Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het Voorstel van wet van het lid Luchtenveld tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en van enkele andere wetten in verband met de invoering van de mogelijkheid van beëindiging van het huwelijk zonder rechterlijke tussenkomst alsmede van een gewijzigde vaststelling en effectieve handhaving van de afspraken en rechterlijke beslissingen die in verband met de ontbinding van het huwelijk of nadien tot stand zijn gekomen over de wijze waarop door beide ouders vorm wordt gegeven aan het voortgezet ouderschap (beëindiging huwelijk zonder rechterlijke tussenkomst en vormgeving voortgezet ouderschap) (29676).

(Zie vergadering van 24 mei 2005.)

Voorzitter: Weisglas

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De heer Luchtenveld (VVD):

Voorzitter. Scheiden is van alle tijden, maar als er kinderen bij een scheiding zijn betrokken, is van belang de titel die de Partij van de Arbeid meegaf aan zijn nota over de echtscheidingsproblematiek: Ouder blijf je. Dit staat voorop als er kinderen bij de ontbinding van een huwelijk in het geding zijn. Dan is extra waakzaamheid van de overheid geboden, opdat voldoende recht wordt gedaan aan de positie van de kinderen in de afspraken die in het kader van een scheiding worden gemaakt. Een echtscheiding is altijd een moeilijk proces dat veel emoties oproept, maar het is van belang dat er uiteindelijk afspraken worden gemaakt in het besef dat het op de wereld zetten van kinderen niet kan worden teruggedraaid, dat men ouder blijft en dat men een verantwoordelijkheid blijft houden voor de minderjarigen die men ooit in die relatie heeft verwekt of waarover men anderszins het gezag heeft aanvaard.

Er wordt in de Kamer al jaren in algemeen overleg en in briefwisselingen met de regering gesproken over de thans geldende regelingen. De Kamer heeft in verschillende overleggen geprobeerd om het – zoals dat wel bekend staat – omgangsonrecht te verminderen, de situatie dat veel kinderen na een scheiding weinig of geen contact met een van beide ouders houden. De Kamer heeft diverse moties aangenomen die beoogden de zorgvuldigheid ten aanzien van de kinderen bij het maken van afspraken vast te leggen, maar ook moties die erop zagen dat kinderen vaker een volwaardige plaats zouden houden in het leven van beide ouders en dat beide ouders de kinderen zouden begeleiden in de opvoeding. In artikel 247 van het Burgerlijk Wetboek zijn die zorgtaken vastgelegd.

De vraag hoe die taken precies moeten worden uitgevoerd, geeft in de praktijk vaak aanleiding tot discussie. De wetgever kan natuurlijk niet alle praktijkgevallen op maat bedienen. Je zult daarom soms met open normen moeten werken om uiteindelijk de ouders – eventueel na tussenkomst van de rechter – maatwerk te laten leveren. Belangrijk is wel dat een aantal duidelijke uitgangspunten door de wetgever worden bewaakt.

Ik wil u de bepaling voorhouden die in 1905 nog in de wet stond onder nummer 285: "... behouden de vader en de moeder de rechten welke uit de ouderlijke macht of de voogdij voortspruiten. Wie ook de persoon zij aan wien de kinderen zijn toevertrouwd behouden de beide ouders de bevoegdheid om voor hun onderhoud en hunne opvoeding te waken." Nu, 100 jaar later, hebben wij het opnieuw over de tekst die moet gelden en richtsnoer moet zijn voor het regelen van de hoofdlijnen waarlangs ouders in de praktijk, ook als hun affectieve relatie tot elkaar niet langer bestaat, vorm en inhoud kunnen geven aan hun ouderschap.

De reden voor dit wetsvoorstel is een aantal moties die de Kamer in 2002 heeft aangenomen. Zoals gezegd is er een aantal malen algemeen overleg over dit onderwerp gevoerd, onder meer in 2004. De PvdA presenteerde toen de notitie Ouder blijf je. De VVD presenteerde een proeve van een initiatief. Aan de vooravond van het algemeen overleg op 13 april 2004 schreef de minister een brief. Toen was het beeld: hoe nu verder? Ondanks de aanvaarde motie-Schonewille c.s. zei de minister, ondanks ingewonnen advies, toch niet de weg op te willen van een scheiding zonder rechter. Hij wilde dus geen administratieve scheiding, ook geen administratieve scheiding die door meer waarborgen zou zijn omgeven dan de flitsscheiding. Hoewel de minister zei dat het wel kan, schreef hij in zijn brief er geen voorstander van te zijn.

Een tweede reden voor de VVD-fractie om toch met een eigen initiatiefwetsvoorstel te komen, was dat wij vonden dat er te weinig middelen werden geboden in de visie van de minister om een rechterlijke uitspraak of afspraken in een ouderschapsplan daadwerkelijk hun vervolg te geven in de uitvoering en de praktijk. Er is inderdaad gewezen op de mogelijkheid van een dwangsom, maar wij hadden als Kamer al gezegd dat het vaker zou moeten. Duidelijk was dat het in de praktijk nog weinig gebeurde en er kwamen niet veel nieuwe middelen bij. Daarom proberen wij via dit wetsvoorstel extra middelen te geven om de nakoming van gemaakte afspraken of gerechtelijke uitspraken ook in de praktijk te kunnen effectueren. Op die manier is niet de praktische situatie, zoals één van de ouders die voor ogen staat, leidraad, maar blijven beide ouders duidelijk in beeld. Dit is vooral in het belang van de kinderen.

Ik kom nu te spreken over een misverstand dat is gerezen. De minister kondigde in het algemeen overleg aanvankelijk aan dat hij het ouderschapsplan misschien nog wel sneller kon regelen. Dat was namelijk iets dat Kamerbreed werd aanvaard. Mevrouw De Pater verdient alle lof voor de motie die zij daarover heeft ingediend. Deze motie is ook door de fracties van de VVD en de PvdA ondersteund en ik geloof zelfs Kamerbreed. De minister zei dat hij het waarschijnlijk zelfs nog sneller zou regelen via de verzoekschriftprocedure en mogelijk zelfs via het rolreglement. Het was de gedachte dat dit onderdeel misschien sneller geregeld zou kunnen worden dan de andere aspecten, namelijk het scheiden zonder rechter en de discussie over welke middelen je als wetgever aan de rechter kunt geven en eventueel aan ouders om beslissingen te effectueren.

Het initiatief is uiteindelijk opgesteld met de gedachte dat ook het ouderschapsplan moet worden geregeld, vooral voor de procedure die volgens het initiatief wordt ingevoegd in de procedure voor het scheiden zonder rechter. Dit in de wetenschap dat de minister dit niet voornemens was te regelen. Ik kom straks terug op de vraag van mevrouw De Pater op wiens verzoek dit is gebeurd. Duidelijk is in ieder geval dat dit de wordingsgeschiedenis van dit wetsvoorstel is. Wij hebben beoogd om voor de scheiding zonder rechter een procedure te treffen en tegelijkertijd het een en ander te doen aan het nakomen van gemaakte afspraken, waar de verwachting op basis van het algemeen overleg en de briefwisseling kon zijn dat daarin onvoldoende in de door de minister aangekondigde maatregelen zou worden voorzien.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Als het uw intentie was om dat ouderschapsplan ook in te voegen wanneer er een scheiding zonder rechter zou zijn, dan verbaast het mij te meer dat u oorspronkelijk het ouderschapsplan niet bij de ontbinding van het geregistreerd partnerschap had. Dat hebt u pas later bij nota van wijziging pas toegevoegd. Kunt u nog even een korte toelichting geven?

De heer Luchtenveld (VVD):

De gedachte was om het ouderschapsplan op te nemen bij de administratieve scheiding. Omzetting van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap zou namelijk geen hoofdroute meer zijn, omdat de flitsscheiding bij hetzelfde wetsvoorstel zou worden vervangen door een zorgvuldige ontbinding van het huwelijk zonder rechter. Daar is dat ouderschapsplan aan gehangen. Later is door de Raad van State gevraagd of dit plan niet ook bij het geregistreerd partnerschap moest gelden, want dat kan. Dat is een reëel punt. Er kan immers ook vanaf het begin zijn gekozen voor een geregistreerd partnerschap. Het is eigenlijk de bedoeling dat alle ouders zorgvuldige plannen opstellen voor hun kinderen. Dat geldt zelfs voor ouders die nooit een formele verbintenis zijn aangegaan, ook geen geregistreerd partnerschap, en die hun verbintenis willen beëindigen. Als zij gezamenlijk gezag hebben en hebben samengeleefd, moeten ook zij afspraken maken over hoe het verder moet met de zorg voor de kinderen. Dat ligt voor de hand. Het is echter moeilijker om tot in detail te regelen, maar wij hebben die lijn willen neerzetten door de betreffende artikelen overeenkomstig van toepassing te verklaren. Wij vinden dat alle ouders die verantwoordelijkheid moeten nemen.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Ik ben het met u eens dat ook ouders die geen formele verbintenis zijn aangegaan afspraken moeten maken over de kinderen. Ik begrijp echter niet goed hoe dat in rechte kan worden geregeld.

De heer Luchtenveld (VVD):

Als alles goed gaat of er geen signalen zijn dat het niet goed gaat, bestaat er geen zicht op de situatie. Mensen komen immers niet bij officiële instanties om iets te ontbinden. Als die ouders zich tot de rechter wenden omdat zij ruzie krijgen over de effectuering van het verbreken van de relatie, heeft de rechter de mogelijkheid om te vragen welke afspraken zijn gemaakt. Er is in het voorstel opgenomen dat het artikel over het ouderschapsplan van overeenkomstige toepassing is op situaties waarin sprake is van gezamenlijk gezag.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Dus voor mensen die geen formele verbintenis hebben en naar de rechter stappen omdat er een conflict is ontstaan, moet een ouderschapsplan ook als toetspunt voor de rechter gelden?

De heer Luchtenveld (VVD):

Ja, dat staat in artikel 252, lid 4.

Een van de elementen van het wetsvoorstel was nadrukkelijk het vervangen van de flitsscheiding door een zorgvuldige administratieve scheiding. De reden daarvoor was dat het van belang wordt geacht dat mensen zelf primair de verantwoordelijkheid op zich nemen om afspraken te maken over de ontbinding van hun eigen relatie. Het is ook in heel veel gevallen niet nodig om daar een rechter aan te pas te laten komen, zelfs niet als er kinderen in het geding zijn. Ouders blijken met behulp van een deskundige bemiddelaar vaak heel goed in staat te zijn om afspraken tot stand te brengen over de ontbinding van het huwelijk. Alle experimenten wijzen daarop.

Het blijkt zelfs dat mensen tevredener zijn met bemiddeling dan met de gang naar de rechter. Afspraken die tussen de twee partijen via bemiddeling zijn gemaakt, blijken in de praktijk ook duurzamer te zijn dan afspraken die zijn gemaakt door de problemen op het bord van de advocaat te schuiven, die het weer heeft uitgevochten met de advocaat van de andere partij, of een regeling die is vastgesteld door de rechter. In de bemiddeling vindt een leerproces van ouders plaats waardoor zij worden doordrongen van het besef dat zij ouder blijven, dat zij hun verantwoordelijkheid moeten nemen en er concreet handen en voeten aan moeten geven in de dagelijkse praktijk die gaat ontstaan. Die praktijk verandert. Een woonadres verandert in twee woonadressen en misschien veranderen er ook wel dingen op het gebied van bijvoorbeeld werk. Er moeten samen nieuwe afspraken worden gemaakt en daarbij moeten mensen over hun eigen emoties die verband houden met het ontbinden van het huwelijk en het beëindiging van de affectieve relatie heen kunnen stappen. Het is een emotionele periode, maar de rationaliteit moet toch de boventoon gaan voeren in het maken van de afspraken over de toekomst.

Als die afspraken eenmaal tot stand zijn gekomen, moeten zij uiteraard in de praktijk ook worden nageleefd. Zij moeten uiteraard ook kunnen worden gewijzigd. Omstandigheden veranderen immers. Een ouderschapsplan kan natuurlijk nooit onverminderd gelden van het moment dat het wordt vastgesteld totdat het jongste kind achttien is geworden. Er zijn in de dynamiek van het leven allerlei wijzigingen, zoals in werk, in school, in sportclubs, in woonadres en in relaties van ouders. Soms worden die ouders ook grootouders, maar dan zijn de kinderen vaak al meerderjarig. Het leven kan niet volledig worden geregisseerd. Dit is ook van belang als wij spreken over de rol van de rechter.

Het gaat niet zozeer om de vraag wie de laatste stempel zet op de ontbinding van het huwelijk als wel om de vraag wat de rol van de rechter die is voorzien. Wat de VVD-fractie betreft is de rechter conflictoplosser bij uitstek. Als partijen een geschil hebben, waar zij met deskundigheid die in de samenleving voorhanden is, zoals scheidingsbemiddelaars of een goede vriend, een buurman of kennis, niet meer uitkomen, is het aan de rechter om de knoop door te hakken. Hij neemt dan een beslissing, gehoord de partijen en alle belangen afwegend.

Men kan het eens zijn en samen afspraken maken die in een bepaald kader passen. Ik ben het eens met wat mevrouw Kalsbeek in dit verband over een toets heeft gezegd. Getoetst moet worden of die afspraken niet de ene partij boven de andere partij bevoordelen, omdat die een zwakkere positie had en eigenlijk niet tot zorgvuldig onderhandelen in staat geacht zou moeten worden. Ook een mogelijkheid is dat de belangen van de kinderen grovelijks genegeerd worden. In die positie verkeren kinderen vaak. Dat kan gebeuren door de afspraak dat er geheel geen omgang zal zijn. Ook kunnen kinderen worden opgezadeld met enorm veel reizen naar twee adressen. Dat kan niet aan de orde zijn. Dat zijn geen afspraken waarbij is uitgegaan van een zorgvuldig afgewogen ouderschapsplan.

Wie moet nu beoordelen of afspraken in een ouderschapsplan passen, alsook bij het maatwerk dat in elke situatie opnieuw geleverd moet worden? Dit voorstel kiest nadrukkelijk voor de scheidingsbemiddelaar om dat te beoordelen. Dat is een ervaren, gekwalificeerd jurist. Deze moet niet alleen juridische ervaring hebben, maar ook ervaring met het op zorgvuldige wijze bij elkaar brengen van partijen. Daarbij dienen de belangen van de kinderen gewogen te worden, gehoord de kinderen.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

De heer Luchtenveld zei: de VVD-fractie vindt. Dat zal een verspreking zijn geweest. Ik neem namelijk aan dat hij hier als verdediger van het initiatiefwetsvoorstel staat en niet als vertegenwoordiger van de VVD-fractie. Die fractie heeft een eigen woordvoerder voor dit onderwerp.

De heer Luchtenveld (VVD):

Uiteraard.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Dit was een kleine, formele correctie. U sprak over de rol van de overheid, al dan niet zichtbaar en present, bij de ontbinding van een huwelijk. Het valt mij op dat u daarbij voorbij gaat aan het meer principiële aspect. Dat hebben wij ook bij het verslag ingebracht. Ik doel op het feit dat de overheid er aan het begin ook bij is. Wij laten het dan ook niet aan een huwelijksbemiddelaar over als twee mensen een relatie willen aangaan. De overheid is dus constituerend aanwezig. Ik zou het fijn vinden als u nu op de vraag ingaat waarom aan het eind daarvan de overheid in de vorm van de rechter best wel weggelaten kan worden.

De heer Luchtenveld (VVD):

In deze vraagstelling geeft u het antwoord al. In het begin is de overheid er wel bij betrokken, maar in de vorm van de ambtenaar van de burgerlijke stand en niet die van de rechter. Aan het eind is bij dit wetsvoorstel ook de ambtenaar van de burgerlijke stand voor de formele, constitutieve beëindiging van het huwelijk aanwezig. Deze neemt namelijk een beslissing, neergelegd in een akte, over de beëindiging van het huwelijk. Zonder dat en zonder de handtekening van de scheidingsbemiddelaar kan dat niet. Voor die akte moeten partijen ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand verschijnen. Die wijziging is ook aangebracht op basis van internationale aspecten.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Dit is ingebracht vanwege de discussie wat wel of geen autoriteit is in het kader van het internationale aspect. Dat begrijp ik. U hebt echter aangegeven: mijn bedoeling is om de overheid op afstand te houden en de scheiding via een administratieve procedure tot stand te laten brengen. Voor mij is dat een heel principieel punt in deze discussie. Daarom vind ik het van belang dat u hierop ingaat. Dat haal ik er niet bij vanwege de discussie over de vraag wat een autoriteit is. De overheid in de figuur van de ambtenaar van de burgerlijke stand sluit het huwelijk. In uw benadering wilt u dat zoveel mogelijk terugdringen, omdat de partners zelf tot ontbinding van het huwelijk moeten kunnen overgaan. Uiteindelijk bent u genoodzaakt geweest om toch weer even bij die ambtenaar terug te komen. Als u nu echter zegt dat uiteindelijk de overheid ervoor moet zorgen dat het huwelijk ontbonden wordt en waarborgen moet aangeven, haalt u de argumentatie onder uw wetsvoorstel vandaan. Dat zou mij verbazen.

De heer Luchtenveld (VVD):

Partijen gaan relaties aan. Zij kunnen kiezen voor een relatievorm waaraan de overheid rechtsgevolgen heeft verbonden en waarvoor zij kaders heeft aangegeven. Een daarvan is het huwelijk, het ander is het geregistreerd partnerschap. Die relatievormen hebben allerlei rechtsgevolgen. De overheid heeft kaders aangegeven, niet in de laatste plaats ter bescherming van de belangen van kinderen die in die relatie worden geboren of waarover de ouders met die relatie het gezag hebben. Er bestaat een wettelijk kader voor de verandering van de rechtsgevolgen door de beëindiging van een relatie. De vraag is echter of er een rechter aan te pas moet komen indien men het eens is over de manier waarop het na de ontbinding van de relatie verder moet. De VVD-fractie heeft de hoofdlijnen van het wetsvoorstel wel besproken, zoals de heer Weekers heeft gezegd. Ik sta hier echter als initiatiefnemer. Ik neem alles voor mijn rekening, wat degenen die mij ondersteunen ook zeggen. U kunt mij daar volledig op aanspreken. De hoofdlijn is dat het mogelijk moet zijn om op administratieve wijze, dus door tussenkomst van een overheidsfunctionaris, een einde te maken aan een van beide relatievormen, dus huwelijk of geregistreerd partnerschap. De voorwaarde is wel dat men het op een zorgvuldige manier en binnen een kader van waarborgen eens is geworden. De tweede lijn van het wetsvoorstel maakt het dus mogelijk om zonder rechter te scheiden.

Het beter nakomen van de gemaakte afspraken geeft de samenhang aan tussen beide procedures. Een principieel punt is dat ouders zonder tussenkomst van een rechter kunnen scheiden. Dat is niet gedaan vanwege de snelheid, want niet snelheid, maar zorgvuldigheid staat voorop. Het is wel de bedoeling dat de formaliteiten sneller en goedkoper kunnen worden afgehandeld zodra er zorgvuldig afspraken zijn gemaakt. Waarom wordt het verband gelegd tussen beide elementen van het wetsvoorstel? Omdat de hoop en de verwachting op grond van de eerste cijfers zijn dat je met zelfgemaakte afspraken kunt komen tot duurzame afspraken en dat er dus minder vaak sprake zal zijn van conflictueuze echtscheidingen. Hierdoor wordt het belang van de kinderen minder geschaad dan toch altijd wel het geval is door echtscheiding. Er zijn bijna geen scheidingen waarbij kinderen zijn betrokken, die kinderen geen enkele schade berokkenen. In dit debat gaat het erom, die schade zo veel mogelijk te beperken.

Helaas komt het voor dat er toch conflictueuze situaties zijn. Nu en later zullen zich ongetwijfeld conflictueuze situaties voordoen, mede door de verandering van omstandigheden en na de opstelling van het ouderschapsplan. Wat mij betreft, komt dan allereerst weer een scheidingsbemiddelaar in beeld. Dat kan een derde, een familielid, een buurman of wie dan ook zijn. In ieder geval probeer je eerst om samen nieuwe afspraken te maken, toegesneden op de nieuwe situatie. Als dat met een scheidingsbemiddelaar – de zelfde of een andere – niet lukt, komt automatisch de rechter – dan als conflictoplosser – in beeld. Wij zitten met een situatie waarin helaas ook de rechter niet alles aan feitelijke conflicten oplost. Dat is meer en meer bekend geworden als "omgangsonrecht". Dat gaat niet altijd om omgang, maar ook om gezagsconflicten, over de verblijfplaats, de precieze vormgeving van de opvoeding. Onder de titel omgangsonrecht praten wij hier nu al jaren over. De vraag is telkens weer wat de sancties kunnen zijn. Of het lik-op-stukbeleid daarvoor geschikt is, het afdwingen van het nakomen van de afspraken of het uitvoerbaar maken ervan. Dat is een zoektocht. Sommigen hebben gezegd dat de indiener er ook niet helemaal uit is. Het blijft inderdaad een zoektocht. Het is namelijk een verduveld moeilijke afweging wat in een situatie waarin ouders of ex-partners elkaar blijven bestoken, vaak over de rug van kinderen heen, de meest wenselijke beslissing is. Vaak leeft de indruk dat de ene ouder het volle pond krijgt en de andere ouder op afstand wordt gezet, maar het enige uitgangspunt waarvoor de wetgever kan kiezen, is natuurlijk de gelijkwaardigheid van beide ouders. Je kunt niet zeggen dat de moeder of de vader per definitie een betere ouder is. Je kunt wel nagaan wat in de praktijk de beste afspraken zijn, mede in het belang van het kind. Daar moet het om gaan.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Er zijn verschillende soorten afspraken mogelijk. Ik geloof niet dat wij een principieel verschil van mening hebben over wat de meest wenselijke zijn. Voor alle soorten afspraken geldt dat ze moeten worden nagekomen. Daar schort het aan. Zie ik het nu goed dat u daaraan niet iets extra's toevoegt? U voegt wel iets toe aan het scala aan afspraken, min of meer dwingend, maar als het gaat om de vraag wat er gebeurt als afspraken niet worden nagekomen, voegt u niet iets extra's toe.

De heer Luchtenveld (VVD):

Ik weerspreek dat. Ik voeg wel extra zaken toe. In de lijn van mijn betoog zal ik dat behandelen.

Het eerste punt is proberen ervoor te zorgen dat er minder conflicten zijn door duurzame, zelf gemaakte afspraken. Het tweede punt is de afweging. Wij hebben als wetgever natuurlijk al een aantal stappen gezet. Vroeger was er de voogdij en de toeziend voogd. De laatste stelde niet zo veel voor. Later is het gezamenlijk gezag geworden. Beide ouders behielden als regel, volgens uitspraak van de Hoge Raad, het gezag, ook na de scheiding. Het was ook de bedoeling om aan beide ouders een gelijke positie te geven wat de gezagssituatie betreft. De feitelijke praktijk was er vaak één van rollenpatronen en een andere verdeling van de opvoedings- en zorgtaken. Niettemin is er wel een lijn te onderkennen hoe de wetgeving zich ontwikkelt. Wij zien in de praktijk dat vaak toch nog conflicten ontstaan over de dagelijkse uitvoering. De plek waar de kinderen doorgaans verblijven, wordt de beschermde plek, terwijl een ander op afstand wordt gezet. Daarin zit de afweging tussen de belangen van de ouder en die van het kind.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Daar gaat precies mijn vraag over. Ik ben het met u eens dat een ouderschapsplan betere voorwaarden schept om draagvlak bij beide partners te maken. Maar wat nu als die afspraken worden geschonden? Wat voegt uw wetsvoorstel dan toe? Ik zou u overigens geen verwijt maken als u antwoordde "niet veel", want dit is heel moeilijk, maar ik wil hier wel expliciet weten wat dit nu toevoegt aan handhavingsmogelijkheden.

De heer Luchtenveld (VVD):

In de eerste plaats is er een nieuw instrument geschapen, in de vorm van een snelle comparitie van partijen. Zij kunnen snel bijeenkomen bij een rechter, die dan snel moet interveniëren. Daarover is gezegd "lik op stuk geven" en is gevraagd of dit niet te veel een sanctie is. Gemaakte afspraken worden vaak niet meer nagekomen als er al veel gebeurd is, na veel ruzie en een mediator, en als er conflicten blijven waarvan de kinderen de dupe zijn, terwijl bij de ouders de emoties weer oplopen en er in de feitelijke situatie vaak ook van alles aan de hand is. Eén ouder ziet dan zijn kinderen helemaal niet, of er is juist aan de deur, met interventie van de politie.

In die situatie moet er iets gebeuren. De gedachte is dat je dan sneller zonder advocaat naar een autoriteit kunt die met gezag kan optreden, omdat hij uitspraken kan opleggen. Dat kan de scheidingsbemiddelaar niet, die alleen iets niet kan tekenen. Dat is ook een dwangmiddel omdat men dan opnieuw moet beginnen of naar een ander gaan, maar de scheidingsbemiddelaar kan niet bepalen hoe men het verder gaat doen. Bij de snelle zitting die wij hebben georganiseerd in het wetsvoorstel voor dit soort situaties moet zo'n snelle interventie mogelijk zijn. Dan komt men daar natuurlijk ook niet blanco binnen, want er waren afspraken, die waren opgeschreven in het ouderschapsplan. De moeder, de vader en de kinderen kunnen bij die zitting vertellen wat er is veranderd waardoor die afspraken niet meer kunnen worden nagekomen. Misschien zijn er nieuwe feiten, of alleen maar nieuwe emoties. Iemand met gezag en wijsheid kan alles horend zeggen waar het probleem zit en wat voor nieuwe afspraken moeten worden gemaakt. Na het horen van voorstellen van mevrouw, mijnheer en de kinderen kan hij tot een uitspraak komen.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Ik ben het met u eens dat in de handhaving snelheid wel een belangrijke factor is, zij het dat ik daarmee nog niet heb gezegd dat dit de meest ideale vorm is om dat te bewerkstelligen. Het is niet een nieuw instrument, maar het tempo is van belang.

