kijken. Het werkt zo niet. U wilt een soort lik-op-stukbeleid, een onmiddellijk melden en een hard optreden. U moet met dat soort dingen vertrouwelijk omgaan en ervoor zorgen dat het ministerie voldoende leerling- en oudercoaches in huis heeft om de problemen preventief aan te pakken.

De heer Balemans (VVD):

Mevrouw Vergeer legt mij dingen in de mond die ik niet heb gezegd. Ik ben er geen voorstander van alles met naam en toenaam in paginagrote advertenties te publiceren. Dat heb ik duidelijk gezegd. Wat ik wel wil, is een veilig schoolklimaat. Dat willen wij hier allemaal. Daarvoor is het nodig dat alle incidenten aan de oppervlakte komen, zodat je kunt optreden als het noodzakelijk is. Wat u wilt, is dingen onder de mat schuiven.

De heer Jan de Vries (CDA):

Mij verbaast het dat de VVD-fractie de oplossing van dit probleem zoekt in een registratieplicht. Alsof wij daarmee het probleem van geweld in en om scholen oplossen. Wij moeten schoolbesturen en -managers aanspreken op hun verantwoordelijkheid om serieus met dit soort incidenten om te gaan en desnoods aangifte te doen in plaats van alleen maar te registreren dat er een incident is geweest.

De heer Balemans (VVD):

Ik heb gezegd dat het registreren is en dat je op basis van die registratie kunt overgaan tot aangifte. Het gaat mij erom dat een aantal geweldsincidenten of bedreigingen niet aan de oppervlakte komt en dat er dus niet tegen kan worden opgetreden als het nodig is. Ik wil een totaalbeeld van wat er gebeurt; wij hebben daar nu geen zicht op. Scholen kunnen registreren, maar als zij dit niet doen of geen aangifte doen, is er wel een incident geweest, maar daar gebeurt dan niets mee.

De heer Jan de Vries (CDA):

Het registreren alleen zal niet het probleem oplossen dat er niets met incidenten wordt gedaan. Overigens hebben wij wel degelijk inzicht in het aantal incidenten. Uit het Onderwijsverslag en de aanvullende rapportage had de heer Balemans kunnen afleiden hoeveel incidenten er zijn geweest. Dit geeft wel degelijk een inzicht. De scholen hebben die gegevens vrijwillig verstrekt.

De heer Balemans (VVD):

Zij hebben die gegevens inderdaad vrijwillig verstrekt. Ik heb echter signalen ontvangen dat niet alle incidenten in die overzichten zijn verwerkt. Enerzijds doordat niet alles wordt geregistreerd, anderzijds doordat de leraar die het betreft en ondergaat, het niet meldt of de schooldirecteur het niet opneemt in de cijfers. Ik heb daar wel begrip voor, maar om alles te kunnen aanpakken, moeten wij een totaalbeeld hebben. Er gebeuren veel dingen waar wij geen zicht op hebben.

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Ik denk dat suggestie van de heer Balemans met alle waarborgen die hij daarbij geeft, prima aansluit bij de motie-Kraneveldt die twee jaar geleden is aangenomen om scholen ertoe te verplichten om hun beleid met betrekking tot veiligheid en de oplossing van problemen, in de schoolgids te vermelden. Is hij het ermee eens dat er verschil moet worden gemaakt tussen onschuldige pestincidentjes waar de school natuurlijk ook iets aan moet doen, en bedreigingen en geweldsincidenten waarover klachten worden ingediend?

De heer Balemans (VVD):

Dit is precies wat ik beoog. Mijn voorstel is niet bedoeld om pesterijtjes te turven die binnen een of twee weken kunnen worden opgelost. Het gaat mij om echt serieuze geweldsincidenten en bedreigingen.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Juist de afgelopen week zijn er resultaten gepubliceerd van onderzoeken naar veiligheid op scholen. Volgens de nationale monitor voelt driekwart van de scholieren in het voortgezet onderwijs zich prettig en veilig op school. Verder verwijs ik naar het onderzoek van Minne Fekkes van TNO Kwaliteit van Leven "Bullying among elementary schoolchildren". Dit heeft betrekking op het pestprotocol op scholen en hieruit blijkt dat op scholen waar dit echt wordt gebruikt, er 30% minder wordt gepest. Wat vindt de heer Balemans daarvan? Registratie is natuurlijk een ding, maar daarnaast zouden bestaande maatregelen naast elkaar moeten worden gelegd. Bovendien moet erop worden aangedrongen dat de scholen die mogelijkheden gebruiken en moet dit ook worden gecontroleerd.

De heer Balemans (VVD):

Ik heb al gezegd dat mijn voorstel geen betrekking heeft op pesten. Ik ken de resultaten van die onderzoeken en ik hoop dat de gesignaleerde tendens zich voortzet. Ik doel echter op een onderzoek van het Nederlands Studiecentrum voor Criminaliteit en Rechtshandhaving dat betrekking heeft op serieuze bedreigingen en serieuze geweldsdelicten. Hieruit blijkt dat 28% van de jongeren op de onderzochte scholen zich hieraan schuldig maken. Verder bleek dat dit niet allemaal naar voren komt in de registratie.

Het is mijn bedoeling dat wij alles in beeld krijgen. Wij kunnen dan maatwerk leveren bij de oplossing van deze problematiek. Ik denk dat wij nu niet alles kunnen overzien. Het laatste stukje dat soms ook hardere geweldsincidenten kan omvatten, moeten wij naar boven kunnen krijgen. Wij geven de leerling, de leraar en het schoolbestuur daarmee een steuntje in de rug, omdat zij weten dat zij er niet alleen voor staan.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Ik kan mij hierbij aansluiten, maar ik ga ervan uit dat de heer Balemans het ermee eens is dat het pestprotocol ook van belang is, want preventie is nodig om niet in situaties te geraken waar hij nu op doelt.

De heer Balemans (VVD):

Zeker. Ik weet dat scholen hard werken aan preventie en het pestprotocol actief inzetten. Dit vind ik prima.

Ik kom nu op het beroepsonderwijs en het bedrijfsleven. Ongeveer 600 jaar geleden hadden wij de gilden. Scholing van jongeren gebeurde toen direct op de werkvloer. Beroepsonderwijs en bedrijfsleven waren één. De VVD-fractie wil niet teug naar 1405. Wij willen naar 2015 kijken. De gilden zijn echter wel een metafoor voor een bedrijfsleven dat zich veel meer verantwoordelijk moet gaan voelen voor het beroepsonderwijs. Ook de beroepsonderwijssector moet niet te bang zijn om de deuren open te zetten naar het bedrijfsleven. Het onderwijsprogramma moet veel meer met het bedrijfsleven worden afgestemd. Ik kan daarvan een goed voorbeeld geven. Afgelopen vrijdag zijn wij bij de Koninklijke Metaalunie en het Albeda College in Rotterdam op bezoek geweest. Zij hebben een fantastische aanpak. Door de gescheiden werelden van onderwijs en bedrijfsleven in elkaar te schuiven, is er sprake van leren op de werkplek. Dit heeft geleid tot het OpleidingsBedrijf Metaal. Wat vindt de staatssecretaris van dit concept en is hij bereid om op deze wijze meer zeggenschap te geven aan het bedrijfsleven in het onderwijsprogramma van het mbo? Hierdoor wordt een bepaalde mate van bureaucratie weggenomen. Het onderwijsprogramma kan flexibel worden aangepast, zodat men goed voorbereid het leer-werktraject ingaat.

Het bedrijfsleven stuit vaak op bureaucratie en papierwerk. Ook al is het initiatief in Rotterdam fantastisch, niet elk bedrijf haakt daar op in; met name geldt dit voor de kleine bedrijven. Een van de punten is de erkenning van leerbedrijven. Zou dit niet wat gemakkelijker kunnen, zo vraag ik aan de staatssecretaris?

Dan kom ik nu toe aan de voor- en naschoolse kinderopvang. De VVD-fractie beoogt met het plan voor de voor- en naschoolse opvang, zoals vastgelegd in de motie-Van Aartsen/Bos, een einde te maken aan het gesjouw met kinderen en aan de onrust die dat met zicht brengt voor zowel kinderen als ouders. Wij weten allemaal wat er in de motie staat: de VVD-fractie kiest voor kinderen en ouders. Wij moeten de belemmeringen wegnemen om te leren, te spelen en te werken. Het kabinet heeft gezegd de motie te zullen uitvoeren. Het onderwijsveld bestrijdt niet langer het principe van de motie. Op zichzelf genomen verheugt mij dat. De minister heeft een brief gestuurd over de invulling. Daar gaan wij met elkaar nog een goede discussie over voeren, zeg ik heel eerlijk. Ik zeg echter niet op voorhand dat ik ervan overtuigd ben dat een en ander via de medezeggenschap moet worden geregeld; misschien kunnen ouders in een ander vorm beslissen. Ook de constructie waarbij de financiële lasten meer dan nu op de schouders van de ouders komen te liggen, is nog een punt van discussie. Er moet veel gebeuren, en er zal extra geld nodig zijn. Wij hebben de eerst stap gezet. Ook bij de begroting voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal dit onderwerp aan de orde komen. De VVD-fractie is van plan om boter bij de vis te leveren door te voorzien in de benodigde financiering.

Kijk nu eens naar wat ouders en scholen al realiseren, niet alleen in Denemarken, maar ook in Nederland. Een paar kilometer hier vandaan, in Ypenburg, staat de Notenkraker; een openbare basisschool. Dit is een fantastisch voorbeeld van de manier waarop je een en ander goed kunt regelen. Ouders zijn in gesprek met directeuren en leraren van de school, die het vanzelfsprekend vinden dat het schoolgebouw van iedereen is en ook na drie uur 's middags beschikbaar is. Zij werken samen met het buurthuis, met het wijkbureau en met sportverenigingen, die kinderen na schooltijd laten sporten: van basketbal tot ballet en van knutselen tot muziek. 's Avonds staat de school zelfs nog ter beschikking aan ouders die willen sporten. Het belangrijkste is dit: de kinderen vinden het geweldig, de ouders zijn geholpen en tevreden. Dit alles gebeurt zonder al te strakke wettelijke maatregelen; het is nu al mogelijk. De Notenkraker in Ypenburg is een voorbeeld van hoe het moet. Daarmee zeg ik niet dat het overal op deze manier moet; maar deze school is een voorbeeld van hoe het goed werkt, met durf, daadkracht en creativiteit. Op deze manier zijn er veel meer scholen op 1 januari 2007 klaar dan pessimisten nu soms vermoeden. Wij doen het allemaal voor onze kinderen.

De heer Jan de Vries (CDA):

Blijkbaar is de Notenkraker dan ook een voorbeeld van de wijze waarop ouders en scholen samen tot goede afspraken kunnen komen. Dat is toch de optimale vorm van medezeggenschap? Waarom plaatst u daar dan vraagtekens bij?

De heer Balemans (VVD):

Die afspraken komen niet tot stand via de oudergeleding van de medezeggenschap.

De heer Jan de Vries (CDA):

Was het niet de VVD-fractie die bij het onderwerp schooltijden zelfs vond dat de oudergeleding van de medezeggenschap een nog zwaardere invloed moest hebben op de wijze waarop de besluitvorming tot stand kwam? Is dat niet de beste plaats voor overleg tussen scholen en ouders?

De heer Balemans (VVD):

Het ging toen over de invulling van de onderwijsprogramma's binnen de schooltijd. Naschoolse opvang hoeft niet per se via de oudergeleding van de medezeggenschapsraad te lopen. Het kan ook op andere manieren, zoals blijkt uit het voorbeeld van de Notenkraker in Ypenburg.

De heer Slob (ChristenUnie):

De heer Balemans zegt dat het afgelopen moet zijn met het gesleep met kinderen, maar in plaats van slepen gaan wij hen nu ophokken van half acht 's ochtends tot half zeven 's avonds. Dat even terzijde.

De heer Balemans (VVD):

Ik wil u morgen meenemen naar Ypenburg.

De heer Slob (ChristenUnie):

U had het ook over boter bij de vis. Dan ben ik benieuwd waarom u dat nu doorverwijst naar de begroting die pas volgende week behandeld wordt en waar het met name om de huisvesting zal gaan. Ik heb de VVD-fractie er bij de BZK-begroting niet over gehoord, noch heb ik nu amendementen gezien bij de OCW-begroting, maar daar zal wel het meeste geld naar toe moeten gaan. Wat is uw opmerking "boter bij de vis" waard, als u bij de belangrijkste begrotingen niets doet?

De heer Balemans (VVD):

Op 1 januari 2007 moeten die mogelijkheden er zijn. Wij hebben al gewezen op de extra gelden die naar de kinderopvang gaan vanuit het ministerie van SZW. Het ging toen om een bedrag van 200 mln. Daarvan kun je 70 mln. gebruiken in de aanloop naar de uitvoering van dit soort plannen. Vervolgens komt er boter bij de vis, het is heel simpel. Wij krijgen straks een voorjaarsnota en bij die gelegenheid kunnen wij natuurlijk ook een aantal stappen zetten. Ik ben ook bereid om die stappen te doen en ervoor te zorgen dat de financiering dusdanig geregeld wordt dat wij kunnen realiseren wat wij met zijn allen willen.

De heer Slob (ChristenUnie):

Betekent dat dan ook dat die financiering voor een groot gedeelte naar de huisvesting van de scholen zal gaan? Daar ligt namelijk volgens mij een heel groot knelpunt. Dat is nu al zo, maar met deze taken erbij wordt het probleem alleen maar groter.

De heer Balemans (VVD):

Wat zie je als je kijkt naar de situatie in Ypenburg? Knutselen en muziek worden in het schoolgebouw gegeven. Het is overigens een goed geoutilleerd schoolgebouw met veel licht en veel lucht, dus dat is goed. Voetballen kun je natuurlijk niet in een leslokaal, daarom zorgt de school dat je dat op het sportveld kunt doen. Dat is dus heel goed te regelen. Een aantal scholen zal niet aangepast hoeven te worden vanwege de arrangementen die men heeft. Een aantal scholen behoeft wel aanpassingen. Voor een normaal gebruik van de schoolgebouwen tijdens de onderwijstijd hebben wij de onderwijshuisvestingsgelden gedecentraliseerd. Dat weet u ook. Ik realiseer mij dat dit voorstel ertoe kan leiden dat wij een aantal aanpassingen zullen moeten doen aan de schoolgebouwen, maar wij zijn ook bereid om daar het geld voor op tafel te leggen.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik proef toch een dubbele boodschap. Ik hoor u van de ene kant zeggen dat het in Ypenburg fantastisch gaat zoals het nu gaat en dat daar dus geen cent bij hoeft. Van de andere kant hoor ik u zeggen – en dat klinkt mij eigenlijk nog het beste in de oren – dat u bereid bent om boter bij de vis te leveren. Wat is het nu? Mag het wat kosten om de kinderopvang goed te regelen of mag het niets kosten? En is dat dan alleen maar voor de huisvesting of mogen ook de andere kwaliteitsaspecten nog wat kosten?

De heer Balemans (VVD):

Wat wij willen – dat was de hele intentie van de motie-Van Aartsen/Bos – is een goede naschoolse opvang. Stel je hebt een school die heel nieuw is en die alles heeft wat nodig is. Dan hoef je die school dus niet te verbouwen, terwijl dat in een andere school wel moet. Dan ga je geld geven aan wie het nodig heeft. Wij zullen ook in de aanloop nog in gesprek gaan met het onderwijsveld om te kijken waar de knelpunten zitten en waar financiële consequenties zullen optreden. En die zullen wij dan ook moeten nemen.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik kan mij voorstellen dat u niet zo blij was met wat er tot nu toe ligt aan stukken, dat ben ik ook niet, want het is allemaal erg vaag. Mag ik dan concluderen dat wij u aan onze zijde zullen vinden als er straks wel een goed plan ligt? Als er een plan komt met goede voorwaarden aan de huisvesting, de kwaliteit, de deskundigheid en het toezicht, zegt u dan: oké, dat is een goed plan en dat doen wij en dan leveren wij ook boter bij de vis?

De heer Balemans (VVD):

Ja.

De voorzitter:

Helderder kan het niet, denk ik, in de politiek. De heer Van der Vlies heeft nog een vraag.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Ik zou haast afzien van de interruptie, want dat was precies mijn vraag. Aanvaardt de VVD-fractie alle consequenties van een adequate invulling en uitvoering van de motie? De referentie met Ypenburg, een paar jaar geleden nog een vliegveld, vooronderstelt dus een nieuwe situatie die natuurlijk over het land heen bij lange na niet overal aan te treffen is. Daar zou wel eens een prijskaartje aan kunnen hangen.

De heer Balemans (VVD):

Een tweede ja. Daar zeg ik nog bij dat niet altijd alleen de nieuwe scholen goed in staat zijn om dat te doen. De Prins Willem Alexander school in Leiderdorp of een aantal scholen in Almere of Hilversum zijn weliswaar wat oudere scholen, maar zij hebben het ook goed geregeld. Maar ik ben het met u eens. Het antwoord is ja.

De heer Jungbluth (GroenLinks):

Voorzitter. Onze fractie heeft de motie voor de kinderopvang gesteund, maar ik vrees persoonlijk dat deze motie, als zij niet met voldoende middelen, een nieuw element zal worden in de segregatie. Ziet u dat gevaar met mij?

De heer Balemans (VVD):

Het niet uitvoeren van de motie levert gevaar op voor alle ouders met kinderen die behoefte hebben aan naschoolse opvang, maar de VVD-fractie streeft net als het kabinet naar uitvoering ervan. Die heeft dan enkele consequenties, onder andere voor de financiën. Die moeten wij aanvaarden. De VVD-fractie komt nooit met wilde plannen zonder een dekking. Dit plan is goed en daarom zijn wij bereid om geld bij te leggen.

De heer Jungbluth (GroenLinks):

Ik maak uit het antwoord op dat dankzij de dekking ook gevaren van segregatie worden vermeden.

De heer Balemans (VVD):

Ja. Als dit plan goed uitwerkt, hoeft het de segregatie in het onderwijs helemaal niet te versnellen, integendeel.

De heer Jungbluth (GroenLinks):

Afgelopen week hebben twee tamelijk bekende leden van uw partij zich uitgelaten over de verzuiling. Daarbij spraken zij elkaar tegen. De vraag wat uw mening daarover is, ligt voor de hand, maar het antwoord daarop ken ik al. Belangrijker is dat deze discussie in het verlengde lag van wat achterstandsleerlingen uit bepaalde hoeken overkomt. Een van de betrokkenen in het debat stelt een geheel eigen diagnose. De discussie over die diagnose wekt verwarring in het land, lijkt mij. Bent u het met mij eens?

De heer Balemans (VVD):

Binnen de VVD wordt inderdaad gediscussieerd. De VVD-fractie heeft in 2003 bij de behandeling van de begroting voor 2004 een debat gevoerd dat grotendeels over artikel 23 ging. Toen heb ik gezegd dat de VVD-fractie noch een kruistocht voerde tegen artikel 23, noch tegen de vrijheid van godsdienst, noch tegen de vrijheid van onderwijs. Dit geldt nog steeds. De gedachtegang van de VVD-fractie is dat binnen artikel 23 ook heel goed onderwijsbeleid kan worden gevoerd. Ook in de passage over artikel 23 in het Liberaal Manifest staat dat bijzondere scholen die aan de eisen van de wet voldoen, bestaansrecht hebben.

De heer Visser (VVD):

Voorzitter. Het jaar 2006 wordt een cruciaal jaar voor het hoger onderwijs, omdat er een nieuw stelsel en een reeks nieuwe wetten tot stand zal komen. Ik verheug mij nu al op de debatten die wij daarover met de staatssecretaris zullen voeren. Vandaag loop ik daar enkel op vooruit door mee te delen dat de VVD-fractie zich laat leiden door de gedachte dat hoger onderwijs niet zo maar een publiek goed is, maar een vorm van publieke dienstverlening. Publieke dienstverlening veronderstelt dienstverleners en dienstafnemers. Het gaat erom dat die twee partijen met elkaar in verband worden gebracht en dat zij op professionele wijze worden gecontroleerd. Dit hoort bij professionele dienstverlening en geldt voor alle spelers in het veld.

Ik dank de bewindslieden voor de beantwoording van de tweehonderdvijftig schriftelijke vragen en voor de extra informatie uit het begrotingsonderzoek. Ik merk op dat wij de bewindslieden niet alleen aan de hand van informatie, maar ook van verantwoordelijkheid willen controleren. Over welke verantwoordelijkheid hebben wij het dan? Over die voor het geld, wetten of regels? Dat is een gemakkelijke verantwoordelijkheid, want dan hoeft er maar geld weg te worden gezet en de missie is geslaagd. Of gaat het om de verantwoordelijkheid voor resultaten? Dat is een stuk lastiger, want resultaten zijn moeilijker te meten. De VVD-fractie vindt het belangrijk dat overeind blijft dat het rendement van de publieke inzet relevant blijft.

De staatssecretaris introduceerde afgelopen jaar het woord "Begeisterung". Hij vond dat een treffend woord met een duidelijke betekenis. Het woord "begeestering" draait om de relatie tussen docent en student, leerling en meester. De vraag is natuurlijk of zij zich ook begeesterd tonen. Een paar dagen geleden stond een artikel in de krant over leerlingen en meesters, van de HBO-Raad, de VSNU, het ISO en de LSVB. Dat klonk niet zo begeesterd. Het begon wel hoopgevend. Er stond: "Onze kenniseconomie vraagt om structurele vernieuwing." Dat klonk goed, maar dat is een ouderwets verhaal, dat betekent dat de belastingbetaler meer moet leveren. Men sprak over een "sigaar uit eigen doos" en schreef dat er van alles wordt "uitgehold". Die grijsgedraaide plaat kennen wij nu wel. Alles heet een investering als een ander maar dokt.

Als wij spreken over investeringen in het hoger onderwijs en over rendement, moeten wij erop wijzen dat de uitgaven in de afgelopen tien jaar met 121% zijn gestegen, gecorrigeerd voor inflatie. Nu moet een keer de discussie worden gevoerd wat de belastingbetaler ervoor terugkrijgt. Wanneer krijgen wij geen rapporten meer dat studenten 29 uur per week studeren? Wanneer krijgen wij geen klachten meer uit het bedrijfsleven dat de aansluiting met de arbeidsmarkt niet goed is? Wanneer krijgen wij geen artikelen meer van onderzoekers en docenten uit het buitenland die schrijven dat zij de cultuur van middelmatigheid zijn ontvlucht? Dat is de cultuurverandering die wij nastreven, en die structurele vernieuwing is het waar de kenniseconomie om vraagt.

Mevrouw Vergeer (SP):

U zegt dat de investeringen omhoog zijn gegaan. U noemt daarbij een percentage, maar u weet ook dat het studentenaantal enorm omhoog is gegaan. Ik lees gewoon voor uit de begroting, waarin staat dat bij het wetenschappelijk onderwijs de uitgave per student in 2006 € 5600 bedraagt en in 2010 € 5200. Is dat een verhoging?

De heer Visser (VVD):

Ik noemde de relatie tussen 1995 en 2005. Dan zien wij een stijging van 121% ten opzichte van 1995. De VVD was erbij, dus u kunt op ons vertrouwen dat wij het goed doen. U noemt 2010, terwijl wij vandaag praten over de begroting voor 2006. Als u ons nu maar aan het roer laat, komt het in 2010 ook goed.

Mevrouw Vergeer (SP):

Ik noem 2010 omdat dat in uw meerjarenraming van dit kabinet staat. U spreekt over de tijd tot 2005 die achter ons ligt. Weet u dat in die periode de studentenaantallen ook enorm zijn gestegen? Weet u ook dat de Onderwijsraad heeft geconcludeerd dat sinds de jaren tachtig de stijging van het onderwijsbudget nauwelijks ten goede is gekomen aan de student? Dat komt door activiteiten zoals administratie, management, beleid en beheer, rapportages en allerlei papierwerk, allemaal onder uw minister Hermans. Er moest namelijk van alles gebeuren om met de krappe bekostiging elkaar ook nog te beconcurreren. Daar is zelfs hbo-fraude uit voortgekomen. Ook in die tijd was er dus sprake van veel te krappe bekostiging voor het hoger onderwijs.

De heer Visser (VVD):

U hebt mij horen zeggen dat het tijd wordt om eens te kijken naar rendement van het geld dat wij erin steken. Ik pleit dus helemaal niet voor meer bureaucratie en meer foldertjes. Integendeel, ik spreek over meer rendement, terwijl u spreekt over meer geld. Als wij niet eens goed naar de systeemwijziging kijken, krijgen wij met uw aanpak alleen maar meer folders en meer bureaucreatie. U kijkt namelijk alleen maar naar de macrocijfers en u wilt er alleen maar op macroniveau meer geld naartoe gooien, zonder eens naar het systeem en naar het rendement van het geld te kijken.

Mevrouw Vergeer (SP):

Uw leerrechten zullen ertoe leiden dat er nog veel meer geld verloren gaat aan het werven van studenten, het tegen elkaar opbieden en het ophouden van een façade. Steunt u mij in het streven dat de docent-studentratio moet toenemen in plaats van afnemen? Gaan wij dat van hieruit ook zodanig regelen dat de medezeggenschap daar ook werk van kan maken?

