Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Uitvoering van de verordening (EG) Nr. 1348/2000 van de Raad van de Europese Unie van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (PbEG L 160/37) (Uitvoeringswet EG-betekeningsverordening) (27748).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Weekers (VVD):

Voorzitter. De VVD-fractie onderschrijft het doel en de strekking van zowel de verordening als het wetsvoorstel, dat met name in het grensoverschrijdende rechtsverkeer een aanzienlijke versnelling en vereenvoudiging van procedures kan betekenen. Ik zeg uitdrukkelijk "kan", want het moet zich in de praktijk uitwijzen of het allemaal echt sneller en eenvoudiger gaat.

Mijn fractie heeft grote kritiek op het feit dat dit wetsvoorstel pas eind mei jl. aan de Kamer is voorgelegd. De verordening heeft immers op 31 mei jl. directe werking gekregen, zodat de hoofdregel van de verordening per die datum gevolgd zou moeten worden. Concreet betekent dit dat bij de uitreiking van beslagexploot aan iemand in een andere EU-lidstaat de Nederlandse termijnen gelden van bijvoorbeeld drie dagen. Als datum van betekening geldt thans de datum dat de stukken in het buitenland worden uitgereikt, dus niet de datum dat ze daarheen worden gestuurd. Het gaat om een termijn van drie dagen voor een stuk uit bijvoorbeeld Rotterdam dat eerst naar de centrale verdeelinstantie te Rome moet, alvorens het door de Romeinen naar Palermo wordt gestuurd om daar te worden uitgereikt. Zelfs een maand is dan optimistisch gerekend.

Uitzonderingen op de hoofdregel in de verordening gelden voor beroepstermijnen en andere procesinleidende stukken. Bovendien zijn andere uitzonderingen mogelijk, maar die moeten wel fatsoenlijk in de nationale wetgeving worden geregeld.

Kwesties die in aanvulling op de verordening moeten worden geregeld, zouden dus per 31 mei jl. geregeld moeten zijn. Dat is niet gebeurd, dus worden bepaalde zaken te laat geïmplementeerd. Bovendien heeft de regering belangrijke knelpunten over het hoofd gezien, hetgeen kan leiden tot enorme financiële risico's in bepaalde grensoverschrijdende rechtszaken, verjaringskwesties en beslagen.

Naar aanleiding van onze kritische opmerkingen in het verslag is de regering met een nota van wijziging gekomen. Mijn fractie is de regering daar ook zeer erkentelijk voor, maar dat loste de door ons geschetste problemen slechts voor een deel op. Ik ben dan ook nog niet helemaal tevreden. Ik heb een drietal amendementen voorbereid om de resterende problemen voor de rechtspraktijk weg te nemen. Zo wil ik dat er terugwerkende kracht wordt verleend aan de zogeheten termijnreddende bepaling, die bij nota van wijziging in de uitvoeringswet is ingevoegd. Die nota van wijziging is met name van belang in het beslag- en executierecht. Daarbij gelden vaak korte termijnen voor het verrichten van bepaalde betekeningen. Ik noem het overbetekenen van derdebeslag of beslag op registergoederen. Daar staan acht respectievelijk drie dagen voor. Wanneer dat in het voorbeeld dat ik zojuist heb gegeven via een deurwaarder in Palermo moet verlopen, worden de termijnen geheid overschreden, met alle gevolgen en schadeclaims van dien. De schuldeiser vist dan achter het net en de schuldenaar lacht in zijn vuistje.

Bovendien kan dit tot extra kosten leiden. Bijvoorbeeld op Schiphol wordt een vliegtuig aan de ketting gelegd en betekening vindt in het buitenland plaats. De procedure gaat lopen en na een jaar constateert de rechter terzijde dat betekening in het buitenland te laat plaatsvond. In dat geval is het beslag nietig en worden de beslagkosten niet toegewezen. De beslaglegger draait op voor de kosten en hij zal de rekening aan de overheid presenteren. Dat is leuk als iemand een jaar een jumbo aan de ketting heeft liggen.