De heer Luchtenveld (VVD):

Dan gaat het erom dat er dan ook een autoriteit is die niet met zich laat sollen, vooral ook niet omdat partijen dan gaan anticiperen op het Salomonsoordeel, in de trant van: hij zegt dit wel en ik moet ja knikken als het wordt uitgesproken, maar als ik in de praktijk iets anders doe, zal het allemaal zo'n vaart niet lopen, want de kinderen zitten bij mij in een veilige situatie. Het kan ook andersom zijn. Er zijn ook vaders die als zij in het weekend iets anders hebben, de kinderen, die met hun jasjes aan achter de voordeur klaarstaan om opgehaald te worden, vergeten. Moeder moet het dan maar uitzoeken. De kinderen raken dan weer zeer teleurgesteld in het vaderschap. Moeder zegt de volgende keer: ik ga niet weer bij de deur klaarstaan om die huilende kinderen op te vangen. In dat soort situaties móét er nagekomen worden.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Dit lijkt mij een heel reëel voorbeeld. Met uw voorstel geeft u ouders echter het instrument in handen om iedere keer dat zo'n situatie optreedt, onmiddellijk naar de rechter te stappen. Is dat niet juist een verzwaring bij de rechtbank, die u niet beoogt?

De heer Luchtenveld (VVD):

Dat is de afweging wanneer je het instrument inzet. Daaruit is de passage over het griffierecht te verklaren. Je moet nadenken over de vraag hoe ongeclausuleerd de toegang tot de rechter moet zijn. Verwijs partijen nadrukkelijk naar de mediator! De mensen moeten eerst naar de mediator. Vaak staat in de bemiddelingsovereenkomst, waarvoor partijen getekend hebben, dat men zich bij conflicten eerst weer wendt tot de mediator. Ik heb het over situaties waarin dit soort dingen besproken zijn en waarin een gang naar de mediator niet meer leidt tot nieuwe afspraken. Als mijnheer dan liever iets anders in het weekend doet, moet er misschien gekozen worden voor eens in de drie weken, maar dan ook wel echt. Misschien moet mevrouw er toch echt op gewezen worden dat er een omgangsregeling op maat moet gaan functioneren.

De rechter doet een uitspraak. Hoe kan die uitspraak worden nagekomen? Soms is het genoeg als een rechter zo'n uitspraak met gezag doet. Eventueel kan een proces-verbaal van het gesprek worden opgemaakt. Soms wordt een uitspraak niet nageleefd. De rechter kan dan een dwangsom opleggen. Dat kan nu ook al, maar het gebeurt weinig. Het is goed dat vandaag wordt uitgesproken dat het vaker zou moeten gebeuren. De rechter kan ook – in het familierecht is dat ongebruikelijk – een kostenveroordeling uitspreken. Dat kan zeker vaker in situaties waarin de ene partij gerechtelijke bijstand met financiering van de overheid heeft en de andere partij alle kosten zelf draagt. Ambtshalve geven wij ook de bevoegdheid aan de rechter om de regeling aan te passen.

De heer De Wit (SP):

Ik heb in relatie tot datgene wat mevrouw De Pater zei gesproken van querulantgedrag. De waarborg tegen dergelijke toestanden wil de heer Luchtenveld dus vinden in de rechter, die zelf een soort protocol of een soort volgorde heeft: eerst dit en dit doen en pas dan terugkomen.

De heer Luchtenveld (VVD):

Ja, zij het natuurlijk afhankelijk van de situatie. Als er meldingen zijn van politiecontacten, van volstrekt uit de hand gelopen toestanden, en als eerdere bemiddeling niet heeft geholpen, dan moet er natuurlijk snel iets gebeuren. Dan moet men binnen twee weken bij elkaar komen om te zien of niet moet worden ingegrepen.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

U vindt het wenselijk dat de rechter zo opereert, maar dat regelt u niet.

De heer Luchtenveld (VVD):

De mogelijkheid is nu geschapen ex artikel 253a. De rechter kan een dwangsom opleggen, en hij kan een kostenveroordeling uitspreken. Dat kan nu al, maar het zou wat vaker moeten worden toegepast. De rechter kan ook terugverwijzen naar een mediator, en wat mij betreft moet hij meer kunnen.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Hij kan heel veel, maar u zei net ervan uit te gaan dat hij snel terugverwijst naar een mediator. Ik vraag nu of u dat regelt, en het antwoord daarop is "nee". Het is geen verwijt, maar ik wil weten waar we het wel en niet over hebben. U regelt dat dus niet in het wetsvoorstel.

De heer Luchtenveld (VVD):

Volgens mij vraagt dat geen aparte wettelijke bepaling. Het gebeurt nu ook al: de rechtbank Utrecht wijst al heel vaak op de mogelijkheid van een mediator en niet-ontvankelijkverklaring.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

We hebben het hier over een groot probleem. Heel veel kan, en gebeurt niet. Als je wilt dat het toch gebeurt, moet je vaak iets doen om het te laten gebeuren. Alleen maar zeggen dat het al kan, zodat het niet geregeld hoeft te worden, is ook een mogelijkheid, maar dan breng je geen verandering op gang.

De heer Luchtenveld (VVD):

Ik beoog dat wel degelijk te veranderen. Als dat anders moet worden geformuleerd, moeten we dat doen. Wel moeten we letten op de grondwettelijke bepaling dat niemand kan worden afgetrokken van de rechter die hem toekomt. Een rechter kan wel aangeven dat eerst de weg van de mediator moet worden geprobeerd. Dat kan met de nodige drang; of het altijd met dwang kan, is een punt van discussie. Verder is er nog de forensische mediator, die bij de rechtbank bekend is middels een register.Luchtenveld

Normaal moet het toch wel heel raar lopen als de rechter een dwarsliggende ouder geen sanctie oplegt. Dat kan een dwangsom zijn, maar ook het aanpassen van de regeling, en deze meer toesnijden op de situatie, met het oogmerk om verdere conflicten te voorkomen. Tijdelijk zou er als zwaar middel iets kunnen gebeuren ten aanzien van de uitoefening van het gezag. Het komt voor dat er een gezinsvoogd wordt benoemd, zij het dat dat niet alleen kan op basis van een slecht functionerende omgangsregeling. Uiteindelijk kan er iets gebeuren ten aanzien van de gewone verblijfplaats van de kinderen. Als het probleem iedere keer aantoonbaar bij een bepaalde ouder ligt, mag deze op zijn minst gewaarschuwd worden, wat later wellicht geëffectueerd kan worden. Daarmee zet de betrokken ouder wel op het spel dat hij of zij de eerstaangewezene wordt om het hoofdaandeel in de verzorging en opvoeding op zich te nemen.

Via vantoepassingverklaring van artikel 812 Rechtsvordening is de mogelijkheid gecreëerd om de politie in te schakelen. Ik heb niet voor ogen dat ieder weekeinde beheerst wordt door politieauto's die kinderen van de ene plek naar de andere plek brengen. Dat zou veel capaciteit vergen, en het zou slecht zijn voor de kinderen. Maar wel om ook daar meer evenwicht in te brengen, want nu rijdt de politie soms al met meerderjarige kinderen, namelijk als de andere ouder die niet tijdig terugbrengt op de gewone verblijfplaats. Dan komt het voor dat de ouder die de dagelijkse verzorging heeft, de politie belt die de politie terugbrengt naar die plek. Wat staat mij voor ogen? Neem als voorbeeld dat keer op keer is afgesproken dat tijdens bepaalde zomervakantieweken de vader met de kinderen een buitenlandse vakantie in Europa maakt. Daags voor vertrek meldt de verzorgende ouder, waar de kinderen verblijven, dat één kind zich niet lekker voelt en een ander kind liever naar een zeilkamp in Friesland gaat, zodat vader maar alleen op vakantie moet gaan, maar dat het beter is dat hij dat niet doet. Als die situatie zich herhaalt en al eerder is besproken, zit je in een ontzettend moeilijke situatie. Procedures et cetera voordat de vakantie begint zullen niet meer lukken, en andere interventies lukken niet. Ik zou het niet verkeerd vinden als de overheid in die gevallen aangeeft dat zo duidelijk zwart op wit staat dat dit de regeling is – dat geldt zeker als die afspraak bijvoorbeeld door een rechter is gemaakt nadat over die kwestie in de maand mei of eerder een conflict was ontstaan en dit in juni opnieuw gebeurt – dat zij een sanctiemogelijkheid heeft. Alleen al door het feit dat die mogelijkheid is geschapen, zal die andere ouder zich nog eens achter de oren krabben en zich afvragen of hij het daarop zal laten aankomen. Hij weet immers ook dat dit voor de kinderen een heel belastende situatie is. Ook de vader zal zich onder andere in het belang van de kinderen moeten afvragen of hij die vakantie dermate belangrijk vindt dat hij het op de spits wil drijven. Naar mijn idee is het dus goed om die en andere sancties op te schrijven. Uiteraard weten wij dat lijfsdwang en dat soort sancties uiterste middelen zijn die in het burgerlijk recht weinig worden toegepast omdat bijvoorbeeld financiële prikkels effectiever blijken te werken. Als wij die sancties in de wet echter uitzonderen, ontstaat het beeld dat deze nakoming minder belangrijk wordt gevonden. Dat moeten wij voorkomen, want het is belangrijk dat die afspraken worden nagekomen waarvan wij vinden dat die in de eerste plaats in het belang van het kind worden gemaakt.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Stelt u zich voor dat de vakantie voor de deur staat, dat de moeder zegt dat het kind echt ziek is en dat de vader dat ontkent. Moet de politie dan beoordelen of dat kind al dan niet ziek is en of het nodig is om in te grijpen? Ik zie dat niet voor mij.

De heer Luchtenveld (VVD):

Misschien is het mogelijk dat een wijkagent een bezoek brengt aan het gezin. Als hem dan een doktersverklaring wordt getoond of er contact is met de huisarts, is er geen reden om actie te ondernemen.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Laten wij het erop houden dat dit geen goed voorbeeld is. Ik moet er niet aan denken. De tranen springen mij in de ogen.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik sluit mij daarbij aan. De heer Luchtenveld heeft twee voorbeelden gegeven: het ene kind is ziek en het andere heeft bij nader inzien de voorkeur gegeven aan een zeilvakantie in Friesland. Kan de heer Luchtenveld voor beide gevallen aangeven wat er gebeurt als die sanctie daadwerkelijk wordt opgelegd, rekeninghoudend met het feit dat wij het belang van het kind voorop willen stellen? Zijn die voorbeelden niet een illustratie van de lastige materie die de heer Luchtenveld wenst te regelen? Is dat niet tevens een waarschuwing om niet door te schieten in het handhavinginstrumentarium? Naar mijn idee schiet de heer Luchtenveld in dit geval namelijk door.

De heer Luchtenveld (VVD):

Ook in deze situatie is het natuurlijk beter om eerst tijd vrij te maken voor een gesprek met een bemiddelaar of een rechter. Het kind dat liever naar het zeilkamp in Friesland gaat, kan dan zelf aangeven wat het precies wil. Zijn wil is naar mijn idee doorslaggevend, want het is niet de bedoeling dat hij tegen zijn zin op vakantie gaat. Wij spreken nu over een situatie na een huwelijk en nadat allerlei afspraken zijn gemaakt, maar ook als de ouders nog bij elkaar zijn, worden kinderen van welke leeftijd dan ook nogal eens gedwongen om naar allerlei plaatsen te gaan. Daaraan besteedt de overheid ook geen aandacht. Nu spreken wij over een situatie waarin sprake is van een conflict dat zich daarop toespitst en dan vraagt de heer Rouvoet naar de sanctie.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Maar dan sturen wij toch ook niet de politie om te corrigeren?

De heer Luchtenveld (VVD):

Ik vind dat wij die mogelijkheid in de wet wel moeten opnemen. Per geval dient men zich dan af te vragen of daarvan gebruik wordt gemaakt. Nu is die mogelijkheid er als de hulp wordt ingeroepen door de verzorgende. Dat stamt uit de tijd dat er sprake was van gezagsverschil, namelijk tussen de voogd en de toeziend voogd. De voogd had het gezag en als hem dat werd afgenomen, werd dat soms zelfs als ontvoering beschouwd. Die situatie is nu gelijkgetrokken met het gezamenlijk gezag. Als er gezamenlijk gezag is en een afspraak over waar het kind op een gegeven moment verblijft ter discussie wordt gesteld, is het mijns inziens goed de mogelijkheid te hebben om genoemd middel in te zetten.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Het valt toe te juichen dat u wil proberen iets te doen aan misstanden en het nodeloos frustreren van regelingen. Het uitgangspunt dat een wetgever niet anders kan dan kiezen voor gelijkwaardigheid kan ik op zichzelf delen, maar ik heb gevoel dat u het wel heel direct vertaalt naar een fifty-fiftybenadering en dat u het handhavinginstrumentarium daarop te veel focust. Ik wil u er scherp op houden dat dit ook niet in het belang van het kind kan zijn.

De heer Luchtenveld (VVD):

Dat ben ik met u eens. Ik heb zorgvuldig vermeden om te spreken over een fifty-fiftybenadering. Ik heb het alleen gehad over de gemaakte afspraken. Uitgangspunt is dat beide ouders de wetgever even lief zijn, in de zin dat niet ten principale wordt gesteld dat kinderen bijvoorbeeld beter bij hun moeder kunnen worden opgevoed dan bij hun vader etc. Elke ouder kan opvoeder zijn. Je moet vervolgens wel kijken hoe het in de praktijk het beste kan worden ingekleurd. Als dat op basis van fifty-fifty kan, is dat heel mooi, maar dan moet er wel aan een aantal randvoorwaarden worden voldaan. Daarom is in de praktijk een echt co-ouderschap betrekkelijk zeldzaam. Er moet dan dicht bij elkaar worden gewoond. Het moet bovendien te plooien zijn met het werk, met de activiteiten van de kinderen, met school etc. Dat zijn randvoorwaarden waaraan niet altijd kan worden voldaan. Bovendien moet er goed overleg met de ouders mogelijk zijn. Er moet namelijk sprake van flexibiliteit om snel te kunnen omschakelen, bijvoorbeeld bij ziekte van een van de ouders. Dat veronderstelt toch meer contact dan een contact op afstand.

De heer Weekers (VVD):

Het is jammer dat u bent gekomen met dat ene voorbeeld, omdat dit leidt tot enige commotie. U zegt niet op voorhand te willen uitsluiten dat ooit de sterke arm moet worden ingeroepen. In mijn eerste termijn heb ik aangegeven, dit op zichzelf een prima uitgangspunt te vinden. Meerdere collega's in de Kamer onderschrijven dat ook. Ik zie echter niet in dat in het geval van een conflict de politie gaat bepalen of zij nu wel of niet optreedt. Zou het dan ook niet beter zijn dat in dit soort gevallen een gang naar de rechter wordt gemaakt? De rechter doet dan vervolgens een uitspraak en zonodig wordt die uitspraak met behulp van de sterke arm uitgevoerd. Dan heb ik het niet over gevallen waarbij bijvoorbeeld een half jaar geleden bepaalde afspraken zijn gemaakt tussen partijen die dan maar met behulp van de politie moeten worden gehandhaafd.

De heer Luchtenveld (VVD):

Ik ben het geheel met u eens. Als het qua tijd nog mogelijk is om de rechter in te schakelen, heeft dat natuurlijk ook veruit de voorkeur. Het kan ook zijn, bijvoorbeeld omdat een soortgelijk conflict zich een jaar eerder heeft voorgedaan, dat de rechter zijn uitspraak al eerder heeft voorzien van een dwangsom bij niet nakoming. In dat geval kan de dwangsom worden geëffectueerd. Op die manier weet de andere ouder in ieder geval dat er serieus moet worden meegewerkt.

Ik kom terug op het punt van mevrouw Kalsbeek. Als een kind ziek is, moet de andere ouder daarover tijdig geïnformeerd worden. Dat hoort bij de informatieplicht. De praktijk laat echter zien dat het soms gaat om een gelegenheidssmoes. Dat blijkt ook uit de verklaringen van de kinderen. Dan hebben wij een probleem.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Bij het opnoemen van het rijtje voorwaarden voor co-ouderschap blijkt dat wat het kind wil of aankan buiten beschouwing blijft. Het kind uit het voorbeeld kan letterlijk ziek zijn, buikpijn hebben, omdat het met de vader op vakantie moet. Vaders en moeders kunnen graag willen dat het kind op vakantie gaat. Dat kan echter niet afgedwongen worden, zeker niet met behulp van de politie. Ik mis vaak de notie dat kinderen sommige zaken niet aankunnen of niet willen. Dat zij niet willen is natuurlijk belangrijker naarmate zij ouder worden.

De heer Luchtenveld (VVD):

Ik heb een- en andermaal gezegd dat dit belang vooropstaat. Dat belang kan de mediator heel goed wegen. Ik heb ook gezegd dat de snelle toegang tot de rechter ertoe moet leiden dat die de kinderen kan horen. Als een kind tegen de rechter zegt buikpijn te hebben van het idee om twee weken met zijn of haar vader op te moeten trekken, zal de rechter tot het oordeel komen dat het niet zinvol is om effectuering met sancties af te dwingen. Dat lijkt mij logisch. Ik doelde echter op een situatie waarin er geen tijd meer is en waarin sprake is van herhaling. Ik geef direct toe dat het inschakelen van de sterke arm een ultimum remedium is. De vraag is of dit wettelijke instrument aan de rechter en aan overheidsfunctionarissen onthouden moet worden met het oog op de nakoming. Mevrouw Kalsbeek zei dat ik niets toevoegde. Ik heb dat wel gedaan. Voor de volledigheid voeg ik ook dit toe. Als de Kamer wil dat het niet moet worden toegevoegd, is dat een onderwerp van discussie. De vraag ging echter over meer sanctie- en effectueringmogelijkheden en over wat er in het mandje van instrumenten zit.

Ik vat een en ander als volgt samen. Er bestaat erg veel behoefte aan een informele en snelle procedure, met verwijzing naar een mediator als dat kan. De rechter legt een ordemaatregel op in plaats van een rechterlijke uitspraak. Daaraan moeten dwangmiddelen verbonden kunnen worden, uiteraard met opschaling ingeval er sprake is van herhaling van situaties. Er bestaat tevens behoefte aan maatregelen om het omgangsonrecht te doen verminderen. Er moeten extra mogelijkheden komen, zodat de lijn die de rechter met partijen heeft afgesproken wordt nageleefd.

De heer Van der Staaij (SGP):

Bij deze heldere uiteenzetting merk ik op dat het vreemd en merkwaardig is dat als gevolg van het wetsvoorstel en detail gesproken wordt over een rechter die zich met problemen rondom de vakantie moet inlaten, terwijl de eerste vraag over de scheiding als zodanig buiten de rechter wordt gehouden als er overeenstemming is tussen de echtelieden. Is dat wel in balans?

De heer Luchtenveld (VVD):

Nee, dat probeer ik ook te schetsen. Overheidsinterventie komt er alleen als de andere middelen falen. Het belang van het kind staat daarbij voorop. De partijen mogen veel gezamenlijk regelen. Uiteindelijk is echter leidend wat er wordt opgelegd. Dat moet vervolgens worden nageleefd. Dit verhaal gaat ook op voor de rol van de Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdzorg. De schaarse middelen, die niet toereikend zijn in alle gevallen, moeten ingezet worden waar die het hardst nodig zijn, namelijk waar het kind in het gedrang is.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik begrijp dat dit het resultaat is van hoe wij op onderdelen gesproken hebben. Wie het eindresultaat op zich laat inwerken, zal het echter vreemd vinden dat bij de hoofdvraag de rechter buiten beschouwing wordt gelaten in geval van onderlinge overeenstemming, terwijl allerlei vervolgkwesties juist op het bordje van diezelfde rechter terechtkomen.

De heer Luchtenveld (VVD):

Ook daarbij is de rechter pas aan de orde als er conflicten rijzen. De hoofdlijn is dat de rechter in beeld komt bij conflicten. Als er geen conflicten zijn of als die anderszins kunnen worden opgelost, komt de rechter niet in beeld. Dat is de hoofdlijn van het wetsvoorstel.

De heer Weekers (VVD):

Ik wil nog ingaan op uw antwoord op mijn vorige vraag. Deelt u de opvatting dat de sterke arm pas kan worden ingeschakeld als ultimum remedium als er een concrete executoriale titel ligt?

De heer Luchtenveld (VVD):

Ik denk dat het goed is dat de sterke arm kan worden ingezet als ultimum remedium als eerder gemaakte afspraken worden geschonden. Ik doel niet op losse afspraken die door de telefoon zijn gemaakt, maar op afspraken die zijn neergelegd met een executoriale titel. Ik kom straks terug op de kracht van het ouderschapsplan en de beschikking van ambtenaren van de burgerlijke stand.

Het belang van het kind staat ook bij de toepassing van sancties voorop. De rechter moet een afweging maken, maar hij moet ook duidelijk maken dat hij niet met zich laat sollen. In gecompliceerde situaties kan het soms helpen om wel een advies te vragen aan de Raad voor de Kinderbescherming, maar vaak is het ook van heel groot belang om snel duidelijkheid te krijgen. Het is ook in het belang van het kind om de relatie met beide ouders te continueren. Ik sta overigens open voor suggesties over het wetsvoorstel, ook op dit punt. Het is een zoektocht naar welke formulering in het wettelijk kader het meest effectief is in verband met sancties gericht op nakoming van gemaakte afspraken. Ik wil daar graag nader over in discussie treden met de Kamer.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

U zegt nadrukkelijk dat dit kán na inwinning van informatie bij de Raad voor de Kinderbescherming. Ik zou niet weten hoe de rechter anders aan zijn informatie moet komen. Het kan niet zo zijn dat uitsluitend partijen hun geschil voorleggen. De opvattingen van het kind moeten ook een rol spelen. U zegt dat de rechter ook het kind kan horen, maar soms zijn kinderen daar te jong voor. Dan is er nog een andere instantie. Kunt u nader ingaan op de rol van de Raad voor de Kinderbescherming?

De heer Luchtenveld (VVD):

Het is uiteraard goed om de beschikbare capaciteit in te zetten. De termijn die in het normenrapport staat voor een onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming bedraagt 135 dagen bij scheiding en omgang. Dat is dus al ruim vier maanden. Wij weten dat er in de praktijk vaak ook grote wachtlijsten zijn en dat het soms negen maanden of een jaar kan duren, zeker als de raad zegt dat er nader gedragsonderzoek moet worden gedaan. Dat biedt, uitzonderingen daargelaten, voor het type conflicten dat ik net beschreef geen oplossing. In dat geval is bij wijze van spreken de komende zomervakantie alweer aanstaande voordat het advies van de raad er is. Het onderzoek door de raad is ook een zwaar en duur middel. In dat soort gevallen pleit ik ervoor dat de rechter, bij voorkeur zonder toga, de kinderen ontvangt om te vragen wat er aan de hand is en wat zij zelf zouden willen. Een kind kan dan bijvoorbeeld zeggen of hij op vakantie wil met zijn vader of niet en of hij met hem om wil gaan of niet. Dat is duidelijke informatie voor de rechter. Daar hoeft de Raad voor de Kinderbescherming niet aan te pas komen. Dat moet natuurlijk wel als er sprake is van ingewikkelde situaties met betrekking tot gezag en verblijfplaats, spanningen op school of politiecontacten.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Deze discussie hoeft niet opnieuw te worden gevoerd. Ik had het over handhaving en het schenden van afspraken. U zegt dat partijen onmiddellijk naar de rechter kunnen. Ik wil weten wat de Raad voor de Kinderbescherming dan doet. Ik doel niet op die 135 dagen.

De heer Luchtenveld (VVD):

Het kan soms zinvol zijn dat een vertegenwoordiger van de raad een gesprek bijwoont en vanuit zijn ervaring met kinderen in dat soort situaties mogelijke oplossingen voorstelt aan de rechter. Het gaat mij echter met name om het langdurige onderzoek. Daar moeten wij terughoudend mee zijn, ook om te voorkomen dat de wachtlijsten en de kosten alleen maar verder oplopen. Tijd werkt vaak in het nadeel van een goede oplossing. Het kan bijvoorbeeld zijn dat een ouder zich op afstand voelt staan als er in de tussentijd niets gebeurt. Dat kan leiden tot toenemende frustraties met alle problemen van dien. Met betrekking tot sancties en mogelijkheden om naleving af te dwingen, wil ik in herinnering roepen dat ik ook zelf heb meegestemd over het initiatief van mijn voormalige fractiegenoot Vos over de strafbaarstelling van stalking. Het is dus soms wel degelijk nodig om zware middelen in te zetten, zoals een straatverbod. Dat is om te voorkomen dat één ouder feitelijk de macht grijpt. Het is soms nodig om de positie van het kind dat bij de andere ouder verblijft, te beschermen, evenals die andere ouder. Soms is het nodig om het op een andere manier terug te brengen. Het gaat om evenwicht.

Ik kom over het ouderschapsplan te spreken. Ik geef mevrouw De Pater-van der Meer alle eer en lof in dezen. Zij heeft gewezen op moties en de eerste ondertekenaar. Zij is de initiatiefnemer geweest om wettelijk te verankeren dat er een ouderschapsplan moet komen, waarbij niet alleen allerlei financiën worden geregeld bij de ontbinding van een huwelijk, maar vooral ook – en dit is wat mij betreft zeker het belangrijkste – aangaande het vlees en bloed, de kinderen uit die relatie. Zij moeten zich tot weerbare volwassenen kunnen ontwikkelen, ondanks de schade die zij altijd door de scheiding hebben opgelopen. Dat ouderschapsplan is dan ook heel belangrijk.

Ik heb overigens een ander beeld van het contact dat er is geweest. Dat was ten tijde van een algemeen overleg. Toen moest de balans worden opgemaakt na de zoveelste brief en het zoveelste algemeen overleg. Het ging om de vraag of de minister een wetgeving in gang zou zetten waarom de meerderheid van de Kamer vroeg. Ik miste een aantal belangrijke punten. Ik noem het scheiden zonder tussenkomst van de rechter. Ik wijs ook op pogingen om met nieuwe wettelijke bepalingen te bereiken dat afspraken beter zouden worden nageleefd. Bovendien zou daarbij de gelijkwaardigheid van ouders beter in beeld moeten komen. Ik miste dus een aantal concrete toezeggingen van de minister. Ik heb toen ook mevrouw De Pater benaderd met de vraag of de Kamer geen initiatiefwetgeving hierover zou kunnen maken. Er is overleg gevoerd over de hoofdlijnen van die wetgeving. Wij zijn daar echter niet uitgekomen. Wel waren wij het erover eens dat er een ouderschapsplan zou moeten komen.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Dat is prima. U refereerde al in het begin van uw betoog aan het ouderschapsplan. De minister had dat overigens al lang toegezegd. Het was al eerder geregeld. De praktijk is bovendien al dat, als er kinderen bij betrokken zijn, mediators met de partners overleggen over een ouderschapsplan. Het was geen onderdeel van de discussie dat de minister iets niet wilde entameren. Dat gold wel voor het scheiden zonder rechter en effectieve sancties. Als uw initiatief zich daarop had toegespitst, zult u begrijpen, gelet op mijn opvattingen ter zake, dat ik daar niet aan meedeed.

De heer Luchtenveld (VVD):

Als ik u onrecht heb aangedaan, bied ik u daarvoor graag mijn verontschuldiging aan. De redenering was wel als volgt. Als je eenmaal de stap hebt gezet om naar de Kamer te gaan met een pakket juridische bepalingen, probeer je een compleet pakket te maken. Mijn inschatting was toen dat tegen de tijd dat de definitieve versie naar de Kamer zou gaan, het best mogelijk was dat de minister het ouderschapsplan al geregeld zou hebben. Dat bleek echter niet het geval te zijn. De minister kwam zelf met een wetsvoorstel.

Ik vind de volgende gedachtegang van de Kamer begrijpelijk. Wij kunnen er niet op vooruitlopen, maar misschien wordt dit volgende week in de ministerraad behandeld. Daarna kan de minister, het kabinet, nog een wetsvoorstel bij de Kamer aanhangig maken. Het is begrijpelijk dat de Kamer de precieze formulering van die bepalingen nog wenst te vergelijken met de mijn bepalingen in het initiatiefvoorstel. Wij moeten niet uitsluiten dat dit mede bepalend is voor de uiteindelijke tekst die deze Kamer straks naar de Eerste Kamer wil sturen met het oogmerk om die later in het Staatsblad te laten opnemen. Daarin kunnen wij niet zorgvuldig genoeg zijn. Dit moet zeker niet worden bepaald door een wedloop tegen de tijd. Toch moeten wij ook niet onnodig tijd verspillen, als wij het over de hoofdlijnen eens zijn. Hoe eerder wij een wetsvoorstel in het Staatsblad geplaatst kunnen hebben, des te beter dat is. Niet alles kan overigens volledig opgelost worden. Die nieuwe stap betekent wel een vermindering van de problematiek die wij al zo vaak besproken hebben. Dus zorgvuldigheid voorop en snelheid waar het kan, geldt ook voor het wetgevingsproces.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

De Kamer gaat uiteraard over haar eigen agenda, ook als het een initiatief is van een van haar leden, maar ik waardeer deze benadering. Ik begrijp dat u als initiatiefnemer er begrip voor heeft als de Kamer zou zeggen dat zij de behandeling van uw wetsvoorstel in samenhang met het te verwachten wetsvoorstel van de kant van de regering wil afronden.

De heer Luchtenveld (VVD):

Ik heb het iets anders geformuleerd.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik dacht dat u het bijna eens was met de formulering die ik zelf heb gebruikt. Daarom gebruikte ik die nog een keer.

De heer Luchtenveld (VVD):

Dat heeft u dan niet helemaal goed begrepen. Uiteindelijk gaat de Kamer over haar eigen agenda. Ik vind het een redelijke gedachte als de Kamer zegt dat zij, voordat zij over amendementen en eventuele nota's van wijzing gaat stemmen, het advies van de Raad van State wil zien en de formulering van het voorstel van de minister. Dat wil echter niet zeggen dat ik vind dat er eerst een schriftelijke behandeling zou moeten komen van dat nieuwe voorstel. Dat is echter aan de Kamer.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Dat is inderdaad aan de Kamer. Daar zijn wij het over eens. Wij moeten als Kamer nog bezien hoe wij verder gaan na deze termijn. Ik waardeer wel dat uw argument de zorgvuldigheid is. Dat was ook mijn argument. Het gaat namelijk om een belangrijk terrein, personen- en familierecht. Dat is ook voor mij leidend. Het ging mij er niet om een wetsvoorstel te blokkeren of te frustreren, maar het gaat om de zorgvuldigheid.

De heer Luchtenveld (VVD):

Dan zijn wij het op dat punt eens. Zorgvuldigheid voorop, snelheid waar het kan.

Wat betreft het ouderschapsplan is er discussie over de 50/50-regeling. Gelijkwaardigheid van de ouder staat voorop, maar dat is in de praktijk niet altijd te vertalen in een 50/50-regeling. Als je kijkt naar de situatie ten tijde van het huwelijk of de relatie, is er vaak geen sprake van 50/50. Dan moet je motiveren waarom het dan opeens in het belang van het kind is om dat om te zetten naar een 50/50-situatie. Er verandert in ieder geval wel één ding. De gezamenlijke ouderlijke woning, met wellicht in de laatste weken of maanden moeizame contacten, omdat die door ruzie werden beheerst – het kan ook anders zijn, namelijk dat in harmonie wordt gescheiden – als hoofdverblijfplaats van vader, moeder en kinderen verdwijnt als er in ieder geval twee adressen ontstaan. Er is wel gezegd dat de kinderen één adres zouden moeten hebben en dat de ouders moeten reizen. Dat zou je echter drie adressen moeten hebben. Er zijn allerlei praktische oplossingen denkbaar, maar dat moet dan geregeld worden in dat ouderschapsplan. Daarbij moet het belang van het kind voorop staan.

Het moet gaan om de zorg voor de kinderen. Waar verblijven ze? Waar hebben ze hun juridische woonplaats? Wie verzorgt eten en drinken? Naar welke school gaan ze? Wat zijn de huisregels? Wat zijn er aan mogelijkheden voor sportactiviteiten? Wie regelt de medische zorg? Hoe zit het met vakanties en bijzondere dagen, zoals verjaardagen, feestdagen en dergelijke? Hoe gaat het met de financiën? Wie beheert de spaarrekeningen? Hoe zit het met de alimentatie voor de kinderen? Hoe is de communicatie tussen de ouders als het gaat om informeren en raadplegen over bijzondere ontwikkelingen? Wie heeft contact met de school over de voortgang van de leerresultaten? Al dat soort dingen zou onderdeel moeten zijn van het ouderschapsplan. Daar moet goed over gesproken worden. Daarom is duidelijk dat er geen sprake kan zijn van een flitsscheiding. Hier moet goed over nagedacht worden en dit moet goed doorgesproken worden. Het moet een evenwichtig pakket worden, waarbij rekening wordt gehouden met de belangen van de kinderen en uiteraard ook met die van de ouders.

Moet dat pakket van afspraken, als er minderjarige kinderen bij betrokken zijn, dan ook nog door de rechter worden getoetst? Dat is een cruciaal element in dit debat. Mevrouw Kalsbeek heeft op dat punt namelijk al een amendement ingediend, waarin staat dat de rechter dat moet toetsen. Dan is toch de vraag: wat staat dan voor ogen? Als men overeenstemming heeft bereikt over het pakket, zal er marginale toetsing plaatsvinden. Dat gebeurt niet als er een geschil over is, want dan kom je bij de rechter. Als men het eens is geworden over een evenwichtig pakket, wat moet een griffiemedewerker dan aan de rechter voorstellen? Nu lees ik toch: 40 kilometer reizen tussen het ene en het andere verblijfsadres, elke keer op donderdag heen en maandag weer terug. Is dat in het belang van het kind? Dat kan afhangen van de leeftijd van het kind. Het kan afhangen van het vervoermiddel: zijn de kosten te dragen? Het kan ervan afhangen wat de kinderen er zelf van vinden. Is 40 kilometer verantwoord en 50 ook nog?

Als je dat echt wilt, moet je vooraf normen kunnen presenteren: wat is nog aanvaardbaar? Dat zal heel snel leiden tot een model, een minimum- en maximummodel, waarbinnen iets gevarieerd kan worden. Maar dan kun je haast niet volstaan met enige wettelijke norm. Tot nu toe heeft de wetgever er altijd voor gekozen om het belang van het kind als een open norm te zien en de invulling aan de jurisprudentie over te laten. Maar als aan het belang van het kind marginaal moet worden getoetst en als wij van mening zijn dat ook bij een gezamenlijk verzoekschrift dat wel langs de rechter loopt mediation een heel goed middel is om partijen zelf afspraken te laten maken, wat is dan de norm waaraan de mediator zal moeten toetsen? Hij moet uiteindelijk beslissen of hij zijn handtekening onder een pakket afspraken zal zetten. Natuurlijk moet worden bekeken welke onderwerpen aan de orde zijn geweest en of sprake is van een evenwichtige verdeling, maar uiteindelijk is het aan de mediator om te beslissen. Die mediator komt in verwarring, als hij moet concluderen dat er een goed pakket ligt, maar dat daar nog een toets door de rechtbank overheen komt.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Nu bijt u uzelf in de staart met uw redenering. Op een gegeven moment zijn er afspraken en iedereen hier is daarvoor. Er komt een ouderschapsplan: ouders worden als het ware gedwongen om met elkaar in contact te blijven en hun verantwoordelijkheid te nemen. Ik meen dat de rechter daarop een marginale toets moet loslaten als ouders het eens zijn. Er kan een situatie ontstaan waarin ouders zeggen: barst maar, wij regelen zo en het kind wordt met de afspraak opgescheept. De rechter kan dat eruit halen, maar de mediator hoort dat ook te doen. U vraagt waaraan wordt getoetst door de rechter, maar die vraag moet u eveneens stellen voor de mediator, die u een eigenstandige verantwoordelijkheid toedicht. De vraag die u als het ware aan mij stelt, moet u ook zelf beantwoorden. Wat is dan die norm?

De heer Luchtenveld (VVD):

De mediator moet die afweging inderdaad ook maken: durf ik mijn handtekening te zetten dat dit pakket aan de wet voldoet en vooral ook in het belang is van het kind; is het een evenwichtig pakket afspraken dat in de praktijk een heel goede kans heeft om duurzaam te functioneren zonder dat iemand eraan onderdoor gaat, zeker niet het kind of de kinderen? Dat moet de mediator toetsen; dat is een kwestie van beroepsethiek en ervaring. Is hij van oordeel dat het een onevenwichtig pakket is, dan behoort hij zijn handtekening daaraan te onthouden. Dat is aan het tuchtrecht onderworpen. Ook hier geldt: bij twijfel niet inhalen. Als de mediator grote twijfel heeft of een pakket afspraken in de praktijk werkbaar zal zijn en of een kind niet verschrikkelijk in de knel zal komen, dan zal hij moeten beslissen om niet te tekenen.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Ik kom even terug op de norm. Ik ben nogal in verwarring over artikel 251, het regelen van het co-ouderschap. Ik heb dat nog niet geamendeerd, omdat ik er heel veel vragen over heb. U zegt dat de ouders gezamenlijk het gezag hebben en gelijkwaardige verzorging en opvoeding op zich moeten nemen. Dat is een kwalitatieve norm. Vervolgens zegt u in lid 4 dat alleen om praktische redenen daarvan kan worden afgeweken. Dat klinkt kwantitatief. Bovendien vind ik praktische redenen alleen veel te weinig. De wensen en het vermogen van het kind, dus het belang van het kind, lijken mij ook van groot belang. Ik ben erg in verwarring over die norm. U zegt dat ouders er in het ouderschapsplan samen moeten proberen uit te komen. Maar wat dat zij dat helemaal niet willen?

De heer Luchtenveld (VVD):

U weet dat dit overleg en de schriftelijke stukken die hierover zijn uitgewisseld, allemaal betrokken worden bij de beoordeling van wat de wetgever eigenlijk bedoelt. De bedoeling is om aan te geven dat er geen principiële reden bestaat om de ene ouder voorrang te geven boven de andere, ook niet vanuit een rolpatroongedachte. Beide ouders zijn gelijkwaardig. Ik dacht dat wij het daarover eens waren. Dat moet het uitgangspunt zijn. Hoe maak je dan duidelijk dat het niet vrijheid, blijheid is in de zin dat elke afspraak goed is, maar dat er iets aan de hand moet zijn om een andere invulling te verkiezen, die ongelijkwaardig kan lijken, zoals twaalf dagen bij de een en twee dagen bij de ander? Wat is de reden daarvoor? Die ligt meestal in praktische omstandigheden. Het kan zijn dat er geen school is en er niet op twee scholen tegelijkertijd onderwijs kan worden genoten of dat een van de partners werkt en wil blijven werken na het huwelijk. Dat zijn praktische omstandigheden. Daar heb ik voorbeelden van gegeven. U vraagt of er niet meer criteria zijn. U zou ook kunnen zeggen dat het logisch is om na te gaan hoe de situatie ten tijde van het huwelijk was. Het lijkt mij logisch om ook daar rekening mee te houden, maar het is lastig om dat als wettelijk criterium te hanteren. Dit is ook een zoektocht naar de juiste formulering geweest. Uiteindelijk ben ik tot de conclusie gekomen dat dit zich het beste laat vangen door de praktische omstandigheden.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Daar ben ik het dus echt niet mee eens. Het belang van het kind vind ik geen praktische belemmering. Het komt voor dat een kind het niet aankan om in twee huizen te wonen. Dat lijkt mij een afdoende reden om een dergelijke afspraak niet te maken. Dat moet ook in rechte kunnen worden verdedigd. Ik vind praktische bezwaren dus verre van afdoende.

De heer Luchtenveld (VVD):

Het belang van het kind staat voorop. Dat heb ik nu al zeer veel keren uitgesproken, dus dit lijkt mij duidelijk. Het belang van het kind is ook dat het contact heeft met beide ouders. Dat moet gewaarborgd worden. Het ouderschapsplan moet antwoord geven op de vraag hoe de taakverdeling er precies uit komt te zien. De mediator moet hier een afweging in maken. Het belang van het kind is daar volop bij aan de orde. Misschien is het goed om te wachten op het aanvullende antwoord op deze kwestie. Ik herhaal dat ik opensta voor een discussie over de vraag hoe dit het best kan worden geformuleerd. Dat is dan wel het kader voor het ouderschapsplan.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Zoals ik eerder heb gemeld, heb ook ik moeite met dit punt. Mevrouw Kalsbeek zegt dat gelijkwaardigheid een kwalitatieve norm veronderstelt. Toch zit die te dicht bij de kwantitatieve norm. Ik heb gehoord hoe u de huidige formulering verdedigt en dat u de stukken eromheen zult betrekken bij het oordeel. Ik maak hieruit op dat volgens u de praktische belemmeringen meer maatgevend zijn voor de invulling van de gelijkwaardigheid dan het kwantitatieve aspect. Ik vind dat u dit juist moet omdraaien. Nu veronderstelt u toch dat de achterliggende visie 50-50 is, maar dat praktische belemmeringen hier iets aan kunnen veranderen. U zegt zelf al dat er zo veel zijn dat die eigenlijk de hoofdnorm moeten vormen.

De heer Luchtenveld (VVD):

Bij alle afspraken staat het belang van het kind voorop. Het is wel de bedoeling dat er in de praktijk iets gaat veranderen. Je ziet ontwikkelingen doordat het traditionele rolpatroon verschuift, zij het langzamer dan menigeen denkt. Er zijn nog zeer veel vaders met een volledige of bijna volledige baan en moeders die veel minder of niet werken. Het rolpatroon is echter aan het veranderen en daardoor veranderen de praktische omstandigheden ook. Het is de bedoeling dat er in de praktijk wat verandert ten opzichte van de vaak minimale omgangsregeling die neerkomt op een soort bezoekregeling, waarbij de andere ouder volledig belast is met de verzorging. Die verzorgende ouder geeft eigenlijk alleen maar informatie en staat het kind alleen in het weekend af. Het is de bedoeling dat de ouders het ouderschap meer samen beleven en invullen. Die precieze verdeling vergt maatwerk. Daarbij staat het belang van het kind voorop. De mediator moet de ouders een soort norm kunnen voorhouden om richting te geven aan het gesprek over wat er moet worden geregeld. Dat is de bedoeling.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Ik vind dat dit een prachtig punt blijft. Als er ten tijde van het huwelijk een onevenwichtige rolverdeling was ten aanzien van de verzorging van het kind, mag ik veronderstellen dat de ouders daar ten tijde van het huwelijk overeenstemming hebben bereikt. Maar de grap is nu juist dat die rolverdeling per definitie verandert na de scheiding, ook in emancipatoir opzicht, want die alleenstaande ouder krijgt maatschappelijk een volstrekt andere rol dan in de tijd dat beide ouders het er nog samen over eens waren. U zegt dat zij het er samen over eens moeten zijn na de scheiding. Daar ligt nu juist het probleem. Natuurlijk moet je over gelijkwaardig ouderschap nadenken, maar plaats dat niet per definitie in het perspectief dat je het allebei precies op dezelfde manier en op fifty-fiftybasis moet indelen. Stap daaroverheen en maak die praktische belemmeringen in het belang van het kind eerder de hoofdregel.

De heer Luchtenveld (VVD):

Daarin zit de spraakverwarring over de begrippen "gelijk" en "gelijkwaardigheid". Met "gelijkwaardigheid" bedoel ik niet te zeggen "gelijkheid", maar gelijk in waarde, in principieel opzicht. Het zou een mensbeeld kunnen zijn dat het nu eenmaal beter is dat kinderen door de moeder worden opgevoed en dat de vader het geld verdient, maar dat is het mensbeeld waar ik weg van wil blijven.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Maar noemt u het dan ook niet in dit verband, want nu staat het toch weer in de Handelingen!

De heer Luchtenveld (VVD):

Ik zeg dat ik ervan weg wil blijven, dat is duidelijk. Het gaat om gelijkwaardigheid. Dat is niet altijd gelijkheid. Daarom heb ik dit ook bij het eerste onderwerp aangepast, waarbij ik heb gekozen voor de term "praktische belemmering". Ik sta open voor suggesties om dit scherper te kunnen formuleren en in bedoeling dichter bij elkaar te komen. Naar mijn mening liggen onze bedoelingen niet zo ver van elkaar af.

De heer Weekers (VVD):

De heer Luchtenveld geeft duidelijk aan dat de moeder niet a priori een betere verzorger is dan de vader, of omgekeerd. Dat is een belangrijk uitgangspunt, omdat wij daarmee ook wegblijven van tal van vooroordelen. Wat zou zich ertegen verzetten om lid 4 van artikel 251 achterwege te laten? Dan houden wij het bij de open norm "gelijkwaardig".

De heer Luchtenveld (VVD):

Dat is een suggestie die ik graag wil overwegen. Het is de vraag of dit niet nog meer het misverstand zou oproepen dat de wettelijke norm "gelijkwaardigheid" is en dat die zich dus eigenlijk moet vertalen in fifty-fifty. Als wij met elkaar kunnen uitspreken dat de afspraak gelijkwaardigheid is, maar dat die een concrete invulling krijgt in maatwerk, waarbij het belang van het kind vooropstaat maar waarbij het de bedoeling is dat beide ouders in normale situaties contact houden met het kind en een aandeel hebben in de opvoeding, meen ik dat dit een te overweging wijziging zou kunnen zijn. Ik wil nog enige ruimte houden om deze te doordenken.

De heer De Wit (SP):

Ik had ook opmerkingen gemaakt over de praktische belemmeringen. U maakt nu een belangrijke opening. Is het nu ook nog mogelijk dat een van de kinderen helemaal geen contact wil met een van beide ouders na de scheiding? Kan die afspraak dan ook nog worden gemaakt bij de gelijkwaardigheid van de ouders, met het belang van de kinderen voorop en maatwerk waarbij niet het fifty-fiftyverhaal principieel wordt vooropgesteld? Het laatste is voor u dus niet aan de orde.

De heer Luchtenveld (VVD):

Dat is een situatie die wel een nader gesprek vraagt. Als een mediator met zo'n situatie wordt geconfronteerd, zal hij heel goed moeten luisteren naar wat er aan de hand is en wat daarachter zit. Er kan een wereld achter zitten waarin het nodig kan zijn om te zien of er iets aan de hand is, zoals mishandeling of een heel autoritair ouderschap, wat misschien niet meer alleen tussen partijen oplosbaar is maar waarbij hulp van buiten moet komen. Het kan ook zo zijn dat de mediator tot de conclusie komt dat de situatie op dat moment speelt en dat een proefperiode moet worden afgesproken. Dat schrijft de mediator dan op. Daarna kan er misschien een bijgestelde afspraak gemaakt worden.

Een ouderschapsplan is niet een star gegeven. Er gebeurt van alles. Het is natuurlijk een ingrijpende wijziging bij de ontbinding van de relatie dat er twee adressen komen. Het tweede adres is vaak een tijdelijk adres. Mogelijk moet de echtelijke woning verkocht worden. Er gebeurt van alles. Je kunt vinden dat in het belang van het kind een rechterlijke toets moet plaatsvinden. In dat geval is het consequent om ook de wijziging in het ouderschapsplan door de rechter te laten toetsen. Daar voorziet de procedure volstrekt niet in. Het is haast ondenkbaar dat iedere wijziging van enige omvang in het ouderschapsplan langs de griffie van de rechtbank moet worden geleid. Moet dan marginaal worden getoetst of de voorgestelde wijziging houdbaar is? Het is duidelijk dat zoiets niet aan de orde kan zijn, tenzij je na elke echtscheiding een heel goed begeleid opgroeien van de kinderen voorstaat.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Het geldt precies hetzelfde voor de afspraak waar geen rechter aan te pas komt. Ook die kan elke keer gewijzigd worden, ook daar moet er op het belang van het kind gelet worden, ook daar komt er dan meestal geen mediator meer aan te pas.

De Vereniging van Familierechtadvocaten en Scheidingsbemiddelaars heeft er bij brief op gewezen dat de heer Luchtenveld het recht van kinderen van 12 jaar en ouder om hun mening te geven, heeft geschrapt. Het was mij nog niet opgevallen, maar het lijkt mij een ernstige omissie.

De heer Luchtenveld (VVD):

Artikel 809 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat kinderen van 12 jaar en ouder worden gehoord door de rechter. De praktijk is dat sommigen daar geen gebruik van maken. Er wordt ook niet altijd gecheckt of het formulier dat bij de rechter terugkomt, daadwerkelijk door de kinderen is getekend. In ieder geval is er een wettelijke verplichting om de kinderen in de gelegenheid te stellen om gehoord te worden. Die verplichting is er niet voor de mediator, maar het is wel de praktijk in de mediation. Het kan ook daarvoor wettelijk worden geregeld. Omdat ik niet langs de rechterlijke route wil, heb ik het niet opgenomen.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Ik had daar ook aandacht voor gevraagd. Op het moment dat je de rechter als autoriteit niet meer nodig zegt te hebben voor de toetsing, is de formele positie van het kind weg. De heer Luchtenveld kan zeggen dat wij dat misschien voor de mediator moeten opnemen, maar deze heeft een andere status. Ik vind dat echt van belang. Wij hebben eerder tegen elkaar gezegd dat je eerder moet overwegen voor kinderen nog een aparte vertrouwenspersoon in te schakelen, opdat je zeker weet dat het kind niet onder druk het een en ander verklaard heeft. Nu dreigt het wat weg te glippen.

De heer Luchtenveld (VVD):

Het is zeker niet de bedoeling om het punt weg te laten glippen. Het is van belang dat de kinderen bij de afspraak betrokken zijn. Het zit in het verhaal. Als het nodig is om het nader te formuleren, moeten wij dat doen. Het is altijd de intentie geweest dat de kinderen volledig aan bod kunnen komen in het proces van het maken van afspraken. Dat moet niet over de hoofden van de kinderen heen gaan.

De heer Van der Staaij (SGP):

Berust de heer Luchtenveld er in zijn conclusie in dat het met zijn wetsvoorstel niet langer formeel dwingend recht is of wil hij zijn wetsvoorstel nog aanvullen?

De heer Luchtenveld (VVD):

Het zou een conclusie kunnen zijn, maar ik denk dat het goed is om eerst het hele betoog te horen. Het is niet doenlijk alles nog eens als standaardprocedure te laten toetsen. Als er een conflict ontstaat over een wijziging, leidt de overeenkomst ertoe dat opnieuw naar de bemiddelaar wordt gegaan, dan wel dat het bij een rechter terechtkomt. Dan wordt het natuurlijk gehoord.

De heer De Wit (SP):

U heeft in het vierde lid van artikel 253a iets opgemerkt over de kinderen, waardoor ik mij aanvankelijk afvroeg hoe zij daar ineens komen. Ze worden in uw voorstel niet officieel gehoord, maar op welke situatie slaat lid 4? Is dat wanneer iemand naar de rechter is gelopen, en de kinderen toevallig meegaan?

De heer Luchtenveld (VVD):

De procedure ex artikel 253a treedt in werking als er een conflict is over de uitvoering van de gemaakte afspraken, of de eerder opgelegde beschikkingen. Als het via een mediator niet lukt, kom je bij de rechter uit. Als kinderen onderwerp van discussie zijn, kan de rechter die kinderen horen. Dan ben je bij de rechter door het conflict.

De heer De Wit (SP):

Ook in die situatie is geen sprake van het standaard horen van de kinderen. Alleen als volgens de rechter blijkt dat daar prijs op wordt gesteld.

De heer Luchtenveld (VVD):

Artikel 809 heeft alleen betrekking op het indienen van het verzoekschrift, en het maken van nieuwe regels. Wat u noemt, is geregeld in de bepaling over de geschillen, waarin een kan-bepaling is opgenomen. Daarbij kan ik mij voorstellen dat het afhangt van het concrete geschilpunt dat aan de rechter wordt voorgelegd, de leeftijd van de kinderen enzovoorts.

Ik wil graag de principiële lijn van het wetsvoorstel verdedigen, maar sta open voor een discussie op onderdelen. Dat hoort bij de situatie waarin je er alleen voor kiest een voorstel te doen, waarvoor niet op voorhand een Kamermeerderheid bestaat. Dat is juist goed voor het dualisme. Waarom niet de route via de rechter als partijen het eens zijn? Ik heb al gezegd dat de bemiddelaar beter, of minstens net zo goed kan letten op de aspecten van de kinderen, en daarin ook een positie heeft als partijen het eens zijn. Maar er is ook een kostenaspect. Als je nu langs de rechter moet, is er in ieder geval griffierecht à € 192 verschuldigd. Daarnaast is op dit moment nog vaak de inschakeling van een procureur vereist. Maar als partijen het eens zijn, hoeft dat niet altijd. Je kunt een keuze doen op basis van artikel 270, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering. In de praktijk echter zijn er vele advocaten die daar niet op wijzen, en toch procureurskosten in rekening brengen. Daarnaast zijn er nog de advocaatskosten. De Kamer kan dan meteen zeggen dat die straks worden vervangen door de kosten voor een mediator. Dat is waar, want dat is ook niet gratis. Ook al komt er een regeling, die zal zeker niet alles dekken. Maar er kan verschil zitten tussen twee advocaten, of één mediator. Bovendien leidt het inschakelen van een advocaat in de praktijk vaak tot een vechthouding. Men neemt dan de houding aan dat men alles bij de advocaat kan neerleggen, omdat die er toch wel al het mogelijke uit sleept. Met dit initiatiefwetsvoorstel beoog ik dat zo veel mogelijk te vermijden. Ik streef naar een maximale inzet met als doel overeenstemming tussen de partijen te bereiken.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Ik vind het een beetje vreemd dat de heer Luchtenveld wel uitgaat van advocaatkosten in de kostenberekening als de rechtbank moet worden ingeschakeld. Vaak kiezen ouders ervoor om niet met twee advocaten te werken, maar met één mediator. Het maakt mij niet uit voor welke autoriteit uiteindelijk wordt gekozen, maar de voorafgaande kosten worden niet door de overheid voorgeschreven of veroorzaakt. De heer Luchtenveld moet die dus niet meetellen.

De heer Luchtenveld (VVD):

Mij staat een zorgvuldig proces voor ogen voor het maken van de afspraken. Ik zal niet in de tarieven treden, want die zijn afhankelijk van het aantal problemen, het aantal kinderen, de vermogensrechtelijke problemen enzovoorts. Ook over standaardtarieven zal ik niets zeggen. Mij is ter ore gekomen dat die variëren van € 800 tot € 1000 per uur. Duidelijk is wel dat er sprake zal zijn van meer uren als er een zorgvuldig ouderschapsplan wordt opgesteld. Een flitsscheiding kost niet veel tijd en geld. Toch verdient die investering zich naar mijn idee tienmaal terug en die dient dus te worden gedaan. Ouders die dat niet zelf kunnen opbrengen, hebben er naar mijn idee recht op om zorgvuldige afspraken te maken. Ik meen dat iedereen het daarover eens is. Het gaat mij erom dat de formaliteiten niet onnodig veel tijd in beslag moeten nemen en dat die niet te kostbaar dienen te zijn als die afspraken in een zorgvuldig proces eenmaal tot stand zijn gekomen. De minister zegt dat dit bij de rechter ook efficiënt kan. Ik moet toegeven dat de werkwijze daar inmiddels inderdaad efficiënter is geworden. Niet lang geleden is de procedure in beginsel namelijk teruggebracht tot drie weken. Via de ambtenaar van de burgerlijke stand kan het echter veel sneller.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Uitsluitend de griffierechten resteren dus, of in de nieuwe situatie de legesrechten die bij de burgerlijke stand moeten worden betaald?

De heer Luchtenveld (VVD):

Dat zijn in ieder geval de onvermijdbare kosten. Daarbij merk ik wel op dat in de huidige route van de flitsscheiding de burgerlijke stand ook tweemaal moet worden ingeschakeld, namelijk om het huwelijk om te zetten in geregistreerd partnerschap en om dat vervolgens te ontbinden. Straks zal sprake zijn van een meer formele handeling door de ambtenaar van de burgerlijke stand. Ik heb contact gehad met de Vereniging voor Burgerzaken. Zij heeft gezegd dat het denkbaar is dat inschrijving niet meer kosteloos zal zijn, indien er sprake is van een verzwaring van de taken van de ambtenaar van de burgerlijke stand en van verdere formalisering. Het is dan logisch dat er leges worden geheven. De verwachting is dat dit enkele tientallen euro's zal kosten, omdat het opmaken van die scheidingsakte een betrekkelijk eenvoudige handeling is. Reservering van een zaal is immers niet nodig. Het is natuurlijk geen bijeenkomst die vergelijkbaar is met het huwelijk. In juridische zin is dat wel het geval, maar niet op het punt van de kosten, de rompslomp enzovoorts. Er is sprake van een aantal formaliteiten. De ambtenaar moet de formele gebonden beschikking nemen. Als partijen overeenstemming hebben uitgesproken, is de rechter overigens op grond van artikel 154, boek 1 BW, ook gebonden om de scheiding uit te spreken. Dit, als het huwelijk duurzaam is ontwricht.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Ik heb gevraagd of de heer Luchtenveld contact heeft gehad met de VNG. Ik zou het op prijs stellen als ook zij hierover haar mening gaf. Naar mijn idee is er namelijk sprake van iets meer dan een paar formaliteiten. Met de huidige bezetting bij de burgerlijke stand zal het iets meer vragen om die autoriteit echt gestalte te geven. De trouwambtenaar heeft ook een iets ruimere bevoegdheid dan het eenvoudig inschrijven van een contract.

De heer Luchtenveld (VVD):

Ik kom daarop graag terug. Ik heb echter gezegd dat de contacten die ik heb gehad, zullen leiden tot minder kosten dan € 193. Dat bedrag wordt door de rechtbank berekend.

Uit recente gegevens blijkt dat een gemiddelde scheidingsprocedure bij de rechtbank 117 dagen in beslag neemt. Dat is dus een aanzienlijk langere termijn dan die van drie weken, maar daarbij is de zaak op tegenspraak betrokken. Zaken op gemeenschappelijk verzoek worden dus sneller afgehandeld. Soms wordt een termijn van drie weken gehaald en soms is een langere termijn nodig. Ik heb begrepen dat het in geval van spoed sneller gaat, maar de bedoeling van het reglement is dat het proces in drie weken wordt afgehandeld.

Wij krijgen allerlei verhalen van de Raad voor de Rechtspraak en de Hoge Raad, dat de lagere rechters overbelast zijn en dat men zich zorgen maakt over de kwaliteit. Dat staat haaks op de gedachte om de rechters meer en inhoudelijker te laten toetsen. De reden om het ouderschapsplan wettelijk te verankeren is er in gelegen dat er bij de stukken die naar de rechtbank gaan vaak niet zo'n plan zit. Wat dat betreft staan wij op een kruispunt. Gaan wij het neerleggen bij de rechter die primair wordt ingehuurd voor conflictbeslechting of kunnen wij het op een nadere manier regelen? Waar de lijn is gericht op mediation, waarbij partijen zoveel mogelijk hun eigen verantwoordelijkheid wordt gelaten en waarbij geprobeerd wordt om zoveel mogelijk buiten de rechter om tot oplossingen te komen, lijkt het mij goed die lijn vast te houden. Laten wij dan kijken wat er in de administratieve procedure, met meer zorgvuldigheid dan bij de flitsscheiding, ook te bereiken is met hetzelfde effect als ouders het eens zijn.

De voorzitter:

Ik onderbreek u even. Uiterlijk om half twee zou ik willen schorsen voor de lunchpauze en dan het liefst nadat u uw eerste termijn heeft afgerond. Ik heb begrepen dat uw adviseurs ook nog het woord willen voeren. Dat doen wij dan na de lunchpauze.

De heer Luchtenveld (VVD):

Dan ga ik voor de lunchpauze afronden.

De voorzitter:

Kunt u inderdaad binnen een kwartiertje afronden?

De heer Luchtenveld (VVD):

Ja, dat moet lukken.

De voorzitter:

Ik kijk daarbij ook naar de leden met het verzoek om wat terughoudender te worden met het aantal interrupties. Wij gaan tegen half twee schorsen en het zou dan mooi zijn als u uw betoog had afgerond.

De heer Luchtenveld (VVD):

Ik ga mijn uiterste best doen om dat te halen.

Voorzitter. Vele leden hebben gevraagd hoe het zit met de internationale erkenning van de beslissingen in het buitenland. Mijn vertrekpunt is geweest de brief van de minister van 13 april 2004. Op blz. 8 van die brief geeft hij aan dat administratieve scheiding mogelijk is maar dat hij er onvoldoende voordelen in ziet om dat zo te regelen en dat hij er de voorkeur aan geeft de route van de rechter te blijven volgen. Mij is gebleken, mede op de grond van de adviezen die erover zijn uitgebracht, dat er nogal wat voorwaarden zijn verbonden aan een erkenning op grond van Brussel II bis. Dat is de ook de reden geweest voor de wijzigingen die zijn aangebracht in het wetsvoorstel. Mevrouw Heida zal straks nader ingaan op de precieze juridische formuleringen terzake. Het uitgangspunt van de verordening Brussel II bis is dat de echtscheidingsprocedure zoals die is afgesproken in een andere lidstaat slechts niet wordt erkend als die erkenning in strijd zou zijn met de openbare orde van het land dat de procedure moet beoordelen. Er is een aantal landen geweest in Europa die toen de openstelling van het burgerlijk huwelijk voor paren van gelijk geslacht werd geïntroduceerd, er nog niet aan toe waren om dat tot hun gedachtegoed te rekenen als een wenselijke oplossing. Ik kan mij voorstellen dat wanneer er bij hen het beeld is ontstaan dat het in het kader daarvan kennelijk mogelijk zou zijn om ogenblikkelijk en vrij eenvoudig zonder tussenkomst van een autoriteit te komen tot omzetting naar een andere relatie, er bij die landen de vraag is opgekomen of dat niet in strijd met hun openbare orde zou zijn. Ik kan mij er iets bij voorstellen dat dit leidt tot enige terughoudendheid. Maar, voorzitter, Nederland is natuurlijk geen bananenrepubliek. Wij proberen vandaag, met alle zorgvuldigheid van het parlementaire proces, opnieuw te formuleren langs welke wegen een huwelijk en een geregistreerd partnerschap kunnen worden ontbonden. Wij willen met elkaar een aantal zorgvuldige procedures vastleggen waarlangs de ontbinding van het huwelijk tot stand kan komen. Die procedures moeten afgerond worden door een autoriteit. Het mag niet gaan om een zuivere wilsbeschikking van partijen of eenzelfde wilsbeschikking voorzien van de handtekening van een jurist. Een overheidsinstantie moet het uiteindelijke signaal geven en de feitelijke beslissing constitutief nemen. Daarin is reeds voorzien in het voorliggende wetsvoorstel, alhoewel de precieze formuleringen nog komen. Het zou in dat geval te gek voor woorden zijn als in een ander land van de Europese Unie geoordeeld wordt dat deze scheidingsroute in strijd is met de openbare orde en de goede zeden van dat land.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Ik wil de heer Luchtenveld graag geloven. Dat zou immers een groot probleem oplossen. De ellende is echter dat veel deskundigen dit weerspreken. Ik zit daar geweldig mee in mijn maag. Dit betekent immers dat mensen binnen en buiten Europa geconfronteerd kunnen worden met buitengewoon akelige rechtsgevolgen. Hun echtscheiding blijkt dan geen echtscheiding geweest te zijn. Hoe komen wij hier in vredesnaam uit? Wij kunnen niet het risico nemen dat ook maar één stel geconfronteerd worden met dit probleem. Hoe krijgen wij die zekerheid?

De heer Luchtenveld (VVD):

Mevrouw Heida gaat daarop straks in. Uiteindelijk ligt de beslissing wat Europa betreft bij het Europese Hof. Nederland is overigens buitengewoon soepel bij het erkennen van ontbindingen van huwelijksovereenkomsten in andere landen. Dat zal echter niet voor alle uithoeken van de wereld gelden. Er bestaat geen 100% zekerheid dat het Hof nooit anders zal oordelen. Iedereen kent de situatie waarin het, ondanks de opinie dat de rechter hetzelfde als altijd zal beslissen, uiteindelijk toch een slag anders gaat. De Kamer mag van de indiener vragen om de maximale garantie te geven. De Kamer mag ook van de indiener vragen om de overtuiging te geven dat hier geen probleem ligt. Daarom dat ook de term "hoogst waarschijnlijk" gekozen is. Ik kan geen 100% garantie geven. Het grenst daar echter aan.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

De heer Luchtenveld begon zijn verhaal met de opmerking dat Nederland geen bananenrepubliek is. Ik vind zijn vergelijking met het huwelijk voor paren met het gelijke geslacht in internationaal perspectief echter niet opgaan. De Nederlandse overheid heeft daarbij immers de principiële keuze gemaakt om dezelfde rechtsgevolgen te verbinden aan een verbintenis tussen partners. Ik vind het verhaal over de openbare orde ook niet zo interessant. De heer Luchtenveld stelt dat het op deze manier hoogstwaarschijnlijk in Europa wordt erkend. Uiteindelijk doet het Europese Hof een uitspraak. Het aantal verbintenissen en huwelijken internationaliseert steeds meer. Mensen met welke nationaliteit dan ook die naar Nederlands recht willen trouwen of een geregistreerd partnerschap willen aangaan, willen dat daaraan ook internationaal erkenning wordt gegeven. Ik wil precies hetzelfde als de formele relatie ontbonden wordt, of dat een geregistreerd partnerschap is of een huwelijk. Als exact dezelfde autoriteit in plaats van of naast de rechter ingeroepen moet worden, is de vraag wat hiervan de meerwaarde is in het geval dat mensen met een internationaal huwelijk eerst moeten bezien wat er mogelijk is. Dit geldt te meer als de relatie al is stukgelopen. Rationele mensen kunnen nog eens nadenken over de internationale gevolgen van hun keuze. Aan mensen die al in zo'n ingewikkelde situatie zitten, wordt nog een tweede keuzemogelijkheid geboden. Later kunnen zij tot de conclusie komen dat het toch niet internationaal wordt erkend. Wat is nu de meerwaarde?

De heer Luchtenveld (VVD):

Dat is een belangrijk punt. Waarschijnlijk moet het zo worden vertaald dat het in 10% van de gevallen niet lukt. Ik verwacht niet heel veel uitspraken van het Europees Hof waarin het soms wel lukt en soms niet lukt. Ik heb gezegd wat de route inhoudt. Het criterium is of het in strijd is met de openbare orde van een land. Ik kan mij niet voorstellen dat er een Europees land is dat de procedures in dit wetsvoorstel zou beschouwen als in strijd met de openbare orde en om die reden de scheidingsroute niet zou erkennen. Dat risico is heel klein. Mocht dit zich toch voordoen, dan is er nog een gang naar de rechter die het dan moet beoordelen.

Het is overigens ook een taak voor de mediator. Als bij een scheiding sprake is van internationale partners, kan de mediator deze discussie kort terughalen en wijzen op de route van een gemeenschappelijk verzoekschrift via de rechtbank. Die route wordt niet onmogelijk gemaakt. Die route duurt misschien wat langer en is misschien wat duurder, maar heeft ook enkele voordelen. Het gaat er hierbij niet om dat de rechter een executoriale titel heeft en de ambtenaar van de burgerlijke stand niet. Ook de akte van de ambtenaar van de burgerlijke stand is een executoriale titel op grond van artikel 430 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering. De mogelijkheid bestaat wel degelijk om langs die weg een executoriale titel te krijgen. Een scheidingsmediator is overigens vaak een notaris. Dan wordt er om andere redenen een notariële akte opgemaakt. Ook dat kan een executoriale titel geven. Dat is een belangrijk punt van dit wetsvoorstel.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

De heer Luchtenveld zegt nu zelf dat een mediator ook moet kunnen toetsen. Eigenlijk legt hij weer een paar extra regels en dingen ter toetsing op; hij verzwaart de procedure met exact hetzelfde rechtsgevolg als wanneer je een gemeenschappelijk verzoek bij de rechter neerlegt.

De heer Luchtenveld (VVD):

Het rechtsgevolg is hetzelfde, namelijk de ontbinding van de overeenkomst. Ik weerspreek dat de procedure hetzelfde is. Ik weerspreek ook dat ik extra regels opleg. Ik zeg alleen dat het behoort tot de voorlichtende taak van de jurist/scheidingsbemiddelaar om op die aspecten te wijzen, bijvoorbeeld op het wel of niet kiezen voor een executoriale titel. Dergelijke dingen horen in dat gesprek aan de orde te komen. Daarom is het een zorgvuldig proces. Het is ook geen gemakkelijk proces om partijen bij elkaar te brengen en allerlei aspecten onder ogen te zien. Uiteindelijk ligt de verantwoordelijkheid ook hier bij de scheidende partijen zelf.

De heer Van der Staaij (SGP):

De vraag blijft toch wel of de heer Luchtenveld wil kiezen voor een route waarin een aantal deskundigen een aanzienlijke reden tot twijfel ziet of dit wel door de beugel van de verordening kan. Wil hij voor deze route kiezen wanneer daarover dergelijke oordelen worden uitgesproken en zouden blijven worden uitgesproken?

De heer Luchtenveld (VVD):

Het is niet twijfelachtig meer. Het is nu met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid van 99,9% uit te spreken dat de route langs de ambtenaar van de burgerlijke stand mogelijk is. Ook in Portugal gebeurt dit. Het kan ook via een andere autoriteit worden vormgegeven. Naar mijn idee is het dus een verantwoorde route die ook binnen Europa tot erkenning zal leiden.

De heer Van der Staaij (SGP):

Kan de heer Luchtenveld dit idee ondersteunen met verwijzingen naar deskundigen die zich hierover hebben uitgelaten?

De heer Luchtenveld (VVD):

Ja. Dat is onderdeel van het verhaal van mevrouw Heida. Als ik het tijdstip van 13.30 uur wil halen, moet ik de heer Van der Staaij vragen of dit straks nader mag worden toegelicht en uitgediept.

De heer De Wit (SP):

In de brief van de minister staat dat volgens het wetsvoorstel zoals het op dat moment luidde, de positie van de ambtenaar van de burgerlijke stand slechts is het registreren van de bereikte wilsovereenstemming.

De heer Luchtenveld (VVD):

Ja.

De heer De Wit (SP):

Waar zit dan precies de verandering? U zegt dat er in het voorstel zoals het nu is geformuleerd sprake is van een beschikking, van meer dan registratie.

De heer Luchtenveld (VVD):

Er is geen sprake meer, zoals bij de flitsscheiding, van inschrijving van de gemeenschappelijke verklaring. Dat is nu een echte akte geworden, vergelijkbaar met de huwelijksakte die bij het sluiten van het huwelijk wordt opgemaakt. Partijen moeten ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand ter zitting verschijnen. Er zit ook een zorgvuldigheidsmoment in de procedure. De zitting zal niet precies aansluitend zijn aan het ondertekenen van de overeenkomst. Als partijen erg onder druk zijn gezet door een mediator om een handtekening te zetten omdat het proces al lang duurde, hebben zij nog de mogelijkheid om na te denken over de overeenkomst. Als zij spijt hebben dat zij die hebben ondertekend, kunnen zij ervoor kiezen om niet naar de ambtenaar van de burgerlijke stand te gaan of om bijvoorbeeld nader advies in te winnen. Men moet binnen drie maanden voor de ambtenaar van de burgerlijke stand verklaren dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De ambtenaar moet toetsen of er een bevoegde scheidingsbemiddelaar betrokken is geweest bij het opstellen van de overeenkomst en hij moet de namen en nationaliteiten van de partijen verifiëren. Daarna wordt een akte opgemaakt en dat is dus een constitutieve beslissing. Dat is in de nota van wijziging vastgelegd. Mevrouw Heida gaat straks wat dieper in op dit onderwerp.

Ik kom nu op het internationale aspect van het voorstel. Als er discussie is over de erkenning van een huwelijk, helpt het als er, ook door het ministerie, in internationale contacten met één mond wordt gesproken en duidelijk wordt gemaakt dit wetgevingsproces zorgvuldig is verlopen. Ik roep de minister op om te proberen om ook internationaal verband, binnen Europa en daarbuiten, dit soort lastige internationale privaatrechtelijke vraagstukken tot het verleden te laten behoren. Wij moeten tot erkenning van elkaars regelingen komen en dat moeten wij ook uitdragen. Als er nog verbeteringen of vereenvoudigingen nodig zijn, moet daar met voortvarendheid aan worden gewerkt.

Minister Donner:

De implicatie dat ik in Europees verband de initiatiefprocedure als een minderwaardig soort wetgevingsproces zal verdedigen, werp ik ver van mij.

De heer Luchtenveld (VVD):

Het moet in de verdere procedure duidelijk zijn dat de wetgever met alle zorgvuldigheid van dien ook deze vorm van echtscheiding wil vastleggen.

Ik wil heel graag overleg met de Kamer over dit wetsvoorstel. Ik heb ook geprobeerd om er veel energie in te steken. Er is al iets gezegd over de houding van de minister, inclusief het moment van reageren. De gang van zaken leek een incident, maar er is een parallel te trekken met wat zich nu voordoet bij het initiatiefwetsvoorstel ten aanzien van de adoptiewetgeving. Ook in dat geval heeft een reeks van algemeen overleggen plaatsgevonden en zijn brieven van de minister later gekomen dan de Kamer had gevraagd. Er was steeds weer uitstel. Op het allerlaatste moment is er een aantal toezeggingen gedaan waar de minister aan toevoegde dat hij wel twee jaar nodig zou hebben voor de voorbereiding omdat het voorstel geen prioriteit heeft op het departement. Toen de initiatiefnemers mevrouw Albayrak en mevrouw Van der Laan al bezig waren met wetgeving, kwam er ineens een brief van de minister dat hij toch...

De voorzitter:

Ik val u even in de rede. De Kamer heeft hierover een procedure afgerond. U hebt een brief geschreven aan de commissie voor Justitie en het Presidium, de commissie voor Justitie heeft het Presidium geadviseerd en het Presidium heeft een brief geschreven aan de minister van Justitie. De vragen hierover zijn aan de minister gesteld. Ik vind het eerlijk gezegd niet helemaal redelijk ten opzichte van de minister, zeker in zijn rol als adviseur van de initiatiefnemers, dat u hem nu nog de oren gaat wassen.

De heer Luchtenveld (VVD):

Ik heb willen reageren op opmerkingen van de Kamer. Ik heb gezegd wat voor mij daarbij een rol heeft gespeeld. Ik aanvaard dat u zegt dat ik hier verder niet op moet ingaan.

Nadat ik naar de klok heb gekeken, wil ik alleen nog een paar toezeggingen doen. Ik heb gezegd dat ik open sta voor suggesties van de Kamer. Ik ben bereid om de suggestie van de Kamer over te nemen om de rol en de taak van de scheidingsbemiddelaar en de positie van de kinderen daarbij duidelijker in de wet te formuleren.

De heer Weekers heeft de suggestie gedaan om een evaluatiebepaling in de wet op te nemen. Ook daartoe ben ik graag bereid. Dat zal ik doen door middel van een nota van wijziging. Op die manier kan worden nagegaan of de wet in de praktijk ook bereikt wat wij beogen. In mijn inleiding is hierover veel gezegd. Bij de evaluatie kunnen wij dat dus toetsen. Ik denk aan de snellere en goedkopere route en met name het nakomen van afspraken.

Over de internationale aspecten moet iedere twijfel worden weggenomen. In overleg met de Kamer ben ik bereid om dit onderdeel nader te bezien.

Het lijkt mij te vroeg om, mede gelet op dit tijdstip, nu verder in te gaan op de amendementen die zijn ingediend of in het vooruitzicht zijn gesteld. Dat kan volgens mij wel op een ander moment.

Ik wil nog wel zeggen dat de minimumomgangsregeling indertijd een wens van de Kamer was. Die moest op een bepaalde manier worden ingevuld. De fractie van D66 heeft gesuggereerd dat die regeling ook gezien zou kunnen worden als een meer voorlopige voorziening. Dat heeft overigens nadelen: als je die regeling niet zou willen inroepen, moet je heel snel zijn met maatregelen anderszins. De vraag is dan ook op welke wijze dat uitgevoerd wordt. Er zou haast sprake moeten zijn van wetsovertreding, als je dat niet zou willen in een bepaalde situatie. Hierover moeten wij nog nader van gedachten wisselen.

Bij de minimumomgangsregeling gaat het om een kleine hoeveelheid gevallen die vaak in de oude situatie zijn ontstaan met eenhoofdig gezag. De bedoeling is om ten minste enig perspectief te bieden. Meestal gaat het daarbij om vaders die toch het gevoel hebben gekregen, erg in de kou c.q. op afstand te zijn gezet, waardoor zij niet het gelijkwaardig ouderschap kunnen uitoefenen. Het voorstel van de heer Dittrich van D66 was een handreiking aan hen.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

De heer Luchtenveld heeft gesproken over het gevorderde tijdstip van dit debat. Ik wilde chique zijn door te zeggen dat ik twee amendementen in gedachten had. Ik wilde het graag aan de initiatiefnemer overlaten om die zelf in zijn wetsvoorstel te integreren. Ik zou het fijn vinden, als hierop toch nog werd gereageerd. Misschien kan dat na de lunchpauze. Anders moet ik echt mijn amendementen invullen ten behoeve van de verdere discussie. Het zou jammer zijn als deze onderwerpen niet aan de orde kwamen.

De heer Luchtenveld (VVD):

Ik wil dit graag even nalezen. Na de lunchpauze kan ik mijn oordeel geven.

De voorzitter:

Dat is goed. U kunt ook op andere punten ingaan, maar ik dacht niet dat dat nodig was. Daarna komen de adviseurs van de initiatiefnemer aan het woord en tot slot de minister. Na de eerste termijn gaan wij na hoe wij verder gaan.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Er is ook niet geantwoord op een aantal onderwerpen die ik heb aangekaart.

De voorzitter:

Ik heb begrepen dat de heer Luchtenveld klaar is met zijn antwoord, met uitzondering van de aangekondigde amendementen van de heer Rouvoet. Dat heb ik toch goed begrepen?

De heer Luchtenveld (VVD):

Voor mijn gevoel wel, maar ik wil best de lunchpauze benutten om dat nog even na te gaan.

De voorzitter:

In de lunchpauze kunnen de leden de heer Luchtenveld aangeven welke onderdelen volgens hen niet beantwoord zijn. Als op het laatst blijkt dat er nog iets is blijven liggen, moet dat natuurlijk formeel in de vergadering aan de orde gesteld worden. Ik begrijp dat er geen bezwaar tegen bestaat om straks op deze manier verder te gaan.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 13.30 uur tot 14.25 uur geschorst.

De voorzitter:

De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

Naar boven