Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | nr. 31, pagina 2055-2069 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | nr. 31, pagina 2055-2069 |
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met invoering prestatiebeurs in een deel van de beroepsopleidende leerweg en meeneembaarheid studiefinanciering voor deze leerweg in het buitenland (29719).
De voorzitter:
Ik deel mede dat mevrouw Kraneveldt zich van de sprekerslijst heeft laten schrappen, zodat ik nu nog maar vijf sprekers heb staan.
De algemene beraadslaging wordt geopend.
De heer Van Dam (PvdA):
Voorzitter. Door allerlei agendawijzigingen moet ik de plenaire zaal om 16.30 uur verlaten om naar een andere vergadering te gaan. Dat is niet omdat ik dit onderwerp niet belangrijk vind, maar omdat ik het andere onderwerp evenzeer van belang vind.
Ik zal er geen doekjes om winden. Mijn fractie kan niet instemmen met het wetsvoorstel zoals het nu voor ligt. Een prestatiebeurs voor mbo'ers, zoals met dit wetsvoorstel wordt ingevoerd, ontmoedigt mbo'ers om te kiezen voor niveau 3, zeker als zij twijfelen of zij het wel aankunnen. Als je twijfelt of je niveau 3 misschien net wel of niet aankunt, dan helpt de prestatiebeurs je erg in je beslissing, want je kunt het maar beter niet doen. Je riskeert namelijk een lening. Dat is geen stimulans om het beste uit jezelf te halen, maar dat is een straf als je het probeert en het toch niet lukt. Een drop-out komt op deze manier niet alleen op de arbeidsmarkt zonder diploma en daardoor met weinig kansen, maar straks ook met een schuld. Dat vindt mijn fractie onverantwoord.
Er zijn ook geen inhoudelijke redenen voor dit wetsvoorstel. De enige reden is de wens van het kabinet om het financieringstekort binnen de marges te houden die het graag ziet. Inhoudelijk zijn er geen argumenten. Uit de ervaringen met het hoger onderwijs blijkt dat een prestatiebeurs niet zorgt voor minder uitval. Ondanks dat ik het wetsvoorstel een slecht voorstel vind, betekent dit niet dat ik er niet alles aan zou willen doen om het een minder slecht voorstel te maken. Om die reden heb ik ook drie amendementen ingediend. Het eerste amendement verkleint de prestatieprikkel zoals die in dit wetsvoorstel zit, tot een prestatieprikkel die zich beperkt tot het al dan niet behalen van een diploma. Op het moment dat iemand zijn diploma niet of te laat haalt, wordt deze persoon als gevolg van dit wetsvoorstel geconfronteerd met een lening. Ook als iemand vijf jaar over zijn opleiding doet en dan alsnog zijn diploma haalt, houdt hij een jaar lening over. Een van mijn amendementen strekt ertoe om bij het behalen van een diploma binnen de gestelde termijn van tien jaar de volledig ontvangen beurs om te zetten in een gift. Wij pleiten dus niet voor slechts vier jaar gift, maar voor zeven jaar gift.
Het tweede amendement dat ik heb ingediend, moet de situatie voor mbo'ers gelijk trekken aan die van studenten in het hoger onderwijs en moet mbo'ers de mogelijkheid geven om uiterlijk per 1 februari te kunnen stoppen met het eerste jaar van hun opleiding. Deze regeling geldt ook in het hoger onderwijs. De mogelijkheid om per 1 februari het eerste jaar van je beurs stop te kunnen zetten, zou ook voor mbo'ers gecreëerd moeten worden.
Het derde amendement dat ik heb voorgesteld, betreft de mogelijkheid om je studiefinanciering altijd mee te kunnen nemen naar het buitenland. In het wetsvoorstel wordt die mogelijkheid beperkt tot een aantal aangewezen opleidingen. Een zeer beperkt aantal opleidingen in het buitenland is bij wijze van spreken goedgekeurd door het ministerie van OCW. Ik zou dat om willen draaien: je mag je studiefinanciering altijd meenemen naar het buitenland, tenzij de opleiding waar je naartoe gaat van een dusdanig kwaliteitsniveau is, dat je niet kunt spreken van een met mbo vergelijkbare opleiding.
Als de Kamer het voorstel van het kabinet overneemt – gezien eerdere debatten vrees ik dat dit ervan zal komen – lijkt het mij niet meer dan redelijk dat het inkomensafhankelijk terugbetalen, zoals door het kabinet wordt voorgesteld voor studenten in het hoger onderwijs, ook voor mbo'ers gaat gelden. Dan doet zich de situatie voor dat de prestatiebeurs voor mbo'ers per 1 september 2005 wordt ingevoerd en dat twee jaar later het inkomensafhankelijk terugbetalen wordt ingevoerd. Is het mogelijk om voor de groep mbo'ers die de eerst twee jaar te maken krijgt met een lening het inkomensafhankelijk terugbetalen met terugwerkende kracht in te voeren?
Mijn fractie vindt het voorliggende wetsvoorstel onverstandig. Het kan minder erg worden. Ik hoop dat de Kamer mij daarbij steunt.
Mevrouw Joldersma (CDA):
Kunt u uw eerste amendement toelichten? Ik snap er eigenlijk niets van. Begrijp ik nu goed dat u mbo-studenten zeven jaar studiefinanciering wilt geven? Gaat u straks nu zeggen dat elke student in het hoger onderwijs ook zeven jaar studiefinanciering wilt geven?
De heer Van Dam (PvdA):
Ik heb regelmatig gezegd dat ik vind dat er een wezenlijk verschil bestaat tussen het hoger onderwijs en het mbo en dat de manier waarop wij met studiefinanciering omgaan bij beide verschillend zou moeten zijn. Ik vind het van wezenlijk belang dat mensen een startkwalificatie behalen waarmee zij op de arbeidsmarkt een kansrijke positie krijgen. Als mensen daar nu vijf jaar over doen, moeten zij daarvoor niet worden gestraft. Zij moeten juist worden beloond. Het is fantastisch dat iemand zijn diploma haalt, zelfs als hij daar vijf jaar voor nodig heeft. In het voorliggende voorstel blijft zo iemand met één jaar lening zitten. Als de Kamer mijn amendement overneemt, wordt de volledige beurs die de student gedurende de vijf jaar heeft ontvangen omgezet in een gift. Mensen hebben dus in principe zeven jaar recht op studiefinanciering. Als zij binnen de gestelde termijn van tien jaar hun diploma halen, hebben zij recht op kwijtschelding van zeven jaar lening.
Mevrouw Joldersma (CDA):
Wat zijn de financiële consequenties van dit amendement?
De heer Van Dam (PvdA):
Ik heb al gezegd dat wij tegen de bezuiniging waren die werd voorgesteld. Wij hebben dat aangegeven vanaf het moment dat deze werd voorgesteld. Ik neem aan de staatssecretaris straks zal zeggen wat de financiële consequenties zullen zijn. Ik ga ervan uit dat die niet heel groot zullen zijn, maar de staatssecretaris dekt dat maar door wat minder te bezuinigen.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Voorzitter. Medezeggenschap is overal in Nederland een recht, maar volgens u, staatssecretaris, kennelijk niet in het mbo. Het mbo heeft een vreemde ruil gekregen: de prestatiebeurs in ruil voor meer medezeggenschap. De redenering in de memorie van toelichting luidt: tegenover meer plichten, de prestatiebeurs, moeten ook meer rechten van de deelnemers staan, versterking van medezeggenschap. Toch praten wij deze week alleen over de prestatiebeurs en niet over de sterkere medezeggenschap. Zoals u zelf stelt, hoort het een bij het ander. Hieruit vloeit voort dat u zou moeten pleiten voor uitstel van uw eigen wetsvoorstel omdat de medezeggenschap nog niet is geregeld. Ik neem aan dat u in uw eigen eerste termijn met dit voorstel zult komen. De huidige mogelijkheden tot medezeggenschap over onder andere de kwaliteit van het onderwijs, de vrijwillige bijdrage en de begeleiding van studenten in het mbo zijn scherp gezegd een lachertje. Slechts 10% van de leerlingen op de ROC's wordt nu vertegenwoordigd. Iedereen hier is het erover eens dat versterking van de medezeggenschap noodzakelijk is.
Over het nut en de noodzaak van de prestatiebeurs zijn de meningen verdeeld en dat is terecht. Ook na grondige bestudering van het voorstel, kan ik nog steeds geen rechtvaardiging vinden, anders dan een financiële, voor het invoeren van een prestatiebeurs. Ik leg u uw eigen argumenten voor en zal er gelijk op reageren. Ten eerste is de vraag of de prestatiebeurs helpt om de uitval in de mbo-sector tegen te gaan. Dat is immers de belangrijkste reden voor dit wetsvoorstel. Het is erg onzeker of dat helpt. In het hoger onderwijs heeft het in elk geval niet gewerkt. Daar is het uitvalpercentage sinds de invoering van de tempo- en prestatiebeurs hetzelfde gebleven en dus niet gedaald. De belangrijkste oorzaken voor uitval op het niveau drie en vier op het mbo zijn gebrekkige begeleiding, verkeerde studiekeuze en tekort aan stageplekken.
Ten tweede is de vraag of de prestatiebeurs helpt om studenten sneller te laten studeren. Ook in het hoger onderwijs heeft de prestatiebeurs niet geleid tot sneller studeren. Studenten doen er al jaren, gemiddeld vijf en een half jaar over.
Ten derde vraag ik mij af of mbo'ers door de prestatiebeurs inderdaad bewuster een studie kiezen. Dat is helemaal niet zo zeker. Het hangt ervan af of er goede voorlichting en begeleiding is en of instellingen niet zullen vechten om studenten met behulp van glimmende folders en dergelijke.
Na lezing van uw voorstellen vroeg ik mij af wat de prestatiebeurs opleverde. Geld? Alleen dat levert deze prestatiebeurs op. Zij levert op dat uw kas wordt gespekt en dat studenten schulden krijgen, voor zover de feiten spreken. Als er andere feiten zijn, hoor ik die graag.
Hoe rechtvaardigt u het dat u een maatregel wilt invoeren die in andere sectoren, het hbo en wo, geen onderwijskundig succes is gebleken? Zoals ik al zei, is dit een ordinaire bezuiniging. Het komt erop neer dat deze in de komende jaren 305 mln oplevert. Dit is gebaseerd op 10% uitval en het bedrag dat de groep uitvallers moet terugbetalen.
Het gaat mij eigenlijk niet eens zozeer om het geld dat u probeert binnen te halen, als wel om iets wat veel belangrijker is: de toegankelijkheid tot het mbo. Het mbo is een onderwijstype waarin veel leerlingen instromen. Als zij het afmaken, kunnen zij hogerop komen. Het is een typisch emancipatoire onderwijssector. De nadelen van de prestatiebeurs kunnen het karakter van het mbo in negatieve zin veranderen. Ik maak mij ten eerste zorgen om de toegankelijkheid van het mbo. Voor veel allochtone en autochtone jongeren uit juist de lagere inkomensgroepen is het geen logische keuze om door te studeren. Hun ouders hebben dat vaak ook niet gedaan. Elke drempel die wordt opgeworpen, kan er een te veel zijn. De leenangst is onder deze categorie studenten bovendien groter dan normaal. Jongeren kunnen afhaken en verkiezen om te gaan werken als zij studieschuld en misschien wel werkloosheid na de studie riskeren. Hoezo kennissamenleving? U stelt dat studenten in het hoger onderwijs ook niet afhaakten door de invoering van de prestatiebeurs, maar dat is een heel andere groep. Ik zou ervoor waken om met zoiets waardevols als toegankelijkheid te experimenteren.
Zoals mijn collega Van Dam al zei, werkt de prestatiebeurs risicomijdend gedrag in de hand. Zij zal ervoor zorgen dat moeilijke, technische studies niet worden gekozen. Dat zijn dus juist de studies die de fractie van GroenLinks en het kabinet graag gekozen zien worden. De prestatiebeurs zal er ook voor zorgen dat jongeren die mbo-2-niveau halen, uit angst niveau 3 niet doen of dat jongeren risicomijdend gedrag aan de dag leggen en per definitie voor niveau 1 en 2 kiezen uit angst voor de prestatiebeurs. Daardoor kunnen zij blijven steken in een te laag kwalificatieniveau.
Jongeren moeten in één keer goed kiezen, want switchen wordt erg moeilijk als de prestatiebeurs wordt ingevoerd. Dat impliceert dat de voorlichting perfect is geregeld en iedereen precies weet wat hij wil doen, anders kun je dit niet verlangen van mbo'ers. Alleen al daarom neem ik aan dat u met een wetswijziging komt om een soort februariregeling in te voeren. Die bestaat in het hoger onderwijs en maakt dat studenten tot 1 februari kosteloos van richting mogen veranderen.
Jongeren vallen uit door slechte begeleiding, zoals ik eerder zei. Ook de JongerenOrganisatie Beroepsonderwijs die u vaak aanhaalt in uw voorstel, krijgt veel klachten over tekortschietende begeleiding. Daarmee bent u het eens. Toch stelt u slechts 5 mln beschikbaar voor begeleiding, voorlichting en medezeggenschap. Dit is een fooi; dit is geen serieuze bijdrage. Zij is gewoonweg te laag voor alle ROC's. Ik vraag mij af hoe u die bijdrage gaat verdelen of de JongerenOrganisatie Beroepsonderwijs die moet verdelen. U haalt honderden miljoenen euro's op korte termijn binnen. De verhouding tussen genoemde bedragen lijkt mij op zijn minst verwerpelijk.
Als een doekje voor het bloeden wordt voorgesteld dat mbo'ers net zoals studenten in het hoger onderwijs hun studiefinanciering mogen meenemen naar het buitenland. De fractie van GroenLinks is het hiermee eens. Ik ben het er persoonlijk ook mee eens, want ik heb vier jaar lang in Antwerpen gestudeerd. Ik heb daar zeer veel aan gehad. Die kans moeten mbo'ers ook krijgen. Waarom is er sprake van een experiment dat over twee jaar kan worden stopgezet? De criteria voor evaluatie zijn onduidelijk, terwijl de datum van evaluatie nu al is vastgesteld. Dat is vreemd. De evaluatie zou bij positief resultaat direct moeten leiden tot uitbreiding tot de gehele Europese Unie. De mogelijkheid om studiefinanciering te krijgen, moet niet alleen voor buurlanden gelden. Wat is hierop de reactie van de staatssecretaris?
Het zou mij zeer betreuren als u in de Kamer genoeg steun krijgt om deze prestatiebeurs in te voeren, want ik denk dat er geen voordelen aan kleven; alleen maar nadelen. Maar goed, mocht het zo zijn, dan heb ik een aantal opmerkingen over de uitwerking. De aanvullende beurs is in het eerste jaar een gift. Daarna valt zij onder de prestatiebeurs. Dat is ook het geval in het hoger onderwijs. Ik pleit ervoor dat de aanvullende beurs in haar geheel als gift wordt toegekend. Mbo'ers zijn gewoonweg een kwetsbaardere groep dan de studenten in het hoger onderwijs. Juist voor mensen uit de lagere inkomensgroepen die wij veelvuldig tegenkomen in het mbo, is verder studeren niet gebruikelijk. Zij lopen financieel grotere risico's.
Daarnaast nog het volgende. Mocht de staatssecretaris de prestatiebeurs invoeren, hoe wil hij dan neveneffecten zoals leenangst en de afschrikkende werking van de prestatiebeurs tegengaan en ervoor zorgen dat de toegankelijkheid van het mbo niet in het geding komt?
Ten slotte neem ik aan dat een monitor en controlemechanisme zullen worden ingevoerd en dat een redelijke evaluatietermijn zal gelden voor het wetsvoorstel. Voor mij zijn het ook negatieve resultaten van deze wetswijziging als géén daling van de uitval optreedt of niet sneller wordt gestudeerd. Kan de evaluatie ertoe leiden dat de wetswijziging weer wordt teruggedraaid?
Dit is wat ik naar voren wil brengen. Ik ben benieuwd naar de reactie.
Mevrouw Vergeer (SP):
Voorzitter. In de memorie van toelichting stelt de staatssecretaris dat het opleggen van sancties, zoals de prestatiebeurs in het mbo, gekoppeld zal worden aan het geven van meer rechten aan de studenten. Wij hebben van hem een brief gehad waarin uitstel daarvan wordt aangekondigd. Wij zullen pas in het voorjaar van 2005 meer informatie krijgen wat de rechten van de studenten gaan inhouden, bijvoorbeeld ten aanzien van medezeggenschap of – wat voor de SP altijd een heel belangrijk punt is – de studiebegeleiding. De studeerbaarheid van een opleiding is voor ons een veel betere manier om studenten te prikkelen goed met hun studie om te gaan, tempo te maken en goede resultaten te halen. In navolging van mevrouw Azough pleit ik daarom voor uitstel van dit debat, of in ieder geval uitstel van de stemmingen over dit onderwerp.
Ik grijp terug op wat wij eerder gezegd hebben. Bij de begrotingsbehandeling 2003 heeft de SP-fractie tegen de toenmalige staatssecretaris Nijs gezegd dat het invoeren van de prestatiebeurs in het mbo een ordinaire bezuinigingsmaatregel is. Zij ontkende dat toen in alle toonaarden. Haar toelichting was ook, dat de prestatiebeurs bedoeld is om studenten beter te laten studeren. Dat wordt ook door deze staatssecretaris niet onderbouwd. Er is geen enkel onderzoek dat aantoont dat de prestatiebeurs een positief effect zal hebben. De staatssecretaris schrijft zelf in de nota naar aanleiding van het verslag dat op dit moment geen positief effect van de prestatiebeurs in het hoger onderwijs waarneembaar is op het aantal behaalde diploma's.
De regering verwacht dat de prestatiebeurs de uitval van deelnemers zal beperken. Ik benadruk het woord 'verwacht'. Wat de daadwerkelijke effecten van de prestatiebeurs zullen zijn, zal in de praktijk blijken door monitoring. Mijn vraag is of de staatssecretaris hier met zoveel woorden wil zeggen dat hij bereid is de prestatiebeurs weer in te trekken als de monitor geen positief beeld laat zien. Anders hoeft hij het ook niet te laten monitoren om te zien hoe het in de praktijk uitwerkt.
De staatssecretaris zegt in de nota naar aanleiding van het verslag zelf, dat het voorstelbaar is dat studenten een lagere keuze zullen maken en dat zij eerder voor een opleiding op niveau 2 dan op niveau 3 zullen kiezen omdat de sanctie boven hun hoofd hangt dat zij de beurs moeten terugbetalen. Ik vraag hem of hij hier wil bevestigen dat hij dat als een probleem van de invoering van de prestatiebeurs ziet en of dit zal leiden tot de keuze voor minder hoge niveaus of eenvoudiger studeerbare studies dan wij gezien de kenniseconomie misschien gewenst achten.
De terugbetaalcapaciteit van de deelnemers is geringer dan die van studenten. Ik vraag daarom aan de staatssecretaris te overwegen om naar analogie van het herziening van het studiefinancieringstelsel in het hoger onderwijs, ook een herziening van de leenmogelijkheden en de terugbetalingsregeling mogelijk te maken bij BOL 3 en BOL 4.
De geraamde structurele opbrengst bedraagt 43 mln euro. Ik zei al dat het een bezuinigingsmaatregel is. Eigenlijk is het een cadeautje voor de minister van Financiën. Het is onbegrijpelijk dat het bedrag niet wordt geherinvesteerd in de BVE-sector, bijvoorbeeld om de bezuinigingen bij de volwasseneneducatie te verzachten. Ik verzoek de staatssecretaris in te gaan op de vraag waarom het geld daarvoor niet opnieuw wordt ingezet.
Ten slotte kom ik op de meeneembaarheid van de studiefinanciering. Er wordt een pilot gehouden. Het is mij niet helemaal duidelijk wat die pilot precies wil toetsen. Wat is de onderzoeksvraag?
Mevrouw Joldersma (CDA):
Mijnheer de voorzitter. Wij hebben het al eerder gezegd: het CDA staat achter het invoeren van een prestatiebeurs voor de BOL-studenten in het middelbaar beroepsonderwijs. Als die studenten onder het regime van de studiefinanciering vallen, vinden wij dat zij ook moeten voldoen aan de regels die daarbij horen. Wij maken ons wel zorgen over de consequenties van de prestatiebeurs, nog niet eens zozeer over het afmaken van de mbo-opleiding als wel over de doorstroming naar het hbo. Juist die willen wij vergroten. Als wij praten over meer opgeleiden met hoger onderwijs, praten wij toch vooral over mbo'ers die doorstromen naar het hbo. Wordt die doorstroming door de invoering van de prestatiebeurs belemmerd? Graag hoor ik daarop nog eens een toelichting van de staatssecretaris.
In het kader van de studiefinanciering hebben wij eerder gepleit voor de 1 februari-maatregel voor het hoger onderwijs. Wij horen van studentendecanen dat juist de mbo-studenten vaak niet op 1 september beginnen met een hbo-opleiding, maar op 1 februari. Als wij de snelheid van doorstroming van het mbo naar het hbo willen vergroten, zou je ook willen dat voor de mbo-studenten die op 1 februari instromen in het hbo, een soort van 1 februari-maatregel wordt getroffen. In dat geval wordt het dan een 1 september-maatregel. Is de staatssecretaris bereid de mogelijkheden voor een zogenaamde 1 september-maatregel te verkennen? Een dergelijke maatregel is heel erg nodig, juist omdat die zogenaamde omzetregeling voor twaalf maanden studiebeurs er niet meer is. Die omzetregeling is vervallen. De 1 februari-maatregel is overgebleven. Als je de doorstroming van mbo naar hbo wilt bevorderen, moet je zorgen dat de studenten niet een half jaar wachten en niets doen. Dan moeten zij gewoon op 1 februari beginnen met de hbo-opleiding en evenals studenten die op 1 september beginnen, de mogelijkheid hebben om snel de keuze te maken met de opleiding te stoppen.
Wij hebben eerder vragen gesteld over de OV-studentenkaart. Wij vinden de toelichting van de staatssecretaris wel heel erg mager. Hoe is het mogelijk dat studenten die hun studiefinanciering meenemen naar het buitenland en die daar geen beroep doen op het openbaar vervoer, wel een vergoeding krijgen en mensen die in Nederland studeren en die bijvoorbeeld in Zeeland wonen en geen beroep kunnen doen op het openbaar vervoer, die vergoeding niet krijgen? Als wij de mogelijkheid van het meenemen van studiefinanciering naar het buitenland willen vergroten, moet je ook de mensen die in Nederland geen beroep kunnen doen op het openbaar vervoer, de mogelijkheid geven om de vergoeding terug krijgen.
Over de mogelijkheid van het meenemen van de studiefinanciering is al eerder gesproken. Waarom kiest de staatssecretaris voor een pilot? Ik vind zo'n pilot echt een zwaktebod. De staatssecretaris heeft het in de wet geregeld. Hij heeft de meeneembaarheid al flink ingeperkt. Voor mij behoeft hij het niet direct uit te breiden. Waarom moet vervolgens nog een stap terug worden gedaan? Bij studenten worden verwachtingen gewekt dat zij met de studiefinanciering naar het buitenland kunnen. Wat gebeurt er met de student die in het vierde jaar van de pilot zegt dat hij in het buitenland gaat studeren? Krijgt die inderdaad nog vier jaar studiefinanciering mee of zegt de staatssecretaris tegen die student dat het afgelopen is, dat hij maar weer terug moet komen of dat hij geen studiefinanciering meer krijgt? Wij vinden dat het karakter van de pilot eraf kan. Het is al goed ingeperkt. Wij snappen niet waarom de staatssecretaris nog een pilot wil uitvoeren.
De heer Visser (VVD):
Voorzitter. Ik begin met een algemene opmerking: tegenover ieder recht staat een plicht. Tegenover het recht van een 18-jarige op studiefinanciering staat de plicht van de belastingbetaler om dat te financieren. Het is niet vreemd dat rechten worden ingeperkt, omdat anders plichten ongelimiteerd zouden zijn. Met die gedachte is niet lang geleden de studiefinanciering voor studenten in het hoger onderwijs omgezet naar een tempo- en prestatiebeurs. Daarmee is vastgelegd dat tegenover het recht op studiefinanciering ook een tegenprestatie hoort, namelijk de prestatie om zo snel mogelijk een diploma te halen. Wie snel werkt, krijgt van de gemeenschap een bonus, wie minder snel werkt, moet meer terugbetalen, een fair systeem.
Deze gedachtegang wordt nu, met instemming van de VVD, omgezet naar het middelbaar beroepsonderwijs. Boven de 18 jaar is er recht op studiefinanciering, maar er komt nu ook een afbakening van dat recht. Vier jaar studiefinanciering om het diploma te halen en de prestatiebeurs, die sneller studeren beloont. Dat systeem behelst niet alleen een eerlijk principe, het kabinet verwacht ook dat meer mensen hun diploma zullen behalen. De keuze tussen doorgaan en niet-doorgaan wordt beter overwogen, het vrijblijvende karakter verdwijnt. Je zult niet in je derde jaar stoppen omdat je een baantje hebt. Je haalt eerst je diploma, en gaat dan aan de slag.
Het kabinet spreekt de verwachting uit dat in 2010 85% van de totale uitstroom in het beroepsonderwijs een diploma heeft. Maar niet duidelijk is of hiermee het hele beroepsonderwijs wordt bedoeld, inclusief het hbo, of alleen het mbo, waarover we vandaag spreken. Graag een toelichting daarop.
De heer Van Dam (PvdA):
Bent u het met mij eens dat de invoering van de prestatiebeurs in het hoger onderwijs op geen enkele manier een vermindering van de uitval tot stand heeft gebracht?
De heer Visser (VVD):
Als die cijfers dat uitwijzen, wijzen ze dat uit. Mijn algemene opmerking was dat ik dat helemaal niet erg vind. Ik vind het namelijk een fair systeem dat tegenover rechten ook plichten staan. Tegenover het recht op studiefinanciering staat ook een plicht tot betalen. Met verbazing heb ik gehoord dat er wordt gesproken van bezuinigingen. Wanneer een studiefinanciering wordt omgezet van een gift naar een lening, kom je niet meer in aanmerking voor de EMU-criteria. Dat wordt een bezuiniging genoemd. Maar stel dat 100% van de studenten een diploma haalt, dan wordt er niet terugbetaald, dan krijgt iedereen evenveel, maar dan is het toch een zogenaamde bezuiniging op de studiefinanciering, vanwege de EMU-criteria. Hoe kan dat? Het heeft te maken met het slagingspercentage. Degenen die niet slagen, ondervinden daarvan de consequenties, degenen die wel slagen, hebben een positieve prikkel.
De heer Van Dam (PvdA):
Ik hoorde de heer Visser zojuist toch echt het kabinetsstandpunt onderschrijven dat deze maatregel er vooral komt omdat dat gunstig zou zijn voor de uitvalpercentages, zodat meer mensen een diploma halen. Als ik dat vergelijk met de cijfers van het hoger onderwijs, blijkt op geen enkele manier dat deze maatregel van het kabinet leidt tot die positieve prikkel ten aanzien van de uitvalcijfers. Dan moet hij het toch met mij eens zijn dat er maar één reden is om dit voorstel door te voeren, namelijk de bezuiniging, die hij net zo goed heeft uitgelegd.
De heer Visser (VVD):
Dank voor het compliment. Als u vindt dat ik dat goed heb uitgelegd, vervalt daarmee een deel van uw bezwaar. U heeft mij horen zeggen dat ik dit een fair principe vind. Tegenover rechten komen namelijk ook plichten te staan. Als je verwacht, zoals het kabinet, dat het slagingspercentage zal stijgen, ben ik daar heel nieuwsgierig naar. Men verwacht 85%, en ik heb daar al vragen over gesteld. Het zou uitermate gunstig zijn als dat inderdaad wordt gehaald, maar dat is een verwachting van het kabinet, niet van mij. Er staan twee dingen naast elkaar: het principe en het gedragseffect.
De heer Van Dam (PvdA):
U zult het toch met mij eens zijn dat we hier over een wezenlijk andere groep studenten praten dan wanneer we het hebben over de studenten uit het hoger onderwijs. Daar kun je het lenen prima verdedigen, vanwege het individuele profijt dat wordt gehaald met zo'n opleiding. Maar hier hebben we het over een groep studenten waarbij de overheid er alles aan gelegen moet zijn om ervoor te zorgen dat mensen met een startkwalificatie op de arbeidsmarkt komen en met een diploma van school af gaan. Mensen die daarvoor een jaartje extra nodig hebben, gaan we dan toch niet extra bestraffen?
De heer Visser (VVD):
Ik ben het absoluut niet met u eens dat het om een wezenlijk ander type student gaat. Iemand van 20 jaar op het mbo verschilt niet wezenlijk van een 20-jarige die op het hbo zit.
De heer Van Dam (PvdA):
Ik bedoel natuurlijk dat de opleidingen wezenlijk verschillen.
De heer Visser (VVD):
In beide gevallen gaat het om volwassenen. Ik zou niet willen zeggen dat het wezenlijk andere mensen zijn. In uw systeem mag men nog zeven jaar doorgaan, dus dan kan het zelfs een student van 25 jaar zijn. Het is wel van belang om onderscheid te maken tussen leerlingen die nog geen 18 jaar zijn en de leerlingen die deze leeftijd wel hebben bereikt. In ons gehele recht worden mensen vanaf die leeftijdsgrens anders behandeld.
De heer Van Dam (PvdA):
Ik zeg met nadruk dat ik bedoelde dat het om een wezenlijk ander type opleiding gaat.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
De heer Visser vindt het een faire maatregel. Daarop gelet, is het vreemd dat hij in navolging van de staatssecretaris onderscheid maakt. Voor de studenten mbo niveau 3 en 4 wordt de prestatiebeurs wel ingevoerd, maar voor studenten mbo niveau 1 en 2 niet. Kunt u dat nader toelichten?
De heer Visser (VVD):
Dat heeft met de startkwalificaties te maken. U hebt mij niet horen zeggen dat ik verder wil gaan. Ik vind het een interessante stap in de goede richting gebaseerd op een fair principe. Het gaat om mensen van 18 jaar die een diploma willen behalen. Het is mij en u er alles aan gelegen om hen een goede start op de arbeidsmarkt te bieden.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
U zegt dat tegenover rechten plichten staan. Die plicht is dan de prestatiebeurs. U hebt veel woorden nodig om iets redelijk simpels naar voren te brengen. Wat is het verschil tussen een 18-jarige student mbo niveau 1 en 2 en een 18-jarige student niveau 3 en 4?
De heer Visser (VVD):
Dat heeft te maken met de inhoud van de opleiding.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
De heer Van Dam heeft er al op gewezen dat er verschil tussen is mbo en hbo.
De heer Visser (VVD):
Dan begrijp ik uw vraag niet. De heer Van Dam had het eerst over een wezenlijk ander type student. Later heeft hij dat gecorrigeerd. Hij bedoelde een wezenlijk ander type onderwijs.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Wat is het verschil in onderwijs mbo niveau 3 en 4 en het hoger onderwijs afgezet tegen hetgeen u zojuist zei over het mbo niveau 1 en 2?
De heer Visser (VVD):
Op die vraag moet ik het antwoord schuldig blijven.
Mevrouw Vergeer (SP):
In de nota naar aanleiding van het verslag staat in feite dat invoering van de prestatiebeurs niet helpt. De cijfers van het hoger onderwijs tonen aan dat daardoor niet meer mensen met een diploma het onderwijs verlaten. Ik neem aan dat u het daarmee eens bent.
De heer Visser (VVD):
U en ook de heer Van Dam hebben daarop gewezen. In reactie daarop heb ik het voorbeeld gegeven van een slagingspercentage van 100. Dan verandert er niets in de financiële positie van de student, terwijl er optisch sprake lijkt te zijn van een bezuiniging. Dat heeft echter te maken met de regels voor de EMU-criteria. U moet dit niet zo snel een bezuiniging noemen.
Mevrouw Vergeer (SP):
De staatssecretaris zegt dat de bezuiniging een gevolg is van het wetsvoorstel, maar ik denk dat het het doel is. Daar gaat het echter nu niet om. De staatssecretaris wijst erop dat het doel van de prestatiebeurs is dat de opleidingen meer rendement hebben, dus dat meer mensen een diploma halen. De cijfers in het hoger onderwijs wijzen uit dat dit niet het geval is. Is het doel soms om studenten te straffen omdat ze niet op tijd klaar zijn met hun studie?
De heer Visser (VVD):
Het is fair dat in het systeem de rechten en plichten zijn afgebakend. Als wij het al niet eens waren over het hoger onderwijs zullen wij het hierover ook niet eens worden. Het kan een politiek verschil van mening zijn.
Mevrouw Vergeer (SP):
Ik voer die discussie graag met u. Ik zie deze maatregel als een straf op iets wat niet verwijtbaar is. Wat is volgens uw analyse de reden dat zo weinig studenten mbo niveau 3 of 4 het diploma halen?
De heer Visser (VVD):
Ik wil dit helemaal niet als een straf betitelen. Dat zijn uw woorden. Als een student in het derde of vierde jaar van de studie een baan krijgt aangeboden en zonder diploma de opleiding verlaat, is dat zonde. Ik wil deze studenten juist stimuleren om het diploma te halen. Er is vorige week een uitgebreid onderzoek geweest van de universiteit van Tilburg. Daarin werd erop gewezen dat dit soort financiële prikkels helpt, dat mensen daardoor beter nadenken bij het maken van een keuze. Ik zou alles willen doen om te stimuleren dat mensen die keuzes goed maken. Je hebt dan een systeem dat aan twee kanten werkt. We hebben het vandaag over de financiële prikkels. Maar we hebben ook een systeem nodig waarin je betere begeleiding krijgt. Het moet aan twee kanten gebeuren.
Mevrouw Vergeer (SP):
U zegt dat nu, maar ik hoor u als VVD nooit over die laatste kant. U zorgt er niet voor dat dit gebeurt. Als er om meer middelen wordt gevraagd om dat te organiseren, geeft de VVD niet thuis. U gebruikt het alleen als een straf. Een prikkel om mensen werkelijk aan hun diploma te helpen, bekostigt u niet. Dat is mijn conclusie uit uw verhaal.
De heer Visser (VVD):
Ik deel die conclusie niet. U legt mij woorden in de mond.
Voorzitter. Ik kom bij mijn volgende punt. Het kabinet wil terecht de rechten van deelnemers versterken. Op een vijftal terreinen zal buiten de nu voorliggende wetgeving de relatie tussen studenten en instellingen worden veranderd. Er moet betere voorlichting worden gegeven en er moet een betere loopbaanoriëntatie komen; ook de medezeggenschap moet worden aangepast om studenten een extra instrument te geven om de nieuwe verantwoordelijkheid waar te maken. Dit wordt in een apart wetsvoorstel geregeld. Ik verwijs voor de goede orde naar het debat hierover, dat binnenkort zal plaatsvinden. Ik wil er nu vast één ding over zeggen. Onderwijs is een vorm van dienstverlening. Het moet duidelijk zijn hoe de diensten worden verleend. Dit moet duidelijk zijn voor de dienstverlener – de instelling, de docent – en voor de leerling of student. Ik herhaal het pleidooi dat ik namens mijn fractie eerder heb gedaan tijdens het debat over de commissie-Schutte. Kijk naar wat de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling schreef in het advies Bevrijdende Kaders. Denk aan de mogelijkheid te gaan werken met een variant op de zogenaamde citizen's charters. Dit is een document waarop beide partijen in de publieke dienstverlening kunnen terugvallen. Daarin staat expliciet op welke wijze moet worden gewerkt. Het kabinet stelt bijvoorbeeld dat loopbaanoriëntatie de verantwoordelijkheid is van de instelling zelf. Indien in een onderwijscharter die verantwoordelijkheid expliciet wordt benoemd, heeft een student een aangrijpingspunt als slordig met die verantwoordelijkheid wordt omgegaan. Onderwijsinstellingen werken met publiek geld, hebben een publieke taak en behoren dus ook publiekelijk op hun dienstverlening te worden aangesproken. Ik hoor op dit punt graag een reactie van de staatssecretaris.
Voorzitter. Mijn derde punt betreft de administratieve lasten, een vervelend onderdeel in dit wetsvoorstel. De administratieve lasten zullen voor een aantal niet-bekostigde instellingen stijgen. Het gaat om een bekostigd bedrag van ongeveer € 49.000 per jaar. Dat lijkt niet veel, maar alle kleine beetjes worden bij elkaar ook heel veel. Het gaat om 1500 deelnemers in het niet-bekostigde onderwijs. Het zijn kosten per jaar. Na vijf jaar verdwijnen de kosten. Dat betekent dus vijf maal het bedrag. Het valt me een beetje tegen dat het kabinet niet met een voorstel aanpalend aan dit wetsvoorstel komt of met een aankondiging dat de administratieve lasten een keertje zullen verminderen. Het kabinet heeft dat beloofd bij de regeringsverklaring. Ik hoor graag van de staatssecretaris hoe hij bij de diverse vormen van onderwijs die er zijn, de administratieve lasten wil verlagen.
Voorzitter. Ik heb tot slot nog twee opmerkingen. Er zijn een aantal dingen gezegd over de pilots en het naar het buitenland gaan. Ik ben het eens met de vragen die hierover gesteld zijn. Het is niet altijd duidelijk hoe dit moet gebeuren en hoe dit moet worden afgebakend. Ik ontvang hierover graag meer informatie, bijvoorbeeld hoe de staatssecretaris succes meet. Ik wijs de staatssecretaris ook op een ontwikkeling in het EG-recht en het vrije verkeer van personen. Oorspronkelijk had het vrije verkeer van personen consequenties voor arbeidsmarktgerelateerde uitkeringen, sociale voorzieningen et cetera. Er is een nieuwe ontwikkeling in het EG-recht. Dat heeft te maken met een aantal uitspraken van het Europees Hof. Hierdoor gaan steeds meer sociale voorzieningen waaronder studiefinanciering onder het vrije verkeer van personen gaan vallen. De reikwijdte van het beginsel wordt uitgebreid. Je loopt de kans je met deze maatregel daarin te begeven. Ik hoor graag een reactie van de staatssecretaris op dat punt.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
De heer Visser had het over EMU-saldo en zei dat dit geen bezuiniging zou zijn. Ik neem aan dat hij het met mij eens is dat het onderwijsdepartement geen kostendepartement zou moeten zijn maar een investeringsdepartement.
De heer Visser (VVD):
Ik heb op deze plaats vaak gezegd dat geld dat in het onderwijs gaat een investering is. Dat geldt niet alleen voor het publieke geld dat wij met zijn allen als belastingbetalers opbrengen, maar ook voor wat de student in zichzelf investeert. Dat wordt vaak een lening genoemd, maar het is ook een investering.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
In beide gevallen is het dus een investeringsdepartement. U moet dan eens kijken naar de verhouding tussen de gelden die vanwege het invoeren van de prestatiebeurs zullen terugvloeien in de staatskas – tot 2007 al 305 mln euro – en de bijdrage die de staatssecretaris geeft voor de begeleiding, 5 mln euro. Studenten vallen uit door gebrek aan begeleiding, tekort aan stageplekken et cetera. Wat vindt u dan van de verhouding van 305 mln euro tegenover 5 mln euro?
De heer Visser (VVD):
Uw omschrijving van terugvloeien naar de staatskas is niet correct. Ik heb al gezegd dat dit te maken heeft met boekhoudkundige criteria. Het geld wordt nog steeds uitgegeven, maar onder een andere noemer. Daardoor telt het niet voor het EMU-saldo. U kunt het wel een bezuiniging noemen, maar dat is het niet, want het geld wordt nog steeds uitgegeven. Er is dus geen sprake van terugvloeien.
Over de beschikbare gelden voor begeleiding en loopbaanoriëntatie spreken wij op een ander moment in een ander debat. Ik kom daar dan graag op terug.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Dit is geen antwoord.
De voorzitter:
Dit is het. Anders is het wel erg een debat van medewetgevers onder elkaar. Er wordt met de staatssecretaris gesproken over een wet. Dit leidt allemaal tot niets.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Staatssecretaris Rutte:
Voorzitter. Ik zal proberen om zo snel te spreken dat ik voor half vijf klaar ben, opdat de woordvoerder van de grootste oppositiepartij het ook kan horen. Anders zal ik zijn amendementen tegen half vijf met voorrang behandelen.
Op zich zijn er al veel argumenten door de Kamer genoemd voor de indiening van dit wetsvoorstel. Voor mij is het logisch dat als men iets krijgt –in dit geval geldt dit voor mensen boven de 18 – daar ook iets tegenover mag staan, dus dat men in een redelijk tempo studeert. Als dat niet gebeurt, moet er alles aan worden gedaan om het tempo op een behoorlijk niveau te brengen en de studie af te ronden. Ik ontken niet dat er een financiële opbrengst tegenover staat. Dat komt altijd goed uit, maar dat is niet de hoofdreden voor de indiening van dit wetsvoorstel.
Ik heb het debat van de Kamer met mijn voorgangster erop nagelezen, ik meen bij de begroting voor 2004. Er is toen veel over dit onderwerp gezegd. Ik kan mij goed vinden in haar beantwoording, namelijk de balans tussen enerzijds de logische gelijkschakeling van een deel van het mbo met het hoger onderwijs en anderzijds de vaststelling dat er een financiële opbrengst voor de schatkist tegenover staat. Ik loop niet weg voor ook dat effect. Als dit land al zover af is dat er nooit meer iets nieuws hoeft te worden voorgesteld om het nog mooier te maken, kunnen wij allemaal naar huis gaan.
De heer Van Dam (PvdA):
Als de inhoudelijke redenen die de staatssecretaris nu noemt daadwerkelijk zo zwaarwegend zijn, was het voorstel veel eerder op tafel gekomen en niet pas in het licht van bezuinigingen. Toen is dit voorstel namelijk gedaan, enkel en alleen in het pakket bezuinigingen dat op Prinsjesdag 2004 is gepresenteerd.
Staatssecretaris Rutte:
Ik wil wel uitleggen hoe het werkt. Dat was ook al zo in de tijd dat de partij van de heer Van Dam in het kabinet zat.
Als de regering vaststelt dat financiële tekorten ontstaan, bekijkt zij of er beleidsvoornemens op de plank liggen die naar voren kunnen worden gehaald. Daarbij gaat het dan vooral om de beleidsvoornemens met een financiële opbrengst. Dat is hier het geval. Het idee verscheen op dat moment in het pakket omdat daaraan financiële baten zijn verbonden. Het lag al een tijdje op de plank omdat er zeer goede inhoudelijke redenen zijn om het te doen. Iets is niet slecht omdat het een neveneffect heeft dat gelet op de omstandigheden van het moment goed uitkomt. Ik loop er niet voor weg, maar het is niet de hoofdreden. Het idee is van de plank gehaald omdat daarmee steviger wordt aangegeven dat tegenover rechten plichten staan, dat enig tempo nodig is in het middelbaar beroepsonderwijs en dat de uitval moet verminderen. Het percentage uitval is op dit moment zeer hoog. De structurele opbrengst die met het wetsontwerp samenhangt, heeft alles te maken met de verwachting dat de uitval niet tot nul zal dalen. Ik hoop echter van harte dat die uitval wel tot nul daalt en dat de structurele opbrengst er uiteindelijk niet zal zijn simpelweg omdat iedereen zijn diploma weet te halen.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Als dat gebeurt, zet GroenLinks een paginagrote advertentie in de Volkskrant om deze staatssecretaris alsnog achteraf met dit wetsvoorstel te feliciteren. De staatssecretaris weet echter net zo goed als ik dat dit waarschijnlijk niet zal gebeuren.
De staatssecretaris zegt dat het verminderen van uitval de belangrijkste reden is voor het doen van dit wetsvoorstel. Waarom is dan geen onderzoek gedaan naar prikkels die de uitval effectief tegengaan en het studietempo versnellen? Als het de staatssecretaris daarom gaat, moet hij zich baseren op feiten die uit een onderzoek komen en geen prestatiebeurs invoeren die in het hoger onderwijs niet heeft geleid tot minder uitval en sneller studeren.
Staatssecretaris Rutte:
Het aardige is nou juist dat daar onderzoek naar is gedaan. Ik heb daarover geschreven in de nota naar aanleiding van het verslag. De deelnemersmonitor BVE geeft aan dat 60% van de deelnemers aangeeft meer tijd aan school te gaan besteden als reactie op de invoering van de prestatiebeurs. 60% van de ouders verwacht dat meer deelnemers een diploma behalen. Dat blijkt uit de onderwijsmeter 2004.
Dit is natuurlijk geen geïsoleerde maatregel, maar een maatregel die moet worden bezien in samenhang met een aantal andere, algemene maatregelen om ongediplomeerd of vroegtijdig schoolverlaten tegen te gaan. Gelukkig hebben wij voor 2003 ten opzichte van 2002 een positieve trendbreuk kunnen constateren.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
De deelnemersmonitor stelt dat 60% zegt beter te gaan nadenken. Mijn collega Vergeer van de SP en ik hebben naar voren gebracht dat het belangrijk is om op je schreden terug te keren als dat niet het geval blijkt te zijn. In het onderzoek van de staatssecretaris kwam naar voren dat 5% van de deelnemers verwacht in dat geval niet voor dit type onderwijs te kiezen.
Staatssecretaris Rutte:
Dat is alleen mogelijk als je van één maatregel kunt aangeven welk effect daarmee is bereikt. Ik zeg de Kamer wel toe dat wij een evaluerend gesprek houden over allerlei maatregelen inzake studiefinanciering. Dat is ook in het wetontwerp opgenomen. Op dat moment zullen wij bekijken welke effecten zich hebben voorgedaan en in welke mate dat te herleiden is tot concrete maatregelen die genomen zijn. Ik ga niet zover om te verklaren dat wij dit kunnen terugtrekken als het niet gebeurt. Dat zou immers betekenen dat zich dit afspeelt in een gesloten biotoop, terwijl dit wetsontwerp zich gelukkig afspeelt in een dynamische politieke beleidsomgeving.
Mevrouw Vergeer (SP):
Toen de prestatiebeurs in het hoger onderwijs werd ingevoerd, hebben allerlei studenten en misschien ook wel ouders gezegd dat zij verwachtten dat het rendement daardoor zou toenemen en meer mensen op tijd hun diploma zouden halen. Dat zijn verwachtingen, maar dat is niet het onderzoek waar mevrouw Azough om vraagt. De staatssecretaris heeft geen onderzoeksresultaten waaruit hij kan afleiden dat het zal helpen. Integendeel, het onderzoek dat in het hoger onderwijs is gedaan, laat zien dat het niet helpt.
Staatssecretaris Rutte:
Ik vraag mij af hoe mevrouw Vergeer dat kan weten. Kan zij in de toekomst kijken? Het uitstroomeffect op de prestatiebeurs kan pas bekeken worden als de diplomatermijn verloopt. Voor het eerste cohort in het hoger onderwijs is dat pas in 2006. Hoe zij dat weet, is mij een raadsel.
Er is een groot verschil tussen het type mensen dat studeert in het mbo ten opzichte van de mensen in het hoger onderwijs en hun achtergrond. Hun leeftijd en oriëntatie op de arbeidsmarkt daarna verschillen enorm. Het is heel lastig om de situatie in het mbo een op een te vergelijken met die in het hoger onderwijs. Er zijn duidelijke verschillen in de achtergrond en de situatie.
Mevrouw Vergeer (SP):
Als u wilt bereiken dat meer mensen een diploma halen, waarom komt u dan slechts met dit ene voorstel, namelijk een financiële straf als men het diploma niet haalt? Waarom komt u niet met een reeks van voorstellen? U zou daarbij moeten kijken naar de ervaringen die daarmee zijn opgedaan. Die ervaring is er heus wel. De mensen die in het onderwijs werken, weten heel goed hoe je een student moet motiveren en vasthouden.
Staatssecretaris Rutte:
Wij hebben in september een diepgravend debat gevoerd over de koers van het BVE. Wij hebben toen gesproken over een reeks van maatregelen om het middelbaar beroepsonderwijs te versterken. Wij willen de positie in de regio versterken, vroegtijdig schooluitval tegengaan en dit type onderwijs nog succesvoller maken. Dit wetsvoorstel moet in die context worden geplaatst en niet geïsoleerd worden bekeken. Dat pakket is er dus eigenlijk al. Ik noem de RMC's, de aanpak van de jeugdwerkloosheid, alle maatregelen die samenhangen met het tegengaan van vroegtijdige schooluitval. Ik heb recentelijk een brief daarover naar de Kamer gestuurd waarin ik nog eens beschrijf welke maatregelen genomen zijn en wat de effecten daarvan zijn. Ik ben met u eens dat die samenhang belangrijk is. De beleidsvoornemens zijn de Kamer bekend en voor een groot deel worden zij reeds uitgevoerd.
Omdat mijnheer Van Dam straks weg moet, zal ik eerst de verschillende amendementen behandelen en pas daarna de vragen verder beantwoorden.
Ik kan mij vinden in het amendement dat de heer Van Dam heeft ingediend op het punt van de 1 februari-regeling. Ik heb de historie van het wetsvoorstel nog eens bekeken. Als ik het wel heb, zijn er wat dingen door elkaar gaan lopen. Het is lastig een en ander nu te reconstrueren. De verbetering die de heer Van Dam aanbrengt, lijkt mij logisch. Ik laat het oordeel aan de Kamer. Ik begrijp nu dat ik het amendement ook kan overnemen, wat ik bij deze doe.
De voorzitter:
Het amendement-Van Dam (stuk nr. 12) is overgenomen.
Staatssecretaris Rutte:
Mevrouw Joldersma heeft een opmerking gemaakt over de situatie op 1 september. Deze situatie hangt nauw samen met het amendement van de heer Van Dam. Ik zou mij kunnen voorstellen dat beide situaties in elkaar worden geschoven. In overleg met de heer Van Dam en mevrouw Joldersma zal ik de Kamer nog voor de stemmingen een nota van wijziging sturen, waarin ik het amendement-Van Dam en de suggestie-Joldersma geïntegreerd aan de Kamer voorleg. Ik zie dat dit op instemming kan rekenen.
De heer Van Dam (PvdA):
Het wordt heel technisch, maar het voorstel van mevrouw Joldersma heeft betrekking op het andere deel van de Wet studiefinanciering, namelijk het deel dat over het hoger onderwijs gaat. Het betreft het overstappen naar het hoger onderwijs, waarna per 1 september alsnog de beurs wordt stopgezet.
Staatssecretaris Rutte:
Wij moeten dat nog even nakijken. In de schorsing lukte dat niet zo snel. Het amendement-Van Dam heb ik overgenomen. Wij komen in overleg met mevrouw Joldersma met een nota van wijziging. Zij kan in dat technische overleg aangeven, of zij met een amendement komt of dat wij met een nota van wijziging komen om dat 1 september-probleem goed te tackelen.
Er is een amendement ingediend over het verlengen van de prestatiebeurs van vier naar zeven jaar. Aanvaarding van dat amendement ontraad ik met enige stelligheid. Dat heeft verschillende redenen. Ik vind dat het amendement niet nodig is, omdat in het mbo toch een heel andere situatie bestaat dan in het ho. Wij praten hier over jonge mensen die in zeer veel gevallen al een aantal jaren op basis van de WTOS of andere voorzieningen onderwijs hebben genoten. Ik zie niet in waarom het nodig is om de prestatiebeurs op te rekken van vier naar zeven jaar. Er is ook nog een financieel argument. Een berekening – snel gemaakt door het departement – wijst uit dat het amendement zo'n 10 mln per jaar zal kosten. Aangezien de opbrengsten van het wetsvoorstel samenhangen met het pakket dat in de begroting van 2005 zit en vorig jaar augustus 2003 is ingediend ter dekking van een aantal problemen in 2004 en langer doorwerkend, zou ik om dekking moeten vragen. Los van het feit dat die dekking er niet is, heb ik er inhoudelijk bezwaar tegen, omdat ik het geen verbetering van het huidige voorstel vind.
De heer Van Dam (PvdA):
In het wetsvoorstel is sprake van een ongelijke uitgangssituatie. Als je op je zestiende begint, val je de eerste twee jaar niet onder deze wet en daarna heb je nog vier jaar waarin je wel onder deze wet valt. Dan heb je dus zes jaar voor je studie met studiefinanciering. Als je op je achttiende begint, heb je maar vier jaar. Dat vind ik een ongelijke uitgangssituatie. Volgens mij zou mijn amendement dat kunnen corrigeren.
Wat het financiële argument betreft: de structurele besparing van dit wetsvoorstel is volgens mij nog niet in de begroting ingeboekt.
Staatssecretaris Rutte:
Ja, die is wel in de meerjarencijfers ingeboekt. Het probleem van het tekort van 10 mln is structureel, maar ik heb ook inhoudelijke bezwaren. Iemand moet in staat zijn een mbo-studie in vier jaar af te ronden. Waarom zouden wij voor iemand die op 18-jarige leeftijd begint met studeren in het mbo een "rekkelijker" positie kiezen dan voor een student in het hoger onderwijs? Temeer omdat het probleem zich in deze situatie ten opzichte van het hoger onderwijs minder voordoet. Waarom zouden wij op het punt van de studiefinanciering precies de andere kant op redeneren en lang studeren geen probleem vinden? Want dat is dan heel duidelijk het geval.
De heer Van Dam (PvdA):
In uw voorstel wordt de lening omgezet in een gift als je het diploma hebt gehaald. Ik ben geen voorstander van deze prestatieprikkel, maar als het daartoe beperkt blijft, is het minder erg. Ook als je vijf of zes jaar nodig hebt, is het ongelooflijk belangrijk dat je het diploma haalt. Men moet niet worden opgezadeld met een boete als er twee jaar langer over wordt gedaan.
Staatssecretaris Rutte:
Er zitten inderdaad twee prikkels in het wetsontwerp. De ene is de omzetting in een gift als men binnen een bepaalde termijn de studie afrondt. De andere is de wetenschap dat na een aantal jaren de studiefinanciering kan veranderen van een gift in een lening. Die tweede en toch ook wel wezenlijke prikkel haalt u er echter door dit amendement uit. U creëert een heel andere situatie dan in het hoger onderwijs bestaat terwijl daarvoor helemaal geen reden is. Zelfs als iemand op 19- of 20-jarige leeftijd begint met studeren, heeft hij nog steeds de mogelijkheid om de studie binnen de nominale studieduur af te ronden. Het probleem is niet zozeer dat mensen erg lang over de studies doen, maar veeleer dat er een hoge uitval is. Er is dus geen enkele reden om deze extra prikkel uit het wetsontwerp te halen. Ik heb al gezegd dat het amendement erg veel geld kost en dat op geen enkele manier een dekking wordt aangegeven. Het lijkt mij dat de Kamer zich moet houden aan de afspraak dat bij wijzigingsvoorstellen de dekking wordt aangegeven.
Ook aanvaarding van het amendement van de heer Van Dam met betrekking tot de pilot wil ik ontraden. Het is volstrekt helder dat de regering veel waarde hecht aan de internationale mobiliteit in het middelbaar onderwijs. Om aan te geven waarom ik aanname van dit amendement ontraad, zou ik daartegen twee clusters van argumenten willen inbrengen. Het amendement breidt de voorgestelde mogelijkheden namelijk verregaand uit door eigenlijk alle opleidingen in het buitenland die aan de kwaliteitscriteria voldoen, aan te wijzen.
Als eerste noem ik de onderwijsinhoudelijke argumenten tegen het amendement. Wij moeten er natuurlijk van uitgaan dat mensen die een beroepsopleiding volgen in het buitenland, ook terugkeren naar Nederland. Het is dus in het belang van de Nederlandse arbeidsmarkt dat competenties en diploma's die in het buitenland zijn behaald, aansluiten op de Nederlandse arbeidsmarkt. Dit is vooral in het mbo van belang. Ik herinner mij dat ook van mijn vorige baan toen ik mij nog specifieker bezig hield met het werkgelegenheidsbeleid. Binnen het hoger onderwijs zijn op veel grotere schaal afspraken gemaakt over diploma-erkenning, harmonisatie van opleidingen en accreditatie. Opleidingen zijn beter vergelijkbaar. Voor het mbo zijn afspraken op dit terrein veel minder verregaand. Eigenlijk zou je kunnen zeggen dat de beroepskwalificaties op het niveau van het beroepsonderwijs nog niet goed vergelijkbaar zijn. Daarom ligt het niet voor de hand alle deelnemers in het mbo met studiefinanciering over de grens te laten studeren. Als de deelnemer met een diploma terugkeert naar Nederland, dan betekent dit niet automatisch dat hij hier ook met dat diploma aan de slag kan.
Het is 15.30 uur en ik zie dat de heer Van Dam op hete kolen staat. Ik ben niet beledigd als hij wegloopt, maar ik ga wel door met het noemen van argumenten tegen het amendement.
Het is niettemin van groot belang dat er alles aan wordt gedaan om de internationale mobiliteit van het mbo te stimuleren. Het is niet de bedoeling dat het mbo een grote achterstand oploopt op het hoger onderwijs. Dat was ook wat de Kamer in 2001 uitdrukkelijk tijdens een debat aan de orde stelde, waarin nog niet mevrouw Joldersma maar mevrouw Van der Hoeven het woord voerde voor de CDA-fractie. Met de grenslanden bestaan bilaterale overeenkomsten over het meenemen van studiefinanciering voor het hoger onderwijs op grond van wederkerigheid. Voor het beroepsonderwijs bestaan zulke afspraken niet. Met andere woorden: deze pilot is een eenzijdig initiatief van Nederland. Nederland is daarmee voorloper in Europa op het gebied van meeneembare studiefinanciering in het mbo. Dat is ook de reden om deze pilot op deze beperkte schaal te starten en daarmee de risico's te beperken, ook voor de deelnemers zelf. De pilot is vooral bedoeld om ervaring op te doen met mobiliteit, standaarden voor kwaliteitsvergelijking en om die standaarden voor kwaliteitsvergelijking ook daadwerkelijk te ontwikkelen.
Het tweede cluster van redenen betreft de beheersbaarheid van de kosten. Ik kom ook te spreken over de argumenten die de heer Visser noemde met betrekking tot de Europeesrechtelijke aspecten. Meeneembare studiefinanciering wordt ook in het hoger onderwijs nog niet op grotere schaal ingevoerd. Het is daar op een beperkte schaal ingevoerd, maar lang niet op de schaal die de heer Van Dam voorstelt voor het mbo. De belangrijkste reden waarom dat nog niet is gebeurd, is ook gelegen in het Europees recht. Er blijken juridisch veel haken en ogen te zitten aan de meeneembaarheid van studiefinanciering. Dat heeft alles te maken met Europese wetgeving, maar ook met de jurisprudentie van het Europees Hof.
De steeds verdergaande invulling van het begrip "burgerschap van de Unie" lijkt ertoe te leiden dat het lastig is te voorkomen dat veel niet-Nederlandse studenten ook een onbedoeld beroep kunnen doen op meeneembare studiefinanciering. Dat leidt tot dubbele aanspraken, risico's van onbedoeld gebruik en dus ook onbeheersbaarheid van de uitgaven. Daar wil ik echt voor waarschuwen. De problematiek rond de invulling van het Europees burgerschap en het recht op studiefinanciering is onder het EU-voorzitterschap van Nederland geagendeerd en zal met de andere landen van de EU moeten worden opgelost. Inmiddels is er door de Europese Commissie een expertgroep ingesteld om dit thema indringend te bekijken.
Gezien deze ontwikkelingen moeten stappen op het gebied van meeneembare studiefinanciering naar mijn overtuiging voorzichtig worden gezet. Mevrouw Joldersma bracht in dat kader naar voren dat studenten die in het kader van het experiment de kans krijgen om hun studiefinanciering mee te nemen naar het buitenland, niet ineens geconfronteerd mogen worden met een eventueel probleem waaruit zou blijken dat het experiment niet succesvol is. Ik wil graag in haar richting toezeggen dat er een cohortgarantie wordt afgegeven voor iedereen die deelneemt aan het experiment met het meenemen van studiefinanciering naar het buitenland. Mocht blijken dat het allemaal anders loopt, dan kunnen deze mensen daar nooit het slachtoffer van worden. Ik zal het wetsvoorstel nog een keer checken of deze garantie er voldoende in zit. Als dit niet het geval is, dan zal ik ervoor zorgen dat de garantie er bij nota van wijziging goed in wordt opgenomen. De pilot moet wat ons betreft inzage geven in de vraag die bestaat onder deelnemers waar het gaat om studeren in het buitenland. De pilot moet ook inzage geven in de mate waarin opleidingen vergelijkbaar zijn. Dat raakt aan de onderwijsinhoudelijke kwestie. Daarnaast moet worden onderzocht in welke mate de meeneembare studiefinanciering een bijdrage kan leveren aan het bevorderen van internationale mobiliteit onder deelnemers.
Mevrouw Joldersma (CDA):
Ik weet niet of u alles al hebt gezegd over de pilot. Wellicht kunt u een aanvulling geven. Ik ben blij met de toezegging van de cohortgarantie. Er wordt steeds gezegd dat het op eenzelfde manier wordt geregeld als in het hoger onderwijs. In het hoger onderwijs is een beperkt aantal opleidingen waarvoor de studiefinanciering mag worden meegenomen. Dat regelt u nu ook in deze wet voor het mbo. U hebt het volgens mij al heel goed afgebakend. Ik snap dan niet waarom het nog een pilot moet zijn. Ik zou denken dat pas bij verdere uitbreiding al die Europees-rechtelijke problemen ontstaan. Of verwacht u die nu ook al, gelet op die heel beperkte groep die nu in aanmerking komt voor de studiefinanciering? Als dat niet het geval is, hoeft er geen pilot van te worden gemaakt. Het is goed afgebakend. Daarna kan worden bezien hoe het verder kan worden uitgebreid of wat voor aanvullende onderzoeken er moeten worden gedaan.
Staatssecretaris Rutte:
Ik heb nog eens gekeken naar de geschiedenis van het debat in 2001. Dat was een algemeen overleg, dus strikt formeel heeft de Kamer geen uitspraak gedaan. De nestgeur van dat debat was echter dat er de regering werd gevraagd om erin te voorzien dat een aantal beroepen dat van belang is, zoals vioolbouwer, internationaal mobiel wordt gemaakt. Dat is met het wetsontwerp gebeurd. Er moet nog een pilot worden gehouden omdat er toch op iets grotere schaal iets moet worden gedaan als wij echt inzicht willen krijgen in wat de meeneembaarheid van studiefinanciering vermag te doen voor het internationaliseren van het mbo. Wij zijn ervan overtuigd dat er door het dicht te schroeien op dit beperkte niveau voor kan worden gezorgd wij niet in de val lopen van die Europees-rechtelijke consequenties. Het dwingt ons ook om heel goed naar te kijken naar de manier waarop het mbo in het buitenland is vormgegeven. Het lijkt erop alsof in Engeland de BOL-opleidingen minder voorkomen en er vooral BBL-achtige constructies bestaan. Dat zou ertoe kunnen leiden dat Engeland niet of in veel mindere mate in zo'n pilot kan deelnemen. Het is in elk geval winst dat wij die kennis over een aantal landen om ons heen nu beginnen te vergaren.
Mevrouw Joldersma (CDA):
Ik zie het nut van een dergelijk onderzoek. Daar is echter volgens mij geen pilot voor nodig. De opleidingen kunnen toch heel eenvoudig met elkaar worden vergeleken? Nu laten wij er weer een groep studenten het slachtoffer van worden en moeten wij misschien over een tijdje de verwachtingen die zijn gewekt ook weer terugdraaien. Dan kan er toch beter voor worden gekozen om er nog verder naar te kijken en om te handhaven wat nu al is geregeld?
Staatssecretaris Rutte:
Dat klopt wat betreft de vergelijking van de typen opleidingen in die landen. Er kan ook via een deskstudie worden onderzocht hoe het onderwijs precies is ingericht. Het is veel lastiger om met alleen een deskstudie een aantal andere zaken te achterhalen die ook in het experiment zitten. Dat heeft te maken met het inzichtelijk maken van de vraag die onder deelnemers bestaat, niet alleen op basis van een theoretische situatie maar ook in de praktijk. Wij willen bij die onderzoeksgroep ook achterhalen wat nu eigelijk het effect is van de meeneembare studiefinanciering op het bevorderen van de internationale mobiliteit. Die twee aspecten zijn met een deskonderzoek veel lastiger te onderzoeken dan door middel van de pilot.
Mevrouw Joldersma (CDA):
Wij krijgen nu een soort wisseling van onderzoeksmethoden. De vraag is heel eenvoudig te onderzoeken met een simpele enquête onder studenten die bijvoorbeeld in de grensstreek wonen. Daar is geen pilot voor nodig. De effecten kunnen ook worden onderzocht in een evaluatie van de wetgeving, zoals wij wel vaker doen, bijvoorbeeld na drie jaar en na vijf jaar. Die pilot is dan nog steeds niet nodig.
Staatssecretaris Rutte:
Het is een beetje een continuüm, een glijdende schaal. Aan het ene uiterste bestaat het soort onderzoeksvragen rondom de vraag hoe het beroepsonderwijs in het buitenland eruit ziet. Dat kan worden opgelost met een deskstudie. Ergens in het midden van het continuüm zit alle informatie die wij willen achterhalen over de bewegingen die studenten in werkelijkheid maken als zij de mogelijkheid hebben om zich hiervoor in te schrijven. Dat gaat toch weer veel verder als dat wordt gedaan met een werkelijke situatie dan als het zou worden onderzocht door middel van een enquête. De werkelijkheid kan daarin niet geheel worden nagebootst. Het uiterste van hetzelfde continuüm is natuurlijk dat het voor de deelnemers aan de pilot nu mogelijk wordt – dat is winst voor de mensen zelf – om daadwerkelijk zo'n hele opleiding in het buitenland te volgen met die meeneembare studiefinanciering. Dat is weliswaar niet het hoofddoel, want het hoofddoel is het krijgen van die informatie en het daardoor later nemen van beslissingen. Het is echter natuurlijk wel plezierig dat je al kunt beginnen om de internationalisering in het MBO een verdere duw te geven door deze experimenten mogelijk te maken. De randvoorwaarde is helder: het experiment moet dicht zijn geschroeid op de Europees-rechtelijke consequenties. Dat staat voorop. Daarnaast is er de randvoorwaarde van de cohortgarantie dat ingestroomde studenten de opleiding kunnen afmaken.
Mevrouw Vergeer (SP):
Ik heb een vraag over de Europees-rechtelijke consequenties. Volgens mij was het ook de bedoeling van de pilot om daarover meer duidelijkheid te krijgen. Eerlijk gezegd had ik het mij zo voorgesteld dat u misschien een proefproces zou willen hebben van een student die aanspraak wil maken op Nederlandse studiefinanciering. Uit uw verhaal begrijp ik nu echter dat dat niet uw bedoeling is en dat u het niet daarop wilt laten aankomen.
Staatssecretaris Rutte:
Nee, het is zeker niet de bedoeling om hiermee een proefproces uit te lokken. Er lopen al een aantal Europees-rechtelijke procedures inzake de meeneembaarheid van studiefinanciering, die meer betrekking hebben op het hoger onderwijs. Die procedures volgen wij natuurlijk nauwgezet. Volgens mij is er inmiddels zelfs een conceptuitspraak. Nu wordt het te ingewikkeld, want dat weet ik niet precies uit mijn hoofd. Er ligt echter al iets. Het is natuurlijk nog heel onzeker hoe uiteindelijk door de Europese rechters zal worden gedecideerd, maar dat is echt een spannende gang van zaken, die wij heel nauwgezet volgen. Dit is dus niet bedoeld om op dat punt extra uitspraken af te dwingen.
De voorzitter:
Ik wil het op dit punt hierbij laten. Ik wil iets meer vaart maken, want wij moeten echt over een kwartiertje klaar zijn.
Staatssecretaris Rutte:
Daarmee heb ik de drie ingediende amendementen behandeld. Voor twee amendementen heb ik dat kunnen doen terwijl de indiener er nog bij was; voor het derde amendement geldt dat slechts gedeeltelijk.
Er is gevraagd hoe het zit met de relatie met de medezeggenschap. Dat is een veelzijdige kwestie. Om te beginnen is er natuurlijk de vraag hoe je de medezeggenschap zelf gaat regelen. Daarover heb ik de Kamer na het algemeen overleg dat de minister en ik een tijdje geleden met de Kamer hebben gevoerd en na overleg met alle betrokkenen in het wereldje van het beroepsonderwijs een brief gestuurd waarin ik heb aangegeven hoe ik daar in procedurele en inhoudelijke zin verder mee wil omgaan. Het lijkt mij onverstandig om dit wetsvoorstel daarop te laten wachten, ten eerste omdat in de brief al is aangegeven dat alle partijen het erover eens zijn dat de positie van de deelnemer binnen de bestaande wettelijke kaders moet worden versterkt; daarover gaan zij met elkaar een convenant opstellen. Ten tweede neemt de regering zelf een aantal maatregelen om ervoor te zorgen dat de rechten versterkt worden. Dat heeft te maken met de versterking van de loopbaanoriëntatie en -begeleiding, met alle activiteiten die gericht zijn op de imagoversterking en met de ambtelijke ondersteuning van de deelnemers van de verschillende medezeggenschapsorganen.
De loopbaanoriëntatie gaan wij langs verschillende wegen een impuls geven. Dat heeft te maken met het versterken van de kennisverspreiding over loopbaanoriëntatie en -begeleiding. Dat heeft ook te maken met het advies van de Onderwijsraad over doorlopende studie- en loopbaanbegeleiding en met de vraag hoe die tot stand moet worden gebracht en bijvoorbeeld via portfolio's moet worden vastgelegd. Dat gaan wij nog nader laten bestuderen. Het heeft ook te maken met het feit dat wij geld aan de instellingen gaan geven om de rechten van de deelnemer te versterken op het punt van de loopbaanoriëntatie en -begeleiding. De rechten van de deelnemers hebben ook alles te maken met de garantie die wij willen geven dat opleidingen bij ROC's echt studeerbaar zijn op het moment dat de prestatiebeurs wordt ingevoerd. In feite is dat natuurlijk al gegarandeerd in de eindtermen, want die worden opgesteld in overleg tussen het bedrijfsleven en het ministerie van OCW. Dat gebeurt op zo'n manier dat een onderwijsprogramma ontstaat dat in de daarvoor vastgestelde studiebelastinguren ook gerealiseerd kan worden. De inspectie toetst de studeerbaarheid van de mbo-opleidingen en ook het kwaliteitsaspect van die opleidingen in het toezichtskader; daarover heb ik al contact met de inspectie.
Als het gaat om het versterken van de rechten ten aanzien van de studiekeuzebegeleiding, zie je dat de deelnemers volgens de zogenaamde deelnemersmonitor tevreden zijn over de voorlichting. Dat is voor de regering echter geen reden om op dit punt niet toch een aantal extra impulsen te geven. Om te beginnen zij opgemerkt dat studiekeuzebegeleiding meer is dan alleen voorlichting. Naar onze overtuiging kan de informatie aanzienlijk worden verbeterd. Wij laten dan ook een studie verrichten naar de mogelijkheden om de informatievoorziening aan deelnemers te verbeteren door de grote hoeveelheid beschikbare informatie bij instellingen en organisaties te bundelen. Daarover zal ik u komend voorjaar nader informeren. Wij nemen dus een heel pakket aan maatregelen om ervoor te zorgen dat de positie van de deelnemers wordt versterkt. Dit staat los van de discussie over de medezeggenschap.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
In mijn eerste termijn heb ik inderdaad gezegd dat het een bij het ander hoorde en dat medezeggenschap hier een zeer belangrijk aandeel in heeft. Nu er sprake is van vertraging en uitstel rondom de medezeggenschap, moet u uw wetsvoorstel ook enigszins uitstellen en vertragen. Dat zei ik net ook.
Staatssecretaris Rutte:
Dat zou ik alleen moeten doen als wij alleen dit maar deden om de positie van de deelnemers te versterken. Ik stel echter vast dat alle partijen in de BVE-sector hebben afgesproken om binnen de vigerende juridische kaders de posities van de studenten/leerlingen – ik vind deelnemers eigenlijk een vreselijk woord – te versterken. Dat is zeer belangrijk. Ondertussen bestuderen wij wat uiteindelijk de beste inrichting van de medezeggenschap in de BVE-sector is. Verder heb ik het gehele pakket aan maatregelen genoemd dat de regering aan het nemen is om ervoor te zorgen dat de positie van leerlingen en studenten daadwerkelijk wordt versterkt. Die maatregelen worden getroffen ten aanzien van onder andere de studiekeuzebegeleiding en de "studeerbaarheid" van de opleiding.
Mevrouw Vergeer (SP):
De staatssecretaris noemt een indrukwekkende lijst van maatregelen die de regering aan het nemen is. Ik wil benadrukken dat zij die aan het nemen is. Zij is ermee gestart. Kan zij niet beter het resultaat afwachten alvorens die maatregelen te nemen? Het een hangt namelijk samen met het ander. U gaat nu wel de sanctie doorvoeren, maar de positieve zaken niet. Die hebt u nog niet geregeld. Net zoals mevrouw Azough pleit ik er dus voor om de positieve zaken goed te regelen alvorens na te gaan of er nog een financiële prikkel nodig is.
Staatssecretaris Rutte:
U blijft de indruk wekken dat wij een sanctie aan het invoeren zijn. Dat is niet het geval. Verder beginnen wij niet vanaf nul. De positie van alle leerlingen of studenten in het mbo wordt uitvoerig gemonitord. Wij gaan na hoe wij die kunnen verbeteren. Ik heb zojuist het gehele pakket aan maatregelen met het oog daarop genoemd. Twee weken geleden heb ik op een maandag alle partijen om tafel gehad die bij het mbo betrokken zijn. Zij vinden dat er extra accenten moeten worden gelegd om de positie van leerlingen en studenten te versterken. Daar zorgen zij samen voor. Dit levert voor dit wetsvoorstel geen problemen op. Die zaken kunnen zeer goed met elkaar verweven zijn. Daarom vind ik de timing van dit wetsvoorstel en de andere initiatieven prima op elkaar aansluiten.
Mevrouw Vergeer (SP):
Het is toch heel normaal om te zeggen: "eerst zien en dan geloven"?
Staatssecretaris Rutte:
Niet in het CDA.
Mevrouw Vergeer (SP):
Ik meen het serieus. U hebt het over wat allemaal nog moet gebeuren. Hoe kunnen wij zeggen dat dit allemaal prima is, wij vast invoeren wat ermee samenhangt en daarna wel verder zien?
Staatssecretaris Rutte:
Ik praat met alle partijen in het beroepsonderwijs, ook met de belangenorganisaties. Ik maak op uit gesprekken met belangenorganisaties als de JOB, de vakbeweging, de BVE-raad en het Platform medezeggenschap BVE dat zij ervan overtuigd zijn dat er niet vanaf nul wordt begonnen en dat er al zeer veel is gedaan aan het verbeteren van de positie van deelnemers aan het mbo. Bepaalde dingen zijn voor verbetering vatbaar. Wij zijn verder maatregelen aan het nemen. Het proces is dus op gang gebracht en bijt op geen enkele manier de invoering van de prestatiebeurs, tenzij men de prestatiebeurs beschouwt als straf, zoals u doet. Ik heb het gevoel dat ik u er nooit van zal overtuigen dat dit geen straf is, ondanks de vele woorden die ik er nog aan kan wijden om aan te tonen dat dit niet zo is. In mijn ogen bijten die twee zaken elkaar in ieder geval niet.
Mevrouw Joldersma stelde een vraag over studenten in het buitenland die wel geld krijgen in plaats van een OV-jaarkaart en studenten in Zeeland die geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer, maar geen geld krijgen in plaats van de OV-jaarkaart. Studenten in Nederland die met het openbaar vervoer de opleiding niet op tijd kunnen bereiken, krijgen ook een vergoeding. Ik voeg eraan toe dat het niet mogelijk is om deze studenten in Nederland uit het collectieve contract te halen. Dan is het namelijk geen collectief contract meer. Het is nu zo geregeld, dat als je twaalf keer per maand geen gebruik kunt maken van het openbaar vervoer, terwijl je wel moet reizen, je aanspraak kunt maken op een vergoeding. Ik neem aan dat dit via de IB-groep loopt. Het is dus geen zaak van het niet geven van de OV-jaarkaart, omdat daarmee het collectief contract in het geding zou komen. Het is wel een zaak van erkennen dat het zuur is je OV-jaarkaart te hebben terwijl er bij jou in de buurt geen bus stopt.
Mevrouw Joldersma (CDA):
Ik...
De voorzitter:
Ik weiger net een interruptie aan mevrouw Azough, dus kan ik u er nu ook geen toestaan.
Mevrouw Joldersma (CDA):
Ik zal het heel kort houden.
De voorzitter:
Neen, ik sta het u niet toe. De staatssecretaris gaat door.
Staatssecretaris Rutte:
Er werd ook de vraag gesteld of het risico bestaat dat de doorstroming naar het hbo afneemt. Die moet juist toenemen, eerder dan afnemen. Om die reden blijft het studiefinancieringssysteem voor het hbo volledig gescheiden van dat voor het mbo. Het is echter wel zo dat als je het mbo niet hebt afgerond, maar wel naar het hbo gaat en het hbo haalt binnen het diplomaterrein van het mbo, de mbo-prestatiebeurs alsnog wordt kwijtgescholden. Dit betreft bijvoorbeeld studenten die van de havo komen en die toch via het mbo zijn gegaan, terwijl zij die route niet echt nodig hadden.
Iedereen die uit het mbo naar het hbo gaat kan helemaal opnieuw aanspraak maken op studiefinanciering. De twee systemen zijn gescheiden. Ik zie dus geen reden om aan te nemen dat de doorstroming zal dalen. De verwachting is dat de gediplomeerde uitstroom in niveau 3 en 4 juist zal stijgen door de diplomaprikkel. Daarmee kan ook de doorstroming naar het hbo stijgen.
De voorzitter:
Ik sta mevrouw Joldersma en mevrouw Azough elk één vraag toe, maar zij hoeven daar geen gebruik van te maken.
Mevrouw Joldersma (CDA):
Ik heb gevraagd wat er gebeurt met mensen die geen mbo-diploma hebben en die vervolgens ook hun hbo-diploma niet halen. Zij moeten de mbo-beurs uiteindelijk terugbetalen. In de nota schrijft de staatssecretaris dat dit geen grote groep betreft. Ik zou graag willen weten hoe groot de groep precies is. Voor deze mensen vind ik het vreselijk zuur dat zij toch naar het hbo komen, dat om welke reden ook niet kunnen afmaken, en dan alsnog de mbo-beurs moeten terugbetalen.
Staatssecretaris Rutte:
Dat betreft dan wel studenten die strikt genomen het mbo niet eerst hadden hoeven te doen voor zover het gaat om de toegankelijkheid van het hbo. Anders zouden zij nooit de stap naar het hbo kunnen zetten zonder het mbo te hebben afgerond. Die hadden blijkbaar minimaal een afgeronde havo-opleiding.
Mevrouw Joldersma (CDA):
Ik...
De voorzitter:
Neen mevrouw Joldersma, één vraag is één vraag, niet meer.
Staatssecretaris Rutte:
Ik stel een vraag terug, dat is eigenlijk niet helemaal eerlijk. Ik zal in tweede termijn...
De voorzitter:
Wij hebben geen tweede termijn, dus dat kan niet.
Staatssecretaris Rutte:
Dan zal ik mevrouw Joldersma schriftelijk antwoorden.
De voorzitter:
Mevrouw Vergeer ook één vraag.
Mevrouw Vergeer (SP):
Het gaat hier om een wet, dus moeten wij toch echt wel even het naadje van de kous weten. Aansluitend op de vraag van mevrouw Joldersma: er zijn mensen die via een zij-instroom naar het hbo komen. De staatssecretaris heeft daarvoor experimenten opgezet. Dat zijn mensen die misschien nog geen havo-diploma hebben. Hij moet ons daarover toch wat meer duidelijkheid verschaffen. Hij zei net, dat het mensen betrof die al een havo-diploma hebben en die strikt genomen het mbo-diploma daarom niet hoeven te halen.
Staatssecretaris Rutte:
Iemand die 21 of ouder is, kan via het colloquium doctum alsnog toegang krijgen tot het hbo. Ik vermoed dat het een hele kleine groep zal zijn die eerst een niet afgeronde mbo-opleiding heeft gedaan en vervolgens met 21 jaar via het colloquium doctum naar het hbo gaat, het risico loopt dat niet af te ronden en dan het risico loopt van dubbele terugbetaling. Wij zullen er even naar kijken hoe klein die groep is.
Dan zijn er de mensen onder de 21 die bijvoorbeeld mbo-3 hebben afgerond en niet gelijk toegang hebben tot het hbo, maar via elders verworven competenties alsnog toegang ertoe krijgen. Dat is onderdeel van de Korthals-experimenten met selectie aan de poort. Ik weet overigens niet eens of dergelijke experimenten zijn aangevraagd; dat zou ik moeten nakijken. Ook dit is een minimale groep.
De vraag van mevrouw Joldersma begrijp ik want het is een risico dat je na de havo, mbo-4 niet afrondt, alsnog naar het hbo gaat en dat ook niet afrondt. Ik ga kijken of ik die cijfers boven tafel kan krijgen. De precisering van mevrouw Vergeer zal naar mijn verwachting niet leiden tot grote uitbreiding van de aantallen.
Het tegengaan van leenangst heeft alles te maken met goede voorlichting, goede loopbaanoriëntatie en goede begeleiding, en ook een aantal verzachtende maatregelen binnen de studiefinanciering zoals de kwijtscheldingsregeling voor de aanvullende beurs. Voor het hoger onderwijs ben ik indringend in gesprek met LSVb en ISO hoe wij het zodanig kunnen organiseren dat de leenangst, voor zover die nog bestaat, afneemt. Dat heeft alles te maken met goede voorlichting. Dat bleek verleden jaar ook bij Nijs on tour, toen staatssecretaris Nijs uitlegde hoe het huidige beurzenstelsel en terugbetalingsregime in elkaar zitten. Toen zeiden veel mensen dat zij er misschien wel gebruik van hadden gemaakt, als zij het hadden geweten. Het wordt straks in het hoger onderwijs alleen maar beter, als de Kamer de voorstellen van de regering over terugbetaling naar draagkracht volgt. Ik zeg graag toe dat ik ook de JOB zal betrekken bij de initiatieven om de voorlichting stevig vorm te geven.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Hoe wordt het bedrag van 5 mln dat de staatssecretaris voor begeleiding en voorlichting beschikbaar stelt, verdeeld? Als hij dit gaat verdelen over alle instellingen of alle locatie-instellingen, is het inderdaad een fooi, zoals ik al eerder zei. Of gaat het naar specifieke experimenten die in specifieke gebieden zullen plaatsvinden?
Staatssecretaris Rutte:
Dat bedrag van 5 mln heeft alles te maken met het versterken van de rechten en niet direct met voorlichting over de invoering van de prestatiebeurs. Zoals het er nu naar uitziet, gaat er 2,5 mln naar de versterking van de loopbaanoriëntatie, 1 mln naar de imagoversterking, telefonische publieksvoorlichting, de financiële ondersteuning van de JOB en de werving van deelnemersraden en 1,5 mln naar de ambtelijke ondersteuning van de deelnemersraden. Omdat een aantal ontwikkelingen op het medezeggenschapsdossiers anders lijken te gaan, moeten wij nog eens goed kijken naar de verdeling van deze budgetten. Vooral over de laatste 1,5 mln gaan wij met de JOB in gesprek hoe wij die het best kunnen verdelen. Het is echter grofweg de verdeling. Het staat los van de voorlichting die moet plaatsvinden, ook vanuit de IB-Groep en andere, met het oog op het tegengaan van leenangst.
Er is gesproken over het risico dat mensen dan maar voor niveau 2 kiezen. Ik ben daar werkelijk niet bang voor. Opleiding en beroepsperspectief voor de niveaus 1 en 2 enerzijds verschillen sterk van die voor de niveaus 3 en 4 anderzijds. Kijk naar het soort banen dat je ermee kunt vervullen. Op het niveau 2 is het magazijnmedewerker, op niveau 3 eerste verkoper. Ook gezien de mate van zelfstandigheid van de functie en het perspectief op inkomen dat je met die functies kunt verdienen, ben ik niet bang dat mensen om deze reden zullen kiezen voor niveau 2 in plaats van niveau 3. Als mensen werkelijk niveau 3 niet aan kunnen, met hangen en wurgen proberen op niveau 3 te blijven hangen, met alle risico's van uitval, en door de prestatiebeurs gestimuleerd worden om voor niveau 2 te kiezen, heb je precies het effect dat je wilt hebben. Mensen maken dan op basis van informatie de keuze. Voor iedereen die in staat is om niveau 3 te doen, ben ik ervan overtuigd dat die door deze maatregelen niet zal worden bewogen om niet voor niveau 3 of niveau 4 te kiezen.
Er is een vraag gesteld over het citizens charter over loopbaanoriëntatie. In de eerste plaats is er de onderwijsovereenkomst, waarin de rechten worden vastgelegd. Het past naar mijn gevoel ook bij het pakket plichten dat in de prestatiebeurs is opgenomen. Het RMO-advies lijkt daarop nadrukkelijk aan te sluiten. Ik moet eerlijk zeggen dat ik nu een ambtelijke tekst voorlees. Gehoord de inbreng van de Kamer in eerste termijn, zal ik zelf het advies van de RMO nog eens goed lezen om er meer gevoel bij te krijgen. Een eerste scan door de ambtenaren lijkt erop te wijzen dat zaken aardig op elkaar aansluiten.
Vervolgens is gevraagd waarom de opbrengsten niet opnieuw geïnvesteerd worden in het mbo. Ik heb daarover al eerder iets gezegd. Het kabinet moet natuurlijk altijd een afweging maken bij de opbrengsten van eventuele maatregelen en het opnieuw inzetten ervan. In een periode waarin het EMU-saldo, het tekort op de rijksbegroting, in de buurt komt van 3% vind ik het volstrekt logisch, dat ook het onderwijs zo nodig een bescheiden bijdrage levert. Dat gebeurt hier ook. Ik zie ook niet helemaal in waarom een herinvestering in het mbo zelf nodig is. Er gaat veel geld naartoe. Ik geloof niet dat in het mbo geld het grootste probleem is. Meer geld is altijd mooi, maar met veel creativiteit kunnen wij in het mbo nog meer doen met de bestaande middelen. Ik zie wel andere sectoren in het onderwijs, zoals het primair en voortgezet onderwijs, waar geld naartoe zou kunnen. Nogmaals, hier gaat het daadwerkelijk om de problemen op de rijksbegroting, die schreeuwen om aandacht. Vandaar de keuzes die wij hebben gemaakt. Wat de heer Visser heeft gezegd over de EMU-regels, klopt. Daarmee zijn de mogelijkheden beperkt om dat anderszins terug te investeren, als je het al zou willen.
Mevrouw Vergeer (SP):
Het laatste vind ik zorgwekkend voor een staatssecretaris van onderwijs. Aan alle kanten laten de cijfers zien dat de bekostiging per student in de bve-sector achteruit is gegaan, en ook op andere terreinen is dat het geval. U zegt dan: ik geef het maar aan minister Zalm, voor het EMU-saldo.
Staatssecretaris Rutte:
Ik ben in de allereerste plaats lid van een kabinet. Als het gaat om het EMU-saldo, zijn er regels waarmee het geld terug kan worden geïnvesteerd in uitgaven, waarbij de vraag aan de orde is of dit consumptieve uitgaven of investeringen zijn. In de systematiek van de begroting is dat één pot nat. Nogmaals, ik ben lid van het kabinet, en ik vind het volstrekt logisch dat ook ik mijn bijdrage lever aan de financiële problematiek van de overheid, mij ervan vergewissend of er genoeg geld beschikbaar is voor de onderwijssectoren waarover ik mij in het bijzonder druk maak. Als er in het onderwijs moet worden geïnvesteerd, moet het geld eerder naar het po of het vo, dan naar het mbo. Die afweging hebben wij hier niet gemaakt, omdat wij een nog prangender probleem hadden, namelijk de dekking van bezuinigingen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan Europese afspraken.
Mevrouw Vergeer (SP):
U zou het ook kunnen besteden aan bijvoorbeeld de kruisraketten.
Staatssecretaris Rutte:
Hoewel ik net betoogde dat ik lid ben van een kabinet en mij verantwoordelijk voel voor alles wat daar gebeurt, ben ik niet goed thuis in het onderwerp "kruisraketten".
Mevrouw Vergeer (SP):
Ik spreek u aan in uw hoedanigheid van staatssecretaris van OCW, die wel geld aan andere dingen uitgeeft.
Staatssecretaris Rutte:
Mijn taak is niet om daar een soort vooruitgeschoven post te zijn van de onderwijslobby, en zoveel mogelijk geld voor het onderwijs te vergaren. Mijn taak is het, erop toe te zien dat het stelsel goed functioneert en dat daarvoor genoeg geld is. Ik ben ervan overtuigd dat dat het geval is. Het is volstrekt logisch dat ook het onderwijs zo nodig een zij het in dit geval bescheiden bijdrage levert aan de problemen van de rijksbegroting.
De heer Van Dam heeft nog gevraagd of inkomensafhankelijk terugbetalen ook voor mbo'ers mogelijk is. Ja, als een aantal voorstellen van het kabinet op politiek draagvlak kan rekenen. Ik zou dat heel graag in het hoger onderwijs willen invoeren. Verder wil ik graag bezien of dit voor het beroepsonderwijs mogelijk is. Ik zal ook bekijken of terugwerkende kracht mogelijk is, maar dan is het wel van belang dat dit geen achteruitgang betekent voor de betreffende groep. De rechtszekerheid voor de studenten staat immers voorop.
Mevrouw Joldersma (CDA):
U wilt alles met terugwerkende kracht doen. Gaat u ook met terugwerkende kracht leerrechten in het mbo invoeren?
Staatssecretaris Rutte:
Nee. De voorstellen voor de leerrechten beperken zich tot het hoger onderwijs. De heer Van Dam denkt dat het inkomensafhankelijk terugbetalen een aanmerkelijke verbetering voor studenten kan zijn ten opzichte van het vigerend terugbetalingsregime. Als daarvoor in de Kamer steun is, zou dat dan niet met het oog op de rechtsgelijkheid ook voor het mbo moeten worden ingevoerd? Mij lijkt dat op zich een logische vraag, zij het dat wij erop moeten letten dat dat niet in alle gevallen voor de individuele student per se een verbetering hoeft te zijn. Hij zegt: als je dat voor het hoger onderwijs in 2007 invoert, en dit zou eerder ingaan, dan kun je een situatie krijgen dat mensen met verschillende regimes te maken hebben. Je kunt je dan voorstellen dat je het inkomensafhankelijk terugbetalen voor het mbo iets eerder laat ingaan dan voor het hoger onderwijs, omdat dit wetsvoorstel er nu al ligt. Ik zal daar nog eens goed naar kijken, wat de behandeling van dit wetsvoorstel overigens niet in de weg staat. Op de vraag over de inkomensafhankelijkheid in het kader van het mbo zal ik begin volgend jaar schriftelijk terugkomen. Ik wil wel blijk geven van mijn positieve kijk op de zaak.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik stel voor, aanstaande dinsdag over het wetsvoorstel te stemmen, ervan uitgaande dat alle door de staatssecretaris gedane toezeggingen worden nagekomen.
Aldus wordt besloten.
De vergadering wordt van 17.00 uur tot 19.10 uur geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20042005-2055-2069.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.