Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2004 (29200 VIII).

(Zie vergadering van 6 november 2003.)

De voorzitter:

Door mij zijn nagekomen schriftelijke antwoorden ontvangen van de minister en de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op vragen, gesteld in eerste termijn. Deze antwoorden zullen worden opgenomen in een bijvoegsel bij de Handelingen van deze vergadering.

(Het bijvoegsel is opgenomen aan het eind van deze editie.)3

De voorzitter:

Ik laat aan de Kamer weten, terughoudend te zullen zijn met het toestaan van interrupties. Ik zal geen interrupties verbieden. Ik sta er echter op dat u interrupties kort houdt en terzake, teneinde nog vanavond dit debat te kunnen afronden. Lukt dat niet, dan is het wellicht zo dat wij vanavond om elf uur stoppen om morgenavond na ongeveer tien uur dit debat af te ronden. Het hangt dus een klein beetje van onszelf af.

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Voorzitter. Ik weet dat het zo niet is bedoeld. Ik hoop echter niet dat het tijdstip van deze behandeling tekenend is voor het belang dat wij aan het onderwijs hechten.

Juist omdat wij het zo belangrijk vinden dat kinderen goed onderwijs krijgen, hebben wij in onze eerste termijn veel voorstellen gedaan voor verbetering van de begroting van Onderwijs. Ik moet constateren dat het daar jammer genoeg niet over is gegaan in eerste termijn. Ik hoorde veel technocratische verhandelingen over deregulering. Door alles heen klonk de conservatieve toon. Paars kreeg vaak het verwijt dat het te veel ging over werk, werk, werk. Wij dachten dat Balkenende/Zalm zou gaan over taal, taal, taal. Het werd echter artikel 23, artikel 23, artikel 23. Dat is waarover de woordvoerders over elkaar heen buitelden.

Ik begin met een lichtpuntje. Ik ben blij dat de minister mijn plan voor de tussenschoolse opvang steunt en er ook uitvoering aan zal geven. In ieder geval kunnen de kinderen over een paar jaar eindelijk tussen de middag rustig een boterhammetje eten.

Zonder leerkrachten geen scholen. Zonder goede arbeidsomstandigheden steeds minder leraren. De minister heeft mij toegezegd met een actualisatie van de arbeidsomstandigheden te komen. In de schriftelijke beantwoording meldt zij dit pas in 2005 te kunnen doen. Waarom kan niet op basis van de reeds in september verschenen macro-economische verkenning een vergelijking worden gemaakt tussen de salarissen in het onderwijs en de andere salarissen? Minister, lever dit alstublieft snel. Zij is op dit punt immers nog niet van ons af.

Het vmbo is van ons allemaal. Alle woordvoerders zijn er de afgelopen maanden geweest. Toch kwam het vmbo er in deze begroting bekaaid af. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat op veel vmbo-scholen behoefte is aan meer ruimte om maatwerk te bieden;

verzoekt de regering, op basis van op de scholen ontwikkelde praktijken de regelgeving aan te passen op punten, zoals:

  • - minder bureaucratie bij de ontheffing van docenten uit het basisonderwijs in de basisvorming;

  • - het afleggen van examens op verschillende niveaus,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Hamer, Vendrik en Lambrechts. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 46(29200 VIII).

Mevrouw Hamer (PvdA):

De minister is niet ingegaan op de problemen van kinderen met een handicap, waaronder veel thuiszitters, kinderen met dyslexie, autisme of het syndroom van Down. Ik verzoek de minister dringend om nog eens goed te kijken naar de criteria voor de indicatiestelling en de samenhang tussen het rugzakje en het persoonsgebonden budget. Er gaat voor deze kinderen, die dit het hardst nodig hebben, te veel mis. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het geheel van lees- en spellingsproblemen de scheidslijn tussen onderwijs (OCW) en zorg (VWS) overschrijdt;

constaterende dat er nu een groep kinderen met dyslexie geen adequate ondersteuning dreigt te krijgen;

verzoekt de regering, op de kortst mogelijke termijn met een geïntegreerd beleid te komen en deze kinderen van passende ondersteuning te voorzien,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Hamer, Vendrik, Vergeer, Lambrechts, Balemans, Van der Vlies en Kraneveldt.

Zij krijgt nr. 47(29200 VIII).

Mevrouw Hamer (PvdA):

Voorzitter. Mijn grootste zorg blijft de bezuiniging op het taalonderwijs, die kan oplopen tot een bedrag van 300 mln euro. Scholen, kinderen en ouders zijn hiervan de dupe. Het is tekenend dat ik hier in het debat nauwelijks een reactie op heb gekregen, bijvoorbeeld op het punt van het taalonderwijs en de ouders. De heer De Vries heeft de stelling verdedigd dat het financieel wel een tandje minder kan en dat de gemeenten hierbij geen belangwekkende rol spelen. Ik begrijp dat daarover inmiddels ook in zijn eigen achterban de opstand is uitgebroken; dat is terecht. De fracties van D66 en de VVD waren oorverdovend stil op dit punt. De minister, gevangene van het regeerakkoord, doet het voorkomen alsof zij de scholen heeft gered door voor 2004 de bezuiniging in te trekken. Zij had het niet eens anders kunnen doen, want RDDF, dat inhoudt dat een lerarenontslag een jaar van tevoren moet worden aangekondigd, verplicht haar daartoe. Het zou haar sieren alles op alles te zetten om ook na augustus 2005 de middelen op peil te houden en de gemeenten erbij te houden. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat integratie en bestrijding van achterstanden zeer hoge prioriteit heeft;

overwegende dat er ook na 2004 grote behoefte is aan voldoende middelen voor taalonderwijs en structurele samenwerking tussen scholen, gemeenten en andere voorzieningen hierbij;

verzoekt de regering, in vervolg op de incidentele aanpassing voor 2004 met een structurele aanpassing te komen op de voorgenomen ombuiging met betrekking tot het onderwijsachterstandenbeleid,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Hamer, Vendrik, Slob, Vergeer, Van der Vlies en Kraneveldt.

Zij krijgt nr. 48(29200 VIII).

Mevrouw Hamer (PvdA):

Voorzitter. Mijn volgende punt betreft de kleutertoets. Lieve minister, ik zie de trouw aan het regeerakkoord in uw ogen en uw wanhopige pogingen, nu weer met een steekproef. Houd er toch alstublieft mee op en besteed het geld aan het taalonderwijs. Daar moet u uw collega's toch van kunnen overtuigen. Ik wil u er een handje bij helpen met de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er in het onderwijsveld grote bezwaren bestaan tegen de verplichte toets voor vier- tot zesjarigen;

overwegende dat de toets geen meerwaarde kan opleveren voor de bekostiging van scholen, noch voor het afmeten van de prestaties van de school;

verzoekt de regering, ook in de komende jaren de geraamde middelen voor de toetsen in te zetten voor het taalonderwijs,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie isHamer voorgesteld door de leden Hamer, Vendrik, Vergeer, Kraneveldt, Slob en Van der Vlies.

Zij krijgt nr. 49(29200 VIII).

Mevrouw Hamer (PvdA):

Voorzitter. Wat mag nu wel en wat mag nu niet? Bij de redeneringen daarover raak ik het spoor bijster. Engels op de basisschool voor alle leerlingen: ja, zegt de minister. Turks op de basisschool voor een beperkte groep: nee. Turks op het vmbo voor alle leerlingen: ja. Wat staat de minister nu precies voor ogen? Gaat zij, nu uit de rechtspraak is gebleken dat zij verplicht is om geld te steken in dure afvloeiingsregelingen voor docenten taalondersteuning, echt daaraan haar geld besteden? Of kunnen deze mensen alsjeblieft aan de slag blijven om taalonderwijs te geven?

Het meest verbazingwekkend vond ik de redenering van de minister dat zwarte scholen niet te maken hebben met achterstanden. Natuurlijk zijn dit soms goede scholen, soms zelfs de beste, maar met achterstand hebben zij wel van doen. Zij zullen het hardste worden getroffen door de maatregelen van de minister. Ik heb er de tijd niet voor om naast elkaar te leggen wat minister Van der Hoeven en minister Verdonk over dit onderwerp hebben gezegd, maar laat ik één uitspraak van minister Verdonk voorleggen. Zij zegt dat het kan zijn dat zwarte scholen goede onderwijsresultaten hebben, maar dat als je kijkt naar het aspect integratie, er een probleem is. Ik zal morgen bij de regeling van werkzaamheden om een debat met beide ministers vragen. Misschien komen wij er dan achter waar dit kabinet staat.

Misschien komen wij er dan ook achter waar de VVD-fractie nu staat. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat de VVD-fractie eigenlijk helemaal niet wil dat wij de motie van mevrouw Hirsi Ali aan een meerderheid helpen. Mijn collega Dijsselbloem heeft bij het debat over de integratie zijn handtekening gezet in het vertrouwen dat onvolkomenheden uit de motie zouden worden gehaald. Wij zijn vanaf vorige week tot vanmiddag met de VVD-fractie in gesprek geweest en hebben onderhandeld over een betere – ik durf zelfs te zeggen: sterkere – tekst. Ons gaat het om het wegnemen van belemmeringen bij de integratie. Daarin moet nu echt eens een stap worden gezet.

De voorzitter:

U hebt nog anderhalve minuut in totaal voor uw fractie. Ik neem aan dat u de enige woordvoerder bent?

Mevrouw Hamer (PvdA):

Nee.

De voorzitter:

Dan weet u dat in ieder geval. Ik stel voor dat u afrondt, waarna ik iedereen een interruptie toesta, zoals beloofd.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Daarom leg ik hier nu onze eigen motie neer. Ik hoop van harte dat wij alsnog samen met de VVD-fractie, maar ook met die van de LPF, de SP en elke andere fractie die maar wil, tot een meerderheid komen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de basisvoorwaarden die onze democratische rechtsstaat schragen, door het onderwijs worden ondersteund;

constaterende dat onderwijs een belangrijk middel is om het hoofddoel van integratie – gedeeld burgerschap – te realiseren;

verzoekt de regering, na te gaan of zij zich door wijziging van de Wet op het onderwijstoezicht 2002 de benodigde instrumenten kan verschaffen om binnen het onderwijs verdere integratie te bevorderen;

verzoekt de regering voorts, onderzoek te doen naar de juridische mogelijkheden om aan alle scholen aanvullende voorwaarden te stellen zoals:

  • - een school ondersteunt en doceert de normen en waarden binnen de wettelijk kaders van de Nederlandse rechtsstaat;

  • - elke school heeft een acceptatieplicht van kinderen wanneer de ouders de grondslag van de school respecteren;

  • - het leerlingenbestand van de school moet een afspiegeling zijn van de wijk waarin de school staat;

  • - leden van het schoolbestuur moeten ingezetenen zijn die voldoen aan de eisen van inburgering en een verklaring van goed gedrag kunnen overleggen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Hamer en Dijsselbloem. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 50(29200 VIII).

De heer Van der Vlies (SGP):

De heer Dijsselbloem staat nog onder de motie van mevrouw Hirsi Ali. Kan mevrouw Hamer nu meedelen dat hij daar zijn handtekening onder vandaan haalt?

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ja, dat kan ik meedelen. Morgen zullen wij overigens vragen om een debat met beide ministers. Er zijn nu twee duidelijke moties. Ik hoop dat uit dat debat zal blijken wat de beste motie is.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik kan er dus van uitgaan dat die handtekening nu weg is? Dat kan mevrouw Hamer namens de heer Dijsselbloem meedelen?

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ja.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mevrouw Hamer legt nu met de heer Dijsselbloem een andere motie neer; hij kan natuurlijk niet twee moties tegelijk steunen.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Mijn naam staat onder heel veel moties. De heer Dijsselbloem had al een motie ingediend, en onze namen staan bijvoorbeeld ook onder de motie van mevrouw Lambrechts.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik bedoelde twee moties waarmee op hetzelfde punt verschillende dingen worden beoogd.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Als de heer Van der Vlies goed heeft geluisterd, heeft hij natuurlijk gehoord dat wij een aantal accenten op onze eigen manier hebben gelegd, mede omdat onze onderhandelingen met de VVD-fractie op dit punt zijn stukgelopen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik heb goed geluisterd.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik wil een onderwerp dat hieraan raakt, aanHamer de orde willen stellen. Nu deze motie is ingediend, hoop ik echter dat de voorzitter mij nog een tweede vraag laat stellen.

De motie van mevrouw Hirsi Ali richt zich op scholen op religieuze grondslag. Heb ik goed begrepen dat de motie van mevrouw Hamer zich richt op alle scholen?

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ja, en bovendien niet alleen op nieuwe scholen. Wij vinden dat er een echt onderzoek moet plaatsvinden en dat – dit heeft bijvoorbeeld al in NRC Handelsblad gestaan – het breed moet zijn. Verder hopen wij natuurlijk dat uit dit onderzoek komt dat de punten die wij hebben voorgesteld, voor alle scholen kunnen gaan gelden.

Mevrouw Vergeer (SP):

Ook ik probeer duidelijkheid te krijgen over wat nu wel of niet in de motie staat. Mevrouw Hamer zegt dat de school een afspiegeling moet zijn van de wijk waarin deze staat. Kan dat ook betekenen dat de school een afspiegeling is van twee wijken? Een zwarte en een witte wijk kunnen naast elkaar liggen.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Uiteraard, dat kan. In de eerste termijn heeft mevrouw Vergeer mij in dit verband een interruptie horen plegen op het betoog van de minister. Ik hecht zeer aan gemengde scholen.

Mevrouw Vergeer (SP):

Verder heeft mevrouw Hamer weggelaten dat het leerlingenbestand niet mono-etnisch mag zijn. Wat is daarvoor haar beweegreden?

Mevrouw Hamer (PvdA):

"Mono-etnisch" vonden wij eigenlijk niet zo'n mooie term; dat hebben wij vanaf het begin gezegd. De intentie van het gebruik van de term "mono-etnisch" was – simpel gezegd – om aan te geven dat het om niet alleen een Turkse of een Marokkaanse school gaat. Ik maak altijd het grapje dat het niet alleen om een Zeeuwse school moet gaan, hoewel ik overigens niets tegen Zeeuwen heb. Het gaat erom dat er een afspiegeling is. Wat er nu staat, vinden wij een betere formulering op het punt van de buurten.

Mevrouw Vergeer (SP):

U heeft evenmin de opmerking over de bekwaamheid van de schoolbesturen en het bezitten van de Nederlandse nationaliteit overgenomen. Vindt u dat er op dat punt helemaal geen onderzoek moet plaatsvinden?

Mevrouw Hamer (PvdA):

Jawel, maar wij hebben het iets anders geformuleerd. Ik snap dat het lastig is, want misschien moet de motie nog worden uitgedeeld. Er staat nu dat leden van het schoolbestuur ingezetenen moeten zijn die voldoen aan de eisen van inburgering. Wij vinden dat een mooiere formulering dan de vorm die in de eerste motie is gebruikt. Bij het eerste debat over islamitische scholen heb ik al voorgesteld om als wij docenten een verklaring van goed gedrag vragen dat ook aan leden van schoolbesturen te vragen.

De heer Jan de Vries (CDA):

Het debat over integratie en dat over integratie en onderwijs is gebaat bij zorgvuldigheid. Door haar inbreng vanavond maakt mevrouw Hamer heel duidelijk dat haar fractie onzorgvuldig is omgegaan met het debat. De fractie heeft namelijk heel bewust een motie ingediend met onder meer de VVD-fractie en neemt daarvan vanavond afstand door zelf een motie in te dienen. Wij gaan er in elk geval van uit dat de heer Dijsselbloem heel bewust heeft gehandeld. Als mevrouw Hamer het kabinet verwijt niet met één mond te spreken, kan ik geen touw meer vastknopen aan het standpunt van de PvdA-fractie. Ik kan mij niet voorstellen dat een van de leden van de PvdA-fractie onbewust een motie met een vergaande inhoud mede ondertekent, zoals de heer Dijsselbloem heeft gedaan inzake de motie van mevrouw Hirsi Ali en anderen. Kan mevrouw Hamer op dat punt reageren?

Mevrouw Hamer (PvdA):

Daar wil ik best op reageren. Sterker nog, ik wist bijna zeker dat de heer De Vries met die vraag zou komen. Dat is natuurlijk de Pavlov-reactie van hem. Ik heb begrepen dat hij steeds heeft geluisterd. Tijdens het debat heeft de heer Dijsselbloem op een aantal specifieke punten aan mevrouw Hirsi Ali gevraagd of hij haar bedoeling goed had begrepen. Dat heeft zij steeds bevestigd. Wij hebben het goede vertrouwen gehad dat wij nog aan de motie zouden kunnen sleutelen. Ik vind het ontzettend jammer dat dit vertrouwen vandaag is geschaad. Ik ben er nog steeds tevreden over dat wij de handtekening eronder hebben gezet. Vorige week heb ik onder anderen met mijnheer Balemans achter de schermen besproken dat wij het punt van de religieuze scholen eruit wilden hebben. Wij vinden het namelijk veel sterker om naar alle scholen te kijken. Ik wil het liefst dat alle scholen aan integratie doen en niet alleen de islamitische scholen. De heer Van Aartsen heeft daarover de laatste dagen echter steeds hoog van de toren geblazen. De heer Balemans kan niet ontkennen dat wij erover hebben gesproken; wij hebben getuigen. Wij hebben de motie in het volste vertrouwen ondertekend. Wij dachten dat er nog over te praten viel en volgens mij dachten de woordvoerders van de LPF-fractie en de SP-fractie dat ook. Dat is namelijk normaal. De heer De Vries en ik ondertekenen ook wel eens een motie waaraan later nog wat wordt geschaafd, zodat een gewijzigde motie wordt ingediend. Met amendementen gaat dit allemaal nog veel gemakkelijker. Laat de heer De Vries niet net doen alsof dat ongebruikelijk is. Het ging ons om het principe. Op dat punt hebben wij mevrouw Hirsi Ali en de VVD-fractie willen steunen. Vandaag de dag willen wij de VVD-fractie nog steeds steunen. Als de motie alsnog prachtig wordt geformuleerd, is de handtekening van mijnheer Dijsselbloem zo weer terug. Wij willen dat de uiteindelijke versie, waarover wij hier stemmen, op de goede manier is geformuleerd. De motie staat bovendien vol met taalfouten. Dat moet toch worden verbeterd. Het zijn normale gebruiken in de Kamer.

De heer Jan de Vries (CDA):

Voorzitter...

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik dacht dat er maar één interruptie mocht worden gepleegd.

De voorzitter:

Als u het goed vindt, wil ik...

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik vind het prima, maar volgens mij voert u een voorkeursbeleid. Maar het geeft niet; het kan allemaal.

De voorzitter:

Daarover praten wij straks verder. De heer De Vries stelt een korte, tweede vraag.

De heer Jan de Vries (CDA):

Het is in dit huis gebruikelijk, zeker bij moties met een vérstrekkende inhoud als de onderhavige, dat wij voor indiening met de indiener spreken over de aard ervan. Mevrouw Hamer kan er niet van weglopen dat hier blijkbaar onzorgvuldig is gehandeld, onder meer door de PvdA-fractie.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Dat is niet het geval.

De heer Jan de Vries (CDA):

Mevrouw Hamer kan nu niet stellen dat zij in de wandelgangen, achter de coulissen over de motie spreekt. Het debat daarover hoort in de zaal te worden gevoerd.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Dat heb ik ook gedaan.

De heer Jan de Vries (CDA):

Ik heb mevrouw Hamer vorige week niet gehoord over de aard van de motie en over bijvoorbeeld de religieuze scholen en de andere punten die zij nu noemt. Als zij een held was, had zij daarover in de zaal gesproken.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik ben een held, want ik sta hier. Ik doe dit gewoon. Daar gaat het niet om en bovendien vind ik dat helemaal niet belangrijk. Ik heb dat in een eerder debat al eens gezegd. Het gaat niet om Kamerleden.

De vorige week heb ik de heer Balemans geïnterrumpeerd, want ik vond het buitengewoon vaag worden. Het ging ineens niet meer over een onderzoek, maar over een debat. Ik heb hem toen gevraagd wat hij bedoelde. Later heb ik een debat met de minister gehad, waarin ik nadrukkelijk ben ingegaan op de vraag hoe het zit in gemengde wijken. Ik ben ingegaan op de vraag hoe het zit met onderwijsachterstanden. Men kan mij niet verwijten dat ik in dit debat niet actief ben geweest. Sterker nog, ik heb geprobeerd het debat te verleggen van artikel 23 naar belemmeringen voor de integratie, waar het mij werkelijk om gaat. Ik verwijt de heer Balemans dat ik hem toen niet heb gehoord, maar dat verwijt heb ik al eerder geuit. Hij kan echter niet zeggen dat ik niet heb meegedaan in het debat. Wij hebben zorgvuldig gehandeld. Wij hebben van tevoren, in het debat over de integratie, van de VVD te horen gekregen wat de motie ongeveer zou inhouden. Wij hadden het vertrouwen dat wij aanpassingen konden aanbrengen. Wij hebben gisteren nog met mevrouw Hirsi Ali gesproken. Mijn collega heeft vanmiddag nog met haar gesproken. Ondertussen wordt op de televisie en de radio aldoor door de heer Van Aartsen gezegd dat er niets verandert aan de motie. Wij zijn weer teruggegaan, om te vragen of dat klopt. Er kon best gepraat worden, werd gezegd. Nu puntje bij paaltje komt, vlak voor dit debat, blijkt echter dat er niet meer te praten valt. Dan leg ik daar mijn eigen verhaal naast. Dat is helemaal niet zwak. Ik ben oprecht. Als de VVD haar motie keurig aanpast, trekken wij onze eigen motie weer in en zetten wij onze handtekening onder die van de VVD. De laatste versie moet echter uiteindelijk wel een beetje kloppen.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik zal niet ontkennen dat wat de woordvoerder van de PvdA heeft gedaan heel slim is. Beter goed gejat dan slecht bedacht. Maar ik heb ook gesproken met de VVD. In dat contact kreeg ik de indruk dat er van verschillende zijden wel degelijk de wil was om van "uitsluitend religieuze scholen" "alle scholen" te maken. Ik kan mij niet voorstellen dat het zo anders is gelopen met mevrouw Hamer.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Het spijt mij dan dat tegen mevrouw Lambrechts wat anders is gezegd. Ik heb al de veronderstelling geuit dat het de VVD de laatste dagen er al helemaal niet meer om gaat een meerderheid voor de motie te halen. Ik heb met mevrouw Hirsi Ali en de heer Balemans, in aanwezigheid van een aantal collega's van mij, een gesprek gehad. Wij hebben gezegd wat eruit moest. Daar kon over nagedacht worden. Er zou een gesprek volgen. Vanmiddag kregen wij te horen dat er helemaal niets meer valt te onderhandelen. Dat is jammer. Ik had de motie natuurlijk graag aan een meerderheid geholpen. Dan had de minister moeten zeggen dat de motie onaanvaardbaar was en was het kabinet gevallen. Hosanna voor de PvdA! Al deze kansen zijn voorbijgekomen. Welke andere redenering zou ik hebben, behalve een zuiver inhoudelijke, om mijn handtekening er niet onder te zetten?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Wij hebben er al eerder over gesproken. Ik heb de minister gevraagd hoe haar oordeel zou zijn als het ging om alle scholen. Ligt het dan toch niet een slagje anders? Mevrouw Hamer kan als die aanpassing er komt de eerste indiener kennelijk toch de eer van deze motie gunnen.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik heb overwogen met het indienen van mijn motie te wachten tot het antwoord van de minister. Inmiddels is het echter al tien over half tien. Het lijkt mij onzinnig om de Kamer tot vanavond twaalf uur bezig te houden. Daarom hebben wij ervoor gekozen nu met de motie te komen. Het debat is wat ons betreft open. Wij denken dat onze tekst sterker, beter en zorgvuldiger is. Als de VVD haar motie aanpast of voor mijn part mijn tekst neemt, komt het alsnog goed.

De heer Balemans (VVD):

De vaagheid blijft toch bij de PvdA hangen. Mijn collega Hirsi Ali heeft destijds een motie ingediend, waarover onderhandelingen zijn gevoerd. De heer Dijsselbloem zal niet blanco zijn handtekening onder die motie hebben gezet. Ik mag aannemen dat hij nadenkt voordat hij tekent en de desbetreffende motie wordt ingediend.

Nu moet ik concluderen dat dit niet het geval was. Ik ontzeg de fractie van de PvdA niet het recht om een eigen motie in te dienen. Ik kan mevrouw Hamer geruststellen. Wij hebben gezegd dat wij naar aanleiding van het debat de tekst zouden bekijken. Onze conclusie was dat wij de tekst niet moesten aanpassen, omdat wij haar voldoende vonden. Men moet ons nu niet zeggen dat wij niet weten waarmee wij bezig zijn. De tekst van de motie is mogelijk. De intentie en de hoop van iedere indiener van een motie in dit huis is dat de motie aangenomen wordt. Anders hoef je geen motie in te dienen. Je dient geen motie in voor de show of het theater.

De voorzitter:

En uw vraag is?

De heer Balemans (VVD):

Is mevrouw Hamer niet zelf bezig een hoop theater te maken om niets? Je dient niet een motie in voor de show of om theater te maken. Bent u nu niet bezig met theater?

Mevrouw Hamer (PvdA):

Nee, dat ben ik niet. U kunt niet ontkennen dat wij vorige week donderdag, ik meen zelfs vorige week woensdag, een gesprek hebben gehad over de inhoud van de motie en dat u in dat gesprek de suggestie over de aanpassing hebt gedaan. De heer Dijsselbloem heeft niet alleen gehandeld. Hij heeft voorafgaande aan het debat over de integratie als specialist van de fractie mij en ook anderen gebeld. Wij hebben toen gezegd dat wij het prima vonden als de onvolkomenheden uit de motie zouden worden gehaald. Onvolkomenheden zijn er nu eenmaal als snel wordt gedebatteerd. Ik zeg nu weer: als u de onvolkomenheden wegneemt, staat de handtekening er zo weer onder. Geen enkel probleem! Misschien kunt ook de moeite nemen om naar deze motie te kijken. Ik verwijt het u niet, maar het is wel zo dat wij met een rare situatie te maken hebben. Daar kunt u niets aan doen, maar ik kan er ook niets aan doen dat we dit debat op twee plekken voeren. Eerst hadden we een debat met minister Verdonk. Zij heeft verwezen naar mevrouw Van der Hoeven. Mevrouw Van der Hoeven verwijst ons weer naar mevrouw Verdonk. Ondertussen wordt mevrouw Dekker erbij betrokken. Daarom zal ik morgen vragen om een debat met beide ministers. Dan kunnen wij horen wat het kabinet vindt. Dan kunnen we alle moties bij elkaar vegen en de mooiste eruit halen. Ook de heer Vendrik gaat namelijk nog een motie indienen. Dus er komen nog allerlei moties.

De heer Balemans (VVD):

Uiteraard zal mijn fracties alle moties die bij deze begrotingsbehandeling worden ingediend in aanmerking nemen.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Maar steunt u mij...

De voorzitter:

Nee, eerst mag de heer Balemans een korte vraag stellen.

De heer Balemans (VVD):

Ik wil iets rechtzetten, want mevrouw Hamer suggereert ten onrechte iets. Ik heb dus geen vraag; ik wil een correctie aanbrengen.

Naar aanleiding van het debat dat wij vorige week hebben gevoerd, heb ik gezegd dat wij nog een keer naar de motie zouden kijken...

Mevrouw Hamer (PvdA):

Maar wanneer gaan wij dat doen?

De heer Balemans (VVD):

Dat is afgelopen week gebeurd.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Nee, er kon niets veranderd worden, mijnheer Balemans. U moet wel eerlijk blijven.

De heer Balemans (VVD):

Het gaat er nu om dat ik duidelijkheid wil verschaffen en dan zult u ook een keer moeten luisteren. Dat is vorige week onvoldoende gebeurd.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Niet door mij.

De heer Balemans (VVD):

Waar het om gaat, is het volgende. Ik heb gezegd: gehoord de geluiden in de Kamer, gaan wij natuurlijk naar de tekst van de motie kijken. Bij de overwegingen in de VVD-fractie is bleken dat er voor ons geen reden was om de motie aan te passen. Punt! Uit! Maar wij hebben er wel naar gekeken. Als ik echter zeg "we gaan er naar kijken" suggereer ik niet dat wij de motie gaan veranderen. Dat is iets heel anders.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Het is heel fijn dat u er met uw eigen fractie naar kijkt, maar u heeft mij toegezegd dat u zou kijken naar onze wijzigingsvoorstellen en volgens mij heeft u de LPF-fractie hetzelfde beloofd. En als we het dan over netjes hebben, dan is het ook netjes dat u ons zoiets meldt. Inmiddels horen wij uw fractievoorzitter drie keer op de radio toeteren. Maar u had een held moeten zijn en mij moeten bellen en moeten zeggen: Mariëtte, het spijt me, maar we gaan niet veranderen. Ik heb echter niets van u gehoord. Ik heb vanmiddag zelf een collega van u gebeld en van hem heb ik uw standpunt moeten horen. Mevrouw Hirsi Ali vertelt dat zij niets meer mag doen. Dat is hetgeen wij hebben gehoord. Ik houd van openheid en daarom zeg ik dit hier.

De heer Balemans (VVD):

Voorzitter. Ik heb altijd...

De voorzitter:

Nee, nee, u kunt uw eigen termijn gebruik voor een reactie gebruiken. Ik acht u in staat om die dan te geven. Het woord is aan de heer Slob en daarna aan mevrouw Kraneveldt.

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. Met stijgende verbazing hoor ik deze discussie aan. Dat een dergelijke motie zoveel gekrakeel losmaakt, is eigenlijk ongelooflijk. Ik waardeer overigens de terugtrekkende beweging van de fractie van de Partij van de Arbeid bij deze motie. Die motie deugde niet en dat doet zij nog steeds niet, ook al staat de PvdA er niet meer onder. Zij zegt dat zij een zorgvuldig debat wil. Het verbaast mij dan dat zij een nieuwe motie indient. Kan zij niet beter wachten op de reactie van het kabinet op het rapport van de Onderwijsraad over artikel 23 en op de uitkomsten van de werkzaamheden van de integratiecommissie, die nog volop bezig is? Als zij dat zou doen, zou zij pas echt zorgvuldig zijn.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Maar ik wacht al ontzettend lang, al sinds het eerste debat over de islamitische scholen. U weet hoe zorgvuldig ik dat debat heb gevoerd. Daarvoor hebt u mij destijds geprezen. Toen heb ik al gezegd: ik wil een onderzoek naar een aantal aspecten. Nu zijn wij driekwart jaar verder. Sterker, we zijn bijna een jaar verder, want het debat werd gehouden toen er ook het kerstdiner van de PvdA was. Nu zijn we nog geen stap verder. Ik wil juist wel verder komen. Daarom heb ik gezegd: oké, als het niet lukt om er samen uit te komen, geef ik aan wat de fractie van de PvdA vindt. Dan kan iedereen daarover praten. Vervolgens merken we wel hoe er wordt gestemd. Ik hoop van harte dat de meerderheid voor de motie is, zodat er eindelijk eens wat gebeurt, want het gaat niet om ons, het gaat om die kinderen op die scholen die les moeten krijgen, terwijl zij op een school met een monocultuur zitten.

De heer Slob (ChristenUnie):

Het kabinet heeft aangegeven in december met een reactie op het rapport van de Onderwijsraad te zullen komen. Binnen een paar weken komt dat. De commissie-Blok is met haar werkzaamheden ook al in een ver gevorderd stadium. Als wij daarnaast weer een nieuw traject gaan volgen, wordt alles nog onoverzichtelijker.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Dat kan allemaal wel zijn, maar u hebt op dit punt vorige week meer interrupties gepleegd dan ik. U kunt niet ontkennen dat er veel moties over dit onderwerp voorliggen. U kunt het de PvdA niet ontzeggen dat ook zij haar standpunt in een motie neerlegt. Anders komt de heer De Vries of iemand anders wel weer naar voren met de vraag: als de PvdA deze motie niet wil ondersteunen, wat wil zij dan wel? Nou, dit is wat wij willen.

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Mevrouw Hamer, ik kan mij uw verwarring heel goed voorstellen. Als medeondertekenaar van de beruchte motie hebben wij ons de afgelopen week ook afgevraagd wat er zou gaan gebeuren. Wij wilden dat graag weten, ook omdat onze handtekening onder de motie staat. Ik heb niet direct iets gehoord over wat er gaat gebeuren, dus ik begrijp de verwarring. Zou het niet zo kunnen zijn dat u gewoon bij de verkeerde VVD'er bent gaan onderhandelen? Ik snapte niet meer wie ik nou eigenlijk moest aanspreken bij de VVD.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Dit deel ik zeer, want bij elke VVD'er kreeg je een ander antwoord.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Wij zouden bijna vergeten dat het in dit debat gaat over onderzoek. GroenLinks wil actie. Er is een motie van de heer Dijsselbloem op stuk nr. 80. Daarin wordt het kabinet verzocht te bevorderen dat in lokaal en regionaal verband niet-vrijblijvende afspraken worden gemaakt tussen onderwijsinstellingen en de gemeente om de witte vlucht tegen te gaan. Ik heb de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zo begrepen dat zij dat doet. Heb ik goed begrepen dat de minister deze motie overbodig verklaart? Is de PvdA bereid om gemeenten verplichtingen op te leggen om met plannen te komen?

Mevrouw Hamer (PvdA):

Dat staat min of meer in die motie. Ik heb de minister overigens niet horen zeggen dat de motie overbodig is. Ik heb haar gevraagd om een oordeel over de motie en toen zei zij: ik kan niet over alle moties die bij het integratiedebat zijn ingediend, een oordeel geven. Dat vond ik nogal verwonderlijk. Daarom ben ik er een interruptiedebat over begonnen. Deze motie leek mij de kern als het gaat over gemengde wijken. De minister is mij er nog steeds een antwoord over schuldig.

De voorzitter:

De minister heeft dit gehoord en ik ga ervan uit dat de minister in tweede termijn haar oordeel alsnog of nogmaals zal geven.

De heer Van Dam (PvdA):

Voorzitter. Vorige week hebben wij over van alles en nog wat gesproken, onder meer over de grote ambitie om de Nederlandse economie te versterken, waarbij onderwijs en onderzoek belangrijke pijlers zijn. Zoveel mogelijk mensen moeten een diploma hebben en het liefst meer mensen een diploma van het hoger onderwijs. De grote ambities van het kabinet vallen niet te rijmen met het beleid van het kabinet, met bezuinigingen op onderwijsachterstanden, op taalonderwijs, op lerarensalarissen, op studiefinanciering voor mbo'ers en op het hoger onderwijs. Tot drie keer toe vroeg ik hierop een reactie, maar ik kreeg hem niet. Dat is eigenlijk ook logisch, want er is geen zinnige reactie te geven op deze strijdigheid in het beleid. De maatregelen zijn tegenstrijdig aan de ambities van het kabinet. Zie daar maar eens een zinnige reactie op te geven.

Ik heb geboeid geluisterd naar de verschillende woordvoerders en naar de staatssecretaris, die haar drie v's opsomde: visie, vorm en verwachtingen. Voor mij was het vooral vaag en verontrustend. Vaag omdat het verhaal van de staatssecretaris zelden concreet wordt. Zij wil experimenteren, plannen maken, er later op terugkomen, maar meestal is dat niet gebeurd. Zij doet nauwelijks concrete uitspraken. Ik pak er eentje bij de kop. Hoe gaat de staatssecretaris het hoger onderwijs aansturen? De sturingsfilosofie van beide bewindslieden is aansturing via prestatieafspraken, met meer regels en minder eigen verantwoordelijkheid. Daarmee breekt de staatssecretaris rigoureus met de liberale lijn van haar voorganger, minister Hermans. Zij gaat zich meer met de instellingen bemoeien in plaats van minder. De staatssecretaris is niet op deze ommezwaai ingegaan. Ik vraag haar om dat alsnog te doen, want haar lijn is niet de onze. Wat ons betreft, stelt de overheid minimumeisen aan kwaliteit en toegankelijkheid en zijn instellingen verder vrij in hun doen en laten.

Het verhaal van de staatssecretaris was verontrustend, omdat je daar soms wel uit kon afleiden wat zij nu eigenlijk wil, bijvoorbeeld selectie aan de poort en collegegelddifferentiatie. Uit haar eerste termijn heb ik begrepen dat zij zich niet wil beperken tot goedkopere collegegelden voor maatschappelijk belangrijke studies. Ik heb in mijn eerste termijn evenwel helder aangegeven dat dit onze voorwaarde was om wel mee te doen. Aangezien de staatssecretaris zich daar niet aan wil houden, overwegen wij het amendement-Joldersma op stuk nr. 20 te steunen waarmee de ruimte voor experimenten met collegegelddifferentiatie wordt geschrapt. Ik ben trouwens benieuwd of de staatssecretaris de CDA-fractie nog aan het Strategisch akkoord wil gaan houden op dit punt. Die indruk wekte zij in eerste termijn wel door te zeggen dat ook het Strategisch akkoord overgenomen is door Balkenende-II.

Tot slot kom ik op de studiefinanciering. De staatssecretaris geeft hopelijk nog dit jaar haar uitgangpunten aan in een brief. Ik ben daar blij mee. Samen met de GroenLinks-fractie en de LSVb hebben wij aangegeven wat de nieuwe studiefinanciering voor de student moet gaan opleveren en aan welke voorwaarden de betaling na de studie zou moeten voldoen. Daarvoor zijn tal van varianten mogelijk. Wij zijn er nog niet uit of het een sociaal leenstelsel, een sociaal combinatiestelsel of een studietaks moet worden, maar wij houden al die opties uitdrukkelijk open. Wat wij niet willen, is het nu veranderen van het regime voor het eerste jaar en het invoeren van een prestatiebeurs in het mbo. Mevrouw Vergeer zal op het eerste punt een motie indienen en wij dienen een motie in op het laatste punt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet voorstelt om vanaf 2005 voor mbo'ers van de niveaus 3 en 4 van de beroepsopleidende leerweg een prestatiebeurs in te voeren;Van Dam

constaterende dat de uitvalpercentages in het hoger beroepson derwijs sinds de invoering van de prestatiebeurs zijn toegenomen;

overwegende dat de prestatiebeurs voor mbo'ers een drempel opwerpt om de gewenste mbo-opleiding te gaan volgen;

overwegende dat uit onderzoek is gebleken dat de leenaversie onder mbo'ers groter is dan onder studenten in het hoger onderwijs en de kans op een afnemende instroom derhalve door een prestatiebeurs wordt vergroot;

overwegende dat de uitvalcijfers van het hbo laten zien dat een door het kabinet beweerd positief effect van de prestatiebeurs op de uitvalpercentages op zijn minst discutabel is;

verzoekt de regering, af te zien van haar voornemen om voor het mbo een prestatiebeurs in te voeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Dam, Vendrik en Vergeer. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 51(29200 VIII).

De heer Van Dam (PvdA):

De staatssecretaris heeft schriftelijk toegezegd, de ongelijke behandeling van mbo'ers met een aanvullende beurs opnieuw te willen bekijken. Ik ben daar blij om. Het is terecht dat zij hier opnieuw naar gaat kijken, maar ik hoop dat zij ook wil toezeggen dat zij deze ongelijkheid recht gaat trekken.

De heer Visser (VVD):

Ik waardeer de pogingen om niet vaag, maar concreet te zijn. Vorige week leek het eerst of u wel voor collegegelddifferentiatie was, maar uiteindelijk bleek u het collegegeld te willen afschaffen. Kunt u mij concreet zeggen wat het collegegeld jaarlijks oplevert en hoe u een en ander wilt verrekenen? Wat voor stelsel hebt u in gedachten waardoor dit via de belastingen verrekend kan worden bovenop de belastingen die nu al betaald worden?

De heer Van Dam (PvdA):

Ik heb aangegeven dat wij er voorstander van zijn om het collegegeld af te schaffen en te vervangen door een totaal nieuw stelsel waarin de eigen bijdrage en de studiefinanciering bij elkaar worden gepakt en studenten na hun studie een bijdrage gaan betalen. Dat kan via een sociaal leenstelsel, een sociaal combinatiestelsel of via een studietaks. Wij zijn daar nog niet uit. De staatssecretaris is hier volgens mij ook nog niet uit, maar dat kan ook bijna niet anders, gezien alle moeilijkheden die onder meer door de commissie-Vermeend worden geschetst, en de vragen die volgens het CPB eerst nog door de politiek beantwoord moeten worden.

De heer Visser (VVD):

U had ook kunnen uitrekenen dat 300.000 hbo-studenten en 200.000 wo-studenten ieder 1445 euro collegegeld betalen en dat dit samen 727,5 mln euro per jaar is. Als u dat had uitgerekend, had u ook concreet kunnen aangeven hoe u dit wilt terugbetalen.

De heer Van Dam (PvdA):

Het is helder dat je dat in zo'n nieuw stelsel verrekent. Wij hebben ook aangegeven dat ons plan budgettair neutraal realiseerbaar moet zijn, hetgeen betekent dat het giftdeel omlaag zal moeten. Voor de manier waarop je die betaling vervolgens laat verrekenen, na de studie en inkomensgerelateerd, bestaan verschillende modellen. Dat kun je ook lezen in het rapport van de commissie-Vermeend. Wij hebben wel aangegeven aan welke voorwaarden dit volgens ons moet voldoen. De keuze welk model je kiest, hangt af van de modaliteiten. Je moet overigens eerst heel veel variabelen invullen, voordat je de keuze voor een bepaald model kunt maken. Daar gaat het echter niet als eerste om. Belangrijker is wat je met zo'n nieuw stelsel wilt realiseren. Daarvoor hebben wij een voorzet gedaan.

Mevrouw Vergeer (SP):

Dat betekent dat wat nu nog een beurs is – iedere student krijgt die gratis – straks in de vorm van een studietaks moet worden betaald door de student.

De heer Van Dam (PvdA):

Neen.

Mevrouw Vergeer (SP):

Wie gaat het collegegeld dan betalen? De uitgaven van de rijksoverheid blijven volgens u ongewijzigd. Ik constateer dat de student die gaat betalen.

De heer Van Dam (PvdA):

Er zit een groot verschil tussen de uitgaven voor studiefinanciering op de begroting en de inkomsten uit collegegeld. De uitgaven voor studiefinanciering bedragen meer dan 2 mld euro, terwijl de inkomsten bij de instellingen aan collegegeld ongeveer 700.000 mln euro bedragen. Als je de inkomsten schrapt, dan zul je die in mindering moeten brengen op de uitgaven aan studiefinanciering, maar dan houd je nog veel over. Dit leidt tot een soort van combinatiestelsel, maar ik ben nog lang niet uit de precieze verhouding.

Mevrouw Vergeer (SP):

Zolang de studenten studeren, betalen ze niets. Als ze zijn afgestudeerd, dan moeten ze de studiekosten echter terugbetalen. Ze krijgen dus eigenlijk een voorschot dat ze vervolgens moeten terugbetalen. Wat is dan het verschil met een leenstelsel?

De heer Van Dam (PvdA):

Ze moeten een deel van de studiekosten terugbetalen. Voor ons is een leenstelsel of een combinatiestelsel bespreekbaar, maar evengoed een studietaksstelsel, een academicus- of een hogeronderwijsbelasting. Het zijn allemaal varianten van hetzelfde type stelsel. Dat staat ook in alle rapporten van het Centraal planbureau over deze materie. Het zijn soortgelijke stelsels. Als je aan de knopjes draait, veranderen alleen de variabelen. Ik ben er nog niet uit hoe de knopjes moeten staan.

De heer Jan de Vries (CDA):

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor hun uitgebreide beantwoording. De minister heeft uitgebreid gereageerd op onze visie op de toekomstige relatie tussen enerzijds de overheid en anderzijds de scholen. Er komt nog een herijking aan. De Kamer zal daar uitgebreid met de minister over spreken. De minister concludeert terecht dat de overheid niet via de achterdeur van verantwoording en toezicht nieuwe regels mag stellen. Onze fractie kiest in dat kader niet voor een nieuwe bureaucratie door kwantitatieve prestatieafspraken.

Een andere visie op sturen leidt ook tot een andere visie op subsidies. Dank voor het subsidieoverzicht dat de minister ons heeft toegezonden, maar kunnen de bewindslieden ons ook inzicht verschaffen in hun uitgangspunten en criteria voor dat subsidiebeleid? Dan kunnen wij daar later op terugkomen.

Nieuwe verhoudingen tussen de overheid en de scholen leiden ook tot een nieuwe rol voor de Kamer. De minister heeft ons daarop gewezen, maar wij blijven verantwoordelijk voor kwaliteit en toegankelijkheid. Dat is onze gezamenlijke verantwoordelijkheid. Daarom hechten wij aan het aanbieden van het onderwijs in de Nederlandse taal. Wij vragen de minister op dat punt de wet uit te voeren. Daar is helemaal geen motie voor nodig, dunkt ons. Artikel 9, lid 8, van de Wet op het primair onderwijs is maar voor een uitleg vatbaar.

Dan iets over het achterstandenbeleid. Er is veel over gezegd vorige week. Ook wat dat betreft zien wij een herordening van verantwoordelijkheden. De minister heeft aangegeven dat waar geldmiddelen kunnen worden gebundeld, dat ook moet gebeuren. In die lijn dien ik graag de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering met scholen en gemeenten spreekt over de verdeling van verantwoordelijkheden en middelen voor het achterstandenbeleid;

constaterende dat de regering in de enveloppe middelen vrijmaakt voor intensieve taalondersteuning door schakelklassen;

overwegende dat de regering de achterstandsmiddelen zoveel mogelijk wil bundelen;

overwegende dat scholen verantwoordelijk zijn voor het bestrijden van onderwijsachterstanden;

verzoekt de regering, in ieder geval de middelen voor schakelklassen te bundelen met de middelen voor de gewichtenregeling van de scholen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Jan de Vries, Slob en Van der Vlies. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 52(29200 VIII).

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Ik verbaas mij een beetje over deze motie. De minister heeft de mogelijkheid van schakelklassen genoemd. Gemeenten en scholen kunnen de middelen dan bundelen waardoor scholen met elkaar een schakelklas kunnen inrichten. Nu proef ik uit uw motie dat die een beetje is ingegeven door de grote schoolbesturen die het gemakkelijker kunnen doen, terwijl er voor de kleinere scholen dan niets meer overblijft. Bent u niet bang voor versnippering van het budget? Als u van mening bent dat het gebundeld moet worden met de middelen voor de gewichtenregeling, waarom zegt u dan niet gewoon: hou op met het idee van schakelklassen, gooi alles op één hoop en laat scholen zelf bekijken wat ze ermee doen?

De heer Jan de Vries (CDA):

Het wegwerken van onderwijsachterstanden is de primaire taak van scholen. Wij hebben steeds gepleit voor extra middelen voor schakelklassen. Wij denken dat het concept van schakelklassen een bijdrage kan leveren aan het wegwerken van die achterstanden. Natuurlijk hechten wij er ook aan dat die middelen, als ze naar de scholen gaan, goed worden ingezet. Wij voeren graag nog het debat met de minister en met u allen over de wijze waarop die verdeling plaatsvindt. Het gaat nu in principe om de vraag wie in eerste instantie verantwoordelijk is voor het wegwerken van de onderwijsachterstanden. In haar brief heeft de minister aangegeven dat dit de scholen zijn. Dat onderstrepen wij graag. Dan vinden wij ook dat er op dat punt een heldere keuze gemaakt moet worden. Gemeenten en scholen zullen elkaar blijven vinden, ongeacht de verdeling van de middelen. Wij schatten in dat dit ook op dit punt het geval zal zijn.

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Kleine scholen krijgen dan een klein budget voor een schakelklas dat niet meer is dan een druppel op een gloeiende plaats. Als ze dan een paar leerlingen hebben kunnen ze nauwelijks een schakelklas inrichten, zodat ze wel moeten samenwerken. Je kunt de middelen dan beter aan de gemeente geven die ze dan vervolgens kan bundelen richting de scholen.

De heer Jan de Vries (CDA):

Er zijn al heel veel scholen die met schakelklassen of parallelklassen werken. Dat doen ze vaak op basis van gelden uit de gewichtenregeling. Het kabinet heeft gezegd dit extra te willen stimuleren via de enveloppe. Dat vinden wij prima maar wij zijn wel van mening dat het geld naar de scholen moet gaan. Om versnippering te voorkomen, zijn wij ook bereid om met de minister te spreken over de verdeling van die middelen.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Kan de heer De Vries mij vertellen hoeveel geld er is uitgetrokken voor de schakelklassen? Kan hij mij tevens een indicatie geven van wat het betekent als gemeenten zich niet meer met onderwijsachterstandenbeleid bemoeien? Bovendien ben ik heel erg benieuwd van hem te vernemen hoe de CDA-wethouders in de grote steden over zijn voorstel denken.

De heer Jan de Vries (CDA):

Ik meen dat ik mevrouw Hamer niet behoef te vertellen hoeveel geld het betreft. Wij lezen beiden de begroting heel goed, zodat zij net zo goed als ik weet dat het gaat om 17 mln euro structureel. In dit geval hebben wij het over het wegwerken van onderwijsachterstanden bij kinderen. En daarin hebben scholen een eerste verantwoordelijkheid. Dat stelt ook de minister in haar brief. Ook ondersteunen wij de lijn van de minister dat gemeenten en scholen een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben waar het gaat om het jeugdbeleid en het brede achterstandenbeleid in de gemeenten en dat zij partners zijn die elkaar zullen blijven moeten vinden. De minister gaat daarover verder in overleg met de scholen en de gemeenten. Wij hebben het vertrouwen dat er een uitstekend model uitkomt dat past bij onze gezamenlijke ambities. Ten onrechte schetst mevrouw Hamer het beeld dat de gemeenten volledig uit beeld verdwijnen. Dat komt niet overeen met de werkelijkheid en zo zal het in de toekomst ook niet worden.

Het spreekt vanzelf dat deJan de Vries wethouders van CDA-huize dat laatste met ons eens zijn.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik heb nog geen antwoord gekregen op mijn vraag hoe groot de totale bezuiniging was, maar ik wil u wel helpen. Het is namelijk 100 mln voor het lokale onderwijsachterstandenbeleid. Er dreigt een bezuiniging bij de gemeenten, zoals ik u de vorige keer al heb voorgerekend. In een mailtje van uw onderwijswethouder uit Utrecht is bevestigd dat er nog een bezuiniging van 100 mln van de kant van de gemeenten dreigt. Daarbij komt nog een bezuiniging van 79 mln op OALT. Wilt u mij nu vertellen dat de scholen morgen de vlag uithangen omdat zij 17 mln krijgen? Vinden zij dat zo geweldig nu zij 300 mln moeten inleveren?

De heer Jan de Vries (CDA):

Dit is een verkeerde voorstelling van zaken. Het kabinet heeft tot onze en hopelijk ook tot uw vreugde de bezuinigingen uitgesteld tot de zomer van 2005. Dat is een goede keuze. Daarna komt er een structurele bezuiniging van 100 mln op het budget voor het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid. Dat raakt de scholen ook. Ik vind het een verkeerde voorstelling van zaken als u stelt dat dit ertoe zal leiden dat gemeenten hun verantwoordelijkheid niet zullen nemen. Uit de brief van de minister, die na de gesprekken met de gemeenten is geschreven, blijkt dat gemeenten heel goed hun verantwoordelijkheid zien, nu en in de toekomst, ongeacht de bezuinigingen. Dit blijkt ook uit gesprekken die wij met wethouders voeren.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik zou...

De voorzitter:

U heeft uw vragen kunnen stellen. De heer De Vries vervolgt zijn betoog.

De heer Jan de Vries (CDA):

Voorzitter. Bij het verdelen van de achterstandsmiddelen komt ook de begintoets aan de orde. De minister heeft goed naar de Kamer geluisterd en wil een alternatief bieden. Wij wachten dat voorstel met belangstelling af. De minister kent onze uitgangspunten en dat geldt ook voor de kwaliteitsmeting door middel van toetsen. Minister, wij vragen u gewoon om de vorig jaar aangenomen motie uit te voeren.

Het vmbo heeft onze prioriteit. Daarom dien ik graag de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat rond de 60% van alle scholieren naar het vmbo gaat;

overwegende het belang van deze opleiding voor de kenniseconomie;

spreekt uit dat het vmbo extra aandacht verdient bij de besteding van de enveloppe Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de gelden voor innovatie en de gelden voor de versterking van de beroepskolom,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Jan de Vries, Balemans, Lambrechts, Van der Vlies en Slob.

Zij krijgt nr. 53(29200 VIII).

De heer Jan de Vries (CDA):

Voorzitter. De schoolkosten zijn een grote zorg van onze fractie. Daarom zijn wij verheugd over de toezegging van de minister om het lesgeld in acht of tien termijnen te laten betalen. Dit is een verbetering voor alle ouders die aanhikken tegen de hoge kosten.

Wij vragen het kabinet om actief te handelen ten aanzien van het loslaten van de vaste boekenprijs. Wij kunnen die ambitie niet laten afhangen van een initiatiefvoorstel dat nog niet eens bij de Kamer is ingediend. Nu ook de uitgevers de Kamer de afgelopen week hebben laten weten dat zij van de vaste prijs af willen, moet dit voor het volgend schooljaar geregeld kunnen worden. Met het oog daarop dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de kosten voor lesmaterialen voor ouders van scholieren en voor studenten de afgelopen jaren sterk zijn gestegen;

overwegende dat een vrijstelling van het prijsregime van school- en studieboeken de prijs gunstig zal beïnvloeden,

verzoekt de regering, de vrijstelling van het prijsregime van school- en studieboeken zo spoedig mogelijk te verwezenlijken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Jan de Vries, Balemans, Van der Vlies en Slob. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 54(29200 VIII).

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter. Wij hebben vorige week goed naar de minister geluisterd. Zij heeft duidelijk gezegd dat de snelste en de beste weg die via het initiatiefvoorstel-Dittrich/Halsema is. Is deze motie niet volslagen overbodig?

De heer Jan de Vries (CDA):

Dat zouden wij mogen hopen, maar het initiatiefvoorstel is nog niet definitief bij de Kamer ingediend, dus wij kunnen niet beoordelen of dat afdoende is. In het initiatiefvoorstel zoals wij dat kenden, werd tot voor kort nog steeds uitgegaan van een vaste boekenprijs, ook voor schoolboeken. U hebt wel mondeling aangegeven dat u daarop terug wilt komen, maar dat blijkt nog niet uit de feiten. U kent de gang van een wetsvoorstel, dat overigens een vaste boekenprijs regelt. Wij willen nu juist dat die vaste boekenprijs wordt losgelaten. Dat hoeft niet bij wet, maar kan bij overeenkomst. Ik vraag het kabinet om op dat punt te handelen.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Het voorstel wordt voor de stemmingen over de moties die zijn ingediend bij deze begroting ingediend. U kunt het dan inzien. Als daarin niet alleen de vaste boekenprijs wordt geregeld, maar ook het loslaten van de vaste prijs voor schoolboeken, trekt u dan uw motie alsnog in?

De heer Jan de Vries (CDA):

Ik heb al gezegd dat het nog lang zal duren voordat het initiatiefvoorstel tot wet is verheven en in het Staatsblad is verschenen. Als er nog geen wetgeving voor is, waarom zouden wij de regering dan niet oproepen om zo snel mogelijk de vaste boekenprijs, het liefst per volgend schooljaar, los te laten?

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Ik heb het conceptinitiatiefwetsvoorstel gisteren op mijn bureau gekregen. Ik heb gecheckt of het per definitie zo is dat het vrijgeven van een prijsregime – of het nu schoolboeken of andere boeken zijn – de prijs gunstig beïnvloedt. Ik weet uit eigen ervaring dat boeken alleen maar duurder werden toen in Zweden de vaste boekenprijs werd losgelaten. Op grond van welke argumenten denkt u dat de vrijstelling van het prijsregime voor schoolboeken de prijs gunstig zal beïnvloeden? Welke indicaties heeft u daarvoor?

De heer Jan de Vries (CDA):

Ouderorganisaties hebben ons gemeld, en hopelijk ook uw fractie, dat zij ervan overtuigd zijn dat dit wel degelijk de prijs gunstig zal beïnvloeden. Op het huidige systeem valt veel af te dingen, omdat het een gesloten systeem is, waarbij uiteindelijk de positie van de consument, de ouders, maar ook de scholen, niet sterk is. Het is een gesloten markt, maar vaak ook met een gegarandeerde omzet. Als de concurrentiepositie en de positie van de consument worden versterkt, moeten scherpere, en dus lagere prijzen, mogelijk zijn.

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Ik heb geen argument gehoord waarom dit werkelijkheid zal worden. Een medewerker van mij heeft een zoon in het middelbaar beroepsonderwijs. Hij heeft deze week 52 euro betaald voor een lullig stapeltje multomapblaadjes in een folietje. Ik heb er niet zoveel vertrouwen in dat de boekenmarkt concurrentie zal toestaan. U geeft geen inhoudelijk argument voor het dalen van de prijzen.

De heer Jan de Vries (CDA):

Het voorbeeld van mevrouw Kraneveldt onderstreept alleen maar het belang van een versterking van de positie van de leerling, van de ouders en van de scholen bij de onderhandelingen over de prijzen voor studie- en schoolboeken. Ook wij zien dat voor schoolboeken exorbitante prijzen worden gevraagd. De ouders hebben daarbij een slechte positie. Zij kunnen niet over de prijs onderhandelen. Wij denken dat enorme verbeteringen mogelijk zijn als de prijzen worden vrijgelaten. Ik reken ook op de steun van mevrouw Kraneveldt voor ons voorstel.

Voorzitter. Zo zijn wij gekomen bij de ouders, maar ook bij de leerlingen. Om hen draait het tenslotte in ons beleid. Zij moeten wat ons betreft in het komende begrotingsjaar centraal staan. De CDA-fractie is daarop aanspreekbaar en hopelijk de bewindslieden ook.

Mevrouw Joldersma (CDA):

Voorzitter. De eerste termijn heeft mij duidelijk gemaakt waar de staatssecretaris met het toelatingsbeleid en de collegegelddifferentiatie naartoe wil. Zij is voor selectieve toegankelijkheid. Via selectie aan de poort mogen instellingen straks zelf de beste studenten kiezen voor de bacheloropleiding, als krenten uit de pap. Zij mogen de drempel voor de bachelor nog verder verhogen door ook nog het collegegeld te verhogen. Ik zie niet in hoe dit valt te rijmen met de kennissamenleving met kansen voor ieder talent. Dat iedere student straks kan lenen en dat de instellingen dit zouden willen, zijn voor de CDA-fractie nog geen argumenten om de ontwikkeling van potentiële studenten in de kiem te smoren. De CDA-fractie is juist voor het stimuleren van zelfselectie aan de poort. Aan experimenten met het toelatingsbeleid hebben wij dan ook geen behoefte. De staatssecretaris heeft zelf aangegeven dat de noodzakelijke informatie al is verzameld. Als zij daarmee gaat experimenteren, zien wij al voor ons hoe zo'n experiment zal verlopen. Dat kan namelijk alleen als je dat generiek toelaat. Dat betekent dat de uitkomst bij voorbaat vaststaat: experimenten worden omgezet in regulier beleid. Het voorliggende experiment om de toegankelijkheid te verminderen, moeten wij daarom niet willen. Daarom heb ik een amendement ingediend om de toegankelijkheid voor studenten met een handicap of een chronische ziekte juist te verbeteren.

In het HOOP verwachten wij straks samenhangende keuzes van de staatssecretaris op het gebied van studiefinanciering, bekostiging en collegegeld. Ik ben bang dat het centrale begrip voor de staatssecretaris zal zijn: "prestatie, prestatie, prestatie". De staatssecretaris wil zelfs uit de lumpsum van instellingen in het hoger onderwijs 15 mln euro halen om specifieke prestatieafspraken te maken. Kan zij toelichten waarom binnen die algemene prestatieafspraken ook nog eens specifieke prestaties moeten worden gedefinieerd?

De samenhang tussen studiefinanciering en bekostiging en het collegegeld moet volgens mijn fractie worden gezocht in een systeem van leerrechten. Die leerrechten willen wij koppelen aan het systeem van studiefinanciering. De CDA-fractie wil de goede elementen van het huidige studiefinancieringssysteem zoveel mogelijk overeind houden. Daarom dien ik samen met mevrouw Lambrechts de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat wijzigingen in het studiefinancieringsstelsel worden voorbereid;

voorts constaterende dat het huidige studiefinancieringssysteem een combinatiestelsel is van een giftenstelsel en een sociaal leenstelsel;

van oordeel dat de overheid verantwoordelijk is voor de financiële toegankelijkheid van het hoger onderwijs;

verzoekt de regering, bij de invoering van een nieuw studiefinancieringssysteem:

  • - uit te gaan van een combinatiestelsel van een giftenstelsel en een sociaal leenstelsel;

  • - de basisbeurs ten minste op het huidige niveau te handhaven en deze ter beschikking te stellen voor de kosten van levensonderhoud;

  • - de OV-studentenkaart te handhaven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Joldersma en Lambrechts. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 55(29200 VIII).

De heer Van Dam (PvdA):

In de eerste termijn ging mevrouw Joldersma ook al in op het verhaal van de leerrechten. Toen hebben wij het even gehad over de vraag hoelang die leerrechten duren en wat zij inhouden als je langer over je studie doet. U houdt nu een prachtig verhaal dat de studiefinanciering vooral moet blijven zoals zij is, maar u ging heel snel voorbij aan uw verhaal over leerrechten. U verwijt de staatssecretaris collegegelddifferentiatie. In eerste termijn hebben wij het erover gehad dat een student die langer studeert dan nominaal, bij u een collegegeld van 7000 euro zou moeten gaan betalen. Dat is toch ook collegegelddifferentiatie?

Mevrouw Joldersma (CDA):

Ik wijs erop dat u in het systeem van studiefinanciering zoals u dat samen met de fractie van GroenLinks heeft voorgesteld, de studenten voor een veel moeilijker keuze plaatst: zij moeten óf verplicht lenen óf vanaf het begin de volle mep betalen. De CDA-fractie zegt: je hebt zoveel jaren studiefinanciering en aan dat aantal jaren studiefinanciering zitten leerrechten gekoppeld; dat is gekoppeld aan het bestaande systeem. Als je langer over je studie doet, krijgt de instelling de mogelijkheid om zelf vast te stellen welk collegegeld zij wil vragen. Dat is nu al staand beleid voor mensen die 30 jaar zijn. Wij brengen daar één verandering in aan. Hubert, over wie ik het in eerste termijn had en die in het middelbaar beroepsonderwijs zit, krijgt van ons nog steeds leerrechten voor het hoger beroepsonderwijs. Als hij later gaat studeren en toch nog een hogeronderwijsopleiding wil doen, kan hij nog steeds tegen gereduceerd collegegeld, tegen dat uniforme tarief, hoger onderwijs volgen. Ik vind dat wij op dat punt studenten veel mogelijkheden bieden. Ik zie dat niet als een vermindering van de toegankelijkheid van het systeem.

De heer Van Dam (PvdA):

Mevrouw Joldersma moet volgens mij ons plan nog eens heel goed lezen, want het wordt mij duidelijk dat zij het nog niet echt heeft begrepen.

Mevrouw Joldersma (CDA):

Moet ik u misschien gaan citeren uit het plan?

De heer Van Dam (PvdA):

Ja hoor, graag.

De voorzitter:

Nee, dat hoeft niet. De heer Van Dam maakt zijn punt en dan mag mevrouw Joldersma weer reageren.

De heer Van Dam (PvdA):

Weet mevrouw Joldersma hoeveel procent van de studenten nominaal studeert en dus het gewone collegegeld moet betalen?

Mevrouw Joldersma (CDA):

Wij hoeven elkaar niet op feitenkennis te testen. Bij het hoger beroepsonderwijs studeren de meeste studenten redelijk nominaal. Bij het universitair onderwijs doen studenten er veel langer over.

De heer Slob (ChristenUnie):

Waarom komt mevrouw Joldersma nu met deze motie? Is dat niet wat voorbarig? Wij komen straks nog uitvoerig te spreken over de studiefinanciering. Er ligt een advies. Er komt ook een reactie van het kabinet. Nog voordat wij erover gaan praten, vraagt zij de Kamer om een uitspraak. Dat is toch geen zorgvuldige wijze van omgang met dit onderwerp?

Mevrouw Joldersma (CDA):

Wij hebben geprobeerd om de staatssecretaris op dit punt een uitspraak te ontlokken. Zij zei eerst gecharmeerd te zijn van een zuiver sociaal leningstelsel. Vervolgens heeft zij in eerste termijn aangegeven gecharmeerd te zijn van een gecombineerd stelsel. Zij heeft echter nog geen uitspraken willen doen over de hoogte van de studiebeurs, de hoogte van de gift en de hoogte van de lening, ook na herhaalde vragen daarover. De staatssecretaris heeft gezegd dat zij via studiezalen met studenten in discussie wil gaan en studenten hierop wil aanspreken. Wij geven de staatssecretaris mee hoe twee coalitiepartijen hierover denken. Op dat punt willen wij de staatssecretaris een handje helpen bij de afweging die zij moet maken inzake de studiefinanciering. Wij hopen dat de staatssecretaris binnenkort komt met haar uitgangspunten over de studiefinanciering. Dat hoeft niet tot volgend jaar te wachten.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ook ik hoop dat de staatssecretaris snel met een standpunt komt. Dan kunnen wij erover praten. Mevrouw Joldersma vraagt echter aan de Kamer om conclusies te trekken voordat het eigenlijke debat is begonnen. Dat is de wereld op zijn kop.

Mevrouw Joldersma (CDA):

Wij hebben het plan gezien van PvdA en GroenLinks, waarin nogal schokkende dingen stonden. Studenten gaan zich afvragen wat er gaat gebeuren. Moeten zij meer lenen? Voor studenten is grote onduidelijkheid ontstaan. Wij willen aangeven hoe wij in deze discussie staan. Voor ons is er niet zo heel veel mis met het huidige studiefinancieringssysteem. De studenten weten dan ook waar deze fracties staan. Studenten die nu op het vwo zitten, denken dat zij straks beter niet kunnen gaan studeren omdat hen dit vreselijk veel geld gaat kosten. Wij vinden dat er wel wat duidelijkheid in de discussie gegeven mag worden.

Mevrouw Vergeer (SP):

Voorzitter. Dank voor het antwoord van de minister en de staatssecretaris. Sommige antwoorden waren positief. Veel punten waren weinig hoopgevend. De bezuiniging van 100 mln op onderwijsachterstanden blijft onbegrijpelijk. Het is 20% van het gehele achterstandenbudget. Het zou topprioriteit moeten hebben. Mevrouw Hamer heeft daar inmiddels mede namens ons een motie over ingediend.

Segregatie is een van de belangrijkste punten in deze discussie en in de integratiediscussie. De noodzaak om te komen tot gemengde scholen wordt alleen maar groter. Op 2Vandaag konden wij vanmiddag zien dat de vraag naar islamitische scholen toeneemt. Wat vindt de minister van de groei van het aantal islamitische scholen? Wij zijn blij met de toezegging van de minister om te bekijken in hoeverre het ontstaan van zwarte scholen wordt versterkt door de gewichtenregeling. Wanneer krijgen wij daarover bericht?

Dat de kwalificatie die ik heb gebruikt, namelijk gesubsidieerde apartheid, niet uit de lucht komt vallen, blijkt uit het volgende citaat van een bestuurslid van een zwarte school: "Waarom zouden wij blij moeten zijn met kinderen van hoogopgeleide blanke ouders? Daar krijgen wij helemaal geen subsidie voor". Over de aanpak van segregatie in het onderwijs heeft de minister gezegd het er in ieder geval over eens te zijn dat gemeenten niet vrijblijvend met schoolbesturen in gesprek horen te gaan. De minister zegt ook dat de overheid een morele plicht heeft om tot convenanten te komen. Dat is interessant. Daarmee komt de minister terug op haar mening in NRC Handelsblad, dat het Rijk de segregatie niet kan tegengaan. Ik ben daar heel blij mee. Ik heb toch een aantal concrete vragen. Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat de gemeenten niet vrijblijvend met schoolbesturen in gesprek gaan? Krijgen wij bijvoorbeeld verslagen van die gesprekken? Welk resultaat moet minimaal uit deze gesprekken voortkomen? Ik wilde een motie indienen over gemengde scholen, maar dat doet de heer Vendrik in zijn termijn.

Mijn fractie wil heel graag praten over artikel 23, maar deze discussie mag een snelle, praktische maatregel niet in de weg staan. Daarom willen wij eerst kijken wat er mogelijk is om tot gemengde scholen te komen zonder een aanpassing van artikel 23. In de motie-Hirsi Ali c.s. over nieuw te stichten scholen wordt om een onderzoek gevraagd naar integratiebelemmerende factoren in artikel 23. Mijn fractie heeft deze motie van harte ondersteund en betreurt het dan ook dat de PvdA-fractie haar handtekening heeft teruggetrokken. Er was anders een meerderheid voor geweest, wat een doorbraak zou zijn geweest. Voor het eerst zou het mogelijk zijn geweest om anti-integratie-elementen in artikel 23 te onderzoeken. Het gaat hier om het grote belang van de integratie in Nederland, dat autochtone en allochtone kinderen samen naar school kunnen gaan, dat allochtone kinderen goed Nederlands om zich heen horen en dezelfde rolmodellen en netwerken kunnen krijgen als witte kinderen.

Het is jammer dat er nu geen meerderheid meer is voor deze motie. Gelukkig is de PvdA-fractie wel met een alternatief gekomen. Als wij het goed lezen, gaat deze alternatieve motie nog verder dan de motie-Hirsi Ali c.s. De criteria voor het oprichten van nieuwe scholen zijn bij de PvdA-motie namelijk van toepassing op alle scholen. Alle scholen zouden moeten worden onderzocht, niet alleen de religieuze. Het gaat dus om een onderzoek naar artikel 23 inzake het samen naar school kunnen gaan. Ik hoop dan ook, hoewel de PvdA-fractie aan de VVD-motie een eerder toegezegde meerderheid onthoudt, dat de VVD-fractie over haar terechte teleurstelling heen kan stappen en de PvdA-motie aan een meerderheid wil helpen.

Ik heb de staatssecretaris gevraagd om cijfers ter beschikking te stellen over de prognoses van de bezuinigingen die zij kan inboeken met de prestatiebeurs in het mbo en met het omzetten van de propedeusebeurs naar een prestatiebeurs. Ik hoop dat die cijfers er komen. Ik heb zelf ook een poging gedaan. Het gaat gewoon om een ordinaire bezuiniging; ik vind dat dit ook in de begroting tot uiting moet komen en dat de staatssecretaris daar niet omheen moet draaien. Mijn fractie heeft de volgende motie voorbereid over de omzetting van de beurs.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het hoger onderwijs gebaat is bij een flexibel studiefinancieringsstelsel;

van mening dat studenten de mogelijkheid moeten hebben om na één jaar te stoppen met hun opleiding;

verzoekt de regering, de mogelijkheid tot omzetting van de studiefinanciering op basis van het studieresultaat van het eerste jaar in stand te houden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Vergeer, Vendrik en Van Dam. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 56(29200 VIII).

Mevrouw Vergeer (SP):

Ook over de ID-banen heb ik een motie voorbereid. Er zijn middelen beschikbaar gesteld, maar die worden nog te weinig gebruikt. Daarom willen wij vragen om een verlenging van de werkingsduur van de stimuleringsregeling.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de bijna 10.000 mensen met een ID-baan in het onderwijs door hun ondersteunende werkzaamheden van grote waarde zijn voor het onderwijzend personeel;

constaterende dat de doorstroom van ID'ers naar reguliere banen in het onderwijs zeer langzaam op gang komt omdat het de scholen aan financiële middelen ontbreekt;

overwegende dat dit slechte resultaat niet los kan worden gezien van het beleid van gemeenten waar in veel gevallen meer dan 20% wordt bezuinigd op gesubsidieerde arbeid;

verzoekt de regering, te bevorderen dat de werkingsduur van de stimuleringsregeling ID-banen wordt verlengd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Vergeer en Hamer. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 57(29200 VIII).

De heer Balemans (VVD):

Voorzitter. Ook ik bedank de minister en de staatssecretaris voor de beantwoording van de vragen uit de eerste termijn. De plannen van de regering zijn ambitieus, wat de VVD-fractie uitermate aanstaat. Het komt nu aan op de uitvoering en het boeken van resultaat.

De VVD-fractie blijft van mening verschillen met de minister over de vierdaagse schoolweek, met respect voor de visie van de minister. Vandaar dat ik toch kom tot de indiening van een motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat een verdere flexibilisering van de schooltijden in het primair en voortgezet onderwijs niet mag leiden tot een verhoging van de werkdruk voor het kind;

constaterende dat dit tevens niet mag leiden tot problemen bijBalemans werkende ouders met betrekking tot de kinderopvang;

spreekt als haar mening uit dat in de bovenbouw van het primair en voortgezet onderwijs de vijfdaagse schoolweek dient te worden gehandhaafd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Balemans, Lambrechts, Vendrik, Hamer en Vergeer.

Zij krijgt nr. 58(29200 VIII).

De heer Jan de Vries (CDA):

Is de heer Balemans van oordeel dat het onderwijs dient als kinderopvangregeling?

De heer Balemans (VVD):

Nee, maar dat heb ik nooit gezegd, ook niet in het debat. Het invoeren van een vierdaagse of zesdaagse schoolweek kan ertoe leiden – deze discussie is overigens al gevoerd in het algemeen overleg – dat er een extra druk ontstaat op het kind, qua verwerkingscapaciteit van de kennis. De kennis wordt dan wel aangeboden in de les, maar door vermoeidheid of andere oorzaken kan die niet worden opgenomen. Een bijkomend aspect in die discussie is dat het in onze ogen niet zo kan zijn dat het probleem van de flexibilisering op het bordje van de ouders wordt gelegd. In dat eerdere debat heb ik ook aangegeven dat er heel veel twee- en anderhalfverdieners zijn in Nederland, die nu moeten opdraaien voor de consequenties. Zij moeten minder gaan werken of betalen voor dure kinderopvangplaatsen. Dat betekent echter niet dat ik heb gezegd dat de school als kinderopvang is bedoeld; een school is bedoeld om kennis te vergaren.

De heer Jan de Vries (CDA):

De heer Balemans weet dat de minister wel degelijk heeft voorgesteld dat een besluit tot het wijzigen van de schooltijden ook de instemming nodig heeft van de oudergeleding van de medezeggenschapsraad. De belangen van die ouders en van het kind zijn daarmee in het voorstel toch uitstekend gewaarborgd? De heer Balemans gaat daaraan volledig voorbij.

De heer Balemans (VVD):

Nee, daaraan ga ik niet voorbij. Het is niet ondenkbaar dat als je op een school 100 ouders hebt, 52 het een goed idee vinden en 48 niet. Een substantiële minderheid moet dan opdraaien voor de problemen, en zelf maar uitzoeken hoe die kunnen worden opgelost. Deze argumenten heb ik echter al gegeven in het eerdere debat hierover.

De heer Van der Vlies (SGP):

De motie van de heer Balemans is vrij breed ondertekend en kan rekenen op aanvaarding. Een aanvaarde motie behoort te worden uitgevoerd, zal de heer Balemans vinden, en terecht. Wat moeten echter de scholen doen die nu al een vierdaagse of zesdaagse schoolweek hebben ingevoerd? Het gaat om tussen de 60 en 70 scholen, zoals ik al heb voorgerekend in het algemeen overleg. Moeten deze scholen worden teruggefloten?

De heer Balemans (VVD):

Ik maak een nadrukkelijk onderscheid tussen de onder- en de bovenbouw. In de onderbouw van het primair onderwijs bestaat inderdaad de mogelijkheid om een vierdaagse lesweek te spreiden over vijf dagen. Die mogelijkheid laat ik dus gewoon bestaan; ik verander niets aan de bestaande regelgeving. De zesdaagse schoolweek heeft eigenlijk alleen betrekking op een school in Almere, met de rector waarvan ik het debat op dit punt heb gevoerd. Daar is nu nog geen zesdaagse schoolweek, maar men overweegt om die met ingang van volgend jaar in te voeren.

De heer Van der Vlies (SGP):

De heer Balemans vindt dus dat de minister dat moet verbieden?

De heer Balemans (VVD):

Ik spreek uit, of de Kamer spreekt uit als zij deze motie aanneemt, vast te willen houden aan de vijfdaagse schoolweek voor de bovenbouw van het primair en voortgezet onderwijs. Dat is iets anders dan het verbieden. Het gevolg is wel dat het niet mogelijk is, maar ik zeg in feite dat de bestaande situatie het beste is om te waarborgen dat het kind in een rustig leerklimaat maximaal de kennis kan ontvangen die wij graag wensen. In dat verband wijs ik een zesdaagse werkweek af, omdat ik denk dat die niet zal voorzien in dat rustige leerklimaat en het maximaal kennis verwerven. Verder hebben kinderen nog andere activiteiten buiten de school om.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Ik stel graag nog één korte vraag. Scholen zullen kennisnemen van de uitspraak van de Kamer. Begrijp ik goed dat zij verder hun gang kunnen gaan?

De heer Balemans (VVD):

Nee, de Kamer doet immers een uitspraak. Zij is wetgever.

De heer Van der Vlies (SGP):

Waarom komt dan niet over uw lippen dat scholen die plannen hebben in die richting...

De heer Balemans (VVD):

Dat stopt dan.

De heer Van der Vlies (SGP):

U gaat een en ander dus toch verbieden?

De heer Balemans (VVD):

Het is niet meer mogelijk. Voorzitter. Misschien moeten wij de discussie hierover op een ander moment voeren.

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Wij zullen de motie van de heer Balemans niet steunen. In het AO hebben wij voorgerekend dat als je een bepaald aantal uren deelt door vier in plaats van vijf dagen, het helemaal nergens meer over gaat. Je spreekt dan over twintig minuten. De tere kinderziel kan dat best aan, ook in de bovenbouw. Het volgende vind ik vreemd aan de motie van de heer Balemans. Hij spreekt zijn bezorgdheid uit, want hij denkt dat kinderen de werkdruk van vier dagen in de week niet aankunnen. In de onderbouw mag het echter wel. De heer Balemans zegt niets te willen veranderen aan de bestaande regel. Blijkbaar is de kinderziel in de onderbouw minder teer dan die in de bovenbouw. Moet de heer Balemans dan niet consequent zijn en in de motie vragen om een verbod op de vierdaagse schoolweek voor zowel onder- als bovenbouw?

De heer Balemans (VVD):

Via de motie wil ik de bestaande situatie te handhaven. Ik respecteer dus dat de vierdaagse schoolweek in de onderbouw wel mogelijk is. Ik vind het echter onwenselijk om vier dagen te hebben in de bovenbouw. Voorzitter. Volgens mij hebben wij deze discussie in het AO ook gevoerd. Mevrouw Kraneveldt weet heel goed wat ik er toen over heb gezegd. Ik vraag mij af of wij de discussie uit het AO moeten overdoen. Maar goed, blijkbaar staat u het toe.

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

De heer Balemans dient de motie in. Dan lokt hij het uit dat wij sommige punten van de discussie overdoen. Hij is inconsequent inzake onderbouw en bovenbouw. Wat betreft de tere kinderziel en de vraag wat kinderen wel of niet aankunnen, zou hij ook de kinderen in de onderbouw in bescherming moeten nemen. Dan zou hij consequent zijn.

De heer Balemans (VVD):

Ik ben het niet met mevrouw Kraneveldt eens dat ik inconsequent ben.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Is de heer Balemans het met mij eens dat de motie eerder te begrijpen is als een signaal aan de minister, die met plannen komt, dan een signaal in de richting van het veld? Voorzover ik weet, bestaan daarin nauwelijks plannen om heel snel over te gaan tot een vier- of zesdaagse schoolweek.

De heer Balemans (VVD):

Een motie die ik indien, is bedoeld voor iedereen die het onderwerp aangaat. Dat geldt voor de Kamer, die haar oordeel erover geeft, en voor de regering. Het algemene uitgangspunt is dat een motie die is aangenomen door de Kamer, wordt uitgevoerd door het kabinet. Het geldt daarom ook voor het betrokken onderwijsveld, en dus voor de betrokken scholen, de ouders en de kinderen.

Voorzitter. Om het structurele lerarentekort op te lossen is een extra impuls nodig. Ik prijs de minister vanwege de initiatieven die zij van plan is te nemen. Ik wil de regering een extra duwtje in de rug geven met de volgende twee moties. De eerste betreft het personeel van Defensie en de tweede een onderzoek naar bonussen of toeslagen voor leraren.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er binnen het onderwijs sprake is van een structureel tekort aan leraren;

constaterende dat er bij het ministerie van Defensie sprake is van ruim 10.000 overtollige personeelsleden;

verzoekt de regering, met nadruk extra inspanningen te verrichten om overtollig defensiepersoneel, met name instructeurs, in te zetten binnen het onderwijs en specifiek in het vmbo,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Balemans, Jan de Vries en Lambrechts. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 59(29200 VIII).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er sprake is van een structureel tekort aan leraren;

constaterende dat de omstandigheden waarin en de condities waaronder leraren lesgeven per schooltype aanmerkelijk kunnen verschillen;

verzoekt de regering, te onderzoeken in overleg met alle betrokkenen of het toekennen van een bonus, of een toeslag bovenop het salaris, dan wel materiële maatregelen, een extra impuls kunnen geven aan het aanpakken van het lerarentekort,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Balemans, Jan de Vries, Lambrechts en Kraneveldt. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 60(29200 VIII).

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik begrijp dat de heer Balemans namens de VVD-fractie alweer oproept tot een onderzoek. Daar zijn wij voor, hoor! Hoe meer onderzoek, hoe beter. Maar geldt ook hier niet dat het misschien tijd is voor actie? De minister moet ervoor zorgen dat waar het al kan, gewoon een keer bonussen worden uitgekeerd aan bijvoorbeeld leraren in grote steden of op vmbo-scholen.

De heer Balemans (VVD):

Ik vraag om een onderzoek en ik ben zeer geïnteresseerd in de voorstellen die de heer Vendrik in zijn tweede termijn zal gaan doen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Mijn vraag was of wij weer eerst een onderzoek moeten hebben. Kunnen wij niet gewoon een politiek feit creëren, door de minister te zeggen dat zij het moet doen?

De heer Balemans (VVD):

Ik vraag een onderzoek naar de mogelijkheden en de onmogelijkheden. Als er onmogelijkheden zijn, zullen wij moeten kijken of dat kan worden veranderd. Mogelijkheden moeten worden benut. Het heeft ook veel met financiële middelen te maken. Wij moeten goed kijken waar die financiële middelen vandaan kunnen worden gehaald en welke keuzes dan worden gemaakt. Ik ben niet degene die altijd pleit voor een verhoging van het uitgavenkader. De heer Vendrik weet hoe de VVD daarin staat. Ik wil eerst een gedegen onderzoek alvorens wij verdere besluiten nemen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik was het haast vergeten.

De heer Balemans (VVD):

Dan is het goed dat ik u eraan herinnerd heb.

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Ik ben een beetje in verwarring en misschien maak ik nu een enorme blunder. Laat ik mij toch maar eens kwetsbaar opstellen. Ik heb de motie medeondertekend. Bij voorbaat mijn excuses als ik het fout heb. Ik meen mij te herinneren dat ik een motie heb ondertekend waarin het ging over leraren in grote steden.

De heer Balemans (VVD):

Nee, dat staat niet in de motie. Wel heb ik in mijn inbreng in eerste termijn met nadruk gezegd dat het probleem navrant aanwezig is in de grote steden. Ik sluit niet uit dat op een gegeven moment een situatie ontstaat waarin bijvoorbeeld een school in Helmond of een willekeurige andere plaats bijvoorbeeld geen natuurkundeleraar kan krijgen en dan niet met een bonus zou mogen proberen om zo'n leraar daar naartoe te lokken. Ik heb wel in mijn inbreng aangegeven dat het probleemBalemans nadrukkelijk aanwezig is in de grote steden.

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Ik word gecorrigeerd door de heer Vendrik. Ik ben in de war met zijn motie. Mijn straf is dat de heer Balemans wat extra spreektijd heeft gekregen.

Mevrouw Vergeer (SP):

Hoe zit het nu eigenlijk met het onderzoek naar integratie belemmerende aspecten van artikel 23? Het is heel jammer dat er nu in de Kamer geen meerderheid meer is voor dat onderzoek. Er is nu wel een ander voorstel voor een onderzoek, van de Partij van de Arbeid. In plaats van criteria voor de oprichting van religieuze scholen worden nu die voor alle scholen bekeken. Hoe staat de VVD tegenover die bredere motie?

De heer Balemans (VVD):

Mevrouw Vergeer riep mij op om mij over de teleurstelling heen te zetten. Het leven heeft te maken met vreugde en teleurstellingen. Dat geldt ook bij moties. Wij komen daar gemakkelijk overheen, want wij zijn professioneel genoeg.

Ik heb kennisgenomen van de motie van de fractie van de PvdA. De warme woorden die mevrouw Vergeer mede namens mij aan het adres van de PvdA uitsprak deden mij goed. Het klinkt een beetje flauw, maar ik neem de motie mee naar de fractie. Dinsdag zullen wij een standpunt hebben over die motie.

Mevrouw Vergeer (SP):

Ik hoop van het harte dat het toch nog mogelijk is een meerderheid in de Kamer te halen voor dit naar mijn idee zeer ingrijpende onderzoek, dat misschien een ommekeer in ons land teweeg kan brengen.

De heer Balemans (VVD):

Wat voor mij en de fractie van de VVD het allerbelangrijkste is, is dat wij een probleem in onze samenleving constateren, dat dat probleem opgelost moet worden en dat wij dat willen oplossen.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter. Ik heb de heer Balemans horen zeggen dat hij er heel gemakkelijk overheen komt dat de motie van de VVD het niet haalt. Híj komt daar misschien wel gemakkelijk overheen, maar ik niet. Wij hebben heel veel tijd besteed aan de discussie over de motie van mevrouw Hirsi Ali, ingediend niet in dit debat, maar in een ander debat. We hebben er daar en hier lang over gesproken. Nu zegt de heer Balemans doodleuk dat hij er heel gemakkelijk overheen komt dat die motie het niet haalt.

De heer Balemans (VVD):

Of ik heb mij niet goed uitgedrukt, voorzitter, of mevrouw Lambrechts heeft mij verkeerd begrepen. Laat ik het maar houden bij het eerste. Ik heb willen zeggen dat er in de politiek momenten van teleurstelling en van vreugde zijn en dat ik dat accepteer. Natuurlijk vind ik het jammer dat mogelijkerwijs straks de meerderheid niet voor de motie zal zijn. Misschien zal dat de realiteit van aanstaande dinsdag zijn. Aanstaande dinsdag zullen wij, net als alle andere woordvoerders, een fractievergadering hebben. Wij zullen dan het lijstje met de moties die bij deze begrotingsbehandeling zijn ingediend langslopen, inclusief de motie van mijn collega Hirsi Ali. Die zal namelijk ook op de stemmingslijst komen. Per motie zullen wij bepalen hoe wij ons zullen opstellen. Uiteindelijk gaat het ons om de vraag: wat willen wij op de lange termijn bereiken? Die vraag bepaalt onze gedachtevorming.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Dan hoop ik dat wij de VVD-fractie tegen haar zin in gelukkig kunnen maken.

De heer Balemans (VVD):

Ik zou niet weten hoe je iemand tegen zijn zin gelukkig kunt maken.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik wel.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Dat overkomt veel vrouwen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. Is het niet feitelijk zo dat hier een gelukkig man staat? Deze man is namelijk, dankzij de fractie van de Partij van de Arbeid, verlost van een dilemma: of hij moet de motie intrekken, hetgeen gezichtsverlies voor mevrouw Hirsi Ali zou betekenen en rotzooi in de fractie, of hij handhaaft de motie, die vervolgens de steun van de meerderheid krijgt, waardoor er rotzooi met het kabinet is. Echter, de fractie van de Partij van de Arbeid zorgt voor de oplossing, omdat de heer Balemans weigert om de motie aan te passen. Eind goed, al goed, mijnheer Balemans?

De heer Balemans (VVD):

Voorzitter. Ik weet niet in hoeverre de heer Vendrik mijn gemoedstoestand kan peilen. De VVD-fractie heeft een motie ingediend, met als doel dat die wordt aangenomen. Dat gebeurt niet. Ik heb echter altijd gezegd: wij constateren dat er in onze samenleving een probleem is en dat probleem willen wij aanpakken. Wat ik wel teleurstellend vind, is dat wij in de afgelopen twee weken, sinds de motie boven de markt hangt, geen suggesties voor oplossingen hebben gehoord. Ik heb in de eerste termijn gezegd dat ik die suggesties graag krijg.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik heb een oplossing. Wij strijden samen tegen de segregatie in het onderwijs, mijnheer Balemans. Steunt u dan straks, omdat wij samen strijden, omdat wij geen genoegen nemen met segregatie, mijn motie, mijn plan om gemeenten te verplichten om jaarlijks in samenwerking met scholen een antisegregatieplan op te stellen? Dát is een oplossing. Geen onderzoek, actie!

De heer Balemans (VVD):

Ik zal goed nadenken over die oplossing en dinsdag merkt u wat wij ermee doen.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Voorzitter. Ik ben blij dat de heer Balemans zo sportief is en dat hij over zijn teleurstelling heen kan stappen. Ik herinner hem eraan dat ik zojuist, toen ik aan het woord was, een handreiking heb gedaan. Ik heb hem gevraagd om goed naar onze motie te kijken. Verder heb ik hem gezegd dat als hij bereid is om zijn eigen motie op bepaalde punten aan te passen – daarbij gaat het om de verbreding die wij graag willen – wij bereid zijn om alsnog zijn motie te steunen. Er is dus nog niets verloren. De heer Balemans zal het nu wel met mij eens zijn dat de moties een ratjetoe vormen. Zou het daarom niet verstandig zijn om op korte termijn met de VVD-minister voor integratie en deze minister voor onderwijs een debat te voeren om na te gaan wat het kabinetsbeleid is en om te achterhalen hoe over de moties wordt geoordeeld? Vervolgens kunnen we tot een finale conclusie komen.

De heer Balemans (VVD):

Voorzitter. Ik wil mij er niet gemakkelijk vanaf maken, maar er toch wel op wijzen dat dat ratjetoe aan moties niet mijn schuld is. Ik zeg mevrouw Hamer toe: wij zullen serieus kijken aar de inhoud van iedere motie. In de fractievergadering zullen wij beslissen of wij voor of tegen een bepaalde motie zijn.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Mijn vraag was niet om de moties te bekijken. Daar ga ik van uit. Ik vroeg u wat anders: of u bereid bent mij te steunen bij het aanvragen van een debat met beide ministers, zodat wij tenminste weten waar het kabinet staat. Uw minister Verdonk zegt namelijk iets heel anders dan minister Van der Hoeven.

De heer Balemans (VVD):

Voorzitter. Ik heb begrepen dat mevrouw Hamer morgen bij de regeling van werkzaamheden een voorstel zal doen. Dan zullen wij reageren, maar ik ben nooit te beroerd om met een kabinet te debatteren over het oplossen van een probleem.

De heer Visser (VVD):

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor hun antwoorden. Mij resten nog drie onderwerpen die ik graag naar voren wil brengen. Het eerste betreft octrooien en patenten. Ik heb daar in eerste termijn over gesproken, omdat het belang van veel zaken betreffende de kennissamenleving en kenniseconomie erin is gelegen dat kennis vastgelegd moet worden, een eigenaar moet hebben voordat zij verhandeld kan worden. De minister heeft gezegd dat mijn voorstel treedt in de autonomie van instellingen. Instellingen hebben autonomie als het gaat om het vastleggen in octrooien en patenten.

Ik heb mijn voorstel geënt op de Duitse en Deense gang van zaken. In beide landen wordt op succesvolle wijze centraal gefaciliteerd bij het moeilijke werk van octrooieren en patenteren. Het lijkt mij voor een kenniseconomie niet nuttig als alle universiteiten eigen octrooibureaus hebben die elkaar beconcurreren op die kennis. Het lijkt mij goed als de centrale overheid de universiteiten daarvoor faciliteert. Zij moet extra kennis in huis hebben, zodat universiteiten kunnen doen waar zij goed in zijn: onderzoeken. Als zij onderzoek hebben dat interessant genoeg is om naar buiten gebracht te worden, moeten zij dat vastleggen, octrooieren, patenteren. Voor dat werk heb je deskundigen nodig. De universiteiten moeten daarvoor hulp bij de rijksoverheid kunnen zoeken. Vervolgens moet in onderhandeling worden getreden met private partijen. Het lijkt mij nuttig als je tegelijkertijd als universiteiten afspreekt dat je gelijke spelregels maakt voor het naar de markt brengen van kennis. In het brengen van kennis naar de markt blinken wij in Europa niet uit. Die spelregels moeten betreffen het terugvloeien van de opbrengst naar onderzoekers, instellingen, faculteiten en universiteiten. Het lijkt mij goed als de overheid de kennis daarvoor aanbiedt. Iedereen kan zich dan concentreren op zijn hoofdtaak. Dan worden wij beter in het brengen van met publiek geld ontwikkelde kennis naar oplossingen in de praktijk.

De heer Van Dam (PvdA):

Mijnheer Visser, was het niet uw minister Hermans die altijd zei: ga onderzoeken en ga met die kennis de markt op? Daar komt u nu op terug.

De heer Visser (VVD):

Nee, ik zeg precies hetzelfde. Ik wil het brengen naar de markt faciliteren. Het vastleggen van octrooien en patenten is verdomd lastig werk. Als alle universiteiten een eigen staf en een eigen overhead hebben om dat te gaan doen, dan maak je het niet makkelijker. In Denemarken en Duitsland hoeft men die kennis van het vastleggen niet in huis te hebben. Daar kan men zich concentreren op datgene waar het om gaat: onderzoek. Er kan dan in contact worden getreden met mensen die er wat mee kunnen en die het in praktijk kunnen brengen. Wat is de reactie van de minister op mijn suggestie? Het lijkt mij ook een punt dat in het Innovatieplatform kan worden meegenomen. Naar mijn mening wordt de autonomie van de instellingen er niet mee aangetast. Die autonomie betreft het onderzoek en het ontwikkelen.

Mijn tweede punt betreft jonge onderzoekers. Afgelopen maandag hadden wij de avond voor wetenschap en techniek. De bewindslieden waren er ook. Enkele trefwoorden die daar steeds terugkwamen waren dat wij in Nederland wat meer lef, wat meer durf nodig hebben, dat wij creatief en innovatief moeten zijn. Wij moeten met baanbrekende ideeën komen. Bij wie komen die ideeën vandaan? Bij jonge onderzoekers. Ik vind het jammer dat wij praten over stelsels en te weinig toekomen aan de mensen die het moeten doen. Een groot deel van de Kamer heeft geld willen vrijmaken juist voor dat doel. Het gaat om mensen die pas gepromoveerd of afgestudeerd zijn. Zij hebben een waanzinnig goed idee, een baanbrekend idee. Het is nog niet vastgelegd in vele publicaties en op vele momenten. Daarmee voldoen zij niet aan de voorwaarden die NWO heeft voor de "veni, vedi, vici"-beurzen. Hoe help je die mensen de Rubicon over? De Kamer heeft er geld voor vrijgemaakt. Het lijkt mij dat wij daarmee op een uitstekende wijze creatieve, excellente, innovatieve, jonge onderzoekers verder aan de slag kunnen helpen. Het gaat om tweederde nieuw geld. Eenderde moet van de instellingen vandaan komen. Een onderzoeker kan dat geld aanvragen. Het moet niet te veel zijn, anders gaat iedereen het doen. Een paar mensen met heel creatieve ideeën kunnen gefaciliteerd worden. Een instelling moet daarop mede intekenen, bijvoorbeeld met eenderde. Het moet ook niet zo zijn dat het nog jaren duurt. Je moet dus vlak na je afstuderen of promoveren met dat idee komen. Bovendien moet het een goede kans op innovatie leveren. Help een kleine groep van zo'n 40 mensen op weg en geef hun een of twee jaar de kans om hun ideeën ontwikkelen. Daarna komen zij weer in de fase die nu al bestaat, de "veni, vidi, vici"-beurs. Ik wijs erop dat wij binnenkort de onderzoeksmasters krijgen. Dit zou een uitstekende aanvulling kunnen zijn voor iemand die zijn onderzoeksmaster heeft gedaan en die daarin een heel goed idee heeft ontwikkeld, maar die nog niet voldoet aan de criteria voor een "veni, vidi, vici"-beurs.

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

De heer Visser breekt een lans voor jonge onderzoekers. In dit verband wijs ik erop dat het amendement van de heer Visser op stuk nr. 31 exact dezelfde strekking heeft als het amendement van mevrouw Joldersma op stuk nr. 27, dat medeondertekend is door de heer Visser. Welk amendement is er nu overbodig?

De heer Visser (VVD):

Dat heeft de voorzitter u vorige week meegedeeld: het amendement op stuk nr. 27 is ingetrokken.

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Dat is dan duidelijk. Kunt u vervolgens nog iets zeggen over de dekking van dat amendement?

De heer Visser (VVD):

Er is geld ingeboekt voor afvloeiingsregelingen, wachtgeldregelingen et cetera. Bij navraag is echter gebleken dat dit geld al jarenlang niet allemaal voor dat doel wordt uitgegeven. Het lijkt ons een goede zaak om het geld dat niet gebruikt behoeft te worden voor wachtgelden et cetera, anderszins personeel in te zetten voor deze jonge onderzoekers. Ik heb overigens niet gehoord dat de bewindslieden bezwaar hebben tegen deze dekking. Het lijkt mij ook niet zo'n probleem.

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Ik wist niet dat de bewindslieden hier al hun oordeel over hadden uitgesproken. Ik neem aan dat zij in tweede termijn nog over de amendementen komen te spreken. Ik weet niet of het buiten de orde is, maar ik wil de bewindslieden dan nog vragen of er inderdaad sprake is van onderuitputting bij de wachtgeldregeling en, zo ja, hoe groot dat potje dan is. Er wordt namelijk in meer amendementen aan dat potje gerefereerd voor de dekking.

De heer Visser (VVD):

Voorzitter. Wij hebben hier al verschillende malen gesproken over studiefinanciering. Voor de VVD-fractie is uitgangspunt dat het stelsel van studiefinanciering onderdeel moet zijn van een bredere discussie over bekostiging en inrichting van het hoger onderwijs. Daartoe hebben wij de volgende motie voorbereid.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het stelsel van studiefinanciering gemoderniseerd dient te worden;

van oordeel dat de overheid medeverantwoordelijk is voor de financiële toegankelijkheid van het hoger onderwijs;

overwegende dat het stelsel van studiefinanciering onderdeel is van en onlosmakelijk verbonden is met de totale inrichting en bekostiging van het hoger onderwijs;

verzoekt de regering, te komen met voorstellen die recht doen aan de individuele keuzevrijheid en onafhankelijkheid van studenten en waarin meer mogelijkheden ontstaan voor publiek-private leenarrangementen die inspelen op actuele ontwikkelingen, zoals de bachelor-masterstructuur, collegegelddifferentiatie en nieuwe selectiemethodes,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Visser. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 61(29200 VIII).

Mevrouw Joldersma (CDA):

Wat bedoelt de heer Visser met nieuwe selectiemethodes? Als ik dit koppel aan collegegelddifferentiatie, kom ik uit op de lijn van de staatssecretaris, namelijk selectieve toegankelijkheid. Dat betekent dat een student met een normaal diploma van het vwo niet meer de bachelor van zijn keuze kan volgen. Daardoor gaat de heer Visser naar een systeem waarin een opleiding kan zeggen dat zij zo'n student niet wil hebben. Moet ik de motie van de heer Visser echt zo lezen?

De heer Visser (VVD):

Nee, dat heb ik ook niet zo gezegd. Wanneer wij spreken over actuele ontwikkelingen en de bachelor-masterstructuur, dan praten wij sowieso over selectiviteit. Het hoger onderwijs is van nature al selectief. Wat ik wil, is dat wij zaken ontwikkelen die nu nog niet bestaan. Wij willen onderzoeksmasters gaan ontwikkelen. In eerdere debatten hebben wij al gesproken over de relatie tussen het hbo en het wetenschappelijk onderwijs. Wij spreken over het ontwikkelen van onderzoeksmasters. In eerdere debatten hebben we gesproken over de relatie tussen het hbo en het wo, evenals over de inrichting van de bachelor- en de masterfase. Ik zou graag zien dat zich wat dat betreft nieuwe ontwikkelingen voordoen. Als instellingen, universiteiten, een nieuwe studie met een hoog bedrag aan collegegeld willen aanbieden, waarbij het van belang is dat de goede mensen worden geselecteerd, omdat men wil dat de juiste mensen op de juiste plek terechtkomen, dan vind ik niet dat wij dat moeten verbieden. Dat zijn nieuwe selectiemethoden. Ik ga niet voorschrijven welke dat zijn. Het kunnen er verschillende zijn, maar ik denk voornamelijk aan de masterfase. Het hoeft niet per se altijd selectie aan de poort te zijn.

Mevrouw Joldersma (CDA):

Ik wil daar graag een nadere toelichting op. U zei eerst dat u het niet met de staatssecretaris eens was. Ik begrijp nu dat u voor nieuwe selectiemethoden bent. U houdt van vernieuwing. Dat kan ik volgen, maar u had het eerst over geen selectie aan de poort. Zojuist sprak u daar wel weer over. Heeft u liever geen selectie aan de poort, maar wel nieuwe methoden voor selectie na de poort?

De heer Visser (VVD):

Toen ik zei "neen", was dat het antwoord op uw vraag of u mij goed begreep. Het ging niet over de staatssecretaris, maar over u. U begreep mij niet goed. Ik heb het over het mogelijk maken van nieuwe selectiemethoden. Stel dat je nieuwe masters inricht, voor twee jaar, en je vraagt daar een hoog bedrag aan collegegeld voor, omdat je goede mensen wilt hebben. Je bent dan selectief, omdat je het succes zo groot mogelijk wilt maken. Wie zijn wij om dat te verbieden als dit aan goede randvoorwaarden is verbonden? Daarom praat ik over selectiemethoden.

De heer Van Dam (PvdA):

De heer Visser is erg voor collegegelddifferentiatie. Mevrouw Joldersma is daartegen. De staatssecretaris stelde in eerste termijn dat daarover de laatste twee jaar afspraken zijn gemaakt. Hoe kijkt de VVD daar tegenaan?

De heer Visser (VVD):

Wat betreft de laatste twee jaar gaat het om een Strategisch akkoord en een Hoofdlijnenakkoord. Dat zijn twee verschillende perioden. In ons verkiezingsprogramma staat hoe wij daar tegenaan kijken.

De heer Van Dam (PvdA):

Ik vraagVisser hoe u tegen die afspraken aankijkt.

De heer Visser (VVD):

Wat mij betreft worden die nagekomen. Wij hadden het zojuist over een amendement over pilots. Ik ben er niet voor pilots te verbieden. Die moet je juist hebben voor het ontwikkelen van kennis. Die kan later worden gebruikt als wij spreken over nieuwe bekostigingsstelsels en de inrichting van het nieuwe stelsel. Collegegelddifferentiatie is een heel goed middel om nieuwe studies te ontwikkelen, bijvoorbeeld studies die kleinschaliger zijn, met een andere verhouding tussen studenten en docenten. Dat mag een prijs hebben, maar het is gekoppeld aan de wijze waarop wij het leenstelsel organiseren. Het een kan niet zonder het ander. Ik zou niet willen dat het financiële argument de toegankelijkheid zou tegenhouden. Dan moet het om andere argumenten gaan. Daarom zijn de selectiemethoden en de selectiemechanismen meegenomen in de motie, zoals ik die heb geformuleerd.

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Ik dank de bewindslieden voor de beantwoording van de meeste van mijn vragen. Ze zijn niet allemaal naar tevredenheid beantwoord, maar wij komen er binnenkort nog vaak over te spreken. Ik laat het daarbij.

Een school dient in de schoolgids voor allen die zich in de school bevinden een helder veiligheidsbeleid te formuleren. De LPF is blij dat de minister dit een goed idee vindt. Wij hopen dat zij de volgende motie zal overnemen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat onveiligheid op scholen een aanhoudend en toenemend onderwerp van zorg is;

van mening dat de school een veilige leer- en werkomgeving dient te bieden, waarin niemand bang hoeft te zijn voor fysieke en mentale agressie, vernieling, diefstal, pesten, bedreiging, intimidatie of andere vormen van onacceptabel gedrag;

van mening dat allen die betrokken zijn bij de school het recht hebben om te weten welk veiligheidsbeleid de school hanteert om dergelijk onacceptabel gedrag te voorkomen en te bestrijden;

verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat scholen verplicht worden om in de schoolgids een paragraaf over veiligheid op te nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kraneveldt, Hamer en Lambrechts. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 62(29200 VIII).

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

In eerste termijn heb ik namens mijn fractie de invoering van de sociale dienstplicht bepleit. Wij vinden het de moeite waard dat de minister in de evaluatie van de pilots rondom de vrijwillige maatschappelijke stage ook de mogelijkheden van een sociale dienstplicht meeneemt. Daarom dienen wij de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een maatschappelijke stage in of na het voortgezet onderwijs een belangrijke bijdrage kan zijn aan de maatschappelijke betrokkenheid en de actieve burgerschapszin van jongeren;

van mening dat het de moeite waard is om naast de mogelijkheden voor een vrijwillige maatschappelijke stage ook de mogelijkheden voor een sociale dienstplicht te onderzoeken;

verzoekt de regering, via de monitoring van de pilots die lopend schooljaar met betrekking tot de maatschappelijke stage worden uitgevoerd, tevens te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor de invoering van een sociale dienstplicht,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kraneveldt. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 63(29200 VIII).

Mevrouw Lambrechts (D66):

Sociale stage is natuurlijk één ding, maar een sociale dienstplicht is toch wel iets anders. Valt een dergelijke dienstplicht niet buiten de reikwijdte van de beslis- en beleidsbevoegdheid van de minister van Onderwijs?

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Uiteraard gaat de minister van Onderwijs niet alleen over de invoering van een sociale dienstplicht. Dat heeft met verschillende departementen te maken, zoals Sociale Zaken. Als je pleit voor een sociale dienstplicht, beseffen wij heel goed dat er nogal wat haken en ogen aan zitten. Daarom heb ik ook geen motie ingediend die de minister vraagt om met haar collega's een sociale dienstplicht in te voeren met ingang van bijvoorbeeld 2007. Nu er toch pilots plaatsvinden met betrekking tot de vrijwillige maatschappelijke stage, zouden wij graag zien dat de minister van die gelegenheid gebruik maakt om ook de mogelijkheden van invoering van een sociale dienstplicht na te gaan. Dan kan wanneer die pilots in de Kamer aan de orde zijn, ook daarover gesproken worden.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Vindt u niet dat een sociale stage in het onderwijs eigenlijk nog heel weinig zegt over een sociale dienstplicht?

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

De discussie zal daarna natuurlijk nog verder gevoerd moeten worden, omdat het invoeren van een sociale dienstplicht nogal wat meer behelst. Wij zien ook de knelpunten, maar dat neemt niet weg dat er overeenkomsten zijn tussen een maatschappelijke stage en een sociale dienstplicht. Je zou eerst moeten nagaan hoe je het organiseert, welke ministeries erbij betrokken zouden moeten worden, wie de centrale regie heeft etc. Een vrijwillige maatschappelijke stage zou onzes inziens een instrument kunnen zijn voor witte scholen die tijd genoeg hebben om dat heel leuk te organiseren, terwijl zwarte scholen die al moeite genoeg hebben om alles in het onderwijs te bolwerken, er niet eens aan willen beginnen.Kraneveldt Dan hebben straks kinderen van zo'n witte school op hun cv een mooie maatschappelijke stage staan en de achterstandskinderen, voor wie je die maatschappelijke stage ook wilt, niet. Ik zou zeggen: laten we beide mogelijkheden onderzoeken en daarna het debat voeren.

Een nieuw stelsel van studiefinanciering en een nieuw bekostigingssysteem voor het hoger onderwijs hangen nauw met elkaar samen, zeker als het gaat om de positie van het collegegeld. Wel of geen collegegeld, wel of geen differentiatie. Er zijn veel varianten mogelijk. Omdat de LPF de debatten over beide systemen in samenhang met elkaar wil kunnen voeren, willen wij dat de staatssecretaris zo snel mogelijk met haar uitgangspunten voor de nieuwe studiefinanciering komt. Daartoe willen wij haar oproepen in de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in het rapport van de commissie-Vermeend om te komen tot een nieuw systeem van studiefinanciering, een nieuw bekostigingsmodel voor het hoger onderwijs nadrukkelijk geen deel heeft uitgemaakt van de verkenningen;

voorts constaterende dat een nieuw bekostigingsmodel voor het hoger onderwijs wél onderdeel uitmaakt van het HOOP 2004 dat in januari 2004 aan de Kamer zal worden aangeboden;

van mening dat deze separate aanpak de commissie-Vermeend heeft beperkt in het verkennen van alle mogelijke varianten in de bekostiging van studenten en instellingen;

roept de regering op, vóór het HOOP 2004 haar uitgangspunten voor de ontwikkeling van een nieuw stelsel van studiefinanciering aan de Kamer voor te leggen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kraneveldt en Joldersma. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 64(29200 VIII).

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Voorzitter. Het meest opvallende in deze begrotingsbehandeling is het debat over integratie, islamitische scholen en de vrijheid van onderwijs. Het is jammer dat de discussie op die punten is blijven steken. Wat mijn partij betreft, is die discussie er sinds de eerste termijn van vorige week ook niet helderder op geworden. Wij hebben diverse partijen gevraagd om het debat hierover te voeren en de minister gevraagd om samen met haar collega een standpunt hierover te formuleren. Wij sluiten ons dan ook van harte aan bij de hernieuwde poging hiertoe van mevrouw Hamer. Wij gaan dat debat niet uit de weg en wij hopen dat andere partijen dat lef ook hebben.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter. Ik dank de bewindspersonen voor de beantwoording. Ik ben bang, nee, ik weet heel zeker dat de kleutertoets een vernieuwing is die wij over vijf jaar kunnen bijzetten in het mausoleum van mislukte onderwijsvernieuwingen. Deze vernieuwing zal echt het stempel van de minister dragen: fecit Maria van der Hoeven. Ik had hier een motie over voorbereid, maar ik zal haar niet indienen ten gunste van het amendement-Slob. Op die manier hoop ik duidelijk te maken dat deze route niet door de Kamer gesteund wordt. Dit geld kan beter ingezet worden voor het bestrijden van de echte achterstanden. Ik denk daarbij vooral aan de Nederlandse taal.

Het debat over artikel 23 en integratie is bizar en onbevredigend verlopen. De minister wil het er niet over hebben. Dat is misschien niet sterk, maar in elk geval wel duidelijk. De fractie van de VVD zegt dat zij het er ook niet over wil hebben, maar zij dient in een commissie een motie in die er wel degelijk over gaat en die absoluut niet past bij het mantra "wij komen niet aan artikel 23". Vorige week heeft de VVD bij monde van de heer Balemans gezegd dat wordt overwogen om die motie aan te passen. Gisteren heeft mevrouw Hirsi Ali mij gezegd dat zij bereid is om die motie aan te passen. Vandaag hoor ik dat de VVD dat niet van plan is. De heer Van Aartsen hoorde ik ook zoiets zeggen.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Voorzitter. Ik wil mevrouw Lambrechts niet uit haar betoog halen, maar ik stond hier al een poosje. Ik heb nog een vraag over de kleutertoets. Ik heb een motie ingediend over een soort meerjarencompensatie. Steunt mevrouw Lambrechts die, evenals het amendement van de heer Slob?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Dat denk ik niet. Ik heb vorige week aangegeven dat ik voor het amendement ga. Het is het beste dat de Kamer een eenduidig signaal afgeeft. Daarmee wordt ook bereikt dat dit geld dit jaar voor een ander doel wordt ingezet. Ik wil er nog wel eens kijken, maar u weet al dat ik de motie niet heb medeondertekend.

Mevrouw Hamer (PvdA):

De heer Slob heeft de motie wel getekend. Een amendement op de begroting geldt maar voor een jaar en een motie werkt langer door. Ik vraag u alsnog om hier nog eens goed naar te kijken.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Dat wil ik wel doen, maar ik had zelf ook een motie voorbereid waar ik ook nog even naar gekeken heb. Wij kunnen hier een zee aan moties en amendementen op indienen, maar misschien is het beter om ons te concentreren op een amendement, zodat dat het haalt.

Waar staat D66 in het debat over artikel 23 en integratie? Wij willen dat voor alle scholen dezelfde kwaliteits- en toegankelijkheidseisen gelden. D66 wil dat richting, religieus of anderzijds, geen onderdeel uitmaakt van het stichten, plannen en bekostigen van scholen. D66 wil graag dat alle ouders in beginsel hun keuze gehonoreerd krijgen. Dat betekent gelijke rechten en gelijke plichten voor alle scholen, alle ouders en alle leerlingen. Hebben wij dat zo geregeld? Nee. Raakt dat aan artikel 23? Ja. Willen wij dat debat voeren? Zeker. Ik nodig de VVD en alle andere partijen hier graag daartoe uit. Ik vraag de VVD-fractie met klem om de motie in die zin aan te passen dat het geldt voor alle scholen. Als zij dat niet doet, laadt zij sterk de verdenking op zich, die motie helemaal niet aan een meerderheid te willen helpen. Dan is het debat wat wij gevoerd hebben, eigenlijk een schijnvertoning geweest. Dat vind ik buitengewoon jammer en eerlijk gezegd ook zonde van onze kostbare tijd. Wij hebben hier veel uren met elkaar doorgebracht.

De heer Balemans (VVD):

Hoe kan mevrouw Lambrechts weten wat onze overwegingen zijn geweest om de motie in te dienen? Ik heb al eerder gezegd dat wij een probleem willen aanpakken. Deze motie is daarvoor een eerste stap. Ik werp de suggestie van mevrouw Lambrechts verre van mij dat wij niet zouden streven naar het aannemen van deze motie.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Het aannemen van de motie ligt binnen handbereik. U hoeft maar één woord aan te passen. Ik struikel niet over het niet geheel correcte Nederlands, dat neem ik op de koop toe. U hoeft alleen de wijziging aan te brengen dat het voor alle scholen geldt en dan kunt u op onze steun rekenen. Wij kunnen het debat dan alsnog voeren.

De heer Balemans (VVD):

Of de motie wel of niet wordt aangenomen, ligt niet aan de VVD-fractie, maar simpel aan het feit dat de PvdA-fractie haar handtekening onder de motie heeft teruggetrokken.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Dat is mij iets te gemakkelijk, moet ik eerlijk zeggen, al heb ik de PvdA er ook op aangesproken. U hebt van alle zijden gehoord dat wij graag het debat willen voeren en dat wij het willen verbreden tot alle scholen. Dat zult u eigenlijk ook willen, want ik mag toch aannemen dat u ook vindt dat kwaliteitseisen, waar zij ook over gaan, voor alle scholen moeten gelden. Het is dan een kleine moeite om het woordje "religieuze" te veranderen in "alle" scholen. Als u dat niet wilt doen, laadt u echt de verdenking op zich dat dit allemaal een schijnvertoning was, niet gericht op resultaat, maar puur en alleen voor het debat en het effect naar buiten. Ik wijs ook nog op mijn moties op de stukken nrs. 87 en 88, ingediend bij het integratiedebat. Zij kunnen nog aardig wat toevoegen aan het debat dat wij dan de komende tijd kunnen voeren.

Ik dien een aantal moties in. De tijd om deze toe te lichten, ontbreekt mij. Mijn eerste motie betreft de bureaucratie in de leerlinggebonden financiering.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de indicatiestelling voor het toekennen van de rugzak zo bureaucratisch verloopt dat zorg en financiering te laat beschikbaar komen;

overwegende dat door een rigide clusterindeling kinderen met een stoornis in het autistisch spectrum niet langer onderwijs kunnen ontvangen op de huidige onderwijsinstelling, zoals Heliomare;

overwegende dat de situatie met betrekking tot het PGB de onduidelijkheid nog verder vergroot;

verzoekt de regering, het protocol, de procedure en de indicatiecriteria voor de indicatiestelling op zo kort mogelijke termijn te vereenvoudigen;

verzoekt de regering voorts, de financiering zo in te richten dat geld beschikbaar kan komen op het moment dat de indicatiestelling is afgerond en de zorg in de praktijk vorm moet gaan krijgen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Lambrechts, Hamer, Vendrik, Balemans, Jan de Vries, Kraneveldt, Vergeer, Slob en Van der Vlies.

Zij krijgt nr. 65(29200 VIII).

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. Ik ben het met mevrouw Lambrechts eens dat dit debat in termen van bestrijding van segregatie en bevordering van integratie tot op heden weinig heeft opgeleverd. Ik ben het met haar eens dat dit jammer is. Ik ben het ook met haar eens dat wij daar te veel tijd aan hebben verdaan. Maar misschien kunnen wij het geheel nog een positieve wending geven. Wat zou mevrouw Lambrechts ervan vinden als wij nu actie ondernemen en bijvoorbeeld de middelgrote en grote gemeenten vragen om jaarlijks met en antisegregatieplan te komen? Dan doen wij er tenminste iets aan in plaats van er zoveel over te spreken.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Het heeft nooit aan D66 gelegen om ofwel op dit niveau ofwel op gemeentelijk niveau daarvoor initiatieven te ontplooien en verantwoordelijkheid te nemen. Nogmaals, het laatste wat wij willen is onze verantwoordelijkheid af te schuiven op de gemeenten. Maar als wij er hier niet uitkomen, rest ons niet anders dan aan gemeenten te vragen, het maar zelf op te lossen. Zij zullen in dat geval aan wetgever en medewetgever geen steun hebben. Ik zou dat jammer vinden, maar met u ben ik van mening dat dat dan next best is.

Mijn volgende motie gaat over toegang tot literatuur- en informatiebronnen voor gehandicapten.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een aantal andere landen, waaronder de Verenigde Staten en Zweden, de toegang tot lectuur, literatuur en andere informatie (digitaal of anderszins) voor slechtzienden en andere gehandicapten beter heeft geregeld dan Nederland;

verzoekt de regering, in beeld te brengen hoe de Nederlandse situatie voor wat betreft toegang tot informatie voor slechtzienden en andere gehandicapten zich verhoudt tot die in de Verenigde Staten en Zweden, zowel in de praktijk als in wet- en regelgeving,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Lambrechts, Jan de Vries, Balemans en Kraneveldt. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 66(29200 VIII).

Mevrouw Lambrechts (D66):

Dan een motie over het kunstvakonderwijs.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,Lambrechts

overwegende dat de huidige bekostiging voor het kunstonderwijs grote uitvoeringsproblemen veroorzaakt;

overwegende dat de hogescholen in samenwerking met het ministerie van OCW een alternatief hebben ontwikkeld dat lijkt op de wijze waarop de universiteiten worden bekostigd;

overwegende dat deze alternatieve bekostiging budgettair neutraal, eenvoudig en transparant moet zijn, de kwaliteit van het onderwijs moet verbeteren en in lijn moet zijn met het nieuwe bekostigingssysteem voor het hoger onderwijs;

overwegende dat dit moet bijdragen aan een beheerste ontwikkeling van de instroom in het kunstonderwijs zonder dat gebruik gemaakt wordt van ingewikkelde instroomlimieten;

verzoekt de regering, langs deze lijn te zoeken naar een tijdelijke oplossing voor de geschetste bekostigingsproblematiek van het kunstonderwijs;

verzoekt de regering voorts, zo snel mogelijk met een voorstel naar de Tweede Kamer te komen, zodat vóór het komend schooljaar reeds een oplossing geboden kan worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Lambrechts, Joldersma, Vendrik en Van Dam. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 67(29200 VIII).

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik heb nog twee moties te gaan, eerst een motie over het doorgeven van nieuwe kennis- en innovatiestrategieën.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat alleen sprake kan zijn van een integrale kennis- en innovatiestrategie wanneer innovatieve kennis ook wordt doorgegeven in het onderwijs;

verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat het doorgeven van (wetenschappelijke) kennis- en innovatiestrategieën aan studenten in het hoger onderwijs onderdeel gaat uitmaken van de opdracht aan het innovatieplatform,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Lambrechts, Joldersma en Visser. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 68(29200 VIII).

Mevrouw Lambrechts (D66):

Tot slot een motie over de leges voor kenniswerkers. Minister Verdonk had de inhoud van deze motie in mijn beleving volledig toegezegd, zij het op rekening van het onderwijs voor het eerste jaar, maar dat nam ik op de koop toe. Minister Van der Hoeven stelt in de schriftelijke beantwoording daarentegen – mondeling heb ik haar daarover nog niet gehoord – dat de kwestie in het Innovatieplatform besproken zal worden. Dat is natuurlijk veel minder dan eerder dan minister Verdonk is toegezegd. Omdat ik daar niet meer met minister Verdonk over kan discussiëren, heb ik dus behoefte aan het indienen van de volgende motie die analoog is aan een eerder hier ter sprake gekomen motie van de leden Dittrich en Bussemaker. Dan hoor ik de reactie wel.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er met ingang van 1 januari 2003 een legesverhoging is doorgevoerd voor de afgifte van verblijfsvergunningen;

overwegende dat de verhoging in sommige situaties meer dan 660% bedraagt en voor de betrokken vreemdelingen niet is op te brengen;

overwegende dat de overheid probeert de kenniseconomie te bevorderen, waarbij kenniswerkers die niet in Nederland te vinden zijn, vanuit het buitenland een tewerkstellingsvergunning en tijdelijke verblijfsvergunning kunnen krijgen, maar dat vanwege de legesverhoging het aantrekken van kenniswerkers uit het buitenland problemen oplevert;

overwegende dat ook internationale studenten de dupe worden van de legesverhoging;

verzoekt de regering, de legesverhoging voor internationale studenten, kenniswerkers en hun familieleden aanzienlijk te verlagen en de Kamer hierover voor 1 januari 2004 te berichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Lambrechts en Van Dam. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 69(29200 VIII).

Mevrouw Lambrechts (D66):

Er rest mij niets anders dan de bewindslieden te danken voor het debat. Wij zullen vanzelfsprekend kritisch toezien op hun daden. In elk geval hebben zij D66 ambities getoond en ook perspectief geboden. Daar hebben wij dus vertrouwen in, behalve op het punt van artikel 23, maar op dat punt vertrouw ik toch nog steeds op coalitiepartner VVD.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter. Na het debat van vanavond moet ik concluderen dat de integratie in dit land, met name waar het onderwijs betreft, met dit debat nog geen meter is opgeschoten, maar dat de desintegratie in de Kamer met dit debat in ieder geval maximaal is bevorderd. Misschien mogen de betrokkenen daar nog een nachtje over slapen. Na het debat van vorige week moet ik concluderen dat deze minister van het kabinetsmotto "meedoen" eigenlijk een gotspe maakt. Jongeren die hard proberen om mee te doen, maar daarvoor echt extra steun nodig hebben, worden het hardst geraakt door dit onderwijsbeleid. Wij zeiden vorige week al dat dit kabinet vooral sterren wil laten schitteren. Wat ons betreft, is dat een letterlijk asociale en eenzijdige invulling van het begrip "kenniseconomie", want er wordt vooral op het achterstandenbeleid bezuinigd. De betreffende doelstelling mag nog even blijven staan, maar de middelen verdwijnen meteen al in het jaar 2004.

Over de segregatie in het onderwijs zijn vele grote woorden gesproken. Over de toon van dat debat valt veel te zeggen. Daarvoor ontbreekt mij echt even de tijd. Ik concludeer in ieder geval dat het gevoel van urgentie hoog is. Wij zijn het aan onze stand verplicht om verder te gaan dan verzoeken tot onderzoek – hoe ruig die soms ook zijn geformuleerd – of het bevorderen van niet-vrijblijvende afspraken. Volgens mij heeft de minister al toegezegd dat te zullen bevorderen. Wat mij betreft is de tijd van vrijblijvendheid en onderzoek voorbij. Daarom wil ik via een motie duidelijk de verantwoordelijkheid daar leggen waar die genomen kan worden, namelijk bij de hoofdrolspelers: het Rijk, de gemeenten en alle scholen. Daarover gaat de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat scholen een afspiegeling horen te zijn van de wijk of clusters van wijken waarin ze staan;

constaterende dat dit te vaak niet het geval is, met name in de grote en middelgrote steden;

tevens constaterende dat scholen verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van het onderwijs en dat de integratie van verschillende bevolkingsgroepen hiervan deel uitmaakt;

verzoekt de regering, gemeenten van grote en middelgrote steden te verplichten jaarlijks een plan op te stellen over het beleid om te komen tot een situatie waarin scholen een afspiegeling vormen van de wijk of clusters van wijken waarin zij staan;

verzoekt de regering, scherp in de gaten te houden of alle betrokken partijen hierbij hun verantwoordelijkheid nemen en hen hier indien nodig toe aan te zetten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Vendrik en Vergeer. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 70(29200 VIII).

De heer Vendrik (GroenLinks):

Het vmbo heeft ook dit jaar weer terecht veel aandacht gekregen, ook van mijn fractie, zie het onderzoek en het plan. Wat mij betreft houden wij dat ook zo de komende jaren. Daarover gaat de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat veel problemen in het onderwijs (lerarentekort, schooluitval) zich in het vmbo concentreren en/of hier hun oorsprong vinden;

van mening dat dit de hoogste politieke prioriteit, inhoudelijk en financieel, verdient en dat gedetailleerde halfjaarlijkse rapportage en verantwoording wenselijk zijn;

besluit de procedure te starten om het vmbo de formele status van een groot project te geven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Vendrik, Hamer en Vergeer. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 71(29200 VIII).

De heer Vendrik (GroenLinks):

De derde motie gaat over het vmbo en het onderwijzend personeel in de grote steden. Ik laat de toelichting even voor wat die is.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het lerarentekort zich versterkt voordoet in de grote steden en in het vmbo;

constaterende dat ook problemen, zoals schooluitval, zich concentreren op het vmbo in de grote steden;

constaterende dat de werkdruk van leraren op het vmbo en in de grote steden relatief zwaar is;

verzoekt de regering, te bevorderen dat er een toeslag komt op het loon voor onderwijzend en ondersteunend personeel op het vmbo in de grote steden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Vendrik, Hamer, Van der Vlies, Slob en Kraneveldt.

Zij krijgt nr. 72(29200 VIII).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de toekomstige financiering van schoolinternaten ongewis is, mede omdat de bijdrage van het ministerie van OCW in 2004 stopt;

van mening dat schoolinternaten een bijdrage kunnen leveren aan betere schoolprestaties van jongeren, in het bijzonder allochtone jongeren;

verzoekt de regering, zo nodig in samenspraak met gemeenten, een plan voor financiering van schoolinternaten op te stellen, en dat voor het eind van het jaar aan de Kamer toe te zenden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Vendrik en Hamer. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 73(29200 VIII).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat de werkzaamheden van ECHO, expertisecentrum diversiteitsbeleid, bijdragen aan een hogere instroom en doorstroom van allochtonen in vmbo, mbo en hoger onderwijs;

verzoekt de regering, zich in te spannen vanaf 2004 de toekomst vanVendrik ECHO financieel te borgen en daarover de Kamer zo spoedig mogelijk te berichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Vendrik, Hamer, Vergeer en Lambrechts. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 74(29200 VIII).

Mevrouw Vergeer (SP):

Ik heb een vraag over het voorstel om te komen tot een nieuw studiefinancieringsstelsel. In het voorstel staat dat de uitgaven van de rijksoverheid aan het hoger onderwijs ongewijzigd blijven. Kan ik daaruit afleiden dat de studenten het deel dat zij nu betalen dan ook blijven betalen?

De heer Vendrik (GroenLinks):

Nee, in ieder geval niet op de wijze waarop dat nu gebeurt.

Mevrouw Vergeer (SP):

Betalen zij dan wel evenveel?

De heer Vendrik (GroenLinks):

Nee, het ligt anders. Wat mijn fractie betreft, moet er extra geld bij in het hoger onderwijs zodat studenten niet worden gedwongen om bijbanen te zoeken, zodat studietijd ook werkelijk studietijd is. Om ervoor te zorgen dat de daarvoor benodigde beurs voldoende is, moet er dus extra geld bijkomen. Het is dan de vraag waar dat geld vandaan moet komen. Het is onze gedachte dat naast de publieke bekostiging van het hoger onderwijs, de bijdrage aan universiteiten en de hbo's en de bijdrage aan de studiefinanciering, er een tweede inkomstenbron is. Laten wij dat even een studiefonds noemen. Dat studiefonds wordt gevuld door ex-studenten. Als zij een goede carrière maken op de arbeidsmarkt en een bijbehorend inkomen genieten, vindt mijn fractie dat van hen een bijdrage aan dat fonds kan worden verwacht. Er is een aantal varianten ten aanzien van de wijze waarop dit precies moet worden gedaan. Het betekent dat per saldo de ouderafhankelijkheid, die nu nog steeds in het stelsel zit, verdwijnt. Men gaat dus niet meer voor de eigen kinderen betalen. Indien men succes heeft op de arbeidsmarkt – dat is de cruciale factor – draagt men door middel van een eigen bijdrage bij aan het systeem van het hoger onderwijs.

Mevrouw Vergeer (SP):

Wordt dat fonds gevuld doordat de studenten tijdens hun studietijd een soort schuld opbouwen die zij na die tijd weer aflossen?

De heer Vendrik (GroenLinks):

Dat is een mogelijkheid. Het is een van de varianten, maar er zijn dus meerdere varianten denkbaar. Het uitgangspunt is dat ex-studenten een bijdrage betalen als zij succesvol zijn op de arbeidsmarkt en als zij voldoende inkomen hebben. Dan is het de vraag hoe hoog die bijdrage moet zijn. Er zijn verschillende opties denkbaar. Het kan deels worden gerelateerd aan de tijd dat iemand heeft gestudeerd; dan zit er een prestatie-element in. Het kan worden gerelateerd aan de in die tijd gevraagde financiering; dan zit er een schuldelement in. Er kan een combinatie van elementen worden gemaakt. Daaruit hebben wij nog niet gekozen. Ons punt is dat ervoor moet worden gezorgd dat er echt kan worden gestudeerd. Het collegegeld moet worden weggehaald; dat is bezigheidstherapie en niet bevorderlijk voor de toegankelijkheid. Er moet worden gezorgd voor een voldoende publieke financiering. Het nu vastgestelde onderwijsbudget blijft daarbij minimaal in stand. Vervolgens is er extra geld nodig om ervoor te zorgen dat de doelen die wij hebben gesteld, ook worden gerealiseerd. Daarvoor is het fonds bedoeld, dat wordt gevuld door bijdragen van ex-studenten, mits zij succes hebben op de arbeidsmarkt en mits zij daarvoor voldoende inkomen hebben.

De voorzitter:

Gelet op de interrupties op dit punt, krijg ik de indruk dat hier een discussie wordt gevoerd die eerder in het debat had moeten plaatsvinden. Ik hoor nu verschillende stelsels van studiefinanciering langskomen. Dat is niet de bedoeling van interruptievragen. Ik sta alleen toe dat er heel kort vragen worden gesteld, die heel kort worden beantwoord.

Mevrouw Joldersma (CDA):

De heer Vendrik heeft het plan van studiefinanciering dat hij heeft voorgesteld met de PvdA-fractie, een studietakssysteem genoemd.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Nee.

Mevrouw Joldersma (CDA):

Zo heeft de heer Vendrik het wel genoemd in zijn eerste termijn.

De voorzitter:

Mevrouw Joldersma formuleert haar vraag. Zij gaat over haar vragen. De heer Vendrik gaat over zijn antwoorden.

Mevrouw Joldersma (CDA):

Tegelijkertijd heeft hij in eerste termijn tegen de staatssecretaris gezegd dat zij het rapport-Vermeend serieus moest nemen. Neemt de heer Vendrik dat rapport zelf serieus? Daarin staat dat het studietakssysteem niet uitvoerbaar is. Daarom heeft de commissie-Vermeend dit systeem in haar plannen niet verder uitgewerkt.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik ben in mijn termijn volstrekt niet ingegaan op het rapport van de commissie-Vermeend. Volgens mij heb ik de staatssecretaris volstrekt niet opgeroepen om dit rapport wel of niet serieus te nemen. Dat zullen wij dan nog wel zien; het rapport ligt er. De staatssecretaris heeft gezegd dat zij daarop een reactie zal schrijven, die wij dan wel zullen zien komen. Ik heb zo mijn eigen opvattingen over het rapport-Vermeend, die ik nu niet zal toelichten. In dit kader was het voor mij belangrijk om met ons eigen plan te komen, dat serieus te presenteren en daarover vanavond het debat met de Kamer te zoeken, en nog vele keren na vanavond. Ik heb het voorstel zeer bewust geen studietaksvoorstel genoemd, zij het dat in één van de varianten voor de bijdrage van ex-studenten een optie ligt besloten die je als een studietaksvariant zou kunnen beschouwen. Het plan is echter geen studietaksvoorstel voor het hoger onderwijs. Die wordt daarmee ook niet uitgesloten, maar het is geen dekkende term voor het plan.

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. Ook ik wil de beide bewindslieden bedanken voor hun beantwoording in eerste termijn vorige week donderdag. In mijn tweede termijn wil ik een aantal punten nog kort aan de orde stellen.

Ik ben blij met de Kamerbrede ondersteuning die is gegroeid voor mijn amendement van vorige week over de kleutertoets. De boodschap aan de minister is duidelijk: de Kamer wil geen kleutertoets. Ik ga ervan uit dat wij daarvan nu definitief zijn verlost. Het geld dat hiervoor was gereserveerd op de begroting van 2004 mag, zoals ook in het amendement is uitgedrukt, worden aangewend voor de bestrijding van onderwijsachterstanden. Daar is het gewoon heel erg hard nodig.

Ik vind het jammer dat de discussie over de bestrijding van onderwijsachterstanden tijdens deze begrotingsonderhandeling is overschaduwd door de (perikelen rond de) motie van mevrouw Hirsi Ali. Wij hadden onze energie en tijd beter aan de inhoud kunnen besteden. In de begroting wordt namelijk een aantal voorstellen op dit punt gedaan die mijn fractie grote zorgen baren. Allereerst is het bedrag van de bezuinigingen zeer fors. Dat vinden wij echt onbegrijpelijk, mede omdat het komt uit de koker van een kabinet dat "meedoen" hoog in het vaandel heeft staan. Verder wordt er ingegrepen in een lopende planperiode. Ook op basis van de nieuwe voorstellen uit de brief van de minister van zo'n twee weken geleden, wordt in het laatste jaar ingegrepen. Het voor deze planperiode bereikte evenwicht dreigt zo in gevaar te komen, wat wij zeer ongewenst vinden.

Een punt dat ik nog kort wil noemen, is autonomievergroting en deregulering. Eerlijk gezegd, vond ik de reactie van de minister, ook op de punten die ik heb genoemd, niet erg bevredigend. Ik blijf het zorgelijk vinden dat enerzijds ruimte wordt gegeven aan scholen, maar dat anderzijds weer ruimte wordt teruggepakt, met name door het behoorlijk toenemende toezicht. Ik kijk verder met enige scepsis naar de voorgenomen meerjarenplannen voor primair en voortgezet onderwijs. Het zou goed zijn als de Kamer een apart debat met de minister voert over de toezichtskaders en de wijze waarop die steeds meer uitdijen. Wij vinden dat een ongewenste ontwikkeling. Hierop komen wij ongetwijfeld nog een keer terug.

De minister is op twee zaken niet ingegaan. Allereerst gaat het om de situatie rond de schoolbegeleidingsdiensten, waarover de minister nog niets heeft gezegd. Wellicht is dit illustratief voor de wijze waarop de afgelopen jaren met dit dossier is omgegaan. Laat ik positiever zijn: mogelijk is dit een stilzwijgende steun voor de amendementen-Hamer/Slob. Wij lossen zo een probleem van de minister op, dus dit is waarschijnlijk de goede uitleg.

Ik heb ook geen antwoord gekregen op mijn vraag over de Skill Masters 2004. Volgens mij is dit een omissie in de begroting. Ik heb dan ook een motie om de staatssecretaris aan te sporen, deze omissie snel te herstellen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat Skill Masters 2004 van grote waarde kan zijn voor het versterken van het imago van het beroepsonderwijs in Nederland;

voorts overwegende dat in het kader van de imagoverbetering van het beroepsonderwijs het van groot belang is dat er sprake is van activiteiten met een landelijke uitstraling;

overwegende dat in de begroting van 2004 geen financiële middelen voor Skill Masters 2004 zijn uitgetrokken;

verzoekt de regering, in overleg met de partners in het beroepsonderwijs te bezien of er financiële ruimte gevonden kan worden ter ondersteuning van deze manifestatie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Slob, Hamer, Van der Vlies, Jan de Vries en Balemans.

Zij krijgt nr. 75(29200 VIII).

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik houd het bij deze ene motie; dat leek mij meer dan genoeg.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor hun beantwoording. Ik moet kort zijn. Ik heb diverse moties mogen medeondertekenen, evenals enkele amendementen. Daaruit is de positie van de SGP-fractie wel duidelijk. Wij hebben onder meer gedebatteerd over integratie en artikel 23 van de Grondwet. Collega Vendrik constateert terecht dat zich in de Kamer een desintegratie manifesteert over een integratiedebat in de samenleving. De SGP-visie staat echter als een baken boven deze woelige wateren. Laat men zich daarop oriënteren, zo zeg ik in grote bescheidenheid.

Ik had drie moties voorbereid, maar ik dien er slechts één in. In een van de moties wilde ik vragen om AWBZ-middelen aan te wenden in het onderwijs. Het betreft een groot probleem dat moet worden opgelost. Mijn vragen hierover zijn schriftelijk beantwoord. In het antwoord staat dat dit punt per 1 augustus volgend jaar wordt geregeld. Tot dan bestaat er een overgangsregeling via VWS. Bij de behandeling van de begroting van VWS zal ik er scherp op letten of dit inderdaad wordt waargemaakt. Zo niet, dan dien ik daarbij alsnog de motie in.

De tweede motie betreft het terrein van de staatssecretaris. Ik heb gesproken over de werkwijze van NWO en onderzoeksprogramma's naar aanleiding van de rede die prof. Van der Duyn Schouten hield in Tilburg. De minister leverde daar die dag, bij de laatste opening van het academisch jaar, ook een bijdrage. De staatssecretaris heeft daarover mededelingen gedaan in onze richting. Ik zoek wel een moment om daar weer op te reageren. Ik vond een motie in dit verband wat overdone.

Ten slotte heb ik een motie voorbereid over de schoolvervoerskosten. Dit oude punt is niet geregeld. Het moet nu toch echt eens zijn beslag krijgen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat bepaalde ouders onevenredig worden getroffen door de kosten voor het vervoer van hun kinderen naar school;

van mening dat de reiskosten betrokken moeten worden bij de regelingen voor tegemoetkoming in de studiekosten;Van der Vlies

verzoekt de regering, eventueel budgetneutraal, een reiskostencomponent op te nemen in de systematiek van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Vlies en Slob. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 76(29200 VIII).

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Gelet op het tijdstip en de ruimte die na enig zoeken is gevonden in de agenda van morgen, laten wij het hierbij voor vanavond. Wij beginnen morgenochtend om 10.15 uur met de tweede termijn van de regering.

Ik bedank alle medewerkers van de Kamer die het debat vandaag en vanavond mogelijk hebben gemaakt. Verder bedank ik de belangstellenden op de tribune. Ik bedank de minister en de staatssecretaris met hun medewerkers voor het vertegenwoordigen van de regering en alle leden van het parlement voor het vertegenwoordigen van het volk.

Sluiting 23.44 uur

Naar boven