Vergelijkbare problemen kunnen zich voordoen bij verval- en verjaringstermijnen. Het kan daarbij om grote belangen gaan. De regering heeft dat ingezien naar aanleiding van onze opmerking in het verslag en heeft bij nota van wijziging hiervoor een voorziening getroffen. Je zou zeggen dat het dan oké is. Dat zou inderdaad het geval zijn geweest, wanneer de regering tijdig en volledig haar werk had gedaan, namelijk als zij het wetsvoorstel met nota van wijziging vóór 31 mei jl. in het Staatsblad had geplaatst. Dat is niet gebeurd. Er gaapt dus een gat van 31 mei tot de datum van de inwerkingtreding van het wetsvoorstel, met alle gevolgen en risico's van dien voor crediteuren, met een mogelijk verhaalsrecht op de overheid. Op dit moment verlopen verjarings- en vervaltermijnen en lopen schuldeisers het risico achter het net te vissen bij beslagen. Dat risico wordt weggenomen met mijn amendement op stuk nr. 9 dat de kloof dicht tussen 31 mei en de datum van inwerkingtreding. Fraai is het niet; dat erken ik. Het brengt immers enige rechtsonzekerheid voor de beslagdebiteuren met zich, maar het is de enige oplossing om schuldeisers niet tussen wal en schip te laten vallen.

Dan zit er nog een probleem in het fenomeen rechtsmiddelen. Om de betreffende problemen op te lossen heb ik een tweetal amendementen ingediend. De kern zit in het begrip "fictieve woonplaatskeuze". Procederende partijen moeten woonplaats kiezen bij een procureur. Na het beëindigen van de procedure kan op deze woonplaatskeuze geen beroep meer worden gedaan. In 1985 zijn de huidige artikelen 343, eerste lid, en 407, vijfde lid, ingevoegd, waarbij de wetgever de mogelijkheid schiep om rechtsmiddelen in te laten stellen via de procureur, ook al was diens taak beëindigd. De Hoge Raad heeft al in 1986 beslist – ik verwijs naar Nederlandse Jurisprudentie 1987, 764 – dat deze wetgeving niet mag worden toegepast voor in het buitenland wonende gedaagden. Wordt de weg van deze artikelen toch gevolgd en laat gedaagde verstek gaan, dan blijft de dagvaarding wel geldig, maar moet gedaagde opnieuw worden opgeroepen. De beroepstermijn is gered, omdat de datum van uitreiking bij de procureur beslissend is. Onder de verordening geldt als datum het moment dat de stukken in het buitenland worden uitgereikt. Daarom heeft betekening bij de procureur geen nut meer, als de stukken niet ook naar het buitenland worden gezonden. Het is gewenst dat daar een Nederlandse oplossing wordt getroffen en dat kan worden volstaan met het oude systeem. De rechter kan dan eventueel een nieuwe oproeping gelasten. Artikel 4a, lid 3, biedt volgens mij de rechter nog de ruimte om niet-ontvankelijkheid uit te spreken, zelfs als gedaagde verschijnt. Dat kan niet de bedoeling zijn en dat wordt ook voorkomen met mijn amendement op stuk nr. 8, dat de rechter gebiedt de zaak aan te houden en de wetsfictie creëert dat het beroep tijdig is ingesteld.

Ik kom bij mijn laatste amendement, op stuk nr. 7. Daarvoor geldt het volgende. In het zojuist genoemde artikel 4a, lid 3, worden de rechtsmiddelen verzet, appel en cassatie ten onrechte op één hoop geveegd. De hiervoor geschetste problematiek geldt namelijk niet voor het rechtsmiddel verzet, omdat in die procedure partijen de rechtsstrijd voeren waaraan zij eerder niet toekwamen. Men procedeert bij dezelfde rechter voort. Je kunt dan niet spreken over een fictieve woonplaatskeuze. De beëindigde procedure wordt simpelweg heropend. Doordat in genoemd artikel in de uitvoeringswet ten onrechte verzet is opgenomen, wordt voor dit rechtsmiddel een onredelijk zware eis aangelegd, waarvoor geen verdragstechnische reden bestaat en overigens ook geen jurisprudentie. Een rechtsmiddel als verzet moet snel op de rol kunnen worden aangebracht en niet op problemen rondom uitreiking kunnen stuiten. Dit zou een in het buitenland wonende geopposeerde tot een chicaneuze houding kunnen verleiden.