De heer Visser (VVD):

Wij komen volgend jaar uitgebreid te spreken over de medezeggenschap, maar laat ik één opmerking maken over de relatie tussen geld en de docent-studentratio. Die relatie is niet lineair. Een collegezaal met 20 man kost niet meer of minder dan met 22 man, net zo min als de docent. Het is dus niet zo dat meer studenten lineair leiden tot meer geld. Dat gaat met bruggen.

Mevrouw Vergeer (SP):

Ik moet vaststellen dat u hier niets doet tegen massacolleges. Ik moet vaststellen dat u er ook niets aan doet dat er op afstand wordt getelewerkt zonder docent. Jaar in, jaar uit krijgen docenten minder uren per student. Ik vraag u om dat tegen te gaan. Dat is kwaliteit verhogen.

De heer Visser (VVD):

Ik zal mevrouw Vergeer al mijn hier uitgesproken teksten hierover nog eens geven, dat kan zij die nalezen.

De heer Jan de Vries (CDA):

De heer Visser spreekt over het belang van de kenniseconomie. Dat is heel terecht. Is hij het met de CDA-fractie eens dat wij er dan ook een langetermijnstrategie voor moeten ontwikkelen wat dit betekent voor investeringen in onderzoek en onderwijs, en dat het naast de investeringen die dit kabinet al heeft gedaan goed is om meer te investeringen, ook om daarmee de concurrerende kenniseconomie te kunnen worden, in Nederlands maar ook in Europees verband?

De heer Visser (VVD):

Als iemand een ander vraagt om een strategie voor de lange termijn, kan het antwoord daarop alleen maar "ja" zijn. De belangrijkste vraag is wat onderdeel is van die strategie. Ik wil als onderdeel van die strategie eens de discussie voeren over het rendement van het geld: wat komt eruit, wat verstaan wij onder professionele dienstverlening en hoe kijken wij de professionele dienstverleners erop aan? De rest van mijn bijdrage is daar ook op gebaseerd.

De heer Jan de Vries (CDA):

Natuurlijk moeten wij met de bestaande middelen efficiënt en effectief omgaan. Deelt de heer Visser de mening dat het ook onontkoombaar is om meer geld te investeren in onderzoek en onderwijs dan wij nu doen, om deze belangrijke ambitie ook te halen?

De heer Visser (VVD):

De laatste zin die ik zojuist niet heb uitgesproken, zal ik nu uitspreken als antwoord op de vraag van de heer De Vries. "Professionele dienstverlening vraagt om een ander verhaal, een ander refrein dan alleen maar meer geld. Dat is de discussie van 2006." Het is niet zomaar meer geld. De vraag is ook wat wij daarvoor terugkrijgen en wat wij doen om er zeker van te zijn dat het extra geld ook goed is besteed.

Als voorbeeld op dit punt noem ik de lectoren. De komende jaren gaat daar flink veel geld naartoe. Op vraag 162 is hierover antwoord gegeven. Ook hier geldt een rendementsverbetering. Lectoren vormen een mooi concept en wij staan daarachter. Daar gaat flink veel extra geld naartoe, een toename van tientallen miljoenen per jaar. De vraag is of er waar voor het geld wordt geboden. Er wordt gezegd dat er een convenant is en dat er indicatoren zijn. Ik heb echter nog nooit een positief verhaal gehoord uit het bedrijfsleven over de lectoren. Daarom moet ik ook een voorbehoud maken bij de toename van de extra middelen die hierheen gaan. Wij moeten op een gegeven moment op een professionele wijze wel inzichtelijk maken dat ook hier gebeurt wat wij hebben bedoeld met het geld: aansluiting van het hbo op de arbeidsmarkt. In de stukken staat dat het aantal lectoren een indicator is voor de verbetering van de relatie tussen onderwijs en praktijk. Waar slaat dat op? Alleen op het aantal lectoren? Je moet extra geld geven en je moet duidelijk weten wat de meerwaarde is. Hoe organiseren wij dat, waar zitten de beslispunten en wat is het "go/no go"-moment voordat wij daartoe overgaan?

Ik heb twee jaar geleden op deze plaats gevraagd naar het universitair octrooibeleid. Kennisoverdracht vraagt ook om dragers van die kennis. Ik heb destijds ook een voorstel gedaan. Sindsdien is het redelijk stil, of eigenlijk te stil rondom het universitair octrooibeleid. Voor de kenniseconomie en de innovatie is dit van essentieel belang. Universiteiten maken momenteel niet optimaal gebruik van de kennis die er al is. Dit noemen wij de "kennisparadox". Ideeën en octrooien blijven ongebruikt op de plank liggen. Financiële prikkels om te helpen vindingen te octrooieren, zoals in de VS, ontbreken hier. Ik heb al eerder gewezen op de positieve resultaten in de VS met de Bayle-Dole-Act. Deze maakt het voor wetenschappers mogelijk om te delen in licentie-inkomsten. Met technology transfer officers krijg je ondersteuning bij het indienen van die octrooiaanvragen. En dan is er nog een "grace period". Hierin behouden wetenschappers na publicatie voor een nader te bepalen periode het recht om de vinding te octrooieren. Ook dit draagt bij aan het systeem.

Hoe staat het daarmee? Kunnen wij in de toekomst een voorstel verwachten dat op een aantal pijlers berust: de introductie van een "grace period" in het octrooibeleid en een verplichting voor universiteiten om een octrooi binnen een termijn van een jaar te gebruiken, bijvoorbeeld door deze aan derden te verkopen, ofwel door deze binnen de eigen gemeenschap van studenten en onderzoekers te verkopen en in te zetten? Het octrooi moet niet op de plank blijven liggen. De volgende pijler is de mogelijkheid voor individuele wetenschappers en groepen om te delen in de opbrengsten van licenties en de inrichting van een centraal octrooibureau dat te hulp schiet bij het procedurele werk bij een octrooiaanvraag. Ik voeg eraan toe dat het eventueel een idee zou zijn om ook iets met de starterssubsidies en startersleningen te doen, om mensen met goede ideeën de goede kant op te helpen.

De cultuurverandering die wij nastreven, vraagt die cultuurverandering ook van de overheid zelf: beslissingen durven nemen en ook nee durven zeggen. Wij besteden veel tijd aan het spreken over wetenschapsbeleid, dat hebben wij al eerder geconcludeerd. Wij hebben goede trefwoorden: dynamisering, smartmix, focus en massa, en valorisatie. Maar wat wij tot nu toe hebben gezien is het instellen van een aantal commissies: een commissie voor TNO en GTI's, een commissie voor dynamisering. Daarbij is het tijdpad redelijk belangrijk. Nu opeens, de laatste dagen, lijkt 100 mln. te worden uitgegeven. Alle voorzichtigheid die wij in eerdere debatten zagen evenals de voorzichtige aanpak daarbij lijken te worden losgelaten. Vergelijk dit met de discussie die wij voeren over drie jonge universiteiten en 3 mln. Daar is een groot contrast. Wij zien ook opeens een farma-instituut. Ik raak het zicht kwijt op de voorzichtige aanpak op een aantal terreinen als het gaat om de herverdeling van het onderzoeksgeld en de herverdeling van het geld van drie jonge universiteiten. Ik zie nu dat zeer snel het bedrag van 100 mln. moet zijn uitgegeven op 7 december a.s. Dat kan toch niet de deadline zijn als wij spreken over het verstandig uitgeven van geld? Dat kan wat mij betreft ook op 7 januari of 7 maart a.s. gebeuren. Publiek geld moet goed worden uitgegeven en wij moeten hier blijven waken over het rendement.

De heer Jan de Vries (CDA):

Die laatste woorden zijn mij uit het hart gegrepen. Niet voor niets heb ik namens de CDA-fractie gevraagd of de procedure wel zorgvuldig wordt gevolgd. Ik neem aan dat de heer Visser het met de CDA-fractie eens is dat het geld snel in 2006 beschikbaar moet komen om in de instellingen rendement te kunnen opleveren. Het is toch een belangrijke meerwaarde dat het kabinet 100 mln. beschikbaar heeft weten te stellen voor dit doel?

De heer Visser (VVD):

Als ik het in alles met de CDA-fractie eens zou zijn, zou ik plaatsnemen in die fractie. De heer De Vries stelt niet de cruciale vraag of een heel korte beslissingsperiode wenselijk is, want het geld moet wel naar de juiste instellingen en projecten gaan. Ik heb liever een iets langere beslissingsperiode met meer zekerheid en meer zorgvuldigheid, wat uiteindelijk meer rendement oplevert.

De heer Jungbluth (GroenLinks):

Voorzitter. Wij zitten ongeveer halverwege deze kabinetsperiode en het is tijd om de balans op te maken. Ik maak de balans op voor het onderdeel dat mij het meest aan het hart ligt: de kansenongelijkheid. Dit is een ouderwets thema, maar actueler dan ooit en in veel opzichten is het de ruggengraat van het onderwijsbeleid, desnoods een zwakke ruggengraat.

Wat is de actuele stand op het gebied van de kansenongelijkheid in Nederland? Uit de cijfers over de vijftienjarigen valt af te leiden dat wie uit een goed nest komt, dat wil zeggen: wie goed opgeleide ouders heeft, een drie tot vier keer zo grote kans heeft om havo of vwo te halen. Wie uit de onderste regionen komt, heeft een drie tot vier keer zo grote kans om in de laagste typen van het vmbo te eindigen.

Die verhoudingsgetallen liggen in wezen niet anders dan tijdens het begin van mijn studie in 1967, toen professor Van Heek zijn onderzoek Het verborgen talent publiceerde. Wat er nu anders is, is dat er relatief meer leerlingen in een achterstandssituatie verkeren dan ooit eerder en dat dit voor hen veel fataler zal uitpakken.

De sociaal-economische segregatie neemt ondanks alle retoriek toe, met aan de ene kant steeds meer elitescholen met een steeds hoger percentage eliteleerlingen, dat wil zeggen: kinderen van ouders met hoge opleidingen, en aan de andere kant de sociale brandpuntscholen waarop alle mogelijke maatschappelijke problemen bij elkaar komen.

Dit is niet de enige vorm van kansenongelijkheid. Wij hebben in dit huis ook gesproken over het geringe aantal meiden dat in Nederland B-vakken kiest. Wij staan zowat achteraan in Europa.

Voorts beginnen wij ons zo langzamerhand te realiseren dat er een crisis is met de jongens in het onderwijs: motivatieproblemen leiden tot een verhoogde afstroom en uiteindelijk tot een verhoogde uitval.

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

De heer Jungbluth schetste zonet de periode van 1967 tot nu waarin achterstanden niet zijn ingelopen, terwijl wij er veel geld tegenaan hebben gegooid. Wij hebben in die periode een integratiebeleid gevoerd, althans, er was eerder sprake van een gebrek daaraan. Wat vindt de heer Jungbluth van de rol van GroenLinks, of een andere naam waar deze partij ooit onder fungeerde? Ik meen dat deze partij eraan heeft meegewerkt dat wij heel lang geen eisen hebben gesteld aan mensen die naar Nederland kwamen. Daarmee hebben wij indirect hun kinderen ook niet geholpen.

De heer Jungbluth (GroenLinks):

In 1967 waren etnische minderheden geen belangrijk thema, want die waren er toen niet. Er was een kansenongelijkheid tussen de groepen die in de laagste sociaal-economische regionen verkeerden en de groepen die in de hoogste verkeerden. Die kansenongelijkheid is niet verdwenen. Helaas behoort een disproportioneel groot deel van de allochtone leerlingen, van de visible minorities, tot de laagste sociale klasse, dat is waar. Ik heb allerminst de indruk dat GroenLinks in het verleden niet ook gemikt zou hebben op verbetering van de onderwijskansen van de onderste groepen. Of daarbij steeds de juiste formules zijn gehanteerd, daarover valt te discussiëren, maar ik vrees dat wij ons ook verkeken hebben op de inzet van het beleid in de tussentijd. Ik denk namelijk dat wij chronisch hebben overschat hoe hard wij bezig zouden zijn met achterstandsbeleid, terwijl wij daar in feite niet zo hard mee bezig waren. Ik zal dit verder illustreren.

De minister heeft samen met de Kamer vastgesteld dat het in haar beleid eigenlijk voortdurend om sociaal-economische ongelijkheid en niet om etnische ongelijkheid gaat. Je zou ook kunnen zeggen dat het om armoede, om een armoedevraagstuk gaat. Het armoedeplaatje in de Volkskrant van gisteren bevestigt dat. Armoede wordt daarin geplot op het land. Daaruit blijkt dat naast de allochtone stadsbevolking in armoede juist ook de autochtone randen van het land relatief sterk in nood zijn. Bij haar aantreden heeft deze minister een geweldige pretentie verwoord: zij wilde aan de autochtone, witte, kansarme leerlingen relatief meer aandacht besteden dan tot nu toe. Daar had zij groot gelijk in. In aantal gaat het ongeveer om even grote groepen, en op vijftienjarige leeftijd verkeren de kinderen uit die groepen inmiddels in een vergelijkbare achterstand. Daar zouden wij de minister dus op mogen afrekenen.

Wat is er terechtgekomen van het voornemen om die witte achterstandsleerlingen zwaarder te laten wegen? Deze week bespraken wij de voorstellen daarover. Alle kansarmen worden gelijk behandeld, nu naar sociaal milieu; er wordt niet langer ook een etnisch criterium gehanteerd. Wat bleek tijdens die bespreking? In de feitelijke regeling is de groep van onze gekleurde kansarmen voor ongeveer eenderde, en misschien wel oplopend tot de helft, nooit gefaciliteerd, want die leerlingen zitten niet op zwarte (concentratie)scholen. Zij zijn te veel verspreid over verschillende scholen. Van de groep van witte kansarme leerlingen bleek maar liefst meer dan 80% nooit te zijn gefaciliteerd. Dat was voor velen een verrassing, in ieder geval voor mij. Eigenlijk is dat hele achterstandsbeleid van de afgelopen jaren dus een niemendalletje, een keizer zonder kleren, in letterlijke zin een fluitje van een cent. In de nieuwe doelstellingen verandert daar nauwelijks iets aan, dat percentage wordt niet echt opgehoogd. En dat terwijl wij volgens demografen in elke volgende generatie relatief meer kinderen in achterstand zullen zien en relatief meer kansrijke leerlingen in ons midden zullen hebben.

Met die kansrijken weet ons onderwijsbestel uitstekend raad, wat dat betreft kunnen wij dit kabinet alleen maar complimenteren. Maar wat die kansarmen overkomt, is in wezen desastreus. Onze economie weet met "laaguitstromers" steeds minder raad, ze roept om hooggeschoolden en dat vraagt dus eigenlijk een onderwijsbeleid waarin sociale mobiliteit heel ouderwets centraal zou horen te staan. Al het talent aan dek; zo niet, dan moeten wij inderdaad maar nieuwe immigranten laten komen. Maar dat kan niet het gewenste model zijn. Wij faciliteren ook met de nieuwe plannen het overgrote deel van de kansarme leerlingen niet. In die zin is het in onderwijskansenland armoe troef voor wie het thuis ook al niet best heeft. In het onderwijsdebat van verleden week was er eigenlijk een soort consensus over deze probleemstelling. De vraag was wat wij er anders aan zouden moeten doen dan wat de minister nu voorstelt. Het antwoord was simpel: zorgen voor betere budgettaire condities. Dit was zelfs letterlijk een van de opmerkingen van de minister: wij zouden moeten zorgen voor betere condities. Ik heb dan wel een vraag aan haar: zit zij er eigenlijk wel bij als er opeens tientallen miljoenen blijken te zijn voor een paar helikopters, als er miljarden worden uitgetrokken voor wegen of als de staatsschuld wordt afbetaald met "meevallers"? Kan de minister wel zelf haar woordje doen? Of heeft zij misschien geen toegang tot de minister van Financiën, is er een soort old boys-netwerk waarvan zij geen deel uitmaakt? Of is deze minister, zoals velen uit ons beider streek, vaak te braaf, te bescheiden in het overleg?

Minister Van der Hoeven:

Het antwoord op de laatste vraag is: nee!

Staatssecretaris Rutte:

En mag ik dat bevestigen?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik wilde al zeggen dat deze minister best voor zichzelf kan opkomen, maar dat wij daar zo vreselijk lang op zouden moeten wachten omdat zij pas morgen kan antwoorden. Onderwijs en kennis hebben het meest geprofiteerd van de extra gelden in de begroting, dus hoe kan de heer Jungbluth nu deze vraag stellen?

De heer Jungbluth (GroenLinks):

Maar als je op een cruciaal onderdeel van het beleid tegen een commissie zegt dat het kan als zij voor betere budgettaire condities weet te zorgen, dan deel je toch mee dat je ook zelf vindt dat er een groter budget zou moeten zijn? Als wij niet meer budget beschikbaar stellen voor kansenbeleid, wordt er straks een basiscertificaat aan kansarme leerlingen uitgereikt met de mededeling: misschien was uw onderwijs niet zo best, was uw opleiding wat onder de maat en misschien is het werk waarvoor u nog geschikt bent, helaas al naar elders geëxporteerd en is het werk dat er nog wel is, vooral geschikt voor mensen die wij alsnog uit het buitenland moeten halen, maar er is minder staatsschuld en desgewenst kun je eindeloos toeren op de snelwegen. Daar zijn er dan immers genoeg van. Wat zijn de pretenties van de minister voor de komende twee jaar? Ik heb goede ervaringen met het doen van voorstellen, die soms worden overgenomen. Ik vind dat haar in de eerste plaats moet worden gevraagd, de kreet "alle talent aan dek" centraal te stellen.

De heer Visser (VVD):

U hebt al een aantal keren de discussie over immigratie in relatie tot de arbeidsmarkt genoemd. Ik ben op dat moment steeds tegen uw fractie aangelopen toen wij het hadden over het vrije verkeer van personen. Iedere keer gaf uw fractie niet thuis en nu gaat u hier een mooi nummer over maken. Dat vind ik uitermate goedkoop.

De heer Jungbluth (GroenLinks):

Als wij geen gebruik maken van het talent dat wij wel in huis hebben en daartoe de markt open gooien, vind ik dat armoedig beleid.

De heer Visser (VVD):

Die elementen speelden continu bij de discussie en zijn onder andere door uw fractie weggewuifd.

De heer Jungbluth (GroenLinks):

Dat kan ik mij niet voorstellen in het verband van de talentreserve in Nederland. Ons eerste voorstel is dus "alle talent aan dek". Wij zullen die talentreserve alsnog moeten mobiliseren. Wat ons betreft, gaat de minister rond en vertelt overal over de doelstellingen van Lissabon, daarbij toelichtend welk aandeel erin zit voor de kansarme leerlingen.

Verder stel ik voor, alle achterstandsleerlingen te faciliteren. Als dat tot politieke meerderheden leidt, ben ik bereid om op dat punt water bij de wijn te doen. Maar in principe horen alle achterstandsleerlingen in wezen gelijk te worden gefaciliteerd. Er is immers geen samenhang tussen onderwijsachterstand en concentratie.

Ook stel ik voor om studenten, naar analogie van de tegemoetkomingen die zij nu krijgen voor bestuurswerk, in staat te stellen om op achterstandsscholen huiswerkbegeleiding te geven en desnoods als voorbeeld te fungeren voor de leerlingen die daar zitten. Wie weet vinden de studenten het vak bij nader inzien wel leuk! Ik nodig de minister uit om na te denken over een regeling, waarbij zij studenten faciliteert om zich op scholen met veel achterstandsleerlingen in te zetten, in plaats van vmbo'ers te verdringen achter de kassa bij Albert Heijn.

Nog een voorstel: haal straks, bij het vaststellen van een nieuwe gewichtenregeling, de oude evaluatieparagraaf uit de Wet voorrangsbeleid terug. Daarin zat een functionaris ingebouwd die jaarlijks rapporteerde over de voortgang van het achterstandsbeleid en over wat waar werkt. Natuurlijk stel ik iets leuks voor de achterstandsleerlingen voor en wel het volgende. Wij praten hier regelmatig over leerlingen die ons land nauwelijks kennen, die vaak niet weten waar hun eten vandaan komt, die ongezond eten dan wel last hebben van obesitas en niet aan vakantie toekomen. Als deze minister nu eens samen met haar collega van LNV een plan maakt waarbij leerlingen in schoolverband jaarlijks een weekje op het platteland logeren, tussen de koeien in Friesland of Limburg, zouden daarmee dan niet in één klap allerlei goede doelen worden gediend? Ik noem in dit verband Vitaal platteland. Welke voorstellen wil de minister nader uitwerken? Graag een reactie, dan weten wij waar wij morgen moeten duwen!

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter. De helft van de regeerperiode ligt achter ons. Nog ruim anderhalf jaar te gaan. Er is goed nieuws, er is slecht nieuws en er zijn bovenal ook kansen. Eerst het goede nieuws. Er wordt meer dan ooit geïnvesteerd, er komt het komend jaar maar liefst 800 mln. bij en er gaat nog veel meer komen, ook structureel. Goed nieuws is dat Nederland op heel wat internationale ranglijsten inmiddels is gestegen van achterhoede naar middenmoot. Ook ons onderzoek is nog steeds van hoog niveau en tot het goede nieuws reken ik ook de uitkomst van de cao-onderhandelingen. Een tijd lang leek het alsof er geen loonruimte was, maar er komt 2,4% bij, met de eindejaarsuitkering zelfs 3%. Dat voorkomt in elk geval dat opnieuw weer grote achterstanden gaan ontstaan ten opzichte van de beloning in de marktsector. Dat is allemaal goed nieuws, maar dan moet niet via de achterdeur een sluipmoordenaar worden geïntroduceerd in de vorm van het schrappen van de automatische prijscompensatie. Dat is geen goed nieuws.

Het goede nieuws heeft nog meer keerzijden: het grote lerarentekort, het hoge aantal schooluitvallers en 4% van onze basisscholen is nog steeds zeer zwak. Dat zijn 280 scholen, met ongeveer zestigduizend leerlingen, waar de kwaliteit van het onderwijs op alle fronten tekort schiet. Verleden week liet de minister gelukkig weten met de aanpak van deze scholen in de versnelling te willen gaan en niet meer jarenlang slechte kwaliteit te gedogen. Ik mis echter nog één ding: het recht van ouders om hierover geïnformeerd te worden, niet via de omweg van de MR, want het gaat hier om een individueel recht van ouders om te weten dat hun kind op een slecht functionerende school zit, zodat de ouders die dat willen, daaraan consequenties kunnen verbinden.

Slecht nieuws vind ik ook dat de onveiligheid op scholen nog steeds toeneemt. Twee jaar geleden is besloten om 100 mln. te investeren in extra veiligheidsmaatregelen. Afgaande op de berichten lijkt het wel alsof er niets gebeurd is. Is dat geld eigenlijk wel goed terechtgekomen? Hoe zit het in dat kader overigens met de homo-emancipatieprojecten op school? Verleden jaar zijn er mooie projecten gestart en ze zijn nog steeds hard nodig. Moet ik nu begrijpen dat dit jaar die projecten niet meer door kunnen gaan?

Dan zijn er nog 1,5 miljoen functioneel analfabeten. Probeert u zich eens voor te stellen wat het betekent om in een land waar je voor het terugkrijgen van een paarse krokodil formulieren in drievoud moet indienen, functioneel analfabeet te zijn. Er ligt inmiddels overigens een aanvalsplan en dat is prima, maar daarin meldt de staatssecretaris ook doodleuk dat het mogelijk is dat het aanbod zal verschralen. D66 is van mening dat de gemeentelijke zorgtaak voor deze vorm van educatie voor 100% moet blijven bestaan. Ik vraag daarvoor ook garanties.

Tot slot in dit rijtje het vavo. Wij dachten het opgelost te hebben, maar nu blijkt er alsnog een probleem te zijn met 18-plussers en degenen die vanuit het mbo naar het vavo willen overstappen. Stapelen wordt ontmoedigd, maar opleidingen stapelen, foute keuzes herstellen, overstappen van de ene naar de andere leerweg, dat zijn toch juist de kenmerken van een goed functionerend tweedekansonderwijs? Kunnen deze tweedekansers ook in de toekomst nog op de inzet van de gemeentelijke educatiegelden voor dit doel rekenen?

Mevrouw Vergeer (SP):

Ik wil nog even terugkomen op hetgeen u zei over de functioneel analfabeten. Dat is een getal waar je enorm van schrikt, en dat in een hoogontwikkeld land als Nederland. Waar schrijft u dat aan toe? Waar ligt het volgens u aan dat deze mensen zo van school af kunnen komen?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Dat is een complex aan factoren. Ik ben er wel van overtuigd, want anders zou ik er niet steeds op hameren, dat een aantal van deze mensen, met veel geduld en goed onderwijs, heel wel in staat is om te kunnen leren lezen en schrijven. Daar moeten wij ook in investeren. Dat mag absoluut niet minder worden, want dat aantal wordt voorlopig zeker niet kleiner, aangezien wij als land nog steeds een beetje groeien.

Mevrouw Vergeer (SP):

Wij hebben natuurlijk allerlei middelen voor zorgleerlingen, leerlingen die wat moeilijker leren, zoals een gewichtenregeling, Weer-samen-naar-school-gelden en rugzakjes. Heeft u er vertrouwen in dat het daardoor beter zal gaan, dat er minder mensen uit zullen stromen die functioneel analfabeet zijn? Ik vraag dat omdat wij stapels evaluatierapporten hebben gehad waaruit bleek dat er wel geld was, maar dat het eigenlijk niet tot maatwerk voor die leerlingen kwam.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Nee, dat is een groot probleem. Ik heb zojuist opgemerkt dat ik daarop zal terugkomen. Vorige week hebben wij uitgebreid over die kwestie gesproken. Het is mevrouw Vergeer bekend dat 7% tot 10% als functioneel analfabeet van het basisonderwijs komt. Dat is een slechte zaak. Daarom verzoek ik de minister steeds dringend om de scholen aan te pakken die slecht onderwijs geven – daarop komt het immers neer als het predikaat zeer zwakke school is afgegeven – en ervoor te zorgen dat de zaak binnen twee jaar op orde is. Enige tijd geleden heb ik dit verzoek ook gedaan en nu ligt er tot mijn vreugde een plan voor om in de versnelling te gaan. Het mag niet zo zijn dat kinderen de gehele basisonderwijsperiode doorbrengen op een school waar de kwaliteit van het onderwijs dermate ver beneden de maat is dat zij functioneel analfabeet zijn na voltooiing van dat basisonderwijs. Dan hebben zij later immers geen enkele kans.

Mevrouw Vergeer (SP):

Is mevrouw Lambrechts bereid om mijn voorstel te steunen dat leerkrachten verplicht bijscholing krijgen als blijkt dat zij dergelijke leerlingen in de klas hebben?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik ben van mening dat er permanent moet worden bijgeschoold en dat dit voor iedereen moet gelden. Ik weet dan ook niet waarom ik het voorstel van mevrouw Vergeer zou moeten ondersteunen. Wat ondersteun ik daarmee?

Mevrouw Vergeer (SP):

Het probleem is dat het onvoldoende gebeurt. Ik ben daarom van mening dat dit iets is wat het ministerie van OCW wel zou moeten voorschrijven.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik ben absoluut van mening dat permanente bijscholing onderdeel moet uitmaken van de functie van leerkracht. De leerkracht moet ervoor zorgen dat hij bij de tijd blijft. Ik heb niet gezegd dat er alleen een facilitair bedrijf bij het ministerie van OCW moet komen.

Gelukkig zijn er ook kansen. Die moeten wij in de resterende anderhalf jaar optimaal benutten. Onder andere kinderopvang op school is een echte kans. Datgene wat ik daarvan tot nu toe heb gezien, voldoet daaraan echter op geen enkele wijze. Veel wordt afgewenteld op de scholen. Er is geen sprake van waarborging van kwaliteit en deskundigheid. Evenmin is er zicht op adequate financiering en toerusting van gebouwen. Zo kan het niet langer. Ik begrijp de frustratie en de woede van de docenten en de schoolleiders dan ook goed. Stapsgewijs te werk gaan, is een optie. Dat geldt echter niet voor broddelwerk. Ik daag de minister dan ook uit om snel met een goed uitgewerkt voorstel te komen en om boter bij de vis te doen.

De beroepskolom is een kansrijke ontwikkeling: het vmbo aan de basis, het mbo centraal en het hbo aan de top. Staatssecretaris Rutte heeft laatst gezegd dat het een systeem is van uitzonderlijke schoonheid. Dat gevoel deel ik met hem, maar ik ben het niet eens met zijn uitspraak dat wij daarin vooral niet moeten ingrijpen. Dat is de houding van een kunstliefhebber die verrukt en vol bewondering een kunstwerk aanschouwt en opmerkt: "Ach wat is het mooi. L'art pour l'art. Het is goed zoals het is." De D66-fractie wil staatssecretaris Rutte een beetje opjutten om het voortouw te nemen met het doel de knelpunten aan te pakken. Daarmee kom ik toch weer bij dat ijzeren gordijn dat staat tussen de bol en de bbl. Duizenden jongeren vallen daardoor onnodig uit. In de brief van juli jongstleden, waarnaar de staatssecretaris vorige week heeft verwezen, wordt niet ingegaan op de vragen die de D66-fractie aan het kabinet heeft gesteld. Alleen het wijzigen van de datum voor het vinden van een leerbaan, namelijk januari, zal het probleem niet oplossen. Gedurende de gehele periode zitten die leerlingen slechts één dag per week op school en laatstgenoemde wordt niet op een adequate wijze bekostigd om die kinderen meerdere dagen per week onderwijs te geven. De D66-fractie vraagt de staatssecretaris toe te zeggen om voor het komende leerjaar te regelen dat de regelgeving en de financiering ertoe bijdragen dat een flexibele overstap van de bol naar de bbl wordt ondersteund. Wil hij tevens nagaan wat de mogelijkheden en de kosten zijn voor uitbreiding van de werking van de Wet vermindering afdracht? De werkgevers krijgen voor een bbl'er, die vier dagen werkt en één dag leert, namelijk € 4000 afdrachtkorting en voor een bol'er krijgen zij niets. Dat zou een goed instrument kunnen zijn om degenen die lastig plaatsbaar zijn door middel van een stage te plaatsen.

Voor een goedwerkende beroepskolom is ook noodzakelijk dat het hoger beroepsonderwijs trekker van het beroepsonderwijs wil zijn. Wij hebben een hbo nodig dat zijn plaats wil innemen bij de regionale arrangementen, dat deelneemt aan de platforms en dat het bedrijfsleven tot volwaardige gesprekspartner maakt als vernieuwing van het beroepsonderwijs en doorstroomkwalificaties voor het hbo aan de orde zijn. Kortom, wij hebben meer eersterangshogerberoepsonderwijs nodig en niet nieuwe tweederangsuniversiteiten. Deelt de staatssecretaris deze visie? Kunnen wij bij de uitwerking ook echt op hem rekenen?

De heer Jan de Vries (CDA):

Is mevrouw Lambrechts het wel met de CDA-fractie eens dat het in die visie op het eersterangshogerberoepsonderwijs zeer goed past de mogelijkheid te bieden van professionele masters?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik ben het daar zeer mee eens als daar een maatschappelijke behoefte aan bestaat, zoals u in uw bijdrage opmerkte. Mij bekruipt echter het gevoel dat de focus in de begroting niet in alle gevallen op de eerste plaats gericht is op het verbeteren van de initiële vierjarige hbo-opleiding. De komende jaren worden de middelen immers uitgetrokken voor een verdubbeling van het aantal lectoren en het opzetten van masters en onderzoek. Die focus moet er wel zijn, want hoe komen wij anders aan die goede leraar met vakkennis in het onderwijs? Dat wilt u toch ook?

De heer Jan de Vries (CDA):

Dat lijkt mij een overbodige oproep. Die lectoren zijn juist bedoeld om een verbinding te maken met de beroepspraktijk en met de arbeidsmarkt, zoals u graag wilt. Op die manier wordt ook een verrijking van de beroepsopleiding gerealiseerd.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik heb vorige week ook al geconstateerd dat u en ik met verschillende mensen spreken. Ik begrijp uit de bijdrage van de heer Visser dat hij wel met dezelfde mensen heeft gesproken als ik. Ik hoor ook dat de lectoren op dit moment daar niet de rol in spelen die je misschien in theorie zou verwachten. Daar gaat wel veel geld in zitten.

Voorzitter. Kansrijk zijn de ontwikkelingen van de regionale platforms waar beroepsonderwijs en bedrijfsleven elkaar ontmoeten, waar fantastische projecten uit voortkomen en waar ook uitvoering wordt gegeven aan het convenant over een regionale onderwijsarbeidsmarkt. Daar zal straks het voortouw liggen voor de wijze waarop de motie van de fractie van D66 voor het boventallig aanstellen van jonge leerkrachten wordt uitgevoerd. Als de bezuiniging wordt doorgevoerd die nu in de begroting staat voor het sectorbestuur – overigens gaat het om slechts 1 mln. – dan kan dat niet. Ergens in deze begroting moet ruimte te vinden zijn om de ontwikkeling van de regionale platforms door te zetten, zodat wij over drie jaar, als wij tegen dat tekort aanlopen, ook een infrastructuur hebben waar wij meer mee kunnen dan drie jaar geleden toen wij dat tekort hadden.

Om het lerarenberoep weer zo aantrekkelijk te maken dat talentvolle jongeren bewust kiezen voor het beroep is het nodig om de leraar heer en meester van zijn eigen vak te maken: initiator van vernieuwingen en niet slachtoffer van vernieuwingen die een ander bedenkt. De aanbodgerichte werkwijze van de grote pedagogische instituten is niet meer van deze tijd. Waarom gaan die middelen voor de denktank en innovatie niet gewoon naar de scholen ter ondersteuning van de leraren, die daarmee dan zelf vorm kunnen geven aan vakvernieuwing? Als wij academisch opgeleide leerkrachten voor het onderwijs willen behouden, zullen er meer in plaats van minder LD-functies in schaal 12 moeten komen. Wat kunnen wij op dit punt van de minister verwachten?

Mevrouw Vergeer (SP):

Is mevrouw Lambrechts het eens met het standpunt van de SP dat leraren niet vakonbevoegd les moeten geven? Straks zal worden toegestaan in de onderbouw dat een aardrijkskundeleraar wiskunde geeft zonder bijscholing. Wat vindt u daarvan?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik vind niet dat nog verder moet worden gegaan dan nu al gebeurt, waarbij soms tijdelijk vergunning wordt verleend om onbevoegden les te laten geven. In dit verband noem ik de situatie waarin mensen op scholen worden opgeleid. Mensen beginnen natuurlijk onbevoegd aan een opleiding. Het is zeker niet onze intentie om nog meer onbevoegden in het onderwijs te krijgen. Het perspectief voor 2010 en 2015 moet zijn dat er meer bevoegden en niet meer onbevoegden in de klas komen.

Mevrouw Vergeer (SP):

Bent u het met mij eens dat wij dat straks moeten regelen bij het wetsvoorstel over onderbouw? De volgende vraag is hoe onderwijstijd gedefinieerd moet worden. Wat nu in het studiehuis gebeurt, waarbij leerlingen aan hun lot worden overgelaten, zelfstandig zitten te werken, valt onder de definitie van onderwijstijd. Zo wordt het straks ook voor de onderbouw. Ik vrees dat er een "onderbouwstudiehuis" komt. Ik vraag u om het standpunt te steunen dat wij dat moeten zien te voorkomen.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik vraag mij af of mevrouw Vergeer daarvoor het goede instrument heeft genomen. Wij tellen 40 uren in de week, ook voor het onderwijs, en 1600 uren voor de totale studielast in de bovenbouw. Straks geldt dat misschien ook voor de onderbouw. Of je dat nu allemaal moet invullen met alleen maar klassikaal lesgeven, weet ik niet. Ik kan mij heel goed voorstellen dat er ook andere werkvormen zijn, mits er maar altijd iemand is die om begeleiding kan worden gevraagd of die kan worden aangesproken. Ik zie dat toch iets minder rigide dan mevrouw Vergeer.

Ook het Internationaal Baccalaureaat is een kans voor het voortgezet onderwijs om onderwijs te geven dat daadwerkelijk internationaal georiënteerd is. Er ligt nu een bal voor open doel. Er is een initiatief om in 2008 in Nederland een Europees United World College te vestigen. Dat is een kans voor het Nederlandse onderwijs om een vernieuwing binnen te halen die zich internationaal bewezen heeft. Het is onderwijs waarin maatschappelijke stage en internationale oriëntatie altijd al een heel belangrijke rol hebben gespeeld. Ik verzoek de minister om na te gaan wat het United World College voor Nederland en het Nederlandse onderwijs kan betekenen en of en op welke wijze wij dat kunnen ondersteunen.

Dan ga ik nog kort in op de uitbreiding van de kenniswerkers, waarom in de motie-Bakker wordt gevraagd. Graag hoor ik van de minister de bevestiging dat zij zich hard zal maken voor dat deel, dat ook haar echt regardeert, en bijvoorbeeld studenten, universitair docenten en AIO's die nog niet onder die regeling vallen, onder die regeling laat vallen.

Ik wil nog een opmerking maken over de lesmethoden voor blinden en slechtzienden, daarmee aanhakend bij de uitspraak van mijn collega van het CDA. Nieuwe multimediale lesmethoden zijn voor blinden erg ontoegankelijk geworden omdat zij zo visueel van aard zijn. Laten wij onderzoeken hoe die methodes en de examens bijdragen aan de toegankelijkheid voor en de deelname aan examens door blinden en slechtzienden.

Als laatste noem ik nog de telefonische helpdesk van het Landelijk Bureau ter Bestrijding van Rassendiscriminatie. Deze telefonische helpdesk voor integratie en tegen discriminatie, in feite de enige in het onderwijs, dreigt te verdwijnen. Het LBR kan die hulp niet langer meer zelf bekostigen. Wat kan de minister doen om het voortbestaan van deze helpdesk te waarborgen of in elk geval een goede kans te geven, misschien wel met andere partners samen?

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik heb met interesse naar het gepassioneerde betoog van collega Lambrechts geluisterd. Ik miste in haar betoog een onderdeel waarover ook wij gepassioneerd kunnen zijn: de aanpak van onderwijsachterstanden, de gewichtenregeling en de drempel die daarbij hoort. Vorige week hebben wij daar ook over gesproken. Ik ben heel erg benieuwd welk standpunt D66 terzake inneemt. Wij moeten onder ogen zien dat de minister doorgaat met een percentage van 6,4 als wij nu niets doen.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ons standpunt is bekend. Wij zagen twee problemen. De hoofdlijn ondersteun ik.

Een probleem is het opleidingsniveau van de alleenstaande ouder. Het zou goed zijn als daarvoor een oplossing zou worden gevonden. De alleenstaande ouder die niet gehuwd is en een vmbo- of lbo-niveau heeft, wordt in wezen benadeeld ten opzichte van een ouder die wel gehuwd is met een partner met een lage opleiding. Dat vond ik niet goed.

Een ander echt serieus probleem vond ik de drempel. Die drempel is omlaag gegaan van negen naar zes. Dat is een verbetering, maar het liefst wilden wij die op nul stellen, vanwege het onderwijsachterstandenbeleid, maar ook vanwege de integratie. Witte scholen stimuleer je immers meer om deze kinderen op te nemen als daar een vergoeding tegenover staat. Ik heb gezien dat teruggaan naar nul wel heel erg duur is. Het voorstel van de ChristenUnie om het terug te brengen naar 3% zou ongeveer 25 mln. kosten. Ik heb dat bedrag niet en de minister ook niet. Ik wil wel een verzoek aan de minister ondersteunen om na te gaan of het komende jaar niet toch het geld kan worden gevonden om die drempel verder omlaag te brengen. Ik vind de druiven toch wel erg zuur. Die groep hebben wij toch lange tijd wel een worst voorgehouden. Friesland en Drenthe komen in aanmerking. Ik denk ook aan de autochtone achterstandsjongeren. Het bedrag is nu toch wel heel mager.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik ben erg blij met het antwoord van mevrouw Lambrechts. Laten wij dat met elkaar oppakken en de minister een duidelijke taakstelling meegeven.

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Voorzitter. Het onderwijs in Nederland staat niet stil. Of wij er daarbij op vooruitgaan, of misschien wel hard achteruithollen, is natuurlijk een cruciale vraag. De heer Jungbluth heeft er al wijze woorden over gesproken. Er gebeurt van alles en het nieuwe leren is in opmars.

De hoofdkenmerken van de meeste vormen van het nieuwe leren staan zo ongeveer haaks op de uitgangspunten van Pim Fortuyn. Die moest niets hebben van zaken als: interactief leren in plaats van de traditionele overdracht van kennis en vaardigheden, de leerkracht als procesbegeleider en het leren, waarbij de leerling pas optimaal kennis en vaardigheden opdoet als hij wordt gedreven door een sterke interne motivatie. Dan zou het leerproces als vanzelf gaan: ontdekkend, ervarend en spelenderwijs.

Voorzitter. Misschien ben ik ook een "reactionaire conservatief uit het Land van Ooit" maar volgens mij was er niet zoveel mis met het oude leren en dreigt er wel van alles mis te gaan met sommige vormen van het nieuwe leren. Het nieuwe leren wordt soms aangedragen als de panacee die de schooluitval eindelijk te lijf zal gaan, waar andere remedies lijken te falen. Maar volgens mij is er een hele grote groep van leerlingen die juist grote behoefte hebben aan houvast en regelmaat en aan een docent die zij nog "meester" kunnen noemen in plaats van "procesbegeleider".

Het onderwijs heeft volgens de LPF-fractie niet zozeer behoefte aan nog meer nieuw leren of nog meer studiehuis en halfbakken profielen, als wel aan ouderwetse, degelijke leraren, die op hun lerarenopleiding niet zijn suf gekletst over allerlei pedagogische en andere gogische randverschijnselen, maar die met gedegen kennis en passie voor hun vak de vonk op hun leerlingen kunnen doen overspringen. Ik nodig de minister graag uit om in deze richting voort te gaan bij haar lerarenbeleid en om aan te geven wat wij op dit terrein nog van haar kunnen verwachten in haar huidige ambtstermijn.

Mevrouw Aasted Madsen-van Stiphout (CDA):

U bent ook werkzaam geweest in het onderwijs. Ik hoor u nu een pleidooi houden voor het vooral overdragen van vakinhoud aan de aanstaande leraren en voor het besteden van minder tijd aan de pedagogische vorming. Ik heb er altijd voor gepleit om juist te investeren in de pedagogisch-didactische kwaliteiten van leraren. Immers, je eigen kennis hebben, is één ding, maar je kennis kunnen overdragen aan de leerling is een tweede.

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Dat ben ik helemaal met u eens. Ik zeg ook niet dat de vakkennis en inhoudelijke kennis ten koste moeten gaan van de vakdidactische en pedagogische kwaliteiten. Alleen, bij een flink aantal leerlingen van de Pabo zien wij nu dat zij zelf niet met een zodanig niveau van deze opleiding af komen, dat zij goed in staat zijn om hun leerlingen basisvaardigheden bij te brengen. Daarom zeg ik dat men bij de lerarenopleidingen mijns inziens de afgelopen tijd wat te ver is weggedreven van de degelijkheid van vakinhoud en didactische vaardigheden. Ik hoor van veel serieuze pabo-studenten: ik wil zo graag de goede vakkennis en pedagogische kwaliteiten meekrijgen die nodig zijn om goed met de leerlingen te kunnen werken, maar wij zitten alleen maar te knippen en te plakken op die opleiding. Wij moeten wat dat betreft een hernieuwde kwaliteitsslag maken en gaan het daarover binnenkort tot in detail met de minister hebben.

Mevrouw Aasted Madsen-van Stiphout (CDA):

Ik heb begrepen dat deze minister heeft gezegd dat zij zich inhoudelijk met de Pabo gaat bemoeien en dat zij ook de vraag heeft opgeworpen of iedere spw'er die uit het mbo komt wel geschikt is om leraar te worden. Immers, men heeft daarvoor eigen vaardigheden en kwaliteiten nodig. Volgens mij is zij daar dus mee bezig. Laat ons dat stimuleren.

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Ik denk ook dat de minister op de goede weg is. Zij heeft er de laatste tijd kernachtige woorden over gesproken. Ik vraag haar wel wat wij nog meer van haar mogen verwachten, want ik denk dat er best een tandje bij kan.

Ik ben ook verheugd dat deze minister al wat concrete stappen lijkt te gaan zetten om een aantal van die in onze ogen vermaledijde hervormingen terug te draaien. De basisvorming en het studiehuis gaan op de schop. De minister ziet natuurlijk ook het laatste volle jaar van dít kabinet voor de deur staan en dan wordt het uiteraard tijd om visie en daadkracht te tonen. De minister kreeg, zoals wij weten, recentelijk een slecht rapportcijfer. Ik heb het idee dat zij langzamerhand aan haar nalatenschap aan het werken is. Ik stel deze minister nog maar eens de vraag die ik haar ooit bij een kennismakingsgesprek stelde: hoe wil zij als minister herinnerd worden? Met welke wapenfeiten wil zij de geschiedenis in gaan?

Ook de vorige week aangekondigde reorganisatie van het departement maakt ongetwijfeld deel uit van die erfenis. Ambtenaren meer op belangrijke, sectoroverstijgende thema's organiseren kán het departement slagvaardiger maken. Het kán echter ook leiden tot chaos. Die reorganisatie kan zowel tot groei als tot krimp van het departement leiden, afhankelijk van de politieke ambities ten aanzien van het onderwijs. Die ambities zullen altijd hoog liggen, welk kabinet er ook komt. Onderwijs blijft tenslotte een voorwerp van aanhoudende zorg. Niet toevallig is dat ook de titel van het boek dat ooit verscheen bij het 75-jarig bestaan van het departement. Mijn medewerker heeft het op een markt ontdekt. Minister, met enige weemoed heb ik gelezen over uw voorganger jonkheer Repelaer van Driel, die in 1815 zijn hele beleid moest uitvoeren met slechts 13 ambtenaren! Als de minister nu zou voorstellen om haar ministerie uit te breiden, vindt zij in mij geen medestander, dat zal duidelijk zijn.

De discussie over islamitische scholen laait deze dagen weer op. Binnen de VVD komt men er maar steeds niet uit. Uiteraard verwachten wij wel van islamitische scholen dat ook zij – en misschien wel vooral zij – hun verantwoordelijkheid nemen om sociale integratie en actief burgerschap van hun leerlingen te bevorderen. Ik ben blij dat de minister het onlangs aangenomen initiatiefwetsvoorstel van de PvdA en de LPF mede heeft aangegrepen om de islamitische school As Siddieq op haar verantwoordelijkheden aan te spreken en misschien zelfs te sluiten. Als dit de nieuwe slagvaardige Maria van der Hoeven is, zijn wij daar blij mee. Ik hoop dat ons wetsvoorstel nog vaker als instrument voor optreden tegen fundamentalistische scholen kan dienen.

Begin vorig jaar is tijdens de behandeling van de wet BIO een amendement van mijn hand aangenomen waardoor godsdienstleraren en leraren levensbeschouwelijke of humanistische vorming nu ook aan bekwaamheidseisen moeten voldoen. Dit amendement heeft ook gevolgen voor de rechtspositie en honorering van de betrokken leraren. Ik vind dat ik als indiener van het amendement iets moet doen om de beroepsgroep te faciliteren om deze kwaliteitsslag te maken. Daarom heb ik samen met de heer De Vries van het CDA een amendement ingediend waarin wij vragen om € 200.000 om alle relevante beroepsorganisaties die nu al goed samenwerken, in staat te stellen de verdere professionalisering van de beroepsgroep mogelijk te maken.

De heer Slob (ChristenUnie):

Kan mevrouw Kraneveldt toelichten waar dit geld dan aan besteed zou moeten worden, ook in relatie tot het amendement dat zij vorig jaar heeft ingediend? Zij zegt immers dat beide amendementen complementair zijn.

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Ja, ik beschouw dit amendement als een aanvulling op het vorige. Ik vind dat de beroepsgroep in staat moet worden gesteld om die kwaliteitsslag te maken. Onder woordvoerderschap van het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken zijn diverse relevante organisaties, bonden, onderwijsorganisaties en besturenorganisaties van allerlei gezindten bezig om de bekwaamheidseisen vorm te geven. Zij buigen zich over de honorering en de rechtspositie van de leraren. Dit is een moeilijk proces, maar zij hebben een uitstekend werkdocument opgesteld waarin alle aspecten zijn opgenomen. Wij treden natuurlijk niet in het overleg van de sociale partners, maar ik wil hen wel een aanzet geven om al deze punten met de minister te kunnen bespreken.

Ik zou graag zien dat die organisaties een kleine projectorganisatie opzetten onder de paraplu van de Besturenraad die als gesprekspartner van de minister fungeert. Op die manier kunnen zij het gesprek met de minister aangaan om een en ander te regelen. Ik meen dat zij het zo ook al met elkaar hebben afgekaart.

De heer Slob (ChristenUnie):

Dit is een prima idee en wij vinden de toelichting bij dit amendement ook goed. Wij hebben ook met het CIO gesproken en ik herken de problematiek. Is mevrouw Kraneveldt bereid om dit amendement opnieuw in te dienen en daar dan ook de naam van de heer Van der Vlies en mijn naam onder te zetten? Wij hebben veel waardering voor dit amendement en willen, als het kan, het graag samen met haar en de heer De Vries indienen.

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Ik zal dit aan de heer De Vries vragen, maar ik sta hier welwillend tegenover. Ik dank de heer Slob voor zijn steun.

Veiligheid op scholen is ook voor de LPF een belangrijk thema. Ik sluit mij aan bij de woorden van de heer Balemans.

Dit is de derde behandeling van een begroting van het ministerie van OCW die ik hier in de Kamer meemaak. Ik moet zeggen dat ik het steeds minder leuk begin te vinden. De onderwerpen waarover wij vandaag eigenlijk goede fundamentele debatten zouden moeten voeren, plannen wij steeds meer om de begrotingsbehandeling heen. Dan blijft er voor de behandeling van die begroting alleen nog wat herhaling van zetten over. Ik vind dit jammer. Ik hoop dat wij bij de volgende begrotingsbehandeling wat meer originele en fundamentelere zaken met elkaar kunnen bespreken.

Ik heb dit keer helaas geen vragen aan het adres van staatssecretaris Rutte, maar wij zullen de komende tijd de degens nog wel kruisen, want op het gebied van het hoger onderwijs staat ons nog heel wat te doen.

De voorzitter:

Mevrouw Kraneveldt wordt op haar wenken bediend. Het Presidium heeft besloten om de behandeling van de begrotingen op korte termijn te evalueren. Ik raad haar aan om zich daarvoor te prepareren en een inbreng te leveren.

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Dit zal ik zeker doen. Dank u wel.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Wij ondersteunen de opmerkingen die de heer Balemans heeft gemaakt over de veiligheid op scholen. De afgelopen week is er veel geschreven over discriminatie van homoseksuele leerkrachten. Ik ben daar nogal van geschrokken. Wat zouden wij daaraan moeten en kunnen doen?

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Mijn fractie maakt zich daar ook zorgen over. Dat is ook niet zo vreemd, als u de seksuele geaardheid van onze voorganger kent, die hier helaas niet in deze Kamer aanwezig kan zijn. Wij vinden homoseksualiteit in het onderwijs dus zeker een zeer belangrijk onderwerp. Naast de geijkte beleidslijnen, zoals goede voorlichting, zijn er heel veel zaken te doen. Ik denk dat de minister op een aantal terreinen in dit opzicht goed te werk gaat. Wij moeten heel duidelijk het signaal geven dat discriminatie, op welke grond dan ook, maar zeker op grond van homoseksualiteit, gewoon niet kan. Wij moeten dat signaal zeker geven aan leerlingen die van huis uit misschien hebben meegekregen dat homoseksualiteit een ziekte is en dat je met homoseksuelen vreselijke dingen moet gaan doen. Dit signaal moet zeer krachtig zijn. Ik steun datgene wat de heer Balemans heeft gezegd over het registreren van ernstige zaken, zoals bedreiging en geweld. Deze dingen vinden ook plaats jegens homoseksuele leraren. Dat element zou ik graag in de registratie terugzien, natuurlijk omgeven met nette waarborgen. Ik denk echter dat wij daar meer informatie uit kunnen halen. Ik vind dat wij scholen ertoe moeten oproepen om hiermee niet lichtvaardig om te gaan of het onder de pet te houden, ongeacht de denominatie waartoe men behoort.

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. Al geruime tijd worden discussies over onderwijs gedomineerd door de mantra "de kunst van het loslaten". De bedoeling daarvan is om scholen zoveel mogelijk de ruimte te laten, zodat op basis van eigen professionele inzichten keuzes kunnen worden gemaakt over de wijze waarop het onderwijs wordt ingericht, uiteraard binnen de grenzen die de overheid daarvoor stelt. De fractie van de ChristenUnie heeft deze ontwikkeling altijd van harte gesteund. Tegelijkertijd constateert de fractie van de ChristenUnie echter wel dat scholen intussen in verwarring raken over wat er allemaal op hen afkomt aan taken. Overheid en samenleving hebben namelijk nogal wat verwachtingen ten aanzien van het onderwijs.

Denk bijvoorbeeld aan de recente discussie over kinderopvang op de scholen. Daardoor is de vraag wat samenleving en overheid nog met goed fatsoen van scholen mogen vragen, actueler dan ooit. Waar ligt de grens? Met een steeds krapper wordend budget moeten scholen steeds meer doen; van kinderopvang tot, in sommige gevallen, de volledige opvoeding, van criminaliteitsbestrijding tot bevordering van sociale cohesie, van voorlichting op allerlei gebied tot strakke handhaving van regels. De noodkreet van scholen wijst samenleving en overheid op de noodzaak van een meer realistische benadering van de taakopvatting van scholen, en om een heldere afbakening. Scholen kunnen niet alles repareren wat er eerder in de maatschappij en in de opvoeding is misgegaan. Ik durf wel te stellen dat scholen zo'n beetje aan hun plafond zitten. Onze vraag aan de minister is om in te gaan op de wens van het veld om tot een serieuze taakafbakening en grensbepaling te komen. Erkent de minister dat niet alles op het bordje van de scholen kan worden geschoven? Om die taakverzwaring inzichtelijk te maken, stelt de fractie van de ChristenUnie voor om aan alle eventueel nieuwe opdrachten voor scholen een zogenaamde onderwijseffectrapportage te koppelen, zodat inzichtelijk wordt welk effect taakverzwaringen hebben, zowel financieel als qua inzet van personeel, afgezet tegen de primaire taakuitoefening van de school. Dat is een opdracht die ook voor de Kamer geldt als zij met voorstellen komt. Pas nadat deze zaken bekend zijn, kan beoordeeld worden of een nieuwe taak aan de school kan worden toevertrouwd.

Ik noemde al de hele discussie rond de kinderopvang op scholen. Op een later moment zal hierover in de Kamer nog verder worden doorgesproken. Ik heb in interrupties al duidelijk gemaakt wat onze opvatting is over de brief die hierover is verschenen. Wij kunnen wel heel camouflerend zeggen – zo beoordeel ik de woorden van de heer Jan de Vries – dat het allemaal gefaseerd kan en dat er nog heel veel moet worden bezien, maar duidelijk is wel dat er onder leiding van twee CDA-ministers naartoe wordt gewerkt om vanaf 1 januari 2007 te starten met een brede voor-invoering van het recht van ouders op het laten organiseren van de voor- en naschoolse opvang door de school, zelfs tijdens roostervrije dagen en schoolvakanties. Er wordt dan nogal wat op het bordje van de scholen neergelegd, zeker als wij ons realiseren dat dit enorme consequenties zal hebben voor de huisvesting. Wij weten dat er op het gebied van de huisvesting grote problemen zijn. Het lijkt ons niet realistisch om vast te houden aan het jaartal 2007, tenzij er in financiële zin iets gebeurt. De heer Balemans sprak al van boter bij de vis.

Er is steeds gezegd dat leraren niet nog eens extra zullen worden belast door deze opvangtaken. Dat zou er nog bij moeten komen. Ondanks dat weten wij dat de werkdruk van leraren al enorm hoog is, niet alleen in het primair onderwijs, maar ook in het voortgezet onderwijs. Al eerder is geconstateerd – wij hebben daar in een vrij uitvoerig overleg over gesproken – dat de hoge werkdruk vaak de oorzaak is van een burnout of van verschijnselen van een burnout en dat het een van de voornaamste redenen is voor mensen om geen leraar te worden. Aangezien wij op niet al te lange termijn grote structurele lerarentekorten kunnen verwachten, met name in het voortgezet onderwijs, is dat een zaak die onze aandacht moet hebben. Dat vergt een aanpak die niet alleen de korte termijn betreft, maar ook de lange termijn op het oog heeft. Mijn fractie heeft al eerder aangegeven daarbij niet te denken aan oplossingen zoals de CDA-fractie die heeft voorgelegd, namelijk om iets aan de atv te doen. Dat lijkt ons geen structureel effect in positieve zin te hebben op het lerarentekort. Ik denk zelfs dat het eerder averechts zou werken. Wij hebben aangegeven graag verder te willen praten, zonder ons vast te leggen op een uitkomst, over een vermindering van het aantal uren dat een docent in het vo voor de klas moet staan. Wij weten immers dat in vergelijking met andere landen het aantal lesuren – wij zeggen ook wel contacturen – in Nederland behoorlijk hoog is.

Wij realiseren ons wel dat dit een enorme operatie is, misschien wel te vergelijken met de operatie groepsgrootteverkleining in het basisonderwijs, waarmee in 2006 volgens de tiende voortgangsrapportage een bedrag van 658 mln. was gemoeid. Een bedrag dat wij overigens niet terug konden vinden in de begroting, maar dit terzijde. Wij hebben gezien dat de klassenverkleining de werkdruk voor een gedeelte heeft verminderd en daarmee heeft bijgedragen tot de aantrekkelijkheid van het beroep. Waarom zouden wij niet op een manier zoals net voorgesteld een dergelijk structurele beweging in gang zetten voor het vo? Het toekomstperspectief is er somber genoeg voor, wat het lerarentekort betreft. Is de minister bereid deze fundamentele discussie te voeren of in ieder geval voor te bereiden en onderzoek te doen naar het geschatte effect en de kosten?

Als het nodig is, zullen wij bereid moeten zijn om ook in de toekomst te investeren in het onderwijs. Dat geldt ook voor de herziening van de gewichtenregeling. Wij hebben daar vorige week over gesproken en wij delen op zich de analyse van de minister dat wij niet moeten blijven vasthouden aan enkel de factor etniciteit als het om achterstanden gaat en dat wij dat breder moeten zien. Dat is prima. Waar wij wel moeite mee hebben, is dat het nu binnen dezelfde budgettaire kaders moet gebeuren en dat er alleen incidenteel wat compensatie komt als het gaat om weglekeffecten. Dat is voor ons toch de reden om met het oog op de toekomst – ik herken veel in het verhaal van collega Jungbluth – te pleiten voor rigoureuzere keuzes. Wij zullen ons maximaal moeten inspannen om daar ook financiering voor te vinden. Ik blijf dus vasthouden aan een lagere drempel voor de gewichtenregeling dan de 6,4% die de minister nu voorstelt, al herken ik natuurlijk dat dit alweer een stukje minder is dan de fungerende 9%. Het lijkt mij goed dat de Kamer daar een duidelijke uitspraak over doet. De minister heeft daar ook om gevraagd. Ik zal morgen een motie in die zin indienen.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Ik wil de heer Slob hierin graag ondersteunen. Ik kwam er in mijn eerste termijn helaas niet aan toe om hier iets over te zeggen, maar bij dezen wilde ik dat toch even kwijt.

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. Dit zijn heerlijke onderbrekingen.

Vanuit het onderwijsachterstandenbeleid is de overstap naar het speciaal onderwijs eenvoudig gemaakt. Wij zijn blij met de motie die collega Verhagen bij de algemene politieke beschouwingen heeft ingediend en waarmee hij de financiering heeft geregeld van de uitvoering van een motie van mij, die is aangenomen, al kon de CDA-fractie toen niet voor stemmen. Die motie verzocht om de verkleining van klassen van vso-leerlingen in het zmlk-onderwijs. De minister had helaas niets met deze motie gedaan, al had zij aangegeven dat zij zich daarvoor zou inspannen. Ik kwam de motie zelfs niet eens in de begroting tegen. Dat vond ik echt teleurstellend, maar collega Verhagen heeft een goede dienst geleverd. Wij hebben later nog een erratum gekregen, maar dat duurde even. Hoe het ook zij, dat is wat ons betreft geregeld. Wij gaan er wel van uit dat dit voor alle vso-leerlingen is die van deze klassenverkleining kunnen gaan profiteren. Ik sluit mij dan ook aan bij de opdracht die mevrouw Aasted Madsen aan de minister heeft gegeven om daar iets aan te doen. Ik hoop ook dat de minister ruimte wil creëren voor scholen die wel vso-leerlingen hebben, om alsnog een vso-afdeling te kunnen realiseren.

Dyslexie is eveneens een belangrijk onderwerp. Onze jongerenorganisatie Perspectief heeft zich daar ook uitvoerig mee bezig gehouden en een notitie gemaakt die redelijk de conclusies onderschrijft van het Masterplan Dyslexie dat wij naar ik meen vorige week hebben gekregen. Duidelijk is dat dyslexie op de lerarenopleidingen nog onvoldoende aandacht krijgt en dat daardoor leraren in opleiding onvoldoende meekrijgen om er in de praktijk goed mee om te gaan. Is de minister bereid om daar iets aan te doen? Op deze manier kunnen wij het niet laten lopen.

De materiële bekostiging wordt nu enigszins bijgesteld, maar het geld dat daarvoor is gebruikt, weegt niet op tegen het geld dat in de afgelopen jaren niet aan scholen is besteed. Cumulatief komt het neer op zo'n 80 à 100 mln., terwijl er maar voor 31 mln. wordt gecompenseerd. Dit blijft dus een groot probleem voor de scholen voor voortgezet onderwijs.

Om meerdere reden is het ongewenst als kinderen blijven zitten. Mijn fractie vraagt aandacht voor een aanpak in de VS waar zittenblijvers de eerste drie weken van de zomervakantie verplicht bijgeschoold worden in de vakken waarin zij niet voldeden aan de gestelde overgangscriteria. Na de bijscholing kunnen deze leerlingen alsnog overgaan. Mijn fractie ziet graag onderzocht of het mogelijk is, een aantal scholen in een gemeente in Nederland vrijwillig een dergelijke zomerschool te laten opzetten. Is de minister bereid tot het laten uitvoeren van een dergelijk onderzoek?

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. In een recent rapport van het SCP stond de vraag naar de grenzen van de maatschappelijke opdracht van de school centraal. Dat thema is typerend voor de actuele ontwikkelingen in het onderwijs. In de relatie tussen school en maatschappij moeten wij de authentieke taken van de school centraal stellen. De vragen vanuit de maatschappij zijn belangrijk, maar in dit kader van het primaire proces wel secundair. Het opdragen van kinderopvang aan scholen bijvoorbeeld, is in ieder geval vervlechting van verantwoordelijkheden. Scholen hebben geen opvangtaak, laat staan als slechts één enkele ouder daarom vraagt. Scholen hebben pedagogische en didactische doelstellingen en taken, waarbij het gaat om het belang van het kind. Daar ligt voor mijn fractie principieel het primaat. Gezien de grote en breed gedeelde zorgen over jeugd en samenleving, zou dit voor alle fracties moeten gelden. Wij overvragen het onderwijs te gemakkelijk. Daarover ben ik het met mevrouw Roefs eens.

Enkele dagen geleden ontvingen wij een brief waarin stond hoe men voornemens is, de motie over kinderopvang op of via scholen uit te voeren, een brief van verbazingwekkende inhoud. De voorgenomen uitvoering wordt namelijk afhankelijk gesteld van de advisering van de Onderwijsraad en het CPB. Daarnaast is overeenstemming met het onderwijsveld een voorwaarde. Schat de minister dat die wordt bereikt?

Opvang op scholen hoeft niet aan de kwaliteitscriteria voor kinderopvang te doen. Ik stel vast dat de motie feitelijk ten minste tot 2007 onuitvoerbaar is, gezien de ambitie én het tijdpad. Ik krijg hier graag een reactie op.

Leerlingen met beperkingen verdienen onze bijzondere aandacht. Het amendement op stuk nr. 86 van collega Balemans c.s., zeg maar van de coalitie, om de leesvaardigheid van dove kinderen en jongeren te bevorderen, steun ik heel graag. Ik voeg mij ook bij de opmerkingen over blinden en slechtzienden van mevrouw Aasted Madsen. Die waren mij uit het hart gegrepen. Er is een algemeen overleg over de gewichtenregeling gevoerd, waar ik helaas niet aan kon deelnemen, omdat ik plenair aan de slag moest. Het is dus niet adequaat om daar nu uitvoerig op in te gaan, maar ook mij interesseerden heel in het bijzonder de effecten op scholen op met name het platteland. Diverse mensen hebben hier aandacht aan besteed. Ik wacht de reactie van de bewindslieden daarop nu maar af.

Een drastisch lerarentekort lijkt zich op de korte termijn niet voor te doen. Voor de langere termijn zijn de voorspellingen wél onzeker en doorgaans somber, bijvoorbeeld voor het vmbo. Daar is het nu al een probleem. De aandacht hiervoor mag daarom niet verslappen. Een toekomstbestendige inzet is nodig, zeker ook in de arbeidsvoorwaardelijke sfeer. Mijn fractie heeft de adv altijd als onruststoker in de roosters beschouwd. Een kwaliteitslek moet daarbij aan de orde zijn. Diverse betrokkenen uiten hun zorgen over de kwaliteit van leraren. Ook voor de toekomst moet zo veel mogelijk worden voorkomen dat er les wordt gegeven door onbevoegden. In hoeverre is in dit licht het risico aanwezig dat bevoegde docenten op dit moment geen baan in het onderwijs kunnen krijgen en daardoor voor het onderwijs verloren gaan? Zou daar geen hefboom naar de oplossing zitten? Ik hoor graag een reactie van de minister.

Onlangs was er in de pers naar aanleiding van een interview met de minister sprake van een hype over de tweede fase. Kennelijk waren de beoogde wijzigingen nog niet tot de journalisten doorgedrongen of heeft de minister zich erg pregnant uitgedrukt. Hoe dan ook moet worden vastgesteld dat wij op het terrein van het voortgezet onderwijs vooral bezig zijn met het terugdraaien, althans nuanceren of aanpassen van eerder ingezet beleid. Dit geldt zowel ten aanzien van de basisvorming als de tweede fase. De les die wij daaruit kunnen trekken, is dat wij niet de wisselende maatschappelijke opvattingen en wetenschappelijke inzichten over educatie van bovenaf in het onderwijs moeten implementeren, maar juist de professionals de ruimte moeten bieden om in hun situatie in te spelen op veranderende omstandigheden. Een jojo-vertoning zoals we het afgelopen decennium hebben meegemaakt, kan zodoende in de toekomst worden voorkomen. Er is dus niet alleen sprake van een slinger die te ver is doorgeslagen, zoals de minister zei, maar ook van een verkeerde opvatting over de rol van de overheid ten aanzien van de onderwijspraktijk. Graag een beschouwing van de minister hierover.

In het hoger onderwijs vertoont de ontwikkeling van de prijs per student nog steeds een neerwaartse lijn. Nu zegt die indicator natuurlijk niet alles, maar na een jarenlange daling is de rek er nu echt uit. Zeker ook met het oog op de taakstellingen van het hoger onderwijs in het kader van de kenniseconomie is een ombuiging naar mijn mening noodzakelijk. Enkele amendementen beogen die ombuiging te bewerkstelligen. Uiteraard zal de staatssecretaris daarop reageren.

De bekostiging van universiteiten vindt steeds meer – en naar onze mening voor een te groot deel – plaats via incidentele middelen en projecten. Op zichzelf is dat mooi, maar het zijn extraatjes. Onafhankelijke kennisinstellingen moeten kunnen steunen op een stabiele eerste geldstroom. Welke ambitie heeft de regering op dit punt?

Ik wil de staatssecretaris overigens complimenteren met zijn uitspraak dat het Nederlands in principe de voertaal moet blijven op de universiteiten. Dat staat met zoveel woorden ook in de wet. Naar het lijkt, wordt die wet echter te weinig gehandhaafd. Mijn logische vervolgvraag aan de staatssecretaris, in het licht van de zich ontwikkelende praktijk van het Engels als voertaal, is wat de regering eraan gaat doen.

De heer Jan de Vries (CDA):

Ik wil graag terugkomen op een onderdeel met betrekking tot het hoger onderwijs. De heer Van der Vlies sprak over het bedrag dat per student ter beschikking komt. Voordat dit een eigen leven gaat leiden – ook andere collega's hebben dezelfde vergissing gemaakt – wijs ik erop dat op 24 november jl. een brief aan de Kamer is gezonden waarin deze vraag wordt beantwoord. Ik kan mij voorstellen dat een kleine fractie niet alles tot zich kan nemen. Op bladzijde 8 van deze brief wordt duidelijk gemaakt dat het bedrag per student de komende jaren alleen maar zal stijgen. Wellicht kan de heer Van der Vlies daarvan nog kennisnemen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik zeg graag toe hier nog even naar te zullen kijken. Ik heb het niet in mijn hoofd zitten. Uiteraard heb ik zoveel mogelijk stukken gezien. Dat is althans mijn stijl. Ik probeer er zo dicht mogelijk bij te komen en bij te blijven. Als het nodig is, zal ik hier in tweede termijn op terugkomen.

Ten slotte wil ik aandacht besteden aan de vrijheid van onderwijs. Het Nederlandse onderwijsbestel is een uniek evenwicht tussen maximale vrijheid en adequate borging van het publieke belang, maar staat naar de mening van mijn fractie te vaak op de tocht. De VVD lijkt wat in verwarring. Ik erken dat de heer Balemans namens zijn fractie een krachtig geluid heeft vertolkt, maar hij kan niet ontkennen dat er uit zijn partij ook andere geluiden opstijgen. Is het liberaal om ouders ook – let wel: ik benadruk het woordje ook – op basis van hun religie vrij te laten in hun schoolkeuze, of is het liberaal om ouders tot een "geloofskeuze" – nu tussen aanhalingstekens – te dwingen, namelijk die van de pluraliteit? De vraag stellen is haar beantwoorden. De heer Balemans heeft haar namens zijn fractie al beantwoord. Het beeld van scholen die zich baseren op een geloofsovertuiging als gesloten bolwerken is een karikatuur. Dat geldt in ieder geval voor het christelijk onderwijs. Ieder die er is geweest, kan het beamen. Bovendien verlangt de onderwijswetgeving – terecht – een stevige maatschappelijke oriëntatie, ook als het gaat om andere opvattingen en religies.

Ik weet het, ook in 1917 waren de opvattingen van de liberalen niet eenduidig. Wat in ieder geval niet beweerd kan worden, is dat de onderwijspacificatie slechts – ik citeer het Liberaal manifest – "een concessie van de liberalen" of zelfs – ik citeer weer – "een historische vergissing" was, alle inspanningen van de Teldersstichting ten spijt.

De heer Balemans (VVD):

De Teldersstichting heeft niet het Liberaal manifest geschreven. Het begrip "historische fout" komt niet in het Liberaal manifest voor.

De heer Van der Vlies (SGP):

Zal ik het even voorlezen? Ik heb het bij me. Ik ben goed voorbereid.

De heer Balemans (VVD):

U noemt nu de Teldersstichting. Het manifest is echter geschreven door de commissie-Dales.

De voorzitter:

Is het u beiden nu helder?

De heer Balemans (VVD):

Mij wel!

De heer Van der Vlies (SGP):

Mij ook, maar als het de Kamer ook maar helder is. Het ging mij erom dat deze passages uit het concept van het Liberaal manifest ontoereikend en ondeugdelijk zijn en de historie geweld aandoen.

De heer Balemans (VVD):

Ik ben nu drie jaar onderwijswoordvoerder van de VVD. Ik geloof dat wij het bij iedere begrotingsbehandeling over de vrijheid van onderwijs en artikel 23 van de Grondwet hebben. Ik heb drie jaar lang hetzelfde verhaal gehouden. Dat is de lijn van de fractie van de VVD. Die blijft staan. Het is heel liberaal om in een partij te discussiëren.

De voorzitter:

Gezien de staat van dienst van de heer Van der Vlies ga ik er ook van uit dat hij er die drie jaren bij is geweest.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik ben er helemaal bij geweest. De heren Balemans en Visser moeten nu gaan stralen, want ik kom ze tegemoet door hen op het hart te binden het geluid dat zojuist uit de mond van de heer Balemans klonk, niet te laten beïnvloeden door welke discussie over het Liberaal manifest – dat als ik goed ben geïnformeerd voor april komend jaar is voorzien – dan ook. Zij moeten dat geluid niet ombuigen tot een onzuiverder geluid. Blijf bij die opvatting! De staatssecretaris heeft dat ook gedaan, in het publiek. De citaten heb ik bij me. Het lijkt mij goed voor de discussie in de VVD om hem te vragen om die geluiden morgen hier nog even te herhalen.

De heer Balemans (VVD):

Het Liberaal manifest is voor de zomer op het congres in Groningen vastgesteld en net in druk verschenen. Ik zal zorgen dat de heer Van der Vlies een exemplaar ontvangt.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik kan de verwarring wel begrijpen. Die voel ik zelf ook wel. Naast het Liberaal manifest is nog een ander onderzoek verschenen en dat was wel van de Teldersstichting. Een ander prominent lid van de fractie van de VVD laat dat soort geluiden ook wel eens horen. Misschien komt de verwarring daar vandaan. Ik zou dat goed kunnen begrijpen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik zou het betreuren als in het verkiezingsprogramma van de VVD voor na deze zittingsperiode zou terechtkomen wat in het Liberaal manifest wordt voorgesteld als amendering op of aanvulling op het huidige lid 2 van artikel 23 van onze Grondwet. De heer Balemans weet precies waarom het gaat. De aanvulling luidt: "mits het onderwijs vrij is van discriminatie op levensbeschouwelijke gronden en voorts gebaseerd op aanvaarding van de bestaande Nederlandse rechtsorde". In de toelichting gaat het om de ordening in het onderwijs naar godsdienstige identiteit, overtuiging. Zoals ik het zie, is dat een aanval in het hart van de vrijheid van onderwijs.

De heer Balemans (VVD):

Het verkiezingsprogramma zal te zijner tijd door de leden van de VVD worden vastgesteld. Ik ben bang dat ik de heer Van der Vlies nooit zal kunnen verleiden om op de VVD te stemmen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Nee, daar ben ik te oud voor geworden.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

Sluiting 16.42 uur

Naar boven