Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (VIII) voor het jaar 2003 (28600 VIII).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Voorzitter. De school in de samenleving, de samenleving in de school; dat is het ideaal dat de PvdA-fractie voor ogen staat. Kinderen hebben te maken met een groot aantal veranderingen in de samenleving. Bedenk alleen al dat de aanwezigheid van een ouder overdag geen vanzelfsprekendheid meer is. Nu dit soort zekerheden zijn weggevallen, is het onderwijs nog veel belangrijker dan het altijd al was. Vaak is onderwijs de continue factor in het leven van kinderen. Daarom is het onderwijs mede de aangewezen plaats om kinderen te helpen hun eigen plekje te vinden in die complexe samenleving en hen daarvoor de benodigde kennis en vaardigheden aan te reiken. De toekomst van onze samenleving hangt ook af van de investering in kinderen. Een investering in het onderwijs is een investering in de toekomst van ons land. Wij willen niet alle lasten op de schouders van docenten leggen, maar het is onmiskenbaar dat leerkrachten een belangrijke rol vervullen bij de acceptatie van grote verschillen in de thuissituatie van kinderen en hun ouders. Datzelfde geldt voor allochtone leerlingen en integratie.

Wat is daarvoor nodig? De PvdA-fractie heeft na overleg met onderwijsorganisaties de afgelopen maanden een investeringsplan opgesteld en dat plan lichten wij vandaag toe. Wij willen daarmee een alternatief stellen tegenover het kabinetsbeleid. Het kabinet bewijst de scholen weliswaar lippendienst door over te gaan tot deregulering, maar deze maatregel wordt vervolgens van iedere betekenis ontdaan door het ontbreken van middelen en voorwaarden. Daarom wil de PvdA-fractie, in navolging van de halflege enveloppe die de minister bij ons heeft ingediend voor het jaar 2004, de minister van OCW en haar staatssecretarissen nu zelf een envelop aanbieden. Dit is een envelop voor 2003 met de titel "Verantwoordelijkheid kent ook een prijs: een miljard voor het onderwijs". Het is een mooie, rode envelop met een postzegel erop. In de loop van het debat zal het de minister wel helder worden waarom wij een postzegel op de envelop hebben geplakt.

Ik wil de inhoud van de envelop, een miljard voor het onderwijs, hier graag toelichten. Onze eerste prioriteit ligt uiteraard bij het leraarschap. Het onderwijs valt en staat bij bekwame en betrokken, geïnspireerde mensen die het onderwijs verzorgen. Zij laten de leerlingen dag in dag uit ervaren dat het belangrijk en zinvol is om te leren. Helaas moest de AOB vorige week de noodklok luiden en waarschuwen dat het onderwijs dreigt te verworden tot een nationaal tussenuur. Het lerarentekort blijft groeien en trekt zijn sporen in alle sectoren van het onderwijs, zoals het mbo. Het is nog maar een kwestie van wachten totdat het lerarentekort zich uitbreidt naar het hbo en het hoger onderwijs. Wat doet het kabinet? Het kabinet komt met een taskforce. Dat vinden wij een beetje laat, want er is meer nodig dan een taskforce. Er zijn harde, concrete maatregelen en geld nodig om de arbeidsvoorwaarden te verbeteren en iets te doen aan het onderwijs in zijn totaliteit. Daarom hebben wij onze envelop gevuld met een behoorlijk bedrag, dat wij natuurlijk netjes door middel van een amendement uittrekken voor het onderwijs.

De heer Van der Vlies (SGP):

Sinds wanneer bestaat het probleem dat mevrouw Hamer schetst en waarvoor zij een envelop overhandigt?

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik denk dat dit probleem ongeveer zes jaar bestaat.

De heer Van der Vlies (SGP):

De PvdA-fractie heeft tijdens haar deelname aan de vorige coalitie zes jaar de kans gehad om aan het probleem te werken. Ik stel vast dat dit niet voldoende vruchten heeft afgeworpen. Is dat geen aanleiding om over de inzet van dit kabinet – die ik overigens niet hoef te verdedigen – een wat meer constructieve en bescheiden toon aan te slaan?

Mevrouw Hamer (PvdA):

Nee, dat lijkt mij niet nodig. In het vorige kabinetten zijn er namelijk taskforces genoeg geweest. Door de werkgevers en werknemers in het onderwijs is een heel duidelijk plan gemaakt. Die tijd had het kabinet zich dus kunnen besparen, en het had kunnen beginnen met de uitvoering daarvan. Het vorige kabinet heeft heel goed begrepen dat dat niet ging zonder geld, zodat het heeft geïnvesteerd. Mijn kritiek op dit kabinet is tweeledig: allereerst is het niet begonnen met het uitvoeren van de plannen die uit het veld zelf zijn gekomen, en ten tweede heeft het daar de middelen niet voor uitgetrokken.

De heer Van der Vlies (SGP):

Over de urgentie zijn wij het volstrekt eens. Maar erkent mevrouw Hamer dat het niet alleen een kwestie van extra middelen is? Je kunt uiteindelijk geen blik docenten opentrekken.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Precies. Ik ben het zeer met u eens. In de rest van mijn betoog zult u merken dat het niet alleen gaat om een blik met geld voor arbeidsvoorwaarden, maar dat het trekken van mensen naar het onderwijs ook heeft te maken met de huisvesting van het onderwijs, met het leerklimaat, met de vraag of de docent het gevoel heeft daadwerkelijk aandacht te kunnen besteden aan de kinderen en met het feit dat hij voldoende ondersteuning heeft bij andere activiteiten. Dat is dus een breed palet, maar het begint wel ergens, en volgens ons is dat bij de arbeidsvoorwaarden.

De heer Jan de Vries (CDA):

Ik zou graag over de door u aan de bewindslieden uitgereikte envelop willen beschikken, zodat ook wij kunnen zien wat uw partij daarmee beoogt.

De voorzitter:

De inhoud ervan wordt rondgedeeld.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Voorzitter. Ik kom toe aan punt 2, vernieuwing en onderhoud van de schoolhuisvesting. Ik denk dat ik daar niet lang over hoef uit te wijden. In het vorige kabinet hebben we via de motie-Noorman-den Uyl/Barth extra geld uitgetrokken om het onderhoud van de huisvesting aan te pakken. Maar dat is niet het enige wat verder moet worden doorgezet. Scholen zullen ook ingesteld moeten worden op de vernieuwingen waarmee zij bezig zijn. Ook dat is een belangrijk element, niet alleen voor kinderen, maar ook voor leerkrachten, om goed hun werk te kunnen doen. Ook moet de school zo zijn ingericht dat het een veilige school wordt. Wij trekken daar geld voor uit, maar graag hoor ik van de minister, wat zij wil doen om die schoolhuisvesting te verbeteren.

Veel ouders en kinderen kampen met een gebrek aan overblijfmogelijkheden. Wij hebben daarover bij de vorige begrotingsbehandeling een uitgebreide discussie gehad, waarbij voorstellen van ons zijn aangenomen. Wat is er nu gebeurd in de tussentijd? Er kwam een beleidsbrief, en helaas helaas, het kabinet heeft deze beleidsbrief naast zich neergelegd. Er zijn geen nieuwe voorstellen over het structureel geven van een plek aan tussenschoolse opvang. Gelukkig is ons amendement op het punt van de opleidingen wel uitgevoerd, maar omdat er geen structurele voorstellen zijn gekomen, blijft het bij een jaarlijkse oplossing, en zullen we dus ook dit jaar weer voorstellen moeten doen om de boel tijdelijk aan te pakken. Daarnaast trekken wij in ons plan geld uit voor initiatiefwetsvoorstellen om hiervoor een structurele oplossing te vinden.

Mijn derde punt: de leerling staat centraal. Alle ouders willen graag een school in de buurt, maar wijken daarvan af als het kind zich er niet thuisvoelt. Dat geldt voor allochtone en autochtone ouders. De schoolkeuze is erg bepalend bij zaken als de uitstraling van de school, het plezier dat docenten in hun werk hebben, de voorzieningen voor na- en tussenschoolse opvang enzovoorts. Natuurlijk is het ook belangrijk dat de school openstaat voor al die leerlingen. Daarom hebben wij in ons verkiezingsmanifest voorgesteld dat ook in het bijzonder onderwijs de scholen de verplichting krijgen om, als ouders de grondslag respecteren, hun kinderen toe te laten. Dat zijn allemaal punten die segregatie kunnen voorkomen. Maar veel belangrijker is natuurlijk nog, hoe het verder gaat met de klassenverkleining, met de...

De heer Jan de Vries (CDA):

Voorzitter. Mevrouw Hamer schiet nu door...

De voorzitter:

Nee, mevrouw Hamer maakt gewoon haar zin af! U heeft er een handje van om de microfoon open te zetten en dan te gaan praten. Daar hebben we geen zin in!

Mevrouw Hamer (PvdA):

Veel belangrijker zijn nog de klassenverkleining en "meer handen in de klas". Daarom verbaast het ons zo ontzettend dat al die mensen die nu de leraren ondersteunen – de 9000 ID-werknemers – verdwijnen. De minister heeft in een algemeen overleg eens gezegd, dat op te gaan lossen. Wij vernemen graag nogmaals hoe het daarmee staat en hoe dat wordt opgelost. U heeft in ieder geval gezien dat wij daar in de envelop veel geld voor uittrekken.

De heer Jan de Vries (CDA):

Mevrouw Hamer acht het van belang dat leerlingen worden toegelaten op het moment dat hun ouders de grondslag van de school onderschrijven. Is dat anders dan het huidige beleid?

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ja, dat is anders dan het huidige beleid. Het is in ieder geval anders dan de huidige praktijk.

De heer Jan de Vries (CDA):

Ik denk dat u het mis hebt op het punt van het onderschrijven van de grondslag. Dat is materieel en formeel de bestaande praktijk.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik denk dat de praktijk anders is. Ik zal u in de loop van het debat daarvan nog een aantal voorbeelden geven.

Voorzitter. Tot nu toe staat in het onderwijsbeleid te veel het stelsel centraal en wordt te weinig uitgegaan van de leerling zelf. Daarom is het zo ontzettend belangrijk dat er veel meer aandacht komt voor de begeleiding van de leerlingen. Forum heeft vorige week alle fracties een rapport met daarin voorstellen doen toekomen onder de titel "Leerlingbegeleiding: luxe of noodzaak?". Ik verneem graag een reactie van de minister daarop. In ieder geval wil de PvdA een amendement indienen om de begeleiding van leerlingen in de ROC's en het vmbo te verbeteren. Daarnaast willen wij uiteraard graag weten hoe het verder gaat met de schoolbegeleidingsdiensten. Ik weet dat daarover druk wordt overlegd, maar ik verneem graag van de minister de stand van zaken.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Over de leerlingenbegeleiding heb ik reeds een amendement ingediend. Komt uw amendement daarmee overeen?

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik heb uw amendement nog niet gezien.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Dan zal ik het u snel doen toekomen.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Voorzitter. Over de voorschoolse periode kunnen wij kort zijn. In de vorige periode hebben wij de ambitie vastgesteld om 50% van de doelgroep daarvoor te bereiken. Ik had verwacht dat dit kabinet het ambitieniveau zou verhogen naar 75% van de doelgroep. Helaas is dat achterwege gebleven, vandaar dat dit een belangrijk onderdeel is van onze envelop. Gelukkig hoeven wij vandaag de discussie over OALT niet te voeren, want dat onderwerp is controversieel verklaard. Toch zou ik graag het standpunt van de minister vernemen over het taalbeleid. Welk taalbeleid staat haar nu eigenlijk voor ogen? Hoe ziet zij hierbij de integratie van kinderen en hun ouders? Wat gaat er gebeuren aan de samenhang tussen de inburgeringscursus van de ouders en het taalonderwijs op school? Alle kinderen moeten een kans krijgen op goed onderwijs dicht bij huis. Daar gaat het om. Wat gaat de minister daaraan doen?

Een vijfde punt is dat een toekomstgericht lesaanbod staat of valt met de computer op school. Wij hebben daar al vaak over gedebatteerd. Helaas ontbreken de middelen voor scholen om verder te investeren. Daarom trekken wij ook daarvoor geld uit.

Een zesde punt betreft de doorstroming in de beroepskolom. Daar kan ik eveneens kort over zijn, want wij hebben er regelmatig over gedebatteerd. Ook dit is weer hetzelfde verhaal. De ambitie van doorstroming vmbo-mbo-hbo wordt erkend, maar het geld ontbreekt. Dus ook hiervoor is geld in onze envelop.

Dit alles valt of staat met de betrokkenheid van ouders en deelnemers. Daarom hadden wij graag meer voorstellen van het kabinet gezien over de wijze waarop de zeggenschap van ouders en deelnemers geregeld kan worden. Wij hopen dat de minister ons daarover dezer dagen voorstellen kan doen. Zo niet, dan komen wij daar uiteraard zelf mee.

De heer Jan de Vries (CDA):

Voorzitter. Ik heb met belangstelling kennisgenomen van de envelop waarnaar mevrouw Hamer steeds verwijst. Zij zal bij de behandeling van de begroting acht wijzigingen voorstellen. Ik wacht met belangstelling de amendementen af. Geldt het bedrag van 1 mld euro voor meerdere jaren of alleen voor 2003? Ik vraag dat ook omdat naar mijn mening de dekking in het voorstel volledig ontbreekt. De Kamer heeft gisteren de motie verworpen waarnaar u verwijst. Dit betekent dat de dekking die u aangeeft, ondeugdelijk is. Hoe kunt u dan nu een miljard vrijspelen? Dat zult u moeten doen binnen de begroting van Onderwijs. Welke prioriteiten legt u dan binnen die begroting?

Mevrouw Hamer (PvdA):

Die vraag had ik van u verwacht. U zult begrijpen dat wij het niet op die manier willen doen. Ondanks dat de motie gisteren is verworpen, blijven wij op ons standpunt staan. Wij hopen dat uw fractie nog tot hetzelfde inzicht komt en dat u ons op een later moment zult steunen, zodat die motie wel een meerderheid krijgt wanneer zij opnieuw wordt ingediend. Wij kijken niet alleen naar de ruimte in de onderwijsbegroting. Wij vinden dit van zo groot belang, dat er in de totale begroting ruimte voor gevonden zal moeten worden.

De heer Jan de Vries (CDA):

Ik constateer dat u een volledig lege envelop heeft overhandigd en dat is spijtig.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mevrouw Hamer heeft belangrijke punten aangevoerd. Daaraan zal ik niets afdoen. De dekking ontbreekt echter. Nu de Kamer de dekking heeft afgewezen, zal zij eind deze week, begin volgende week niet iets anders doen. Heeft mevrouw Hamer alternatieven?

Mevrouw Hamer (PvdA):

Wij zullen op een aantal punten met alternatieven komen. Op deze punten blijven wij echter hopen op een beter inzicht van de Kamer. Wij vinden het jammer dat de motie gisteren al is verworpen, voordat wij dit debat hebben kunnen voeren. Ik hoop dat de essentie van onze voorstellen en het belang van het onderwijs de Kamer uiteindelijk ervan zullen overtuigen dat er aan het einde van de begrotingsbehandeling een andere afweging moet worden gemaakt.

De heer Van der Vlies (SGP):

Daarom is het juist zo interessant om uw alternatieven te vernemen. Ik begrijp dat u zich daarop nog moet oriënteren. Het kan echter niet zo zijn dat een en ander zomaar wegloopt in het financieringstekort en dat de dekking leidt tot ophoging van de staatsschuld. Dat zou al te gemakkelijk zijn. Juist onder de vorige kabinetten, waarvoor uw partij mede verantwoordelijkheid droeg, heb ik steeds gehoord dat wij dit niet meer zo mochten doen. Die les hebben wij geleerd en dan valt u warempel de eerste de beste keer zelf in die valstrik!

Mevrouw Hamer (PvdA):

Mijn fractie zal niet komen met voorstellen waardoor de staatsschuld oploopt. Hooguit zal er sprake zijn van voorstellen waardoor de staatsschuld wat langzamer wordt afgelost.

De heer Van Bommel (SP):

Ik heb deze enveloppen bestudeerd. Het zijn goede voorstellen, die op sommige punten nog wel wat ruimer zouden mogen zijn. Dient uw fractie deze voorstellen in als amendering op de begroting, met de dekking van 1 mld die daarbij wordt genoemd?

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ja.

De heer Van Bommel (SP):

Het is hoogst opmerkelijk dat u twee keer een voorstel indient met deze dekking.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Het is misschien opmerkelijk, maar wij zijn er zo van overtuigd dat wij met een goed voorstel komen, dat wij blijven volhouden, tot aan het einde van de reeks begrotingsbehandelingen.

De heer Bonke (LPF):

Het heeft misschien wel iets te maken met de achtergrond van de huidige minister, maar ik krijg sterk de indruk dat u het geloof of de hoop heeft dat de geest over deze Kamer zal neerdalen. Dat is opmerkelijk.

Mevrouw Hamer (PvdA):

In het belang van het onderwijs hoop ik dat de minister zo geïnspireerd raakt door de rode envelop dat zij aan het einde van het debat zegt: ik neem dit mee en ik ga het oplossen. Ik hoop dat in het belang van het onderwijs.

De heer Tichelaar (PvdA):

Voorzitter. Ik zal eerst ingaan op de positie van het middelbaar onderwijs en daarna op die van het hbo, de universiteiten en de wetenschappen.

Het lerarentekort, dat ook speelt in het primair en voortgezet onderwijs, is in het BVE vrij specifiek. Het gaat namelijk niet zozeer om het echte lerarentekort als wel om het vraagstuk van "van instructeur naar begeleider". Dat vraagt specifieke aandacht in de zin van omscholing en bijscholing. Ook is een dieptestrategie nodig om in de toekomst naar het begeleiderschap toe te groeien. Waarom staat hierover niets in de aanbiedingsbrief? Wordt eventueel een bijstelling van de begroting op dit punt overwogen?

De aansluiting tussen de BVE en het hbo is in belangrijke mate achterwege gebleven. Niet als het gaat om het vmbo-BVE-hbo, want dat staat er keurig in. Hoe het mbo wordt betrokken bij de discussies over de bachelor-masterstructuur komt echter niet aan de orde. Ik stel vast dat hier een breuk is en ik vind het een slechte zaak dat het in de beroepskolom stopt bij de BVE-sector, waarna het hbo en het universitair onderwijs komen.

Als een envelop zonder postzegel wordt aangeboden, moet de ontvanger de portikosten betalen. Het lijkt mij dat de in de enveloppe genoemde middelen worden gebruikt om het door de vergrijzing van het onderwijspersoneel ontstane gat in de lumpsumfinanciering te dichten. Op die manier wordt de eigenlijke bestemming gemist. Ik hoor hierop graag een reactie van de minister. Dan zal het ook moeten gaan om relatief lage onderwijsuitgaven aan de ene kant en hoge aantallen leerlingen die voortijdig het onderwijs verlaten aan de andere kant.

Wat betreft het hbo en universitair onderwijs meen ik dat er sprake is van schending van Europese afspraken. De minister schrijft zelf in de aanbiedingsbrief dat Nederland tot de drie toplanden in Europa moet gaan behoren als het gaat om de kenniseconomie. De verhoging van het budget voor wetenschap en onderzoek heb ik echter nergens aangetroffen. Het buiten de efficiencykorting houden van de wetenschap slaat niet op het onderdeel dat betaald wordt door de universiteiten. Hier gaat het dus om publiek bekostigd onderzoek. De studenten en bestuurders hebben gisteren massaal gehoor gegeven aan de oproep van de studentenvakbonden om te protesteren tegen de voorgenomen efficiencykortingen. Mijn fractie zal door middel van een amendement laten blijken dat zij dit protest van harte ondersteunt. Het is immers een schending van Europese afspraken en bovendien is het buitengewoon slecht voor de kwaliteit van het onderwijs in deze sectoren en het daaraan gekoppelde onderzoek.

Het lijkt mij dat het debat over het niveau van de bezuinigingen een interessante wending gaat krijgen. De minister heeft gezegd dat de instellingen niet bang hoeven te zijn want het gaat "slechts" om een bezuiniging van 500.000 euro per instelling. Ik vraag de bewindslieden om die stelling te onderbouwen aan de hand van een overzicht van de instellingen en de daaraan gekoppelde bezuinigingen. Als het gaat om een bezuiniging van meer dan 500.000 euro per instelling, gaan wij over tot de orde van de dag, want de rekening komt te liggen bij de overheid.

Er is een beroep gedaan op het veld om creatief en betrokken te zijn. Mijn fractie is daarvan voorstander. De mensen in het veld zullen zich dat ter harte nemen en aan de slag gaan. Maar dan komt er het beeld dat de staatssecretaris heeft opgeroepen. Zij heeft het gehad over een fusie van hbo en universiteit, over differentiatie van collegegelden en het niet meer betalen van de tweede en derde studie. Gesproken moet worden van een zwalkend beleid met betrekking tot de bekostiging van de bachelor-masterstructuur. Mijn fractie vindt: driemaal is scheepsrecht. Het waren niet onderbouwde proefballonnen. Dat was niet alleen de conclusie van de PvdA-fractie, maar klaarblijkelijk ook van de minister van Onderwijs. Ik gebruik maar heldere taal, want, zo begreep ik uit een interview, dat stelt deze staatssecretaris kennelijk op prijs. De staatssecretaris deelde mij keurig mee welke redenen ten grondslag lagen aan haar opvatting om de tweede en derde studie niet meer te bekostigen. Nu krijg ik niet zo vaak brieven, wel veel e-mails, maar zelden een brief die bij goede lezing zo nietszeggend bleek. Haar antwoord was nietszeggend. Ik dacht: daar moet ik iets mee doen bij de begrotingsbehandeling. Daarna las ik een interview in de Volkskrant met de minister van Onderwijs. Deze werd door de staatssecretaris later ook nog de rol toebedeeld als leverancier van een interessante bijdrage aan het debat. Morgen moeten de bewindslieden in hun eerste termijn mij toch maar eens vertellen wat er aan de hand is met hun onderlinge communicatie, zowel die van de bewindslieden onderling als die op het departement. En als de staatssecretaris de bijdrage van haar minister interessant vindt, kan zij Tichelaardan ook ingaan op haar eigen staatsrechtelijke opvattingen? Ik moet concluderen dat deze staatssecretaris politiek monddood is gemaakt, als staatssecretaris onder curatele staat en voor het veld haar positie heeft verloren – dat blijkt volgens mij althans uit de primaire reacties van het veld, zeker na het interview met de minister van Onderwijs in de Volkskrant. Telkenmale rijst nu de vraag of iets louter de opvatting van de staatssecretaris is en of die wel wordt gesteund door de minister. Graag hoor ik hun opvattingen daarover.

De heer Bonke (LPF):

Mijnheer Tichelaar, u had het over zwalkend beleid bij de bachelors-masters. Waar slaat dat op? Het eerste jaar van de bacholorsopleiding is nu twee maanden bezig. Hoe kunt u dan al praten over een zwalkend beleid? Met de differentiatie in collegegelden is minister Hermans ooit al gekomen, die heeft staatssecretaris Nijs helemaal niet nieuw bedacht; dus dat is onzin. Uw aanval op de staatssecretaris vind ik absoluut beneden peil.

De heer Tichelaar (PvdA):

Het zwalkend beleid met betrekking tot de bachelors-masters slaat op de problematiek rond de bekostiging van de masters. Eerst was sprake van een bekostiging van de masters zowel binnen het hoger beroepsonderwijs als de universiteiten. Toen moest de bekostiging ervan van toepassing worden verklaard op de zogenaamd relevante opleidingen. Daarna kwam de inbreng van de hbo-sector, niet weersproken door de bewindslieden, en vond men dat men vanwege het verschil in bekostiging tussen hoger beroepsonderwijs en universiteiten maar helemaal moest stoppen met de bekostiging van de masters. Mag ik de conclusie trekken dat dit zwalkend beleid is? U vindt dat kennelijk niet, maar iedereen heeft recht op zijn mening.

Nu de differentiatie van collegegelden. Volgens mij was een van de eerste vraagstukken die in dit huis aan de orde kwam een opmerking c.q. proefballon van deze staatssecretaris over de differentiatie van collegegelden. Mevrouw Joldersma weet dit nog als geen ander: aan de staatssecretaris werd een vraag gesteld en via haar ging die naar de fractie van het CDA. Wij deelden toen mee dat wij eerder hadden gezegd daar geen behoefte aan te hebben. Ik ontzeg natuurlijk niemand het recht op een vrije meningsuiting, maar ik heb het over staatsrechtelijke posities. Wij zijn de proefballonnen zat; dat moet u na die vijf, zes maanden toch aanspreken. Ik wil van de bewindslieden constructieve voorstellen, die inhoudelijk worden gedekt, zodat we daarover kunnen praten. Wat de positionering van de staatssecretaris betreft, zou ik het graag anders zien, maar volgens mij is dit een weerslag van de feiten. Ik ben heel erg benieuwd naar de politieke analyse die de heer Bonke maakt op basis van de feiten die hier voorliggen. Lees nog maar eens even heel goed na wat de minister heeft gezegd! Lees nog maar eens na wat de staatssecretaris in reactie op dat artikel zegt! Zij zegt dat de minister ook een inbreng mag hebben. Het gaat mij om de staatsrechtelijke verhoudingen. Ik wil daar een reactie op krijgen en die krijg ik morgen. Laten wij dat afwachten en dan opnieuw met elkaar het debat aangaan.

De heer Van Bommel (SP):

De heer Tichelaar verwijst naar het interview dat gisteren in de Volkskrant verscheen. Vandaag meldt Het Parool dat de staatssecretaris vindt dat iedereen zijn of haar mening mag hebben, ook een minister. In reactie op dat interview in de Volkskrant zegt zij: "het is mijn notitie". Is de heer Tichelaar niet veel te optimistisch met zijn veronderstelling dat deze plannen slechts proefballonnetjes zijn? Vermoedt hij niet met mij dat dit kabinet een en ander inderdaad aan het voorbereiden is? Het is immers het beleidsterrein van de staatssecretaris en zij laat zich de kaas niet van het brood eten.

De heer Tichelaar (PvdA):

Ik ben er een warm voorstander van dat mensen zich niet de kaas van het brood laten eten. De demissionaire situatie van dit kabinet maakt de situatie evenwel extra complex. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat de communicatie en de afstemming tussen deze bewindslieden niet deugen. Daaraan kan worden gewerkt, dat kan worden verbeterd. Erger is dat er totaal verschillende opvattingen lijken te zijn over de inhoud van de gedane voorstellen. Ik wijs daarbij op de staatsrechtelijke situatie tussen een minister en een staatssecretaris. Als de situatie inderdaad zo is als de heer Van Bommel haar schetst, is het allemaal nog vele malen ernstiger. Dan hoop ik niet dat de zinsnede die ik eigenlijk had willen kiezen, "woensdag gehaktdag", donderdag in ere wordt hersteld.

De heer Van Bommel (SP):

Ik denk inderdaad dat de situatie ernstiger is. Ik denk dat de VVD met dit plan bezuinigingen in het hoger onderwijs wil doorvoeren. Ik vat het dan ook maar op als iets dat past in de verkiezingsstrijd. Het CDA en de VVD willen het hoger onderwijs kennelijk gezond maken door het eerst af te breken.

De heer Tichelaar (PvdA):

Voorzitter. Ik heb nog een tweetal korte opmerkingen over de autonomie en de vermindering van de administratieve lasten. Mijn fractie is daar voorstander van. Als autonomie en een vermindering van de administratieve lasten werkelijk worden doorgevoerd, heeft dat een positief effect op de zeggenschap. Als morgen blijkt dat dit initiatief niet wordt opgepakt door de bewindslieden, zal mijn fractie met initiatiefvoorstellen komen, onder andere met betrekking tot het MUP. Het een kan namelijk niet zonder het ander. Zeggenschap moet op een zo laag mogelijk niveau in de organisatie worden bewerkstelligd, wil er echt sprake zijn van autonomie.

Tot slot ben ik buitengewoon prettig verrast door het voorstel van de minister inzake de oudercontracten. Ik zou dat voorstel willen verbreden. Ik wil ernaar streven om in eerdergenoemde sectoren onderwijscontracten tussen de politiek en het onderwijs op te stellen. Daarbij moeten harde toezeggingen worden gedaan in ruil voor prestaties. Wil de minister morgen op dit voorstel reageren?

De heer Jan de Vries (CDA):

Voorzitter. Als ik het Albeda College in Rotterdam binnenloop, word ik op verschillende plaatsen geconfronteerd met de waarden die deze school heeft gekozen en die voor deze school van groot belang zijn. Respect doet samenleven. De poster die ik nu in mijn hand houd, toont de wijze waarop het Albeda College zijn medewerkers, bezoekers en deelnemers attendeert op zijn waarden. Ik deel graag een kopie van deze poster uit, zodat deze waarden ook bij mijn collega's onder de aandacht worden gebracht. Een voorbeeld van de wijze waarop ook scholen hun verantwoordelijkheid nemen in het overdragen van waarden en normen. De behoefte daaraan komt veelal vanuit de school zelf; 11 september 2001, de botsing tussen verschillende culturen en het geweld binnen school, tussen leerlingen maar ook tussen leerlingen en leraren, hebben veel scholen nog eens extra bepaald bij hun maatschappelijke verantwoordelijkheid.

De vorming van kinderen tot volwaardige wereldburgers is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de ouders. Een verantwoordelijkheid die al begint bij de geboorte en veelal niet eindigt bij de middelbare school. Toch staan de ouders daarin niet alleen. Het onderwijs draagt naast kennis ook waarden en normen over. Scholen zijn namelijk meer dan een kennisfabriek en dragen wel degelijk bij aan de vorming van kinderen. Daarvoor is geen afzonderlijk vak "waarden en normen" nodig. Integendeel, waarden en normen krijgen pas goed reliëf, ingebed in ieder vak. Zo maken waarden en normen integraal onderdeel uit van het onderwijs van iedere leraar. Waar nodig moeten ook gewoon omgangsvormen worden gedoceerd. Leraren werken vormend aan kennisoverdracht, ontplooiing en toerusting. Dat maakt het vak van leraar ook zo boeiend. In het contact met de leerling lever je een niet onbelangrijke bijdrage aan de vormgeving van onze toekomstige samenleving. De kern van de professionaliteit van leerkrachten is het voorbereiden van kinderen op een plaats in die samenleving. Niet waardevrij maar vanuit een eigen pedagogisch zingevend perspectief. Een verantwoordelijkheid om trots op te zijn!

Overdracht van waarden en normen moet wel op een geloofwaardige manier. Van alle leraren mag daarom worden verwacht dat zij waarden en normen ook voorleven. Evenals politici vervullen leraren een belangrijke voorbeeldfunctie. De CDA-fractie noemt niet voor niets de leraar "cultuurdrager". Een leraar draagt in leven en werk kennis, cultuur en waarden over. Dat confronteert je met jezelf. In het gesprek met je leerlingen wordt van je gevraagd te spreken over je persoonlijke waarden en te zoeken naar gemeenschappelijke waarden. Leraren moeten daarvoor de ruimte krijgen en nemen.

Dat brengt mij tot enkele vragen aan de minister. Is de minister met de CDA-fractie van oordeel dat leraren zowel in hun opleiding als in de praktijk moeten worden toegerust voor het zijn van cultuurdrager? Spelen de lerarenopleidingen voldoende in op de nieuwe maatschappelijke vragen? Ik noemde reeds geweld binnen de school. Dit grijpt emotioneel diep in bij leraren die ermee worden geconfronteerd. Dan kan het niet zo zijn dat de schoolleiding niet optreedt. Daar past een lik-op-stukbeleid.

Onze fractie heeft ook de indruk dat leraren zich vaak onmachtig voelen in het omgaan met problemen van leerlingen die verband houden met hun thuissituatie. Dat geeft een extra belasting. Leraren zijn geen maatschappelijk werkers maar voelen wel een verantwoordelijkheid in het weer op weg helpen van die leerling. Dat vraagt goede afstemming tussen enerzijds scholen en anderzijds jeugdzorg, maatschappelijk werk en ook politie en justitie. Ook op dat punt krijgen wij graag een reactie van de minister. Hoe bevordert zij dat die afstemming tot stand komt?

Mevrouw Hamer (PvdA):

De heer De Vries noemt allerlei belangrijke maatschappelijke problemen en vraagt vervolgens wat de minister daaraan gaat doen. Wat wil de CDA-fractie er zelf eigenlijk aan doen?

De heer Jan de Vries (CDA):

De vraag van mevrouw Hamer is terecht. Ik noem deze punten omdat mijn fractie vindt dat deze prioriteit hebben. Wij vinden dat de minister met de scholen moet streven naar een goede afstemming met maatschappelijk werk en justitie. Schoolmaatschappelijk werk – ook de PvdA-fractie heeft daarover in het verleden gesproken – kan daarbij van groot belang zijn. De politie moet dicht bij die school leven en staan. Wij willen graag dat dit in de praktijk vorm krijgt.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Dat begrijp ik en volgens mij is daarvoor ook het concept van de brede school ontwikkeld. Denkt de heer De Vries echter dat dit alles zonder extra middelen, zonder extra toerusting voor die scholen, kan worden gerealiseerd? Zo ja, waar moet dan het geld vandaan komen?

De heer Jan de Vries (CDA):

Ik denk dat scholen daarvoor binnen hun eigen lumpsum zelf prioriteiten kunnen stellen. Heel veel scholen doen dat al. De lumpsum wordt in de voorstellen van het kabinet, bij de invulling van de envelop, verruimd. Ik denk dat daardoor meer mogelijkheden ontstaan om zelf keuzes te maken.

Mevrouw Hamer (PvdA):

U denkt dus dat de scholen dat met de huidige middelen kunnen doen? Zij krijgen dus een extra opdracht van u, maar geen geld? Daar komt het op neer.

De heer Jan de Vries (CDA):

U zei terecht al dat de brede school in dat concept past. Ook heel veel gemeenten nemen daarbij hun verantwoordelijkheid en bieden extra faciliteiten aan de scholen – dat past ook in het gemeentelijk onderwijsbeleid – bijvoorbeeld om een schoolmaatschappelijk werker aan te stellen of afspraken te maken met de korpschef over de inzet en beschikbaarheid van politieagenten. Het laatste vind ik een uitstekend initiatief. Op die manier kan de invulling van de verantwoordelijkheid vorm krijgen.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

De heer De Vries heeft het over het binnen de school halen van maatschappelijk werk en over het dichter bij de school halen van de politie. Mij gaat het veel meer om preventie. Er moet voor gezorgd worden dat de instanties niet nodig zijn. Vorige week zaten wij met een aantal leerlingbegeleiders om de tafel. Zij kunnen een enorm belangrijke taak vervullen bij het streng aanspreken van ouders en het stimuleren van leerlingen. Verder kunnen zij ervoor zorgen dat leerlingen niet uitvallen en geen problemen veroorzaken op scholen. Wat vindt de heer De Vries van het voorstel dat Forum vorige week heeft gedaan? Wat vindt hij van de voorstellen die mevrouw Hamer bijvoorbeeld heeft gedaan in haar eerste betoog? Daar hoor ik hem niet over. Het gaat mij iets te snel om het verkrijgen van een politieagent in school in plaats van ervoor te zorgen dat die politieagent uiteindelijk niet nodig is.

De heer Jan de Vries (CDA):

Natuurlijk is preventie ook voor de CDA-fractie van groot belang. U bent net iets te vroeg met uw interruptie, want ik had bijna over de leerlingbegeleiders gesproken. Ik vraag u nog even geduld te hebben, want hoewel niet uitgebreid, kom ik er in ieder geval op terug. Dan is voor u helder wat wij willen.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik ben wel benieuwd hoe u een en ander financiert. Ik heb gezien dat u middelen juist bij de BVE-sector weghaalt. Het type problemen waar u het over hebt, bijvoorbeeld schooluitval, niet goed elders opgevangen worden en sneller vervallen in criminaliteit, worden aangepakt in de sector waar u geld weghaalt. U brengt het over naar het voor- en vroegschoolse onderwijs. Dat is niet logisch.

De heer Jan de Vries (CDA):

Ik denk dat hier sprake is van een misverstand. Wij halen geen geld weg bij de BVE-sector. Het geld valt vrij en wij vinden dat er een nuttige bestemming aan gegeven moet worden. De voor- en vroegschoolse educatie is een van de nuttige doelen. Op die manier kunnen wij vroegtijdig werken aan preventie. Ik zal straks toelichten waarom wij die keuze maken.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Uw voorganger heeft mede de afspraak gemaakt dat het geld dat op die manier vrijvalt in het hbo en de BVE-sector, daar ook besteed wordt, omdat het er zo hard nodig is. U neemt het er rustig uit, terwijl de problemen die u schetst, daar het ernstigst zijn. U stopt het vervolgens in voor- en vroegschools onderwijs. Dat is niet geloofwaardig.

De heer Jan de Vries (CDA):

Daarover verschillen wij van mening. Dat mag dan ook helder zijn.

Voorzitter. Wat ik zojuist heb geschetst, staat in het kader van onze ambitie dat een leerling niet tussen wal en schip mag vallen. Hierin investeren is naar het oordeel van de CDA-fractie de beste preventie tegen spijbelen, vroegtijdige schooluitval en jeugdcriminaliteit. Vorige week bij de behandeling van de begroting van Justitie, heeft mijn collega Sterk daar uitgebreid over gesproken, evenals natuurlijk de heer Van de Camp, die ik ook recht moet doen. Is de minister bereid om met haar collega's van VWS en Justitie te zoeken naar een sluitende aanpak? Het kan namelijk wel helpen als de ministers op rijksniveau tot elkaar komen. Ik wijs in dit verband nog op het belang van de vroegtijdige opvoedingsondersteuning door gezinscoaches, op schoolinternaten en op leerling- of trajectbegeleiders voor leerlingen die dreigen uit te vallen. Ik kijk nu in het bijzonder naar mevrouw Azough. Al deze middelen hebben naar ons oordeel een positief effect op de motivatie en de ontwikkeling van leerlingen. Hoe staat het met de voortzetting van de uitvoering van het eerder door ons gesteunde amendement van de heer Rabbae inzake de bekostiging van internaten?

Zoals ik al zei, heeft de leraar een verantwoordelijkheid om trots op te zijn. Toch zijn er nog te weinig mensen die ook leraar willen worden. Het lerarentekort is in de ogen van de CDA-fractie een bedreiging voor de kwaliteit van ons onderwijs, met alle maatschappelijke gevolgen van dien. De begroting was al zorgwekkend over de omvang van het tekort. De twee weken geleden verschenen nota Werken in het onderwijs maakt die zorg alleen nog maar groter. In 2006 is het tekort 8100 leraren en in 2011 zelfs 13.600. In de begroting geeft de minister aan dat de bestrijding van het personeelstekort voor haar het belangrijkste vraagstuk is. Die prioriteit heeft de minister ook vertaald in de enveloppebrief, een goede zaak. De fractie van het CDA merkt daarbij wel op dat het vooral de scholen zelf, ondersteund door werknemers- en werkgeversorganisaties, zullen zijn die deze klus zullen moeten klaren. De agenda 2000 van het sectorbestuur onderwijsarbeidsmarkt – mevrouw Hamer sprak er reeds over – gaf een heel goede voorzet. Aan de minister de taak dat proces ook te faciliteren! Dat vraagt een onorthodoxe aanpak. Graag doe ik namens de fractie een aantal concrete suggesties.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Mag ik de woorden van de heer De Vries zo verstaan, dat hij de enveloppe op het punt van het lerarentekort voldoende vindt?

Ik wil hem ook een heel andere vraag stellen. Kan hij begrijpen dat er geen mensen meer naar het onderwijs gaan als het onderwijs zo in de kou staat als op dit moment het geval is? Wij waren maandag allebei op een bijeenkomst. Begrijpt hij de gevoelens van de mensen in het onderwijs? Die voelen zich nu in de staak gelaten. Alle partijen riepen dat er in het onderwijs geïnvesteerd moest worden, maar uiteindelijk krijgt het er in 2003 geen cent bij.

De heer Jan de Vries (CDA):

De enveloppe geeft de komende jaren voor 100 mln ruimte om het mogelijk te maken dat wij meer leraren voor de klas krijgen. Wij denken dat dit een goede aanzet is om het proces te faciliteren. Dat is niet alleen een financieel en ook niet alleen een kwantitatief probleem.

Ik heb in de afgelopen minuten uitgebreid gesproken over de kwaliteit van het lerarenberoep, die van groot belang is. Die kwaliteit hangt vooral samen met het profiel van de leraar. De vraag is of een leraar trots kan zijn op zijn beroep. Dat vraagt dat wij anders tegen de leraar aankijken. Dat begint in de Kamer en bij de minister. Daarom zetten wij dit punt zo in.

Mevrouw Hamer (PvdA):

De heer De Vries weet toch ook dat de enveloppebrief pas in 2004 ingaat? Wij bespreken vandaag de begroting voor 2003. Ik constateer dat daar geen dubbeltje extra in zit. Ik vraag hem nogmaals of hij kan begrijpen dat de mensen zich in de kou voelen staan.

De heer Jan de Vries (CDA):

Ik begrijp dat er onrust is in het onderwijsveld. De fractie van het CDA ondervindt dat ook. Wij beseffen wat de vragen zijn. Tegelijkertijd hebben wij met waardering gezien dat het kabinet ervoor heeft gekozen, ondanks de financieel-economische situatie toch een groot bedrag vrij te spelen voor het onderwijs en extra te investeren. Het is jammer dat dit niet al in 2003 kan, maar in 2004 kunnen wij gaan inhalen. Op die manier moet ook zichtbaar worden dat de investering profijt oplevert.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Dit kabinet gaat alleen nog over 2003 en dan is er geen dubbeltje extra. Daar vraag ik naar.

De heer Jan de Vries (CDA):

Ik kan wel herhalen wat ik heb gezegd. De begroting 2003 geeft, ook macro, niet de ruimte om nu keuzes te maken.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik zie hier toch een heel tegengesteld beeld. Aan de ene kant zegt de heer De Vries dat het lerarentekort rampzalig is. Aan de andere kant zegt hij dat hij de onrust begrijpt, maar dat er nu niet meer is. Hij weet ook dat wij nu alle zeilen zullen moeten bijzetten als wij over drie, vier jaar een geringer lerarentekort willen. Wij mogen geen jaar verloren laten gaan om te investeren in dat beroep en in de opleiding van de leraren. Hij prijst de minister, terwijl er het volgend jaar niets gebeurt. Er wordt zelfs enigszins bezuinigd op de arbeidsvoorwaarden.

De heer Jan de Vries (CDA):

Ook mevrouw Lambrechts focust alleen maar op investeringen en geld. De minister kiest echter, ook in de begroting, voor beleidsmaatregelen die helemaal geen geld behoeven te kosten. Verder heb ik al gesteld dat het niet alleen de verantwoordelijkheid van de minister is. Integendeel, die zal vooral gerealiseerd moeten worden in het veld, ook tussen werkgevers- en werknemersorganisaties. Welke prioriteiten durven zij te kiezen? Als ik er de gelegenheid toe krijg, geef ik graag nog een paar maatregelen mee aan de minister waarvan wij denken dat zij ook kunnen helpen.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter. Ook de heer De Vries weet dat jongeren tegenwoordig calculeren en dat beroepen gekozen worden aan de hand van lijstjes met wat je ermee verdient. Hij weet ook dat er, als je jongeren wilt verleiden tot het beroep van leraar, sprake zal moeten zijn van een arbeidsmarktconform inkomen. Wij hebben gemerkt dat wij wat dat betreft op de goede weg zijn, maar dat wij er nog lang niet zijn.

De heer Jan de Vries (CDA):

Voorzitter. Mevrouw Lambrechts kan niet hardmaken dat de leraar geen arbeidsmarktconform inkomen zou krijgen; het aanvangssalaris van de leraar is zeer concurrerend met de aanvangssalarissen in andere sectoren. Ik heb de cijfers van Intermediair hierop nageslagen en ik hoop dat zij dat ook doet; daaruit blijkt dat het onderwijs in dit opzicht goed scoort.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

U spreekt over het imago van de leraar en over respect voor leraren, leraren die normen en waarden voorleven. Wat vindt u in dat licht van de uitspraak van de minister dat de economische recessie die nu gaande is en die alleen maar heviger zal worden, ervoor zal zorgen dat het beroep van leraar eindelijk weer aantrekkelijk wordt? Is dat geen gotspe?

De heer Jan de Vries (CDA):

Ik zou niet van gotspe willen spreken, ik denk wel dat het te optimistisch is om te veronderstellen dat de macro-economische situatie het lerarentekort zal wegwerken, maar ik hoor graag van de minister zelf wat zij hiervan vindt. Natuurlijk zal de macro-economische situatie invloed hebben op de instroom van leraren; dat ontken ik ook niet, maar daarmee wordt het probleem, waarvan ook ik de omvang heb geschetst, niet opgelost.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Maar bent u het dan niet met mij eens dat deze uitspraak nu niet bepaald de aantrekkingskracht van het beroep van leraar versterkt?

De heer Jan de Vries (CDA):

Ik heb mevrouw Van der Hoeven als minister van Onderwijs ook heel andere uitspraken over leraren horen doen en ik hoop dat zij die morgen in deze Kamer zal herhalen, want net als zij zijn wij trots op de leraar en zien wij voor de leraar een zeer grote verantwoordelijkheid als cultuurdrager. En als in de Kamer en in de maatschappij het beroep van leraar op die manier gezien wordt, zijn wij al een zeer grote stap verder. Dat zult u toch met mij eens zijn, denk ik.

Voorzitter. De minister stelt dat het lesgeven en de professionaliteit van de leraar weer centraal moet komen te staan. Wij zeggen daarop volmondig ja, maar wij tekenen daarbij nadrukkelijk aan dat lesgeven niet meer kan op de traditionele manier. Ook dat hebben wij afgelopen maandag in het onderwijsdebat gehoord. Nieuwe medewerkers moeten worden uitgedaagd door een vernieuwd pedagogisch-didactisch concept. Heel veel scholen werken daar al aan; "Slash 21" is een prachtig voorbeeld. Niet meer "u vraagt en wij draaien", maar divers samengestelde teams die gezamenlijk werken aan de individuele ontwikkeling van het kind.

Met de lerarenopleiding moeten de toekomstige leraren daarop ook kunnen worden voorbereid. Wij zouden graag zien dat de bestaande educatieve infrastructuur op de schop gaat en dat pabo's en tweedegraadslerarenopleidingen worden geïntegreerd tot brede opleidingen tot leraar met een breder carrièreperspectief.

Het concept van opleidingsscholen, leren binnen de school, verdient ondersteuning. Gelukkig hebben wij gemerkt dat ook de minister dit vindt. Bekwaamheid is in onze ogen belangrijker dan bevoegdheid, dat moet voor de minister in wet- en regelgeving het uitgangspunt zijn. De rol van de schoolleider is in de begroting onderbelicht gebleven. Zij-instroom, functiedifferentiatie en onderwijsvernieuwing, er komen allerlei vraagstukken op de schoolleiding af. Dit vraagt om versterking van het management. De minister spreekt er wel over, maar zij maakt het nog niet concreet.

Verder verdient het voorkomen van uitstroom en het terugdringen van het ziekteverzuim veel meer aandacht. Laten wij gelet op het belang van functiedifferentiatie niet meer spreken van een lerarentekort, maar van een personeelstekort in het onderwijs. Op veel scholen zijn klassenassistenten en conciërges niet meer weg te denken. Zij vervullen een belangrijke rol. De minister moet een uiterste poging doen om de scholen te bewegen, hun ID-banen om te zetten in reguliere banen in de onderste loonschalen. Daarnaast vraag ik wat de minister doet om gemeenten te overtuigen van het blijvende belang van reïntegratiefuncties in de onderwijssector.

Mevrouw Hamer (PvdA):

U noemt nu allerlei ideeën en u zegt erbij dat het niet alleen gaat om de kwaliteit en de kwantiteit. En u gaf al eerder aan dat de lerarensalarissen marktconform zijn. In het rapport-Van Rijn is echter duidelijk gemaakt dat dit laatste juist niet zo is; daarom zijn wij in de vorige kabinetsperiode ook met een extra tranche begonnen. Inmiddels weten wij uit een rapport van de OESO dat leraren in Nederland meer uren werken, dat zij meer kinderen in de klas hebben en dat zij gelukkig de laatste tijd via de ID-banen klein beetje meer ondersteund worden bij andere taken. Nu komt u hier met een oproep. Wat gaat u er echter zelf aan doen en hoe durft u hier eigenlijk met al dat gebabbel over oplossingen te komen, terwijl u weet dat de situatie voor leraren veel slechter is dan u ons voorspiegelt?

De heer Jan de Vries (CDA):

Mevrouw Hamer verwijst naar het OESO-rapport. Het is lastig om verschillende situaties te vergelijken, maar ik maak daar wel een belangrijke kanttekening bij. Ik ben niet voor niets begonnen met onze mening dat het voor de leraar aantrekkelijker kan worden, als er met een ander pedagogisch-didactisch concept wordt gewerkt. In dat concept is de omvang van de klas of het aantal uren dat men voor de klas staat niet meer relevant. Ik weet dat wij dat concept volgend jaar nog niet kunnen gebruiken; het zal nog een aantal jaren duren. U weet ook dat een aantal scholen er al vernieuwend mee bezig is. Wij willen graag in concepten als deze denken. Het primaire salaris zal concurrerend en aantrekkelijk zijn en de functie zal inhoudelijk veel uitdagender worden.

Mevrouw Hamer (PvdA):

U wilt mij toch niet wijsmaken dat met een ander onderwijsconcept het aantal leerlingen op een school en het aantal leerlingen per leraar minder wordt? U wilt mij toch ook niet wijsmaken dat u met dat concept de lessentabellen zodanig zult veranderen – zoals u blijkbaar gaat doen – dat mensen minder uren les geven?

De heer Jan de Vries (CDA):

Mevrouw Hamer, ik hoop dat u ook de ontwikkelingen in andere onderwijssectoren hebt gevolgd. Dat hebt u in ieder geval als woordvoerder hoger onderwijs tijdens de vorige kabinetsperiode gedaan. U hebt dan ook gezien wat er op universiteiten en hogescholen met een ander onderwijsconcept wordt gedaan. De verhouding docent-student krijgt daar een heel ander karakter. Wij kiezen ervoor om het lerarenprobleem, dat er zeker is en dat wij eigenlijk het personeelsprobleem moeten noemen, langs de inhoudelijke lijn op te lossen. Dat kunnen wij niet in de Kamer; daarvoor ligt de verantwoordelijkheid bij de school.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik vraag de heer De Vries niet of dit niet een al te modieus verhaal is over wat er allemaal moet gebeuren, maar ik vraag iets anders. Denkt hij werkelijk dat het beeld dat hij schetst van een totaal veranderde invulling van het leraarschap en de onderwijspraktijk mogelijk is zonder een extra investering?

De heer Jan de Vries (CDA):

Kortgeleden heeft de commissie voor Onderwijs een gesprek gehad met een aantal grote scholen in ons land. Mevrouw Lambrechts was daarbij ook aanwezig. Toen is ook geschetst waarmee deze scholen bezig zijn. Met de huidige middelen en met de huidige docententeams zijn zij bezig met onderwijsvernieuwing. Het zou natuurlijk mooi zijn als de lumpsum ook de mogelijkheid biedt voor onderwijsvernieuwing. Ook via de enveloppen wordt gelukkig extra geld geïnvesteerd in de lumpsum.

Mevrouw Lambrechts (D66):

In hetzelfde overleg kwam naar voren hoe broodnodig het is om fors in huisvesting te investeren. Ik ben het niet tegengekomen in de begroting. Hetzelfde geldt voor het schoolleiderschap. Daarin zal moeten worden geïnvesteerd. Ik ben het niet tegengekomen in de begroting.

De heer Jan de Vries (CDA):

Over het schoolleiderschap heb ik ook een vraag aan de minister gesteld. Dat heeft mevrouw Lambrechts gehoord. Haar vraag is dus ook mijn vraag.

Wat de onderwijshuisvesting betreft erken ik met die scholen dat het ook wat voor de inrichting van scholen betekent, wanneer wij overgaan op een nieuw pedago- gisch-didactisch onderwijsconcept. In nieuwe schoolgebouwen wordt daarmee al rekening gehouden. Ik heb ze gezien en mevrouw Lambrechts waarschijnlijk ook.

De heer Van Bommel (SP):

Ik heb het betoog van de heer De Vries aangehoord en gewacht met een interruptie, omdat ik dacht dat er nog wel iets zou komen. Het kwam echter niet.

De heer Jan de Vries (CDA):

Wie weet, misschien bent u iets te vroeg.

De heer Van Bommel (SP):

Volgens mij heeft u al heel veel gezegd over het lerarentekort en hetgeen het CDA daaraan wil doen. Als het geheim nog komt, ga ik graag nog even zitten en wacht ik af. Maar als het lerarentekort behandeld is, wil ik nu mijn interruptie plaatsen.

De heer Jan de Vries (CDA):

Ja, het is behandeld.

De heer Van Bommel (SP):

De heer De Vries heeft ook de suggesties van de CDA-fractie naar voren gebracht. Hij heeft zelf terecht geconstateerd dat het probleem de komende jaren enorm is en dat er een gat blijft tussen hetgeen beschikbaar komt op de arbeidsmarkt via de lerarenopleiding en via de zij-instromers en hetgeen nodig is. Het gaat om zo'n 8000 leerkrachten op enig moment. Zijn dit de voorstellen waarmee de heer De Vries denkt dat dit tekort wordt tegengegaan of accepteert hij dat de komende jaren heel veel scholen met onvervulde vacatures blijven zitten, met klassen die naar huis worden gestuurd et cetera?

De heer Jan de Vries (CDA):

Voorzitter. Mijnheer Van Bommel heeft mij ook horen zeggen dat ik geconstateerd heb dat in de begroting door de minister al heel veel maatregelen worden aangekondigd. Dat is punt één. Overigens, die maatregelen staan niet op zichzelf; zij passen bij het bredere concept. Dan punt twee. De minister heeft ook aangekondigd dat zij komt met een taskforce, met een nieuw plan van aanpak. Waarschijnlijk zal het nog deze maand de Kamer worden aangeboden. Ik zie de minister nu zuinig kijken, maar het zal hopelijk omstreeks het eind van deze maand de Kamer worden aangeboden. Dan zullen wij er uitgebreid over spreken. Wat wij hebben gedaan, is van onze kant de minister een aantal aanvullende punten onder de aandacht brengen met de bedoeling dat zij die zal betrekken bij het gezamenlijk oplossen van het probleem van het lerarentekort. Het is te eenvoudig en te goedkoop om te zeggen dat de vijf punten die ik heb genoemd, voor de CDA-fractie de oplossing van het personeelstekort zouden betekenen. Het gaat om een complex, een geheel aan maatregelen en om iets waarin de Kamer, het kabinet en het onderwijs moeten investeren.

De heer Van Bommel (SP):

Dan concludeer ik dat u hier bijna met lege handen staat. De CDA-fractie stelt terecht het probleem aan de orde dat ook in de begroting en in de nota over de arbeidsmarktsituatie is gesignaleerd. U komt met enkele voorstellen en verder verwijst u naar een nota die het kabinet, dat demissionair is, nog moet uitbrengen. Daarin staat hoe het probleem van het lerarentekort zou moeten worden opgelost. Dat is toch geen geloofwaardige politiek.

De heer Jan de Vries (CDA):

Voorzitter. De heer Van Bommel weet hoe de verhoudingen in dit parlement liggen. De minister komt eerst met concrete voorstellen naar de Kamer. Die hopen wij binnen enkele weken hier te hebben. Wij noemen een aantal extra maatregelen, maatregelen die niet in de begroting werden genoemd en die, naar wij mogen hopen, straks wel in het plan van aanpak staan. Als dat niet het geval zal zijn, zullen wij die opnieuw naar voren brengen.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

De plannen worden wel aangekondigd, maar niet uitgevoerd. Dat is het probleem. Het lerarentekort is nog niet op zijn hoogtepunt. Het tekort zal zich in de komende jaren nog meer doen gevoelen. Als dan het protest vanuit de samenleving zal klinken, heeft de minister een probleem. Ik vind dat u de urgentie van het probleem echt onderschat.

U sprak zojuist over 9000 gesubsidieerde arbeidsplaatsen, plaatsen die op welke manier dan ook, door de gemeente of met lumpsumfinanciering, zouden worden gefinancierd. Ik vraag mij af of dat daadwerkelijk zal gebeuren. Ik betwijfel dat ten zeerste. Wat wilt u doen voor de scholen die deze ondersteunende mensen zo hard nodig hebben?

De heer Jan de Vries (CDA):

Voorzitter. Mevrouw Azough sprak zojuist over een gotspe. Ik meen dat het een gotspe is om te veronderstellen dat de CDA-fractie het leraren- of het personeelstekort in het onderwijs onderschat. Als zij meent dat dat het geval is, heeft zij niet begrepen wat ik zojuist heb gezegd.

Mevrouw Azough, ik wil vervolgens graag ingaan op uw concrete vraag over de ID-banen. Ik weet niet of u vanmorgen in de zaal hebt gezeten of toevallig uw televisie aan hebt gehad. U hebt in ieder geval wel de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het najaarsoverleg gekregen. Daarin heeft dit kabinet een heel duidelijke ambitie verwoord: het bevorderen dat 10.000 ID-banen worden omgezet in reguliere banen. Het kabinet is bereid daarvoor naar extra middelen te zoeken. Ik heb gevraagd wat de bijdrage van de minister van Onderwijs daaraan zal zijn. Ik hoop dat zij morgen concreet kan aangeven wat zij wil doen, maar eigenlijk heeft zij daarover in de begroting al iets gezegd. Ik hoop dat op deze manier de ID-banen die op dit moment in het onderwijs bestaan, voor een deel kunnen worden omgezet in reguliere banen. Ik heb overigens al van scholen gehoord dat zij hiermee bezig zijn of dat al gedaan hebben, dus al gedaan hebben voordat de discussie over de bezuiniging op de ID-banen werd gevoerd.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Wat u nu aangeeft, is natuurlijk een eerste aanzet. Ik wijs erop dat u sprak over 10.000 banen. Dan zouden alleen al in het onderwijs 9000 banen omgezet moeten worden in reguliere banen. Met hoeveel banen die in het onderwijs in reguliere banen worden omgezet, bent u tevreden?

De heer Jan de Vries (CDA):

Voorzitter. Ik denk dat er sprake is van een misverstand. Natuurlijk behoeven niet alle reïntegratiebanen in het onderwijs te verdwijnen. Er wordt een belangrijke bezuiniging doorgevoerd. Het budget wordt naar de gemeente overgeheveld, maar er zullen reïntegratiefuncties blijven bestaan, hopelijk ook in het onderwijs.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. De heer De Vries gaf aan hoe het parlement te werk gaat: de regering doet voorstellen en die kunnen wij dan beoordelen en vervolgens kunnen wij met voorstellen en maatregelen komen. Die kunnen een aanvulling voor de plannen betekenen. De heer De Vries heeft met betrekking tot de oplossing van het lerarentekort een vijftal voorstellen geformuleerd. In aanvulling op de interruptie van de heer Van Bommel heb ik de volgende vraag. Mag de conclusie wel zijn dat als het gaat om de financiële kant van de zaak, van de CDA-fractie voor het jaar 2003 tevredenheid is te verwachten, althans, dat men zich neerlegt bij de nullijn die in de enveloppebrief is aangegeven en dat zij voor 2003 niets wil toevoegen aan datgene wat is aangegeven voor de oplossing van het lerarentekort?

De heer Jan de Vries (CDA):

Ja.

Voorzitter. Als wij vinden dat scholen hun maatschappelijke verantwoordelijkheid moeten nemen, onderwijsvernieuwingen moeten realiseren en professioneel werkgever moeten zijn, betekent dat dat die scholen daarvoor ook de ruimte moeten krijgen, ruimte voor eigen keuzes en maatwerk, afgestemd op de vraag van hun leerlingen en omgeving. Daarom is de CDA-fractie blij met de voornemens van de regering op het gebied van autonomie en deregulering. Wij denken dan aan autonomievergroting in de basisvorming en de tweede fase, geen stelselwijziging maar wel ruimte voor keuzevrijheid. Het gaat ook om minder ingrijpende zaken als de arbeidstijdenregistratie. Als er één voorbeeld is van overregulering, dan is het wel de arbeidstijdenregistratie. Wij worden bestookt met brieven en mailtjes daarover. Ik denk ook aan subsidieprocedures. Vorige week ontving ik het volgende mailbericht: "Een hartenkreet vanuit het basisonderwijs. Geef al het onderwijsgeld aan de scholen zelf en niet aan de bureaucratie en die wirwar aan gesubsidieerde instellingen. Dit temeer nu de overheid waarschijnlijk jarenlang weer moet bezuinigen. Ik hoop dat u bereid bent deze hartenkreet tot u door te laten dringen en te vertalen in eenvoudig en doelmatig beleid. Hartelijke groeten."

Wij hebben die hartenkreet tot ons laten doordringen. Ik noem enkele voorbeelden die de stelling van deze briefschrijver onderschrijven.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Wat heeft u geantwoord?

De heer Jan de Vries (CDA):

Misschien wordt dat vanzelf helder als ik doorga met mijn betoog. Ik noem de tijdelijke subsidieregeling voor onderwijsondersteunend personeel, waar geldt: wie het eerst komt, die het eerst maalt. De aanvraag kost veel tijd en de toegevoegde waarde is veelal beperkt. Ik noem ook de vele projectsubsidies, zoals Q-primair, Q-vo en WSNS-plus. Er wordt voor ieder project een nieuwe projectorganisatie ingericht. Deze organisaties, maar ook de projectaanvragen leveren veel bureaucratie op. Wat merkt uiteindelijk de leerling van al deze projectsubsidies? Waar is de samenhang en wie heeft nog zicht op de output? Dat is de richting van het antwoord dat ik de briefschrijver gegeven heb. Ik teken daarbij aan dat de CDA-fractie ervoor zal blijven strijden dat zoveel mogelijk geld in de lumpsum van de scholen zelf terechtkomt en niet aan de strijkstok van de bureaucratie blijft hangen. Deze minister heeft op dit punt een ambitie getoond. Er zullen het ministerie in Zoetermeer zo min mogelijk circulaires verlaten. Daarbij sluiten wij heel goed aan.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Iedereen verstaat zo'n boodschap verschillend. Wat ik erin hoor, is dat deze man de ruimte vraagt om het zelf te doen, nu wij jarenlang weer moeten gaan bezuinigen. Heeft de heer De Vries niet namens het CDA geantwoord dat er, als het aan het CDA ligt, niet jarenlang bezuinigd hoeft te worden?

De heer Jan de Vries (CDA):

Het is goed dat mevrouw Lambrechts mij nog even herinnert aan dat onderdeel van het mailbericht. Natuurlijk heb ik ook geantwoord dat er wat de CDA-fractie betreft niet bezuinigd wordt op het onderwijs.

Autonomievergroting gaat hand in hand met rekenschap. Maar minister, let op dat die verantwoording weer niet leidt tot nieuwe regels. Ik wijs bijvoorbeeld op het controleprotocol van CFI voor de voor- en vroegschoolse educatie. Daar staan allemaal regels en vragen. De CDA-fractie is van oordeel dat het onderdeel rekenschap in de begroting daarom nadere uitwerking verdient, opdat wij daarover met elkaar kunnen spreken.

Nadere uitwerking is ook nodig waar het gaat om de gevolgen van de autonomievergroting voor het schaalniveau van scholen.

De voorzitter:

Ik zie dat mevrouw Hamer wil interrumperen. Dat is de laatste interruptie aan het adres van de heer De Vries, want ik wil langzamerhand mevrouw Joldersma wel eens op het spreekgestoelte zien.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Daar verheugen wij ons ook zeer op. De heer De Vries noemde de voor- en vroegschoolse educatie. Ik heb daarnet echter een amendement van de heren De Vries en Bonke zien langsgaan over ICT. De heer De Vries is bezig de BVE-sector uit te kleden ten opzichte van allerlei andere wensen. Er wordt blijkbaar geen andere dekking gevonden dan een terugloop van leerlingen in de BVE-sector, terwijl het nog maar de vraag is of die achteruitgang zich zal voordoen.

De heer Jan de Vries (CDA):

Die vraag is al gesteld en beantwoord.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik heb dat antwoord dan niet begrepen. Ik zou het graag nog een keer van u willen horen, en misschien duidelijker.

De heer Jan de Vries (CDA):

Ik herhaal het antwoord graag. Er valt geld vrij in de BVE-sector, zonder dat dat daar pijn doet. Dat biedt ons de mogelijkheid om andere prioriteiten te stellen. Wij doen dat ook, bijvoorbeeld voor de VVE, maar ook voor de BVE. De amendementen zijn rondgedeeld, dus onze prioriteiten zijn helder. Mevrouw Hamer kan niet volhouden dat dat ten koste gaat van de BVE-sector.

Ik sprak over het schaalniveau van scholen. Daar ziet de CDA-fractie een belangrijk spanningsveld in relatie tot de autonomievergroting. Ook in het onderwijs kiezen wij voor de menselijke maat. Waar scholen meer verantwoordelijkheid krijgen, is ook een versterking van de bestuurskracht en het management onvermijdelijk of, beter gezegd, noodzakelijk. De CDA-fractie kiest voor bestuurlijke schaalvergroting. Daarom verbaast het ons dat de minister de stimuleringsregeling voor bestuurlijke krachtenbundeling wil afschaffen. De CDA-fractie heeft de indruk dat de middelen voor huisvesting van scholen het in stand houden van nevenvestigingen en dislocaties nog steeds onvoldoende bevorderen. Waarom behandelen wij dislocaties overigens niet gelijk aan nevenvestigingen? In de praktijk is het scholen om het even of zij een nevenvestiging of een dislocatie in stand houden. Is de normstelling voor nevenvestigingen overigens wel afdoende? Menselijke maat en bereikbaarheid zijn onze uitgangspunten. Het kan toch niet zo zijn dat – zoals ik gisteren hoorde – een vmbo-leerling uit het Groningse Tjuchem voor autotechniek helemaal naar Assen moet reizen en straks zelfs naar Zwolle? Dit bevordert de instroom voor dat beroep niet.

Wij steunen het voorstel van de minister om met extra gelden uit de enveloppen voor het primair onderwijs ook flankerend beleid voor het in stand houden van kleine scholen mogelijk te maken. Hoe verhoudt dat voornemen zich tot de beoogde lumpsumbekostiging? De lumpsum mag van de CDA-fractie sneller zijn beslag krijgen in het primair onderwijs. Waarom experimenteren? De scholen die reeds nu willen overgaan tot lumpsumbekostiging, kun je tot net zo goed die mogelijkheid geven? Waarom moet de minister de scholen daarvoor selecteren? Zijn de scholen niet volwassen genoeg om te beoordelen of zij de nieuwe verantwoordelijkheid aankunnen? In dit kader maakt de CDA-fractie zich tevens zorgen over het wegvloeien van de niet door de scholen verzilverde personeelsgelden. Wij hebben daarover gesproken tijdens het begrotingsonderzoek. De minister suggereerde dat verzilvering eenvoudig kan, maar de CDA-fractie hoort andere geluiden. Ziet de minister ruimte om zonder wetswijziging – want dat zou te ingrijpend zijn – de voorwaarden voor verzilvering te verruimen?

Ook de overdracht van de verantwoordelijkheid en de daarbij behorende gelden voor het onderhoud van de scholen naar het voortgezet onderwijs, heeft onze volledige steun. Wij kunnen ons voorstellen dat het daar op langere termijn niet bij blijft, maar daar komen wij graag later op terug. Wij zouden graag zien dat de minister de doordecentralisatie sneller realiseert en daarbij het door haar aangekondigde onderzoek betrekt naar de mogelijkheden voor het primair onderwijs. Wij hebben hierover kortgeleden schriftelijk vragen gesteld, maar ik heb nóg een brandende vraag. Ondervinden veel scholen nadelen in de financiële exploitatie en de onderwijsuitvoering van de strengere arbo-eisen en brandvoorschriften?

De autonomievergroting geldt voor de CDA-fractie ook voor ICT in het onderwijs. Toekomstgericht onderwijs kan niet zonder ICT, waarbij de ontwikkeling van goede content cruciaal is. Laat de scholen zelf kiezen hoe zij de extra ICT-middelen willen inzetten. Onder de voorwaarden van goede voorlichting en adequate begeleiding, wil mijn fractie het ICT-budget daarom onderdeel laten uitmaken van de lumpsumbekostiging van scholen. Ziet de staatssecretaris voor cultuur en ICT mogelijkheden om deze beleidslijn op korte termijn te realiseren? Wat betreft autonomie wordt in de begroting één groep onderbelicht en dat zijn de ouders. Ouders maken zich vaak zorgen over de school, lesuitval en het klimaat in de school. Ouders dienen nadrukkelijk betrokken te zijn bij de school en de beleidsbeslissingen die vroeger in Zoetermeer werden genomen, maar nu op school. Het afleggen van verantwoording door de school, maar ook transparantie van het besluitvormingsproces in de school, zullen naar ons oordeel leiden tot een actieve betrokkenheid van ouders. Hoe bevordert de minister de betrokkenheid van ouders?

De CDA-fractie is verheugd over de extra middelen uit de enveloppen voor het vmbo, een ondergewaardeerd deel van ons onderwijssysteem. Wij hebben hier kortgeleden uitgebreid bij stilgestaan. Als onderdeel van de beroepskolom is het vmbo van onschatbare waarde voor onze economie. Het vmbo heeft te kampen met een groot aantal leerlingen met een ontwikkelings- of leerachterstand. Voor de CDA-fractie staan de ontwikkelingsmogelijkheden van het kind met zijn of haar gegeven talenten centraal, of het nu gaat om een kind met een achterstand of een hoogbegaafd kind. Dat vraagt bij wijze van spreken voor ieder kind een persoonlijke leerweg, opdat ieder kind de school verlaat met een goede startkwalificatie. Om dat te bereiken herhaalt de CDA-fractie het pleidooi voor het inrichten van schakel- en parallelklassen als middel om gericht achterstanden in taal en soms kennis van onze waarden en normen weg te werken, waarna de leerling op het reguliere niveau in andere klassen kan instromen. Toch is voorkomen beter dan genezen. Daarom wil de CDA-fractie ook hier nog eens het belang van vroegtijdig taalonderwijs benadrukken. In het Strategisch akkoord hebben wij afgesproken, prioriteit te geven aan het leren van de Nederlandse taal. Vandaar ons vorige week gepresenteerde taaloffensief. Dat is ook de reden dat de CDA-fractie van harte het voornemen om het OALT af te schaffen ondersteunt. Nog voor de basisschool moet ieder kind ondergedompeld zijn in de Nederlandse taal. Om dat beter mogelijk te maken, stelt de CDA-fractie voor, hiervoor 10 mln euro extra vrij te maken. Ook innovatieve methoden om nieuwe doelgroepen te bereiken, zoals ETV – dat staat ook in de begroting – verdienen een kans.

De voorzitter:

Ik zie dat mevrouw Hamer een interruptie wil plaatsen, maar dat sta ik niet toe. Zij kan niet klagen dat er niet genoeg gelegenheid is voor interrupties: op een gegeven ogenblik komt er een einde aan. De heer De Vries staat er gewoon te lang, klaar. Hij maakt zijn betoog nu af.

De heer Jan de Vries (CDA):

Ik schiet op, voorzitter.

Ontwikkelings- of leerachter- standen moeten ook vroegtijdig onderkend worden. Daarbij kunnen taaltoetsen voor risicoleerlingen een goed hulpmiddel zijn. De begintoets die de minister op basis van het Strategisch akkoord voorstelt, gaat verder. Bij de uitwerking van die begintoets hebben wij belangrijke vragen die wij graag aan de minister meegeven. Kun je leerlingen in groep 1 en 2 goed toetsen? Hoe groot is de voorspellende waarde en dreigt geen selectie van leerlingen op basis van kwaliteit? Creëert de begintoets ook niet een enorme bureaucratie? Wij willen in zijn algemeenheid waarschuwen voor het adagium "meten is weten". Daarom heeft de CDA-fractie vooral moeite met het gebruik van de begintoets als meetinstrument voor de kwaliteit of de toegevoegde waarde van de scholen. De ontwikkeling van kinderen is van meerdere factoren afhankelijk. Wij overwegen in tweede termijn op dit onderdeel een motie in te dienen.

Om achterstanden weg te werken, dienen scholen ook de integratie en sociale cohesie te bevorderen. Leerlingen worden zo voorbereid op onze multiculturele samenleving. Dat geldt voor iedere school, ongeacht de richting. Ook de bijzondere scholen nemen hierin hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. De discussie over witte en zwarte scholen speelt hier doorheen. Zwarte scholen bieden niet automatisch minder goed onderwijs. Waar zwarte scholen het gevolg zijn van segregatie, zijn ze ongewenst. Het volgen van onderwijs in de eigen wijk of buurt is om meerdere redenen gewenst. Dus waar er sprake is van segregatie, moet het huisvestingsbeleid dit aanpakken. Verplichte spreiding heeft bewezen niets op te leveren. Wij kunnen ons wel voorstellen dat gemeente en scholen op basis van vrijwilligheid tot goede afspraken komen en zo trachten de keuzes van ouders te beïnvloeden.

Voorzitter. Ik sluit af. Dit kabinet heeft ondanks de economische situatie kans gezien, extra te investeren in onderwijs. Is dat genoeg? Nee, wij lopen er niet voor weg dat wij ook vinden dat er meer geld nodig is. Daarom stellen wij prioriteiten. De minister heeft in de enveloppebrief haar prioriteiten gegeven, die wij op hoofdlijnen steunen. De voorgestelde autonomievergroting kan niet alle financiële wensen compenseren, maar helpt scholen wel efficiënt en effectief te werken. Deze minister heeft in korte tijd bewezen, een goede visie te hebben op ons onderwijs, een sector waar zij zichtbaar en met recht trots op is. Wij werken graag ook na 22 januari met haar aan een onderwijsbeleid waarin niet zozeer de school centraal staat – die is slechts een middel – maar de leerling, in het besef dat daarvoor de schoolmedewerkers ons belangrijkste kapitaal zijn en de leerlingen dat worden.

De voorzitter:

Ik maak nog een opmerking die mevrouw Hamer had willen maken. U had het over het OALT, een onderwerp dat door de Kamer controversieel is verklaard. Als u daarover één opmerking maakt, maak ik daar geen punt van, maar het is geen onderwerp dat onderdeel van deze beraadslaging kan zijn, want anders heeft het controversieel verklaren geen waarde.

Ik zie dat mevrouw Lambrechts nog een opmerking wil maken. Ik verwijs haar daarvoor naar de tweede termijn. En als ik dat doe, moet ik hetzelfde tegen de heer Bonke zeggen.

Mevrouw Joldersma (CDA):

Voorzitter. Een nieuwe spreker, nieuwe kansen voor interrupties. Ik heb daarbij geholpen, want ik heb mijn maidenspeech al gehouden naar aanleiding van een debat over het verslag van een AO, aangevraagd door mevrouw Lambrechts. De microfoon staat dus open.

De voorzitter:

Ik bepaal dat er bij mevrouw Joldersma geen interrupties mogen. Dit zeg ik natuurlijk voor de grap, maar ik stel het in alle welwillendheid niet zo op prijs als u hier, zij het op ludieke wijze, elkaar uitnodigt om interrupties te plegen. Dat is niet de manier waarop wij hier met elkaar werken. Maar goed, het was leuk bedoeld en zo wordt het dan ook opgevat.

Mevrouw Joldersma (CDA):

Oké, onderdeel nieuwe politiek.

Voorzitter. De grootscheepse staking van gisteren in het hoger onderwijs heeft laten zien dat studenten, medewerkers en bestuurders zich bijzonder betrokken voelen bij het hoger onderwijs. Het geeft ook aan dat wij niet jaar in jaar uit door kunnen gaan met bezuinigingen op het hoger onderwijs. Tot nu toe is er bezuinigd via de kaasschaafmethode. Als het zo doorgaat, zullen de studenten waarschijnlijk steeds vaker te maken krijgen met hoorcolleges. Misschien ontstaan er zelfs wachtlijsten voor begeleiding van afstudeerscripties.

Het CDA blijft achter de reeds gepleegde bezuinigingen staan, maar zegt ook dat het op deze manier niet verder kan gaan. Er moeten duidelijke keuzes worden gemaakt. Wij praten vandaag dan ook niet alleen over de begroting, maar juist over de contouren van het toekomstig hogeronderwijsstelsel. Over de inrichting daarvan hebben wij de laatste weken en maanden de staatssecretaris diverse opmerkingen horen maken. Ik hoef deze niet te herhalen, zij zijn genoemd door de heer Tichelaar. Een aantal springt er natuurlijk wel uit, zoals tweede en derde studies en niet meer studeren na je 30ste. Ik vraag de staatssecretaris om niet te reageren op al die afzonderlijke maatregelen, maar om straks in haar antwoord aan te geven waarom zij met al deze voorstellen komt. Wat is de achterliggende visie van de staatssecretaris en hoe zit het met de consistentie in de verschillende maatregelen?

Als wij de maatregelen op een rijtje proberen te zetten, krijgen wij de indruk dat de staatssecretaris het hart uit het hoger onderwijs probeert te halen. Over dat hart verschillen wij niet zoveel van mening met de studenten die gisteren hebben gestaakt. In een gesprek met een van de studenten zei hij precies wat ik al op papier had staan: waar draait het nou eigenlijk om in het hoger onderwijs? Wat wil je bereiken? Je wilt mensen iets bijbrengen. Je wilt dat mensen kritisch worden, analytisch, dat zij een toekomstbeeld ontwikkelen en dat zij verder kijken dan hun neus lang is. Je wilt niet dat studenten alleen bezig zijn met het binnenhalen van studiepunten en het scoren van vakken. Je wilt dat zij zich kunnen ontwikkelen en straks ook een goede rol in de maatschappij kunnen vervullen; waardevolle mensen voor de samenleving en voor de kenniseconomie. De inrichting van het hogeronderwijs- stelsel moet daarop worden afge- stemd.

Het eerste punt van die afstemming is de invoering van het bachelor-masterstelsel. Met de snelle invoering daarvan heeft Nederland zich goed op de kaart gezet. Wij waren er heel vroeg bij. Het CDA wil binnen dat stelsel de nadruk leggen op het strikte onderscheid tussen de zogenaamde professionele opleidingen en de wetenschappelijke opleidingen. Dat geldt ook voor de bijbehorende titulatuur die daarvoor is afgesproken. Zowel de beroepsgerichte bachelorsopleidingen als de wetenschappelijke bachelor en master zorgen ervoor dat de studenten goed geëquipeerd raken om hun rol in de kenniseconomie te vervullen. Beroepsopleidingen verschillen van wetenschappelijke opleidingen. Beide soorten talenten zijn nodig voor de kenniseconomie.

Wij kunnen constateren dat de invoering van het bachelor-masterstelsel niet vlekkeloos is verlopen. Er is nog veel onduidelijkheid over de masterprogramma's. Een student die net met zijn opleiding is begonnen, weet eigenlijk nog niet eens met welke master hij zijn studie kan afronden.

De heer Tichelaar (PvdA):

Ik onderscheid twee elementen in uw betoog. Aan de ene kant bent u blij met de snelle invoering, maar aan de andere kant vindt u dat de maatregel op de verkeerde manier en te snel wordt ingevoerd.

Mevrouw Joldersma (CDA):

Het stelsel is nu ingevoerd en ik vind het een goede zaak dat Nederland zich daarmee snel op de kaart heeft gezet. Tegelijkertijd zien wij dat de invoering soms veel te snel is gegaan en dat een aantal zaken nog niet goed is geregeld. Studenten weten bijvoorbeeld soms niet welke mastersopleiding zij kunnen gaan volgen.

De heer Tichelaar (PvdA):

Kiest u voor snelheid of voor kwaliteit?

Mevrouw Joldersma (CDA):

Ik kies voor de combinatie van snelheid en een goede invoering. In september zijn wij ermee begonnen. Op de universiteiten is een aantal zaken goed geregeld. De hbo-instellingen lopen nog wat achter. Wij hebben de komende tijd nodig om de invoering te vervolmaken.

De heer Tichelaar (PvdA):

Vindt u het tegen deze achtergrond normaal om te bezuinigen?

Mevrouw Joldersma (CDA):

Indertijd zijn er gelden vrijgemaakt voor de invoering van het bachelor-mastersysteem. Ik heb gemerkt dat het in de ogen van de oppositiepartijen onmogelijk is om tegelijkertijd te bezuinigen en nieuwe maatregelen door te voeren. Zelf heb ik, als medewerker van een universiteit, gemerkt dat bezuinigen en het invoeren van nieuwe maatregelen soms heel goed samengaan. Je moet dan keuzes maken.

De heer Tichelaar (PvdA):

Er doet zich een aantal problemen voor bij de invoering van de bachelor-masterstructuur. U stelt dat wij het hart van het onderwijs dat aan hbo-instellingen en universiteiten wordt gegeven onaangetast moeten laten. Zegt u nu vervolgens dat het geen probleem is om een efficiencytaakstelling, die door de staatssecretaris een ordinaire bezuiniging is genoemd, daarop op los te laten?

Mevrouw Joldersma (CDA):

Ik ben het met de staatssecretaris eens dat deze efficiencytaakstelling een forse bezuiniging inhoudt. Ik heb echter geleerd dat bezuinigen soms met zich brengt dat je prioriteiten moet stellen. Ik denk dat dit ook nu aan de orde is bij de universiteiten en de hogescholen met de invoering van het bachelor-mastersysteem.

De heer Tichelaar (PvdA):

Zou u dan nu aan de Kamer en aan het publiek op de tribune de prioritering willen aangeven, gelet op de bezuinigingen die aan de orde zijn? Wat moeten de instellingen laten vallen? Op welke wijze is de kwaliteit van de studie in het geding? Als u dat nu hier in de Kamer uitspreekt, verschaft u helderheid. Dan is er sprake van een zuiver contract met het onderwijs.

Mevrouw Joldersma (CDA):

Als PvdA-Kamerlid gaat u ervan uit dat wij vanuit Den Haag moeten aangeven hoe de universiteiten en hogescholen de bezuinigingen precies moeten invullen. De staatssecretaris heeft een aantal zaken aangedragen waarmee die bezuinigingen zouden kunnen worden opgelost. De sleutel voor de bezuinigingen ligt veel meer bij de instellingen. De Kamer kan voor hun organisatie geen prioriteiten stellen. De CDA-fractie pleit ervoor de organisaties aan te sporen hun profiel te tonen en op basis daarvan bepaalde activiteiten te blijven voortzetten, terwijl zij andere dingen juist minder gaan doen.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik ben verbaasd. Twee dagen geleden hebben wij een debat gevoerd in Delft en daar heb ik een geheel andere boodschap gehoord. U zei daar dat u ervoor was dat het hoger onderwijs 100% bekostigd zou worden. Dat verbaasde mij, want ik weet dat het hoger onderwijs nu maar voor 70 à 80% wordt bekostigd. Ik verwachtte dan ook voorstellen voor verhoging daarvan. Nu zingt u de lofzang op de bezuiniging, omdat de vrucht daarvan kan zijn dat er goede keuzes worden gemaakt en dat het stelsel beter wordt. Hoe moet ik dat met elkaar rijmen?

Mevrouw Joldersma (CDA):

In dat debat hadden wij het over de opmerking van de staatssecretaris over het punt van de 30% publieke bekostiging. Vervolgens ging de discussie over de vraag wat de overheid moest bekostigen. De CDA-fractie is van mening dat de overheid verantwoordelijk is voor het hoger onderwijs. Ik heb de 100% bekostiging gezien als publieke verantwoordelijkheid voor de inrichting van het hoger onderwijs. Je kunt dan discussiëren over de vraag hoeveel procent het collegegeld vormt. Ik heb gesproken van 100% bekostiging als je de studenten vervolgens via de studiefinanciering compenseert voor het collegegeld. Ik wil het vandaag echter niet hebben over percentages. Ik benadruk dat de CDA-fractie staat voor het overeind houden van het publieke stelsel.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Met alle respect, maar dit is een heel warrig verhaal. Ik kom nu de staatssecretaris te hulp, want als wij van de taken tweederde schrappen en daarvan eenderde overhouden, maken wij van die 30% in feite 100%. Dat is echter niet wat u toen betoogde. U zei dat de publieke bekostiging voor de opleidingen en voor de student 100% moest zijn. Dat is meer, zelfs veel meer, dan nu het geval is.

Mevrouw Joldersma (CDA):

Ik wil niet met u discussiëren over de exacte percentages. Het percentage van 100 heb ik genoemd om aan te geven dat er in principe geen extra private financiering van het hoger onderwijs mag plaatsvinden. Het is erg belangrijk dat wordt aangegeven waar de verantwoordelijkheid van de overheid eindigt en waar de verantwoordelijkheid van het commerciële circuit begint. Wij maken een duidelijk onderscheid tussen beide verantwoordelijkheden.

Mevrouw Lambrechts (D66):

U komt van de universiteit en dus weet u dat het ook nu geen 100% is. Er zit een beetje private financiering in via de derde geldstroom. In Delft zei u te midden van honderden studenten en wetenschappelijk medewerkers dat het CDA voor 100% bekostiging is. Nu zegt u echter geheel iets anders. Hoe valt dat met elkaar te rijmen?

Mevrouw Joldersma (CDA):

Ik denk dat u het anders interpreteert dan ik. De private financiering komt grotendeels uit de derde geldstroom van de commerciële sectoren. Veelal gaat het daarbij om onderzoek. Wij hebben het nu echter over het hoger onderwijs. Wij vinden dat de opleiding van de wetenschappelijke masters door de overheid moet worden bekostigd en niet door het commerciële circuit.

Voorzitter. Mag een student met hbo-bachelor instromen in de zogenaamde wetenschappelijke mastersopleiding en gaat de overheid dat bekostigen? Ik heb al gezegd dat wij van mening zijn dat de opleiding van wetenschappelijke masters tot de verantwoordelijkheid van de overheid behoort. Je kunt niet eerst de wetenschappelijke opleiding in tweeën knippen om vervolgens het laatste jaar weg te bezuinigen. Nee, een student die nog maar drie jaar een bachelor heeft, moet worden beschouwd als een "halffabrikaat" dat nog niet zelfstandig kan opereren op de arbeidsmarkt. Juist het laatste jaar moet worden benut om de student klaar te stomen voor de arbeidsmarkt. Ook hierover heeft de staatssecretaris wisselende uitspraken gedaan en daarom ben ik heel benieuwd of zij ook van mening is dat de opleiding van wetenschappelijke masters door de overheid moet worden bekostigd.

De accreditatie in het kader van het bachelor-mastersysteem zal pas in 2008 daadwerkelijk kunnen worden gerealiseerd. Wij moeten dus nog een aantal jaren doorgaan met het bestaande opleidingenaanbod. Vooral in het hbo is een wildgroei aan opleidingen ontstaan. Mijn fractie is er voorstander van dat het hbo wordt toegeleid naar een brede bachelorsopleiding. Ook dat streven wordt ondersteund door het bedrijfsleven. Bij brede bachelors denken wij aan opleidingen waarbinnen studenten vervolgens weer keuzes kunnen maken. Dat is iets anders dan het vertalen van elke bestaande opleiding in een hbo-bachelor.

De CDA-fractie is verder van mening dat de overheid alleen professionele mastersopleidingen moet bekostigen die een evidente erkende meerwaarde hebben. Te denken valt aan maatschappelijk relevante opleidingen die in een grote behoefte op de arbeidsmarkt voorzien waarin het commerciële circuit niet kan voorzien. Ik noem speciale lerarenopleidingen, kunstopleidingen en opleidingen in de zorg. Het lijkt mij heel logisch dat voor deze opleidingen mensen worden geselecteerd waarvan mag worden verwacht dat zij de opleiding tot een goed einde brengen. Het is echter onlogisch om naast die selectie collegegelddifferentiatie in te voeren. Waarom zou een student met bepaalde talenten daarvoor extra moeten gaan betalen?

Het CDA is nog steeds geen voorstander van collegegelddifferentiatie. Wij zien er geen enkel voordeel in als studenten aan de ene universiteit of hogeschool meer zouden moeten betalen dan aan de andere. Opleidingen zouden zich niet moeten onderscheiden op basis van prijs, maar op basis van profiel. En daarbij denken we niet aan het profiel van een zo gezellige studentenstad, waarmee een aantal opleidingen zich nu profileren, maar juist aan de inhoud en de vormgeving van de opleiding. Studenten kunnen nu maar moeilijk kiezen uit het hele oerwoud aan opleidingen en het idee van het Nederlandse accreditatieorgaan om opleidingen mede op basis van hun profiel te beoordelen, vinden wij dan ook goed.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. Mevrouw Joldersma is glashelder over de differentiatie van collegegelden. Betekent dit dat ook voor de CDA-fractie het onderzoek naar de mogelijkheden van collegegelddifferentiatie gewoon kan worden geschrapt? Vindt zij net zoals de SP dat we dat onderzoek niet nodig hebben?

Mevrouw Joldersma (CDA):

Het is het recht van een staatssecretaris of een ministerie om een onderzoek in gang te zetten; wij zien de resultaten dan wel weer. De staatssecretaris beargumenteerde collegegelddifferentiatie voor dit soort opleidingen vaak vanuit een soort marktgedachte: het is een schaars goed en voor een schaars of elitair goed moet je meer betalen. Als je een schaars goed echt belangrijk vindt, dan vinden wij dat je daarvoor niet meer moet laten betalen. Wel vinden we dat mensen ervoor moeten worden geselecteerd.

De heer Van Bommel (SP):

Nogmaals, uw stellingname is zeer duidelijk en ik kan haar in hoge mate onderschrijven. Maar als de regering er anders over denkt en een onderzoek toch zinvol vindt – de achterliggende motieven van de staatssecretaris haalt u zelf aan, dus die zijn u bekend – dan zou u er paal en perk aan moeten stellen. U weet namelijk wel wat uit zo'n onderzoek gaat komen, namelijk dat gedifferentieerd collegegeld in bepaalde gevallen wenselijk is – en vervolgens komen de voorstellen. Als het CDA dit wil tegenhouden, dan moet het niet instemmen met zo'n onderzoek.

Mevrouw Joldersma (CDA):

Ik vind, nogmaals, dat een ministerie het recht heeft om onderzoeken uit te voeren. De staatssecretaris deelt ons dat mee en ik vind het prima dat het onderzoek wordt uitgevoerd.

De heer Van Bommel (SP):

Het ministerie van OCW is geen werkgelegenheidsproject; de mensen daar hebben genoeg te doen en hoeven niet bezig te worden gehouden met onderzoeken, alleen maar omdat ze het recht zouden hebben om van alles en nog wat te onderzoeken. Als u de politieke stellingname betrekt dat collegegelddifferentiatie ongewenst is, dan zou u, als u een beetje lef had, een motie indienen waarin werd gevraagd om het afblazen van zulk onderzoek, omdat het niet meer nodig is.

Mevrouw Joldersma (CDA):

Dan krijgen we dezelfde soort moties als die van mevrouw Lambrechts van een tijdje terug, waarin het de staatssecretaris werd verboden om een wetsvoorstel in te dienen. Ik vind het tot het recht van een staatssecretaris behoren om beleid uit te zetten. Wij zien de meerwaarde niet in van de manier waarop tot nu toe is gepraat over de differentiatie van collegegelden voor dit soort opleidingen met een evidente waarde: zij wil de studenten namelijk meer laten betalen en hun dat geld vervolgens teruggeven via een of andere studiebeursconstructie.

De heer Van Bommel (SP):

Ik kom hier toch niet helemaal uit. Universiteiten worden met steun van het CDA bezuinigingen opgelegd met de boodschap: zoek het maar uit, kijk maar waar jullie het geld vandaan halen. Tegelijk wordt er onderzoek gedaan waar u geen behoefte aan heeft, dat overigens ook een hoop geld kost, en daar stemt u zomaar mee in. Ik denk dat we vandaag maar eens moeten praten over een motie om dat onmogelijk te maken.

Mevrouw Joldersma (CDA):

Wij hebben het over de contouren van het nieuwe onderwijsstelsel. Nog maar pas geleden ontvingen wij een stuk over de mastersopleidingen. Dat hebben wij nog niet in de Kamer besproken, dus het is wat overdreven om nu al te zeggen dat wij dat onderzoek niet nodig hebben.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Mevrouw Joldersma, vorige week woensdag waren wij met staatssecretaris Nijs aanwezig op een bijeenkomst in Utrecht. Het verbaast mij dat u nu het woord "collegegelddifferentiatie" in de mond neemt. Op die bijeenkomst werd immers eigenlijk geconcludeerd dat die er helemaal niet komt: het geld komt namelijk niet uit de portemonnee van de student, maar van de overheid. Staat die conclusie nog steeds recht overeind of niet?

Mevrouw Joldersma (CDA):

Ik weet niet welk onderscheid u nu maakte. Het gaat ons niet om de vraag uit wiens portemonnee het geld komt. Wij zijn gewoon geen voorstander van collegegelddifferentiatie.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik wilde geen duidelijkheid over de komst van collegegelddifferentiatie, maar ik wil dat u zich uitspreekt over het wat vage voorstel van staatssecretaris Nijs van vorige week. In haar ogen is sprake van collegegelddifferentiatie, maar het geld komt niet uit de portemonnee van de student, wat dit per definitie geen collegegelddifferentiatie maakt. Waarom noemt u het dan nog zo?

Mevrouw Joldersma (CDA):

Omdat er wel eens vraagtekens zijn gezet, met name in deze Kamer, over de positie van het CDA in deze discussie. Ik heb hier willen aangeven dat de CDA-fractie geen voorstander is van differentiatie van het collegegeld.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Dat is duidelijk: de CDA-fractie is geen voorstander van differentiatie van het collegegeld. Vorige week is evenwel reeds geconcludeerd dat die differentiatie er niet komt. Het hoeft hier dus niet te worden besproken en er hoeft dus ook geen onderzoek naar te worden gedaan.

Mevrouw Joldersma (CDA):

Ik heb vorige week uit de uitleg van de staatssecretaris begrepen dat zij hiermee grote moeite had. Ik kan mij voorstellen dat zij om die reden behoefte heeft aan een onderzoek.

De heer Tichelaar (PvdA):

Volgens mij moeten wij het vanmiddag vrij simpel houden. De CDA-fractie spreekt in weerwil van het Strategisch akkoord uit dat zij geen behoefte heeft aan differentiatie van het collegegeld. Wil mevrouw Joldersma daar nog eens op reageren?

Mevrouw Joldersma (CDA):

De CDA-fractie is nog steeds tegen differentiatie van het collegegeld. Tegelijkertijd heb ik gezegd dat wij voor fundamentele keuzes in het hoger onderwijs staan. De staatssecretaris maakt daar allerlei opmerkingen over, maar ook andere partijen doen dat. Wij moeten de discussie over de bekostiging van het hoger onderwijs voeren; ik kan mij voorstellen dat je daarbij alle opties op een rijtje wilt hebben. De staatssecretaris is nu met de opmerking gekomen dat studenten niet te veel studies tegelijkertijd mogen volgen. Dat is in de ogen van mijn fractie slechts een van de vele mogelijkheden. Als wij over dat bekostigingsstelsel praten, moeten wij een aantal opties op een rijtje hebben. Pas dan kan de Kamer een goede discussie voeren over dit onderwerp.

De heer Tichelaar (PvdA):

Ik vraag het nog één keer. De fractie van het CDA wenst geen differentiatie van het collegegeld?

Mevrouw Joldersma (CDA):

Ik heb het antwoord al heel vaak gegeven: wij zijn geen voorstander van differentiatie van het collegegeld.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Het CDA was nooit voorstander van differentiatie van het collegegeld, maar dat principe is wel heel snel overboord gekieperd toen het CDA kon meedoen aan deze coalitie. De vraag is dus of het CDA zijn standpunt over twee maanden net zo snel weer overboord kiepert.

Mevrouw Joldersma (CDA):

Ik denk dat mevrouw Lambrechts wel weet hoe onderhandelen in zijn werk gaat. Op dat punt kan ik dus geen toezeggingen doen. Ik kan alleen zeggen dat het CDA geen voorstander is van differentiatie van het collegegeld.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Maar als er een kleinigheidje voor terug komt – een kinderhand is snel gevuld – gaan de principes alsnog overboord.

Mevrouw Joldersma (CDA):

Laten wij eerst de uitslag van de verkiezingen maar eens afwachten.

De heer Bonke (LPF):

In mijn eigen bijdrage zal ik dadelijk uitvoerig ingaan op een totaal veranderd systeem van bekostiging van het hoger onderwijs. De staatssecretaris is daar ook mee bezig. Zij heeft daar een aantal voorschotten op genomen...

De voorzitter:

Mijnheer Bonke, u neemt ook een beetje een voorschot op uw eigen eerste termijn.

De heer Bonke (LPF):

Nee, want ik wilde zeggen dat het goed in dat plaatje past dat wij nu eens afstappen van het idee dat alle universiteiten even goed zijn. Daarin moeten wij eens een differentiatie aanbrengen. Als er verschillen zijn in kwaliteit, kunnen er ook verschillen zijn in het collegegeld en de kostprijs van een universitaire opleiding.

Mevrouw Joldersma (CDA):

In de woorden van de heer Bonke proef ik de richting die ook de staatssecretaris naar mijn mening inslaat: een onderscheid in kwaliteit en een onderscheid in prijs. Het CDA staat evenwel voor een onderscheid op basis van profiel. Het beoordelen van de kwaliteit kan heel goed aan het Nederlandse accreditatieorgaan hoger onderwijs worden overgelaten.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik kom even terug op een uitspraak die mevrouw Joldersma een paar interrupties geleden deed. Heb ik het goed begrepen dat de CDA-fractie geen moties zal steunen waarin het de regering wordt verboden om een onderzoek te starten of een wetsvoorstel in te dienen, omdat dit bevoegdheden van de minister zijn?

Mevrouw Joldersma (CDA):

Ik heb nog geen moties over dit onderwerp gezien; een dergelijke motie zal ik zeker lezen. Ik vind het wel vreemd als de Kamer dit soort dingen gaat verbieden.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Mevrouw Joldersma reageerde in mijn ogen ook op de motie-Lambrechts, die eerder is ingediend, dat de Kamer niet moet komen aan de bevoegdheid van de regering om onderzoeken te starten of wetsvoorstellen in te dienen. Ik mag toch aannemen dat dit standpunt van de CDA-fractie ook geldt voor het intrekken van wetsvoorstellen?

Mevrouw Joldersma (CDA):

Het intrekken van wetsvoorstellen... Ik begrijp niet precies wat de heer Rouvoet met zijn opmerking wil bereiken.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Vindt mevrouw Joldersma dat de minister, en niet de Kamer, de bevoegdheid heeft om wetsvoorstellen in te trekken? De vraag lijkt mij heel simpel. Mevrouw Joldersma zegt dat de regering gaat over onderzoeken en wetsvoorstellen. Mijn vraag is of dat niet alleen betrekking heeft op het indienen van wetsvoorstellen maar ook op het weer intrekken daarvan.

Mevrouw Joldersma (CDA):

Wat mij betreft, gaat deze discussie over de vrijheid van handelen van deze Kamer en van het kabinet. Langzamerhand gaat het nu echter over op een staatsrechtelijke discussie, die ik hier niet wil voeren.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Het is toch niet zo moeilijk, aan te geven dat het ook tot de bevoegdheid van de minister behoort om een wetsvoorstel dat is ingediend, weer in te trekken? Dat is mevrouw Joldersma toch met mij eens?

Mevrouw Joldersma (CDA):

Wat mij betreft, hangt dat af van de status van het wetsvoorstel, in hoeverre het al is behandeld. Ik wil daar geen uitspraken over doen.

In het licht van de voorgestelde collegegelddifferentiatie vindt de CDA-fractie dat instellingen zich niet moeten onderscheiden op basis van de prijs maar op basis van een profiel. Het Nederlandse accreditatieorgaan kan daarin een rol vervullen. Dit kan ook een rol spelen bij de beoordeling van de kwaliteit van een opleiding in het kader van studiebegeleiding en de betrokkenheid van studenten. Wij zien nu dat een aantal opleidingen een negatief bindend studieadvies geeft aan studenten, terwijl daar geen goede studiebegeleiding tegenover staat. Het is van belang, uitval in het hoger onderwijs te voorkomen, maar dat houdt in dat een negatief bindend studieadvies alleen kan worden gegeven als daar een goede studiebegeleiding tegenover staat. Wij vinden dus dat het kwaliteitsoordeel van het NAO ook de studiebegeleiding moet betreffen. Een ander punt is de betrokkenheid van studenten bij hun opleiding. Waarom kan bij het kwaliteitsoordeel over de opleiding ook niet worden beoordeeld of studenten goed worden betrokken bij hun opleiding, of de medezeggenschap van studenten goed is geregeld?

Ten slotte kom ik bij het bekostigingsstelsel. Ik begrijp dat mijn collega van de LPF daarover nog veel meer zal vertellen. Om uitspraken te kunnen doen over dat nieuwe bekostigingsstelsel is eerst inzicht nodig in de reële kostprijs van het opleiden van een student. Mevrouw Hamer heeft een aantal jaar geleden al een motie ingediend op dit punt. Wij vinden dat de discussie over het bekostigingsstelsel en de maatregelen die in dat verband moeten worden genomen, pas goed kan worden gevoerd als inzicht bestaat in die reële kostprijs.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Mevrouw Joldersma verwijst naar een motie van mij. Deze heeft resultaat opgeleverd, wat mevrouw Joldersma misschien had kunnen lezen. Dan had zij kunnen zien dat het bedrag per student inmiddels vijf keer zo laag is als in de tijd dat wij ernaar vroegen. In dat licht is het ontzettend van belang, te investeren in het hoger onderwijs. Bezuinigingen zijn derhalve onwenselijk. Dit staat allemaal in dat antwoord.

Mevrouw Joldersma (CDA):

Misschien praten mevrouw Hamer en ik over verschillende zaken. Zij heeft het over de prijs per student, het bedrag dat opleidingen krijgen. Ik wil echter weten hoeveel het kost om een student in het hoger onderwijs op te leiden.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Dat is precies wat ik heb gevraagd. Mevrouw Joldersma kan dat allemaal nalezen in het antwoord van de heer Hermans. Zij moet haar huiswerk even goed doen.

Mevrouw Joldersma (CDA):

Ik heb ook andere stukken gelezen, waarin de Kamer wordt toegezegd dat zij daarin begin januari inzicht zou krijgen. Straks zullen wij zien wie zijn huiswerk hier het beste heeft gedaan.

Nadat er inzicht is in die reële kostprijs, kunnen er beslissingen worden genomen over de te nemen maatregelen. De toegankelijkheid van het onderwijs moet hoog blijven; alle studenten moeten de mogelijkheid houden om te studeren. Uiteindelijk zou dan misschien wel kunnen worden gekeken naar studenten die opleidingen stapelen.

Ik eindig met het wetenschappelijk onderzoek. Wij zijn blij met het stuk over de mastersopleiding, waarin sterk de nadruk wordt gelegd op de onderzoekmasters. Deze laatste kunnen een hulpmiddel zijn om de wetenschappelijke belangstelling van studenten te vergroten en hen langzamerhand bij de universiteit te betrekken. Op die manier kan de vergrijzing in het hoger onderwijs, met name op de universiteiten, teniet worden gedaan.

Het onderzoek in de kenniseconomie speelt ook een heel belangrijke rol. Je moet blijven zorgen dat fundamenteel onderzoek onafhankelijk wordt aangestuurd en dat het niet door de markt wordt bepaald. In de kenniseconomie zien wij echter dat de resultaten van fundamenteel onderzoek door bedrijven niet altijd goed worden opgepakt. Daarom is het nodig om naast een kennisstrategie, waarover al veel is gepraat, ook eens te bekijken hoe de doorwerking van fundamenteel onderzoek in de praktijk van het bedrijfsleven, in innovatie en research en development, kan worden verbeterd. Wij zijn voornemens daarover een motie in te dienen. Daarin vragen wij een advies van de Adviesraad voor het wetenschaps- en technologiebeleid.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik ben nog niet begonnen, want ik drink even een slokje water.

De voorzitter:

Van welke collega in de zaal hebt u dat geleerd?

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Van mijzelf! Ik ben blijkbaar een natuurtalent in vertragen.

Voorzitter. Het verhaal van deze begroting is er een van efficiencykortingen, rendementsverlies en kwalificatiewinst. Je zou bijna vergeten dat het hier over leraren, kinderen, pubers en jonge mensen gaat. "Zelfverheffing", "hoeders van de volgende generatie" en "betrokken samenleving", het zijn allemaal christen-democratische of sociale begrippen die ik mis in deze begroting. Waar is de visie op de rol van onderwijs in onze samenleving? Waar is de visie op maatschappelijke problemen, die in het onderwijs het eerst naar boven komen drijven? Dit kabinet kiest voor kortetermijndenken en verkiest de staatsschuld boven de schuld aan Nederland als onderwijsland. Zonder een duidelijke visie, een stevig meerjareninvesteringsplan en daadkrachtig optreden zullen de grote problemen simpelweg niet opgelost worden. Daarom is het onbestaanbaar dat er netto niets bijkomt. Geeft dit kabinet geen prioriteit aan het onderwijs? Wij kloppen onszelf graag op de borst als gidsland, maar na lezing van het OESO-rapport laat je dat wel achterwege. Vanaf de jaren tachtig zijn onze uitgaven aan onderwijs dramatisch achteruit gegaan, van circa 8% van het bruto binnenlands product aan het begin van de jaren tachtig tot 4,7% nu, een dieptepunt. Zonder de ouders was onderwijs allang verdoemd. Alleen al het lesgeld is in vijf jaar met 29% gestegen. Er dreigt een tweedeling in het onderwijs, waarbij de rijken zich kunnen redden en de armen niet.

De fractie van GroenLinks steunt de actie van studenten, rectoren en docenten in het hoger onderwijs. Deze vorm van onderwijs moet toegankelijk blijven voor iedereen. De bezuinigingen, 358 mln euro in vier jaar, zijn onacceptabel. In de afgelopen twintig jaar is het hoger en wetenschappelijk onderwijs al met enorme bezuinigingen geconfronteerd. De rek is eruit. In plaats van investeren in Nederland kennisland, kiest men weer voor de eufemistische efficiencykorting. Dat gebeurt juist in een tijd dat investeren in kennis voorop zou moeten staan, want goed onderwijs leidt tot economische groei. Bovendien is de timing wreed. Juist op het moment dat de afschaffing van bijvoorbeeld de OZB en het kwartje van Kok uitgevoerd worden, moeten de universiteiten en hogescholen nog meer bezuinigen, tot aan 143 mln euro in 2006. Op deze manier gaat het hoger onderwijs gewoon op slot. Aan de ene kant worden instellingen gepiepeld en aan de andere kant worden de collegegelden variabel. Denkt men nu echt dat de collegegelden lager zullen worden, terwijl Nederland reeds het een na hoogste collegegeld van Europa vraagt? Verder is er verwarring. De staatssecretaris zegt het een, de minister zegt het ander, maar wij zijn hier niet bijeen voor een spelletje wie van de twee. Mijn vraag aan de minister, de eindverantwoordelijke, is dan ook of zij denkt dat zij na 22 januari nog achter deze bezuinigingen kan staan. Wij denken van niet en hebben hierover dan ook een amendement ingediend.

Mevrouw Joldersma (CDA):

Hoe staat het met de dekking van het amendement dat u hebt ingediend?

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Dat is heel duidelijk, zoals u in het amendement hebt kunnen lezen. Wij gaan uit van onze bijzonder degelijke tegenbegroting. Volgens de tegenbegroting zullen de investeringen in het onderwijs sterk toenemen en zullen de bezuinigingen niet nodig zijn.

Mevrouw Joldersma (CDA):

Volgens de toelichting gaat het om een amendement dat bij de algemene financiële beschouwingen niet is aangenomen.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Dat mag dan wel zo zijn, maar er komen verkiezingen aan. De minister en de staatssecretaris zijn demissionair. De zaken kunnen nog heel anders lopen. Wellicht verandert de minister met dit prachtige amendement voor ogen van gedachten.

Mevrouw Joldersma (CDA):

Maar dan had u er geen amendement van moeten maken, maar een motie, voor de toekomst.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Wij pakken het graag officieel en degelijk aan, met een amendement.

De heer Van der Vlies (SGP):

Er komen verkiezingen aan, dat is ook mij niet ontgaan. Wij gaan ons daar allemaal voor gereedmaken. Wat wij voor de kerst echter ook nog even moeten doen, is een degelijke begroting fiatteren, voor het dienstjaar, zoals dat plechtig heet, 2003. Dat moet geen gatenkaas zijn. Mevrouw Azough wil een goed doel dienen. Ook ik vind dat doel goed. Zij heeft dan ook de verantwoordelijkheid om voor een deugdelijke dekking te zorgen.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Mijnheer Van der Vlies, ik respecteer u zeer. U weet echter net zo goed als ik dat er gewoonweg geen 43 mln uit andere onderdelen van de begroting van Onderwijs kunnen worden gehaald. Bent u niet van mening dat wij dit jaar en bij deze begroting juist een signaal aan dit kabinet moeten geven, dat het niet moet doorgaan met de bezuinigingen? Het hoger onderwijs ligt al zo lang onder vuur.

De heer Van der Vlies (SGP):

Die discussie hebben wij gevoerd en die discussie hebben u en ik verloren. Let wel: verloren. De alternatieve begroting van GroenLinks is helaas – wat mij betreft niet op alle onderdelen helaas – verworpen. Dat is het probleem.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik begrijp uw punt heel goed. Ik vind het ook een probleem. Ik vind dat die alternatieve begroting ten onrechte verworpen is. Dat neemt niet weg dat u zich terecht kunt afvragen of wij niet moeten meegaan met de begrotingsplannen. Ik vind van niet. Wij weten allen dat er verkiezingen aankomen. De zaak kan volledig veranderen. Waarom zouden wij ons nu al hierbij moeten neerleggen? Ik ben geen mak lammetje dat naar de slachtplaats wordt geleid.

De heer Van der Vlies (SGP):

Dat had ik al begrepen. Dat ben ik trouwens ook niet.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Het probleem is herkenbaar. Het is echter vrij simpel. Mevrouw Azough kan haar motie straks aan het eind van de begrotingsbehandeling nog een keer indienen. Wij kunnen best een goede formulering vinden.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik geloof dat mevrouw Hamer mij heeft gered. Als het amendement ondanks de zeer goede argumenten geen kans van slagen heeft, zal ik overgaan tot het indienen van een motie. Dat overwegen wij later.

Onderwijs begint en eindigt met de mensen die voor de klas staan. Zonder leraren houdt het op. In de komende jaren zullen er in het voortgezet onderwijs en in het beroepsonderwijs 19.800 vacatures ontstaan, waar slechts ruim 5000 afgestudeerden tegenover staan. Na jaren van enorme welvaart vallen nu in vele scholen negen van de tien lessen uit, worden klassen verdeeld over andere klassen en vallen klassenassistenten in als onderwijzers. Als de minister dan stelt dat door de recessie meer mensen zullen kiezen voor een baan in het onderwijs, vind ik dat gewoonweg armoedig.

Wat doet het kabinet? Extra zij-instromers, prima! De begeleiding van zij-instromers dient te worden ondersteund, maar om dat dé oplossing te noemen... Voor een goede oplossing is veel meer nodig om de arbeidsvoorwaarden te verbeteren: goed onderhouden scholen, voldoende ondersteunend personeel, kleinere klassen en minder uren, modernisering van het leraarschap, de leraar moet weer toekomen aan inhoudelijke vernieuwing van zijn vak, een veilig schoolklimaat; de vele suggesties zijn al naar voren gebracht door mijn collega's.

En dan de salarissen! Het is stuitend om te zien dat de leraren in het overbelaste vmbo het minst betaald krijgen. Dat kan niet. Dan mogen ook nog eens de conciërges, klassenassistenten en leerlingbegeleiders vertrekken, zij die ervoor zorgen dat vooral de achterstandscholen niet al zwemmende verzuipen. Mijn vader is een ID'er. En natuurlijk, na acht jaar goed werk leveren is het een schande dat hij niet hetzelfde verdient als zijn collega's, maar dit neemt niet weg dat hij liever nu een baan heeft dan dat hij straks thuis op de bijstandsbank zit. Dit geldt voor de meeste Melketiers: liever nu een baan dan terug naar de bijstand. Kortom, wat ons betreft moet de bezuiniging op de gesubsidieerde arbeid geschrapt worden.

De heer Jan de Vries (CDA):

Voorzitter. Het doet mij goed, mevrouw Azough te horen verwijzen naar de door mij voorgestelde maatregelen tegen het tekort aan leraren, maar zij doet ook geen boter bij de vis. Zij verweet mij, voor 2003 geen extra geld te voteren om het tekort aan leraren te verminderen, maar ik zie ook geen amendement van haar dat daartoe leidt.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Dan komen wij weer in de discussie terecht die wij al een keer hebben gevoerd. Ik steun hierin de lijn van de PvdA: er is gewoon te weinig geld in deze begroting opgenomen. Ik heb de indruk dat u zelf ook begrijpt dat de noden hoog zijn en ik ga ervan uit dat dit in de komende maanden tot nadere overwegingen zal leiden.

De heer Jan de Vries (CDA):

Vandaag bespreken wij de onderwijsbegroting, die wij hopelijk volgende week, maar in ieder geval binnen afzienbare tijd ook zullen vaststellen. Dit is het moment om keuzes te maken en ik constateer dat GroenLinks dit niet durft.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Wij maken keuzes als het erom gaat, de leerlingbegeleiders te stimuleren, wij maken keuzes als het erom gaat de huisvesting te verbeteren, wij maken keuzes als het gaat om de VVE, maar dit neemt niet weg dat wij deze keuzes noodgedwongen maken, dat wij het liever anders zouden zien. Dat mag ik hier gerust zeggen.

Als een kind pas op 4- of 5-jarige leeftijd een potlood vasthoudt, een boek inkijkt of Nederlands spreekt, dan is dat te laat. Ieder kind dat op die jonge leeftijd al een flinke achterstand heeft opgelopen, is er één te veel. Daarom is voor- en vroegschoolse educatie van cruciaal belang voor met name allochtone ouders in de grote steden. Maar is die opvang wel sluitend? Doen de gemeenten hun werk wel goed, als er nu al wachtlijsten zijn? Wat zijn de knelpunten? Ik pleit ervoor, er veel meer druk achter te zetten, zo nodig met enige zachte drang, dat ouders hun kinderen een paar dagen naar de VVE brengen.

De fractie van GroenLinks is tegen de kleutertoets. Deze is niet alleen wetenschappelijk zeer omstreden, het is ook een dure maatregel die onnodige bureaucratie met zich meebrengt. Oftewel, het kost geld dat beter besteed zou kunnen worden, onder andere aan VVE.

Veiligheid is al wat de klok staat. Hoe kan het dan dat wij er niet alles aan doen om het vmbo te redden? Verouderde schoolgebouwen, overbelaste leraren, apparatuur die dertig jaar achterloopt, enorme schooluitval, agressie en geweld en een slecht imago, waardoor er met name "witte vlucht" naar de mavo's is ontstaan. Ik pleit ervoor, dit probleem meteen aan te pakken, vooral omdat ruim 60% van onze kinderen naar dit onderwijs gaat. GroenLinks wil dat vmbo-leraren een bonus krijgen. Daarnaast moet de huisvesting sterk verbeterd worden; 65% van de vmbo-gebouwen scoort een dikke onvoldoende. Ten derde noem ik net als anderen de schooluitval. Het OESO-rapport is duidelijk, de schooluitval in Nederland is veel te hoog. Elk kind dat uitvalt, vormt een risico voor de samenleving. Zonder diploma gaat de arbeidsmarkt op slot. Allochtone jongeren lopen een verhoogd risico om uit te vallen: vier keer zoveel als hun autochtone leeftijdgenoten. Daarom moet de doorstroom naar het mbo sterk verbeterd worden door minder regelgeving en meer praktijkvakken vanaf het eerste en het tweede jaar. Verder pleit GroenLinks voor een pilotproject met leerlingbegeleiders. Deze begeleiders dienen zich fulltime met risicoleerlingen bezig te houden. Hij of zij heeft een opvoedende taak, spreekt de ouders aan, streng, en stimuleert de leerling. Zo kan één leerlingbegeleider op één school voor tientallen procenten minder schooluitval zorgen. Op dit punt zal ik een amendement indienen.

Vreemd, in deze begroting wordt er geen woord vuil gemaakt aan een van de moeilijkste problemen in het onderwijs, de segregatie in zwarte en witte scholen. Ook de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie vindt het geen onderwerp, zo bleek verleden week. Onbegrijpelijk, want na de segregatie in de grote steden is er een explosieve stijging van het aantal zwarte scholen in de middelgrote steden opgetreden. Het gaat niet alleen om de kwaliteit van het onderwijs, ik weet als geen ander hoe belangrijk het is, de ongeschreven codes in de Nederlandse samenleving te leren kennen. Bovendien ontstaan er door segregatie twee gescheiden werelden, een wereld van kansarme, veelal allochtone leerlingen en een wereld van witte leerlingen uit de middenklasse. Deze scheiding behoort niet in onze samenleving thuis. Daarom vragen wij de minister om een plan van aanpak om de witte vlucht tegen te gaan. De GroenLinks-fractie denkt hierbij aan lokale afspraken tussen gemeenten en onderwijskoepels zonder dat daarbij de vrije keuze van ouders onder druk komt te staan ofwel aan convenanten, zoals in Rotterdam, tussen gemeenten en schoolbesturen, met een inspanningsverplichting voor zowel openbare als bijzondere scholen om allochtone kinderen op te nemen. Vervolgens mogen scholen ouders niet weren door een enorm hoge ouderbijdrage. De ouderbijdrage dient vrijwillig en redelijk te blijven. Ik hoor graag een reactie van de minister op mijn betoog.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik hoor hier een sterk pleidooi voor de vrijwillige spreiding over witte en zwarte scholen die moet worden geregeld door scholen en koepels. Eerder was ik het eigenlijk met de GroenLinks-fractie al eens dat wij moeten zorgen voor een handvat in de wet voor mensen die een vrije keuze willen. Naast leerplicht moet er een leerrecht komen en naast de vrijheid van inrichten voor schoolbesturen moeten de ouders vrij zijn om een school te kiezen. Tegenover de volledige bekostiging dient de acceptatieplicht te staan. Vindt u dat nog steeds en kunnen wij daar vandaag iets moois van maken?

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Bedoelt u dat ik nu voor een dwingende aanpak pleit?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Nee, juist niet. Het is toch weer wat vrijblijvend. De afspraken die u nu noemt, kunnen wij natuurlijk ook nu maken.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Wanneer ik "inspanningsverplichting" zeg, geeft dat wel wat aan. Ik denk aan wat er bijvoorbeeld in Zaanstad gebeurt en in Driebergen, waar door een informatiemeldpunt de scheiding is tegengegaan. Gezien de mogelijkheden van dergelijke instrumenten, pleit ik hier niet voor een plan van aanpak met slechts één simpele oplossing, maar voor een plan van aanpak met een veelheid aan instrumenten die lokaal moeten worden ingekleurd. Elke situatie is immers anders.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Dat bepleit ik zeker niet. Ik zie ook dat velen zich inspannen om er met beperkte middelen van te maken wat er van te maken is. Zou het niet veel beter zijn om voor deze mensen een leerrecht en een acceptatieplicht in de wet te regelen?

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Daarop kom ik terug bij mijn bespreking van artikel 23. Ik acht het van essentieel belang dat het bijzonder onderwijs zijn verantwoordelijkheid neemt voor bijvoorbeeld algemene toegankelijkheid. Het bijzonder onderwijs neemt die verantwoordelijkheid ook wel, maar misschien nog niet helemaal. Er zijn toch scholen die een grens stellen bij een bepaald aantal leerlingen. Mijn voorstel is om bij de aanmelding van een kind de bewijslast voor het respect van de ouders voor de grondslag van de school bij de school te leggen in plaats van bij de ouders, zoals nu het geval is. Laat de school maar bewijzen dat de ouders van de leerling de grondslag van de school niet zullen accepteren en respecteren.

Mevrouw Lambrechts (D66):

U zegt dus dat in beginsel elke school die kinderen moet accepteren?

Mevrouw Azough (GroenLinks):

In principe wel.

De heer Bonke (LPF):

Ik wilde eigenlijk tijdens het betoog van de heer De Vries iets zeggen, maar het kon niet meer.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik ben wel iemand anders en ook van een andere partij.

De heer Bonke (LPF):

Ja, maar u kwam ook op dat onderwerp terug. Ik ben trouwens weer te laat, want u bent al op een ander onderwerp overgegaan. U sprak over het vmbo. Ik wilde zeggen dat daar in wezen het grote probleem in het onderwijs zit. U komt met een amendement dat mij uit het hart gegrepen is. U geeft aan dat iets moet worden gedaan aan begeleiding en ondersteuning, dat er leerlingbegeleiding moet komen. Dat is prima. Mijn compliment!

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Dank u wel. Ik neem dat compliment graag in ontvangst. Ik ben heel blij dat u ons amendement nu al steunt. Dat scheelt een hoop.

De heer Bonke (LPF):

Ik moet nog wel overleggen met mijn fractie.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik zou zeggen: doe dat maar niet!

Mevrouw Hamer (PvdA):

Beperkt uw plan van aanpak zich tot het primaire en voortgezet onderwijs of bent u met mij van mening, dat het ontzettend belangrijk is om ook te kijken naar de vlucht die op dit moment bij de BVE-scholen in de grote steden plaatsvindt? Zou u dat aan een plan willen toevoegen?

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Dat staat ook in mijn pilotproject. Het gaat ook om het mbo, waar de schooluitval wellicht nog groter en ernstiger is. Dat leerlingen niet met een startkwalificatie op de arbeidsmarkt kunnen komen, geldt eveneens voor het mbo.

De heer Jan de Vries (CDA):

Voorzitter. Ik was blij met de opmerking van mevrouw Azough dat het nodig is om op basis van vrijwilligheid te komen tot een convenant op gemeentelijk niveau over de spreiding van leerlingen over de verschillende scholen. De interrupties maakten mij echter enigszins ongerust. Graag krijg ik van mevrouw Azough een klip en klaar antwoord op de volgende vraag. Vindt zij dat er een acceptatieplicht moet komen voor scholen voor leerlingen die zich melden, ongeacht de vraag of zij de grondslag van de school onderschrijven?

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Maar "onderschrijven" is wat anders dan "respecteren", mijnheer De Vries. Ik vind het van essentieel belang dat leerlingen en ouders niet verplicht worden om ook nog eens de grondslag te belijden. Daar gaat het soms om als een school een leerling weigert. Ik wil u echter tegemoetkomen. Misschien kunnen we wat dealen en realen. Het CDA heeft in de afgelopen jaren stelselmatig geweigerd om ook maar iets te doen voor een grotere toegankelijkheid van het bijzonder onderwijs. Het klopt wel dat in de grote steden de scholen voor bijzonder onderwijs al allochtone leerlingen opnemen, maar dan nog is er een discrepantie tussen de aantallen die het bijzonder onderwijs opneemt en die het openbaar onderwijs opneemt. Nu hebben wij het echter over de middelgrote steden en daar is het probleem veel ernstiger. Daar gaat de aanwas van zwarte scholen met rasse schreden voort. Daarom is mijn vraag aan u: kunt u accepteren dat het bijzonder onderwijs de bewijsplicht op zich neemt en die niet bij de ouders legt?

De heer Jan de Vries (CDA):

Voorzitter. Het betoog van mevrouw Azough maakt de discussie niet helderder. Ik meen dat zij verschillende zaken met elkaar verwart. Zij ontkent niet dat er eigenlijk helemaal geen probleem is. Uit de cijfers van de Onderwijsraad blijkt dat ook het bijzonder onderwijs zijn verantwoordelijkheid neemt. Laten wij dat Azoughmet elkaar vaststellen. Verder meen ik dat haar antwoord op de interrupties in het betoog over de plicht tot het opnemen van kinderen, het verhaal er niet helderder op maakt, en dat is jammer.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Dan zal ik u uit uw lijden verlossen. Overigens, dit is niet negatief bedoeld. Ik overweeg op dit punt een motie in te dienen en die motie zal klip en klaar aangeven waarover ik het heb.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Het viel mij op dat u uw woorden zorgvuldig koos en dat u een paar keer het woord "inspanningsverplichting" gebruikte. Daar kon ik mij wel iets bij voorstellen. Het leek er echter op dat u met uw reactie op de vragen van mevrouw Lambrechts met uw standpunt ging schuiven. Daarom wil ik nog even voor de zekerheid vragen of wij de fractie van GroenLinks mogen aanspreken op wat u zelf heeft gezegd, namelijk dat sprake moet zijn van een inspan- ningsverplichting en dus niet van allerlei verplichtingen, verplichtingen in die zin dat er een resultaatverbintenis moet zijn. U heeft in uw eigen termijn niet voor niets een onderscheid tussen het een en het ander aangebracht. Ik hecht eraan dat u nog even bevestigt dat mijn conclusie juist is.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik bevestig dat ik het probleem bijzonder ernstig vind en dat ik hoop met de inspanningsverplichting tot een eerste aanzet te komen. Ik vind het van cruciaal belang dat wij in de discussie nagaan wat wij verder kunnen doen. Wellicht zullen wij tegenover elkaar komen te staan, want wellicht hebben wij verschillende belangen. Als alleen sprake is van een inspanningsverplichting, kan blijken dat die alleen niet voldoende is. De GroenLinks-fractie overweegt in dat geval nadere maatregelen voor te stellen.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik vind het jammer dat mevrouw Azough met deze toevoeging komt. Wat zij nu zegt, kwam niet voor in haar oorspronkelijke verhaal. Kennelijk kan het snel gaan in een interruptiedebat. Voor dit moment neem ik evenwel genoegen met deze opmerking. Ik wil haar nog wel een vraag stellen. Zij zei dat sommige scholen na het opnemen van een bepaald aantal leerlingen zullen zeggen: nu is het wel genoeg. In dergelijke gevallen zal men zorgvuldigheid moeten betrachten. Er is namelijk een rapport van de Onderwijsraad dat heel duidelijk ik over de beschikbare cijfers. Ik zou het betreuren als we scholen te snel betichten van een gemakzuchtige houding. Dat die er zou zijn, is namelijk met het rapport van de Onderwijsraad duidelijk weersproken.

De voorzitter:

Mevrouw Azough, u gaat nu uw betoog afronden.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Dat zal ik doen. Tot slot wil ik iets zeggen over het islamitisch onderwijs. Laat ik beginnen met een compliment aan het adres van de minister. Tot nu toe is zij de enige die ondanks de electorale hysterie met een mogelijke praktische oplossing is gekomen: onderlinge visitatie van scholen om op die manier van elkaar te leren. Prima suggestie! Ik geef even de feiten weer.

Bij de huidige 37 scholen, 35 basisscholen en 2 middelbare scholen, werken merendeels Nederlandse leraren en wordt regulier onderwijs gegeven: Nederlandse taal, rekenen en gymmen. Ze zitten daar dus heus niet de hele dag op hun knietjes. De inspectie is positief over de kwaliteit van het onderwijs. Het islamitisch onderwijs schijnt volgens de Cito-toetsen gemiddeld beter te scoren dan vergelijkbare zwarte scholen. Daarnaast zijn er problemen rondom het godsdienstonderwijs: mogelijke beïnvloeding vanuit het buitenland, onbekwame godsdienstonderwijzers, lesmateriaal dat niet voldoet, gebrek aan kennis van Nederland en het Nederlands. Professionalisering en begeleiding zijn daarom essentieel. Kijk, orthodoxie is wat mij betreft niet verboden. In Rotterdam-Zuid kwam ik vaak langs een streng gereformeerde school, waar meisjes geen broek mochten dragen. Als onderwijs echter tot haat tegen anderen aanzet of de vrouw minderwaardig acht, dan is dat geen onderwijs maar indoctrinatie. Punt. En dan geldt mijn veroordeling al het bijzonder onderwijs dat deze grondrechten schendt. Gelijke monniken, gelijke kappen. Toch vind ik de hysterie van de afgelopen maanden schadelijk: meteen sluiten, direct het openbaar ministerie erop afsturen. Laten wij wel wezen, wij hebben het hier over Nederlandse basisscholen en niet over cocaïnelaboratoria. Wij moeten op basis van feiten praten. Daarom pleit ik voor het verruimen van de mogelijkheden van de onderwijsinspectie om in al het bijzonder onderwijs naar de godsdienstles te kijken, niet als een vorm van controle, maar juist als een instrument ter verbetering van het onderwijs.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ziet mevrouw Azough in welke grens zij hier overschrijdt? Moeten wij ons niet eerst vergewissen van de goede mogelijkheden om te bevragen en te betwisten wat wij willen bestrijden, zonder daarmee een traditie die haar kwaliteit heeft, open te breken?

Mevrouw Azough (GroenLinks):

U bedoelt dat wij eerst op onderzoek moeten uitgaan wat er nu precies mis is?

De heer Van der Vlies (SGP):

Wij hebben de overheid via de inspectie tot nu toe op afstand gehouden van het meest identiteitsgebonden vak, te weten het vak godsdienst. Dat verandert mevrouw Azough nu.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Dat ben ik niet helemaal met u eens. Ik begrijp uw zorg overigens wel. Het gaat om het bijzonder onderwijs en het democratisch recht om je eigen identiteit te bepalen, het recht van ouders om eigen scholen te stichten. Dat vind ik juist horen bij een van de Nederlandse verworvenheden waar wij trots op kunnen zijn. In heel veel landen is dit niet het geval. Maar de krampachtige houding ten opzichte van artikel 23, ten opzichte van het alleen laten kijken van de onderwijsinspectie, vind ik niet meer van deze tijd. De discussie wordt buiten de Kamer gevoerd en dient ook in de Kamer plaats te vinden.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik ben niet krampachtig. Als ik godsdienstles zou geven, is wat mij betreft iedereen daar welkom. Wat mevrouw Azough in wezen zegt, is dat de overheid zich een oordeel moet gaan vormen, desnoods aanmatigen, over de inhoudelijke aspecten van het vak godsdienst. En dan overschrijden wij een fundamentele grens.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Dat ben ik niet helemaal met u eens. In gezamenlijk overleg met de onderwijskoepels, die verantwoordelijk zijn voor het bijzonder onderwijs, kan dit denk ik heel goed. Ik weet dat de ISBO in februari bezig is geweest met een visitatiecommissie, die zou rapporteren aan de onderwijsinspec tie. Dat is wat mij betreft een goede grondhouding van openheid en kritische zelfreflectie, die voor het gehele onderwijs zou mogen gelden.

Ik ben voor vrijheid van godsdienst. Als dit recht echter leidt tot het schenden van andere grondrechten, dan mag dat wat mij betreft leiden tot een oordeel. Het moet zorgvuldig gebeuren, maar er mag geoordeeld worden. Daar moeten wij de onderwijsinspectie de mogelijkheden toe geven.

De voorzitter:

De heer De Vries krijgt gelegenheid om nog één interruptie te plegen. Ik wijs erop dat over dit onderwerp op 28 november een algemeen overleg zal worden gehouden. Dat is een reden om het aantal vragen over dit onderwerp vandaag beperkt te houden.

De heer Jan de Vries (CDA):

Daarom verbaast het mij des te meer dat mevrouw Azough met zo'n vergaand voorstel komt. Zij moet beseffen dat de bevoegdheid van een inspectie gerelateerd is aan de bevoegdheid van de minister van OCW voor de inhoud van het onderwijs. Als zij zegt dat de inspectie een oordeel moet geven over het godsdienstonderwijs, zegt zij dat de minister van OCW en daarmee ook wij in deze Kamer een verantwoordelijkheid moeten nemen voor de inhoud van het godsdienstonderwijs. Beseft mevrouw Azough dat?

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik herhaal opnieuw wat ik voortdurend zeg, namelijk dat dit in overleg moet gebeuren met de onderwijskoepels. Het is essentieel dat de onderwijskoepels zich daar "lekker" bij voelen. Dat betekent dus niet dat de minister als een potentaat zal kunnen aangeven dat godsdienstonderwijs alleen liberaal of orthodox van karakter mag zijn, want daar gaat het niet om. In het bijzonder onderwijs moeten misstanden aangekaart kunnen worden. Ik breng volgende week een bezoek aan de islamitische basisschool El Ghazali in de Rotterdamse wijk Spangen en ik nodig de woordvoerders van de verschillende fracties en het kabinet graag uit om daar met mij een kijkje te gaan nemen.

Voorzitter. Islamitisch onderwijs is uit een bepaalde behoefte ontstaan: het ontwikkelen van een gevoel van identiteit en het meegeven van zelfbewustzijn aan kinderen. Dat moeten wij niet vergeten. Daarom wil ik kijken hoe wij die behoefte op andere scholen kunnen ondervangen. Wat is er gebeurd met de motie-Rabbae over intercultureel of interreligieus onderwijs? Wat is er gebeurd met het streven naar een Nederlandse imamopleiding? Volgens mij ligt de verantwoordelijkheid hiervoor deels bij de minister van OCW. De behoefte aan godsdienstonderwijs verdwijnt heus niet als het scholen verboden wordt hierin les te geven of als deze lessen met wantrouwen worden bekeken. Ik herinner mij mijn eigen Koranles op zondagmiddag: verzen opdreunen, met vijftig kinderen in benauwde kelders zitten en stinkende kousenvoetjes. Dat is nu juist niet het onderwijs dat de GroenLinks-fractie zou willen, niet omdat dit zo traumatisch is, maar omdat dit kinderen geen inzicht biedt in hun religie en de plaats van hun religie in de samenleving. Daarom pleit ik voor het ondernemen van actie op korte termijn, samen met het nieuwe bestuur van de ISBO. Ik weet dat dit bestuur staat te trappelen om aan het werk te gaan, nu wij nog.

De heer Bonke (LPF):

Voorzitter. Onderwijs was in het voorjaar een van de speerpunten van het verkiezingsprogramma van de LPF en dat zal het ook blijven. Leerachterstanden in het basisonderwijs, het almaar groter wordende lerarentekort, de hoge uitval in het beroepsonderwijs, zijn drie van de vele problemen waarvoor wij ons nu en in de komende jaren gesteld zien. De LPF-fractie staat kwalitatief hoogstaand onderwijs voor ogen met minder regelgeving van de overheid en meer autonomie voor de scholen en onderwijsinstellingen zelf. Kwaliteit staat voor ons natuurlijk voorop. Van kwaliteit in het onderwijs is sprake als scholen, schoolleiders, leraren én leerlingen niet steeds afhankelijk zijn van de grillen van ambtenaren, politici en onderwijskundigen, maar samen de kans krijgen zichzelf te ontwikkelen. De expertise ligt in de scholen. Laat de scholen daarom zelf hun beleid bepalen, uiteraard binnen de kaders die de overheid stelt aan bijvoorbeeld huisvesting en examenstof.

De LPF-fractie is voorstander van de overheveling van alle onderwijsgelden naar de onderwijsinstellingen zelf. Uiteraard blijft het ministerie van OCW verantwoordelijk voor de instandhouding van het onderwijssysteem en het toezicht op de kwaliteit door middel van de onderwijsinspectie, maar onderwijsinstellingen moeten voortaan worden bekostigd via lumpsumfinanciering en accreditatie. Het is eveneens aan de onderwijsinstellingen om de zorg voor hun leerlingen te organiseren en te bepalen welke organisaties voor welke diensten betaald worden. Niet langer moet er gebruik gemaakt worden van oormerken en financiële schotten. Wet- en regelgeving zou uitsluitend moeten zorgen voor contextuele voorwaarden. Schoolleiding en leraren kunnen zorgen voor goed onderwijs en zij kunnen dat mede dankzij ouders. Ouders mogen en kunnen kiezen voor kwalitatief goede scholen dankzij openheid over beleid, leerresultaten en besteding van financiën, dankzij inspecties die onvoldoende functioneren rapporteren en dankzij het beëindigen van subsidie aan slecht functionerende scholen die zichzelf niet willen of kunnen verbeteren.

Als het om het laatste gaat, namelijk slecht functionerende scholen, wil de LPF overigens ingaan op de actualiteit. De minister kondigde aan dat zij de onderwijsinspectie gaat vragen, de islamitische scholen intensiever te controleren. Van de 32 islamitische scholen zijn er volgens haar twee in kwalitatief opzicht discutabel. De minister wil op die scholen volgend jaar nieuw onderzoek laten doen. De LPF vindt het echter niet voldoende dat de onderwijsinspectie pas volgend jaar nieuw onderzoek gaat doen naar die discutabele scholen. De inspectie, desnoods de AIVD, moet deze scholen met regelmaat monitoren en daarover verslag uitbrengen. Daarbij gaat het om het helder in kaart brengen van geldstromen naar deze scholen, en eventuele dubieuze invloeden die daarmee gepaard gaan. Maar het gaat er ook om, stelling te nemen tegen antisemitische en antiwesterse uitingen in de lessen, waar die voorkomen. Er kan daarbij geen sprake zijn van het dwingend opleggen van humanistische waarden door de overheid. Dat doen we immers ook niet bij gereformeerde, reformatorische, joodse, protestantse en katholieke scholen. Wel mogen wij deze waarden verdedigen daar waar zij in het onderwijs mogelijk in verband kunnen worden gebracht met oproepen tot geweld of andere handelingen, die strijdig zijn met de wet. Wij leven in een samenleving, waarin Nederlandse jongeren afreizen naar Kasjmir om daar de wapens op te nemen. Daar waar er gerede twijfel bestaat over de inhoud van lesmateriaal – dat geldt ook voor de inhoud van godsdienstlessen – moet de overheid ingrijpen. Het sluiten van scholen die blijvend discutabel zijn, ligt daarbij voor de hand.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik heb uw betoog niet helemaal kunnen volgen. Pleit u hierbij voor het installeren van de BVD bij het islamitisch onderwijs, en misschien ook wel bij het bijzonder onderwijs? Of pleit u voor verruiming van de bevoegdheden van de onderwijsinspectie?

De heer Bonke (LPF):

Het laatste. Ik verwijt de minister dat zij de inspectie pas volgend jaar wil laten bekijken of die scholen al of niet discutabel zijn. Wij vinden dat wat ver weg, en vinden dat dat beter moet worden gemonitord. Ik wil absoluut geen BVD-achtige situatie hebben, maar ik denk wel dat het voor de inspectie buitengewoon ingewikkeld is om daarover een fatsoenlijk en goed oordeel te krijgen.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Het gaat wat u betreft om al het bijzonder onderwijs. Als het gaat om buitenlandse geldstromen die naar Nederlandse scholen gaan, verwacht ik dat de onderwijsinspectie daar niet of moeilijk achter kan komen. Dat vind ik een te vergaande verruiming van de mogelijkheden van de onderwijsinspectie. Het gaat mij erom dat in samenwerking met de onderwijskoepels wordt gekeken naar verbetering van het onderwijs, wat op heel veel verschillende manieren kan gebeuren. Maar laten we hier geen beeld schetsen van enorme internationale organisaties.

De heer Bonke (LPF):

Ik wijs op mijn eerste zin over dit onderwerp. De minister kondigde aan dat zij de onderwijsinspectie vragen zal stellen, omdat volgens haar twee van de 32 scholen in kwalitatief opzicht discutabel zijn. Als je dat als minister vindt, zeg je hooguit tegen die inspectie: ga nu eens wat vaker kijken of dat een ernstig probleem is, of niet. Anders moet je niet zeggen dat je die scholen discutabel vindt.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Dat ben ik helemaal met u eens. Maar dan moet u ook pleiten voor een stevige oplossing, en niet alleen maar voor kijken. Het gaat om beter lesmateriaal, om bekwame godsdienstonderwijzers en om een betere begeleiding daarvan. U pleit eigenlijk voor meer dan dat.

De heer Bonke (LPF):

Dat is de normale taak van de inspectie. Als de inspectie merkt dat het onderwijs kwalitatief discutabel is, zal moeten worden aangegeven wat er moet gebeuren.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Het is al lastig als verschillende woordvoerders van één fractie tegenstrijdige uitspraken doen, maar het wordt helemaal ingewikkeld als één woordvoerder in verschillende zinnen van zijn eigen betoog tegenstrijdige zaken noemt. Ik hoor de heer Bonke in reactie op mevrouw Azough zeggen dat hij absoluut geen BVD-achtige toestanden wil, terwijl hij enige zinnen daarvoor heeft gezegd: zo nodig de AIVD. De heer Bonke weet toch dat de AIVD de nieuwe naam voor de BVD is, mag ik hopen? Wil hij nu wel of niet de AIVD inschakelen?

De heer Bonke (LPF):

Ik heb hooguit gezegd: desnoods moet de inspectie ernaar kijken. Als de school inderdaad ernstig ter discussie staat, dan moet desnoods de AIVD ernaar kijken, zo heb ik gezegd. Ik ga daar echter niet van uit. Ik ga ervan uit dat de inspectie meer toezicht houdt en meer monitort op deze scholen om vast te kunnen stellen of de scholen discutabel zijn of niet. Als dat niet vastgesteld kan worden, dan moeten wij er ook over ophouden en overgaan tot de orde van de dag.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik maak hier bezwaar tegen. U roept het beeld op dat de inspectie er opgezet moet worden en dat, als het allemaal vreselijk blijkt te zijn, de AIVD erop afgestuurd moet worden. Naderhand zegt u weer dat dit absoluut niet moet gebeuren. Nu zegt u weer: desnoods de AIVD. Wij moeten het zuiver houden. Ik ben het niet met u eens dat de inspectie bepaalde dingen moet doen. Als dingen naar buiten komen, langs welke weg dan ook, die niet in de haak zijn en raken aan strafbare feiten, dan is justitie de aangewezen instantie om ernaar te kijken. Dan moet u echter niet ook nog met de AIVD schermen, alsof de democratische rechtsstaat ineens in het geding was. U moet wel weten wat u zelf voorstelt. Dat lijkt mij handig.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Versta ik het goed dat u zegt dat de inspectie toegang moet krijgen tot alle aspecten en onderdelen van het onderwijs, inclusief de aspecten en onderdelen die betrekking hebben op artikel 23 inzake de vrijheid van richting en inrichting – lees: godsdienstonderwijs – en bijvoorbeeld OALT-lessen?

De heer Bonke (LPF):

Ja.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Dan zijn wij het helemaal eens. Misschien kunnen wij daar iets leuks over formuleren.

De voorzitter:

Mijnheer Bonke, gaat u door met uw betoog.

De heer Bonke (LPF):

In mijn tekst staat: terug naar mijn betoog, dus ik had al een voorgevoel dat dit stuk niet zonder interrupties zou gaan.

De heer Jan de Vries (CDA):

Voorzitter.

De voorzitter:

Ik vraag de heer Bonke om door te gaan met zijn betoog en dan komt u weer. De heer Bonke vervolgt zijn betoog.

De heer Bonke (LPF):

Niet alleen autonomie voor scholen en verregaande deregulering van de overheid zijn van belang voor de kwaliteit van het Nederlandse onderwijs, ook het niveau van de vakinhoud en daarmee van de examens moet in alle sectoren omhoog. Laten wij ophouden met het verzinnen van steeds weer nieuwe vakken die vaak een combinatie zijn van reeds bestaande vakken en helaas zelden tot verbeteringen leiden. Laten wij ophouden met het in stand houden en subsidiëren van nieuwerwetse, trendy opleidingen waarvan niemand weet waartoe zij eigenlijk opleiden. Leerlingen en studenten die een examen doen, moeten goed voorbereid zijn op de eisen die de eventuele vervolgopleiding of het bedrijfsleven aan hen stelt. Dat mogen zij van hun school ook eisen. Hierbij is een sterkere rol van de onderwijsinspectie en van het bedrijfsleven enorm belangrijk. Het bedrijfsleven zit te springen om goed opgeleide vakmensen die voor hun taak berekend zijn, maar het onderwijs levert die vakmensen in steeds mindere mate af, vooral in de technische vakken.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter.

De voorzitter:

Ik wil de heer Bonke en zo dadelijk ook anderen graag iets langere slagen op het ijs laten maken, zonder keer op keer geïnterrumpeerd te worden. Het woord is aan de heer Bonke.

De heer Bonke (LPF):

Nederland kennisland, Nederland technologieland; als wij niet oppassen doen wij over een paar jaar gewoon niet meer mee. De LPF-fractie heeft met de voorafgaande visie op het Nederlandse onderwijs in het achterhoofd, de onderwijsbegroting zorgvuldig bestudeerd. Het voert onzes inziens te ver om ieder beleidsterrein in de begroting nu te bespreken. Bovendien is een aantal nijpende problemen in het onderwijs, die ik aan het begin van dit betoog noemde, al in diverse AO's van de vaste commissie aan bod gekomen of daarover zal binnen afzienbare tijd gesproken worden.

Het is verleidelijk om voor het aanbrengen van wijzigingen in het onderwijsbudget in andere begrotingen te snijden. De LPF-fractie maakt zich daar niet schuldig aan. Accenten op bepaalde terreinen zullen uit de onderwijsbegroting zelf bekostigd moeten worden door een verstandige herschikking van middelen. Omdat mijn fractie graag efficiënt en pragmatisch te werk gaat en geen voorstander is van oeverloos gediscussieer over allerlei thema's of van een herhaling van zetten, beperk ik mij tot drie thema's, te weten het lerarentekort, ICT in het onderwijs en hervormingen in het hoger onderwijs.

Het grootste gevaar dat het Nederlandse onderwijs bedreigt, is het lerarentekort. Dit tekort aan leraren en ander onderwijspersoneel is de komende jaren zo nijpend dat alle strategieën die reeds worden ingezet, niet meer inhouden dan dweilen met de kraan open. Maar liefst 40% van de leraren in het primair en voortgezet onderwijs en in het beroepsonderwijs is ouder dan 50 jaar. De vergrijzing slaat dus toe. Het ziekteverzuim in deze drie sectoren ligt gemiddeld op 8,6%. Slechts in 58% van de gevallen wordt de leraar vervangen. Een openstaande vacature leidt in ongeveer 50% van de gevallen tot lesuitval. Dat is althans het geval in het voortgezet onderwijs. Vanaf 2003 tot en met 2006 moeten er in het primair en voortgezet onderwijs maar liefst 46.000 fte's aan nieuwe vacatures worden vervuld. Met alle maatregelen die de minister in haar begroting aankondigt, verwacht zij – ik moet misschien zeggen: hoopt zij – dat er rond de 40.000 vacatures kunnen worden vervuld. De ene helft daarvan door nieuw opgeleide leraren, de andere helft door mensen van buiten het onderwijs, die op de een of andere wijze worden gekwalificeerd voor het werk in het onderwijs. Zij baseert dit aantal deels op harde cijfers, deels op inschattingen. Deze zijn op hun beurt gebaseerd op ervaringsgegevens, die soms slechts zeer beperkt of helemaal niet voorhanden zijn.

Als die inschattingen redelijk zijn, blijven wij zitten met ruim 6000 vacatures. Wie moeten die vacatures vervullen? De minister heeft daarvoor nog geen oplossing. Het probleem is enorm groot en vraagt om onorthodoxe maatregelen, die met de grootst mogelijke voortvarendheid moeten worden genomen. De LPF-fractie bepleit een divers scala aan mogelijkheden. De eerste mogelijkheid is het aantrekkelijker maken van de lerarenopleiding, bijvoorbeeld door middel van een financiële tegemoetkoming in de studiekosten voor leraren in opleiding of een premie indien men na de opleiding daadwerkelijk als leraar aan de slag gaat. Ook een beter betaalde stage kan aantrekkelijk werken. Een verbetering van de kwaliteit van de lerarenopleidingen kan ook worden bewerkstelligd indien deze opleidingen intensiever gaan samenwerken met de scholen. Mijn fractie is ervan overtuigd dat de scholen een groot deel van de opleidingstaken van de lerarenopleidingen zouden kunnen overnemen. Er zijn zelfs scholen die hun leraren graag helemaal zelf willen opleiden.

Een tweede mogelijkheid is het weer inzetten van onderwijspersoneel dat op dit moment in de WAO zit. Wij hebben het dan over maar liefst 47.000 mensen. Het lijkt mijn fractie onmogelijk dat er tussen die 47.000 WAO'ers geen leraren zitten die op een of andere manier weer in het onderwijs kunnen worden ingezet, uiteraard naar redelijkheid en billijkheid. Is het niet als leraar, eventueel op een andere school dan waar men oorspronkelijk werkte, dan toch minstens als begeleider van leraren in opleiding of als manager op een school, bijvoorbeeld voor de uitwerking van specifieke taken, voltijds of in deeltijd. Wellicht zijn er gepensioneerden die op deze wijze graag nog een rol in het onderwijs willen vervullen. Natuurlijk zullen veel van deze inactieven door de zure appel heen moeten bijten wanneer zij weer aan de slag moeten. De onderhandelingen met de onderwijsvakbonden hierover zullen niet gemakkelijk zijn. De LPF-fractie denkt echter dat de minister wel zal moeten. Initiatieven in die richting zullen wij van harte ondersteunen.

Een derde mogelijkheid is het opheffen van beperkingen op het snel inzetten van zij-instromers. De inzet van zij-instromers wordt op dit moment vertraagd, bemoeilijkt of soms zelfs ronduit onmogelijk gemaakt door allerlei assessment centers, waarin deze zeer gemotiveerde mensen eerst gekeurd moeten worden om te bepalen of zij wel geschikt zijn voor het onderwijs. Voor velen werkt dit demotiverend. De vaste commissie voor OCW heeft hierover diverse brieven ontvangen. De LPF-fractie is van mening dat een goed gemotiveerde maar wellicht onervaren leraar voor de klas altijd nog beter is dan helemaal geen leraar voor de klas. Bovendien vinden wij dat de beoordeling van zo'n nieuwe collega prima kan worden gedaan door de scholen zelf. De collega's kunnen een zij-instromer in zijn nieuwe functie begeleiden. De assessment centers kosten extra geld en werken vertragend en demotiverend. Wat de LPF-fractie betreft kunnen deze centra worden opgeheven. De beoordeling van de zij-instromers kan geheel aan de scholen worden overgelaten. Ik pauzeer even, dus kan mevrouw Hamer even interrumperen.

De voorzitter:

Dit is de zoveelste keer dat er grapjes over worden gemaakt. Ik stel het niet op prijs dat woordvoerders zelf aangeven wanneer er geïnterrumpeerd kan worden. Dat bepaalt de voorzitter. Om mevrouw Hamer niet de dupe te laten zijn van uw manier van doen, geef ik haar de gelegenheid voor een interruptie.

Mevrouw Hamer (PvdA):

De heer Bonke doet drie voorstellen en ik wil nu graag drie vragen stellen. De studiefinanciering voor de lerarenopleidingen is een oud voorstel, maar steeds liep het vast op de financiering. Heeft de LPF daar wel financiering voor? Zo niet, is zij bereid om met ons daarnaar te gaan zoeken? Ik vind het namelijk een goed voorstel. Wat betreft de WAO'ers vraag ik mij af of hij die mensen daartoe wil verplichten. Heeft hij ook gedacht aan de mogelijkheid om bejaarden in te zetten, iets wat zijn fractie eerder al heeft voorgesteld? Ten slotte vraag ik de heer Bonke of het zijn bedoeling is om het geld dat vrijkomt door het sluiten van assessment centers door te sluizen naar de scholen. Of moeten de scholen dat werk erbij gaan doen?

De heer Bonke (LPF):

Het geld dat beschikbaar komt door het afschaffen van assessment centers komt vrij ten behoeve van de scholen. Wat betreft de WAO'ers denk ik aan mensen die onderwijsbevoegdheid hebben. Zij zouden moeten worden gestimuleerd om weer aan de slag te gaan in het onderwijs. Ik heb al gezegd dat wij onorthodoxe maatregelen voorstellen. Dat geldt ook voor wat mevrouw Hamer de studiefinanciering voor de lerarenopleidingen noemt. Ik heb gedoeld op stimulansen in de vorm van een premie of anderszins.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Misschien kunt u mijn vragen met een simpel ja of nee beantwoorden. De eerste vraag was of u geld over hebt voor de studiefinanciering lerarenopleidingen. De andere vraag was of WAO'ers moeten worden verplicht in het onderwijs werkzaam te zijn.

De heer Bonke (LPF):

Ik heb voor het eerste geen geld over. Dat laat ik aan de minister over. Ik raad het haar wel aan, maar ikzelf ga er niet naar zoeken. Wat betreft uw tweede vraag: het kan nooit een verplichting zijn. Wij moeten daarvoor iets anders zien te vinden.

Last but not least is het weer aantrekkelijk maken van het beroep van leraar. Imagocampagnes zijn leuk, leveren artistieke televisiespotjes op en zijn ongetwijfeld nuttig, maar daarmee kan niet worden volstaan. Het gaat een potentiële leraar om een leuke en inspirerende werkomgeving met aardige collega's en welopgevoede leerlingen die wat willen leren en die hem of haar respecteren. Het gaat hem of haar om werk dat goed uitvoerbaar is en voldoening geeft, om een marktconform salaris en voldoende carrièreperspectieven. Loon naar prestatie dus. Dat zullen wij een leraar moeten bieden, willen wij hem of haar behouden voor het onderwijs of warm krijgen voor het onderwijs. Dat betekent dus het openbreken van cao's, functie- en salarisdifferentiatie, prestatiebeoordeling en prestatiebeloning. Het betekent ook het creëren van een schoolklimaat waarin de leraar zijn kwaliteiten kan tonen, waarin hij gewaardeerd wordt door de leiding, zijn collega's, leerlingen en ouders. Hij moet beschermd worden tegen onaangepaste en agressieve leerlingen. Vooral in de grote steden worden leraren hiermee geconfronteerd. Het is al niet uitzonderlijk meer dat leraren letterlijk het mes op de keel wordt gezet, dat leraren door familie van leerlingen in elkaar worden geslagen of dat zij zelfs ontslag moeten nemen omdat zij de psychische en fysieke bedreigingen van leerlingen niet meer aankunnen. Dat is voor de LPF absoluut onacceptabel. De leraar en de kwaliteit van het onderwijs hebben recht op meer bescherming dan nu wordt geboden. Het weer aantrekkelijk maken van het beroep van leraar betekent ook het creëren van een schoolklimaat waarin de leraar wordt bevrijd van administratieve taken die veelal ook door iemand anders kunnen worden gedaan; zo kan hij eindelijk doen waarvoor hij is opgeleid, namelijk lesgeven.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter. Ik voel de behoefte om hierop te reageren. Ik vind dit een bijzonder boeiend verhaal en het blijkt dat u hierover heel goed zelf heeft nagedacht. Mag ik u nu eens eerlijk en op de man af vragen: heeft u het gevoel dat de voorwaarden, in financiële zin, voor mensen om zich oprecht aangetrokken te voelen tot het leraarschap, voldoende zijn gewaarborgd in deze begroting?

De heer Bonke (LPF):

Ik probeerde te benadrukken dat het in eerste instantie niet om financiën gaat. Ik denk dat het veel meer om het schoolklimaat en het imago gaat. De verbetering van het klimaat en de arbeidsomstandigheden zullen ongetwijfeld geld vragen, maar als dat niet gebeurt, dan zal met een hogere financiële tegemoetkoming voor de leraar niets worden bereikt. Schoolklimaat en omgeving, die maken het vak van leraar leuk en vormen volgens mij de essentie.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Voor het onderwijs is het ontzettend belangrijk dat er een goed en veilig schoolklimaat is. Toch heb ik u niet gehoord over huisvesting, terwijl het toch ook belangrijk is dat leraren en leerlingen naar een schone wc kunnen gaan, een eigen ruimte hebben voor huiswerk of ander werk en dat gebouwen aantrekkelijk zijn. Bent u wel bereid om daarin extra geld te steken? Zo niet, dan is uw verhaal niet zoveel waard.

De heer Bonke (LPF):

De huisvesting heb ik er met opzet uit gelaten, daarop kom ik terug bij het hoger onderwijs. Dat is een belangrijk probleem en ik geef toe dat dit hoort bij het schoolklimaat, prettig lesgeven, et cetera. Ik heb er nog niet over nagedacht waar het geld vandaan moet komen. We gaan op 27 november praten over de huisvestingsproblematiek van de scholen.

Het standpunt van mijn fractie ten aanzien van ICT in het onderwijs wordt vaak ten onrechte afgedaan met een enkel citaat uit het laatste boek van Fortuyn: flikker die pc alstublieft de scholen uit! Wie het boek heeft gelezen, weet echter dat die opmerking nog in hetzelfde hoofdstuk wordt genuanceerd; Fortuyn wilde slechts het belang van de leraar als verteller, als inspirator en mentor benadrukken. Wij onderschrijven die belangrijke rol voor de leraar. Ook uit andere hoofdstukken blijkt dat Fortuyn voorstander was van een pragmatisch inzetten van ICT-middelen. De LPF zal dus een genuanceerd, pragmatisch en vooruitstrevende visie uitdragen ten opzichte van de inzet van ICT in het onderwijs.

In het begrotingsartikel over ICT onderscheidt de minister centraal en decentraal beleid. Om met het centrale beleid te beginnen: Kennisnet. Voor de fysieke infrastructuur van internetdiensten is een bedrag van 103 mln beschikbaar. Voor de jaren 2004-2007 vinden we in de begroting een streepje. Herhaaldelijk heeft de staatssecretaris ons evenwel toegezegd dat zij de infrastructuur van Kennisnet van groot belang acht en dat een oplossing voor de bekostiging en verdere vormgeving zal worden gevonden. In de enveloppebrief van de minister van 1 november en in de brief over de voortgang van ICT in het onderwijs van de staatssecretaris van 4 november wordt gesproken van een bedrag van 55 mln per jaar, dat vanaf 1 januari 2004 is gereserveerd voor de internetvoorziening. Het is mijn fractie niet duidelijk waarop dit bedrag is gebaseerd. In de begroting wordt immers voor 2003 nog gesproken over 103 mln euro. In het advies over de toekomstige vormgeving, dat de stichting Kennisnet zelf heeft ingediend, wordt uitgegaan van een bedrag van 85 mln euro, overigens met bijkomende kosten. In een advies van een onderzoeksbureau van KPMG worden voor de verschillende scenario's bedragen genoemd van respectievelijk 74 mln euro, 95 mln euro en 233 mln euro. Wil de minister toelichten hoe zij tot het bedrag van 55 mln euro is gekomen?

De LPF-fractie vindt het onaanvaardbaar dat voor een robuuste infrastructuur als Kennisnet, waarin al zoveel is geïnvesteerd, plotsklaps geen geld meer beschikbaar zou zijn. Sterker nog, met de bouw van dit systeem voor het onderwijs is unieke ervaring opgedaan, zowel op technisch als op logistiek gebied. De minister zou eigenlijk de boer op moeten met dit systeem. Zij zegt waarschijnlijk dat zij daar een staatssecretaris voor heeft. Nee, in dit geval wil ik de minister aanbevelen, er de boer mee op te gaan. Zij zou bijvoorbeeld eens met haar collega van VWS kunnen praten, want ook voor de zorg kan een nationaal netwerk, op soortgelijke voet ontwikkeld, van groot belang zijn voor patiënten, artsen, verpleegkundigen, de ziekenhuizen en de gewone burgers. Kennisnet is een uniek concept, ook op internationaal niveau. Ondanks alle kinderziektes, waarover ook deze Kamer in het verleden uitvoerig heeft gesproken, moeten wij die kennis niet verloren laten gaan.

De LPF-fractie drukt de staatssecretaris op het hart, een verantwoorde keuze te maken tussen het handhaven van de status quo en het overgaan op volledige marktwerking. Geef de bestaande infrastructuur vooral de tijd en de financiële ruimte om tot wasdom te komen en confronteer de betrokken scholen niet nu al met nieuwe bouwsels, nieuwe migratie enzovoorts. Mijn fractie staat natuurlijk volledig achter het creëren van meer ruimte voor de scholen. Het kind moet evenwel niet met het badwater worden weggegooid. De aandacht is nu elders nodig, zoals ik zo dadelijk zal betogen.

De minister signaleert in de begroting heel duidelijk twee grote knelpunten bij het gebruik van ICT in het onderwijs: de bevordering van de deskundigheid van docenten en de investeringen van de markt in innovatieve, educatieve software. De LPF-fractie is voorstander van het direct beschikbaar stellen van middelen aan de scholen, in dit geval in de vorm van een structurele vergoeding per leraar voor het inkopen van ICT-scholing. De overheid hoeft op dit punt evenwel geen centrale doelstelling voor te schrijven. De scholen moeten zoveel mogelijk in staat worden gesteld, naar eigen inzicht de didactische ICT-vaardigheden van hun leraren te vergroten. Mijn fractie is van mening dat ten minste 2 mln euro per jaar beschikbaar moet worden gesteld voor de specifieke doelstelling van deskundigheidsbevordering bij docenten. Dit bedrag zou kunnen worden toegevoegd aan de middelen voor decentraal beleid. Mijn fractie heeft daartoe een amendement voorbereid.

Vervolgens kom ik te spreken over de rol van de stichting Kennisnet en de rol van de portal www.kennisnet.nl. De organisaties van bestuur en management hebben dan wel de bestuurlijke verantwoordelijkheid genomen voor de stichting Kennisnet, maar daarmee is het Kennisnet nog niet van en voor het onderwijs. De stichting had en heeft de rol van toezichthouder, wil regisseur zijn van het aanbod van educatieve software, ambieert de rol van technisch beheerder van een deel van de infrastructuur en soupeert 19 mln euro van het budget op. Mijn fractie kan zich niet aan de indruk onttrekken dat hier zo langzamerhand een nieuw ZBO wordt gecreëerd.

Is zo'n topzware organisatie bovendien niet volledig in strijd met de geest van internet? De scholieren, met ICT-vaardigheden die die van hun leraren en ouders ver overstijgen, zitten helemaal niet te wachten op een van bovenaf aangestuurd netwerk en portal dat zogenaamd voor hen is bedoeld. Zij hebben helemaal geen affiniteit met het scholierengedeelte van de Kennisnetportal. Is de minister op de hoogte van de activiteiten van organisaties als Rebeltoday? Voor een fractie van het bedrag dat wordt uitgetrokken voor de stichting Kennisnet, bieden zij scholen en scholieren een redactiesysteem op internet waarmee de kinderen zelf de verantwoordelijkheid kunnen nemen voor hun eigen stukje internet. De kinderen beheersen de techniek in een vloek en een zucht en blijken op een volwassen en journalistiek verantwoorde wijze te kunnen omgaan met hun eigen site. Dat geldt zelfs voor kinderen met een verstandelijke handicap. Tot verbazing van hun leraren blijken ook zij soepel met de techniek om te kunnen gaan. Omdat de huidige generatie scholieren al vanaf hun vierde met pc's en later met mobieltjes is opgegroeid, heeft zij een niveau aan ICT-vaardigheden dat niet aansluit bij het huidige schoolsysteem. De scholieren voelen zich aangesproken door een internetomgeving die daadwerkelijk van hen is. In de Verenigde Staten wordt tweederde van de schoolsites door scholieren zelf beheerd. Dat is de visie die Kennisnet had moeten uitdragen bij het opzetten van een nationaal onderwijsportaal.

De LPF-fractie vindt Rebeltoday een lovenswaardig initiatief. Wat haar betreft, zou daaraan de komende twee jaar best 2 mln euro kunnen worden besteed in het kader van het onderwijsportaal. Eigenlijk moet het aan de scholen zelf worden overgelaten hoe zij het geld besteden in het kader van deskundigheidsbevordering. Wij hebben dit in het amendement opgenomen.

De LPF-fractie pleit voor een snelle invoering van een onderwijsnummer en van geautomatiseerde leerlingvolgsystemen – het belang hiervan kan niet voldoende worden benadrukt – zodat wij een duidelijker zicht krijgen op de problematiek en de instroom, uitstroom en uitval in kaart worden gebracht. Het gaat daarbij om de schoolloopbaan van leerlingen en om het beoordelen van onderwijsinstellingen op hun prestaties. Daarvoor is het onderwijsnummer een belangrijk middel. Als wij de uitvallers sneller en helderder in beeld krijgen, kan snel specifiek beleid voor deze doelgroep worden ontwikkeld. Hierbij wijs ik nog eens extra op de buitengewoon hoge uitval in het vmbo.

Universiteiten en studenten hebben hun onvrede betoond met de bezuinigingen op het hoger onderwijs. Bezuinigingen – nu heten die "efficiencykortingen" – vinden echter plaats op alle gebieden. De universiteiten klagen dat zij al grofweg twintig jaar stelselmatig worden geconfronteerd met bezuinigingen. Naar de mening van de LPF-fractie is de tijd rijp voor een geheel ander bekostigingssysteem in het hoger onderwijs, waarbij het uitgangspunt is dat de universiteiten, en op termijn ook de hogescholen, geheel worden verzelfstandigd. Daardoor kunnen zij zelf letten op hun efficiency. Onderwijs en onderzoek zouden zo in de bekostiging worden gescheiden. Niet de universiteit – daartoe beperk ik mij nu – maar de student zal dan worden gefinancierd in het kader van het onderwijs. Met zijn subsidie koopt hij zijn onderwijs tegen kostprijs in. Dit betekent meer marktwerking. De universiteit is tevens een onderzoeksinstituut. Juist de combinatie van onderwijs en onderzoek maakt dat de universiteit anders is dan de hogeschool. De overheid kan de universiteit hiervoor subsidiëren, maar wel op een soort basisniveau. Daarnaast subsidieert de overheid dan het onderzoek indirect via bijvoorbeeld NWO, die daartoe een belangrijk hogere bijdrage moet ontvangen dan nu het geval is. Dit alles heeft nog geen betekenis voor de begroting van 2003, maar wij willen de minister en de staatssecretaris met klem vragen, snel te komen met een nieuw bekostigingssysteem.

Bij de verzelfstandiging van de universiteiten zal ook het dringende probleem van de huisvesting moeten worden opgelost. Halverwege de jaren negentig zijn alle universitaire gebouwen kosteloos overgedragen aan de universiteiten. Hierbij zijn echter geen voorzieningen getroffen voor zaken als onderhoud. Normaliter wordt daarin voorzien via afschrijvingen, maar daar doet de overheid niet aan. De universiteiten hebben daarna ook geen gelden gereserveerd voor onderhoud. Er is nu dus een probleem. De commissie-Koopmans heeft dat in kaart gebracht. Wij spreken daarbij over 1,6 mld gulden, oftewel ruim 700 mln euro. Ook al is dit wellicht wat overdreven, er is toch zeker een probleem van ongeveer 500 mln euro. In de enveloppebrief wordt hiervoor tot 2006 al 75 mln euro uitgetrokken. Toch adviseren wij de minister om het anders op te lossen, want het is een eenmalig probleem dat samen met de universiteiten mogelijk snel opgelost kan worden. Het is eenmalig, omdat de verzelfstandigde universiteit na de oplossing geheel verantwoordelijk is voor de eigen infrastructuur. De exploitatiekosten kunnen in mijn voorbeeld van totale bekostigingssystematiek door de universiteit in de integrale kostprijs van het onderwijs worden verdisconteerd.

De vorige minister is met de KNAW, NWO en de VSNU overeengekomen dat het budget van NWO wordt verhoogd met 100 mln euro; destijds werd nog gesproken over 200 mln gulden. Het gaat hierbij dus over het investeren in kennisontwikkeling. Hiervan vinden wij niets terug in de begrotingen 2003-2006. De LPF-fractie wil de toezegging in de begrotingen van de jaren 2003-2006 terug zien. Zij vraagt de minister daarom hierover duidelijkheid te verschaffen. De minister moet niet vragen waar ik die 100 mln euro vandaan haal, want dat is haar probleem. Het is immers beloofd.

De conclusie is duidelijk: er is nu actie geboden in het onderwijs. De LPF-fractie pleit dan ook voor vergaande en soms onorthodoxe maatregelen op een aantal gebieden, zoals de Kamer in de afgelopen minuten heeft gehoord. Wij zullen ons daar niet altijd populair mee maken, zeker niet bij de vele overbodige ambtenaren en onderwijskundigen en hun dure organisaties, die veel onderwijsgeld verspillen. Wat het laatste betreft moeten wij, politici, overigens ook de hand in eigen boezem steken en daadkrachtiger te werk gaan.

Het onderwijs gaat de LPF-fractie na aan het hart. Wij aarzelen niet daar waar nodig actie te ondernemen. Daarom kondig ik vanaf deze plek aan dat de LPF-fractie volgende week een aanvalsplan voor het onderwijs lanceert. Hierin geven wij onze visie op het Nederlandse onderwijs nu en in de toekomst.

De voorzitter:

Aangezien de heer Bonke tien minuten langer heeft gesproken dan hij heeft opgegeven, heeft hij het debat met tien minuten verlengd. Ik verleng die tijd niet nog eens door interrupties toe te staan. Het spijt mij voor de leden.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. De behandeling van een begroting en een nieuw beleidsplan met een gevallen kabinet heeft iets merkwaardigs. Eigenlijk zou dit hele debat niet moeten doorgaan, aangezien een grote minderheid gepleit heeft voor het controversieel verklaren van de begroting. Helaas negeerden de coalitiepartijen dit democratische gebod. Daarom staan wij hier vandaag toch. De vraag is wel wat de houdbaarheid is van alle mooie uitspraken die hier vandaag gedaan worden. Als de minister bijvoorbeeld spreekt over haar enveloppe van 340 mln extra voor onderwijs, vraag ik mij af hoe serieus ik dat moet nemen, als er in januari weer nieuwe verkiezingen komen. Graag krijg ik een reactie op dit punt.

Onderwijs was geen prioriteit van dit kabinet. Tot 2006 zou er zoals gezegd 340 mln bij komen, maar in feite is dit een lege huls, want tegelijkertijd wordt er een vergelijkbaar bedrag elders wegbezuinigd. Daarmee halen wij ons onderwijs niet uit het slop, want daar zijn miljarden voor nodig. De gezamenlijke onderwijsorganisaties pleiten net als de SP in haar verkiezingsprogramma voor 3 mld euro extra. De minister heeft daar geen oren naar. Zij gehoorzaamt blindelings aan de gesel van Financiën. Dat is een ondankbare taak voor een minister met hart voor onderwijs en een CDA-verkiezingsprogramma waarin 1,7 mld extra voor onderwijs werd uitgetrokken. Mag ik de minister vragen wat er in het nieuwe program van het CDA komt te staan? Weer verruiming met 1,7 mld of uitvoering van het Strategisch akkoord? Dat er extra geld nodig is blijkt uit elke studie.

De voorzitter:

U mag de minister alles vragen, maar ter wille van de voorbereiding door de minister zeg ik nu dat ik ervan uitga dat er vanuit vak K geen mededelingen worden gedaan over komende verkiezingsprogramma's. Dat is toch meer aan de fracties hier.

De heer Van Bommel (SP):

Ik denk dat ik wel op een of andere wijze antwoord krijg op mijn vraag.

Mag ik ook een reactie vragen op het rapport van het CPB, De pijlers onder de kenniseconomie, waarin wordt gemeld dat door onderinvestering in het onderwijs de kwaliteit achteruitgaat? De laatste OESO-cijfers zijn eveneens reden voor meer investeringen. In het rapport kunnen wij lezen dat het OESO-gemiddelde ligt op 5,8% van het bruto binnenlands product, terwijl wij in Nederland slechts 4,7% van het BBP uitgeven aan onderwijs. Wat vindt de minister ervan dat Nederland in Europa qua uitgaven op de laatste plaats staat? Nu heb ik ook wel gelezen dat Nederland het goed doet qua onderwijsprestaties, maar de prijs die daarvoor wordt betaald, is veel te hoog. Onze leerkrachten staan gemiddeld meer uren voor de klas, de klassen zijn groter, de schooluitval is hoog, scholen zijn vies en kampen met een ruimtegebrek. Kortom, er wordt roofbouw gepleegd op het onderwijs en er lijkt geen einde aan te komen. Hoe wil de minister dat tij keren zonder fors extra geld voor onderwijs?

De nieuwe begroting is een stuk leesbaarder dan de vorig; wat dat betreft een compliment. Nadeel is dat daardoor zo goed te zien is dat het ambitieniveau van de regering wel erg teleurstellend is. Op pagina 220 staat bijvoorbeeld dat tot 2006 nog geen oplossing is gevonden voor 6000 voltijdvacatures. In de nota Werken in het onderwijs wordt er voor 2006 zelfs een tekort van 8000 leerkrachten voorzien. Het is ronduit schokkend dat de regering blijkbaar geen plan heeft om duizenden leraren aan te trekken, terwijl die wel nodig zijn om dat onderwijs te geven. Hoeveel klassen zullen er naar huis gestuurd worden? Wat gebeurt er met de werkdruk voor de huidige leerkrachten? Hoeveel klassen zullen er over andere klassen verdeeld worden, zodat die weer groter worden en de werkdruk toeneemt? In de Grondwet staat dat onderwijs een voorwerp is van aanhoudende zorg van de regering. Kennelijk geldt dit niet voor het onderwijs dat deze leerlingen, die straks naar huis gestuurd zullen worden, moeten ontvangen.

Een forse loonsverhoging kan uiterst effectief zijn om meer leerkrachten te werven. Dit blijkt uit een artikel in het Onderwijsblad over het lerarentekort in New York: "New York kampte jarenlang met een lerarentekort, maar dit schooljaar is er opeens aanbod genoeg. De beginsalarissen gingen van 32.000 dollar met 22% omhoog naar 39.000 dollar per jaar. Vanuit omliggende gemeenten en vanuit andere banen stroomden dit jaar opeens de kandidaten toe." Wat in New York werkt, zou in dit land ook wel eens kunnen werken. Vaak wordt er gezegd dat het probleem niet met extra geld op te lossen is, maar toch lijkt dit een mogelijkheid.

De heer Jan de Vries (CDA):

Voorzitter. De heer Van Bommel gebruikt grote woorden bij het beoordelen van het kabinetsbeleid op het gebied van het onderwijs. Hij strooit zelf met 3 mld euro extra, maar nu wij de begroting voor 2003 behandelen – ik weet wel dat hij dat liever niet gedaan zou hebben, maar de begroting ligt er wel – zie ik geen enkel amendement of voorstel van de SP-fractie dat tot extra geld voor de onderwijsbegroting zal leiden of dat andere prioriteiten binnen die begroting oplevert.

De heer Van Bommel (SP):

Dat is niet helemaal juist. U heeft het misschien niet gezien, maar er is wel een amendement waarmee wij de bezuinigingen voor het hoger onderwijs ongedaan willen maken. Ik begrijp dat u een grote behoefte heeft aan amendementen van de SP; ik bedien u dan ook op uw wenken en ik nodig u van harte uit, dat amendement te steunen.

Voorzitter. In mijn ogen is de belangrijkste oorzaak van het tekort aan leraren het verlies van het vroegere maatschappelijke aanzien van het vak, zowel in het primair als in het voortgezet onderwijs. Als dit aanzien wordt hersteld, zal het aantal studenten bij de opleidingen vanzelf toenemen en zal op termijn het tekort teruglopen. Wat is hiervoor nodig?

De SP doet de volgende voorstellen.

  • 1. Verbetering van de salarissen; een verhoging van 6% is nodig om gelijk te komen met de salarissen in het bedrijfsleven. En dan bedoel ik de salarissen van leerkrachten en onderwijs ondersteunend personeel, niet die van de centrale directies, die zichzelf toch al te hoog belonen.

  • 2. Meer geld voor schoonmaak, onderhoud en renovatie.

  • 3. De school moet volop mogelijkheden krijgen om leraren tegen agressie van leerlingen en ouders te beschermen, een steeds groter wordend probleem.

  • 4. Goed gefaciliteerde lerarenopleidingen met een degelijke onderwijsinhoud.

  • 5. Voortzetting van de klassenverkleining in onder- en bovenbouw van het basisonderwijs.

  • 6. Voorkomen dat zij-instromers meer verdienen dan zittende leerkrachten; dat is werkelijk een probleem.

  • 7. Een constructief begin maken met schaalverkleining bij de te grote scholen in ons land. Dit wordt door velen gezegd, maar er gebeurt op dit punt veel te weinig.

  • 8. Geen invoering van prestatieloon, ook niet op achterstandscholen. Prestatieloon is misleidend; scholen mogen met hetzelfde budget bepaalde leraren hoger belonen, zodat het ten koste gaat van andere zaken. Bovendien leidt het tot scheve gezichten in de lerarenkamer. Die tweespalt willen wij niet.

  • 9. Behoud van de 9000 ID-banen in het onderwijs, die op den duur moeten worden omgezet in reguliere banen. Dat is een goede oplossing voor een wezenlijk probleem.

  • 10. Werken aan gemengde scholen, scholen waar autochtone en allochtone leerlingen elkaar tegenkomen.

Voorzitter. Ik geef direct toe dat dit drastische maatregelen zijn die extra geld kosten, maar zonder dergelijke maatregelen blijft de onderwijssector noodlijdend. Het is niet vijf voor twaalf, het is vijf over twaalf.

Ik ben er zeer verheugd over dat steeds meer mensen pleiten voor gemengde scholen, wat met een spreidingsbeleid bewerkstelligd zou moeten worden. Al jarenlang vinden wij dit van groot belang, maar nu hoor ik het echt van alle kanten. In Almelo pleit een schooldirecteur ervoor, in Ede is men ermee bezig, in Amsterdam heeft wethouder Oudkerk het genoemd en in Rotterdam zijn er initiatieven genomen. Maar in de begroting staat er niets over, geen woord. Dat is onbegrijpelijk. Zelfs de minister-president vindt dat de ideale school 20% allochtone leerlingen telt. Dit verhoudt zich slecht tot de toenemende mate van verkleuring van scholen. Waar blijft de minister van Onderwijs? Wat gaat zij doen? Of meent zij net als de vorige bewindslieden van Onderwijs dat er helemaal geen probleem is, dat zwarte scholen het ook heel goed doen? Met die redenering wordt de apartheid in het onderwijs gelegitimeerd. Neemt deze minister hiervoor de verantwoordelijkheid? Dat is de centrale vraag. Onderzoeker Jungbluth van ITS in Nijmegen heeft aangetoond dat de meest effectieve zwarte scholen in Nederland nog altijd minder goed presteren dan de slechtste witte elite- en burgerscholen. De oproep om het negatieve beeld van zwarte scholen bij te stellen door de bezwering dat er ook heel goede zwarte scholen zijn, is struisvogelpolitiek. Ouders met witte kinderen zullen deze hierdoor niet ineens naar zwarte scholen sturen. In Vlaanderen is men met dit probleem aan de slag gegaan door te werken met streefpercentages. Waarom wordt die weg in ons land niet bewandeld? Overigens zijn er veel manieren om spreiding van leerlingen te bewerkstelligen. De minister kan bijvoorbeeld beginnen met het maken van brochures in het Turks en in het Arabisch met de aansporing om kinderen op te geven bij scholen die ten hoogste 25% allochtone leerlingen hebben. Is de minister tot dergelijke initiatieven bereid?

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. De heer Van Bommel spreekt over een spreidingsbeleid en hij noemt voorbeelden van maatregelen. Klopt het dat het daarbij altijd om stimuleren zal gaan?

De heer Van Bommel (SP):

Zeker. Van gedwongen spreiding, waarbij leerlingen gedwongen worden om zich op een bepaalde school in te schrijven omdat alle andere scholen gesloten zijn, zijn wij geen voorstander, maar er kan heel veel bereikt worden in de sfeer van vrijwillige maatregelen. Ze worden alleen niet ter hand genomen.

Er is terecht veel kritiek op het rapport van de inspectie over islamitische scholen: het is veel te vrijblijvend. Op veertien scholen hebben de inspectie en de schoolleiding geen flauw benul wat er gebeurt tijdens de godsdienstlessen. Het is veel te voorbarig om te stellen dat het op deze scholen allemaal wel goed gaat. Daarom vraag ik of het mogelijk is het toezicht te verscherpen, ook tijdens de godsdienstlessen. Is de minister bereid om veel strenger toe te zien op beïnvloeding, sponsoring en giften, als er ernstige bedenkingen zijn tegen de deugdelijkheid van het onderwijs en of als er verdenkingen zijn van banden met islamitische organisaties? Ik pleit voor een nieuw onafhankelijk onderzoek op islamitische scholen. Mocht uit zo'n onderzoek blijken dat structureel voorbij wordt gegaan aan democratische beginselen, zoals de gelijkberechtiging van man en vrouw en het verbod op discriminatie van homoseksuelen, dan kan worden overwogen om sancties in de sfeer van de bekostiging te treffen. Hiervoor is in de Wet op het onderwijstoezicht het bestuurlijk natraject ontworpen. Is de minister bereid tot nader onderzoek en eventuele sancties?

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Zowel de SP als het CDA heeft vorige week veel lawaai gemaakt rond de islamitische scholen en wellicht terecht; de zorgen zijn groot. Ik begrijp echter niet dat de heer Van Bommel, als vertegenwoordiger van een socialistische partij, pleit voor het meten met twee maten; voor ongelijke monniken met ongelijke kappen. Een enorme variëteit aan scholen in Nederland kan grondrechten schenden. Waar komt zijn stress op het islamitische onderwijs vandaan? Waarom heeft hij zich niet eerder met dit onderwerp ingelaten?

De heer Van Bommel (SP):

Dit onderwerp stellen wij al jarenlang aan de orde en wij zijn blij met de grote aandacht die er nu voor is. Het lawaai van de vorige week werd natuurlijk veroorzaakt door de berichten, in de vorm van rapporten en onderzoeken, die uit het onderwijsveld zelf kwamen. Mijn fractie en ook die van het CDA, die u terecht noemt, hameren juist op dit aambeeld, omdat dit probleem al heel lang bekend is. Er gebeurde alleen niets mee.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Had u dan niet beter kunnen pleiten voor verruiming van de mogelijkheden van de onderwijsinspectie in plaats van te zeggen dat er een Taliban in Amsterdam rondloopt?

De heer Van Bommel (SP):

Het gaat er natuurlijk om dat er meer toezicht komt. Dit probleem is niet gisteren of de vorige week bekend geworden, maar speelt al jaren. Wij krijgen nu alleen steeds concretere bewijzen in handen krijgen. Daarin zie ik nu aanleiding om de inspectie meer mogelijkheden te geven om daadwerkelijk vast te stellen wat er gebeurt. Die verdenkingen zijn er. Laten wij dus niet om de hete brij heen draaien en ervoor zorgen dat wij exact weten wat er aan de hand is. Laten wij ook de vervolgstap zetten. Op het moment dat wij vaststellen dat er dingen gebeuren die niet in de haak zijn, moet de inspectie instrumenten in handen hebben om op te treden. Daar gaat het om.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik ben het met de heer Van Bommel eens dat moet worden opgetreden als het fout gaat. Zijn collega trok echter verleden week conclusies die nog niet konden worden getrokken. De onderwijsinspectie heeft namelijk nog niet ernaar kunnen kijken; zij moet dat nog doen. Daarna kunnen conclusies worden getrokken en kunnen wij verder.

De heer Van der Vlies (SGP):

Dit thema boeit ook mij buitengewoon. Waar ligt voor de heer Van Bommel de grens tussen het traceren van waarschijnlijkheden en de opsporing van feiten die zich niet verdragen met onze nationale wet- en regelgeving?

De heer Van Bommel (SP):

Een absolute grens zie ik daar niet. Op dit moment heeft de inspectie te weinig mogelijkheden om werkelijk te onderzoeken. Ik vind dat die mogelijkheden moeten worden verruimd, zodat wij rapporten krijgen op grond waarvan wij kunnen beoordelen of hetgeen binnen de scholen gebeurt, niet in strijd is met de democratische beginselen in Nederland. Daarbij wil ik uitgaan van de Grondwet, van de gelijkberechtiging en van het discriminatieverbod. Die zaken rekenen wij niet alleen tot onze waarden en normen. Het zijn regels die voor iedereen in Nederland gelden en dus ook binnen scholen niet mogen worden overtreden.

De heer Van der Vlies (SGP):

Maar moet de minister of de rechter zich daarover een oordeel vormen? Dat maakt een fundamenteel verschil.

De heer Van Bommel (SP):

Dat zou een fundamenteel verschil zijn. Ik wil deze vraag niet op voorhand beantwoorden. Eerst moet worden vastgesteld wat exact aan de orde is. Dat er problemen zijn, wisten we al heel lang. Daarover bereikten ons heel veel geluiden. Alleen, die problemen waren nooit echt goed vastgesteld. Dat is eigenlijk nog steeds het probleem. Daarom wil ik beginnen met die eerste stap en vervolgens naar een oplossing zoeken.

Mevrouw Hamer (PvdA):

De heer Van Bommel spreekt over sancties. Door wie wil hij sancties laten opleggen? Wil hij de onderwijsinspectie sancties laten opleggen of wil hij dat de minister laten doen?

De heer Van Bommel (SP):

Als wordt vastgesteld dat zaken niet in de haak zijn, kan de minister het bekostigingsinstrument gebruiken. Althans, dat kan zij inzetten aan het eind van de rit, want er is nog heel veel mogelijk alvorens tot een bekostigingssanctie moet worden gekomen. Eventueel moet echter de bekostigingssanctie kunnen worden toegepast. Ik meen dat in dat geval de minister aan zet is.

Voorzitter. Gisteren hebben zo'n 10.000 studenten gedemonstreerd tegen de plannen voor het hoger onderwijs. De staatssecretaris kan deze demonstratie aan haar CV toevoegen; de demonstratie was immers aan haar te danken. De studenten demonstreerden niet voor niets. Ik ben van mening dat deze regering de uitverkoop van het hoger onderwijs voortzet. Neem het idee van de collegegelddifferentiatie. Dat vind ik nog steeds verwerpelijk. Wat wil de staatssecretaris hiermee nu eigenlijk bereiken? Wil zij topstudies voor topstudenten? Wat zegt dit over die andere studies, waarvoor men geen hoger collegegeld mag vragen? Studies waarvoor men hoger collegegeld mag vragen, worden uitsluitend toegankelijk voor rijke studenten, want het collegegeld kan uiteindelijk vijf keer zo hoog worden, oftewel 7000 euro. Het is schandalig dat de regering hiermee de tweedeling zelf organiseert. Het CDA-amendement dat verhoging van het collegegeld juist uitsloot, is blijkbaar al weer vergeten.

De universiteiten worden tevens door de staatssecretaris gepusht om elders meer inkomsten te verwerven. De regering zegt: wij gaan 143 mln bezuinigen op het hoger onderwijs, maar dat is niet erg, want je kunt het geld zelf terugverdienen bij bedrijven. De markt op dus! Dat daarmee de onafhankelijkheid wordt aangetast, wordt op de koop toegenomen. De gevolgen zijn duidelijk: onderzoek dat niet interessant is voor bedrijven, komt in de verdrukking. In Het Financieele Dagblad van 12 oktober jl. vliegt de staatssecretaris helemaal uit de bocht. Ze zegt daar dat de overheid op termijn nog maar 30% van de kosten voor haar rekening hoeft te nemen. Voorzitter. De staatssecretaris doet het hoger onderwijs in de uitverkoop en zij maakt het studeren elitair. Voor de SP is onderwijs geen handelswaar. Het is een publieke voorziening, door de overheid bekostigd en daardoor onafhankelijk en algemeen toegankelijk.

Maar het kan nog gekker. In Elsevier van oktober zegt de staatssecretaris: "Ook aan de universiteiten hoeven niet alle masters bekostigd te worden." Ik had begrepen dat alle mastersopleidingen aan de universiteiten ten minste één jaar gefinancierd zouden worden, zoals ook voormalig minister Hermans ons op het hart drukte. Mijn vraag is dan ook of Elsevier de staatssecretaris wel juist heeft geciteerd. Ik kan mij dat nauwelijks voorstellen.

De staatssecretaris zegt in Het Financieele Dagblad ook: "Iedere aanbieder van hoger onderwijs moet gelijke kansen krijgen, ook op het gebied van het bekostigen van opleidingen." Dus ook de particuliere instellingen moeten gelijke kansen krijgen. Ik ben van mening dat de scheiding tussen plubliek en privaat bekostigd onderwijs loepzuiver moet blijven. Ik vraag de staatssecretaris of zij mijn mening deelt dat particuliere instellingen geen aanspraak op publieke bekostiging moeten kunnen maken.

Dan nog iets over GATS, het verdrag waarin staat dat het hoger onderwijs uiteindelijk aan de markt moet worden overgelaten. In mijn ogen is dat volstrekt onaanvaardbaar. Het hoger onderwijs is geen handelswaar. Het is een publieke voorziening met een publiek doel. Maar er is hoop, want in het antwoord op schriftelijke vraag 263 stelt de staatssecretaris dat het publieke hoger onderwijs niet onder het GATS-verdrag valt. Graag krijg ik dat hier bevestigd.

Ik geef een schrijnend voorbeeld waaruit blijkt dat er nu al iets grondig misgaat. Door de Universiteit van Amsterdam en de Nijenrode Law School wordt een nieuwe private master aangeboden. Die kost maar liefst 25.000 euro. Die kant moeten wij in Nederland niet op.

Voorzitter. De centrale vraag voor het vmbo is hoe wij gaan voorkomen dat het de vergaarbak van het onderwijs wordt. Ik zet de belangrijkste punten op een rij.

  • 1. Er moet onderzoek komen naar de wenselijkheid van het apart houden van zorgleerlingen. Ook kan er aandacht worden besteed aan het idee om zorgleerlingen meer continuïteit te bieden door ze gedurende de schoolloopbaan meer in één klas met dezelfde docenten te houden.

  • 2. Er moet gelet worden op het niveau van het vmbo in het algemeen. In hoeverre is dit te zwaar voor leerlingen? Door de zwaarte zakken zij nu af naar de leerwerktrajecten als een zogenaamde vijfde leerweg. Wellicht is ook op dit punt nader onderzoek nodig.

  • 3. De aparte mavo-afdelingen moeten worden afgebouwd om daarmee de zogenaamde mavo-vlucht te stoppen en het vmbo daadwerkelijk te profileren. Eigenlijk zou er een reddingsplan vmbo moeten komen. Daarbij moet centraal staan: meer praktijkgericht onderwijs, een betere aanpak voor zorgleerlingen en meer investeringen. De inspectie meldt niet voor niets dat investeringen hard nodig zijn op twee van de drie vmbo-scholen.

Ik kom tot een afronding. Er is alle reden om fors te investeren in onderwijs, maar dat gebeurt niet. Er komt dit jaar geen cent bij. Tegelijkertijd moet er 143 mln bezuinigd worden op het hoger onderwijs. De onderwijsplannen van het kabinet zijn hiermee uitvoerbaar, maar de problemen blijven bestaan. Het lerarentekort wordt niet tegengegaan, de scholen worden niet kleiner en het beroepsonderwijs zal niet verbeteren. Het wordt allemaal nog erger als inderdaad de 9000 ID-banen uit het onderwijs verdwijnen. Dit zijn de onmisbare schakels, de conciër ges, de klassenassistenten. Door deze mensen eruit te werken, krijgen leerlingen nog minder aandacht en begeleiding en nog meer onveiligheid.

Ook zullen de scholen verder uit elkaar groeien door dit kabinetsbeleid. Meer financiële vrijheid voor scholen betekent namelijk ook meer tweedeling. Er komen rijke scholen met hoge ouderbijdragen en aantrekkelijke cao's tegenover arme scholen met grote tekorten. Mijn motie over het afwijzen van deurwaarders die de vrijwillige ouderbijdrage willen innen, wordt zelfs niet eens uitgevoerd. Dat dit niet gelukt is, toont aan dat er wettelijke maatregelen nodig zijn. Het is onaanvaardbaar als scholen een deurwaarder inzetten voor de inning van een vrijwillige bijdrage. Is de minister bereid de wettelijke mogelijkheden daartoe te onderzoeken?

Voor het onderwijs is het niet erg dat het kabinet gevallen is. Wij zijn er in korte tijd achtergekomen dat 88 dagen nieuwe politiek geen breuk heeft opgeleverd met acht jaar Paars. De kiezer weet waar de combinatie CDA/VVD voor staat: veel beloven en weinig geven. Zoals het spreekwoord luidt, doet dat alleen de gek in vreugde leven.

De heer Rijpstra (VVD):

Mijnheer de voorzitter. Kernbegrippen uit het Strategisch akkoord en de begroting zijn: autonomie, deregulering en rekenschap, een aantrekkelijk lerarenberoep, een sterke beroepskolom, moderne voorzieningen en doorlopende leerwegen. Dat is ambitieus. Deze kernbegrippen zullen de komende tijd nog onderdeel zijn van overleg met de minister en staatssecretaris, waarbij wat de VVD betreft het onderwerp van een aantrekkelijk lerarenberoep misschien wel het belangrijkste is. Hoe kunnen wij ervoor zorgen dat meer studenten de lerarenopleiding gaan volgen? Hoe kunnen wij ervoor zorgdragen dat er meer mensen als zij-instromer komen en hoe kunnen wij ervoor zorg dragen dat er een goede samenhang komt tussen de mbo-opleidingen die toegang geven tot het onderwijsassistentschap, en de mogelijkheden om via een kort hbo, in een werk-en-leertraject, een bevoegdheid te verwerven? Begeleiding van leraren in opleiding, coaching, assessments, het zijn ontwikkelingen die een bijdrage moeten leveren aan het terugdringen van het lerarentekort. Er zal een masterplan moeten worden ontwikkeld om op korte termijn met steun van alles en iedereen, zelfs van Leo Prick, dit voor elkaar te krijgen.

Het uitstekende rapport Werken in het onderwijs geeft dat aan. In de jaren vijftig hebben wij met een vergelijkbaar vraagstuk te maken gehad. Toen werd een eenjarige spoedopleiding tot leraar lager onderwijs mogelijk gemaakt. Er zijn veel voorstellen gedaan. Collega's hebben voorstellen gedaan. Het genoemde rapport bevat ook een groot aantal voorstellen. Ik wacht de brief van de minister met spanning af. Wat gaan wij doen en hoe gaan wij met steun van iedereen dit probleem – zo mag je het nu wel noemen – oplossen? Ik kom hier in december zeker op terug.

In het verlengde hiervan maak ik een opmerking over het uitvoeren van mijn motie over het aanbieden van een hbo-traject aan afgestudeerden met een mbo-diploma sport en bewegen om een bevoegdheid te verkrijgen voor het geven van lichamelijke opvoeding in het primair onderwijs. Uit het schriftelijke antwoord krijg ik het vermoeden dat het ministerie niet denkt aan een aparte bevoegdheid voor lichamelijke opvoeding in het primair onderwijs. Daar denken ik, en de Kamer met mij, dus wel aan. Het past ook in het beleid om in het primair onderwijs vakleerkrachten lichamelijke opvoeding te krijgen die niet hoeven te zijn opgeleid voor het hele onderwijsterrein van 4 tot 80 jaar. Graag krijg ik van de minister de toezegging dat zij erop toeziet dat de mbo-opleidingen sport en bewegen en de academies voor lichamelijke opvoeding op korte termijn een voorstel voor een kort hbo opstellen.

Ook op een ander terrein wil ik de inzet van het kabinet vragen. Leerlingen vanaf 16 jaar krijgen in het havo-vwo een wettelijk voorgeschreven aantal uren lichamelijke opvoeding, terwijl hun leeftijdgenoten in het mbo vaak geen bewegingsonderwijs hebben. De Kamer heeft de minister in het verleden gevraagd hier wat aan te doen. Het ministerie van OCW heeft daarop het project Aantrekkelijk bewegen geïnitieerd om "good practice" onder de aandacht te brengen van de BVE-instellingen. Helaas heeft dit de positie van bewegen nauwelijks beïnvloed. Juist de leerlingen in de BVE kenmerken zich door minder sportparticipatie en een vaak ongezonde leefstijl. Ik vraag de minister hier opnieuw aandacht aan te besteden, mede gezien de herziening van de kwalificatiestructuur BVE.

Onderwijs op maat zorgt voor een optimale ontplooiing van de leerling. De VVD-fractie vindt het van groot belang dat de vorderingen van leerlingen via begin-, tussen- en eindtoetsen worden gevolgd. Hoe staat het met de voorbereiding van de ontwikkeling van een toets voor 4- en 5-jarigen en de verdere toetsontwikkeling? De VVD-fractie vraagt zich wel af of begin- en eindtoetsen gebruikt mogen worden om een school op af te rekenen. Wij zijn daarvan nog niet overtuigd en willen hier uitgebreid over discussiëren. Er dient zorg te zijn voor leerlingen die extra aandacht nodig hebben, zowel de minder- als de hoogbegaafden. Ook de ontwikkelingen rond de leerlinggebonden financiering, de regionale expertisecentra en de zorgleerlingen in het vmbo zullen met straffe hand moeten worden bevorderd.

Onderwijs op maat betekent dat er een goed leerlingvolgsysteem dient te zijn. In dit kader wil mijn fractie aandacht vragen voor de aansluiting van het primair op het voortgezet onderwijs. Wil de minister de inspectie opdracht geven om hier onderzoek naar te doen? De indruk bestaat dat er weinig rekening wordt gehouden met datgene wat leerlingen in het primair onderwijs hebben geleerd, laat staan dat er een overdracht plaatsvindt van het leerlingendossier.

De afgelopen jaren – en ook nu nog – is er veel aandacht geweest voor de voor-, tussen- en naschoolse opvang. Hierbij zijn verschillende ministeries betrokken. Ik vraag mij af of er sprake is van enige afstemming in beleid tussen de ministeries. Zou de algehele coördinatie van deze opvang niet bij één ministerie moeten liggen en moet dat niet het ministerie van OCW zijn? Een vergelijkbare vraag dringt zich op in het kader van onderwijs en jeugdzorg. De ontwikkelingen rond de leerlinggebonden financiering en de regionale expertisecentra, alsmede die rond de jeugdzorg – welke ik oprecht zorgelijk vind – doen mij de vraag stellen of onderwijs en jeugdbeleid niet bij één departement thuishoren. Kinderen en leerlingen die zorg nodig hebben, worden vaak van het kastje naar de muur gestuurd en moeten talloze instanties langs. Integratie tot één loket, één gezicht enéén plan verdient de voorkeur.

De discussie over waarden en normen is de laatste jaren regelmatig opgeborreld. Hoe kunnen waarden en normen een vaste plaats in het onderwijs krijgen en over welke waarden en normen spreken wij? Het staat voor de VVD-fractie in ieder geval vast dat leerlingen dienen te weten wat de Nederlandse Grondwet inhoudt en wat de grondrechten zijn. Wat ons betreft wordt hier aandacht aan besteed op lerarenopleidingen.

Eerder dit jaar hebben wij gesproken over de veiligheid op school en het belang van een goed toezicht door de onderwijsinspectie. Uit gesprekken met ROC's komt naar voren dat men bezorgd is over de veiligheid van leerlingen en docenten. Kosten worden gemaakt om gebouwen te beveiligen, maar ook ziekteverzuim en lesuitval genereren hoge kosten. Hoe is het gesteld met het schoolklimaat op de ROC's en hoe zit dat bij andere opleidingen in het voortgezet onderwijs en het vmbo? Kan hier meer onderzoek naar worden gedaan?

Mijn fractie heeft een amendement ingediend ten bedrage van 1 mln euro om de zwemveiligheid te vergroten. Ik houd mij met steun van de Kamer al een aantal jaren bezig met dit onderwerp en ik hoop ook nu op steun te kunnen rekenen.

Tot slot maak ik een opmerking over de onderwijsinfrastructuur. De aandacht gaat uit naar onderwijs op maat, zorg voor de ontplooiing van het kind en onderwijs dichtbij huis in een veilige en vertrouwde omgeving. De kernvraag is hoe wij dat realiseren. In diverse regio's wordt steeds beter samengewerkt, waarbij denominatie niet meer als een beletsel wordt gezien. De VVD-fractie juicht dit toe. Met behoud van eenieders identiteit kan dit blijkbaar en worden er afspraken gemaakt over het bestrijden van onderwijsachterstanden, Weer samen naar school, regionale expertisecentra en speciaal onderwijs. Wil de minister aangeven hoe zij de ideale onderwijsinfrastructuur ziet, waarbij de kernbegrippen tot uiting komen waarmee ik mijn betoog ben begonnen?

Mevrouw Monique de Vries (VVD):

Voorzitter. Medio jaren negentig is in het kader van de WTO besloten dat in bijna alle dienstensectoren de grenzen zullen worden geopend. Dit besluit is vastgelegd in het GATS-verdrag (General Agreement on Trade in Services). Hoger onderwijs is één van de onderwerpen die in de komende onderhandelingsronde aan de orde zal zijn. In het licht van deze onderhandelingen is het goed dat de Nederlandse regering zich bezint op de positie van dat hoger onderwijs, dat nog steeds in belangrijke mate door de overheid wordt bekostigd. De onderhandelingen in het kader van de GATS worden in EU-verband gevoerd.

Wat nu verwondert, is dat de hele discussie over de mogelijke gevolgen van dit verdrag nog slechts fragmentarisch en in een zekere beslotenheid wordt gevoerd. In het licht van deze onderhandelingen zijn er een aantal punten waarop ik de visie van de regering zou willen vernemen. Welke rol ziet de regering voor zichzelf met betrekking tot het hoger onderwijs, daar waar het GATS-verdrag er onvermijdelijk toe zal leiden dat de rol van de overheid zal veranderen? Hoe ziet de regering haar rol en verantwoordelijkheid met betrekking tot toegankelijkheid, kwaliteit van het hoger onderwijs en behoud van opleidingen die maatschappelijk van belang zijn of een bijzondere cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen? Welke gevolgen kan dit hebben voor de publieke bekostiging, dit ook weer afgezet tegen toegankelijkheid en kwaliteit?

Met deze vragen in gedachten wil ik de bewindslieden vragen wat de inzet van Nederland in EU-verband is. De onderhandelingen worden immers niet door de afzonderlijke lidstaten gevoerd. In welk stadium bevinden zich die onderhandelingen? Ik weet dat het onderwerp op de laatste Europese Onderwijsraad als lunchonderwerp stond geagendeerd. Wat is daar besproken, en wanneer wordt de Tweede Kamer bij het uitzetten van de lijnen in dit proces betrokken?

Mevrouw Azough (GroenLinks):

U vraagt de regering hoe zij de rol van de overheid ziet bij de bekostiging van het hoger onderwijs. Maar hoe ziet u die rol zelf?

Mevrouw Monique de Vries (VVD):

Ik ben in grote lijnen best tevreden met de huidige wijze van onderwijsbekostiging. Maar ik realiseer mij ook dat er dingen kunnen gaan veranderen, en dan wil ik wel eens weten – de Kamer is daarbij immers niet geraadpleegd – wat de inzet van de regering is. Alles kan bij het oude blijven, maar dat geloof ik niet echt bij zo'n verdrag. Of wordt het het andere uiterste, dat iedereen hier de markt op kan en dat wij allerlei buitenlandse of particuliere instellingen moeten bekostigen, waarbij die bekostiging – die in zijn totaliteit voorlopig niet meer zal worden, denk ik – volstrekt verwatert?

Mevrouw Azough (GroenLinks):

U gaat er dus van uit dat er zeker gevolgen zullen zijn van dat verdrag?

Mevrouw Monique de Vries (VVD):

Ik ga ervan uit dat het GATS-verdrag leidt tot een soort vrije markt voor de dienstverlening. Hoger onderwijs is een vorm van dienstverlening, nog eigenhandig ingebracht door Nederland. De publieke taken moeten erg goed worden gedefinieerd. Wat betekent dit voor heel kleine studies als Sanskriet, voor lerarenopleidingen, voor de toegankelijkheid, voor de wijze van bekostiging? Moet die meer aan de aanbod- of meer aan de vraagzijde worden gelegd? Ik vraag de regering wat haar inzet bij de EU-onderhan- delingen is. In tweede termijn zal ik daarover zo nodig additionele opmerkingen maken.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

In de discussies met mevrouw Nijs heb ik alleen gehoord dat de overheid voor 100% verantwoordelijk is voor de studiebekostiging. Als dat het geval is, hoeven we deze discussie eigenlijk niet te voeren.

Mevrouw Monique de Vries (VVD):

Maar dan wil ik weten of dit in EU-verband is ingebracht en, zo ja, of de EU dat standpunt deelt en houdbaar acht. Voorzover ik weet, is onbekend waar die onderhandelingen over gaan.

In ieder geval is het voor de VVD duidelijk dat de wereld van het hoger onderwijs de komende jaren ingrijpend zal veranderen, niet alleen vanwege de GATS-onderhande- lingen, maar ook door de toenemende internationalisering, de overeenkomst van Bologna en de groeiende behoefte van studenten en afgestudeerden aan maatwerk en aan actualisering van hun kennis. Het zal in de nabije toekomst steeds eenvoudiger worden voor hogeronderwijsinstellingen van elders om zich in Nederland te vestigen. Ook nu al hebben wij buitenlandse universiteiten en opleidingen. Daarnaast zullen studenten in toenemende mate verder dan de landsgrenzen naar universiteiten en hogescholen kijken. Het zal daarbij dan niet meer alleen gaan om een module of een stage, maar om een gehele bachelors of masters. In dat kader stel ik de volgende vragen.

Is de regering het met de VVD-fractie eens dat deze ontwikkeling zal leiden tot meer differentiatie en diversiteit tussen hogeronderwijsinstellingen? Is zij het eveneens met mijn fractie eens dat deze ontwikkeling er onvermijdelijk toe zal leiden dat niet elke instelling meer alles zal kunnen aanbieden, maar dat zij – dat geldt zowel voor een universiteit als voor een hogeschool – zich zal moeten profileren, mogelijk op bepaalde studierichtingen, op een bepaald didactisch profiel, op verregaande of bijzondere samenwerking met buitenlandse instellingen, met bedrijven of organisaties die stages aanbieden, op Engelstalig onderwijs enzovoorts? Gaarne verneem ik de mening van de regering hierover.

Naar onze mening leidt de ontwikkeling naar meer differentiatie en meer flexibiliteit tot de conclusie dat het huidige systeem van studiefinanciering daartoe niet voldoende is geëquipeerd. Meer keuzes, meer differentiatie, studeren aan meerdere instellingen en studeren in het buitenland zullen ertoe leiden dat de behoefte c.q. de noodzaak voor studenten om naast de reguliere studiefinanciering meer mogelijkheden te hebben om studievriendelijk te lenen, zal toenemen, zowel in de initiële fase als ook later voor postinitiële programma's voor bij- of nascholing.

Ondanks het feit dat investeringen ook van individuen zelf in hoger onderwijs vrijwel altijd leiden tot hogere baten, zowel immaterieel als materieel, leidt dit er niet toe dat studenten gemakkelijk overgaan tot het sluiten van een lening, ook niet in Nederland, waar de voorwaarden bepaald niet studentonvriendelijk zijn. Derhalve verzoek ik de staatssecretaris, het Australische model, waarbij het met name gaat om een andere wijze van terugbetaling van de lening, nader te onderzoeken. Uit onderzoek is gebleken dat het Australische model studentvriendelijker is dan het Nederlandse, met name vanwege de inkomensgerelateerde terugbetaling via de belastingdienst, waarbij de student overigens niet meer terugbetaalt dan hij heeft geleend. Het is dus geen academicibelasting. Ik voeg eraan toe dat dit model ook nadrukkelijk toepasbaar moet zijn op afgestudeerden die zich willen na- of omscholen en op mensen die op jonge leeftijd niet zijn gaan studeren, maar dat na jaren werkervaring alsnog willen doen.

Mevrouw Joldersma (CDA):

U vraagt de staatssecretaris om het te onderzoeken, maar begrijp ik het goed dat de VVD de ballast van de kosten van het hoger onderwijs uiteindelijk bij de student wil leggen? De student moet immers straks zijn lening weer terugbetalen.

Mevrouw Monique de Vries (VVD):

Dat moet de student nu ook. Ik kom niet aan de huidige reguliere financiering, de basisbeurs met de eventuele opslag afhankelijk van het inkomen van de ouders. De studenten wensen vaker maatwerk en internationalisering, bewegingen die wij propageren en stimuleren. Wij moedigen studenten aan om aan een buitenlandse universiteit te gaan studeren, maar daar worden andere collegegelden gerekend en dat brengt andere kosten met zich mee. Daarmee zal de behoefte om te lenen toenemen. Het is de vraag of het huidige systeem toereikend is. Misschien is het mogelijk om een systeem te ontwikkelen waarin men gemakkelijker de stap zet om te investeren in zichzelf via een opleiding. Het terugbetalingssysteem werkt kennelijk psychologisch anders, beter uit dan het huidige.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

U bent dus niet bang voor een selectie via de portemonnee? Ik begrijp uw verhaal namelijk niet helemaal. Blijft het bij het oude in die zin dat de zwakste schouders niet de zwaarste lasten dragen of houdt uw verhaal dat toch wel enigszins in?

Mevrouw Monique de Vries (VVD):

Ik geef aan dat de wensen van studenten toenemen. Men wil langer in het buitenland verblijven of extra stages lopen. Deze studiefinanciering is daar niet echt voor geëquipeerd. Zij is bedoeld voor een rechttoe-rechtaanstudie in Nederland. Je kunt voor een Europese stage misschien nog wel wat geld uit Brussel krijgen, maar daarmee is de rek er wel uit. Het kan zijn dat een student niet naast zijn studie wil werken, maar sneller wil studeren, een langere stage wil lopen of een hele bache- lorsopleiding extra wil doen. Het Nederlandse systeem nodigt daartoe kennelijk niet uit, ondanks dat het studentvriendelijk is wat de terugbetaling betreft. In de praktijk is bewezen dat het Australische systeem daartoe meer uitnodigt. Dat systeem kent een grotere spreiding en kent geen soort hypothecaire lening die moet worden afbetaald. Het geeft de student meer ruimte om onder eigen verantwoordelijkheid keuzes te maken.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik vind dat op zichzelf genomen een interessante gedachte. Deelt u met mij de opvatting dat er een garantie moet zijn dat de lasten die uit dit mooie idee voortvloeien, uiteindelijk niet zwaarder zullen zijn dan onder het huidige systeem?

Mevrouw Monique de Vries (VVD):

Uiteindelijk hangt het ervan af hoeveel je leent. Een student moet altijd terugbetalen wat hij heeft geleend. Hij betaalt niet meer zijn hele leven naar inkomen. Dat is de academische belasting, waarvan u niet kunt verwachten dat mijn fractie daar veel mee op heeft. Het gaat om een andere, betere spreiding van de terugbetaling.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Er wordt onderzocht hoe wij het beste kunnen omgaan met de vraaggestuurde financiering. Wat mijn fractie betreft mag het Australische model daarin ook een plaats krijgen. Tot nu toe heeft uw fractie steeds gepleit voor de differentiatie van het collegegeld. Bent u met mij van mening dat wij met de invoering daarvan moeten wachten totdat wij weten wat er in het rapport allemaal te berde wordt gebracht?

Mevrouw Monique de Vries (VVD):

Op dit moment is er alleen sprake van een onderzoek naar de mogelijke differentiatie in het kader van het topmastersprogramma. Voor het overige liggen er geen voorstellen. Te zijner tijd zal ik de voorstellen op hun merites beoordelen, waarbij ik overigens niet op voorhand zeg dat mijn fractie er in alle gevallen mordicus tegen zal zijn. Er liggen echter geen voorstellen. Mensen willen meer maatwerk en zij willen meer naar het buitenland. Wij stimuleren dat mensen iets op een andere universiteit of instelling doen en zichzelf een brede opleiding aanmeten. Het huidige studiefinancieringssysteem is op dit punt redelijk rigide en de leenfaciliteiten nodigen hier niet toe uit. Misschien kunnen wij de regeling uitnodigender maken dan deze thans is. Daarbij noem ik een model dat zich in de praktijk ter plekke heeft bewezen.

Mevrouw Lambrechts (D66):

De regering heeft voor het komende jaar geen voorstel gedaan. Dat is niet geruststellend, in de wetenschap dat deze regering er nog maar tweeënhalve maand zal zitten. Zult u straks voorstellen om de differentiatie van het collegegeld in te voeren?

Mevrouw Monique de Vries (VVD):

Dat zou ik u niet kunnen zeggen.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Dat is niet erg duidelijk.

Mevrouw Monique de Vries (VVD):

Nee.

In 2003 zal een begin worden gemaakt met de nieuwe wijze van accreditatie. De VVD-fractie vindt het van belang dat conform de wet ook haast wordt gemaakt met de afstemming met de ons omringende landen. Als binnen de EU een systeem van hoger onderwijs moet ontstaan, zijn kwalitatief vergelijkbare opleidingen essentieel. Het kabinet heeft aangegeven criteria te zullen uitwerken voor de bekostigde masters. Daarbij benadruk ik met klem dat de VVD-fractie het een zeer slechte zaak zou vinden indien aan studierichtingen die nu veelal en reeds vanouds door het hbo worden aangeboden, de mogelijkheid van een master zou worden onthouden, maar dat daarnaast deze masters wel om te beginnen aan het wo worden toegekend met bekostiging en studiefinanciering. Ik doel daarbij onder andere op de vele opleidingen in de gezondheidszorg die onder de BIG-wet vallen. Juist nu initiatieven ontstaan als de Brabant Medical School en de medische opleiding in Twente, waarbij in een aantal gevallen wo en hbo elk vanuit hun eigen disciplines bijdragen aan nieuwe ontwikkelingen, gaat het niet aan het hbo via een omweg uit te hollen. Mijn fractie hoopt in dezen op een duidelijk standpunt van de staatssecretaris.

Onder het vorige kabinet heeft het beroepsonderwijs een eerste impuls gekregen. Dat was een begin. De woorden in de enveloppebrief, gewijd aan een sterke beroepskolom, verraden warme gevoelens voor dit onderdeel van het onderwijs. Maar belangrijk is dat het niet alleen woorden zijn, maar ook daden. Hoewel het natuurlijk niet alleen om geld gaat, is de VVD-fractie blij dat de ingezette vernieuwingen worden ondersteund, al is het nog onder voorbehoud van goedkeuring door het volgende kabinet dat dan een financiële impuls zou moeten geven ten behoeve van het innovatiearrangement en de kwalificatiestructuur. Maar dat is niet het enige waar behoefte aan is. Aangezien het jammer zou zijn als deze impuls pas in 2004 wordt ingezet, heb ik samen met mijn naamgenoot een amendement ingediend om reeds in 2003 een begin te maken.

Na de invoering van de WEB zijn de ROC's gevormd. Het gaat hierbij om grote bestuurlijke eenheden. Het is belangrijk dat deze de komende jaren meer eigen verantwoordelijkheid en meer ruimte krijgen om het beleid zelf in te vullen. De minister geeft zelf in de brief van 1 november al aan dat deregulering en het wegnemen van belemmeringen in wet- en regelgeving daarbij een belangrijke factor zijn. De BVE-sector heeft hier zelf ook een duidelijke eigen visie op, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen de wet- en regelgeving op de korte en de langere termijn, maar waarbij ook wordt gekeken naar andere wetten. Is de minister bereid om niet alleen in eigen huis waar mogelijk opruiming te houden maar ook in samenwerking met collega's te streven naar verdere vereenvoudiging en stroomlijning?

In het kader van de beroepskolom wordt ook van sociale partners een belangrijke bedrage verwacht. De tweede tranche van de impulsregeling van de overheid was gekoppeld aan de bijdrage van de sociale partners. Hoe groot was deze bijdrage voor 2002 en eventuele komende jaren?

De komende tijd moet tevens worden gedefinieerd wat de verhouding tussen het ministerie en het veld zal zijn met aan de ene kant meer eigen beleidsruimte en aan de andere kant heldere lijnen met betrekking tot de verantwoording van publieke taken en middelen. Om het beroepsonderwijs de komende jaren de noodzakelijke ontwikkelingen te laten doormaken, vooral gericht op een verbetering van de aansluiting op de arbeidsmarkt, is het noodzakelijk dat de begeleiding van leerlingen bij beroepspraktijkvorming wordt verbeterd, dat er een betere aansluiting plaatsvindt tussen vmbo-mbo, dat er een goede samenwerking is tussen onderwijsinstelling en bedrijven en dat er meer flexibiliteit en maatwerk komt in de leertrajecten. Om deze ontwikkelingen nader uit te werken en aan de andere kant te zorgen voor heldere verantwoordingskaders is het belangrijk dat niet steeds meer regels en verfijningen worden doorgevoerd, maar dat er een transparant en robuust systeem van verantwoording wordt ontworpen. Op dit punt wil de VVD-fractie een suggestie doen. In het kader van de post markt wordt gewerkt met een kostentoerekeningssysteem om onderscheid te maken tussen publieke taken en marktactiviteiten. Met de toezichthouder – in dit geval de Opta – is hiervoor een transparant kostentoerekeningssysteem opgezet dat het mogelijk maakt om de verschillende activiteiten helder te onderscheiden en te controleren. Op deze wijze kan nagegaan worden of geld voor publieke taken niet wordt gebruikt voor activiteiten op de vrije markt. Ik denk dat dit systeem ook heel goed kan werken voor de instellingen. Gaarne wil ik hierop de mening van de staatssecretaris vernemen.

De heer Tichelaar (PvdA):

Mevrouw De Vries had het over vergroting van de autonomie en vermindering van de administratieve lasten. Daarmee is mijn fractie het van harte eens, maar is zij ook niet van mening dat dit gekoppeld moet worden aan meer zeggenschap voor professionals, zo laag mogelijk in de organisatie?

Mevrouw Monique de Vries (VVD):

Als je meer autonomie geeft, moet je ook in de sfeer van de zeggenschap wat meer uit handen willen geven. Ik ben het dus met u eens.

De sector heeft thans te maken met een aantal concrete problemen die om een oplossing vragen. Een van de problemen betreft de registratieverplichting in het kader van de beroepspraktijkvorming. Die verplichting brengt enorme uitvoeringslasten met zich mee, terwijl het vroeger niet nodig was. Kan dat niet gemakkelijker worden gemaakt? Voor het verkrijgen van gelden voor specifieke projecten of doelen moet vaak een zeer omvangrijk aanvraagformulier worden ingevuld en moet naderhand uitgebreid verantwoording worden afgelegd. Zou het voor zowel departement als instelling niet efficiënter zijn om de bestemde bedragen toe te voegen aan de lumpsum en later, in het totaal van de verantwoording, over het hele jaar te beoordelen?

Er zijn een aantal unieke beroepsopleidingen die door de geringe leerlingaantallen hun uiterste best moeten doen om te overleven, maar wel zeer waardevol zijn voor de toekomst. Ik denk bijvoorbeeld aan het beroep van orthopedisch schoenmaker. Hoe kunnen wij deze opleidingen in stand houden op een kwalitatief voldoende niveau?

De bewindslieden op OCW zijn hun werkzaamheden niet onder een gunstig gesternte begonnen. Met name de bezuiniging op het hoger onderwijs is pijnlijk, daar waar die onderwijssector nu juist in de hoop leefde om deze periode op een extra impuls te mogen rekenen. Het schrappen van regelgeving kan deze taakstelling natuurlijk nooit goedmaken. Het feit dat in de enveloppebrief, onder voorbehoud, extra geld voor de huisvestingsproblematiek is gereserveerd, is positief maar doet niet af aan de taakstelling als geheel.

De staatssecretaris bracht een aantal ideeën naar voren ter invulling van de taakstelling op hoger onderwijs. Zonder op het verschil van inzicht over sommige van de mogelijke voorstellen tussen staatssecretaris en minister in te gaan, vraag ik de minister naar haar opvatting over de invulling van deze taakstelling, zonder verhoging van het collegegeld en zonder aantasting van de kwaliteit van het hoger onderwijs. Zij heeft bij haar aantreden getekend voor deze bezuinigingen op basis van haar budgetverantwoordelijkheid.

De heer Van Bommel (SP):

Wat is de opvatting van de VVD over de nu circulerende voorstellen als het schrappen van tweede en derde studies en het niet meer mogelijk maken van studeren boven 30 jaar? Heeft de VVD-fractie een mening over dat soort ideeën?

Mevrouw Monique de Vries (VVD):

Ik wacht het definitieve voorstel voor de invulling van de taakstelling rustig af. Tot die tijd mogen zaken ook in de openbaarheid worden getoetst. Ik zal de opbrengst en het saldo van winst en verlies van bepaalde maatregelen bezien. Pas dan zal de VVD zich hierover uitspreken en tot dan heb ik er geen behoefte aan om mijn oordeel over afzonderlijke voorstellen te geven.

De heer Van Bommel (SP):

De VVD gaat wel akkoord met de ingeboekte bezuiniging. De instellingen zullen een en ander waar moeten maken. Er circuleren nu allerlei meningen. De kiezer, de student en anderen hebben er toch recht op om te vernemen welke ideeën de VVD-fractie heeft over deze suggesties? Die zijn namelijk nogal ingrijpend.

Mevrouw Monique de Vries (VVD):

Tot mijn grote spijt moet helaas ook onderwijs in de ogen van de VVD een bijdrage leveren aan de algehele financiële problematiek. Ik was al eerder woordvoerder, moest toen ook allerlei bezuinigingen doorvoeren en voor nu had ik het mij ook anders voorgesteld. Binnen de onderwijsbegroting zie ik geen betere alternatieve sector. Het is nu aan de instellingen om, gezamenlijk met de bewindslieden, te bekijken hoe dit het beste kan. Ik wacht het eindvoorstel af. De regering regeert namelijk en de VVD-fractie zal later haar oordeel geven over de eindvoorstellen.

De heer Van Bommel (SP):

Juist omdat u zelf sprak van "toegankelijkheid" en "kwaliteit": onderschrijft u die principes?

Mevrouw Monique de Vries (VVD):

Die onderschrijf ik en onder andere deze zullen voor mij de toetsstenen zijn voor de uiteindelijke voorstellen.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

U bent nogal vaag. U zegt dat de taakstelling van 143 mln moet worden ingeboekt omdat dit nu eenmaal is afgesproken. U bent echter ook de woordvoerder van de VVD. Staat u nog steeds achter de bezuinigingen die in het Strategisch akkoord zijn opgenomen?

Mevrouw Monique de Vries (VVD):

Ik sta nog steeds achter de afspraken die in het kader van de financiën zijn gemaakt. Die slaan op vele begrotingen neer, ook op die van Onderwijs.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Mogen wij dan aannemen dat de taakstelling zal terugkomen in het verkiezingsprogramma?

Mevrouw Monique de Vries (VVD):

De VVD vult die in ieder geval voor het volgende jaar in.

De heer Tichelaar (PvdA):

U biedt toch wat openingen voor het overleg tussen bewindslieden en instellingen. Als ik u goed beluister, zegt u dat de regering regeert en de Kamer controleert en dat de VVD-fractie pas zal oordelen als het overleg is afgerond en er al dan niet tot consensus is gekomen. Kan dit in de praktijk betekenen dat de VVD-fractie een en ander zal afwijzen op basis van de toegankelijkheid of de kwaliteit? Daarnaast zegt u dat uw fractie staat voor het Strategisch akkoord. Als de Kamer in staat is een volwaardige dekking te bieden, valt er dan wel te praten over het terugdraaien van de efficiencykorting?

Mevrouw Monique de Vries (VVD):

Zo eenvoudig is dat niet.

De heer Tichelaar (PvdA):

U sluit het dus niet uit?

Mevrouw Monique de Vries (VVD):

Ik sluit nooit wat uit, zeker niet in de politiek, maar ik heb die volwaardige dekking helaas nog niet gezien.

Voorzitter. De VVD-fractie realiseert zich dat ook het ministerie van OCW een bijdrage heeft moeten leveren aan de algemene financiële taakstelling. Alle investeringen in het primair en voortgezet onderwijs waren en zijn er toch op gericht om zoveel mogelijk mensen een goede basis te bieden voor het hoger onderwijs? Wat dat betreft, vindt mijn fractie het spijtig dat deze taakstelling er is.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter. Elke begrotingsbehandeling is weer anders, maar deze is wel heel erg anders. In dit geval zal de eerste begroting van dit kabinet meteen de laatste zijn. Ik geloof eerlijk gezegd dat wij daar niet al te rouwig om hoeven te zijn: een begroting met keuzes die de onze niet zijn, een bezuinigingsregime waaruit op geen enkele wijze valt op te maken dat onderwijs prioriteit van beleid is, geen meerjareninvesteringsplan, maar een lege enveloppe met een beetje gestolen geld van het hoger onderwijs en een regering die de afgelopen maanden niet met kennis maar met stennis de aandacht heeft gevraagd. Met één ding ben ik gelukkig: het leerlingenvervoer wordt nu eindelijk geregeld. Voor elke leerling komt er een eigen zitplaats en een eigen gordel: een pak van het hart van menig ouder.

De heer Jan de Vries (CDA):

Hoe kan mevrouw Lambrechts stellen dat deze begroting zo heel anders is? Heeft haar fractie in de afgelopen acht jaar een meerjareninvesteringsplan op tafel kunnen leggen? Heeft haar fractie geen bezuinigingen in het hoger onderwijs doorgevoerd? Zij doet alsof hetgeen hier voorligt, echt nieuw is. Op dat punt is er juist sprake van continuïteit van beleid!

Mevrouw Lambrechts (D66):

Het is voor mij de eerste keer dat ik een begroting behandel van een kabinet dat er nog geen jaar zit, maar toch al demissionair is. Het is voor mij ook de eerste keer dat ik dit soort bezuinigingen in het onderwijs voor mijn rekening moet nemen. Ik geef toe dat wij in de eerste periode ook op het hoger onderwijs hebben moeten bezuinigen, maar daarna is er alleen sprake geweest van investeringen.

Voorzitter. Ik kom terug op het leerlingenvervoer. Dat is echt een mooi punt. Degenen die hier al wat langer zitten, weten hoe lang het heeft geduurd om deze kleinigheid voor elkaar te krijgen. Dat gezegd hebbende, ben ik voor vandaag wel zo'n beetje door mijn complimenten heen.

Het zwaarst getroffen is zonder twijfel het hoger onderwijs. Die demonstratie was er inderdaad niet voor niets. Als enige sector is het hoger onderwijs niet vrijgesteld van de efficiencykorting, hetgeen neerkomt op een koude sanering ter waarde van 143 mln euro. Ook de keiharde belofte om 100 mln euro extra in fundamenteel wetenschappelijk onderzoek te investeren, wordt niet gestand gedaan. De "Lissabon-ambities" lijken vooralsnog achter de horizon te zijn verdwenen of op het bordje van het bedrijfsleven te zijn gelegd, de hartelijke woorden over het belang van de kenniseconomie uit de motie-De Graaf ten spijt.

Waarom omhelst de minister de motie-De Graaf over het belang van het investeren in de kenniseconomie en staat zij tegelijkertijd toe dat de uitvoering ervan wordt verplaatst naar het voorjaar? In de tussentijd gaan de aanslagen op de fundamenten van onze kennissamenleving gewoon door. De minister heeft gezegd dat zij het liefste met haar vuist op tafel zou slaan en om een miljard euro extra zou willen vragen. Waarom doet zij dat eigenlijk niet, in plaats van te zeggen dat wij gewoon meer gaan doen met minder geld?

De D66-fractie heeft daarom twee amendementen over het hoger onderwijs geformuleerd voor het komend jaar. Het eerste is erop gericht om de efficiencykorting op het hoger onderwijs ongedaan te maken middels het bruggetje van De Graaf; misschien wil mevrouw De Vries hierover meedenken. Het tweede amendement beoogt, het wetenschappelijk onderzoek een impuls te geven van 25 mln euro. Hierbij reken ik op collega Bonke.

De heer Jan de Vries (CDA):

Als ik het amendement van mevrouw Lambrechts goed begrijp, stelt zij voor om de dekking te zoeken in het FES. Ik heb altijd begrepen – dat is zelfs bij wet vastgelegd – dat het FES alleen is bedoeld voor de financiering van investeringsprojecten van nationaal belang waarmee wordt beoogd de economische structuur te versterken. Is mevrouw Lambrechts ervan overtuigd dat haar dekking in overeenstemming is met de wet?

Mevrouw Lambrechts (D66):

In ieder geval meer dan de dekking van de ondertunneling van de A2; laten wij dat eerst vaststellen. De heer De Vries heeft een andere dekking gezocht. Het gaat bij het FES niet alleen om de versterking van de economische structuur maar ook van de kennisinfrastructuur. Ik wil dit dekken met middelen die komend jaar nog niet worden aangewend voor andere zaken. Zo wordt voorlopig, voor 2003, geregeld dat voor instellingen die een belangrijke rol spelen in de kennisinfrastructuur, deze dramatische efficiencykorting niet doorgaat.

De heer Bonke (LPF):

Mevrouw Lambrechts doet nu eigenlijk hetzelfde als minister Borst in het voorjaar, eigenlijk tegen de zomer. Zij haalde ergens 40 mln euro weg omdat die gelden nog niet waren uitgegeven. Bij wetenschappelijk onderzoek ga je echter niet de eerste dag dat het geld beschikbaar is, gelijk daarmee aan de slag. Je laat bijvoorbeeld eerst buitenlandse experts bekijken wat de beste aanpak is en welke mensen dat het beste kunnen. Dat nu nog niet alle gelden zijn ingezet, is geen reden om daar geld vandaan te halen.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik heb zonet het pleidooi van de heer Bonke gehoord over hoe dramatisch dit soort bezuinigingen uiteindelijk is; hem ging het overigens vooral om het wetenschappelijk onderzoek. In dat licht moeten keuzes worden gemaakt. Ik ben nu gedwongen, te denken binnen het kader dat er ligt. Ik moet mogelijkheden zoeken binnen de begroting van OCW en dit is een reële mogelijkheid. Ik doe nogmaals een beroep op anderen om mee te denken.

Ik hoor staatssecretaris Nijs steeds zeggen: de taak van de overheid moet helder gedefinieerd. Daar is D66 het zeer mee eens. Daar dragen haar eigen uitspraken, waarmee zij het hele hoger onderwijs telkens de stuipen op het lijf jaagt, echter niet aan bij. Voor welke opvatting over de taak van de overheid staat "30% overheidsbekostiging" eigenlijk? Dit in het licht van de verantwoordelijkheid voor kwaliteit, toegankelijkheid en continuïteit. Vorige week was er wederom een grillig hoogtepunt met de uitspraken van de staatssecretaris over het niet meer bekostigen van de tweede studie, het daarvoor in ruil versoepelen van de exameneisen en over het niet langer voor studiefinanciering in aanmerking komen van al degenen die boven de 30 zijn. En passent wordt ook de bekostiging van de wo-masters op de helling gezet. Waar wij aan de ene kant voortgang lijken te boeken met de bekostiging van de maatschappelijk relevante hbo-masters, wordt aan de andere kant de bekostiging van de wo-masters weer ter discussie gesteld; dat schiet niet op. Specifiek heb ik een vraag over de hogere kaderopleiding pedagogiek. Er is door minister Hermans zwart op wit toegezegd dat die voor bekostiging door de overheid in aanmerking blijft komen en nu wordt dat op de valreep toch weer teruggedraaid. Dat kan toch niet zomaar?

Ik heb wel behoefte aan een antwoord op de vraag: wie spreekt hier nu eigenlijk? De regering? Kennelijk niet als ik eergisteren lees hoe de minister reageert op de uitspraken van haar staatssecretaris. Zijn het dan campagnepraatjes? Of zijn het de perspectieven van iemand die te lang met het Angelsaksische model te maken heeft gehad en is vergeten dat we hier in Nederland niet alleen maar iets te winnen hebben met de invoering van de bachelor-masterstructuur, maar ook iets te verliezen? Zo is er evenmin reden om overhaast en kritiekloos het GATS-verdrag te omhelzen. Er is wel reden om de bekostiging van de opleidingen en de studiefinanciering nader onder de loep te nemen. De commissie-Vermeend moet vooral snel aan de slag, maar wij rekenen erop dat in de tussentijd niet stilletjes het collegegeld wordt verhoogd en de topmasters worden ingevoerd.

Over studenten gesproken. Ik heb een opmerking over buitenlandse studenten, waaronder vele Chinese studenten. Is het waar dat Nederlandse onderwijsinstellingen Chinese studenten laten werven door particuliere bureaus? Is het waar dat die particuliere bureaus daarvoor betaald krijgen op basis van commissie per geworven student? Is die praktijk ook in andere landen dan alleen China aan de orde? Mag je in die omstandigheden wel verwachten dat objectieve informatie aan de studenten wordt aangeboden? Wat zijn de gevolgen voor studenten die hier komen en merken dat de werkelijkheid ander is? Er is helemaal geen internationale studieomgeving en evenmin internationaal onderwijs. Wie legt daarvoor verantwoording af? Wie spreekt daar wie op aan? Wat is in dezen de rol van de overheid?

Niet alleen het hoger onderwijs moet veren laten. Ook voor de rest van het onderwijs is er geen fraai plaatje. Er is veel optisch bedrog. Voor al die ambitieuze plannen die deels overgenomen zijn van Paars – de huidige coalitie mag ze hebben – bijvoorbeeld kleinere klassen, kleinere scholen en het voortzetten van ICT-ontwikkelingen op school, is te weinig geld beschikbaar om ze vanaf het huidige niveau verder uit te voeren.

Leraar een aantrekkelijk beroep? De inhaalslag van het rapport-Van Rijn is nog maar half uitgevoerd en de handdoek wordt alweer in de ring gegooid. Het heeft toch wel iets buitengewoon cynisch om de economische malaise tot belangrijkste wapen te maken in de strijd tegen het lerarentekort. Welk moreel recht heeft de overheid straks nog om de leerplicht te handhaven als zij niet kan garanderen dat het onderwijs, waartoe zij onze kinderen verplicht, inderdaad wordt gegeven? De fractie van D66 vráágt dan ook niet aan de minister of haar opvolger of zij het lerarentekort wil oplossen. Het kan geen vraag zijn; het is een ononderhandelbare opdracht. Ook hierover hebben wij een overigens zeer bescheiden amendement ingediend. Ik wilde dat het meer geweest was, maar het zij zo.

Zij-instroom is geen panacee voor het gehele tekort, maar een welkome aanvulling. Zij-instroom mislukt nog te vaak. Een van de redenen daarvoor is onvoldoende begeleiding. Daarom heb ik een amendement laten voorbereiden om voor de begeleiding van zij-instromers 6 mln euro extra vrij te maken om in elk geval in de G4 toch nog extra begeleiding voor de zij-instroom te kunnen geven. Dat geldt vooral voor in het voortgezet onderwijs, want daarin wordt er nog erg weinig gebruik van gemaakt.

Veel te veel leerlingen verlaten de school zonder diploma, maar liefst 30% van de leerlingen in het vmbo en het mbo. Integratie en veiligheid beginnen bij het tijdig bij de lurven pakken van kinderen die de school dreigen te verlaten en er nooit meer terugkeren. Forum heeft ons onlangs opnieuw gewezen op het belang van leerlingbegeleiding. Begeleiders hoeven niet altijd per se leerkracht te zijn. In de huidige omstandigheden is dat natuurlijk mooi meegenomen. Ons voorstel is om de 25 mld euro die nu vrijvalt uit de BVE, vanwege onterecht uitgekeerde bedragen, in te zetten voor leerlingbegeleiders. Samen met mevrouw Hamer van de PvdA-fractie heb ik daarover een amendement ingediend.

Vorige week zag ik op tv hoe premier Balkenende een dertienjarig meisje met het syndroom van Down beloofde dat hij zich met de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen zou verstaan om te zorgen dat er voor haar een plekje zou komen op een van de vijftien scholen die haar tot dan toe geweigerd hadden. Het was een aangrijpend beeld. Ik hoop oprecht dat het niet alleen maar een mooi campagneplaatje was. Ik hoop dat het gelukt is. Ik vraag de minister om het dan ook meteen te regelen voor de 24 andere kinderen die hier in Den Haag thuis zitten. Ik weet dat er in de grote steden en zelfs in het hele land heel veel meer kinderen zijn. Er moeten honderden kinderen zijn.

Wie extra zorg nodig heeft, wie zwart is, wie niet weet dat kinderen tegenwoordig in de luiers al aangemeld moeten worden, heeft vaak weinig te kiezen. Toen de openbare school in Almelo het percentage allochtone kinderen wilde quoteren op 20%, was de woordvoerder van de minister er als de kippen bij om duidelijk te maken dat dit niet kon. In het openbaar onderwijs moet immers iedereen geaccepteerd. Daar is de fractie van D66 het mee eens. Maar toen twee dagen later een bijzondere school in Amsterdam zichzelf op de borst klopte omdat het een streefcijfer van 18% allochtone kinderen hanteerde, was er in geen velden of wegen een minister of woordvoerder te bekennen om het af te keuren. Er wordt nog steeds op alle fronten met een dubbele maat gemeten. Ons land kent een leerplicht, maar geen leerrecht. Wie zijn kind thuis houdt, krijgt dus een forse boete, maar wiens kind door de school wordt geweigerd, zelfs vijftien keer, is op veelal zichzelf aangewezen. Ons land kent vrijheid van richting en inrichting voor schoolbesturen, maar geen vrije schoolkeuze ouders. Ons land kent een publiek onderwijsbestel waarin alle scholen naar gelijke maatstaf worden bekostigd, maar wie denkt dat alle scholen binnen het publieke bestel ook gelijk toegankelijk zijn, vergist zich deerlijk.

Dit is het derde jaar dat ik de kwestie van ontoegankelijke scholen en van kinderen die geweigerd worden, agendeer. Maar ik heb nu premier Balkenende aan mijn zijde en daarmee hopelijk ook het CDA. De PvdA heeft zich al eerder uitgesproken voor een acceptatieplicht. Van GroenLinks en de SP is mij al langer bekend dat zij hier voor zijn. Ik kondig daarom nu alvast aan dat ik in tweede termijn een motie op dit punt zal voorleggen. Ik ga ervan uit dat de woordvoerders hier – ik reken ook op de heer Van der Vlies – nu eindelijk het lef zullen hebben om "ja" te zeggen en zich niet weer zullen verschansen in ideologische loopgraven. Dat is een appèl.

De heer Van der Vlies (SGP):

U vraagt naar de bekende weg. U weet natuurlijk dat als u een goede motie indient, de steun van de fractie van de SGP niet onwaarschijnlijk is, maar dan moet het een goede motie zijn. Kijk dus alstublieft naar de formulering, de reikwijdte en de effecten en let op wat wij hier door de jaren heen in het debat, waarin u een rol hebt gespeeld, zijn overeengekomen. Het syndroom van Down kan in zichzelf geen aanleiding zijn voor welke school ook om een leerling buiten de deur te houden. Gaat het echter om de affiniteit tot de identiteit of de grondslag van de school, dan is het gewoon een ander verhaal. Dat was u toch met mij eens?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik herinner mij ook dat de heer Van der Vlies en ik een interruptiedebatje hebben gevoerd naar aanleiding van de Wet op de expertisecentra. Hij zei mij toen: als u één kind kunt noemen! Inmiddels heb ik er velen. Eén is er door de tv getraceerd. Ik heb in Den Haag eens precies nagegaan hoe het zit. Als je de kinderen uit het speciaal onderwijs erbij betrekt, kom je op in de tachtig leerlingen die ten minste twee maanden tot soms een jaar thuis zitten, omdat zij niet geplaatst kunnen worden. Dat kan ook niet de bedoeling van de minister zijn. Ik vraag haar om hier serieus naar te kijken, zodat zij er in elk geval in moreel opzicht haar volle steun aan kan geven.

Ofschoon wij tijdens de behandeling van de Wet op het onderwijstoezicht hebben afgesproken dat de onderwijsinspectie ook mag toezien op andere aspecten dan uitsluitend de in de wet genoemde deugdelijk- heidseisen, lijkt het er toch op dat er binnen de school nog steeds een gebied is waar de inspectie geen toegang toe heeft: het godsdienstonderwijs en wellicht ook de OALT-lessen en misschien andere aspecten. In plaats van het openbaar ministerie op deze scholen af te sturen, zoals de fractiewoordvoerder van het CDA heeft bepleit, is mijn verzoek om te onderzoeken wat de onderwijsinspectie kennelijk niet mag onderzoeken, maar waarvan wij vinden dat zij wel toegang zou moeten krijgen. Wij vinden het van groot belang dat het toezichtskader zo wordt aangepast, dat de onder- wijsinspectie toegang krijgt tot alle aspecten die te maken hebben met de vrijheid van richting en inrichting. Daartoe hoort ook het godsdienstonderwijs.

De heer Jan de Vries (CDA):

Ook aan mevrouw Lambrechts de vraag of zij wel beseft dat het hier niet alleen over de bevoegdheid en de ruimte van de inspectie gaat, maar uiteindelijk over de ruimte voor de rijksoverheid om toezicht te houden en ook invloed te hebben op de inhoud van het godsdienstonderwijs.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik sluit niet uit dat je daarmee raakt aan de mogelijkheid invloed te hebben op het godsdienstonderwijs. Zowel in deze begroting als in de begroting van Justitie, waar het betreft het integratiebeleid en waar het debat over dit onderwerp de vorige week in het kwadraat is gevoerd, komt dit telkenmale als groot probleem aan de orde. Dan kun je wel in je ideologische loopgraafje gaan zitten en zeggen dat men er niet aan mag komen en maar naar het openbaar ministerie of, nog erger, de BVD moet gaan, maar dan schiet je met een kanon op een mug.

De heer Jan de Vries (CDA):

Wat is nu het probleem? Er zijn drie aanwijsbare scholen, waarvan de fractie van het CDA heeft gezegd dat er, als er ernstige vermoedens zijn van handelingen in strijd met onze Nederlandse rechtsorde, een rol is voor het openbaar ministerie. Wat u nu voorstelt, is een generieke maatregel voor het gehele godsdienstonderwijs in Nederland, ongeacht de richting. Uiteindelijk betreft zo'n maatregel een fundamentele wijziging van de Nederlandse rechtsorde, waar het gaat om artikel 23 van de Grondwet. U schept in uw inbreng een sfeer alsof het bijzonder onderwijs op dat punt zijn verantwoordelijkheid niet neemt. Dat kunt u niet hardmaken.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Wat u zich niet realiseert, is dat het vermoeden dat er iets aan de hand is op een school door iemand in beeld gebracht zal moeten worden. Van alle instellingen en instituties die ik ken, lijkt de onderwijsinspectie mij de beste om dat te doen. Ik spreek u aan om daarover te willen meedenken.

Ook hoogbegaafde kinderen hebben het vaak moeilijk met ons onderwijs. Tot nu toe zijn wij er niet goed in geslaagd om voor deze kinderen – het is ook een zeer diverse groep – een echt passende hulpvoorziening te realiseren. Verleden jaar hebben wij Plato een startsubsidie gegeven, die nu alweer is stopgezet, waardoor dat geld en het werk van deze instelling eigenlijk niet het effect kan hebben dat zij zou willen zien. Ik heb voor dit jaar een bedrag gevonden om Plato op hetzelfde niveau verder te kunnen laten functioneren en ik vraag de regering, te proberen om de komende jaren de subsidie voort te zetten, opdat men binnen een aantal jaren inderdaad zelf zijn broek kan ophouden. Natuurlijk zullen wij dan iets moeten verzinnen om te bewerkstelligen dat er op een goede manier verantwoording wordt afgelegd en dat er toezicht is op de activiteiten van Plato.

Niet overal is gedeelde medezeggenschap ingevoerd in plaats van ongedeelde medezeggenschap. Wij zijn van mening dat er eigenlijk op alle niveaus verbetering van de medezeggenschap mogelijk is, in het basisonderwijs, in het voortgezet onderwijs en bij de modernisering van de universiteitsbesturen. Ik hoop dat wij daar binnenkort over komen te spreken. Ik heb gehoord dat het ministerie zelf bezig is met een voorstel tot wijziging van de MUB; wat kan de minister of de staatssecretaris hierover nog melden?

Tot slot nog twee vragen. De staatssecretaris was enthousiast over de plannen voor een Brabant Medical School, wij ook. Wat gaat zij doen om deze een kans te geven?

De opleiding voor restauratoren is in de afgelopen dagen met kracht onder onze aandacht gebracht. Ze functioneert nu bij het Instituut Collectie Nederland. Ik heb begrepen dat die wordt gekort en dat de verantwoordelijkheid aan de andere universiteiten wordt gegeven. In elk geval is er grote onrust in het veld. Wat is er aan de hand? Wordt er inderdaad bezuinigd en staat de toekomst van deze unieke opleiding op het spel?

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Mijnheer de voorzitter. Als waarnemend woordvoerder voor onderwijs zal ik mij in mijn bijdrage tot enkele hoofdpunten beperken. De demissionaire status van het kabinet is daartoe nog een aansporing.

Laat ik beginnen met een tweetal citaten: "Onderwijs kost geld, veel geld. Het is het waard om dit nu te investeren in gebouwen en uitrusting, maar vooral in de mensen in de klas. Dat geldt voor elk land en voor elke regering." En: "De samenleving moet ophouden, leraren met een schouderklopje, een complimentje of een incidentele theater- en/of boekenbon extra te belonen. Het is ouderwets en een ontkenning van de professionaliteit van de leraren als er niet ook adequaat beloond wordt. 'Roeping' sluit een goede beloning niet uit." De minister herkent deze woorden vast wel als de hare. Een centrale vraag in dit debat is of deze begroting voor 2003 ook zicht biedt op de daden die op deze behartigenswaardige woorden behoren te volgen. Boter bij de vis of boterzachte beloften? Velen hebben het al gezegd, voor volgend jaar ligt er in ieder geval een lege enveloppe, niet eens met een boekenbon dus. Ik kom hier nog op terug.

Maar als het over onderwijs gaat, is er meer dan alleen de financiën. Dan hebben wij het eerst en vooral over een belangrijk grondrecht, in de dubbele betekenis van een klassiek vrijheidsrecht en van een sociaal grondrecht, dat alles te maken heeft met vorming en opvoeding, de overdracht van waarden en normen en het voorbereiden op actieve deelname aan de samenleving. En dan hebben wij het dus ook over integratie. Tegen deze achtergrond loop ik enkele thema's langs.

Een van de uitgangspunten van de begroting is ruimte voor keuzevrijheid van burgers en instellingen door het verminderen van bureaucratie en centrale regels. Dat onderschrijven wij van harte, maar wij zouden graag zien dat dit ook consequent in daden wordt omgezet. De minister heeft onlangs al erkend dat de circulairestroom uit Zoetermeer, de schrik van elk schoolbestuur, nog niet is opgedroogd, ook niet na de val van het kabinet. Daarnaast kan ik het voornemen om een verplichte begintoets in het primair onderwijs in te voeren, hier moeilijk mee rijmen. Wil de minister hier eens wat uitvoeriger op ingaan?

Wij zijn blij dat na vele jaren vruchteloos duwen en trekken onzerzijds het debat over normen en waarden – wat mij betreft is het overigens "waarden en normen" – nu echt op de politieke agenda is gekomen. Zoals gezegd, is het onderwijs naast het gezin dé plaats waar waarden en normen worden overgedragen en overtuigingen en levenshoudingen worden aangeleerd en voorgeleefd. Dit besef dringt gelukkig meer en meer door en het vormt een noodzakelijke correctie op een klimaat waarin vooral het verwerven van kennis als basis voor een economische carrière wordt benadrukt. Dit brengt ons bij de grondwettelijk gewaarborgde vrijheid van onderwijs, die ouders de mogelijkheid verschaft, hun levensbeschouwelijke overtuiging en de daarbij behorende normen in het verlengde van de opvoeding thuis tot uitdrukking te laten komen. Dit grondrecht blijkt bepaald geen rustig bezit. Keer op keer zijn er mensen die het nodig lijken te vinden om eraan te morrelen of het bestaansrecht ervan zelfs ter discussie te stellen. Wij wisten al dat D66 niet zoveel met dit grondrecht op heeft. Mevrouw Lambrechts sprak zojuist ook weer heel gemakkelijk over "ideologische loopgraafjes". Dit is een nogal badinerende uitspraak naar mijn smaak. Ook GroenLinks en de SP zie ik, vaker dan mij lief is, aan de verkeerde kant van de streep opduiken.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik sprak over loopgraven, want zij zijn zo diep dat het kennelijk veel moeite kost om eruit te komen. Het zijn dus geen "loopgraafjes".

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

In tweede instantie sprak u overigens ook een keer over "loopgraafjes", maar dat was misschien in de hitte van de argumentatie. Dat schenk ik u graag, u moet het maar eens nalezen. Het gaat mij er echter om dat wij het wel over een fundamenteel grondrecht hebben dat niet voor niets in de Grondwet staat. Juist van een fractie als die van D66 zou je niet verwachten dat zij direct zelf in een kramp schiet en dat zij, zodra artikel 23 in beeld komt, begint te sputteren over ideologische loopgraven. Het is een essentieel debat met een ideologische component. Als het goed is, geldt dat echter voor ieder debat dat wij over de Grondwet voeren. Wij hebben het dan immers over zaken met een hoog moreel en ideologisch gehalte. Ik verwacht zeker niet van de D66-fractie dat zij zo lichtvaardig en tamelijk laconiek over grondrechten spreekt.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Dat doe ik ook niet. U zou zich echter niet voortdurend met een exegese van artikel 23 moeten bezighouden. Het moet u net als mij zijn opgevallen dat mensen het al snel eens zijn, zodra het over kinderen gaat die in de problemen zitten, doordat zij niet worden toegelaten en in dit geval wel vijftien keer worden afgewezen. Zelfs iemand aan wiens moraal en hoge normen en waarden niemand twijfelt, minister-president Balkenende, zegt dat hij naar de betreffende minister gaat om te kijken wat er gedaan kan worden om dat kind toe te laten. Volgens uw exegese zal dat in strijd met artikel 23 zijn, vooral als het om een bijzondere school gaat en om een kind met een andere kleur dat niet bereid is om de grondslag van de school ook echt te onderschrijven. Dan nog vraag ik aan u of zo'n kind voor de zestiende keer moet worden afgewezen.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Nu draaft mevrouw Lambrechts zelfs achter de interruptiemicrofoon al door, want dat is nu precies het onderscheid dat eerder en terecht in het interruptiedebat is gemaakt. Het gaat om twee zaken die uit elkaar moeten worden gehouden, maar u veegt alles op één hoop. Zaken waarin er geen redelijke grond is om te bekijken of een leerling op een bepaalde school terechtkan en zaken waarin dat wel aan de orde is, moeten wij uit elkaar houden. De kwestie van het door ouders onderschrijven van de grondslag van een school is een andere zaak dan het op onjuiste gronden weigeren van een kind. U veegt die echter op één hoop en gebruikt dit in een voortdurende frontale aanval op het hele bijzondere onderwijs. Dat is niet terecht.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Dat is absoluut niet waar. Ik weet dat er ook binnen het openbaar onderwijs scholen zijn die denken dat zij dat kunnen doen. De school in Almelo die het had over een quotering van 20%, was een openbare school. Daar gaat het echter niet om. Ik spreek u er wel op aan, want ik hoorde half het debatje verleden week met minister Nawijn. Het feit dat je zo lang wegkomt met een dergelijke rigide interpretatie van artikel 23, heeft ermee te maken dat velen denken – ik hoorde het minister Nawijn ook nog zeggen – dat de vrijheid van onderwijs betekent dat ouders vrij kunnen kiezen. Dat betekent het dus niet. Dat houdt de vrijheid van onderwijs niet in. U weet dat ook.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik protesteer hiertegen. Mevrouw Lambrechts doet het nu weer. Zij begint bij het voorbeeld van de minister-president, waarin het om een specifiek geval ging. Vervolgens verlegt zij het naar minister Nawijn. Minister Nawijn gaat over de integratie. Ik haal die zaken uit elkaar.

U gaat voortdurend voorbij, mevrouw Lambrechts, aan de cijfers die in het onderwijsrapport zijn gepresenteerd. U houdt – iedere goede afgevaardigde van D66 staat in die traditie – met voorbijgaan aan de cijfers en rapportages vast aan uw eigen krampachtige inschatting dat hét christelijk onderwijs of hét bijzonder onderwijs voortdurend leerlingen weigert op grond van hun allochtone afkomst. Dat is niet waar, mevrouw Lambrechts. Leest u het onderwijsrapport. Als u minister Nawijn aanhaalt, moet u dat niet verbinden aan de casus van de minister-president, want het zijn juist twee te onderscheiden situaties. Ik heb niet de illusie dat ik u, nadat u zoveel jaren als onderwijswoord- voerder dit stokpaardje hebt bereden, in dit interruptiedebat wel kan overtuigen. Doet u mij echter een plezier en houd die twee uit elkaar. Beticht ook andere fracties er niet van dat zij lukraak scholen steunen in het weigeren van leerlingen op niet terechte gronden. Ik doe dat ook niet. Dat accepteer ik niet.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Doet u mij dan ook een plezier en kijk eens naar de specifieke gevallen van alle kinderen die in de afgelopen drie of vier jaar voor gesloten deuren stonden. Dan spreken wij elkaar nader.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Zo zijn wij terug bij de vorige casus en zo blijven wij heen en weer gaan. Ik vind u ook iets te aangebrand op dit punt. U was iets te vroeg met interrumperen. Het punt waaraan ik refereerde, had betrekking op de kwestie van de witte en zwarte scholen, maar ik kreeg niet eens de kans om dat te zeggen. Met uw interrupties gaat u echter een andere kant op. U kunt mij niet aanspreken op de manier waarop u dat zojuist deed.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

In NRC Handelsblad van afgelopen maandag zegt de Nijmeegse hoogleraar onderwijsrecht Paul Zoontjes: "In artikel 23 staat dat de overheid in haar toezicht de vrijheid van richting van bijzondere scholen in acht neemt. Dat is altijd opgevat als een verbod om het godsdienstonderwijs binnen te stappen, maar zo staat het er niet letterlijk." Hierop krijg ik graag een reactie.

Ook wil ik een reactie op een passage in het bekende rapport van de Onderwijsraad, een passage over artikel 23. Ik vind dat de Onderwijsraad zichzelf enigszins tegenspreekt. De conclusie was inderdaad: artikel 23 geldt volledig en eveneens gelden de rechten die het bijzonder onderwijs heeft volledig.

In het rapport van de Onderwijsraad staat evenwel: "Ook de betekenis van de grondwetsnormen en -termen voor het kerngebied van artikel 23 Grondwet, het leerplichtig onderwijs, is niet altijd precies te omlijnen. Zo is onder meer voor discussie vatbaar:

  • - wat de (vrijheid van) richting behelst;

  • - in hoeverre de vrijheid van inrichting beperkt mag worden;

  • - in welke mate de wetgever mag treden in de bestuursstructuur van het bijzonder onderwijs...".

Kortom, ook de Onderwijsraad wil de discussie over dit onderwerp wel aangaan.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Sta mij toe, voorzitter, dat ik niet tijdens een interruptiedebat bij de behandeling van deze begroting zowel de hele discussie over het onderwijsrapport ga overdoen als tot een herformulering van het leerstuk van de vrijheid van onderwijs, gebaseerd op artikel 23 van de Grondwet, kom.

De voorzitter:

Ik sta het u toe.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Daar hoopte ik stiekem een beetje op. Aan beantwoording van de vraag wil ik natuurlijk niet voorbijgaan. Laten wij samen vaststellen, zeg ik tegen mevrouw Azough, dat tot het hart van de onderwijsvrijheid behoort: de vrijheid van richting, de vrijheid van inrichting en de vrijheid van stichting. Dat zijn de essentiële onderdelen van de vrijheid van onderwijs. Dat is toch onomstreden! Als mevrouw Azough nu zegt: er is ruimte om te praten over de grenzen van de vrijheid, zeg ik: natuurlijk, geen enkel grondrecht is in die zin absoluut dat er geen beweging zou kunnen zijn. Waar ik mij tegen verzet, met name tegen datgene wat mevrouw Lambrechts in haar interruptie zei, is het volgende. Zodra – overigens terecht – een fundamenteel grondrecht in stelling wordt gebracht, wordt gezegd: ze gaan weer in de loopgraven, daar komen ze weer, ze zien het probleem niet. Ik meen evenwel dat een antwoord moet worden geformuleerd naar aanleiding van de casus die is verwoord. Er zijn reële problemen met deze casus aangegeven, met de casus waarnaar mevrouw Lambrechts een paar keer heeft verwezen en waarover de minister-president sprak. Echter, het antwoord moet worden gegeven met inachtneming van de kaders van de fundamentele grondrechten. Er zijn evenwel mensen die zeggen: nee, als zich een probleem aandient, moet men dat oplossen met het opzij schuiven van de grondrechten. Die mensen vinden in mij een geharnast tegenstander.

Ik heb in dit verband al iets gezegd over de opstelling van D66, GroenLinks en de SP. Ik was onaangenaam verrast dat ook in PvdA-kringen met een storend gemak van alles werd geroepen over aanpassing, lees: aantasting, van artikel 23. De insteek is nu vooral – dat bleek ook in dit debat – de integratie en de gedachte dat het ontstaan van witte en zwarte scholen vooral zou worden veroorzaakt doordat de bijzondere scholen allochtone leerlingen weigeren. Dat is een onjuiste veronderstelling, aldus de Onderwijsraad. Wil de minister nog eens de ondubbelzinnige constatering van de Onderwijsraad bevestigen dat er vanuit deze invalshoek geen reden is om verandering aan te brengen in artikel 23 van de Grondwet?

In dit verband wil ik een opmerking maken over de rol van de inspectie ten aanzien van het godsdienstonderwijs. In de interruptiedebatten is daarover al veel gewisseld. Ik ben zeer voor transparantie. Het bijzonder onderwijs heeft als het goed is ook niets te verbergen, maar de inspectie is er niet voor het opsporen van strafbare feiten. Als er vermoedens zijn dat scholen zich ergens aan schuldig maken, is er een rol voor politie en justitie. De onderwijsinspectie moet geen onderwijspolitie worden, laat staan een godsdienstpolitie. Dat de inspectie op voorhand heeft aangegeven dat het toezicht op de godsdienstlessen in strijd met haar wettelijke taken en met het principe van scheiding van kerk en Staat zou zijn, lijkt mij veelzeggend.

Voorzitter. Mensen gedijen beter in een kleinschalige dan in een grootschalige leefomgeving. Dat is onze vaste overtuiging. Mijn fractie is om die reden voorstander van kleinere scholen. Overigens, zonder kleine scholen te romantiseren of de betekenis van de omvang te verabsoluteren. Ook de minister keert zich tegen verdere opschaling van scholen. Me dunkt: dé manier om ernst te maken met het introduceren van de meer menselijke maat in het onderwijs, is natuurlijk verdere versoepeling van de stichtings- en opheffingsnormen. Dat lijkt mij overigens een mooi onderwerp voor een volgend kabinet.

Over stichting van scholen gesproken: wij hebben aan de kwestie van De Passie, de evangelische school in oprichting in Twente, gezien hoeveel bloed, zweet en tranen het kost om te voldoen aan alle oprichtingsvoorwaarden. De voorgeschreven directe meting kost bijvoorbeeld al gauw 45.000 euro. Draagvlak wordt ondermijnd doordat de beslissing steeds wordt uitgesteld. Het ergste is nog dat, als je denkt dat je alles hebt gehad, de gemeente nog roet in het eten kan gooien met betrekking tot de huisvesting. De gemeente kan op deze manier de uitoefening van een grondrecht eigenlijk frustreren. Dat kan de bedoeling niet zijn en ik ben benieuwd naar de opvatting van de minister over deze kwestie.

Met ongetwijfeld groot genoegen heeft het ministerie onlangs een persbericht uitgebracht waarin werd geconstateerd dat de uitgaven voor onderwijs in Nederland sterker zijn gestegen dan in de landen om ons heen. Dat is natuurlijk mooi, maar ik moet wel zeggen dat het ook niet best zou zijn als we nóg verder onder de OESO-norm zouden zijn gezakt. Ook de minister zal moeten toegeven dat de 354 mln euro extra die nu in de zogenaamde enveloppebrief wordt aangekondigd, beduidend minder is dan wat wij dachten en zeiden nodig te hebben voor de komende periode. Voor volgend jaar schiet de regering met maar liefst 6,5 mln euro voor het leerlingenvervoer, waarvoor overigens mijn dank, uit haar slof. Tjonge!

Dan het hoger onderwijs. Met verbazing heb ik het optreden van de beide bewindsvrouwen in de media de afgelopen dagen gevolgd. De staatssecretaris deed voorstellen die veel commotie veroorzaakten. De minister zei daarover vervolgens dat die voorstellen geen kabinetsbeleid zijn, wat de staatssecretaris weer schouderophalend afdeed met de woorden "dat is ook een mening". Wat gebeurt hier? Is er onduidelijkheid over de portefeuilleverdeling, of is ook in het kabinet de verkiezingsstrijd al begonnen? Wat bedoelt de staatssecretaris precies als zij het heeft over opleidingen met en zonder maatschappelijke relevantie? Het is in ieder geval duidelijk dat het voor minister-president Balkenende ook na het vertrek van de heren Heinsbroek en Bomhoff een flinke kluif is om de eenheid van het kabinetsbeleid te bewaken.

Een enkele opmerking over het lerarentekort. Het is van groot belang dat het beroep van leraar aantrekkelijker wordt. Er zijn al verschillende plannen in werking gezet, maar wij zijn er nog lang niet. Er zal verder gewerkt moeten worden aan het verbeteren van het carrièreperspectief, het marktconform maken van de beloning, het verlagen van de werkdruk, het verbeteren van de werkomstandigheden, het inlopen van de achterstand in de huisvesting en het onderhoud en de bestrijding van uitstroom en ziekteverzuim. Dit alles is genoemd en ik voeg daar nog het beperken van de niet-lesgevende taken door leraren aan toe. Daarbij is het behoud van ID-banen belangrijk. Door de inzet van ID'ers kan extra zorg en begeleiding gegeven worden aan kinderen met een handicap.

Het mag duidelijk zijn dat onderwijs voor de fractie van de ChristenUnie een gewichtig onderwerp is. Dat brengt mij bij een laatste punt: het gewicht van de boekentas. Mijn fractie vindt dat leerlingen, evenals werknemers, recht hebben op goede "arbeidsomstandigheden". In 1998 heeft toenmalig staatssecretaris Netelenbos de Commissie boekentas ingesteld, maar ik heb eerlijk gezegd niet goed zicht op wat er met de aanbevelingen van deze commissie is gedaan. Deze aanbevelingen omvatten onder andere het beschikbaar stellen van kluisjes, het geven van voorlichting over het dragen van tassen en het in lokalen laten liggen van naslagwerken. Wat is de stand van zaken?

Wij doen er misschien wat lacherig over, maar het is een volstrekt serieus onderwerp. Degenen die dat niet geloven, moeten maar eens op diverse Belgische websites kijken, want daar wordt het onderwerp veelvuldig besproken. Zelf zie ik veel in de suggestie die ik van de CSG De Lage Waard in Papendrecht kreeg om boeken in modules te splitsen, bijvoorbeeld voor ieder trimester een ander katern. Dat vermindert het gewicht van de boekentas met 67%. Deze tip vond ik, evenals de suggestie voor losbladige werkboeken, ook op een van de Belgische websites. Deze systemen reduceren niet alleen het gewicht, maar kunnen ook voordelen hebben voor de duurzaamheid van schoolboeken.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Uit de begroting blijkt op veel punten voortzetting van het beleid van het vorige kabinet. Ook de nieuwe bewindslieden zetten in op deregulering en autonomievergroting en zien de overheid op onderwijsgebied voornamelijk als regisseur. Bij de invulling van de regierol door de overheid is evenwel de nodige spanning te constateren. Aan de ene kant geeft de overheid daadwerkelijk ruimte, maar tegelijk bewaakt zij zorgvuldig een bepaalde mate van uniformiteit. Globale kerndoelen, jazeker, maar ook wel leerstandaarden, ruimte voor toene mende pluriformiteit en intensivering van de kwaliteitstoetsing. Ik zou de regering willen aansporen tot een krachtiger keuze voor autonomievergroting. Overheid, durf nu eens echt los te laten!

In dit verband vraag ik aandacht voor de discussie over het godsdienstonderwijs. In het licht van de vrijheid van onderwijs ex artikel 23 Grondwet luistert dat heel nauw, iets wat vanmiddag ook wel is gebleken. Uitgangspunt daarbij is dat de overheid zich niet in controlerende zin dient in te laten met de levensbeschouwelijke kleur van een school. Slechts als er sprake is van verdenking van strafbare feiten, zoals het zaaien van haat, ligt er een taak voor de overheid, maar dan natuurlijk de facto en ultiem voor het openbaar ministerie. Graag een heldere reactie van de minister op dit standpunt. Openheid, transparantie, daar is niks mis mee, maar ik sta wel verbaasd over het grote gemak waarmee sommigen – ik heb scherp geluisterd: vanmiddag is dat hier niet gebeurd, maar in de media gebeurt dat door mijn collega's zo nu en dan wel – menen een isgelijkteken te moeten plaatsen tussen bijvoorbeeld islamitisch en christelijk godsdienstonderwijs. Los van de situatie op islamitische scholen – ik treed daar niet in – merk ik op dat het godsdienstonderwijs op christelijke scholen, hoe afwijkend wellicht ook van de gangbare opinie, zich juist richt op het bevorderen van de liefde als vervulling van de wet. Niets te verbergen dus, geen krampachtigheid, transparantie, maar laten we niet tot generieke maatregelen besluiten die de overheid in een ultieme situatie dwingen tot een inhoudelijk kwalitatief oordeel over wat er gebeurt. Dan zouden we de inspectie tot een opsporingsinstantie omsleutelen, en dat is nimmer de bedoeling geweest. De discussie over waarden en normen verwijst vaak naar het onderwijs, wat op zich natuurlijk niet onterecht is, en mijn fractie staat voor een onbevangen ruimte voor de eigen identiteit van scholen. Ik heb er nooit twijfel over laten bestaan dat wij daarbij de Bijbelse waarden en normen voor ogen hebben.

Het ministerie van OCW is als één van de weinige departementen ontkomen aan het bijstellen van de begroting in neerwaartse richting. Van extra investeringen en intensiveringen is voor het komende jaar echter nauwelijks sprake. De SGP-fractie heeft best begrip voor de beperkte mogelijkheden vanuit het macrokader, maar constateert tevens dat niet wordt voorzien in de vele noden in het onderwijs en dat daar helaas ook geen uitzicht op is. De prioriteitenstelling voor onderwijs had nog krachtiger gemoeten en gekund. Mijn fractie heeft ingebracht, de lastenverlichting uit het Strategisch akkoord te vergeten, ter wille van een versleuteling over de prioriteiten veiligheid, onderwijs en zorg. Onderwijs is voor Nederland als kennissamenleving immers van groot strategisch belang. Een meerjarig investeringsplan wordt node gemist. Graag verneem ik de ambities van de bewindslieden, bijvoorbeeld ten aanzien van het voorzieningenniveau: gebouwen, inventaris, aanpassing aan verscherpte brandweereisen en zoveel meer.

Het lerarentekort neemt nog steeds hand over hand toe. Ook voor de komende jaren schetsen de bewindslieden een uiterst somber perspectief. Een zorgelijke situatie, dus. Door het maximaal openstellen van de onderwijsarbeidsmarkt en het verder doorvoeren van functiedifferentiatie proberen wij de schade nog zoveel mogelijk te beperken. Moet naast het bevorderen van de instroom niet veel meer worden ingezet op het beperken van de uitstroom? Uit de cijfers blijkt dat daar een enorm lek zit en dat is niet te pruimen. Dat lek moet worden gedicht. Hoe dat kan, is een volgende vraag. Ik vraag de minister om in de brief dienaangaande expliciet op de volgende vragen in te gaan. Op welke wijze kan de forse uitstroom van studenten naar andere sectoren van de arbeidsmarkt verhinderd worden? Hoe kan het aantrekkelijk worden gemaakt om in het onderwijs te treden dan wel te blijven? Verdient het geen aanbeveling om ervaren onderwijsassistenten gemakkelijker door te laten groeien naar leerkrachten en om de mbo-zij-instroom te bekostigen? Hoe houden wij voldoende schoolleiders? Met dit thema heeft de SGP-fractie veel bemoeienis gehad in het verleden.

In de enveloppebrief meldt de minister, het bestaande ontwerp van de wet inzake de schooltijden vooralsnog niet verder te zullen behandelen. De flexibilisering van de urenplanning vereist echter een spoedige invoering. Waarom wil de minister ook de invoering van dit onderdeel vertragen? Een ruimere marge bij de urenplanning zou juist veel alledaagse ergernisjes in de school kunnen wegnemen, zoals het probleem van de ADV-vervanging. Dat is nadrukkelijk gebleken bij enkele initiatiefrijke scholen. Ik vraag om een reactie op dit punt.

De SGP-fractie heeft grote moeite met het verplicht stellen van een begintoets voor kleuters. Denkt de minister daarmee werkelijk een betrouwbare maat voor de bekostiging en een effectief instrument voor publieke verantwoording in handen te hebben? Het testen van kleuters is per definitie onnauwkeurig en de uit het testen voortvloeiende gerichtheid op meetbare resultaten gaat hoe dan ook ten koste van de gerichtheid op het kind, de pedagogische relatie. Scholen worden bovendien gedwongen om een bepaalde visie op toetsen te aanvaarden.

Ik sluit mij aan bij de lof van mevrouw Lambrechts over de uiteindelijke regeling in het leerlingenvervoer. Wel vraag ik nog naar de gevolgen voor het particulier vervoer. In hoeverre doen zich daarbij problemen voor? Ik heb er één signaal over ontvangen, maar ik weet niet hoe significant dat is.

Bij de invoering van de lumpsumbekostiging is er terecht aandacht voor de positie van kleine scholen. Hoe denkt de minister de positie van deze scholen te kunnen waarborgen? Denkt zij ook op termijn geen druk uit te oefenen in de richting van bestuurlijke en institutionele schaalvergroting? Wij hebben liever schaalverkleining.

De heer Tichelaar (PvdA):

De heer Van der Vlies pleit nadrukkelijk voor schaalverkleining. Hoe kijkt hij in dat licht aan tegen de mogelijke invoering van een lumpsumfinanciering in het primair onderwijs?

De heer Van der Vlies (SGP):

Daar heb ik in het verleden al vaak de degens over mogen kruisen. Wij hebben dat in het voortgezet onderwijs aanvaard, maar onder de voorwaarde dat dit in het primair onderwijs nog maar eens bekeken moest worden, omdat de eenheden waarover bepaalde risico's versleuteld kunnen worden, kleiner zijn. Je moet dan ook goed uitkijken wat je doet. Een school met acht formatieplaatsen binnen één bestuurlijke eenheid zonder uitwisseling met andere, is natuurlijk een heel andere casus in de lumpsum dan bijvoorbeeld een bestuurlijke eenheid met 40, 100 of 200 formatieplaatsen. Ik heb u wel ontmoet in dat overleg en u weet als geen ander dat de versleuteling van de risico's en de verevening daarvan heel nauw luistert. Dat probleem zie ik in de lumpsum voor het primair onderwijs nog niet op een zodanige wijze worden opgelost dat inderdaad de autonome bestuurlijke eenheden worden gerespecteerd.

De heer Tichelaar (PvdA):

Wat vindt u van de opmerking van de CDA-fractie dat scholen of besturen wel in de gelegenheid gesteld moeten worden om over te gaan tot de invoering van een vrijwillige lumpsum?

De heer Van der Vlies (SGP):

Die tussenoplossing is er van lieverlee bijgekomen. Ik zet mijn denken op dit punt bepaald niet op nul, want ook ik ben voor autonomievergroting. De lumpsum is daarbij een helder instrument, maar moet wel te dragen zijn.

De heer Tichelaar (PvdA):

U komt in een wirwar van bestuurlijke en zeggenschapsconstructies terecht als naast elkaar een tweesporenbeleid wordt gevoerd voor de bekostiging van het primair onderwijs. U neemt dat voor lief?

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik neem dat nog niet voor lief, want ik wil eerst de uitwerking goed tegen het licht kunnen houden. Ik wil het goed bezien. Ik zeg echter niet dat ik daar nooit over wil nadenken. Zo kent u mij niet.

Dan kom ik nu toe aan een punt dat andere fracties nog niet hebben opgepikt. In de begroting wordt gesproken over de totstandkoming van een landelijke brancheorganisatie voor het voortgezet onderwijs. Dat is nieuw. Daarnaast wordt aangegeven dat de overlegstructuur is of wordt herzien. Hoe verhouden het overleg met de besturenorganisaties en het overleg met de op te richten brancheorganisaties zich straks tot elkaar? Hoe denkt de minister blijvend zicht te houden op de posities van de onderscheiden en soms ook kleinere richtingen in het onderwijs? Is zij er zich van bewust dat een brancheorganisatie slechts werkt met de grootste gemene deler en dat hierdoor het zicht op de pluriformiteit van ons onderwijsbestel vertroebeld kan worden? Ik zeg niet dat dit zal gebeuren, maar het kan. Hoe denkt zij daarmee om te gaan en is zij het met mij eens dat het op zich begrijpelijke functioneren van een brancheorganisatie niet ten koste mag gaan van de bestaande pluriformiteit?

Het hoger onderwijs is in rep en roer. Er zullen forse bezuinigingen worden doorgevoerd. Wat betekent dat voor de kwaliteit en de onafhankelijkheid van het onderwijs? Kunnen die voldoende worden gegarandeerd? Verder wordt het studiefinancieringsbeleid op diverse punten ter discussie gesteld. Dit geldt voor de grenzen van het initieel onderwijs en voor de bekostiging van tweede studies. Is dit allemaal niet wat voorbarig? Toegankelijkheid, onafhankelijkheid en kwaliteit dienen in ieder geval randvoorwaarden te zijn en te blijven. Wij moeten ons realiseren dat daarmee de bewegingsruimte wordt geconditioneerd en beperkt.

De heer Jense (Leefbaar Nederland):

Voorzitter. Gisteren hebben wij de boosheid kunnen zien en horen van studenten en onderwijsgevenden uit het hoger onderwijs. De dreigende ingrepen die het kabinet heeft voorgesteld, vinden daar net zo weinig weerklank als in onze fractie. Slecht beredeneerde bezuinigingen op het hoger onderwijs schaden niet alleen onze economie, maar ook de kenniskwaliteit van onze samenleving. Een kabinet zonder visie op kennis en innovatie kunnen wij missen als kiespijn.

Het laatste OESO-rapport laat zien dat Nederland hekkensluiter blijft als het gaat om investeren in het onderwijs. De Nederlandse onderwijsuitgaven zijn in drie jaar tijd gedaald van 5,1% naar 4,7% van het bruto binnenlands product. Het gemiddelde percentage van de Europese Unie is 5,5, waarbij Nederland met het huidige beleid diep wegzakt tot 4,2, ondanks de vele beloften van de grote, zittende partijen. Het onderwijs in Nederland staat Europees gezien bepaald niet meer op een hoog niveau en de kwaliteit vertoont een dalende tendens. In toenemende mate moeten wij Europees gaan denken. Dan is het volledig onacceptabel dat wij huidige en toekomstige generaties met een dreigende kennisachterstand opzadelen ten opzichte van de ons omringende landen. Het is daarom niet voor niets dat veel kinderen en jongeren in de grensstreek onderwijs in het buitenland volgen.

Wij hebben deze week een behoorlijke mate van verschil in inzicht tussen de minister en de staatssecretaris kunnen vaststellen. Kunnen de minister en de staatssecretaris de oorzaak hiervan aangeven en kunnen zij ons uitleggen waaruit deze verschillen nu precies bestaan? De fractie van Leefbaar Nederland is tegen de bezuinigingen in het hoger onderwijs. Sterker, er moet zelfs extra geld naartoe.

Het reguliere basisonderwijs maakt ook vele ontwikkelingen door. Ik zal er slechts één uitlichten. Het is mooi en goed om kinderen met leerproblemen, ongeacht de oorzaak daarvan, of kinderen met een fysieke handicap dan wel een speciale zorgbehoefte, mee te nemen binnen het reguliere basisonderwijs. In het speciaal basisonderwijs kan dit verlichting van de werkdruk of verkleining van de klassengrootte meebrengen. In het reguliere basisonderwijs neemt de werkdruk op de vaak toch al overbelaste onderwijsgevenden wel sterk toe. Nu krijgen scholen daar extra budget voor, maar extra handen die nodig zijn om de vergrote werkdruk te verlichten, blijven sterk achter. Streeft de minister ernaar om scholen voor speciaal basisonderwijs helemaal te laten verdwijnen of extreem te laten inkrimpen? Kan de regering aangeven of zij nog andere mogelijkheden dan extra geld ziet om tegemoet te komen aan de verhoogde werkdruk op de reguliere basisscholen? Mogen reguliere basisscholen kinderen, die specifieke zorg behoeven, weigeren als de directie van mening is dat het team of de fysieke gesteldheid van het schoolgebouw in onvoldoende mate de vereiste zorg kan bieden? Wat is volgens de minister de ideale omvang van een basisschool? Ook mijn fractie is voorstander van de menselijke maat, maar ergens zal er toch een kritische grens moeten liggen. In geval van ziekte van leerkrachten moeten de kinderen immers adequaat kunnen worden opgevangen.

Vervolgens kom ik aan een wellicht wat gewaagder onderwerp. Ik meen dat ik de enige ben die het aanroert, misschien omdat ik er iets mee te maken heb gehad. Dat betreft de specifieke stimulering en ik heb het dan over het BPRC. Een KNAW-commissie heeft de conclusie getrokken dat het primatenonderzoek in Nederland niet meer nodig is. Wij vinden dat die conclusie te snel is getrokken, want wij hebben ervaren dat patiëntenplatforms zich daar grote zorgen over maken. Levensbedreigende ziekten als kanker, aids en bepaalde leverziekten maken nog steeds het proefdiermodel noodzakelijk. Niemand doet dierproeven voor zijn plezier. Wij geven de minister in overweging nog eens kritisch te bezien in hoeverre men – de mensen met goede bedoelingen niet te na gesproken – bezig is met een lobby om alle dierproeven de wereld uit te krijgen, te beginnen bij het BPRC en vervolgens wellicht bij de universiteiten.

Mevrouw Joldersma (CDA):

Over welke apen hebt u het precies? Het onderzoekverbod heeft betrekking op chimpansees. Haalt u de soorten niet door elkaar?

De heer Jense (Leefbaar Nederland):

Nee. Ik heb duidelijk willen maken dat ook over het verbod op proeven met chimpansees nog volop wordt gediscussieerd in de medische wereld. Natuurlijk wil ik ook opkomen voor het welzijn van het dier. Als proeven niet nodig zijn, moeten ze inderdaad worden verboden. Het is echter een utopie te menen dat alle dierproeven kunnen worden verboden. Wij moeten ons realiseren dat, als hier het noodzakelijke kwaad van dierproeven wordt verboden, in het buitenland onder veel slechtere omstandigheden die dierproeven wél worden gedaan.

Mevrouw Joldersma (CDA):

Ik wijs er nog even op dat in de begroting extra geld wordt uitgetrokken voor met name de huisvesting van de apen in het BPRC.

De heer Jense (Leefbaar Nederland):

Daar heb ik dan ook grote waardering voor. Ik meen overigens te weten dat dit nog onder de vorige regering is geregeld.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Twijfelt u aan de acties die de minister heeft ondernomen? GroenLinks zich heel goed in die acties vinden.

De heer Jense (Leefbaar Nederland):

Dit is bijna een gewetensvraag. Ik twijfel niet aan de goede bedoelingen van deze minister. Wel heb ik zo mijn twijfels over het gemak warmee afstand wordt gedaan van de noodzaak om proeven met chimpansees te doen. Het zijn overigens geen dodelijke proeven, ook al leveren ze wel de nodige hinder op voor het proefdier. Zeker bij zeer besmettelijke ziekten – ik denk aan het HIV-virus – is de chimpansee nog steeds een essentieel proefdier. Nogmaals: ik maak mij zorgen over het gemak waarmee wij, natuurlijk met alle goede bedoelingen, nu dreigen om het proefdiermodel Nederland uit te werken. Het is uiterst discutabel en ontzettend moeilijk om te zeggen: we hebben het hier niet meer nodig. De discussie in de wetenschappelijke wereld is volop gaande over die vraag.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik vind het bijzonder gemakzuchtig van u dat u de minister en de KNAW gemakzucht verwijt. Ik vind dat niet correct.

De heer Jense (Leefbaar Nederland):

Ik neem afstand van deze bewoordingen. Ik heb juist gezegd dat ik de minister zeer waardeer voor haar inzet.

De heer Bonke (LPF):

Dit gaat mij te ver. De heer Jense brengt dit probleem op een uitstekende wijze naar voren. Allerlei actiegroepen gaan hier tegenin. Vanuit inhoudelijk-medische optiek is het volstrekt onjuist wat er gebeurt. Maar goed, de lobby is nu eenmaal sterk. Het gevaar van een glijdende schaal naar dieren met een hoge aaibaarheidsfactor is terecht genoemd. Toch lijkt dit onderwerp me niet geschikt voor dit debat.

De heer Jense (Leefbaar Nederland):

Het staat toch in de begroting, en wel op pagina 313.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

De bewindslieden zullen morgenochtend vanaf kwart over tien antwoorden.

De vergadering wordt van 19.30 uur tot 21.00 uur geschorst.

Voorzitter: Verburg

Naar boven