Ik vraag aan de minister wat naar nieuw recht de termijn van dagvaarden is: is dat vanaf de verzending in Nederland of vanaf de betekening in het buitenland? Ik vraag de minister om een helder antwoord. Het is essentieel dat de termijn vanaf de verzending in Nederland geldt, omdat anders de onaanvaardbare situatie kan ontstaan dat een vertraagde betekening in het buitenland tot nietigheid leidt.

Dan heb ik nog een vraag over de omzetbelasting. De gerechtsdeurwaarders in Nederland moeten over hun diensten omzetbelasting afdragen. Dat wordt "rechten" genoemd. Bedoelt nu de verordening, wanneer zij spreekt over vrij van rechten, dat exploten die met toepassing van de verordening als ontvangende instantie worden uitgereikt, vrij van omzetbelasting moeten worden betekend? Welke implicaties heeft dit?

Ten slotte wil ik nog vragen wanneer en hoe het door Nederland te maken aanvullend voorbehoud bekend wordt gemaakt en tot wanneer dat terugwerkt. Op 22 mei 2001 hebben diverse landen mededelingen gedaan en het is te hopen dat het aanvullende voorbehoud van Nederland dezelfde strekking zal hebben, want enkel met de invoering van de wet zijn, zoals gezegd, de problemen nog niet opgelost.

Minister Korthals:

Mevrouw de voorzitter. Het doet mij genoegen dat de Kamer dit wetsvoorstel reeds heden, nog geen vijf maanden na indiening, heeft willen behandelen. Met deze voortvarende wijze van behandelen blijft immers het tijdsverloop tussen het moment van inwerkingtreding van de EG-betekeningsverordening van 31 mei 2001 en de inwerkingtreding van het wetsvoorstel zo beperkt mogelijk.

De EG-betekeningsverordening strekt ertoe de zendingen van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of handelszaken met het oog op betekening en kennisgeving binnen de Europese Gemeenschap te verbeteren en te versnellen ten opzichte van de huidige, internationale regels van het Haags betekeningsverdrag van 1965. Met name wordt de versnelling gezocht in het mogelijk maken van internationale verzending rechtstreeks tussen gedecentraliseerde verzendende en ontvangende instanties in plaats van via de tussenschakel van een centrale instantie per land. Het wetsvoorstel houdt enige regels in ter uitvoering van de verordening in Nederland.

De verordening liet de lidstaten slechts één jaar om de uitvoeringswetgeving tot stand te brengen. Voor Nederland en in elk geval ook voor Duitsland bleek die termijn helaas te kort, doordat de voorbereiding van het wetsvoorstel meer tijd heeft genomen. Daarbij teken ik wel aan dat de materie weerbarstig is en dat het van belang was bij de voorbereiding zorgvuldig overleg te plegen met de vertegenwoordigers van de advocatuur en de deurwaarders alsmede met de staatscommissie voor internationaal privaatrecht en de adviescommissie Burgerlijk procesrecht.

Doordat de verordening thans reeds geldt, is er tot de inwerkingtreding van het wetsvoorstel sprake van een overgangssituatie. Internationale betekeningen binnen de EG vinden thans wel plaats met inachtneming van de verordening, maar zonder de nadere regels van het wetsvoorstel. Dat is mogelijk doordat Nederland al wel de deurwaarders heeft aangewezen als verzendende en ontvangende instanties en doordat de Koninklijke beroepsorganisatie van gerechtsdeurwaarders is aangewezen als de centrale instantie. Voorlopig leveren de regels voor betekening uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in combinatie met de regels van de verordening een effectieve mogelijkheid op om te komen tot een daadwerkelijke en geldige wijze van betekening in internationale zaken.

In de breed verspreide en gepubliceerde circulaire van 6 april jl. heb ik bovendien voor de praktijk uiteengezet op welke wijze met de thans geldende regels kan worden omgegaan. Daarom kan naar mijn overtuiging de verordening in de overgangssituatie zonder al te grote problemen worden toegepast, temeer daar veel deurwaarders en advocaten in de praktijk nog aanvullende veiligheidsmaatregelen hebben getroffen. Blijkens het verslag van de Kamer en hetgeen heden over het wetsvoorstel naar voren is gebracht, bestaat er in de Kamer op hoofdlijnen steun voor het wetsvoorstel. Daarvoor dank ik de Kamer. Wel zijn er punten en vragen waarop ik thans nog wil ingaan. Vanwege het belang van de amendementen van de heer Weekers zal een uitvoerig antwoord terzake worden gegeven

Het eerste punt betreft de vraag of terugwerkende kracht moet worden verleend aan een deel van de uitvoeringswet. Laat ik vooropstellen dat terugwerkende kracht niet nodig is voor de belangrijkste categorie betekeningen: de dagvaardingen en andere exploten die in het kader van een gerechtelijke procedure plaatsvinden. Uit de Nederlandse wet volgt namelijk al dat voor deze stukken de beslissende datum de datum van betekening aan het parket is. Zie artikel 4, sub 8, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Ook bestaat er geen probleem ten aanzien van verjarings- en vervaltermijnen. In de eerste plaats wijs ik erop dat daarvoor een dagvaarding kan worden uitgebracht, zodat de betekeningsdatum aan het parket beslissend is. In de tweede plaats kan stuiting ook plaatsvinden door een schriftelijke aanmaning of stuitingsmededeling rechtstreeks aan de betrokkene buiten verzendende, ontvangende en centrale instanties om. Wel doet de vraag om terugwerkende kracht zich voor bij het executie- en beslagrecht, waarbij deurwaarders gebonden zijn aan korte termijnen. Te denken valt aan het beslag op een onroerende zaak, waarbij het proces-verbaal van beslag binnen drie dagen aan de beslagene moet worden betekend. Zeker als de beslagene in Palermo woont, is dat op korte termijn. Sinds de inwerkingtreding van de verordening moet in zo'n geval de gehele betekening binnen die termijn zijn voltooid. Het is niet voldoende dat de deurwaarder het te betekenen stuk overeenkomstig de verordening heeft verzonden.

In het wetsvoorstel is mede naar aanleiding van vragen van de VVD-fractie bij nota van wijziging een nadere voorziening getroffen. Daardoor zal het bij dergelijke termijnen voldoende zijn dat de deurwaarder het proces-verbaal binnen de termijn overeenkomstig de verordening verzendt naar een buitenlandse ontvangende instantie ter betekening aan de beslagene. Het beslag vervalt niet, als de uiteindelijke betekening aan de beslagene pas na het verstrijken van de wettelijke termijn plaatsvindt. Het is deze regeling waarvan terugwerkende kracht wordt bepleit.

In de nota naar aanleiding van het verslag heb ik aangegeven dat ik niet voel voor terugwerkende kracht. In het algemeen moet de wetgever zeer terughoudend zijn met terugwerkende kracht. In dit specifieke geval zou terugwerkende kracht grote problemen voor de rechtszekerheid opleveren. Juist bij het leggen van beslag is het van groot belang dat er volstrekte duidelijkheid bestaat over de bevoegdheden van de verschillende betrokkenen, onder wie de beslaglegger en de beslagene. De beslaglegger moet steeds precies weten of het beslag doel treft. De beslagene moet weten in hoeverre zijn beschikkingsbevoegdheid door het beslag wordt beperkt. Die zekerheid is ook van belang, wanneer bijvoorbeeld beslag wordt gelegd op een zich in Nederland bevindende onroerende zaak terwijl de beslagene zich in een andere EG-lidstaat bevindt. Vindt betekening niet binnen de termijn plaats, dan is het beslag nietig. De beslagene is dan derhalve volledig bevoegd om over de zaak te beschikken. Als de beslagene de zaak reeds aan een ander verkocht had, zal hij derhalve aan zijn verplichting tot levering jegens de koper mogen voldoen. Het zou toch heel merkwaardig zijn, wanneer achteraf, doordat de wet met terugwerkende kracht wordt gewijzigd, zou worden bepaald dat het nietige beslag alsnog geldig was.

De heer Weekers (VVD):

In wezen zet de minister voor de overgangstijd een soort bonus op onttrekking aan het beslag, omdat het simpelweg niet binnen die drie of acht dagen kan worden betekend.

Minister Korthals:

Het kan best binnen die drie dagen worden betekend door tevoren goede maatregelen te nemen, zodat daadwerkelijk beslag gelegd en betekend kan worden.

De heer Weekers (VVD):

Dat is het geval in Nederland. Ik kan mij ook goed voorstellen dat het in samenwerking met bijvoorbeeld de Belgische deurwaarders snel geregeld zal zijn. In andere landen met centrale instanties, bijvoorbeeld de centrale instantie te Rome in Italië, is dat echter volstrekt een illusie. Met de redenering van de minister zet je in wezen een premie op de schuldenaar die kwaad wil.

Minister Korthals:

Andersom is het natuurlijk evenzeer waar – dat is de kern van mijn betoog; dat houdt verband met de rechtszekerheid – dat een nietig beslag, zoals de heer Weekers eigenlijk wil, alsnog geldig zou worden. Hoewel de overdracht eerst volkomen rechtsgeldig heeft plaatsgevonden, zou deze alsnog ongeldig blijken. Ik benadruk dat niet alleen de belangen van de beslaglegger en de schuldenaar in het geding zijn. Ook voor derden kan het uiterst nadelig zijn, als het beslag alsnog geldig zou zijn. Denk aan de koper die onverwachts alsnog de eigendom van het huis kwijtraakt of aan de beslagene die met het oog op zijn schulden inmiddels een extra hypotheek heeft genomen. Ook de hypotheekhouder staat dan onverwachts met lege handen. Let wel, tegen een paardenmiddel zoals het met terugwerkende kracht ontnemen van beschikkingsbevoegdheid bieden de bepalingen voor derdenbescherming in het Burgerlijk Wetboek – ik denk aan artikel 88 van Boek 3 – geen soelaas, ook niet voor eventuele latere verkrijgers. Ook bij derdenbeslag kunnen de belangen van een derde in de knel raken door de terugwerkende kracht. Als er conservatoir beslag is gelegd onder een derde, zal de beslaglegger de dagvaarding in de hoofdzaak binnen acht dagen moeten betekenen aan de derde. Verblijft de derde in een andere EG-staat en wordt de dagvaarding hem daardoor te laat betekend, dan is het beslag ook weer nietig. De beslagdebiteur kan dan de derde verplichten om aan hem uit te keren wat hij voor hem onder zich heeft. Zou het beslag straks met terugwerkende kracht herleven, dan wordt de derde nogmaals tot betaling gedwongen, ditmaal aan de beslaglegger. Een vergelijkbaar probleem kan zich voordoen als het conservatoir beslag overgaat in een executoriaal beslag op het moment dat er een vonnis tegen de schuldenaar wordt gewezen. Als dat vonnis niet tijdig aan de derde wordt betekend, mag hij bevrijdend betalen aan de schuldenaar. Die kan hem daartoe ook verplichten. Wederom zou deze derde door terugwerkende kracht in problemen kunnen komen. Ten slotte zouden ook latere beslagleggers, die wel tijdig aan alle formaliteiten hebben voldaan, gedupeerd kunnen worden door de terugwerkende kracht wanneer zij onverwachts alsnog een executieopbrengst zouden moeten afstaan aan een eerdere beslaglegger. Kortom, de rechtszekerheid verzet zich er sterk tegen dat terugwerkende kracht wordt verleend aan de voorgestelde bepalingen in het wetsvoorstel. Het praktisch belang dat gediend zou worden met terugwerkende kracht moet overigens niet worden overschat. In de periode tot het wetsvoorstel in werking treedt, kan weliswaar het leggen en vooral het vervolgen van het beslag in bepaalde gevallen moeilijk zijn, maar die moeilijkheden moeten echt niet worden overdreven. Ik zal dit punt niet nader uitwerken, want ik hoop dat de heer Weekers reeds nu overtuigd is.

Ik kom bij het tweede amendement van de heer Weekers, namelijk de betekening aan de procureur van de vorige instantie. In het wetsvoorstel is op aangeven van de staatscommissie voor het internationaal privaatrecht en de adviescommissie burgerlijk procesrecht, rekening gehouden met de mogelijkheid van het uitbrengen van een dagvaarding in hoger beroep of cassatie aan de procureur of gemachtigde van de vorige instantie. Indien een dagvaarding op deze wijze wordt uitgebracht, is de datum daarvan beslissend voor de vraag of het rechtsmiddel tijdig is ingesteld, mits de deurwaarder tevens een afschrift van de dagvaarding naar het buitenland verzendt ter betekening overeenkomstig de verordening. Met opzet is in het wetsvoorstel niet voorgeschreven dat de deurwaarder deze verzending gelijktijdig of binnen een bepaalde termijn verricht. Hiervoor wordt derhalve enige ruimte aan de praktijk gelaten, ook al omdat een appeldagvaarding soms op het laatste moment wordt uitgebracht en daarbij niet steeds direct zal worden onderkend of daarbij tevens verzending overeenkomstig de verordening noodzakelijk is. Wat is nu de situatie als een dagvaarding wel is uitgebracht aan de procureur van de vorige instantie maar verzuimd is om daarvan een afschrift te verzenden overeenkomstig de verordening? Het is wenselijk, zoals ook vastgelegd in de jurispru dentie onder het Haags Betekeningsverdrag, wanneer de rechter in zo'n geval alsnog gelegenheid zou geven om de verweerder op te roepen overeenkomstig de verordening. De voorgestelde bepaling staat daaraan ook geenszins in de weg nu daarin met opzet geen vaste termijn is opgenomen voor de verzending. Die mogelijkheid sluit ook rechtstreeks aan bij de algemene regels over de geldigheid en nietigheid van exploten in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. In artikel 2.2.10 nieuw, thans nog artikel 93, wordt immers bepaald dat als bepaalde dagvaardingsvereisten niet zijn nageleefd en daardoor de dagvaarding nietig is, de rechter in beginsel aan de eiser gelegenheid biedt om het verzuim te herstellen en de gedaagde op te roepen tegen een nieuwe roldatum. Als de gedaagde overigens wel is verschenen, zal de rechter uiteraard niet alsnog oproeping behoeven te gelasten, omdat dat dan zinloos zou zijn. Daarom is het niet nodig om in het wetsvoorstel alsnog nader tot uitdrukking te brengen dat de rechter bij gebreke van verzending naar het buitenland altijd gelegenheid moet bieden voor een nieuwe oproeping. Ook zonder die bepaling loopt het systeem rond. Van een zodanige bepaling zou bovendien ook de onwenselijke suggestie uitgaan dat degene die de dagvaarding laat uitbrengen eigenlijk toch niet verplicht is nog te verzenden overeenkomstig de verordening. De suggestie zou dan zijn dat de aanlegger in alle gevallen veilig kan afwachten of de verweerder verschijnt en pas als dat niet het geval is moet overgaan tot verzending overeenkomstig de verordening. Gegeven het feit dat thans ook volgens de reeds genoemde adviesorganen geen volstrekte zekerheid bestaat dat de verordening deze ruimte werkelijk biedt, is het beter om niet in de wet te suggereren dat die ruimte bestaat.

Voorzitter. Ik kom nu bij het derde amendement. In het wetsvoorstel gelden de regels voor dagvaardingen aan de procureur van de vorige instantie op dezelfde wijze voor verzetdagvaardingen na een verstekvonnis. Wanneer de dagvaarding aan de procureur of gemachtigde van de wederpartij wordt betekend, is de datum daarvan beslissend voor de vraag of het verzet tijdig is ingesteld, mits de deurwaarder tevens een afschrift van de dagvaarding overeenkomstig de verordening verzendt ter betekening aan de oorspronkelijke eiser die in een andere EG-staat woont.

De vraag is aan de orde gesteld of het wel juist is om de regeling ook toe te passen op verzetdagvaardingen. Daarbij is erop gewezen dat het openen van een verzetprocedure niet betekent dat de nieuwe instantie in de rechtsstrijd wordt geopend, maar dat de beëindigde procedure wordt heropend. Voor die instantie, zo wordt opgemerkt, heeft de oorspronkelijke eiser woonplaats gekozen bij zijn procureur of gemachtigde zodat bij die gemachtigde of procureur een dagvaarding kan worden betekend zonder dat daarvan nog een afschrift overeenkomstig de verordening naar het buitenland hoeft te worden verzonden. Naar mijn overtuiging is het niet verstandig om voor verzetdagvaardingen een andere regeling te treffen dan voor dagvaardingen in hoger beroep of cassatie. In alle gevallen gaat het om dagvaardingen waarbij een rechtsmiddel wordt ingesteld tegen een eindvonnis, of dit nu een verstekvonnis is of niet.

Er is gevraagd vanaf welk tijdstip de in de wet neergelegde dagvaardingstermijn gaat lopen, de termijn derhalve die in acht moet worden genomen tussen de dagvaarding en de eerstdienende dag. Is dit vanaf de datum van verzending van de dagvaarding door de Nederlandse deurwaarder naar de buitenlandse ontvangende instantie of is dit vanaf de datum dat de dagvaarding overeenkomstig de verordening werkelijk aan de gedaagde is betekend? Het antwoord is ondubbelzinnig te vinden in het voorgestelde artikel 8a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De termijn loopt vanaf de datum van verzending door de Nederlandse deurwaarder. Dit betekent dat eventuele vertragingen in de betekening er niet toe kunnen leiden dat de voorgeschreven termijn van dagvaarding in gevaar komt.

Voorzitter. Ik zal nog drie vragen beantwoorden. In de eerste plaats de vraag wat de betekenis is van artikel 11, eerste lid van de verordening. Die bepaling houdt in dat door Nederland verleende diensten geen aanleiding geven tot betaling of terugbetaling van heffing of kosten. Deze bepaling is overgenomen uit het Haags Betekeningsverdrag 1965. Zij brengt mee dat de Nederlandse ontvangende instanties en de centrale instanties voor het in ontvangst nemen van de buitenlandse stukken en het verzenden van de in de verordening geregelde formulieren, geen kosten in rekening mogen brengen. De bepaling heeft geen betrekking op de deurwaarderskosten voor de betekening zelf. Daarop heeft het tweede lid van artikel 11 van de verordening betrekking. Evenmin heeft die bepaling betrekking op de vraag of omzetbelasting verschuldigd is over de deurwaarderskosten. Omzetbelasting wordt immers niet geheven terzake van door Nederland verleende diensten.

Verder is de vraag gesteld wanneer en hoe het nadere Nederlandse voorbehoud bekend wordt gemaakt. Aan de Europese Commissie is kort voor de inwerkingtreding van de verordening meegedeeld dat Nederland voornemens is op het punt van de datum van betekening een nadere afwijking te maken van artikel 9 van de verordening. Zoals de heer Weekers heeft opgemerkt, zal zo'n afwijking wel fatsoenlijk in de nationale wetgeving moeten worden geregeld. Het voorbehoud kan daarom eerst worden meegedeeld als het wetsvoorstel wet is geworden. Het nadere voorbehoud zal alleen betrekking hebben op de betekeningsdatum van exploten die niet in het kader een procedure worden uitgebracht. Daarbij zal wat mij betreft terugwerkende kracht niet aan de orde zijn, tenzij uiteraard in het wetsvoorstel zelf terugwerkende kracht zou worden vastgelegd.

Voorzitter. Afsluitend nog een enkele opmerking. Het amendement op stuk nr. 7 om voor verzetdagvaarding een andere regeling te treffen dan voor dagvaardingen in hoger beroep of cassatie, spreekt mij niet aan. Het onderscheid lijkt mij vooral dogmatisch. Een goede grond om voor betekeningsvoorschriften bij verzet een lichter regime te creëren dan bij hoger beroep en cassatie zie ik niet.

Het amendement op stuk nr. 8 voor de creatie van een vangnet als is verzuimd om een dagvaarding aan de procureur van de vorige instantie ook te verzenden overeenkomstig de verordening, is naar mijn mening overbodig. Ook zonder dat vangnet zal de rechter handelen als door het amendement voorgesteld. Dat ligt reeds besloten in het huidige recht, zoals ik heb geprobeerd aan te tonen. Een expliciet vangnet zou systematisch niet fraai zijn en een onjuiste suggestie wekken over de verplichtingen van diegene die de dagvaarding laat uitbrengen.

Het amendement op stuk nr. 9 over de terugwerkende kracht, waarmee ik vanwege het belang ervan mee begon, acht ik een middel dat erger is dan de kwaal. De rechtszekerheid is van het grootste belang, zeker in het beslag- en executierecht. Mij is niet gebleken van zodanige problemen in de huidige overgangssituatie tot het wetsvoorstel in werking treedt, dat een paardenmiddel als terugwerkende kracht moet worden ingezet. Niet alleen voor beslaglegger en beslagene schept dit grote rechtsonzekerheid, maar ook voor derden. Ik denk aan hypotheekverleners, derden onder wie beslag is gelegd, of derden aan wie goederen zijn doorgeleverd. Dat lijkt mij stellig niet verantwoord. Ik ontraad dit amendement dan ook met klem.

De heer Weekers (VVD):

Voorzitter. Ik ben niet van plan om in tweede termijn nog met de minister in debat te gaan. Het wetsvoorstel is zeer technisch en had zich daarom beter geleend voor een nadere schriftelijke behandeling of een wetgevingsoverleg, maar het is van het grootste belang dat dit wetsvoorstel zo snel mogelijk door de Kamer gaat.

De voorzitter:

Mijnheer Weekers, ik dacht eerst dat u niet eens behoefte had aan een tweede termijn, maar als dit de conclusies zijn die u in tweede termijn wilt trekken, dan maakt u het wel heel erg bont. Mij moest dit echt even van het hart. Als u nog vragen aan de minister heeft, stelt u die dan alstublieft.

De heer Weekers (VVD):

Voorzitter. Ik wil één conclusie trekken. Als de minister zegt dat het middel erger is dan de kwaal en terugwerkende kracht een "paardenmiddel" noemt, dan is mijn reactie daarop: had die kwaal dan voorkomen. Want als de minister op tijd zijn huiswerk had gedaan en deze uitvoeringswet op 31 mei in het Staatsblad had gestaan, dan was er geen centje pijn en hadden we deze exercitie niet hoeven uit te voeren. Voor het overige gaat het om een appreciatie van belangen: welke laat je prevaleren? De minister heeft ze goed opgesomd. Ik ga na dit debat rustig alle argumenten pro en contra goed naast elkaar leggen. Ik hoop dat we snel over het wetsvoorstel kunnen stemmen. Ik zal de amendementen in overweging nemen.

Minister Korthals:

Mijn reactie op de opmerking dat het sneller had gekund, is dat ik in eerste termijn reeds uitvoerig ben ingegaan op de problemen: weerbarstige materie, alles was erg ingewikkeld, consultatierondes. Voor deze wetgeving is de ervoor gestelde termijn nog niet eens zo lang.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, op een nader te bepalen tijdstip over de amendementen en het wetsvoorstel te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven