Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000, houdende verlenging van de tijdelijkheid van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (29224).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter. Ons land biedt al eeuwenlang een toevluchtsoord voor personen die veel van hun eigen overheid te vrezen hebben. Al in de tijd van de Republiek wisten bedreigde bevolkingsgroepen, zoals de Franse Hugenoten na de herroeping van het Edict van Nantes, dat ons grondgebied een voor die periode ongebruikelijke religieuze en politieke tolerantie kende. Ik denk dat dit iets is om trots op te zijn en dat ook het asielrecht iets is om zuinig op te zijn. Met het verlenen van asiel maken wij in feite duidelijk hoe wij vinden dat een goede overheid met haar burgers dient om te springen. Het is dus eigenlijk een moreel definiëringsproces.

Ik ondersteun de opvatting van de minister van harte dat Nederland open moet blijven voor mensen die hier naartoe vluchten. Ook ondersteun ik haar gedachte dat een zorgvuldige asielprocedure moet uitwijzen of iemand terecht een beroep doet op het Verdrag van Genève. Wie geen vluchteling is of op een andere humanitaire grond geen verblijf moet worden toegestaan, dient op een waardige en humane wijze geholpen te worden om terug te keren naar zijn of haar land van herkomst. Wij spreken binnenkort nader over terugkeer. Nu spreken wij over een wetsvoorstel dat regelt dat vluchtelingen langer moeten wachten op een definitieve status. Het wetsvoorstel breekt met het standpunt van een ambtsvoorganger van de minister, de heer Cohen, dat verdragsvluchtelingen na drie jaar een dermate sterk verblijfsrecht verwerven dat het vergelijkbaar is met de geborgenheid welke het verdrag door naturalisatie aan vluchtelingen beoogt te bieden. Na drie jaar moest die geborgenheid dus worden geboden.

Mijn fractie heeft moeite met dit wetsvoorstel, want de rechtspositie van vluchtelingen staat ook ter discussie. Kort gezegd komt het wetsvoorstel erop neer dat niet na drie jaar, maar pas na vijf jaar een asielgerechtigde definitief uitsluitsel krijgt over het verblijfsrecht in Nederland. In de tussentijd kan de verblijfsvergunning asiel worden ingetrokken als de rechtsgrond voor de verlening ervan komt te vervallen. De minister hanteert allereerst als argument ter ondersteuning van het wetsvoorstel dat de Nederlandse norm beter aansluit bij die van andere Europese landen als zij de termijn op vijf jaar stelt. Ten tweede zegt zij dat de termijn aansluit bij wat in het reguliere vreemdelingenrecht gebruikelijk is. Ten slotte zegt zij dat er een ontwerprichtlijn is waarin de termijn van vijf jaar wordt gehanteerd. Mijn fractie vindt geen van de genoemde argumenten overtuigend. Hoe belangrijk en waardevol het ook is om de rest van Europa in de gaten te houden voor wat betreft belangrijke ontwikkelingen, voorop moet natuurlijk staan dat bij unificatie van het vreemdelingenbeleid vreemdelingen die in Nederland verblijfsrecht hebben, niet aanwijsbaar in hun rechtspositie mogen worden geschaad. Ik heb altijd begrepen dat het in Europees verband om minimumnormen ging, waarbij ten voordele van de betrokkene kan worden afgeweken. Kortom, Nederland hoeft niet helemaal terug te gaan naar de minimumnormen, maar kan het beter doen dan het minimum dat in Europa wordt afgesproken.

Terecht wijst de Adviescommissie vreemdelingenzaken erop dat de aan Europa gerelateerde argumenten van de minister gerelativeerd moeten worden. De minister laat in haar memorie van toelichting onbelicht of er sprake is van minimumnormen. Ik proef in de voorstellen van de minister dat zij in een neerwaartse spiraal terechtkomt. Op het moment dat de Raad van ministers van Europa overeenstemming bereikt over de minimumnormen voor de opvang van asielzoekers en de verlening van de asielstatussen, zal Nederland naar mijn angstige vermoeden niet ver boven die minimumnormen uit steken. Dat kan toch niet de bedoeling zijn. Wij hebben al eerder gevraagd of het niet verstandig zou zijn om met elkaar af te spreken dat wij nu onze normen niet verder naar beneden bijstellen en rechten van asielzoekers nog verder gaan verminderen. Als een land in Europa de normen verlaagt, wil een ander land dat ook. Nederland is eigenlijk meegegaan in die stroom. Het is bezig om een aantal bestaande, belangrijke rechten verder uit te hollen.

De minister laat in haar memorie van toelichting achterwege dat een groot aantal Europese landen helemaal geen periode van onzekerheid laat bestaan voor vluchtelingen. In de nota naar aanleiding van het verslag komt zij er wel mee. Groot-Brittannië, België, Oostenrijk, Spanje, Zweden, Zwitserland en Duitsland verlenen direct een definitieve verblijfsvergunning aan vluchtelingen. Dat is dus een heel ander verhaal. Ook zegt de minister in de memorie van toelichting dat het juist een uitzondering is dat in Europa een verblijf pas na vijf jaar definitief wordt gemaakt. De parallel met de reguliere verblijfsvergunningen is eerlijk gezegd ook wat moeizaam, want het gaat echt om andere groepen, namelijk groepen die via de reguliere procedure naar Nederland komen, in het kader van gezinshereniging en gezinsvorming. Voor die groep is het mogelijk om wat sneller in Nederland te integreren, omdat zij al in een bepaalde structuur terechtkomt, bij een partner of kennissen en met directe huisvesting. Voor vluchtelingen is juist het probleem dat dit ontbreekt. Naar ons idee is het juist voor vluchtelingen dramatisch wanneer zij nog langer in onzekerheid moeten blijven over hun definitieve verblijfsrecht, afhankelijk van ontwikkelingen die zij volstrekt niet in de hand hebben, namelijk die in hun land van herkomst. Wanneer Nederland op een bepaald moment beslist dat het land van herkomst veilig is, moeten zij terug. Zij hebben dus totaal geen idee of zij straks kunnen blijven of niet.

De heer Visser (VVD):

U zegt daarmee toch niet impliciet dat het slecht nieuws is als in het land van herkomst de situatie verbetert?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Absoluut niet, maar ik vind het wel slecht nieuws voor de vluchteling dat hij nu drie jaar moet wachten voor zijn definitieve status, dus drie jaar in onzekerheid verkeert en gewoon niet weet hoe de toekomst eruitziet. Wij willen allemaal dat er integratie plaatsvindt. Wij willen dat mensen zich hier vestigen. Als je echter voortdurend in onzekerheid blijft en ook nog afhankelijk bent van de situatie in het land van herkomst, dan is drie jaar al lang. Hoe moet iemand die zelfs vijf jaar moet wachten zijn leven hier opbouwen? Natuurlijk is het prachtig als de hele wereld vredig wordt. Daar ben ik heel erg voor. Om de mensen echter zo lang en afhankelijk daarvan in onzekerheid te laten, daar heb ik een groot probleem mee.

In de praktijk wordt nu een verblijfsvergunning van hoogstens drie jaren verleend aan de verdragsvluchtelingen, mensen die een reëel risico op vervolging of onmenselijke behandeling lopen, mensen van wie om klemmende redenen van humanitaire aard niet verlangd kan worden dat zij terugkeren of voor wie de terugkeer van bijzondere hardheid zou getuigen. Indien hun tijdelijke verblijfsvergunning na drie jaar wordt ingetrokken, komen de statushouders in een bijzonder lastige positie. Pas op dat moment kunnen zij procederen tegen de rechtstitel die hun drie jaar geleden is verleend.

Een voorbeeld is degene die asiel heeft aangevraagd maar niet heeft gekregen omdat een beleid van categoriale bescherming voor het land van herkomst is afgekondigd. Stel nu dat binnen drie jaar die categoriale bescherming wegvalt. De statushouder moet op dat moment nog gaan procederen tegen het onthouden van de vluchtelingenstatus drie jaar eerder. Dat is bijzonder lastig voor de vluchteling. Nu wordt het na vijf jaar nog veel lastiger. De Adviescommissie vreemdelingenzaken stelt terecht dat de verlenging naar vijf jaar betekent dat de betrokkene in een nog ongunstiger bewijspositie kan worden gebracht. Ligt het niet meer voor de hand om, afgezien van het verlenen van de status op andere gronden, standaard asielmotieven direct te toetsen om dergelijke discussies achteraf te voorkomen?

In de nota naar aanleiding van het verslag zegt de minister overigens iets opmerkelijks. Zij schrijft op pagina 13: ook na verlening van de verblijfsvergunning, waarbij hem kenbaar is gemaakt op welke grond hij is toegelaten, kan hij het dossier nog aanvullen met gegevens en bescheiden. In de nieuwe asielprocedure mag je na het nader verhoor niet met nieuwe bewijzen en stukken komen. Dat is nu uitgesloten en de minister vindt dat ook volstrekt terecht. Begrijp ik nu goed dat in deze gevallen, zelfs als de asielprocedure al is afgesloten, iemand nog wel met allerlei nieuwe bewijzen en materialen kan komen? Ik kan de minister niet volgen op dit punt en vraag haar dit toe te lichten. Als zij het terecht vindt dat het dossier met aanvullende gegevens en bescheiden kan worden aangevuld, zou dat natuurlijk ook moeten gelden voor de reguliere asielprocedure.

Integratie is een zeer belangrijk onderwerp voor mijn fractie. Er moet een goed integratiebeleid komen, waardoor nieuwkomers, vluchtelingen en reguliere migranten in Nederland een plaats vinden waar zij met behoud van wat hen dierbaar is volledig kunnen participeren in de Nederlandse samenleving. Het gaat niet alleen om rechten voor deze mensen, maar ook om verplichtingen. De vraag is wel of je van mensen die hier vijf jaar moeten wachten totdat zij weten of zij hier echt mogen blijven, kunt verwachten dat zij die verplichting op zich nemen om te integreren. Welk toekomstperspectief bieden wij deze mensen in feite? Lopen wij niet een aanmerkelijk risico dat mensen uit angst om te investeren in een heilloze zaak niet willen integreren? Ik hoop dat wij niet in zo'n situatie terechtkomen. Op dat punt heb ik een groot probleem met het wetsvoorstel. Wij vinden dat mensen, zodra zij een verblijfsvergunning hebben gekregen, zo snel mogelijk deel moeten uitmaken van de Nederlandse samenleving. Artikel 34 van het Verdrag van Genève zegt dat assimilatie en naturalisatie van vluchtelingen voorzover mogelijk vergemakkelijkt moet worden. In de meeste landen waarnaar mensen terug kunnen gaan, is de situatie niet rooskleurig. Ambtsberichten over Afghanistan bewijzen dat. De minister zegt dat je terug kunt gaan naar Afghanistan, maar de situatie daar is natuurlijk volstrekt hopeloos.

Ik ben overigens blij dat de minister nu een overgangsrecht introduceert. Er wordt een eerbiedigende werking geïntroduceerd. Dat is belangrijk.

Vindt de minister niet dat, wanneer er uiteindelijk een definitieve verblijfsvergunning wordt verstrekt, de procedure tot naturalisatie automatisch moet worden ingesteld, uiteraard met de mogelijkheid dat de betrokkene er geen behoefte aan heeft? Nu blijkt dat mensen vaak pas na enige tijd of veel later een dergelijke procedure starten. Het lijkt mij van belang voor de integratie dat de naturalisatie zo snel mogelijk tot stand komt.

Te pas en te onpas wordt in discussies over het vreemdelingenbeleid geschermd met de aanzuigende werking. Ik dank de minister voor de overweging die zij daaraan heeft willen wijden in de nota naar aanleiding van het verslag. Haar verhaal overtuigt echter allerminst, vooral omdat ik niet aan de hand van statistieken word overtuigd. Voelt de minister ervoor om het recentelijk verschenen Nijmeegse proefschrift van de heer Grutters over allerlei effecten van het aangescherpte vreemdelingenbeleid te bestuderen en van een kabinetsstandpunt te voorzien betreffende de aanzuigende werking? Graag krijg ik een toezegging op dit punt.

De heer Van Fessem (CDA):

Voorzitter. De bijdrage van de CDA-fractie aan deze plenaire behandeling kan kort zijn. In het verslag heeft de fractie al haar instemming betuigd met het wetsvoorstel. Ook bij eerdere gelegenheden heeft zij gepleit voor verlenging van de tijdelijkheid van de verblijfsvergunning inzake asiel van drie naar vijf jaar.

Het hoofdje "bijzondere integratie" geeft ons aanleiding tot enkele opmerkingen. De minister stelt dat in een voorkomend geval sprake kan zijn van een zodanig exceptionele mate van integratie en deelname aan onze samenleving dat terugkeer kennelijk onredelijk zou zijn. Zij verwijst daarbij naar Excom-conclusie 69 van het Uitvoerend Comité van de UNHCR, waarin wordt gesproken van sterke sociale, economische en familiebanden door lang verblijf. Overigens vragen wij ons af of het en-en is dan wel of-of.

Een en ander kan worden beoordeeld op individuele basis, zo stelt de minister. Daarover heb ik een paar vragen. Kan de minister aangeven hoe dit in de praktijk uitwerkt? Is hiermee al ervaring opgedaan? Wat leren ervaringen in andere landen op dit punt? Heeft een en ander uitsluitend betrekking op legaal verblijf? Daaronder versta ik dan ook rechtmatig verblijf tijdens de asielprocedure gedurende welke men nog geen verblijfstatus heeft. Wat betekent dit voor uitgeprocedeerden die vijf jaar of langer in Nederland zijn en nog in een tweede of volgende asielprocedure verkeren, mensen die veelal ook langer dan vijf jaar hier verblijven? Ook op uitgeprocedeerde asielzoekers en asielzoekers die in een tweede of volgende asielprocedure verkeren, kan immers dat argument van bijzondere integratie worden toegepast.

Over de financiële aspecten van de verplichte inburgering voor degenen die een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, voor vijf jaar, krijgen, komen wij nog te spreken in het kader van de wetgevingsnotitie over het nieuwe inburgeringsstelsel, die de Kamer in het voorjaar van volgend jaar zal ontvangen.

Wij zijn content met de nota van wijziging, waarnaar mevrouw Vos al verwees. Daarmee wordt recht gedaan aan het beginsel van de eerbiedigende werking.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Voorzitter. De onderbouwing van het wetsvoorstel dat voorligt, is summier. Het zou niet onredelijk zijn, zo schrijft de minister, om ook bij vluchtelingen die hier nog niet langer dan vijf jaar zijn, terugkeer naar hun land te verlangen bij wijziging van de gronden die tot een tijdelijke verblijfsvergunning hebben geleid. Een ander argument is dat wij ons met een termijn van vijf jaar zouden aansluiten bij de ons omringende landen om zo, en dan komt het schrikbeeld, een aanzuigende werking te voorkomen. Wij zijn van deze argumenten niet onder de indruk.

Ik begin met onze bezwaren tegen het wetsvoorstel. Een groot bezwaar is dat ik bang ben dat de motivatie voor inburgering en integreren bij vreemdelingen met een vergunning voor bepaalde tijd belangrijk zal afnemen als zij zo'n enorme tijd van onzekerheid voor de boeg hebben. Vijf jaar onzekerheid is immers niet niks. Het verlengen van de termijn naar vijf jaar zal ook meer schrijnende gevallen opleveren, waarbij terugkeer in redelijkheid niet meer kan worden gevergd. Denk maar aan de moeizame afweging die zal moeten worden gemaakt als vreemdelingen hier inmiddels een gezinsleven, een werkkring en sociale contacten hebben opgebouwd. Daarnaast is het van belang te bedenken dat de termijn van drie jaar in feite ook al lang is voor een vreemdeling. Zijn verblijf in Nederland is veel langer, want de tijd van de procedure moet daarbij opgeteld worden. Het is ook mogelijk dat de permanente vergunning nog een jaar wordt uitgesteld op grond van een besluitmoratorium. Bij verlenging van de termijn voor bepaalde tijd tot vijf jaar kunnen zich weer gevallen voordoen van mensen die al zeven jaar of langer in Nederland zijn en dan toch nog terug moeten. Ik dacht dat dat een situatie was die de minister graag wil voorkomen.

Het argument van de minister inzake het aansluiten bij de landen om ons heen lijkt mij discutabel. In de nota naar aanleiding van het verslag heb ik een opsomming gelezen van de termijnen die de ons omringende landen hanteren. Het is een keur van termijnen waarin ook de periode van drie jaar verrassend vaak voorkomt. De minister is bang voor een aanzuigende werking en wil daarom aansluiten bij de minimumnormen in een richtlijn die nog niet van kracht is maar wel van kracht zal worden. Die aanzuigende werking kan toch niet zo groot zijn, want er is op dit moment geen enkele verandering in de situatie te verwachten en de stroom asielzoekers naar Nederland neemt alleen maar af. Die toestroom is helemaal niet alarmerend en die situatie verandert niet. Waarom zou het nu dan nodig zijn om de termijn te verlengen? Los daarvan: het steeds maar wijzen op de aanzuigende werking en dat gebruiken als reden voor allerhande maatregelen zet de eigen beleidsvrijheid van Nederland onder druk. Wij maken onszelf op die manier afhankelijk van de regels die andere landen stellen. Wanneer een ander land strengere regels stelt, moeten wij daar snel achteraan hollen, want wij moeten ze ook strenger maken. Want stel je voor: straks komt die aanzuigende werking! Wij zijn voor Europese harmonisatie, maar wel op een rechtvaardig niveau, niet als een wedstrijd welk land het hardst en het meest gesloten wil zijn. Daarom zou ik de minister willen oproepen, zich in Europa in te zetten voor een termijn van maximaal drie jaar. Laat zij proberen, die termijn geharmoniseerd te krijgen. Laten we die aanzuigende werking iets meer als schrikbeeld achter ons laten, en de beslissingen durven nemen die wij in Nederland rechtvaardig en barmhartig vinden.

Dank voor de wijziging die is aangebracht. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt mijn fractie herhaaldelijk aangeduid met de naam "SGP". Dat lijkt mij wel een aardige illustratie dat twijfel over identiteit niet altijd te wijten is aan een vreemdeling, aan een politieke partij, maar soms ook aan de autoriteiten.

De heer Visser (VVD):

Voorzitter. Het zal geen verbazing wekken dat het voorliggende wetsvoorstel kan rekenen op de steun van de VVD. Mijn fractie pleitte er immers al eerder voor, de termijn van vijf jaar in te voeren voor verblijfsvergunningen asiel. Met dit wetsvoorstel verandert verder weinig, al doet de discussie in de schriftelijke voorbereiding, maar ook nu anders vermoeden. Om die reden wil ik van de gelegenheid gebruik maken, een aantal opmerkingen te maken.

Wanneer het wetsvoorstel wordt ingevoerd, veranderen niet de uitgangspunten waarop wordt beslist of vluchtelingen een definitieve verblijfsvergunning krijgen. Wel verandert de termijn waarbinnen dat kan gebeuren. In de toekomst zal een vluchteling gedurende vijf jaar een voorlopige verblijfsvergunning kunnen krijgen, en pas daarna eventueel een definitieve. Gedurende die vijf jaar wordt beoordeeld of de situatie in het land van herkomst dusdanig is veranderd dat terugkeer mogelijk is.

Uit de nota naar aanleiding van het verslag blijkt dat vluchtelingen met een tijdelijke verblijfsvergunning ook nog na het verlenen van die vergunning informatie aan hun dossier kunnen laten toevoegen. Deze wordt eventueel later meegenomen bij de afweging of terugkeer naar het land van herkomst in de rede ligt. De bewijspositie wordt dus niet verzwakt. Je zou zelfs kunnen zeggen dat er meer tijd beschikbaar is om over relevante informatie te beschikken. Het is evenmin logisch dat met dit wetsvoorstel de uitgangspositie voor inburgering zal worden verzwakt. Met inburgering moet zo snel mogelijk na verlening van de verblijfsvergunning worden begonnen, eventueel zelfs tijdens het verblijf in het COA. Onlangs hebben we een brief ontvangen over pilots op dat gebied. Die verplichting ligt bij de vluchtelingen. Daar wordt niet mee begonnen nadat men een definitieve verblijfsvergunning heeft, dus niet na het derde, of anders na het vijfde jaar. In beide gevallen zou het alleen al vanwege de vrijblijvendheid onwenselijk zijn.

De VVD-fractie vindt het opvallend dat dergelijke zaken zoveel discussie in de voorbereiding, en ook nu, heeft opgeleverd. Nogmaals, de uitgangspunten ten opzichte van de terugkeer zelf veranderen niet, alleen de termijnen waarop die van toepassing zijn. Wat is dan het probleem? Dat in het vierde of in het vijfde jaar de situatie in het land van herkomst structureel en duurzaam verbeterd lijkt. Het lijkt mij dat iedereen de situatie moet toejuichen dat de dictatuur verleden tijd is, of dat aan vervolging een eind is gekomen. Nederland heeft bevordering van de internationale rechtsorde in de Grondwet staan. Dat zorgt ervoor dat we ons op diverse manieren inzetten om de situatie waar mogelijk te verbeteren. Wij hopen op en werken aan verbetering van de democratie, de rechtsorde en het economisch klimaat in landen waar die verbetering behoeven. Wij steunen mensen die zich zo hard inzetten voor hun eigen vrijheid en die van anderen, dat zij tijdelijk bescherming moeten kunnen krijgen. Dat is de kern van de asielwetgeving: het geven van noodzakelijke tijdelijke bescherming aan mensen die werken aan de verbetering van vrijheid en democratie in hun land, en daarvoor worden vervolgd.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Als ik u zo hoor, hoeft helemaal niemand meer een definitieve verblijfsvergunning te krijgen. U zegt eigenlijk: als het veilig wordt in het land van herkomst, kun je terug. Waarom stelt u hier niet voor dat er alleen nog maar tijdelijke verblijfsvergunningen worden verleend?

De heer Visser (VVD):

Ik begrijp niet goed waarop u dat baseert, naar aanleiding van wat ik net heb gezegd.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

U zegt dat het geen enkel probleem is, die drie of vijf jaar maken niets uit voor de persoon om wie het gaat. Dan zou het ook niet moeten uitmaken dat het na tien of twintig jaar veilig wordt. Als ik u zo hoor, zou ik denken dat het wat u betreft alleen nog gaat om tijdelijke verblijfsvergunningen.

De heer Visser (VVD):

Natuurlijk is er een verschil tussen tien jaar, vijftien jaar en twintig jaar. Natuurlijk is het een glijdende schaal. De vraag is waar je het zwaartepunt van die schaal legt, na drie jaar of na vijf jaar. Veel meer en veel minder is het niet. Als in die drie, vier of vijf jaar de situatie in het land van herkomst is veranderd ten goede, moet je dat toejuichen. Ik ken veel mensen die hier al tien jaar verblijven en zelfs Nederlander geworden zijn en die zeggen: als de situatie in mijn land van herkomst is veranderd, dan ga ik terug want het blijft mijn land. Dat hebben we ook gezien met Chilenen. Die waren allang genaturaliseerd en die zijn ook teruggegaan.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Iedereen kan natuurlijk vrijwillig terug en dat juicht ook mijn fractie toe. De vraag is echter waarom je mensen vijf jaar lang in onzekerheid moet laten zitten. Ik vind het ernstig dat u zegt dat het voor die mensen helemaal niets uitmaakt. Natuurlijk maakt het wat uit of je drie jaar of vijf jaar moet wachten voordat je weet dat je kunt blijven. Wat is in uw ogen nu zo belangrijk aan dit wetsvoorstel? Wat is de winst ervan ten opzichte van de huidige situatie?

De heer Visser (VVD):

Omdat je dan een langere periode hebt om te bezien of de situatie in het land van herkomst is verbeterd. Na het afgeven van de verblijfsvergunning biedt het ook de mogelijkheid om informatie aan het eigen dossier toe te voegen. In die zin begrijp ik de redenering niet dat de rechtspositie van de betrokkenen wordt verzwakt. Men heeft twee jaar meer om informatie aan het eigen dossier toe te voegen om, zo men van oordeel is dat de toen genomen beslissing onrechtvaardig of ten onrechte was, het tegendeel te bewijzen. Nogmaals, ik vind een termijn van vijf jaar helemaal niet onredelijk. U hoort mij ook niet pleiten voor een termijn van vijftien jaar.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

U vindt dat de Nederlandse overheid meer mensen met een tijdelijke verblijfsvergunning uiteindelijk het land zou moeten uitzetten. Dat is gewoon wat u wilt. U vindt nog steeds dat wij hier te veel asielzoekers hebben en dat wij er meer moeten kunnen terugsturen.

De heer Visser (VVD):

In ieder geval veel minder asielzoekers dan een paar jaar geleden. Wij spreken over 15.000 asielzoekers dit jaar. Het grootste deel ervan krijgt geen verblijfsvergunning. Slechts 8% van de mensen krijgt een verblijfsvergunning omdat ze op individuele basis aantoonbaar kunnen maken dat ze vervolgd zijn. Bij de beoordeling na vijf jaar wordt de oorspronkelijke overweging in ogenschouw genomen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik begrijp er nu helemaal niets meer van. In feite zegt u: er zijn hier al veel minder asielzoekers, er mogen er hier maar heel weinig blijven. Waarom is het dan nog nodig om de mensen die al drie jaar in onzekerheid verkeren nog twee jaar langer in die onzekerheid te laten?

De heer Visser (VVD):

Ik heb u daarop al verschillende keren mijn antwoord gegeven.

Voorzitter. In de huidige praktijk is in de helft van de gevallen een tijdelijke verblijfsvergunning afgegeven op basis van het categoriale beschermingsbeleid. Slechts in iets meer dan 8% van de gevallen is sprake van verdragsvluchtelingen. Bij de beoordeling of een verblijfsvergunning dient te worden gecontinueerd, wordt de reden van de verstrekking meegewogen. Dus er wordt ook bezien of het categoriale beleid moet worden voortgezet. Dit wetsvoorstel bevat geen wijziging van de procedure tot verblijfsbeëindiging. Ook in die discussie moet niet de indruk worden gewekt dat zulks wel gebeurt dan wel de bedoeling is, noch naar de ene kant noch naar de andere kant. De redenen om het categoriale beschermingsbeleid aan te passen, zijn in het eerste, tweede of derde jaar hetzelfde als in het vierde of vijfde jaar. Binnenkort bespreken wij de Terugkeernota van de minister. Die bevat de praktijk. Het is van belang dat dit principe van terugkeer niet daags tevoren ter discussie komt te staan.

Ten slotte merk ik op dat mijn fractie de nota van wijziging waardeert waarmee het principe van de eerbiedigende werking in praktijk wordt gebracht.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Al in het verslag gaven wij aan dat dit wetsvoorstel wat ons betreft nadere overweging behoeft. De regering is op ons een punt tegemoetgekomen, te weten op het punt van het overgangsrecht. De onmiddellijke werking is vervangen door de eerbiedigende werking, maar dat is het enige lichtpuntje in dit wetsvoorstel. Voor het overige is de PvdA nog steeds niet overtuigd van de argumenten van de regering om het huidige wetsvoorstel in te voeren.

Eerst een opmerking over de aanzuigende werking. Zodra dit argument valt, moet ik altijd terugdenken aan de toenmalige woordvoerder van het CDA, de heer Joop Wijn, die namens zijn fractie aangaf dat zij tegen de nieuwe Vreemdelingenwet zou stemmen, vanwege de aanzuigende werking. Hij voorzag grote stromen vluchtelingen die op basis van de nieuwe wet naar Nederland zouden komen. Ik zeg dit even, omdat we inmiddels weten welk effect de wet heeft gehad in termen van aanzuigende werking, namelijk geen.

De heer Van Fessem (CDA):

Dat zullen wij nooit weten. De heer Lubbers stelde deze week dat zijn beleid in het kader van de plaatsing in de regio mogelijk een reden kan zijn dat de stromen in de gehele wereld minder worden. Uw triomfantelijke toon acht ik niet zo gepast.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

De heer Lubbers zei eigenlijk dat het vooral zijn werk was waardoor de vluchtelingenstroom naar Nederland was verminderd. Ik vat zijn betoog even samen. Ik vond het een opmerkelijke redenering, maar ik gun hem die, omdat hij er met recht en reden, vooral richting de coalitiefracties, voor pleitte om de bezuinigingen op de UNHCR ongedaan te maken. Dat was een zeer terecht pleidooi. Wij steunen dat. Ik nodig de coalitiefracties uit het belangrijke werk van de heer Lubbers ook op dat punt te steunen.

De heer Visser (VVD):

Is het u opgevallen dat de heer Lubbers opeens sprak over euro's en niet over dollars? Zijn begroting wordt opgesteld in dollars, maar de koersdaling van de dollar zorgt ervoor dat het aantal euro's lager wordt.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Dat heb ik ook gevolgd. Desalniettemin wordt de UNHCR getroffen door een verlaagde bijdrage van de Nederlandse overheid. Het is aan de coalitiepartijen om dat bij de begrotingsbehandeling te herstellen de komende weken.

De regering gebruikt het argument van de aanzuigende werking toch. Zij stelt dat met dit wetsvoorstel beter wordt aangesloten bij de praktijk van andere Europese landen. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel refereert de minister aan Duitsland, Denemarken en Spanje. Het lijkt erop dat zij bij de vaststelling van haar beleid selectief winkelt in het vergelijkingsmateriaal. Wij hebben recent een discussie gehad over hoe om te gaan met Tsjetsjeense vluchtelingen en het terugsturen van deze vluchtelingen naar de Russische Republiek. Ook toen noemde de minister selectief het beleid in een aantal Europese landen waarmee zij haar beleid had vergeleken. Ze stelde vervolgens dat die landen dat beleid ook voeren. Op basis van informatie van Amnesty International en VluchtelingenWerk bleek ook toen dat er zeer selectief was gewinkeld en dat andere landen een heel ander beleid voeren.

Dit doet zich nu voor de tweede keer voor. De minister noemt een aantal voorbeelden en sluit daar vervolgens bij aan. Als de Kamer vraagt of dat het gehele plaatje is en of dat representatief is, komen er heel andere cijfers boven. Die cijfers werden gegeven, nadat de Kamer ernaar had gevraagd in de nota naar aanleiding van het verslag. Vervolgens worden andere landen en termijnen genoemd. Dan gaat het om landen als België, Oostenrijk, Spanje, Verenigd Koninkrijk, Zweden, Zwitserland en Duitsland. Met andere woorden, pas nadat de Kamer erom vraagt, krijgt zij meer objectieve cijfers over het geheel. Ik vind dat een verkeerde ontwikkeling. Ik zeg niet dat de minister de Kamer verkeerd informeert, maar er is op zijn minst sprake van onvolledige informatie. Ik vraag de minister om in het vervolg, wanneer zij haar beleid afstemt op andere landen in Europa, vanaf het begin een objectieve vergelijking te maken. Een dergelijke vergelijking is op zichzelf legitiem. Je kunt die altijd maken als je argumenten zoekt, maar je moet dan niet alleen landen noemen die toevallig aansluiten bij je eigen beleid. Ik heb daar grote problemen mee.

De reactie van de regering op onze zorg over de verzwakking van de bewijspositie van de vreemdeling overtuigt niet. Na vijf jaar is bij intrekking van een verblijfstitel het eventuele weerleggen van het individuele vluchtrelaas dan wel het aannemelijk maken daarvan wel degelijk moeilijker geworden. Een vreemdeling kan wel op elk moment toevoegingen aan zijn dossier doen, maar pas vijf jaar na dato wordt het duidelijk of de betrokkene een verblijfstitel voor onbepaalde tijd wordt verleend. Als dat niet het geval is, wordt ook dan pas duidelijk waarom hij of zij daar niet langer meer voor in aanmerking komt. Bovendien is de regering niet ingegaan op het door de Adviescommissie vreemdelingenzaken aangedragen argument dat er niet of nauwelijks ervaring is opgedaan met de verblijfsbeëindiging na verlening van een vergunning voor bepaalde tijd. De nieuwe Vreemdelingenwet is op 1 april 2001 ingevoerd en dus kan het geval waarbij na drie jaar voor de rechter een debat is gevoerd over de oorspronkelijke toekenningsgrond zich nog niet hebben voorgedaan. Die ervaring hebben wij simpelweg nog niet. Graag een reactie hierop van de minister.

De PvdA-fractie is evenmin overtuigd van het oordeel van de regering dat geen negatieve gevolgen zijn te voorzien voor de inburgering bij de overgang van de termijn van drie naar vijf jaar. Voorzover wij het nieuwe stelsel van inburgering op dit moment kunnen overzien, is weliswaar sprake van een verplichte inburgering, maar deze is slechts in die zin verplicht dat eenmaal in Nederland uiteindelijk een inburgeringsexamen met goed gevolg moet zijn afgerond. Gebeurt dit niet, dan wordt geen vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd verleend. Het lijkt erop dat de plicht tot inburgering afkoopbaar is, als je maar iedere keer de vergunning voor onbepaalde tijd verlengt. Als de termijn vijf jaar wordt, is er nog minder prikkel om snel een inburgeringscursus met goed gevolg af te ronden. Men kan beter wachten tot men zekerheid heeft over het definitieve verblijf in Nederland.

Daarnaast blijft het van belang dat de onzekerheid die gepaard gaat me een vergunning van vijf jaar een belemmering kan opwerpen bij het vinden van werk. Werkgevers zijn huiverig om in iemand te investeren die gedurende vijf jaar het risico loopt alsnog zijn verblijfstitel te verliezen. Ook dit kan negatieve gevolgen hebben voor de spoedige integratie. In het licht van het integratiedebat dat wij hier regelmatig voeren, is dit werkelijk een achteruitgang. Het maakt de positie van deze nieuwe landgenoten voor een langere tijd onzeker en tegelijkertijd vragen wij een snellere integratie van hen.

De PvdA-fractie is niet overtuigd door het argument van de regering met betrekking tot de feitelijke verlenging van de termijn voor naturalisatie voor verdragsvluchtelingen. Ik herhaal wat wij in het verslag naar voren hebben gebracht. Bij de wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap bij de invoering van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij vluchtelingen pas na vijf jaar in plaats van na drie jaar kunnen naturaliseren, was de vraag aan de orde hoe deze verlenging zich verhield tot artikel 34 van het Vluchtelingenverdrag, waarin immers een zo spoedig mogelijk naturalisatie wordt voorgestaan. Volgens de toenmalige staatssecretaris stond die verlenging van de termijn waarop naturalisatie mogelijk is niet op gespannen voet met het Vluchtelingenverdrag omdat immers asielgerechtigden al na drie jaar een zo sterk verblijfsrecht zouden krijgen dat zij daarmee een verblijfsrechtelijke positie in Nederland verwerven die vergelijkbaar is met de geborgenheid welke het verdrag vluchtelingen door naturalisatie beoogde te bieden. De minister zegt nu dat noch uit het Vluchtelingenverdrag, noch uit het EVRM volgt dat na drie jaar een permanente verblijfsvergunning moet worden verleend. Dit moge zo zijn, maar artikel 34 van het Vluchtelingenverdrag bepaalt: "They, the contracting states, shall in particular make every effort to expedite naturalization proceedings". De staten moeten zich dus maximaal inspannen om het proces van naturalisatie te bespoedigen.

Mede in het licht van feit dat in veel EU-lidstaten meteen een permanente verblijfsvergunning wordt verleend aan verdragsvluchtelingen, lijkt een termijn voor naturalisatie van drie jaar meer in lijn met artikel 34 van het Vluchtelingenverdrag dan een termijn van vijf jaar. De verlenging van de termijn tot vijf jaar neemt zo de rechtvaardiging weg voor de verlenging van de termijn van naturalisatie van vluchtelingen van drie naar vijf jaar, waartoe wij besloten in de wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap in 2001.

De heer Nawijn (LPF):

Voorzitter. Het zal niet verbazen dat mijn fractie het geheel eens kan zijn met dit wetsvoorstel waarin de verlenging van de termijn van drie naar vijf jaar wordt geregeld voordat een toegelaten vluchteling de vergunning tot verblijf voor onbepaalde duur krijgt. Op zichzelf past dit meer in het systeem van het Vluchtelingenverdrag van Genève. In dat verdrag staat dat iedereen die recht heeft op vluchtelingenschap op zichzelf het recht heeft op bescherming tegen refoulement en geen recht op een verblijfstitel. Dat heeft een toegelaten asielzoeker zowel in het huidige systeem, waarbij de vergunning tot verblijf voor bepaalde duur wordt gegeven, als bij de vergunning tot verblijf voor onbepaalde duur. Op zichzelf is de verlenging van drie naar vijf jaar logisch. Het systeem van het Vluchtelingenverdrag is er om bescherming te bieden en niet om een verblijfsstatus te geven. Als de situatie in het land van herkomst van de toegelaten vluchteling verandert, dient de betrokkene terug te keren naar het land van herkomst, zoals opgenomen in artikel 1 van het Vluchtelingenverdrag. Wij moeten ons daaraan houden. De minister heeft zelf aangegeven dat de termijn van vijf jaar beter aansluit bij die in andere westerse landen, met name Duitsland en Denemarken. In het kader van de harmonisatie van het asielbeleid in Europa is het goed dat wij daar ook aan meedoen.

Hoe zit het met het verkrijgen van de vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd en het verkrijgen van het Nederlanderschap? Ik heb hier al eerder een punt van gemaakt. Het ligt erg voor de hand om, als de termijn wordt verlengd van drie naar vijf jaar voor een vergunning voor onbepaalde tijd, ook het Nederlanderschap naar een latere datum op te schuiven, bijvoorbeeld na tien jaar. In internationaal verband past dit ook beter. Bovendien is dit een logische follow-up van het huidige systeem van de Vreemdelingenwet. Aruba en de Nederlandse Antillen dringen al langer aan op een verlenging van de termijn van vijf naar tien jaar, omdat dit veel logischer is. Dit slaat overigens op alle vreemdelingen in Nederland en niet specifiek op vluchtelingen. Het zal duidelijk zijn dat de mensen die zijn toegelaten na vijf jaar zo snel mogelijk het Nederlanderschap zullen aanvragen. Dan heeft de vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd nauwelijks effect. Wil de minister hierop ingaan?

Minister Verdonk:

Voorzitter. Het wetsvoorstel regelt de verlenging van de tijdelijkheid van de verblijfsvergunning van drie naar vijf jaar. Hiermee kan in de toekomst beter worden beoordeeld of de situatie in het land van herkomst nog steeds zo slecht is dat vreemdelingen uit dat land voortaan op permanent verblijf in Nederland zijn aangewezen. Ook de vreemdeling die enkel vanwege de algemene onveiligheid in het eigen land tijdelijk in Nederland mag blijven, terwijl hij geen verdragsvluchteling is en ook niet door artikel 3 van het EVRM wordt beschermd, is nu al na drie jaar gevrijwaard tegen terugkeer, ook als de onveiligheid in het eigen land kort daarna voorbij is. Een periode van drie jaar voor aanvaarding van permanent verblijf vind ik te kort.

Een periode van vijf jaar voor de permanente verblijfsvergunning in Nederland sluit beter aan bij de situatie in de ons omringende landen. Daarbij moet worden beseft dat Nederland, anders dan de meeste andere landen, één uniforme asielstatus voor alle asielmigranten kent. Dat betekent dat wij niet alleen moeten kijken naar de positie van verdragsvluchtelingen in andere landen, maar ook naar andere asielmigranten die daar allerlei andere verblijfsvergunningen krijgen.

Daarnaast moet worden beseft dat "permanent in Nederland" betekent dat intrekking van de vergunning wegens gewijzigde omstandigheden in het land van herkomst niet meer mogelijk is. In veel andere landen heeft het die betekenis niet. Daar kunnen vergunningen die direct permanent zijn of pas na een aantal jaren permanent zijn geworden, toch nog op grond van gewijzigde omstandigheden in het herkomstland worden ingetrokken. Dat geldt niet alleen voor verdragsvluchtelingen, maar ook voor andere asielmigranten.

Het beeld van de andere Europese landen is als volgt. In Italië krijgen verdragsvluchtelingen na vijf jaar een permanente status, in Denemarken na zeven jaar en in Duitsland, als het een vluchteling is in de zin van de Duitse vreemdelingenwet, na acht jaar. In Spanje krijgen verdragsvluchtelingen direct een permanente status en een verblijfsvergunning voor vijf jaar, die ook daarna bij wijziging van de situatie in het herkomstland nog kan worden ingetrokken. Finland, Zwitserland en Duitsland verlenen voorzover het gaat om asiel op grond van de grondwet direct een permanente status, die evenwel intrekbaar is als de situatie in het eigen land verbetert. Subsidiair beschermden krijgen in Spanje een vergunning voor één jaar, die jaarlijks wordt verlengd zolang de situatie ongewijzigd blijft. Ook in België en Oostenrijk wordt die vergunning, voorzover mij bekend, niet permanent. In Zwitserland gebeurt dat na vier jaar, in het Verenigd Koninkrijk, afhankelijk van het geval, na drie jaar, zes jaar of tien jaar, in Denemarken na zeven jaar en in Duitsland na acht jaar. Voorzover mij bekend, hanteren alleen Zweden en Finland kortere termijnen voor subsidiair beschermden.

De heer Visser (VVD):

Het onderscheid dat u maakt tussen de verschillende interpretaties van "permanent", is interessant. Dat betekent dat vijf of zes jaar nadat er in het land een conflict is ontstaan waardoor mensen naar Europa vluchten, degenen die in Nederland een verblijfsvergunning hebben gekregen, in Nederland kunnen blijven, terwijl de ons omringende landen na vijf of zes jaar nog altijd kunnen beslissen dat de mensen teruggaan omdat het conflict voorbij is.

Minister Verdonk:

Zeker, dat geldt in ieder geval voor België, Oostenrijk en Spanje, die verdragsvluchtelingen direct een permanente status geven en die andere asielmigranten nooit een permanente status geven.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

In de nota naar aanleiding van het verslag op basis van de vragen van de Kamer stelt de minister ook dat Finland, Noorwegen, Ierland, Italië en Denemarken respectievelijk twee, drie, drie, vijf en zeven jaar wachten voordat de permanente status wordt verleend. Mijn punt was dat de minister in haar aanvankelijke memorie van toelichting zeer selectieve informatie biedt omdat die informatie haar uitkwam. Nu zij een wat breder beeld schetst, zien wij ook hoe uiteenlopend en hoe moeilijk vergelijkbaar het is. Ik heb er bezwaar tegen dat de minister de Kamer probeert te overtuigen door selectief vanuit de rest van de EU een aantal feiten aan te dragen en pas later naar aanleiding van vragen van de Kamer een breder beeld schetst waaruit blijkt dat het buitengewoon willekeurig is om de Europese context als argument aan te voeren, want er zijn ook landen die een veel kortere termijn hanteren dan de nu voorgestelde vijf jaar.

Minister Verdonk:

Laat duidelijk zijn dat ik dit allemaal natuurlijk niet voor niets heb laten uitzoeken. Ik ben het helemaal met u eens dat willekeurige berichtgeving niet past. Vandaar dat ik alles heb uitgezocht en nu het totaalplaatje heb gepresenteerd, waarbij ik ook heel duidelijk heb aangegeven dat Zweden en Finland kortere termijnen voor subsidiair beschermden hanteren.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ja, maar het is voor de tweede keer dat dit pas gebeurt nadat de Kamer daarnaar heeft gevraagd. Wij krijgen dit soort discussies nog vaker, waarbij steeds de vergelijking met andere landen zal worden gemaakt. Daarom vraag ik de minister nadrukkelijk om in het vervolg meteen een zo objectief mogelijke vergelijking te maken en niet alleen met de landen aan te komen die het meest minimale beleid van Europa hebben als argument om ook ons beleid verder af te breken.

Minister Verdonk:

Met deze – ik zou bijna zeggen: suggestieve – opmerking wil ik niet akkoord gaan. Ik heb heel duidelijk onderzoek laten verrichten en ik heb hier nu duidelijk de cijfers gepresenteerd over hoe zaken in Europa gebeuren. Dat heb ik niet gedaan na vragen van de Kamer. Dat staat ook reeds in mijn inleidende tekst. Ik heb het dus laten uitzoeken. Ik hoef niet tegen u te zeggen: mijnheer Dijsselbloem, u hebt gelijk; ik ga het alsnog uitzoeken. Ik heb het uitgezocht en ik heb het hier zo objectief mogelijk gepresenteerd.

De heer Nawijn (LPF):

Probeert de minister te zeggen dat het in een aantal Europese landen zowel bij een tijdelijke status als bij een definitieve status zo kan zijn dat de betrokkene zou moeten terugkeren naar het land van herkomst als de situatie daar verbetert? De enige manier om dat te harmoniseren, is om dat gelijk te trekken en om eventueel naturalisatie aan te vragen. Bij naturalisatie is immers natuurlijk alles ten einde, want dan kan de betrokkene niet terug.

Minister Verdonk:

Mijn boodschap moet duidelijk zijn: wat wij in Nederland onder "permanent" verstaan, is in andere landen niet zo permanent als het lijkt.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

In de nota naar aanleiding van het verslag stelt u dat België, Oostenrijk, Spanje, het Verenigd Koninkrijk, Zweden, Zwitserland en Duitsland verdragsvluchtelingen direct in het bezit van een permanente status stellen. Met de wetswijziging wilt u het toch wel degelijk ook voor verdragsvluchtelingen zo regelen dat zij niet na drie jaar, maar pas na vijf jaar een permanente status krijgen? Dan krijgen de verdragsvluchtelingen toch een aanzienlijk slechtere positie in Nederland dan in de landen die ik zojuist noemde?

Minister Verdonk:

Zo ligt het niet. In ieder geval krijgen de subsidiair beschermden in Spanje een vergunning voor één jaar, die jaarlijks wordt verlengd zolang de situatie ongewijzigd blijft; anders stopt deze en kunnen mensen terug naar het land van herkomst. In België en Oostenrijk is die vergunning ook niet permanent. Maar ik probeerde dus duidelijk te maken dat een aantal landen direct een verblijfsvergunning geven. Dat geldt voor verdragsvluchtelingen. Ze zeggen dat de vergunning permanent is, terwijl deze ingetrokken kan worden als voldaan wordt aan de voorwaarden en het land van herkomst veilig is.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Ik zie nog wel een verschil met de landen die een permanente status geven, terwijl dat niet betekent dat de vreemdelingen niet kunnen worden teruggestuurd. In Nederland gaan wij namelijk van sommige vreemdelingen zelf acties verwachten: zij moeten hun dossier bijhouden, zelf bezig blijven met de situatie in hun land van herkomst en zelf informatie aandragen. Ik dacht dat dit in de landen die direct een permanente status geven niet het geval is.

Minister Verdonk:

Mij is gebleken dat dit wel degelijk het geval is: zo'n permanente status blijkt in de praktijk niet permanent.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Dat ben ik met u eens, maar dat vroeg ik niet. Dit is vergelijkbaar met de A-status die vluchtelingen vroeger in Nederland kregen. In het voorstel moeten sommige vluchtelingen in Nederland attent blijven op ontwikkelingen in zijn eigen land en de IND daarvan op de hoogte stellen. Volgens mij hoeft dat bij de landen die direct een permanente vergunning geven niet. Dat lijkt mij een groot verschil.

Minister Verdonk:

Ik kom hierop in het vervolg terug.

Laat het duidelijk zijn dat in Europa niet vaak de verblijfsvergunning van verdragsvluchtelingen wordt ingetrokken. Dat komt natuurlijk wel voor, maar er zijn grotere groepen asielmigranten die bij ons dezelfde asielstatus krijgen en van wie het verblijf wel wordt beëindigd.

In andere landen staan ontwikkelingen op het gebied van asiel en migratie ook niet stil. De voorgestelde periode van vijf jaar draagt ertoe bij dat Nederland niet onnodig aantrekkelijker wordt als bestemmingsland dan andere landen van de Unie. Voor de totstandkoming van de Vreemdelingenwet 2000 heeft de Raad van State al verontrust gewaarschuwd voor een mogelijke aanzuigende werking doordat vreemdelingen in Nederland na drie jaar blijvend worden gevrijwaard van de verplichting om terug te keren naar het veilige herkomstland, terwijl geen enkel verdrag daartoe verplicht. Hoewel de instroom op dit moment om andere redenen nog steeds betrekkelijk laag is, is dit voor de toekomst geen vaststaand gegeven.

Met het oog op de toekomst wil ik uitsluiten dat van de mogelijkheid om na drie jaar permanent verblijf te krijgen, aanzuigende werking uitgaat. Het wetsvoorstel heeft tot gevolg dat in de toekomst alle asielmigranten net als andere vreemdelingen na vijf jaar in aanmerking kunnen komen voor een permanente verblijfsvergunning. Een termijn van vijf jaar is in het algemeen zonder meer redelijk. Of in het individuele geval sprake is van omstandigheden die terugkeer onredelijk maken, wordt per geval beoordeeld. Een periode van vijf jaar is één jaar langer dan nu als de verblijfsvergunning na een besluitmoratorium was verleend, en in de overige gevallen twee jaar langer dan nu. Dat komt doordat ik heb voorgesteld om de bestaande uitzondering te laten vervallen, en wel de volgende: als de asielvergunning nu na toepassing van het besluitmoratorium wordt verleend, heeft deze een latere ingangsdatum dan in gewone gevallen. Die vergunning wordt niet verleend met terugwerkende kracht tot de datum van asielaanvraag, maar met ingang van de datum van de inwilligende beschikking. De vergunning gaat nu maximaal een jaar later in. Daarmee begint ook de opbouw van de rechten op een later tijdstip. Ik heb voorgesteld om die uitzonderingsregel, die alleen voor asielvergunningen geldt, af te schaffen. Ik ben overigens verheugd, te horen dat de Kamer zich kan vinden in het overgangsrecht.

Mevrouw Vos heeft gevraagd of het mogelijk kan worden gemaakt dat een vreemdeling die een verblijfsvergunning heeft gekregen, maar niet als verdragsvluchteling, naar de rechter kan om de beslissing direct te laten toetsen om discussie in de toekomst te voorkomen. Ik kan daar heel duidelijk over zijn: nee. Voor de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 is ervaring opgedaan met doorprocederen. Dat leidde toen tot veel procedures en lange doorlooptijden, niet alleen voor vreemdelingen die al een verblijfsvergunning hadden, maar ook voor vreemdelingen die helemaal niet voor een verblijfsvergunning in aanmerking kwamen. Naar die situatie moeten wij niet terug. De houder van een uniforme asielvergunning heeft geen belang bij doorprocederen. Als hij meent dat zijn vergunning op een verkeerde grond is verleend en hij wel degelijk verdragsvluchteling is, kan hij dat alsnog aanvoeren en onderbouwen. Dat wordt pas relevant als de overheid intrekking van de vergunning overweegt. Het is goed mogelijk dat er helemaal niet hoeft te worden geprocedeerd; in veel gevallen zal dat zeker zo zijn.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Welke oplossing heeft de minister dan voor het probleem van iemand die op basis van categoriaal beschermingsbeleid mocht blijven, maar op dat moment geen verblijfsvergunning heeft gekregen? Hoe kan hij, als hij later terug zou moeten, alsnog de procedure ingaan voor het verkrijgen van een verblijfsstatus? Dan moet hij drie jaar na dato, en straks wellicht vijf jaar na dato, alle bewijsstukken opduiken.

Minister Verdonk:

Bedoelt mevrouw Vos te vragen of er voorafgaand aan de intrekking ruimte is om feiten en omstandigheden uit de voorgaande periode aan te voeren? Ik heb het dan over bewijsstukken waaruit blijkt dat de asielgerechtigde nog steeds gevaar loopt. Als hij geen gevaar meer loopt, kan hij namelijk teruggaan.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Stel dat iemand op grond van het Vluchtelingenverdrag een verblijfsvergunning heeft aangevraagd. Die status wordt niet toegekend, maar hij mag op grond van het categoriale beschermingsbeleid hier blijven. Als zijn land binnen drie jaar weer veilig wordt verklaard en hij daarom moet vertrekken, moet hij natuurlijk in beroep kunnen gaan om alsnog een permanente verblijfsstatus te kunnen krijgen op basis van het Vluchtelingenverdrag. Het is dan een probleem om alsnog alle bewijsstukken en documenten te overleggen. De minister heeft overigens laten weten dat dit mogelijk is. Het is natuurlijk heel moeilijk om na zoveel jaren alsnog dat materiaal te overleggen en je zaak te bepleiten. Welke oplossing heeft de minister voor ogen voor dit praktische probleem?

Minister Verdonk:

Bij de indiening van een asielaanvraag is het altijd aan de asielzoeker om aannemelijk te maken dat er een rechtsgrond is voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning. Op dat moment moet hij alles aanvoeren op grond waarvan hij meent dat er een verblijfsvergunning moet worden verleend. Dat betekent dat hij moet aangeven waarom hij meent verdragsvluchteling te zijn en waarom hij meent dat hem een onmenselijke behandeling in het herkomstland ten deel zal vallen. De IND maakt dan een volledige beoordeling en legt een volledig dossier aan. Die volledigheid is van belang met het oog op de eventuele procedure, op het niet verlenen of op het intrekken van een vergunning.

Als een vergunning niet wordt verleend, kan de vreemdeling in beroep en in hoger beroep gaan. Onder omstandigheden kunnen in de beroepsfase nova worden aangevoerd, mits de goede procesorde zich daartegen niet verzet en de afdoening van de zaak daardoor niet ontoelaatbaar wordt vertraagd. Als de vergunning wel wordt verleend, kan de vreemdeling niet in beroep of in hoger beroep. Wel wordt hem de grond meegedeeld waarop de vergunning is verleend. Als de vreemdeling van mening is dat deze grond onjuist is, zal hij daarvoor beschikken over argumenten en gegevens. Hij kan die argumenten en gegevens aanvoeren bij het bestuursorgaan dat de vergunning heeft verleend en dat later ook mogelijk intrekking van die vergunning zal overwegen.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

De minister maakte een opmerking over de ingangsdatum van de tijdelijke vergunning die wordt verleend aan vluchtelingen in het kader van categoriale bescherming. Deze vergunning gaat in op het moment dat deze wordt verleend. Voor andere categorieën asielzoekers die een status krijgen, gaat de vergunning in met terugwerkende kracht tot op het moment van de aanvraag. Heb ik dit goed begrepen? In dat geval is dit een beleidswijziging, die voor deze categorie neerkomt op een kleine versoepeling. Vergt dit nog een wetswijziging, of regelt de minister dit op een andere wijze? Voor mij is dit een nieuw punt.

Minister Verdonk:

De redenering is juist; het besluitenmoratorium tellen wij mee in die vijf jaar. Ik moet nog antwoord krijgen op de vraag of daarvoor een wetswijziging nodig is. In ieder geval is dit in het voordeel van de vreemdeling.

Het wetsvoorstel zou nadelig zijn voor de inburgering. Die inschatting deel ik niet. Statushouders moeten inburgeren, en dat wil ik ook bevorderen. Het is niet in hun belang, in dat van hun gezin of van de samenleving als geheel als zij niet inburgeren. Indien zij niet inburgeren, ontbreekt hen op den duur alle perspectief voor een permanent verblijf in Nederland. Op dit moment beraad ik mij op de invoering van een positieve prikkel in het vreemdelingenrecht, door bij wijze van beloning voor het behalen van het inburgeringsexamen de mogelijkheid te openen om eerder een permanente vergunning te geven. Daarbij valt te denken aan vreemdelingen die het inburgeringsexamen hebben behaald, een stabiele werkplek hebben in Nederland, over een vaste arbeidsplaats beschikken en geen beroep doen op bijstandsuitkeringen. Werkende vreemdelingen – dat weten wij allemaal – burgeren heel goed in. Op dit punt kom ik nog terug bij het totale inburgeringsstelsel.

Mevrouw Vos heeft mij nog een vraag gesteld, maar misschien kan ik beter even wachten tot zij terug is.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik vertel het haar straks wel.

Minister Verdonk:

Goed. Mevrouw Vos heeft gevraagd om een kabinetsstandpunt over het onderzoek van de heer Grutters. Dit onderzoek is net verschenen; ik ben nog niet in de gelegenheid geweest om dit grondig te bestuderen maar dat ga ik natuurlijk zeker nog doen. Ik aarzel dus nog over een standpuntbepaling omdat ik nog niet de merites en de reikwijdte van het onderzoek ken. Als ik nu een kabinetsreactie zou toezeggen, ben ik misschien gehouden om in de toekomst op elk onderzoek te reageren. Daarmee zou ik toch wel problemen hebben.

De heer Visser (VVD):

Ik kan mij die aarzeling van de minister goed voorstellen; die deelt mijn fractie. Er komen vele honderden, wellicht zelfs duizenden, promoties en onderzoeken van de universiteiten. Als het kabinet daarop steeds een antwoord moet geven, komen wij in een situatie die wij niet zouden moeten willen. Ik acht mevrouw Vos en GroenLinks capabel genoeg om zelf met een reactie te komen.

De voorzitter:

Ik zal dit compliment aan mevrouw Vos overbrengen.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Dit was niet echt een vraag, dus dan stel ik er maar een. Mede namens collega Vos: zij heeft specifiek gevraagd naar een aantal beleidsrelevante aspecten in dat onderzoek. Het lijkt mij toch het goed recht van de Kamer om op dit soort beleidsrelevante aanbevelingen uit wetenschappelijke hoek een reactie van het kabinet te mogen ontvangen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Dank u wel.

De voorzitter:

Na deze woorden van dank van mevrouw Vos aan de heer Dijsselbloem, is het woord weer aan de minister.

Minister Verdonk:

Ik kom nog even terug op de vraag van de heer Dijsselbloem naar het besluitenmoratorium. De regel waarover ik net sprak, wordt juist met dit wetsvoorstel afgeschaft. Er is dus geen nader wetsvoorstel nodig.

Mevrouw Huizinga-Heringa heeft gevraagd of ik mij in Europees verband wil inzetten voor een termijn van drie jaar. Gezien mijn betoog van zonet kan mijn antwoord kort en duidelijk zijn: nee, daartoe ben ik niet bereid. Ik wil mevrouw Huizinga wel mijn excuses aanbieden voor het aanduiden van de ChristenUnie als SGP.

Een aantal woordvoerders heeft vragen gesteld over de naturalisatie. Hun stelling is dat door het wetsvoorstel de rechtvaardiging van de vijfjarentermijn voor naturalisatie wordt weggenomen. Laat duidelijk zijn dat noch in het Vluchtelingenverdrag, noch in het EVRM of enig ander verdrag wordt verplicht gesteld dat asielmigranten na uiterlijk drie jaar een permanente vergunning wordt gegeven. De Raad van State heeft dat destijds al aangegeven, evenals de toenmalige bewindspersoon. Ik benadruk dat, want het geldt in het bijzonder voor artikel 34 van het Vluchtelingenverdrag. Voorzover de toenmalige staatssecretaris heeft willen zeggen dat de vijfjarentermijn voor naturalisatie alleen is gerechtvaardigd met een driejarentermijn voor de permanente verblijfsvergunning voor asielzoekers, deel ik de mening dus niet. De Vreemdelingenwet blijft voorzien in een duurzame oplossing, niet alleen voor verdragsvluchtelingen, maar ook voor andere asielmigranten, die overigens pas na één of twee jaar wordt bereikt.

Verder is gevraagd of de naturalisatie direct kan worden gestart als de permanente status wordt verleend. De verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd is iets anders dan de verlening van het Nederlanderschap. Daarvoor moet aan verschillende aanvullende voorwaarden worden voldaan. Ook de mate van inburgering zal anders zijn. Volgend jaar kom ik met het nieuwe inburgeringsstelsel. Wij hebben daarover al een eerste debat gevoerd. Ik zal te zijner tijd ingaan op de verschillende inburgeringsexamens en op de niveaus van examens. Bovendien zal ik ingaan op de koppeling van de inburgering aan de naturalisatie. Daarbij zal ik antwoorden op de vraag van de heer Nawijn.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Als ik het goed begrijp, zegt de minister het volgende. Als iemand een permanente verblijfsstatus voor Nederland heeft, is naturalisatie niet vanzelfsprekend. Men moet daarvoor aan een aantal extra eisen voldoen wat betreft inburgering en beheersing van de Nederlandse taal. Wat zal er gebeuren als iemand na allerlei inspanningen de Nederlandse taal toch niet machtig wordt? In wat voor vacuüm kan iemand dan wellicht belanden?

Minister Verdonk:

Op dit moment, na de invoering van de nieuwe rijkswet, worden eisen gesteld aan mensen die willen naturaliseren. Naturalisatie moet worden gezien als de hoofdprijs. Na naturalisatie heb je het Nederlanderschap en krijg je alle rechten en plichten die daarbij horen. Zoals ik net al zei, zal ik hierop bij de behandeling van het nieuwe systeem terugkomen. Ik zal dan tevens meer informatie geven over de eisen die aan de verschillende examens worden gesteld. Wij hebben de eis van naturalisatie namelijk nu al. Er zullen bovendien heel duidelijk eisen worden gesteld aan de inburgeringsexamens. Er moet één sluitend systeem komen. Kortom, ik kom er op een later moment op terug.

De heer Nawijn (LPF):

Ik dank de minister voor de toezegging. Zij kijkt graag naar andere landen. De heer Dijsselbloem fluisterde mij in dat je bij Albert Heijn een "euroshopper" hebt; misschien is de minister ook een euroshopper door te bekijken hoe een en ander in andere landen is geregeld. Ik zou ook graag willen weten hoe de naturalisatie in de andere Europese landen is geregeld. Er is nogal een verschil. De minister noemde zojuist de Bondsrepubliek Duitsland, waar pas na acht jaar de definitieve status komt. Daardoor ontstaat de rare situatie dat asielzoekers in landen waar zij toegelaten worden, sneller kunnen worden genaturaliseerd dan in andere landen. Voor de harmonisatie van het Europese asiel- en naturalisatiebeleid is dat niet goed. Daarom vraag ik de minister om goed te bekijken hoe de regels daar in elkaar zitten en vervolgens de termijn van naturalisatie nogmaals te bekijken.

Minister Verdonk:

Ik neem de suggestie mee en kom met zo objectief mogelijke gegevens over de vergelijking in Europa.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter. Voor mij blijft de vergelijking met de andere landen eerlijk gezegd nog steeds een raadsel. De minister sprak over bijvoorbeeld de verdragsvluchtelingen en de subsidiaire vluchtelingen. Het zijn natuurlijk allemaal verschillende groepen. In de memorie van toelichting heeft zij letterlijk geschreven dat aan verdragsvluchtelingen uit een groot aantal landen direct een permanente status wordt verleend. In Nederland is dat straks pas na vijf jaar het geval. Ik wil graag dat de minister mondeling of schriftelijk heel expliciet aangeeft wat de stand van zaken is bij het verlenen van de tijdelijke en permanente status voor de afzonderlijke groepen vluchtelingen, zoals verdragsvluchtelingen en subsidiaire vluchtelingen. Bovendien dient zij aan te geven wat de betekenis van een permanente status in een aantal landen is. Een nieuw gegeven is voor mij dat "permanent" in Duitsland niet echt permanent is, zoals de minister zei. Het lijkt mij goed dat zij dat ofwel nu of in een brief precies opheldert voor de Kamer, zodat wij die vergelijking goed kunnen maken.

Mijn tweede vraag heeft betrekking op de processuele problemen waarop ik duidde, bij een tijdelijke vergunning voor drie jaar. Bij een termijn van vijf jaar worden die naar mijn idee nog erger. Als de IND een asielzoeker die binnenkomt en de verdragsstatus wil, onder het categoriaal beschermingsbeleid doet vallen, met de daarbij behorende status, wordt er al niet eens meer verder gekeken of de betrokkene nog in aanmerking komt voor de status van verdragsvluchteling. Die heeft dan ook niet het recht om een procedure te starten om die status te ontvangen. Die vluchteling heeft een probleem wanneer binnen drie jaar en straks binnen vijf jaar het recht op de categoriale beschermingsstatus vervalt en de procedure opnieuw moet worden gestart.

Mijn derde vraag betreft de naturalisatie. Wat let de minister om de procedure te starten op het moment dat de definitieve verblijfsvergunning wordt verleend? Ik kan mij voorstellen dat tijdens de procedure aan een aantal eisen dient te worden voldaan, maar dat de naturalisatie wordt versneld.

De heer Van Fessem (CDA):

Ik dank de minister voor haar antwoorden, vooral aan anderen. Volgens mij heb ik nog geen antwoord gehad op mijn vragen over bijzondere integratie.

Minister Verdonk:

Voorzitter. Ik heb gekeken naar de periode waarvoor in de diverse Europese landen "permanente" statussen worden verleend aan asielmigranten. Daaronder versta ik niet alleen verdragsvluchtelingen, maar ook de andere asielmigranten. Wij hebben in Nederland één uniforme asielstatus, die doorprocederen voorkomt. Die periode varieert voor verdragsvluchtelingen van nul tot acht jaar. Voor andere asielmigranten, die geen verdragsvluchteling zijn, kan dat oplopen tot tien jaar. In sommige landen krijgen zij helemaal geen permanente verblijfsvergunning.

Ik heb ook gekeken naar de intrekbaarheid van de diverse vergunningen, op grond van gewijzigde omstandigheden in het land van herkomst. "Permanent" betekent in Nederland dat intrekking van een permanente vergunning om die reden niet meer mogelijk is. In veel landen, ook landen die meteen een permanente vergunning verlenen, blijft intrekking op die grond steeds mogelijk. Alles tezamen is Nederland op het ogenblik bijzonder soepel, in vergelijking met andere lidstaten. Dat is temeer het geval als wordt gekeken naar andere Noordwest-Europese landen als Denemarken en Duitsland.

Op de vraag over naturalisatie kom ik graag terug als ik spreek over het totale inburgeringsstelsel. De naturalisatie hoort daar bij.

De heer Van Fessem vroeg wat exceptioneel inburgeren zou zijn. De tijd gaat door. Men krijgt andere ideeën. Wij praten nu over het inburgeringsexamen en niet meer over exceptioneel inburgeren. De eisen voor het inburgeringsexamen worden op dit moment ontworpen. Die zal ik voorleggen aan de Kamer. Zij zullen van een behoorlijk niveau zijn. Ik kom er graag op een later moment op terug.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik heb ook nog een vraag gesteld over processuele problemen, bijvoorbeeld voor de mensen die onder de categoriale bescherming vallen. Misschien kan de minister daarop antwoorden. Kan zij de verschillende betekenissen van het begrip "permanente status" in de diverse landen even aangeven? Wil zij de groep verdragsvluchtelingen daarbij specifiek bespreken?

Minister Verdonk:

Volgens mij heb ik nu alles gezegd wat er te zeggen is over statussen enz. De noodzaak van een brief voel ik op dit moment niet zo.

Als een vreemdeling inreist en asiel vraagt, moet hij gewoon alles overleggen. Alle bewijsstukken die hij op dat moment bij zich draagt, moet hij op dat moment overleggen. Bij vergunningverlening wordt hem dan de grond kenbaar gemaakt. Hij kan dan ook alle argumenten aanvoeren. Dat kan jaren later dus ook nog. De IND heeft dan al een dossier gemaakt waar alle stukken in zitten. Hij kan die stukken natuurlijk ook zelf bewaren. Dat kon vroeger, als werd doorgeprocedeerd voor een betere status, en het kan nu ook. Het vluchtelingschap moet aannemelijk worden gemaakt. Daar krijgt de betrokkene nu langer de tijd voor, namelijk vijf jaar. Hij doet er natuurlijk goed aan om dat zo spoedig mogelijk te doen, dat wil zeggen bij het asielverzoek of direct daarna. In de praktijk blijkt dat dit niet onmogelijk is.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Wij zullen aanstaande dinsdag over beide wetsvoorstellen stemmen.

Naar boven