Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 15 april 2003 over het vliegveld Laarbruch/Niederrhein.

De heer Koopmans (CDA):

Mevrouw de voorzitter. We spreken over het staatsverdrag inzake de ingebruikname van het vliegveld Laarbruch/Niederrhein. Twee punten zijn van groot belang. Het eerste betreft de inhoud van het staatsverdrag tussen het Koninkrijk en de Bondsrepubliek. Het tweede de procedure die in het kader van het staatsverdrag wordt doorlopen. Daarover is in het AO uitdrukkelijk gesproken en bij die discussie heeft de Kamer een rol opgeëist.

De CDA-fractie vindt het van het grootste belang dat de inhoud van het staatsverdrag zodanig wordt vormgegeven dat daarin voldoende waarborgen zijn voor de burgers aan de Nederlandse kant van de grens voor vrijwaring van overmatige overlast van het vliegveld. Vooral dient in aanmerking te worden genomen dat de Duitse rechter in Münster opmerkingen heeft gemaakt over de vergunningaanvraag. Een deel van de vergunning heeft hij zelfs opgeschort.

Het is volgens ons van belang dat de adviesaanvraag met de grootst mogelijk spoed door de Raad van State wordt behandeld. Wij willen met betrekking tot deze kwestie een motie indienen, die mede door de heer De Krom is ondertekend. In die motie wordt met name op dit punt ingegaan. Verder geven wij daarin de regering in overweging om de inwerkingtreding op te schorten totdat met de Kamer is gesproken. Waarom willen wij de regering dit in overweging geven? Aan de ene kant respecteren wij, ook uit staatsrechtelijk oogpunt, dat de Kamer een positie krijgt in de procedure bij de sluiting van een staatsverdrag. Aan de andere kant vinden wij dat de regering ten volle haar verantwoordelijkheid moet nemen. Zij dient in overweging te nemen dat belangen van burgers lijken te worden geschaad en dat zij daarom moet letten op het behartigen van die belangen via het staatsverdrag. Mogelijke schadeclaims en diplomatieke acties kunnen het gevolg zijn.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende het grote belang dat gehecht wordt aan het Staatsverdrag tussen Nederland en de Bondsrepubliek Duitsland, omdat daarin de voorwaarden zijn opgenomen met betrekking tot geluidsbelasting en milieu ten aanzien van de ingebruikname van het vliegveld Laarbruch/Niederrhein als burgervliegveld;

overwegende dat de Duitse rechter de vergunning voor de ingebruikname gedeeltelijk heeft opgeschort, wat gevolgen kan hebben voor de inhoud van het Staatsverdrag;

constaterende dat dus nog niet alle procedures volledig zijn ingevuld en afgesloten;

verzoekt de regering, met spoed advies te vragen bij de Raad van State en na ontvangst daarvan met de Kamer te spreken, en te overwegen om de inwerkingtreding op te schorten totdat met de Kamer is gesproken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Koopmans en De Krom. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 41(26893).

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Deze motie legt de regering iets voor ter overweging. De heer Koopmans weet dat de staatssecretaris zich tot op de dag van vandaag men hand en tand verzet tegen het uitstellen van de inwerkingtreding van het staatsverdrag. Met zo'n milde formulering zoals nu in de motie staat, legt het CDA het "njet" voor haar natuurlijk op een presenteerblaadje.

De heer Koopmans (CDA):

Dat is niet onze bedoeling. Wat ons betreft zijn er klemmende redenen waarom de regering de afweging zou kunnen maken om het staatsverdrag niet in werking te laten treden. Tegelijkertijd beseffen wij dat er schadeclaims uit voort kunnen vloeien en dat er politieke gevolgen aan verbonden kunnen zijn die wij als Kamer op dit moment nog niet kunnen overzien. In dit opzicht wreekt het zich wellicht een beetje dat de minister van Buitenlandse Zaken hier niet aanwezig is, die uiteindelijk toch degene is die het verdrag zal tekenen. Kortom, de motie doet een dringend beroep op de regering om de inwerkingtreding van het staatsverdrag op te schorten, onder de erkenning dat staatsverdragen nu eenmaal hun reguliere weg door het Nederlandse staatsbestel volgen.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Is de heer Koopmans dan niet met mij van mening dat hij hiermee te veel op de stoel van de regering gaat zitten? Het is toch ook voor de regering zelf van belang dat zij een heldere uitspraak krijgt van het parlement? Dat de regering regeert en de Kamer controleert is algemeen bekend, maar ik kan mij herinneren dat ook de CDA-fractie gepleit heeft voor wat meer dualistische verhoudingen. Volgens mij is de heer Koopmans nu heel erg bezig om vooral mee te denken in plaats van weerwoord te bieden.

De heer Koopmans (CDA):

Maar u doet precies het tegenovergestelde. U gaat op de stoel van de regering zitten wanneer u zegt dat de regering niet mag tekenen. Wij geven een dringend advies aan de regering en geven daarbij tevens aan wáárom wij denken dat het belangrijk is om niet te tekenen. Echter, de uiteindelijke afweging behoort daar gemaakt te worden waar die behoort te worden gemaakt, namelijk bij de regering.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Naar mijn indruk maakt het CDA nu een grote terugtrekkende beweging. In het algemeen overleg hield de heer Meijer nog een fel pleidooi voor het niet in werking doen treden van het verdrag per 1 mei. Er zijn mij in de tussentijd geen nieuwe feiten bekend. Eerder het omgekeerde is het geval; we kregen vanochtend een fax van de luchthaven zelf waarin het woord schadeclaim niet eens valt. Dus dat argument van de staatssecretaris is eerder verdwenen dan dat het sterker is geworden. Want als de luchthaven het nu niet meldt, kun je je afvragen wanneer ze het dan wel meldt. De heer Koopmans heeft zo-even gezegd dat in dezen sprake is van de normale gang van zaken bij staatsverdragen. Dan wijs ik hem erop dat het in werking treden vóór de ratificatie volgens de wet alleen in buitengewone gevallen van dringende aard, waarbij belangen van het Koninkrijk in het spel zijn, gebeurt. Is daarvan naar het oordeel van de heer Koopmans sprake?

De heer Koopmans (CDA):

Die afweging behoort thuis op het bordje van het kabinet.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Neen, die afweging behoren wij hier nu met elkaar te maken en in een motie uit te spreken richting het kabinet. En dan kunnen we altijd nog zien hoe het daar de volgende week op reageert. Eventueel kunnen we er dan ook verder met de minister van Buitenlandse Zaken over discussiëren, maar nu hebben wijzelf de afweging te maken.

Voorzitter. Binnen een kleine twee weken dreigt de rust in het gebied rond het vliegveld Laarbruch verstoord te worden. Die datum hing al heel lang in de lucht, maar daarbij is altijd gezegd dat er pas gevlogen wordt als alles – de milieuvergunning, de inspraak etc. – goed geregeld is. Daar is echter nu in het geheel geen sprake van. Het enige dat straks werkelijk geregeld is, is dat Nederland een verdrag in laat gaan dat Duitsland de mogelijkheid biedt om gebruik te maken van die luchthaven. Dit zal heel veel overlast geven in Limburg, bijvoorbeeld in de gemeente Nieuw Bergen. Er is sprake van een zeer ongelijke afweging van de belangen van de Duitse luchthaven en van de belangen van de bewoners van het desbetreffende gebied. Die afweging moet veel zorgvuldiger gebeuren. Er is geen enkele reden voor Nederland om dit verdrag nu al in te laten gaan. Met het oog daarop dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat:

  • - de regering voornemens is een verdrag te tekenen met de Bondsrepubliek Duitsland over de ingebruikname van het vliegveld Laarbruch/Niederrhein;

  • - op grond van de huidige verdragstekst dit verdrag na ondertekening door beide partijen van kracht wordt op 1 mei 2003, voorafgaand aan de ratificatie door het parlement;

van mening dat het parlement eerst het verdrag dient te ratificeren voordat dit in werking treedt;

draagt de regering op, te bewerkstelligen dat het verdrag inzake de ingebruikname van het vliegveld Laarbruch/Niederrhein niet in werking treedt dan nadat dit door het Nederlandse parlement is geratificeerd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Duyvendak. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 42(26893).

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Ik heb begrepen dat er andere moties met een vergelijkbare strekking zullen worden ingediend. Misschien is het nuttig om voor de stemming te bezien of deze in elkaar geschoven kunnen worden.

De voorzitter:

U hoeft niet vooruit te lopen op moties die mogelijk nog worden ingediend. Tussen deze behandeling en de stemming is er altijd nog ruimte voor overleg.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Voorzitter. De Kamer heeft deze week uitgebreid met de staatssecretaris gesproken over haar voornemen om volgende week het staatsverdrag over de ingebruikname van het vliegveld Laarbruch/Niederrhein te tekenen. De Kamer heeft een aantal kritische opmerkingen over dat voornemen gemaakt. De Duitse rechter heeft duidelijk gemaakt dat er ieder geval een milieueffectrapportage opgesteld moet worden. Ik kan mij niet voorstellen dat dit geen consequenties heeft voor de ratificatie door Nederland.

De heer De Krom (VVD):

De Duitse rechter heeft het niet letterlijk over een MER. In het vonnis staat dat de overheid de gevolgen voor de omgeving beter had moeten onderzoeken. Later is opgemerkt dat dit eventueel een MER kan zijn. Ik had er even behoefte aan, deze correctie aan te brengen.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Dat is prima, maar het komt op hetzelfde neer. De gevolgen voor de omgeving zijn voor Nederland van groot belang. Als dit in Duitsland niet goed geregeld is, is het niet ondenkbaar dat wij in Nederland tot dezelfde conclusie komen. Het is heel ongelukkig dat, zonder dat de Raad van State over het verdrag heeft kunnen adviseren, wordt voorgesteld om het verdrag in werking te stellen, nog voor de Kamer het verdrag heeft kunnen ratificeren. Ik dien dan ook de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Nederlandse regering voornemens is om een Staatsverdrag te tekenen met de Bondsrepubliek Duitsland over de luchthaven Laarbruch/Niederrhein;

constaterende dat dit betekent dat het Staatsverdrag reeds per 1 mei 2003 in werking treedt, nog voordat het is geratificeerd door het Nederlandse parlement;

overwegende dat de Duitse rechter onlangs heeft uitgesproken dat de vergunning van de luchthaven moet worden aangepast, omdat onder meer een MER vereist is;

spreekt als haar mening uit dat het Nederlandse parlement het Staatsverdrag dient te hebben geratificeerd, desnoods met behulp van een spoedprocedure van de Raad van State, alvorens het Staatsverdrag in werking treedt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dijksma, Gerkens en Van der Ham. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 43(26893).

De heer Koopmans (CDA):

Stel dat de Duitse Bondsrepubliek, een van de twee partijen die het Staatsverdrag moeten tekenen, dit als een diplomatiek affront ziet? Stel dat zij als gevolg van de keuze van de Nederlandse regering om niet te tekenen, geen trek meer heeft in dit Staatsverdrag? Wat is dan de winst van die motie?

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Het gaat allereerst niet om het tekenen, maar om het in werking treden. Volgens mij heeft de heer Koopmans net geprobeerd om de regering in overweging te geven, het Staatsverdrag niet in werking te laten treden alvorens het parlement het heeft geratificeerd. Met andere woorden: ik spreek hard uit wat hij niet durft te zeggen, maar wel wenst.

De heer Koopmans (CDA):

Mevrouw Dijksma geeft geen antwoord op mijn vraag.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Zeker wel. Er staat niet dat het om het tekenen gaat. Er staat dat het Nederlandse parlement het verdrag dient te ratificeren, voordat het in werking treedt.

Misschien moet de heer Koopmans zijn vraag nog een keer stellen; natuurlijk wil ik alles beantwoorden wat denkbaar is.

De heer Koopmans (CDA):

Hoe kijkt mevrouw Dijksma tegen het risico aan dat de Duitsers het even met de Nederlanders gehad hebben als de Nederlandse regering ervoor kiest om het verdrag bijvoorbeeld niet te tekenen of niet in werking te laten treden – die techniek vind ik niet eens interessant – dankzij een interventie van het Nederlandse parlement? Wat als zij geen trek meer hebben in een Staatsverdrag door hetgeen wij na al anderhalf jaar of jarenlang met hen te hebben onderhandeld, Dijksmadoen? Ik zeg niet dat dit aan de orde is. Het is een risico en daar zijn wij tegen, omdat wij erop uit zijn dat er een goed Staatsverdrag voor de lange termijn komt. Dit is de reden waarom wij het over "overweging" hebben. Ik vind dat mevrouw Dijksma verplicht is om ook iets over die afweging te zeggen.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Daar wil ik wel iets over zeggen. Ik denk dat het risico in iets heel anders schuilt. Volgens mij is het risico groter dat het Nederlandse parlement weer het braafste jongetje van de klas speelt door nu alvast de staatssecretaris alle ruimte te geven, terwijl de Duitse regering in ieder geval tot gisteren nog niet eens heeft laten weten of het zeker is dat zij tekent. Het Duitse parlement is ook niet gek. Daar wordt natuurlijk dezelfde discussie gevoerd als hier. De heer Koopmans moet niet denken dat de Duitse parlementariërs zomaar van mening zullen zijn dat dit Staatsverdrag op deze manier doorgang moet vinden. Daar wordt namelijk ook de discussie gevoerd over de gevolgen voor de omwonenden. Bovendien hebben wij onze verantwoordelijkheid.

De heer De Krom (VVD):

Het mag toch duidelijk zijn dat de Nederlandse regering het verdrag niet zal tekenen zolang Duitsland dat niet heeft gedaan?

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Het gaat er niet alleen om wat de Nederlandse regering wel of niet van plan is te doen in afwachting van de Duitsers; het gaat er ook om dat het Nederlandse parlement zijn eigen verantwoordelijkheid neemt. Bij dit verdrag is het van belang dat wij het ratificeren voordat het in werking treedt. Ik meen dat u een motie heeft ondertekend die ertoe strekt de regering ten minste in overweging te geven om dat ook te doen. Dus waarom doet u nu zo slap? Zeg nu gewoon dat u vindt dat de regering dat moet doen, dan zijn wij vandaag klaar en dan weet de staatssecretaris ook waar zij aan toe is.

De heer De Krom (VVD):

Een van de overwegingen daarbij is dat nog onzeker is wat de consequenties daarvan zijn. U kunt dat kennelijk beter overzien dan ik.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

In het leven kun je nooit alle consequenties overzien. Als wij nu tegen de staatssecretaris zeggen dat zij dat verdrag maar gewoon per 1 mei moet laten ingaan en de Raad van State ons vervolgens op de vingers tikt omdat aan dat verdrag van alles en nog wat mankeert, staan wij hier in dit parlement wel mooi voor gek.

De heer De Krom (VVD):

Voorzitter. Volgens de Grondwet kan een verdrag in werking treden voordat de Staten-Generaal zich daarover hebben uitgesproken. In het overleg dat de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat eerder deze week heeft gevoerd, is beargumenteerd dat de uitspraak in de spoedprocedure van de Duitse rechter over de vergunning, voor onze regering een reden kan zijn om het verdrag niet in werking te laten treden per 1 mei aanstaande. De redenering daarbij is dat, zolang de Duitse juridische perikelen rond de vergunning niet zijn afgerond, het Staatsverdrag niet kan worden toegepast.

We moeten hierbij twee zaken goed onderscheiden. Het Staatsverdrag gaat over de overvliegrechten van Nederland en niet over de Duitse vergunning of de vergunningsvoorwaarden. De juridische procedures in Duitsland moeten hun eigen beloop hebben. Dat is aan Duitsland, niet aan ons. Wij gaan over het verdrag en vanmorgen spreken wij over de datum van inwerkingtreding daarvan. Het antwoord op de vraag of het verdrag zelf voldoet aan de Nederlandse wetgeving is wel relevant. Uiteraard moet daarover nog worden geadviseerd door de Raad van State. Een vraag die de Raad van State daarbij kan betrekken, is of de regering terecht heeft beargumenteerd dat de gedane milieuonderzoeken in materiële zin gelijk zijn aan een MER.

Ik deel de mening van de Kamer dat het beter zou zijn geweest als wij vandaag al het oordeel van de Raad van State zouden hebben gehad, dus voordat het verdrag in werking treedt. Als er mogelijkheden zijn om de inwerkingtreding te vertragen tot na het advies van de Raad van State, moet de regering die ruimte naar mijn mening dan ook benutten. Ik wil de staatssecretaris echter niet met een onmogelijke opdracht het bos in sturen. Ik heb op dit moment onvoldoende inzicht in de betrokken belangen en de diplomatieke, financiële en economische consequenties om de gevolgen van de opschorting van de inwerkingtreding te kunnen overzien. Het oordeel daarover wil ik dus aan de regering overlaten, maar, zoals in de motie-Koopmans/De Krom uitdrukkelijk is verwoord, ik verzoek de regering wel om een eventuele beschikbare ruimte te benutten.

Mevrouw Gerkens (SP):

De staatssecretaris heeft in haar verhaal aangegeven dat het moeilijk is om de datum van 1 mei te verschuiven omdat alle partijen zich op die datum hebben gericht, maar maakt een staatssecretaris zo'n belofte niet altijd onder voorbehoud van goedkeuring door de Kamer? Dat voorbehoud wordt toch altijd gemaakt, zodat in feite geen juridische procedure te vrezen zou moeten zijn? Of heeft de staatssecretaris veel meer beloften gedaan dan zij zou moeten doen? En wie zijn wij dan om haar voor dat gedrag te belonen?

De heer De Krom (VVD):

Uiteraard is het verdrag pas definitief na ratificatie door de Staten-Generaal. Hier gaat het echter om de vraag of de Kamer wist dat de inwerkingtreding eerder zou plaatsvinden dan dat moment en dat wist de Kamer al een hele tijd.

Mevrouw Gerkens (SP):

De Kamer is voorgehouden dat de procedure voor die datum doorlopen kon zijn en, als dat niet zou kunnen, er andere mogelijkheden waren.

De heer De Krom (VVD):

Daarom hebben wij in de motie ook aangegeven dat onze voorkeur er sterk naar uitgaat, de inwerkingtreding te laten plaatsvinden na het debat in de Kamer en na het advies van de Raad van State. Ik heb echter ook aangegeven waarom onze keuze in dit geval anders uitvalt.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Staatssecretaris Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Voorzitter. Inderdaad hebben wij jongstleden dinsdag tijdens een algemeen overleg uitgebreid met de Kamer gesproken over de procedure rond vliegveld Laarbruch. Er moet een goede afweging worden gemaakt naar aanleiding van de wens van onze Duitse buren om de luchthaven te heropenen, waarbij een deel van de geluidsbelasting in Nederland terecht zal komen. Aan beide zijden van de grens zijn er werkgelegenheidseffecten, maar het gaat ons nu vooral om de geluidsbelasting en de vergunningen die wij daarvoor geven. Op een hoger niveau gaat het om het belang dat Nederland heeft bij goed nabuurschap met Duitsland. Er zijn bij Duitsland verwachtingen gewekt over de inwerkingtreding van het staatsverdrag via de voorlopige toepassing. Voor Nederland is het verdrag van uitermate groot belang door de mogelijkheden die het verdrag biedt voor de handhaving van de afspraken die beide landen maken.

Er zijn drie moties ingediend, waarop ik dadelijk zal ingaan. Eerst zeg ik echter iets over de uitspraak van de Duitse bestuursrechter. De Kamer wist hoe deze procedure zou lopen. Het was al bekend dat zij niet vooraf over dit verdrag zou oordelen, maar achteraf door middel van een ratificatieprocedure. De veranderde situatie door de uitspraak van de Duitse rechter heeft de Kamer ertoe gebracht om toch vooraf over de voorlopige toepassing vanaf 1 mei te willen praten. Er is gezegd – en dat zie ik ook in een motie terug – dat de Duitse rechter een MER zou willen, maar daar heeft de Duitse rechter geen uitspraak over gedaan; er is ook niets over terug te vinden. De rechter heeft de vergunning ook niet vernietigd of gedeeltelijk opgeschort, zoals in sommige moties staat. De rechter heeft gezegd dat er bij een gelijke overgang van een militaire luchthaven naar een luchthaven voor burgerverkeer, zoals was voorgesteld door Duitsland (en daarvoor was volgens Duitsland geen specifieke MER-procedure nodig), in het weekeinde een andere situatie ontstaat. Daarom is de vergunning voor het weekeinde beperkt en is overgegaan tot toestemming voor zes vluchten. De rechter heeft dus niet expliciet uitgesproken dat een MER noodzakelijk is, zoals sommigen wel beweren. De rechter heeft de weekendvluchten ook niet verboden, maar bevroren op het aantal dat in de contracten is opgenomen.

Het kabinet heeft twee weken geleden over dit verdrag gesproken en er zijn goedkeuring aan gegeven. Zoals ik in mijn brief van gisteren en tijdens het algemeen overleg heb medegedeeld, heeft het kabinet ook na de uitspraak van de rechter het idee dat alle afspraken die het wilde maken, goed in het staatsverdrag zijn opgenomen. Met de uitspraak van de rechter is geen verandering opgetreden in de afspraken ten aanzien van de handhaving en de geluidszones. Daarom is er geen reden om het staatsverdrag of een element daarvan, namelijk de voorlopige toepassing, niet van kracht te laten worden. Sterker nog, de gevolgen van het niet voorlopig toepassen op 1 mei zijn groot.

Sommige leden hebben opgemerkt dat wij de gevolgen niet kennen. Allereerst zijn er bepaalde verwachtingen gewekt. In juni 2001 is de vergunning verstrekt en is de hoop uitgesproken dat het verdrag tijdig klaar is en dat het uitgangspunt is dat de luchthaven op 1 april zal starten. Inmiddels is het 1 mei geworden. In november werd duidelijk dat de procedures misschien wel afgerond zouden zijn, maar de ratificaties door de Kamers nog niet. Daarom is een voorlopige toepassing op 1 mei opgenomen. Die verwachtingen zijn van het begin af aan gewekt, al vanaf de vergunningverlening. Dat heeft tot gevolg gehad dat de exploitant forse investeringen heeft gedaan en dat er al vele werknemers zijn aangetrokken die op dat moment zullen beginnen. De luchtvaartmaatschappijen die op dat vliegveld moeten vliegen, hebben al contracten afgesloten. Dat is dus de andere zijde van het verhaal.

Ik heb in het algemeen overleg ook uitgebreid gesproken over de belangen van de omwonenden, want daar hechten wij natuurlijk ook veel belang aan. Ik had ook het liefst gezien dat het gehele traject tot en met de ratificatie was afgerond, want dat is natuurlijk het allermooiste. Er zijn echter twee belangen tegen elkaar af te wegen en de Kamer zal daar in haar overwegingen ook rekening mee moeten houden.

Mevrouw Dijksma vroeg of de Kamer haar recht verliest als zij nu niet ingrijpt op het punt van de voorlopige ingangsdatum.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Ik vroeg niet of de Kamer haar recht verliest, maar heb wel gezegd dat zij voor gek staat als de Raad van State nadien toch aanpassing van het verdrag eist.

Staatssecretaris Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Ik vind juist niet dat de Kamer dan voor gek staat, want zij heeft op dit punt juist aan het einde van het proces een formele rol. Bij de voorlopige toepassing doet zij ook geen enkele uitspraak over de wenselijkheid van een en ander. Als de Raad van State zou aangeven dat er zaken in het verdrag veranderd moeten worden, dan zullen wij dat uiteraard doen. De Kamer is daarbij betrokken.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

De reconstructie van het verleden door de staatssecretaris is toch een heel andere dan die welke ik uit de stukken haal.

De voorzitter:

Er is al uitvoerig in een algemeen overleg over gesproken en zojuist hebt u ook nog uw inbreng gehad. Ik sta u slechts één korte vraag toe.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Is de staatssecretaris het niet met mij eens dat de datum van 1 mei steeds in de context heeft gespeeld dat dan ook de milieuvergunning en alle procedures aan Duitse kant zouden zijn afgerond en dat dit nu niet het geval is?

Staatssecretaris Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Als het verdrag getekend wordt, zijn alle procedures afgerond. De ingreep van de Duitse bestuursrechter slaat op de vergunning en heeft de vergunning voor een deel ingekort, maar daarmee is de vergunning nog wel een feit.

Voorzitter. Nogmaals, voorlopige toepassing ontneemt de Kamer dus geen enkele bevoegdheid in het kader van de goedkeuringsprocedure. Sterker nog, mocht de Raad van State tot een andere uitspraak komen, dan vind ik het uitermate belangrijk dat de Nederlandse overheid daarop zo snel mogelijk kan inspelen en de gewenste veranderingen kan aanbrengen. Tot zover onze kennis op dit moment reikt, hebben wij echter het gevoel dat hetgeen wij hebben afgesproken stevig en solide is. Mochten er volgens de Raad van State toch nog gaten in zitten, dan zullen wij dat zo snel mogelijk gaan aanpassen.

Voorzitter. Wat mij betreft, is er nu sprake van een onwenselijke precedentwerking, namelijk dat de Kamer, voorafgaand aan haar goedkeuringsprocedure, mee onderhandelt over de afspraken die wij met Duitsland maken. Dat is een andere dan de formele rol van de Kamer. Ik zou u echt willen aanraden om niet in te grijpen tijdens deze onderhandelingen. De inhoudelijke argumenten heb ik u al genoemd, zoals de gewekte verwachtingen en de belangen die erbij spelen. Bovendien zal het ook een groot diplomatiek effect hebben. Een dergelijke procedure was van tevoren niet bekend en is ook nooit met Duitsland besproken. Er zullen dan aan Duitse kant ook problemen kunnen ontstaan bij andere onderhandelingen die wij ermee voeren.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Wat bedoelt u met mee onderhandelen? Volgens mij gaat het er nu om dat de Kamer haar eigen procedures dient te volgen.

Staatssecretaris Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Als wij een verdrag sluiten met een ander land, is dat een taak van de regering. Nadat het verdrag is gesloten en de Raad van State daarover heeft geadviseerd, is het aan de Kamer om al dan niet haar goedkeuring aan het verdrag te geven. Dat kan zij stilzwijgend of uitdrukkelijk doen. Gezien het belang dat de Kamer eraan hecht, heb ik om een uitdrukkelijke goedkeuring gevraagd. Nu zegt de Kamer dat zij er een element wil uithalen nog voordat wij het verdrag met Duitsland hebben gesloten. Het is bovendien niet zomaar een element; het heeft zeer belangrijke gevolgen voor bijvoorbeeld werkgelegenheid, eerder gewekte verwachtingen, enz. Hiermee treedt de Kamer dus in de onderhandelingsruimte van het kabinet.

De voorzitter:

Ik stel voor dat de staatssecretaris nu ingaat op de moties. Ik wijs mevrouw Dijksma erop dat er in het algemeen overleg het een en ander is gewisseld en dat dit hier vanmorgen nog eens is gebeurd. Verder heeft zij toch ook nog een motie ingediend waarin haar gevoelens zijn verwoord.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Voorzitter. Misschien mag ik u uitleggen waarom ik nog een opmerking wil maken. Ik vind het goed dat wij hier een discussie voeren, maar als ik van mening ben dat er dingen worden gezegd die feitelijk onjuist zijn, vind ik dat de Kamer die moet kunnen corrigeren. Mijn opmerking heeft geen betrekking op het tekenen, maar op de inwerkingtreding. Normaal treden verdragen in werking nadat zij zijn geratificeerd door de Kamer. Daarom is dit zo'n bijzondere situatie. Ik hecht eraan dat de staatssecretaris dit erkent.

Staatssecretaris Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Ik kom zo op de motie van mevrouw Dijksma over de voorlopige toepassing.

Ik wil eerst ingaan op de motie van de heren Koopmans en De Krom. De overweging dat de Duitse rechter de vergunning voor de ingebruikname gedeeltelijk heeft opgeschort wat gevolgen kan hebben voor de inhoud van het Staatsverdrag, is niet juist. De vergunning is niet geheel of gedeeltelijk opgeschort, maar het weekendgebruik is beperkt tot de huidige contracten. Dit is dus een inperking, maar geen opschorting van de vergunning. Ik begrijp wel de essentie van deze motie, namelijk dat er discussie is ontstaan over de vraag hoe solide deze afspraken zijn. In de motie wordt vervolgens geconstateerd dat dus nog niet alle procedures volledig zijn ingevuld en afgesloten. Na de tekening op 29 april aanstaande zijn alle formele procedures afgerond, zodat het verdrag voorlopig kan worden toegepast. Het bezwaar en beroep vallen niet onder die formele procedures, die lopen na zo'n periode door.

De Nederlandse burgers hebben onomstreden het recht om de vergunning bij de Duitse bestuursrechter aan te vechten, maar de schorsing waarom wordt gevraagd, is niet verleend.

De indieners van de motie vragen de regering om met spoed advies te vragen aan de Raad van State en om na ontvangst daarvan met de Kamer te spreken. Ik doe dit graag, want ik vind het belangrijk dat zo snel mogelijk duidelijk wordt of wat wij verwachten, ook door de Raad van State wordt goedgekeurd. Ook het gesprek met de Kamer zal ik graag snel voeren, maar daarbij speelt zij zelf ook een rol.

Tot slot wordt de regering gevraagd om de inwerkingtreding op te schorten totdat met de Kamer is gesproken. Ik hoop dat duidelijk is wat mijn motivering is om te zeggen dat het kabinet hierover een besluit moet nemen. Ik zal dit meenemen naar het kabinet, maar ik denk dat er ernstige problemen zullen ontstaan als wij geen goedkeuring zullen verlenen voor de voorlopige toepassing. Het lijkt mij duidelijk met welke stemming ik het overleg in het kabinet in ga. Uiteindelijk zal het hele kabinet beslissen wat het wijs acht om te doen.

De heer Duyvendak vraagt in zijn motie om de voorlopige toepassing niet per 1 mei aanstaande toe te staan, maar pas na volledige ratificatie door de Kamer. Volgens mij gelden hiervoor dezelfde motieven als ik zojuist al heb weergegeven. Ik vind dat het aan het kabinet is om een besluit te nemen over de voorlopige toepassing. De Kamer krijgt daarna voldoende mogelijkheid om aanpassingen aan te brengen, zo dit nodig mocht zijn. Ik ontraad deze motie.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Ik wil nog een keer aan de staatssecretaris vragen wat toch die buitengewone gevallen van dringende aard zijn waarmee het belang van het Koninkrijk zo wordt geschaad dat deze voorlopige toepassing moet worden toegestaan. Dit zijn immers de gronden die in de wet die worden genoemd voor een eerdere inwerkingtreding dan na goedkeuring door het parlement en advies van de Raad van State. Welke argumenten heeft de staatssecretaris hiervoor? Wij doen nu toch niets anders dan een Duits bedrijf een gunst verlenen?

Staatssecretaris Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Op grond van artikel 15 van de Rijkswet is de voorlopige toepassing van verdragen mogelijk. In de brief is eerder abusievelijk gesproken over artikel 10. De praktijk houdt in dat de regering waar nodig gebruik maakt van een voorlopige toepassing, maar dat deze beperkt blijft tot datgene wat de regering ten uitvoering kan brengen zonder nadere medewerking van het parlement. Stel dat een grondwetswijziging of een andere wijziging nodig is, dan kan de regering dat deel van het verdrag niet toepassen. Als daarvan geen sprake is en dus geen nadere medewerking van het parlement nodig is, is de regering gemachtigd om een voorlopige toepassing te gebruiken. Er zijn zware belangen, want er vinden al twee jaar onderhandelingen plaats en daarin zijn verwachtingen gewekt. Het luchthavenbedrijf heeft vooruitlopend op het besluit alle investeringen gedaan. Omdat Nederland niet eerder heeft aangegeven daarmee niet akkoord te zullen gaan, is het van belang om te handelen zoals ik heb aangegeven. Dat moet bovendien gebeuren op grond van goed nabuurschap en omdat naar onze mening voldoende is gewaarborgd dat precies dezelfde eisen gelden voor dit vliegveld als voor al onze eigen regionale vliegvelden. Daarom hebben wij geen enkele reden om ons te keren tegen de voorlopige toepassing per 1 mei. Dat geldt althans voor mij, want ik zal het nog bespreken in het kabinet.

In de motie van mevrouw Dijksma, mevrouw Gerkens en de heer Van der Ham wordt geconstateerd dat het tekenen van het Staatsverdrag ertoe leidt dat het reeds per 1 mei 2003 in werking treedt, nog voordat het is goedgekeurd. Dat klopt echter niet. Het verdrag treedt pas in werking als het Nederlandse parlement het heeft geratificeerd. De voorlopige toepassing maakt het alleen mogelijk dat alvast wordt gevlogen. In de motie wordt overwogen dat de Duitse rechter onlangs heeft uitgesproken dat de vergunning van de luchthaven moet worden aangepast, omdat onder meer een MER vereist is. Ik heb zojuist al gezegd dat een MER niet vereist is en dat die uitspraak niet is gedaan. De rechter heeft gezegd dat moet worden bezien in hoeverre de directe verandering van militaire luchthaven naar burgerluchthaven ook werkelijk is zoals dat is voorgespiegeld.

In het dictum van de motie staat dat het Nederlandse parlement met het Staatsverdrag dient te hebben ingestemd, desnoods via een spoedprocedure. Hiervoor geldt dezelfde motivering als ik zojuist heb gegeven: het verdrag treedt echt in werking als de Kamer het heeft goedgekeurd. Dan pas is het Staatsverdrag een feit geworden. De voorlopige toepassing is wat mij betreft een keuze van het kabinet. Ik heb de overwegingen van de Kamer gehoord. Tijdens het AO heb ik gezegd dat ik ook graag had gehad dat eerst de ronde was afgemaakt. Dat is nu eenmaal niet zo. Dat zal later gebeuren, met het advies van de Raad van State en de ratificatie door de Kamer. Wij hebben het vertrouwen dat in de voorlopige toepassing zit wat er in zou moeten zitten. Mocht dat niet het geval zijn, dan hebben wij alle mogelijkheden om haar direct aan te passen. Het schorsen van de inwerkingtreding op 1 mei zou wat mij betreft veel te grote effecten hebben. Die passen niet bij het knelpunt dat nu is opgetreden, namelijk dat het traject nog niet volledig is afgerond.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Omdat de datum verschoven is, is het wellicht niet meer noodzakelijk om vanmiddag over de moties te stemmen. Ik stel daarom voor er volgende week woensdag over te stemmen, tijdens de reguliere stemmingsronde.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven