Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 20 maart 2003 over de Wet arbeid vreemdelingen.

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter. De aanleiding voor het houden van dit overleg had te maken met de werving van Zuid-Afrikaanse artsen. Mijn fractie ziet niet in waarom gestopt is met de werving van verpleegkundigen in Zuid-Afrika, terwijl ondertussen de werving van Zuid-Afrikaanse artsen gewoon doorgaat. In het algemeen overleg zei de minister dat hij bezig is contact te zoeken met de Zuid-Afrikaanse minister van volksgezondheid. Voor ons zijn twee dingen duidelijk. Er is geen reden om die parallel niet door te trekken naar de werving van artsen. Afgesproken is dat wij niet in Zuid-Afrika werven, omdat deze artsen daar harder nodig zijn dan hier. Verder zijn de uitspraken van de Zuid-Afrikaanse minister van volksgezondheid op de tv zeer duidelijk. Hier was geen woord Spaans bij en het was bovendien ondertiteld.

Ik meen dat onze minister een duidelijk signaal kan afgeven dat de werving per direct moet stoppen. Vervolgens moet hij maatregelen in gang zetten waardoor dit geregeld wordt. Om deze reden dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,Kant

constaterende dat de Zuid-Afrikaanse minister van volksgezondheid oproept tot het stoppen met de werving van medisch specialisten;

verzoekt de regering, per direct maatregelen te nemen, zodat het werven van medisch specialisten wordt gestopt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kant en Tonkens. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 37(27223).

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Voorzitter. Werving van mensen in landen waar een arbeidstekort kan zijn – denk aan Zuid-Afrika – voor beroepen waarvoor hier te weinig mensen zijn, verpleegkundigen of artsen, mag nooit ten koste gaan van de landen van herkomst. Het is onverteerbaar om onze zorgen af te wentelen op de landen van herkomst. Ik ben er blij mee dat de minister verleden week duidelijk heeft gezegd dat dit, wat hem betreft, absoluut niet kan. Met enige verbazing heb ik naar mevrouw Kant geluisterd. Naar mijn idee zei de minister verleden week zeer duidelijk dat hij een verandering in de Wet arbeid vreemdelingen voorbereidt om dit te voorkomen. Hij gaf ook aan dat hij, vooruitlopend daarop, met het CWI afspraken maakt om ervoor te zorgen dat dit per direct onmogelijk is. Wanneer kan de minister ons berichten over de afspraken die hij met het CWI heeft gemaakt? Ik wil graag dat binnen twee weken duidelijk is wat deze afspraken zijn, zodat vanaf dat moment niet meer in Zuid-Afrika geworven kan worden.

Tijdens het algemeen overleg is ook gesproken over de hoge werkloosheid onder erkende vluchtelingen. Ik heb nog steeds het idee dat daar onvoldoende aan gedaan wordt. Ik wil hierover een motie indienen.

Mevrouw Kant (SP):

De minister zei inderdaad dat ook hij van mening is dat de werving moet stoppen. Ik heb tijdens het algemeen overleg geen concrete toezeggingen gehoord dat dit per direct zal lukken. Sterker nog, de minister heeft een slag om de arm gehouden. Hij zei dat hij niet zeker was van de oproep van de Zuid-Afrikaanse minister van volksgezondheid en dat hij eerst contact met hem wilde opnemen. Wij hebben dit debat aangevraagd omdat wij "per direct" ook "per direct" vinden. De ziekenhuizen moeten onmiddellijk met de werving stoppen en de minister moet daartoe maatregelen treffen. Daar is onze motie voor bedoeld en volgens mij kan zij met deze uitleg op uw steun rekenen.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Daarover zijn wij het eens. Daarover waren wij het de vorige week ook eens. Uw collega De Ruiter heeft toen beaamd, blij te zijn met de uitspraken van de minister. De meest vergaande regeling die je kunt treffen, is een wettelijke regeling. Ik wil dan ook een wettelijke regeling. Ik wil geen convenanten, maar een wettelijke bepaling in de Wet arbeid vreemdelingen. Vooruitlopend daarop wil ik nu geregeld hebben dat het niet meer kan. Daarom vraag ik de minister nu nog een keer om de Kamer binnen twee weken daarover te berichten.

Mevrouw Kant (SP):

In de motie wordt gevraagd om nu te regelen dat het niet meer kan. Deze motie is bedoeld om vooruitlopend op afspraken door deze minister een signaal te laten geven aan de ziekenhuizen dat de werving moet stoppen. Het proces moet niet intussen doorgaan. Volgens mij is mevrouw Bussemaker het daarmee eens; ik begrijp dus niet goed waarom zij dit zegt.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Ik ben het ermee eens, maar gehoord hetgeen de minister de vorige week heeft gezegd, is daarvoor mijns inziens de motie niet nodig. Laten wij afwachten of de minister hier klip en klaar wil herhalen wat hij de vorige week in het algemeen overleg heeft gezegd. Dan is voor iedereen duidelijk waar wij staan.

Ik dien ten slotte de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de werkloosheid onder vluchtelingen nog altijd onevenredig hoog is;

overwegende dat velen van hen willen werken in sectoren waar de vraag naar arbeidskrachten groot is (onder andere de zorg en de techniek) maar daar zeer moeizaam in slagen;

overwegende dat ondertussen sprake is van uitvoering van het "Plan van aanpak arbeidsmarktpositie hoger opgeleide vluchtelingen", maar dat dit nog geen concrete streefdoelen bevat;

constaterende dat in 2003 gegevens beschikbaar komen waarmee meetbare streefdoelen kunnen worden gesteld;

verzoekt de regering, de Kamer periodiek te informeren over de voortgang van het plan van aanpak, en hieraan zo spoedig mogelijk na het beschikbaar komen van de gegevens, meetbare streefdoelen te verbinden en dit te voorzien van een tijdpad,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bussemaker en Dittrich. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 38(27223).

De heer Dittrich (D66):

Mijnheer de voorzitter. Tijdens het algemeen overleg kwam een veelheid aan onderwerpen ter sprake. Een van de onderwerpen was de legesverhoging voor vreemdelingen die een verblijfsvergunning in Nederland willen krijgen of willen verlengen. Die verhoging is soms meer dan 660% geweest. Dat kan betekenen dat het verblijfsrecht van vreemdelingen in gevaar komt. Uit allerlei protestbrieven van de universiteiten blijkt dat internationale studenten en kenniswerkers, mensen die wetenschappelijk onderzoek willen doen op universiteiten, het Nederlandse onderwijs links laten liggen. Dat is slecht voor het onderwijs in Nederland.Dittrich

Daarom dien ik de twee volgende moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat met ingang van 1 januari 2003 een legesverhoging is doorgevoerd voor de afgifte van verblijfsvergunningen van soms wel meer dan 660%;

overwegende dat een dergelijke verhoging voor veel vreemdelingen onbetaalbaar is en hun verblijfsmogelijkheden in Nederland kan verhinderen;

spreekt als haar mening uit dat de legesverhoging aanzienlijk verminderd dient te worden;

verzoekt de regering, de Kamer hierover te rapporteren voor 1 mei 2003,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dittrich en Bussemaker. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 39(27223).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat met ingang van 1 januari 2003 een legesverhoging is doorgevoerd voor de afgifte van verblijfsvergunningen;

overwegende dat de verhoging in sommige situaties meer dan 660% bedraagt en voor de betrokken vreemdelingen niet is op te brengen;

overwegende dat de overheid probeert de kenniseconomie te bevorderen, waarbij kenniswerkers die niet in Nederland te vinden zijn, vanuit het buitenland een tewerkstellingsvergunning en tijdelijke verblijfsvergunning kunnen krijgen, maar dat vanwege de legesverhoging het aantrekken van kenniswerkers uit het buitenland problemen oplevert;

overwegende dat ook internationale studenten de dupe worden van de legesverhoging;

overwegende dat de minister van OCW tegen de legesverhoging heeft geprotesteerd bij de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie vanwege de negatieve effecten ten aanzien van het onderwijs;

verzoekt de regering, de legesverhoging voor internationale studenten, kenniswerkers en hun familieleden aanzienlijk te verlagen en de Kamer hierover voor 1 mei 2003 te berichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dittrich en Bussemaker. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 40(27223).

De heer Koopmans (CDA):

Heeft de heer Dittrich, gegeven dat de uitvoering van beide moties geld kost, ook een dekkingsvoorstel daarvoor?

De vaste commissie voor Justitie heeft op 21 november 2002 een verslag vastgesteld met daarin veel vragen over de legesverhoging. Is de heer Dittrich nog geïnteresseerd in de antwoorden daarop of zegt hij: ik dien deze motie in en dan moet het maar zo gebeuren?

De heer Dittrich (D66):

Ik ben zeer geïnteresseerd in die antwoorden, maar ik vind het allemaal wel erg lang duren. Wij hebben in november het verslag vastgesteld en de legesverhoging zou per 1 januari ingaan, maar wij hebben nog steeds geen reactie van de regering gehad. Ik vind dat wij als volksvertegenwoordigers, als controleurs van het regeringsbeleid, spijkers met koppen moeten slaan, want ondertussen is die legesverhoging ingevoerd en zie je dat universiteiten geen onderzoekers meer kunnen aantrekken en dat internationale studenten afhaken. Dat komt eigenlijk allemaal doordat de minister voor Vreemdelingenbeleid en Integratie dit heeft ingevoerd, terwijl de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen ertegen heeft geprotesteerd, de Kamer het niet accepteert – dat staat in het verslag – en het ondertussen maar gewoon doorgaat. Daarom vind ik dat deze motie nu op zijn plaats is.

De vraag inzake de dekking laat zich lastig beantwoorden. Ik heb gehoord dat de minister in het algemeen overleg heeft gezegd dat hij er een werkgroep van ambtenaren op heeft gezet, niet alleen bestaande uit ambtenaren van zijn ministerie maar ook uit ambtenaren van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Ik denk dat deze motie voldoende richting geeft aan die werkgroep om vóór 1 mei met voorstellen te komen, inclusief een dekking.

De heer Blok (VVD):

Het gaat mij ook om die werkgroep. Uw zorg over de kenniseconomie deel ik, maar ik heb in hetzelfde overleg gehoord dat de minister zei: ik ga het uitzoeken en ik kom bij u terug. Dat geeft mij het gevoel dat de motie op dit moment overbodig is en misschien aan de orde is, wanneer wij met z'n allen de uitkomsten van het overleg onvoldoende vinden.

De heer Dittrich (D66):

U heeft ongetwijfeld toen mijn nadere vraag aan de minister gehoord: uitzoeken is leuk, maar het gaat om de verlaging van de legesverhoging zodat mensen dit weer kunnen betalen. Daarop heeft de minister gereageerd in de zin dat hij daarover niets kan zeggen, omdat dit allemaal moet worden uitgezocht. Wij als Kamer spreken in de motie uit dat die verhoging ongedaan gemaakt moet worden of althans aanzienlijk verlaagd moet worden.

De heer Blok (VVD):

Volgens mij maakt u het probleem er niet makkelijker op. Misschien ben ik het met u eens, maar dat kan ik pas beoordelen wanneer ik de brief heb gekregen. Op dit moment kan ik niet zoveel met de motie; na de brief is de motie misschien overbodig of kan ik een definitief standpunt bepalen.

De heer Dittrich (D66):

De motie vraag dan ook om een reactie van het kabinet vóór 1 mei.

Minister De Geus:

Voorzitter. Op het punt van de Zuid-Afrikaanse artsen heb ik na lang aandringen de indicatie gekregen dat er op zeer korte termijn door de Zuid-Afrikaanse regering een beroep op mij, op de Nederlandse regering, zal worden gedaan om tot een overeenkomst te komen die ertoe leidt dat Nederland het werven van Zuid-Afrikaanse artsen zal stopzetten. Ik weet niet precies wanneer dat zal zijn; op het moment dat dit overleg er is, zal ik het tegemoet treden vanuit een begrip voor de moeite aan de zijde van de Zuid-Afrikaanse regering. Ik zal het direct doorvertalen naar de werkwijze van de Centrale organisatie voor werk en inkomen en ik zal het ook signaleren in de richting van de ziekenhuizen. Dit loopt dan vooruit op een wettelijke regeling die ik ook wil; daar hebben wij het over gehad in het algemeen overleg. Ik heb mij ervan vergewist, ook in het overleg met de CWI dat ik op 25 maart onder andere daarover heb gevoerd, dat het mogelijk is om vooruitlopend op die wettelijke regeling de gewenste praktijk al te realiseren. Dat betrof overigens niet alleen Zuid-Afrika. Ik heb met de CWI afgesproken dat het, vooruitlopend op die wettelijke regeling, mogelijk is om ten aanzien van de landen waar zo'n situatie aan de orde is de praktijk van het afgeven van tewerkstellingsvergunningen aan te passen aan het oordeel van de regering erover.

Ik kan slechts gissen naar de reden waarom het overleg met mijn Zuid-Afrikaanse collega nog niet heeft plaatsgevonden. Door verschillende ambassades en departementen is druk uitgeoefend, maar ik heb pas vanochtend de mededeling gekregen dat "in the very near future a call upon our government" zal worden gedaan. Ik denk dat aan deze zaak verschillende kanten zitten. De Zuid-Afrikaanse regering heeft tot nu toe tijdens overleg met ons steeds gesteld dat het uitwisselen van expertise waardevol is en dat zij ervan uitgaat dat deze artsen naar hun land terugkeren, hetgeen in het belang van Zuid-Afrika is. Het tweede aspect is dat de Zuid-Afrikaanse regering over het algemeen erg terughoudend is met het beperken van de bewegingsvrijheid van haar onderdanen. Dat neemt niet weg dat ik nu een indicatie heb dat de Zuid-Afrikaanse regering een beroep op de Nederlandse regering zal doen om het werven van deze artsen te stoppen. Uit de uitzending van Nova leek dat ook al opgemaakt te kunnen worden.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

De vraag is nu natuurlijk wat "de nabije toekomst" is. De minister moet een indicatie geven wanneer hij duidelijkheid zal verschaffen. Vorige week donderdag noemde hij een termijn van twee à drie weken. Dat zou betekenen dat wij daarover voor 7 april duidelijkheid krijgen. Ik wil hieraan toevoegen dat de minister niet op de regering van Zuid-Afrika hoeft te wachten. Vorige week heeft hij gezegd dat in landen als Zuid-Afrika niet mag worden geworven. Vooruitlopend op de wettelijke regeling kan hij dan toch nu de afspraken met het CWI maken? Laat hij toezeggen dat hij de Kamer binnen twee weken bericht welke afspraken hij met het CWI heeft gemaakt. Volgens mij zou hij zich daarmee aan zijn afspraak in het algemeen overleg van vorige week houden.

Minister De Geus:

Zo precies is het niet. Ik zal het werven pas stopzetten als ik mij verstaan heb met de regering van het desbetreffende land. Zeker als dat land een bepaald belang bij die uitwisseling heeft.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

U wílt de wetswijziging die strekt tot het niet werven tegen de wens van een bepaalde regering. Dan kunt u nu toch al aan het CWI mededelen dat vanaf de dag dat de Zuid-Afrikaanse regering u daartoe oproept, het CWI niet langer aan deze praktijk mag meewerken?

Minister De Geus:

Die afspraak is op 25 maart 2003 gemaakt met de raad van bestuur van het CWI.

Mevrouw Kant (SP):

Ik ben verrast over de bijval en steun van mevrouw Bussemaker, die dit debat niet nodig vond. Het is onduidelijk wanneer gestopt wordt met de werving. Ik begrijp dat er een afspraak met het CWI is gemaakt, maar het is niet zeker dat deze afspraak dan ook werkt. Ziekenhuizen kunnen blijven werven, ondanks de afspraak van de minister met het CWI dat het geen tewerkstellingsvergunningen mag afgeven. Er is immers geen wettelijke basis voor deze afspraak. Ik heb mijn motie ingediend, omdat ik vind dat wij niet op een signaal van Zuid-Afrika moeten wachten. Het is allang duidelijk welke problemen dat land krijgt doordat de artsen daar wegtrekken. Het is niet nodig over die problemen te discussiëren, aangezien wij het daarover eens zijn. Wij moeten het nu hebben over de stappen die moeten worden gezet. Is de minister bereid om morgen of overmorgen een brief te sturen naar de Nederlandse ziekenhuizen, waarin hij het signaal geeft dat hij als minister van VWS vindt dat er niet geworven moet worden? De afspraak met het CWI is al gemaakt. Per direct moet de wettelijke gang om het te regelen in gang worden gezet. Dat is wat ik met de motie van de minister toegezegd wil krijgen.

Minister De Geus:

De toezegging doe ik niet in deze vorm. Ik zal uitleggen waarom. Om de stap te kunnen nemen die mevrouw Kant voorstelt, moeten wij eerst met de Zuid-Afrikaanse regering overleggen. Dit overleg is voor de zeer korte termijn aangekondigd. Ik zal vandaag nog een reactie aan de Zuid-Afrikaanse regering sturen waarin ik aangeef dat ik opensta voor het overleg. Het belang van de zaak vordert dat dit overleg binnen enkele weken wordt gevoerd. Ik zal daar een termijn van twee weken bij noemen. Het is echt van belang dat hier snel duidelijkheid over komt. Hierop vooruitlopend heb ik met het CWI afgesproken dat, als het overleg tot de conclusie leidt dat er gestopt moet worden met werken, het CWI vanaf dat moment klaarstaat om in deze casus geen tewerkstellingsvergunning meer af te geven. Zo ver wil ik gaan op dit moment. Verder ga ik niet, want ik wil niet in een situatie terechtkomen waarin wij op basis van harde of minder harde indicaties van welk land in de wereld dan ook, zonder dat wij met de desbetreffende regering ons hebben verstaan, een conclusie trekken over de werving. Mevrouw Kant wijst er overigens terecht op dat het niet alleen een zaak van het CWI betreft maar dat hierbij ook de activiteiten van de ziekenhuizen aan de orde zijn. Ik kan haar dan ook toezeggen dat zodra de conclusie van het overleg wordt doorvertaald naar het CWI, er van mijn kant een ambtsbericht zal uitgaan naar mijn collega van Volksgezondheid om langs die weg de ziekenhuizen te informeren over deze overeenstemming met de Zuid-Afrikaanse regering. Op het moment dat ik een beroep op hen doe om te stoppen met werven en daarbij aangeef dat met het CWI is afgesproken dat er geen tewerkstellingsvergunningen meer worden afgegeven, lijkt mij dat deze zaak aldus afdoende is geregeld.

Mevrouw Kant (SP):

Ik ben het inhoudelijk heel erg eens met de minister. Ik ben blij dat deze stap gezet wordt, maar ons verschil van mening is dat hij eerst nog overleg nodig heeft terwijl ik vind dat wij als Nederland nu zelfstandig de afweging kunnen maken dat het niet verantwoord is de werving voort te zetten. Daarom handhaaf ik de motie.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Ik kan mij voorstellen dat de minister een gesprek wil met de betrokken Zuid-Afrikaanse minister. Zou hij daarbij dan ook aandacht willen vragen voor niet alleen de braindrain maar ook de braintrain? Een jaar geleden heb ik al aangegeven dat het mij nuttig lijkt dat de minister van Sociale Zaken zich hierover ook zou verstaan met zijn collega voor Ontwikkelingssamenwerking om te bezien of het mogelijk is om projecten ter zake op te zetten tussen CWI's alhier en bijvoorbeeld universiteiten in Zuid-Afrika om de mensen hier op te leiden en ze vervolgens een baangarantie bij terugkeer te geven. Dus niet alleen het tegengaan van ongewenste weglek van kapitaal uit Zuid-Afrika maar ook het tegelijkertijd bijdragen aan het bevorderen van kennis in Zuid-Afrika verdient mijns inziens aandacht.

Minister De Geus:

Met het oog op een goede preparatie van genoemd overleg zal ik mij verstaan met de collega voor Ontwikkelingssamenwerking, aangezien ik op dit moment niet beschik over een voldoende overzicht van die specifieke kant van de zaak. Ik ben op de hoogte van het braindraineffect, de expertise-uitwisseling die verbonden is met het tijdelijk verblijf van de mensen hier. Ik zeg mevrouw Bussemaker in ieder geval graag toe dat zowel de braindrain als de braintrain in het overleg aan de orde komen.

Mevrouw Kant (SP):

Ik wil nog even ingaan op het punt van de braintrain. Ik wijs de minister erop dat wij dit soort discussies al vaker hier hebben gevoerd. Het is volstrekt helder dat Zuid-Afrikaanse artsen niets hebben aan hun ervaring in Nederland. Het probleem aldaar is vooral dat Zuid-Afrikaanse artsen niet op het platteland willen werken waar heel andere problemen in de zorg voorkomen dan hier in Nederland. Dus aan de ervaring die ze in Nederland opdoen, hebben ze niet veel. Ze moeten dus vooral in Zuid-Afrika blijven.

Minister De Geus:

De signalen die u hierover afgeeft, maken mij heel alert met het oog op het overleg, maar sta mij toe dat ik de Zuid-Afrikaanse regering het gezag toeken om een oordeel over deze zaken te hebben.

Minister Nawijn:

Voorzitter. De heer Dittrich heeft gesproken over de legesverhogingen. Tijdens het algemeen overleg op 20 maart jongstleden heb ik de Kamer toegezegd om haar voor 1 mei schriftelijk te informeren over de legesproblematiek. Bij die gelegenheid heb ik tevens aangegeven dat er overleg plaatsvindt op hoog ambtelijk niveau over de problematiek. Op de uitkomsten van dat overleg wil ik nu niet vooruitlopen. Tijdens genoemd algemeen overleg heb ik ook verteld dat de legesbedragen zijn verhoogd als gevolg van de financiële taakstelling die voortvloeit uit het Strategisch akkoord. Deze taakstelling is overigens opgenomen in de begroting van Justitie die door de Kamer is behandeld. Het uitgangspunt voor het heffen van leges is dat de burger een vergoeding betaalt voor diensten van de overheid. Er is nog steeds geen sprake van volledige dekking van de kosten bij de afgifte van verblijfvergunningen. De taakstelling bedraagt niet minder dan 20 mln euro en als de legesbedragen worden verlaagd, heeft dat gevolgen voor de begroting van Justitie. Gelet op de krapte van de rijksmiddelen en alles wat daarmee samenhangt, is het niet eenvoudig om dekking voor verlaging van de leges te vinden.

Er zijn twee moties ingediend. In de eerste wordt gevraagd om een algemene verlaging van de leges voor het verstrekken van verblijfsvergunningen. Daarmee is, zoals gezegd, een zeer omvangrijk bedrag gemoeid. In de tweede motie gaat het vooral om de kenniswerkers. Overigens heeft niet alleen de minister van Onderwijs mij een brief geschreven, maar dit geldt voor meer collega's. Ik wijs op de afspraken die in het kader van het Strategisch akkoord zijn gemaakt. Ik heb al toegezegd dat ik zal bezien wat ik eraan kan doen, maar het vinden van een adequate dekking blijft een probleem.

De heer Dittrich (D66):

In november hebben de meeste fracties hiertegen al geprotesteerd. Nu is het bijna april en nog steeds is er geen duidelijkheid.

Minister Nawijn:

Het is niet alleen een principieel punt, maar ook een financieel probleem. Het gaat om een substantieel bedrag en de begroting van Justitie staat al onder geweldige druk mede in verband met de maatregelen ter bevordering van de veiligheid. In het algemeen overleg heb ik al toegezegd dat ik hierover zal overleggen, maar dat kost enige tijd. Ik kan niet op de uitkomst van dit overleg vooruitlopen.

De heer Dittrich (D66):

Dat dit zoveel tijd kost, leidt ertoe dat de problemen op het bordje van de vreemdelingen terechtkomen. Betrokkenen moeten soms 660% en in een enkel geval zelfs 1000% meer aan leges betalen. Hoe langer het duurt, hoe moeilijker de situatie wordt. Universiteiten kunnen geen wetenschappelijk onderzoekers of studenten uit het buitenland meer aantrekken omdat de verblijfsvergunning gewoonweg te duur is.

Minister Nawijn:

Ik ken de problematiek. Deze verhoging is bij de behandeling van de begroting van Justitie aan de orde geweest. Bij die gelegenheid heb ik niet zoveel over dit probleem gehoord. Het enige wat ik kan toezeggen, is dat er nog eens naar gekeken zal worden.

De heer Dittrich (D66):

Er is afgesproken dat punten die specifiek behandeld konden worden niet bij de begrotingsbehandeling betrokken zouden worden. In november hebben alle fracties schriftelijk hun inbreng ter zake geleverd. De minister moet dus niet naar voren brengen dat hij de indruk had dat het allemaal wel kon omdat hier bij de behandeling van de begroting niets over is gezegd.

Minister Nawijn:

Zo eenvoudig is het inderdaad niet. U moet echter ook begrip hebben voor mijn argument dat er eerst dekking gevonden moet worden. Daarop gelet, moet ik aanneming van beide moties ontraden.

Minister De Geus:

Voorzitter. Ik kom nog even terug op de motie-Bussemaker/Dittrich over de werkloosheid onder vluchtelingen. Hierin wordt geconstateerd dat in 2003 gegevens beschikbaar komen waarmee meetbare streefdoelen kunnen worden opgesteld. Ik verwacht dat in 2003 gegevens beschikbaar komen, maar dit kan nu nog niet geconstateerd worden. Ik heb overigens geen moeite met aanvaarding van de motie. Het is altijd verstandig om bij plannen van aanpak streefdoelen op te stellen. Die gegevens moeten echter eerst verzameld worden en vervolgens moet beoordeeld worden of er meetbare streefdoelen op gebaseerd kunnen worden.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

De motie is ook bedoeld als een aansporing om ervoor te zorgen dat die streefdoelen er echt komen in 2003 en dus ook die resultaten.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik zal op een nader te bepalen tijdstip voorstellen doen over stemmingen over de moties.

Naar boven