Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 6 november 2002 over arbeidsdeelname van vrouwen uit etnische minderheidsgroepen en over herintredende vrouwen.

De voorzitter:

Zoals de collega's weten, is de spreektijd twee minuten per fractie. Aangezien de staatssecretaris heeft aangekondigd dat hij na de inbreng van de kant van de Kamer gaarne een schorsing heeft, zal ik alle sprekers achter elkaar laten figureren.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Voorzitter. Wij hebben enkele weken geleden een algemeen overleg gehad over de positie van herintreedsters en allochtone vrouwen op de arbeidsmarkt. Dat overleg heeft – en nu druk ik mij voorzichtig uit – nogal wat vragen opengelaten. Die vragen zijn later voor een deel schriftelijk beantwoord, waarvoor dank, maar wat mijn fractie betreft nog niet in voldoende mate. Wij hebben twee jaar geleden een motie ingediend om te vragen om een concreet plan van aanpak, aan de hand waarvan wij kunnen controleren wat er gebeurt. Dat zien wij nog steeds niet terug in de stukken. Ik wil dat er een duidelijke relatie is tussen beleidsdoelen en beleidsmiddelen en dien daarom de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering via een plan van aanpak Herintredende vrouwen de kansen op arbeid van deze groep wil vergroten;

constaterende dat het doel van het kabinet is in 2005 70.000 herintreedsters te plaatsen en de arbeidsparticipatie van vrouwen te verhogen tot 65% in 2010;

overwegende dat de relatie tussen beleidsdoelen en de daarvoor in te zetten beleidsmiddelen onduidelijk is;Bussemaker

verzoekt de regering, de Kamer binnen drie maanden te informeren over de wijze waarop men de genoemde doelen denkt te halen, de middelen die daarbij worden ingezet en deze concreet te kwantificeren in controleerbare taakstellingen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bussemaker, Tonkens en Van Geen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 26(27223).

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Voorzitter. Als je echt iets wilt doen aan de positie van allochtone vrouwen en herintreedsters, is er een instrument dat al heel lang bestaat en dat zijn diensten bewezen heeft. Dat betreft de vrouwenvakscholen. Die zijn maatgericht en combineren inburgering met werktoeleiding en scholing en zijn afgestemd op de wensen van de doelgroep. Het slaagpercentage is buitengewoon groot: 85 tot 90%. Zij leveren dus vrouwen aan die vervolgens gaan werken in de zorg en het onderwijs, overal waar tekorten zijn. Wat horen wij nu? Deze vrouwenvakscholen worden met opheffing bedreigd. Er is surseance van betaling uitgesproken. Als ik het goed heb, wordt vandaag het faillissement afgekondigd. Wij vinden dat dat niet kan. Bij een concreet plan van aanpak horen concrete maatregelen en daar hoort bij dat die vrouwenvakscholen kunnen blijven bestaan. Daartoe wil ik de volgende motie in dienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de vrouwenvakscholen per direct met sluiting worden bedreigd;

overwegende dat deze scholen met name voor allochtone en laagopgeleide herintreders een belangrijke opstap naar de arbeidsmarkt zijn;

overwegende dat de uitstroom naar werk van cursisten verhoudingsgewijs bijzonder groot is;

overwegende dat het ongewenst is dat cursisten zomaar op straat komen te staan;

verzoekt de regering, in overleg met de vrouwenvakscholen de mogelijkheid van een doorstart te bekijken, al dan niet gezamenlijk met een nieuwe partner, en de vrouwenvakscholen hiervoor tot begin januari een overbruggingskrediet te verlenen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bussemaker, Tonkens en Van Geen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 27(27223).

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Voorzitter. Ik zeg er zelf maar vast bij dat ik besef en weet dat de vrouwenvakscholen zelf problemen hebben gehad en dat daar ook fouten zijn gemaakt. Dat neemt echter niet weg dat zij een ontzettend belangrijke taak hebben en heel goed werk doen en dat ik, anders dan de regering, nog niet zie dat die taken sowieso en heel gemakkelijk door ROC's zullen worden overgenomen. Zolang wij dat niet weten, wil ik graag dat de mogelijkheid van een doorstart wordt onderzocht.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Voorzitter. Ik wil graag twee moties indienen. De eerste heeft betrekking op vrouwen in de WAO. Dat is van belang. Wij hebben het hier over herintreders. Wij kunnen van alles bedenken om die vrouwen te laten intreden, maar als er een enorm gat is op de arbeidsmarkt, omdat heel veel vrouwen in de WAO terechtkomen, heeft dat niet zoveel zin. Dat is niet overdreven. Van de laatste 57.000 nieuwe WAO'ers zijn er 50.000 vrouw. Daaronder zijn weer zeer veel vrouwen van Turkse en Marokkaanse afkomst. Als wij dat bedenken, moeten wij iets regelen, zodat vrouwen niet zo snel in de WAO komen. Anders heeft het niet veel zin om ze allemaal op de arbeidsmarkt te zetten. Het UWV is gevraagd om een voorstel te maken voor de instroom van allochtonen in de arbeidsongeschiktheid. Wij willen daarbij nadrukkelijk de aandacht voor vrouwen vragen. Daarover gaat mijn eerste motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat vergroting van de arbeidsparticipatie van vrouwen uit etnische minderheden van groot maatschappelijk belang is;

overwegende dat vrouwen uit etnische minderheden een grotere kans lopen om arbeidsongeschikt te worden en in te stromen in de WAO;

overwegende dat het UWV gevraagd is met een concreet voorstel te komen om de kans op arbeidsongeschiktheid onder allochtonen te verlagen;

verzoekt de regering, het UWV opdracht te geven in dat voorstel expliciet aandacht te besteden aan vrouwen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Tonkens, Van Geen en Bussemaker. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 28(27223).

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Voorzitter. Mijn tweede motie heeft betrekking op de positie van oudkomers. In de aanstaande Wet basisvoorziening kinderopvang hebben oudkomers, dus vrouwen die al langer in Nederland zijn, die nog geen Nederlands spreken, geen toegang tot kinderopvang, omdat zij nog niet in staat zijn om een reïntegratietraject te volgen. Daarvoor moet je namelijk de Nederlandse taal machtig zijn. Voor herintreders en voor nieuwkomers is wel het een en ander geregeld, maar oudkomers zitten in een moeilijke positie. Daarover gaat mijn volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het met het oog op integratie ook voor oudkomers van belang is deel te kunnen nemen aan inburgeringstrajecten;Tonkens

overwegende dat de beschikbaarheid van kinderopvangplaatsen voor veel vrouwen een voorwaarde is om deel te kunnen nemen aan inburgeringstrajecten voor oudkomers;

verzoekt de regering, oudkomers die inburgeringstrajecten volgen recht te geven op gesubsidieerde kinderopvang en hun bij ingang van de Wet basisvoorziening kinderopvang recht te geven op een tegemoetkoming,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Tonkens, Van Geen en Bussemaker. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 29(27223).

Mevrouw Van Oerle-van der Horst (CDA):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoorden op de vragen die in het algemeen overleg zijn gesteld. Inmiddels hebben wij zijn beschouwingen gekregen. De CDA-fractie had in overleg met de VVD en de LPF gekeken naar een motie, omdat wij vonden dat de overheid als werkgever een voorbeeldfunctie heeft. In de laatste rapportage die wij hebben gekregen, staat echter dat EZ en LNV behoorlijk bijgetrokken zijn. Zij zitten inmiddels ook op 8,1% en 8,3%. Wij zullen de motie die wij aanvankelijk in wilden dienen, dan ook niet indienen.

Verder zegt de staatssecretaris in zijn antwoorden dat hij een stuurgroep wil instellen en dat hij zich gesteund voelt door de behandeling in het algemeen overleg. In dat algemeen overleg werd echter unaniem gezegd dat er te veel onderzoeken zijn en te veel groepen die met van alles bezig zijn en niet dat er weer een nieuwe groep bij moet komen. Wij zijn daar in ieder geval geen voorstander van. Wij verzoeken de staatssecretaris daarmee te wachten totdat wij de beleidsbrief hebben besproken.

Mevrouw Van Geen (D66):

Voorzitter. Ik wil allereerst mijn ondersteuning van de motie over de aanpak van herintredende vrouwen middels een goed plan met doelen en middelen, nuanceren. Ik wil daarbij expliciet aandacht vragen voor de armoedeval. Het is voor allochtone vrouwen vaak niet aantrekkelijk om toe te treden tot de arbeidsmarkt. Ik verzoek de staatssecretaris bij zijn plan van aanpak te betrekken hoe die armoedeval werkt en wat gedaan kan worden om een armoedeval te bestrijden.

Voorzitter. Ik vraag de regering bij de overweging over de vrouwenvakscholen niet alleen maar te rekenen in geld. Het is best mogelijk dat de vrouwenvakscholen steken hebben laten vallen in hun administratieve organisatie, maar wij hebben toch vooral een maatschappelijke rekening op te maken en daarom moeten wij kijken naar wat de maatschappelijke waarde is van die vrouwenvakscholen. De vrouwenvakscholen leveren unieke prestaties. Zij weten mensen te bereiken die heel moeilijk te bereiken zijn en die weten zij op een maatschappelijk gewenst pad te brengen. Die maatschappelijke rekening moeten wij veel zwaarder wegen dan de financiële rekening. Vanwege dat sterke punt vind ik dat de vrouwenvakscholen hoe dan ook behouden moeten blijven. Als het nodig is om daarvoor met andere scholen een samenwerking aan te gaan, moet dat. Nogmaals, laten wij die maatschappelijke waarde hoog houden. Daarvoor zitten wij hier in de Kamer; niet voor het geld, maar voor de maatschappelijke ontwikkeling.

Voorzitter. Ik ben in tegenstelling tot mevrouw Van Oerle wel degelijk een voorstander van de stuurgroep. Het is dringend nodig dat methodiek ontwikkeld wordt om "good practices" te verzamelen en te verspreiden. Daarvoor is een stuurgroep zonder meer nodig.

De heer De Grave (VVD):

Voorzitter. Ook ik dank de bewindslieden voor de gegeven antwoorden. Ik zou mijn tijd willen gebruiken om iets te zeggen over twee moties die mevrouw Bussemaker heeft ingediend. In de eerste plaats de motie over het plan van aanpak herintredende vrouwen. Ik vind dat de staatssecretaris die toezegging zou moeten doen. De regering heeft een doelstelling geformuleerd en in de motie wordt terecht gevraagd om een concreet plan van aanpak. Het lijkt mij verstandig als de regering inzicht geeft in de wijze waarop zij dat doel wil bereiken. Mevrouw Bussemaker weet van mij dat ik over het algemeen zeer terughoudend ben in het steunen van moties. Ik vind dat moties echt een krachtig wapen moeten zijn. Daarom ook roep ik de staatssecretaris op om het mij mogelijk te maken om niet voor deze motie te hoeven stemmen door het gevraagde gewoon toe te zeggen.

Voorzitter. De vrouwenvakscholen doen belangrijk werk. De brief van minister De Geus over dit onderwerp van 22 november liegt er echter niet om. Daarin wordt uitgegaan van grote problemen, het niet nakomen van subsidievoorwaarden over een langere termijn. De minister stelt dat hij de verwachting heeft dat de activiteiten van de vrouwenvakscholen goed kunnen worden overgenomen door andere instellingen. Kan de staatssecretaris dat nader preciseren? Ik moet wel de overtuiging hebben dat er sprake zal zijn van adequate alternatieven als de subsidie aan de vrouwenvakscholen wordt beëindigd en die activiteiten worden gestopt. Duidelijkheid daarover is voor mij cruciaal. Als de staatssecretaris die niet kan geven, moet ik overwegen mee te gaan met het verzoek van mevrouw Bussemaker. Het belang van de activiteiten van de vrouwenvakscholen staat wat mij betreft namelijk niet ter discussie.

De vergadering wordt van 10.30 uur tot 10.35 uur geschorst.

Staatssecretaris Phoa:

Voorzitter. Het aan de slag gaan, liefst in een betaalde baan, van vrouwen in het algemeen en vrouwen uit etnische minderheden in het bijzonder, gaat de regering zeer aan. Mevrouw Bussemaker heeft gevraagd om een plan van aanpak binnen een periode van drie maanden, met kwantificering. Dat lijkt mij een alleszins redelijk verzoek waaraan ik kan voldoen. Mevrouw Van Geen heeft in dat kader speciale aandacht gevraagd voor de armoedeval. Ik kan toezeggen dat die problematiek daarbij betrokken kan worden.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Ik ben blij dat de staatssecretaris dit toezegt. Ik ga ervan uit dat hij in dat plan van aanpak ook in zal gaan op de doelen, de beleidsmiddelen en de relatie daartussen. Als hij die toezegging doet, ben ik bereid mijn motie in te trekken.

Staatssecretaris Phoa:

Die toezeg ging kan ik doen. Ik zal daar straks nog kort op ingaan.

Voorzitter. Minister De Geus heeft de Kamer per brief gemeld dat de organisatie van de vrouwenvakscholen niet efficiënt verloopt. Er komt een rapportage over de effectiviteit van de particuliere reïntegratieprocessen. Die zou ik bij de afweging willen betrekken. Vooralsnog moet ik aanvaarding van de motie van mevrouw Bussemaker op dit punt ontraden, omdat in het beleid voor het herintreden van vrouwen en voor het één op één begeleiden van vrouwen al veel duale trajecten lopen. Daarbij wijs ik erop dat de onderwijsinstellingen actief deel uitmaken van de convenanten, waarbij ook gezorgd wordt voor maatwerk.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Wordt bij deze afweging meegewogen dat de vrouwenvakscholen een lange traditie kennen, waarin zij speciale methodes hebben ontwikkeld om vrouwen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt toch een plek te geven?

Staatssecretaris Phoa:

Ik wijs erop dat minister De Geus op dit terrein verantwoordelijk is. Ik stel dan ook voor om deze kwestie aan de orde te stellen tijdens de begrotingsbehandeling van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het gaat hier om een effectieve besteding van middelen voor een bepaalde doelstelling. De regering heeft al in de vorige kabinetsperiode beleid ingezet waarbij de CWI's in samenspraak met alle betrokkenen – de werkgevers, de onderwijsinstellingen, de bedrijven, de gemeenten – zoeken naar de meest passende oplossingen voor mensen die werk zoeken.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Dat klinkt allemaal heel mooi, maar de vrouwenvakscholen hebben daarin al heel lang een speciale plaats. Zij kunnen bepaalde dingen bieden die andere scholen op dit moment nog niet te bieden hebben. Ik vraag de staatssecretaris om dat aspect mee te wegen.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Voorzitter. Ik heb die motie niet voor niets nu ingediend. Het probleem is namelijk dat de vrouwenvakscholen nu acuut met opheffing bedreigd worden. Er kan dus niet gewacht worden tot er verder over gesproken wordt. Wij zijn hier al jaren mee bezig. De oplossing waarvoor gekozen is in 1999 is er op uitdrukkelijk verzoek van de Kamer gekomen. Dat was een amendement dat ik in eerste instantie had ingediend en dat door de regering uiteindelijk na veel vijven en zessen is overgenomen. Wij staan nu voor hetzelfde probleem. Vandaag wordt het faillissement voor de vrouwenvakscholen aangevraagd. Ik vraag de staatssecretaris om vandaag toe te zeggen dat gekeken zal worden naar alternatieven. Anders is er een groot probleem.

Staatssecretaris Phoa:

Ik zie dat mevrouw Van Geen ook hierover wil spreken. Voorzitter, misschien dat zij...

De voorzitter:

Misschien had uw antwoord dit kunnen voorkomen.

Mevrouw Van Geen (D66):

Ik vraag uw aandacht voor de maatschappelijke waarde van de vrouwenvakscholen. Het zijn unieke, in de maatschappij gewortelde organisaties. Zij hebben misschien niet zulke sterke banden met het bestuur en staan administratief niet zo sterk, maar zij zijn goed geworteld in de maatschappij. Als de vrouwenvakscholen verdwijnen, is dat kapitaalvernietiging, niet in de zin van De Nederlandsche Bank, maar wel voor de samenleving.

Staatssecretaris Phoa:

De minister is hierop in zijn brief ingegaan. Ik herhaal dat de rapportage in aantocht is. Wij zullen uw oproep en die afweging in de beschouwing betrekken over hoe het nu verder moet met de vrouwenvakscholen. Soms moet je in het leven kiezen voor een andere weg. Ik ontraad aanvaarding van de motie.

De heer De Grave (VVD):

Voorzitter. Wij zijn nog argumenten aan het uitwisselen, dus de staatssecretaris moet niet te snel iets ontraden. Ik vind het prima om de discussie voort te zetten met minister De Geus bij de behandeling van de begroting van Sociale Zaken. Ik zie aan het knikken van de staatssecretaris dat hij dat met mij eens is. Maar bij die begrotingsbehandeling moet er dan nog wel iets te bespreken zijn. Met andere woorden: ik vraag de staats- secretaris om toe te zeggen dat er geen onomkeerbare stappen worden gezet. Op dat moment kunnen wij de alternatieven en verdere mogelijkheden beoordelen. Als de staatssecretaris dus wil toezeggen dat wij over twee weken bij de begrotingsbehandeling Sociale Zaken nog in vrijheid over dit onderwerp kunnen spreken, heb ik er geen probleem mee om er bij mevrouw Bussemaker op aan te dringen om de motie aan te houden. Wij spreken er dan uitvoerig met minister De Geus over bij de begrotingsbehandeling van Sociale Zaken.

Mevrouw Van Oerle-van der Horst (CDA):

Ik sluit mij daar graag bij aan.

Staatssecretaris Phoa:

Ik heb al gesuggereerd om deze motie tijdens de begrotingsbehandeling te bespreken en haar nu dus aan te houden. Ik zal uw geluid meenemen naar het ministerie. Ik weet niet hoe acuut het faillissement is en of dat bijvoorbeeld morgen al speelt.

De heer De Grave (VVD):

Ik stel voor dat de motie besproken wordt bij de begrotingsbehandeling van Sociale Zaken. Dat moet dan wel een reële behandeling kunnen zijn, want dat heeft geen zin meer als de zaak de nek al is omgedraaid. Tevens stel ik voor dat de staatssecretaris contact opneemt met de minister en de Kamer per ommegaande informeert als bespreking van de motie bij de begrotingsbehandeling over twee weken geen zin meer heeft. Dan kunnen wij alsnog acuut met minister De Geus hierover in de Kamer spreken.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Een soortgelijk voorstel zou ik ook willen doen. Ik vind dat de staatssecretaris hier klip en klaar moet toezeggen dat tot de begrotingsbehandeling geen onomkeerbare stappen gezet worden. "Meenemen naar het ministerie" is niet voldoende. Ik vraag hem om per omgaande, dus vandaag, een brief aan de Kamer te sturen waarin duidelijk wordt dat er tot de begrotingsbehandeling ruimte is om verder te praten over de voortgang en het voortbestaan van de vrouwenvakscholen. Alleen onder die toezegging ben ik bereid mijn motie aan te houden.

Staatssecretaris Phoa:

Wij zitten in een lopend begrotingsjaar. Ik kan hier nu niet overzien wat uw vraag voor financiële consequenties heeft. Ik kan dit onderwerp meenemen en per ommegaande de inspanning die de regering wel kan plegen, laten weten.

De voorzitter:

Ik constateer dat de staatssecretaris per ommegaande een brief toezegt waarin hij aangeeft hoe hij de zaak kan opvangen in de richting zoals door de heer De Graaf wordt voorgesteld en dat mevrouw Bussemaker haar motie aanhoudt, zodat zij alsnog kan worden ingezet als de brief onvoldoende is.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Mijn motie blijft staan, want ik wil eerst de brief van de staatssecretaris ontvangen. Ik vind zijn reactie nog onvoldoende, gegeven de door ons gevoelde noodzaak. Ik zeg hem alvast dat er nog geld binnen de begroting is gereserveerd voor de vrouwenvakscholen. Dat kan in ieder geval het probleem niet zijn.

Staatssecretaris Phoa:

Is hiermee het punt afgerond?

De voorzitter:

Ja. Wij wachten uw brief van vanmiddag af en mevrouw Bussemaker houdt haar motie nog steeds in de markt en niet erboven. Zij zal naar aanleiding van de brief besluiten wat zij op korte termijn daarmee doet.

Staatssecretaris Phoa:

Ik kom op de motie van mevrouw Tonkens over het extra aandacht besteden aan vrouwen in het onderzoek van het UWV. Aangezien het gaat om 57.000 mannen en 50.000 vrouwen lijkt mij dat evident. Er wordt al extra aandacht aan vrouwen besteed. In die zin is de motie niet nodig.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Ik begin met een feitelijke correctie. Van de 57.000 nieuwe WAO'ers in de afgelopen periode zijn 50.000 vrouw en dus 7000 man. Het zijn dus bijna allemaal vrouwen.

Staatssecretaris Phoa:

Dat geef ik ook aan. Vandaar dat de analyse bij uitstek over vrouwen zal gaan.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

De ervaring leert dat dit meestal niet het geval is als niet nadrukkelijk opdracht wordt gegeven door een staatssecretaris of een minister dat in een algemeen rapport over allochtonen of WAO'ers aandacht wordt besteed aan vrouwen. Ik vraag u om aan het UWV expliciet de opdracht te geven om aan de problematiek van vrouwen in de WAO aandacht te besteden, mede op basis van de onderzoeksrapporten die al verschenen zijn over vrouwen in de WAO, en om aan te geven hoe die informatie in het plan van aanpak van allochtonen een rol speelt.

Staatssecretaris Phoa:

Dat lijkt mij nuttig. Dat is dus gaande. Ik kan de motie dan ook ondersteunen, want het gebeurt toch al.

Mevrouw Tonkens vraagt bij motie om oudkomers die inburgeringstrajecten volgen recht te geven op gesubsidieerde kinderopvang. Ik stel voor, dit punt aan te houden tot de bespreking van de WBK, want dit reikt verder dan wij nu hier kunnen bespreken. In de komende weken zal dat gebeuren.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Dat lijkt mij een rare gang van zaken. Wij stellen voor om dit onderwerp bij de behandeling van de WBK te betrek- ken. Dan moet er voorwerk verricht worden. Voor andere groepen is wel het recht op kinderopvang in de WBK geregeld, maar voor deze groep niet. Aanhouden tot bespreking van de wet gaat nog maanden duren.

Staatssecretaris Phoa:

Maar het voorwerk gebeurt. Er wordt gekeken naar de speciale doelgroepen, ook in het kader van herintreden. De voorbereiding vindt in overleg met minister Nawijn plaats.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Maar dat is dan nieuw. Op dit moment is er in de WBK geen aandacht voor oudkomers die nog niet in staat zijn om een reïntegratietraject te volgen, omdat zij nog geen Nederlands kunnen. Die groep is op dit moment uitgesloten van de WBK. Als u zegt dat dit gebeurt, vind ik dat interessant, maar dat is dan wel nieuw. Zo'n toevoeging is mooi, maar als dat niet het geval is, handhaaf ik mijn motie.

Staatssecretaris Phoa:

In de voor- bereiding van de WBK zullen wij hieraan aandacht besteden.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

De WBK ligt bij de Kamer. Alleen de inwerkingtreding duurt nog een tijd. Als u zegt dat daar bij de voorbereiding aandacht aan wordt besteed, is dat niet voldoende. U moet dan toezeggen dat u bereid bent om ons een notitie te sturen waarin u toezegt dat de garantie van het recht op kinderopvang voor oudkomers nog wordt opgenomen in de WBK.

Staatssecretaris Phoa:

Ook de gevolgen van de doelstelling zullen geanalyseerd worden. Daarbij gaan wij na in welk deelterrein wij het kunnen inpassen: het integratiedossier of het SZW-dossier.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Ik begrijp niet wat u nu zegt. Misschien bent u zelf ook hardop aan het denken. Wat zegt u nu precies toe?

Staatssecretaris Phoa:

Ik begrijp dat u vraagt om bij de voorbereiding van de WBK aandacht te geven aan het recht op steun voor oudkomers bij kinderopvang. Die aandacht kan ik toezeggen.

De heer De Grave (VVD):

Ik denk dat ik begrijp wat de staatssecretaris bedoelt. Volgens mij is dat heel positief, maar er dreigt een misverstand als hij zegt dat hij er aandacht aan zal geven in het kader van de voorbereiding van de WBK. Het wetsvoorstel ligt immers al bij de Kamer. De regering heeft dit voorstel ingediend en verdedigt dat, de Kamer stelt er allerlei vragen over en op een gegeven moment wordt het voorstel mondeling behandeld. Mag ik de staatssecretaris zo begrijpen dat hij, nu hij met dit punt wordt geconfronteerd dat niet in de WBK wordt geregeld, erover wil nadenken? In dat geval lijkt het mij het beste als de staatssecretaris toezegt dat hij de Kamer bij brief zal informeren over de vraag waar die nadere afweging toe leidt. Het zou ertoe kunnen leiden dat de regering een wijziging aanbrengt in de ontwerp-WBK. In ieder geval kan de Kamer er verder mee werken als zij hier een brief over krijgt van de staatssecretaris. Als ik het op die manier mag vertalen, lijkt het mij toereikend, althans voor mij.

Staatssecretaris Phoa:

Dit lijkt mij reëel, want het gaat om een reëel probleem als het een belemmering betekent voor de betrokken vrouwen en dus voor de kinderen en dus ook voor het intreden op de arbeidsmarkt. Ik zeg dit dan ook toe.

Tot mevrouw Van Oerle kan ik zeggen dat de ministeries van Economische Zaken en van LNV inderdaad een inhaalslag maken. Zeker nu wij hierover gediscussieerd hebben in de Kamer, zullen zij extra hun best doen.

Ik meen dat ik hiermee alle vragen heb beantwoord.

Mevrouw Van Oerle-van der Horst (CDA):

Ik heb nog een vraag gesteld over instelling van een stuurgroep.

Staatssecretaris Phoa:

Die stuurgroep vinden wij zeer noodzakelijk. Dat heeft ook te maken met oproepen vanuit de Kamer. De stuurgroep is overigens al onderdeel van het plan van aanpak dat vooral stoelt op de convenanten en het inschakelen van de CWI's en de gemeenten. Vanuit de landelijke stuurgroep worden de gegevens en ervaringen gebundeld en worden de best practices weer beschikbaar gesteld aan de regionale platforms. Op die manier kan iedereen van elkaars ervaringen leren, zodat de inspanningen om vrouwen – en vooral allochtone vrouwen – weer in te laten treden in de arbeidsmarkt, zo goed mogelijk verlopen.

Mevrouw Van Oerle-van der Horst (CDA):

Ik had begrepen dat u nog weer een andere groep wilde instellen boven de al bestaande stuurgroep. U schreef immers dat u had besloten om een groep in te stellen, terwijl ik ervan uitging dat daar al in was voorzien.

Staatssecretaris Phoa:

Het gaat hier om een aanjaagteam. In oktober heb ik daar de benodigde handtekening voor gezet.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Wij zijn hiermee gekomen aan het einde van de discussie over dit onderwerp, maar ik wil graag nog enig overleg met de collega's in de zaal plegen over de ingediende moties. De staatssecretaris heeft gezegd dat hij de motie op stuk nr. 26 van mevrouw Bussemaker overneemt. Betekent dit dat mevrouw Bussemaker haar motie intrekt?

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Als de staatssecretaris nu toezegt dat hij ons binnen de gestelde termijn een notitie toezendt waarin hij ingaat op alle punten die in de motie worden genoemd, ben ik bereid de motie in te trekken.

De voorzitter:

Dat heeft de staatssecretaris toegezegd. De staatssecretaris knikt nu ook bevestigend. Aangezien de motie-Bussemaker c.s. (27223, nr. 26) hiermee is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Bij de motie op stuk nr. 27 heeft de staatssecretaris toegezegd dat er een brief naar de Kamer komt. Ik constateer dat mevrouw Bussemaker deze motie desondanks handhaaft.

De motie op stuk nr. 28 is volgens de staatssecretaris een ondersteuning van het beleid. Wil mevrouw Tonkens die motie handhaven, of vindt zij dat de motie niet meer nodig is nu die toch een ondersteuning van het beleid is?

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Als de staatssecretaris kenbaar maakt dat hij vindt dat deze motie belangrijk is, wil ik de motie intrekken. Als hij echter alleen maar zegt dat al gebeurt wat in de motie wordt gevraagd, handhaaf ik de motie.

Staatssecretaris Phoa:

Ik vind deze motie zeer belangrijk.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Ik zal graag zien dat de staatssecretaris dit niet alleen tegen mij zegt, maar ook tegen de betrokken partijen.

De voorzitter:

Het is nu vastgelegd in de Handelingen, dus daarmee is het rechtsgeldig. Aangezien de motie-Tonkens c.s. (27223, nr. 28) hiermee is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Over de motie op stuk nr. 29 komt nog een aparte brief, zo begrijp ik. Ik neem aan dat die motie boven de markt blijft hangen. Of wil mevrouw Tonkens die motie nu intrekken, in de gedachte dat ze verder wel ziet bij de begrotingsbehandeling?

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Nee, die motie blijft op tafel.

De voorzitter:

Ik stel voor, op een later moment te stemmen over de moties.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven