Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

Ik stel voor, het voor de volgende week geplande debat over de Staat van de Europese Unie van de agenda af te voeren. De belangrijkste reden is het uitstel van het debat over het no-claimwetsvoorstel. Ik wil de behandeling van dat wetsvoorstel volgende week woensdag laten plaatsvinden. Als wij dat doen, is er geen ruimte meer voor het debat over de Staat van de Unie. Ik zal volgende week concrete voorstellen doen voor een nader tijdstip voor het debat over de Staat van de Unie.

De heer Bos (PvdA):

Voorzitter. Ik begrijp niet helemaal de reden die u aanvoert voor dit voorstel. Wij hebben in dit huis meer zalen ter beschikking. Voor overleg over voorgenomen wetgeving kan ook op maandag een wetgevingsoverleg plaatsvinden, zodat het debat over de Europese Unie gewoon op de woensdag kan blijven staan. Dat willen wij te meer omdat er door jan en alleman buiten dit huis van alles gezegd wordt over Europa en er een aantal zeer aanzienlijke beslissingen aankomen. Dat is rondom de algemene beschouwingen voor u persoonlijk een reden geweest om te zeggen dat wij dit debat niet lang kunnen uitstellen, omdat er overal over gepraat wordt behalve hier. Ik zou enige consistentie, ook bij u, op prijs stellen en het debat op de geplande datum willen laten plaatsvinden.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. U zei letterlijk dat de belangrijkste reden voor u was het debat dat van de agenda van vandaag is afgevoerd. Is er ook een relatie met de argumenten die gisteren zijn aangevoerd bij de regeling van werkzaamheden met het oog op uitstel van hetzelfde debat?

De voorzitter:

Gisteren is bij de regeling van werkzaamheden inderdaad gevraagd om uitstel van het debat over de Unie. Dat is ook een reden, maar niet de belangrijkste. De belangrijkste reden is dat er volgende week tijd vrijgemaakt moet worden voor het debat over het no-claimwetsvoorstel. De andere reden is het verzoek van de heer Dittrich van gisteren.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Zijn de argumenten die de heer Dittrich aanvoerde voor uitstel, voor u belangrijk genoeg om dat debat uit te stellen?

De heer Bakker (D66):

Misschien is het goed om nog even de argumenten in herinnering te roepen. Het is goed om van de regering een standpunt over Turkije te horen voordat wij dat debat voeren. De tweede reden is dat veel europarlementariërs, die graag aan het debat hier willen deelnemen, de dertiende plenair in Brussel zitten. Daardoor kan een aantal van hen niet aan het debat hier deelnemen. Als ik dat combineer met de discussie van vanochtend, dan kan ik niet anders dan uw voorstel steunen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik heb daar nog een derde argument aan toegevoegd. Daar zou ik ook graag een reactie op willen. Mijn fractie – en ik neem aan ook de VVD-fractie – vindt het van groot belang dat de premier aanwezig is bij het debat over de Staat van de Unie, aangezien dat debat ook gaat over de beleidsvoornemens rond de Europese Unie en de toekomst van de Europese cultuur. Daar heeft de premier allerlei uitspraken over gedaan.

De heer Van Aartsen (VVD):

Er zijn nu drie argumenten genoemd: twee door de heer Dittrich en één door mevrouw Halsema. Die drie argumenten wegen volgens mij vrij zwaar. Dat leidt ertoe dat het verstandig is om volgende week niet het debat over de Staat van de Unie te voeren. Althans, dat zou de voorkeur van mijn fractie hebben.

De heer Van Dijk (CDA):

Zoals wij gisteren hebben aangegeven, kunnen wij leven met het voorstel om dit voorlopig uit te stellen. Wij hebben toen wel gezegd dat van uitstel geen afstel mag komen en dit werd breed gedeeld. Kunt u uitzicht geven op een datum waarop dit debat wel kan worden gevoerd? Zijn alle drie bewindspersonen op een bepaald tijdstip beschikbaar zodat wij dit debat naar behoren kunnen voeren?

De voorzitter:

Indien het debat over de Staat van de Unie wordt uitgesteld, kan het worden verplaatst naar de week van 9 en 10 november. Het kan dan worden gecombineerd met het al geplande debat over de Europese Raad, want anders zouden wij in die week twee grote Europese debatten krijgen. Een andere mogelijkheid is er niet voor eind november.

Over de aanwezigheid van de minister-president kan ik niets zeggen. Wij kennen allen de mededelingen die hierover zijn gedaan en de mate van onzekerheid die daarin is aangegeven.

Dan is er nog gesproken over de aanwezigheid van de europarlementariërs. Ik zal proberen mij zo vriendelijk mogelijk uit te drukken. De fracties die meer dan een europarlementariër hebben, hebben hier naar mijn mening niet zo'n probleem mee. Eigenlijk hebben wij het nu over de aanwezigheid van één europarlementariër en het gaat mij eerlijk gezegd een beetje te ver om daar een debat voor uit te stellen.

De heer Bakker (D66):

Behalve dan, voorzitter, dat het een goed gebruik is dat bij de Staat van de Unie naast de leden van deze Kamer, ook de leden van het Europees Parlement aanwezig kunnen zijn. In ons geval geldt dit inderdaad voor een europarlementariër, maar dit doet niets af aan de afspraken die wij hierover hebben gemaakt. Als het debat volgende week zou doorgaan, zou daar een mouw aan gepast moeten worden. Dit is dus geen doorslaggevend argument, maar nu u het zo weg zet, voel ik er behoefte aan dit hier nog eens te zeggen. Ik denk dat dit wel iets toevoegt aan de overige argumenten.

De heer Bos (PvdA):

Voorzitter. Ik sta nog steeds kritisch tegenover het voorstel om dit debat uit te stellen, maar ik heb ook goed gehoord wat de collega's naar voren hebben gebracht. U heeft twee alternatieven genoemd. Mijn fractie zal zich erbij neerleggen als er tot uitstel wordt besloten, maar ik zou het dan wel op prijs stellen dat wij nu de harde afspraak maken dat het debat dan zal plaatsvinden in de week van 9 november, samen met het debat over de Europese Raad.

De voorzitter:

Ik maak dit voorstel van de heer Bos tot het mijne. Ik dank u allen voor uw constructieve medewerking om een oplossing te vinden voor het probleem dat vanmorgen is ontstaan.

Aldus wordt besloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, toe te voegen aan de agenda van de volgende week de behandeling van:

  • - de brief van het Presidium van de Tweede Kamer over de benoeming van de commissie Vernieuwing Wet op de Parlementaire Enquête (29547, nr. 2);

  • - het ontslag van de substituut-ombudsman, mevrouw S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt (29771).

Ik deel aan de Kamer mee dat de themacommissie Technologiebeleid het lid Van der Laan tot haar voorzitter heeft gekozen.

Ik deel aan de Kamer mee dat de commissie voor de Rijksuitgaven het lid Bakker tot haar ondervoorzitter heeft gekozen.

Ik stel voor om toestemming te verlenen tot het houden van wetgevings- c.q. notaoverleg met stenografisch verslag op:

  • maandag 29 november 2004:

  • - van 11.15 uur tot 23.00 uur van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de Wet op de zorgtoeslag (29762) en over de Zorgverzekeringswet (29763);

  • maandag 13 december 2004:

  • - van 11.15 uur tot 23.00 uur van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat over het Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport (MIT) (29800 A).

Overeenkomstig de voorstellen van de voorzitter wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Luchtenveld.

De heer Luchtenveld (VVD):

Voorzitter. Ik wil toch eerst een opmerking maken over de reden waarom ik dit onderwerp nu aan de orde stel en niet bij de regeling van werkzaamheden van vanmorgen. Ik heb het Reglement van orde erop nagezien, maar ik heb daar niet terug kunnen vinden dat er een speciale regeling van werkzaamheden kan worden gehouden over slechts één onderwerp. Volgens mijn fractie is dat niet geregeld in het Reglement van orde. Wellicht is het goed dat hierover duidelijkheid komt.

Ik dacht dus dat het efficiënter zou zijn om dit onderwerp vanmorgen aan de orde te stellen, maar omdat dat niet mogelijk bleek, vraag ik u nu om mij in de gelegenheid te stellen de minister van Justitie vandaag nog te interpelleren over het uitlekken van geheime justitiële gegevens via een computer van een Amsterdamse officier van justitie. Het is een schandalige zaak dat geheime justitiële informatie op deze manier beschikbaar is gekomen. Er zal vanavond zelfs een televisie-uitzending aan worden gewijd. Ik wil de minister dan ook de nodige vragen hierover stellen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

De heer Luchtenveld heeft gelijk dat het een spoedeisende zaak is. Ik vraag hem echter wel om zijn verzoek om te zetten in een verzoek om een spoeddebat. Ik wil u verder verzoeken om de minister van Justitie te vragen voorafgaand aan dat debat een brief naar de Kamer te sturen. Ik neem overigens aan dat alle fracties het spoedeisend vinden.

De heer Wolfsen (PvdA):

Ik sluit mij hierbij aan.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Ik vind dit een typisch onderwerp voor een interpellatiedebat, omdat er een aantal vragen aan de minister zijn te stellen. Mijn fractie verzet zich echter niet tegen het houden van een spoeddebat.

De heer Luchtenveld (VVD):

Ik houd vast aan mijn verzoek om een interpellatiedebat. Het is namelijk bij uitstek een ernstig incident, waarover een aantal vragen aan de minister moet worden gesteld, maar geen onderwerp waarover een spoeddebat moet worden gehouden. Bij een interpellatiedebat krijgen verder alle fracties de gelegenheid het woord te voeren, zij het kort. Het moet ook in een korte tijd kunnen, want het is een overzichtelijke zaak.

De voorzitter:

Ik stel voor om het voorstel van de heer Luchtenveld te laten prevaleren en in te stemmen met zijn verzoek. Maar misschien kan ik de andere fracties tegemoetkomen door voor te stellen een interpellatiedebat te houden met de spreektijden van een spoeddebat en wel spreektijden van 3 minuten in plaats van 5 minuten. Stemt u met dat voorstel in? Aldus besloten.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Voorzitter. U bent wel heel erg snel! Kunt u uw laatste voorstel nog eens herhalen?

De voorzitter:

Om u tegemoet te komen, stel ik voor om een interpellatiedebat te houden met de spreektijden die horen bij een spoeddebat. Dat is dus een spreektijd van 3 minuten in plaats van 5 minuten. Ik denk dat dit een buitengewoon redelijk voorstel is. Aldus besloten!

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter...

De voorzitter:

Mevrouw Halsema, wat valt er nog te zeggen? Ik heb al twee keer gezegd: aldus besloten.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik feliciteer u met de snelheid waarmee u de knoop doorhakt. Een compliment voor uw tegenwoordigheid van geest!

Voorzitter. Ik houd vast aan mijn verzoek om een spoeddebat. Mijn fractie valt ook terug op een verzoek om een interpellatie als wij geen steun kunnen vinden bij andere fracties voor een verzoek om een spoeddebat. Dit is echter een onderwerp dat alle fracties belangrijk vinden en dan getuigt het alleen maar van collegialiteit dat je elkaar in de gelegenheid stelt om een spoeddebat te voeren.

De voorzitter:

Mijnheer Rouvoet, ik geef u natuurlijk het woord. Wij moeten er echter wel voor uitkijken dat wij niet de hele dag bezig zijn met de regeling van werkzaamheden.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Dat heeft u misschien toch wel een beetje over uzelf afgeroepen met uw heel slimme voorstel.

Ik ben het met de heer Van Haersma Buma eens dat dit een onderwerp is dat zich bij uitstek leent voor een interpellatie. Ik vind het overigens prima wanneer er tot een spoeddebat zou worden besloten. Ik vind het echter geen goed idee om af te wijken van de in het Reglement van orde vastgestelde spreektijden voor een interpellatiedebat.

De voorzitter:

Vooruit! Ik stel voor om het voorstel van de heer Luchtenveld over te nemen en een interpellatie te houden met maximale spreektijden van 5 minuten. Wij doen het uiteraard vandaag, maar ik wacht even op het volgende verzoek totdat ik het tijdstip bepaal.

Het woord is aan mevrouw Karimi.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Voorzitter. Wij hebben vanmiddag een AO over de voorbereiding van de RAZEB op 11 en 12 oktober. Ik verwacht dat mijn fractie naar aanleiding van het debat een motie zal indienen. Ik verzoek u, daarmee rekening te houden en een VAO te plannen. Wat ons betreft kan dit direct na afloop van het AO plaatsvinden. Ook de stemming moet vandaag plaatsvinden.

De heer Van Baalen (VVD):

Heeft mevrouw Karimi zo weinig fiducie in haar overtuigingskracht richting de regering dat zij nu al uitgaat van een VAO? Overigens heeft zij vanzelfsprekend het recht om een VAO aan te vragen.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Ik geloof dat ik eerder het vermogen tot luisteren van anderen wantrouw, dan mijn eigen overtuigingskracht. Ik wil de voorzitter in ieder geval verzocht hebben om een VAO, zodat ik daarop later kan terugkomen.

De voorzitter:

Ik doe het gebruikelijke voorstel bij dit soort praktische verzoeken betreffende een VAO op een moment dat er geen regeling meer is. Ik vraag de Kamer mij te machtigen om, indien het VAO wordt aangevraagd, daarover te beslissen zonder dat er weer een regeling van werkzaamheden wordt gehouden. Laten wij ervan uitgaan dat het VAO over de RAZEB plaatsvindt. Ik stel voor, dit direct na het betreffende AO te houden. Ik doe dan wel een dringend beroep op de commissie om het AO niet te laten uitlopen. Als het AO vóór 17.00 uur is afgelopen en wij plenair klaar zijn, dan verzoek ik de commissie vriendelijk om mij dat te melden. In dat geval beginnen wij gewoon eerder.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, het interpellatiedebat dat door de heer Luchtenveld is aangevraagd, direct daarna te houden om ongeveer 17.15 uur. Dit debat kan vóór de dinerpauze, rond 19.15 uur, worden afgerond. Ik stel voor, in ieder geval te stemmen over de motie die naar verwachting wordt ingediend bij het VAO over de RAZEB.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

De heer Luchtenveld vraag ik wanneer hij wil stemmen over moties die bij het interpellatiedebat worden ingediend. Als hij vandaag wil stemmen, dan doen wij dat om 19.15 à 19.30 uur. Als hij volgende week wil stemmen, dan stemmen wij om 17.20 uur over de motie of moties van het VAO.

De heer Luchtenveld (VVD):

Het hangt natuurlijk van de beantwoording en van de minister van Justitie af. In beginsel zou het zo kunnen zijn dat wij daarover volgende week kunnen stemmen. Ik verwacht dat ik met een motie zal komen.

De voorzitter:

Ik waag het erop. Wij stemmen om 17.20 uur over de motie die te verwachten is van mevrouw Karimi en eventuele andere moties die bij het VAO worden ingediend. Over andere moties die vandaag worden ingediend, stemmen wij volgende week.

Het woord is aan mevrouw Noorman.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Voorzitter. Vanmorgen was er een AO met de minister van SZW over de wijze waarop ouderen met een LAT-relatie gekort worden op hun AOW-uitkering als de Sociale Verzekeringsbank vindt dat zij samenwonen. Naar aanleiding van de antwoorden van de minister heeft mijn fractie behoefte aan een voortzetting van het AO voor het indienen van moties. Ik zou daarvoor graag de gelegenheid krijgen.

De voorzitter:

Ik stel voor, aan het verzoek te voldoen en het punt toe te voegen aan de agenda van volgende week.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven