Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | nr. 85, pagina 5057-5080 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | nr. 85, pagina 5057-5080 |
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (28169).
De algemene beraadslaging wordt geopend.
De voorzitter:
Gezien het vergevorderde uur in de middag zullen wij vandaag alleen de eerste termijn van de kant van de Kamer houden. Op een nader te bepalen moment – ik ga ervan uit dat dit volgende week zal zijn – zal de verdere behandeling plaatsvinden.
Het woord is aan de heer Van der Ham, die vandaag zijn maidenspeech zal houden.
De heer Van der Ham (D66):
Mijnheer de voorzitter. Ik wil graag beginnen met een fragment uit een sonnet William Shakespeare:
"Uw oogblik is in 't minst geen zonnestraal
Bij rood koraal verwerft uw mond geen lof
Geldt sneeuw als wit, dan is uw boezem vaal
Bij zijdeglans zijn uw haren dof
Ik zag vaak veel schoner witte en rode rozen
Dan 't blosje dat ik op uw wangen speur
Verslond mijn kus uw adem, bij het kozen
Van een fris parfum rook ik zoeter geur
Jij boeit wanneer je spreekt mijn ziel en zin
Maar toch, mij klinkt muziek nog ruim zo zoet
Ik zag nooit, het is waar, de loop van een godin
Want op de grond treedt bij het gaan slechts uw voet
Toch zweer ik dat ik u veel schoner reken
Dan wie ook, die zo dwaas werd vergeleken!"
Dit sonnet gaat over de gebreken van een geliefde. Haar ogen zijn anders dan ideaal. Zij spreekt misschien niet zo ideaal en ook is haar loopje misschien niet helemaal ideaal. Ondanks al die ogenschijnlijke gebreken houdt Shakespeare van haar: "And yet, by heaven, I think my love as rare as any she belied with false compare." Dit is een van mijn favoriete en meest dierbare sonnetten van Shakespeare. En wat geweldig dat deze zo van toepassing is op het onderwerp van mijn eerste plenaire bijdrage in deze volksvertegenwoordiging. Waar het bij Shakespeare ging om de ongeclausuleerde volledige liefde gaat het vandaag over de ongeclausuleerde volledige rechtsgelijkheid, althans een stap in die richting.
D66 is de aanjager geweest van gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte. Al in 1993 diende mijn partijgenoot Louise Groenman een motie in om deze groep landgenoten in de Algemene wet voor gelijke behandeling op te nemen. Die motie werd toen verworpen omdat de gevolgen van zo'n toevoeging niet te overzien waren. Nederland is daardoor een ontwikkelingsland wat betreft de gelijke behandeling van gehandicapten en chronisch zieken. Een kleine tien jaar geleden namen de Verenigde Naties unaniem een pakket standaardregels aan voor het bieden van gelijke kansen. Ook de Europese Unie heeft kaders en verplichtingen aangegeven voor zulke wetgeving. Het is toch vreemd dat een land dat zich zo laat voorstaan op het punt van gelijke rechten en gelijke behandeling zo traag tot deze wetgeving komt en wij zijn er nog lang niet.
De fractie van D66 vindt deze wet eigenlijk veel te beperkt. Het gaat in deze wet alleen om arbeid en beroepsopleidingen. Wij hadden zo graag gezien dat de regering meer ambitie had getoond en de gelijke behandeling had doorgetrokken naar openbaar vervoer, sport, maar ook heel simpel de toegankelijkheid van overheidsgebouwen en openbare ruimtes. De fractie van D66 wil graag van de staatssecretaris weten hoe lang het nog duurt tot deze noodzakelijke uitbouw van de wet tot stand komt. Wij zijn erg ongeduldig, maar daar hebben wij na tien jaar wachten ook reden toe, dunkt mij.
De fractie van D66 heeft, zoals men heeft kunnen zien, een amendement ingediend. Wij stellen de Kamer en de regering voor om het woord "onderscheid" te vervangen door het woord "discriminatie". Mijn fractie heeft met andere fracties in deze Kamer al eerder aangedrongen op de toepassing van dit woord, maar daar is de regering niet op ingegaan. De regering zegt dat met het begrip "onderscheid" al 21 jaar goede ervaring is opgedaan en dat zij op dit moment geen aanleiding ziet om de terminologie aan te passen. Ik zie die aanleiding wel. In de nabije toekomst zal er een algehele herziening van de Wet op de gelijke behandeling komen en dan zullen wij sowieso onze teksten moeten koppelen aan de Europese Wetgeving. Met de term "onderscheid" leunen wij een beetje achterover, naar wat wij in het verleden hebben gedaan. Ik stel voor om voorover te leunen, naar Europa, en discriminatie gewoon "discriminatie" te noemen. Ook de Raad van State adviseert om daarop vooruit te lopen en de term discriminatie aan te brengen. De D66-fractie vindt het bovendien belangrijk dat een wettekst zo veel mogelijk aansluit bij het woordgebruik dat ook op straat wordt gehanteerd. De term discriminatie kennen en gebruiken wij allemaal en iedereen weet direct wat de ernst van de situatie is.
Artikel 2 van het wetsvoorstel luidt: "Het verbod van onderscheid houdt mede in dat degene, tot wie dit verbod zich richt, gehouden is naar gelang de behoefte doeltreffende aanpassingen te verrichten, tenzij deze voor hem een onevenredige belasting vormen." De fractie van D66 vindt dit zonder uitleg een wat cryptische tekst. Zij maakt zich zorgen over de vraag bij wie het initiatief moet liggen tot het doen van een doeltreffende aanpassing voor een gehandicapte. Ik wil niet hebben dat een gehandicapte medeburger toch weer voortdurend zijn hand moet ophouden voor de meest logische voorzieningen. Moet een scholier die geen trappen kan klimmen bij aanvang van het studiejaar vragen om een lift? Of mag van een school worden verondersteld dat deze zo'n voorziening heeft? Een lift in een onderwijsinstelling is toch niet zo gek? Een onderwijsinstelling of bedrijf kan zich toch op voorhand realiseren dat er ooit behoefte zal zijn aan zoiets als een lift?
Ik vraag de staatssecretaris dan ook welke algemene eisen in redelijkheid kunnen worden gesteld aan werkgevers en onderwijsinstellingen en welke praktische aanpassingen als logisch, algemeen of generiek mogen worden verondersteld. Ik heb daarover een motie klaarliggen om eventueel in de tweede termijn in te dienen. Welke financiële middelen wil de regering ter beschikking stellen om bijvoorbeeld onderwijsinstellingen tegemoet te komen om dit soort aanpassingen te realiseren?
Met dit laatste pleidooi hangt ook de kwestie van de onevenredige belasting samen, die ook in artikel 2 staat. Ook daar heeft de D66-fractie een paar vragen over. Hoe zit het met mensen die in deeltijd werken of een tijdelijke baan willen? Staan deze mensen niet kwetsbaar op de arbeidsmarkt? Het is immers gemakkelijk voor een kwaadwillende werkgever om het argument van onevenredige belasting van stal te halen. Hoe wil de staatssecretaris dit aanpakken?
Het moet mij echt nog even van het hart dat ik in dezen teleurgesteld ben in de opstelling van de overheid. De overheid wil nergens vooroplopen in de gelijke behandeling van gehandicapten, terwijl de overheid toch het goede voorbeeld moet geven. Waarom staat in dit wetsvoorstel niets over publieke ruimten of openbaar vervoer? Ik weet het antwoord wel, dat heeft te maken met geld. Ik reken dat de staatssecretaris niet persoonlijk aan. Dit heeft ook te maken met een minister van Financiën die bij ieder voorstel direct zijn rekenmachine tevoorschijn haalt, zelfs als het om zoiets belangrijks en fundamenteels gaat als de gelijke behandeling van gehandicapten. Is de staatssecretaris zelf ook niet een beetje teleurgesteld in het behaalde resultaat voor de gehandicapten? De staatssecretaris gaat haar laatste week in, dus ik verzoek haar om van haar hart geen moordkuil te maken.
De voorzitter:
Ik feliciteer u van harte met uw maidenspeech.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik begin met een gelukwens aan de heer Van der Ham voor zijn eerste bijdrage aan het plenaire debat. Dat wordt meestal maidenspeech genoemd, maar wij hebben de goede gewoonte om Engelse termen zoveel mogelijk te vermijden. Het lijkt mij een voorrecht om je eerste bijdrage in deze zaal te mogen wijden aan dit onderwerp. Hij heeft het voortreffelijk gedaan. Het feit dat hij een prachtig sonnet voorlas, wekt verwachtingen over het toekomstige poëtische gehalte van dit door de bank genomen prozaïsche bedrijf. Ik wens hem daarbij veel vasthoudendheid en succes.
Het voorliggende wetsvoorstel heeft een lange voorgeschiedenis. Wij praten al ongeveer tien jaar over teksten. Ik heb het dikke dossier nog eens doorgenomen en ben tot de volgende selectie gekomen: de stukken van de Algemene wet gelijke behandeling, de stukken met betrekking tot een initiatiefvoorstel van GroenLinks halverwege de jaren negentig, de proeve van wet van toenmalig staatssecretaris Terpstra, diverse rapporten "gehandicapt(en) recht", het proefschrift van Aart Hendriks over gelijke toegang tot de arbeid voor gehandicapten, de VN-standaardregels betreffende het bieden van gelijke kansen voor gehandicapten, het onderzoek van Bovenkerk c.s. van het Willem Pompe Instituut uit 1994, resoluties van de Raad van Europa en de EU-raad uit 1996, wetgeving in andere landen (in de VS the Americans with disabilities act en in het Verenigd Koninkrijk the Disability discrimination act van 1995, wetgeving uit Zuid-Afrika, wetsvoorstellen en kabinetsnotities op het gebied van het strafrecht en artikel 1 van de Grondwet naar aanleiding van door deze Kamer aangenomen moties.
Mij vallen bij deze selectie drie dingen op. In de eerste plaats is er sprake van een brede basis, maar van een smalle spits. In de tweede plaats is het vooral het parlement geweest dat initiatieven heeft genomen, waarbij het vaak een kwestie van duwen en trekken was. In de derde plaats is sprake van een brede parlementaire consensus: het moet goed, het moet breed en het moet snel.
Hoe dan ook, het is goed dat er nu eindelijk een wetsvoorstel ter bespreking voorligt waarmee het maken van ongerechtvaardigd onderscheid op grond van een handicap of chronische ziekte expliciet wordt verboden en waarmee de participatie van mensen met een handicap of chronische ziekte in de samenleving wordt bevorderd. Ook mijn fractie hecht daaraan groot belang vanwege de principiële gelijkwaardigheid van mensen, met of zonder handicap. Ik citeer in dit verband uit de brief van de CG-raad: "Het wetsvoorstel markeert een enorme verschuiving van denken over mensen met een handicap of chronische ziekte als vooral zorgafnemers naar burgers die recht hebben op gelijke kansen op alle terreinen van het leven." Zo is dat. Het gaat niet om welwillendheid in de samenleving jegens mensen met een handicap. Uiteindelijk gaat het om het recht op gelijke behandeling en participatie
De fractie van de ChristenUnie en haar voorlopers hebben vanaf 1994 drie doelen voor ogen gehad: participatiewetgeving, strafrechtelijke bescherming tegen discriminatie en wijziging van artikel 1 van de Grondwet. De laatste twee doelen hebben wij via moties zelf moeten initiëren. Voor de strafrechtelijke bescherming tegen discriminatie ligt nu ter uitvoering van de motie-Rouvoet/Van der Staaij een wetsvoorstel voor dat hopelijk zeer binnenkort kan worden besproken.
Voor het tweede doel, de wijziging van de Grondwet, wacht ik nog op meer concrete voorstellen van het kabinet over de beste vormgeving van die wijziging. Ik heb het vermoeden dat die voorstellen van het volgende kabinet zullen komen. Wij zullen die voorstellen in ieder geval met het nieuwe kabinet moeten bespreken.
Mede onder dreiging van initiatiefwetgeving van de Tweede Kamer is de regering nu met een voorstel voor participatiewetgeving gekomen. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat dit natuurlijk een zeer complexe materie is. Wij hebben natuurlijk niet achterover geleund en de regering ook niet. Het is heel ingewikkeld om de integratie op verschillende terreinen van het maatschappelijk leven vast te leggen in regelgeving en de mensen die daaraan moeten meewerken ook zover te krijgen, want je kunt niet alles opleggen en afdwingen. Niettemin zal het niemand verbazen als ik zeg dat ik vind dat het toch nog heel lang heeft geduurd nadat in 1993 de AWGB tot stand is gekomen. Mijn fractie had daarover overigens duidelijke opvattingen. Wij hebben toen al gezegd dat als er een groep in Nederland is die recht heeft op participatie en die werkelijk wordt achtergesteld en gediscrimineerd, dit wel de groep mensen met een handicap is. Het belang van dit derde traject, de participatiewetgeving, ligt dan ook in het verlenen van concrete rechten aan mensen met een handicap.
In deze algemene inleiding wil ik nog ingaan op iets dat mij hoog zit, namelijk het ontbreken van een inbreng van de fractie van de ChristenUnie in het verslag en dus ook in de nota naar aanleiding van het verslag. Het feit dat dit zo laat is ontdekt, wijt ik vooral aan mijzelf. Sinds de val van het kabinet en alles wat daarna is gebeurd, ben ik niet echt aan vooruit werken toegekomen. Wij betreuren dit echter zeer, want ik heb wel een inbreng geleverd. Die is ontvangen door het commissiebureau, maar door een misverstand is onze inbreng niet in het verslag opgenomen. Zeker bij dit wetsvoorstel, had ik natuurlijk graag gezien dat mijn opmerkingen waren meegenomen en mijn vragen waren beantwoord. Nu dit zo is en dit niet meer is te herstellen, heb ik nagekeken of onze vragen misschien ook door andere fracties zijn gesteld en door de staatssecretaris zijn beantwoord. Ik zal echter een aantal vragen stellen dat niet in de nota aan de orde komt. Ik wil dit hier naar voren brengen om te voorkomen dat de indruk ontstaat dat de fractie van de ChristenUnie het niet de moeite waard vond om een schriftelijke bijdrage te leveren aan dit wetsvoorstel.
Mevrouw Terpstra (VVD):
Na zo'n prangende opmerking wil ik de heer Rouvoet wel zeggen dat zijn collega's in ieder geval geen ogenblik hebben getwijfeld aan zijn betrokkenheid. Zij kennen zijn inzet in de voorgeschiedenis van de behandeling van dit onderwerp.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Ik ben mevrouw Terpstra erkentelijk voor deze uitspraak. Zij zal begrijpen dat ik dit ook graag voor de wetsgeschiedenis gezegd wil hebben.
Het heeft niet zoveel zin de technische discussie over het systeem van participatie- en antidiscriminatiewetgeving hier door te nemen, maar ik wil nog wel even terugkeren naar de discussie die begin jaren negentig van de vorige eeuw is gevoerd over de AWGB. Toen is opname van de grond handicap krachtig bepleit door organisaties van gehandicapten; later is daar de grond chronisch zoeken aan toegevoegd. Daarover is uitvoerig gesproken. Onder andere de Raad van State kwam toen in expliciete bewoordingen tot de conclusie dat het juridisch, wetsystematisch en technisch onmogelijk was om de grond handicap in het gesloten systeem van de AWGB op te nemen. Dit heeft geresulteerd in de motie-Kalsbeek/Krajenbrink. Daarin werd erop aangedrongen dat deze grond voor discriminatie op een andere manier vorm zou krijgen.
Nu, tien jaar later, moeten wij constateren dat integratie in de AWGB mogelijk wordt geacht, maar dan wel in een volgende fase, omdat wij deze aparte wet niet moeten ophouden. In een volgende stap kan de integratie in de AWBG worden meegenomen. Waarom is nu wel mogelijk wat toen niet mogelijk werd geacht? Er is natuurlijk veel over geschreven. Het is echter goed die vraag in dit afsluitende debat in de Tweede Kamer over het wetsvoorstel inzake de gelijke behandeling van gehandicapten aan de orde te stellen. Concreet betekent het, dat gehandicapten al ongeveer tien jaar recht hadden kunnen doen gelden op gelijke behandeling, op alle terreinen die de Algemene wet gelijke behandeling bestrijkt. Ik zou mij behoorlijk bekocht voelen. Dit is geen goedkoop verwijt aan het adres van het kabinet alleen. Het is eerder een hartenkreet naar de wetgever. Dit verwijt raakt ook mijzelf. Onze fractie heeft zich destijds ervan laten overtuigen dat het niet doenlijk was om de grond "handicap" in het gesloten systeem op te nemen. Toen het initiatiefwetsvoorstel van GroenLinks werd ingediend, heb ik daarover met een aantal collega's gesproken. Gezamenlijk hebben wij de conclusie getrokken dat het geen begaanbare weg was. Dit roept de volgende vragen op: hebben we het bij het verkeerde einde gehad? Zijn er zaken over het hoofd gezien? Zijn er wezenlijke veranderingen opgetreden in omstandigheden, bijvoorbeeld EU-richtlijnen, waardoor wat toen niet kon, nu wel mogelijk is geworden? Ik zou graag willen dat de staatssecretaris ingaat op het systeem en op de onmogelijkheden dan wel de mogelijkheden daarvan. Ik vind dat wij dit ook verplicht zijn aan de gehandicaptenorganisaties. Zij hebben daar toen al om gevraagd, maar de wetgever heeft de gehandicapten in wezen tien jaar lang hun rechten onthouden, om het negatief uit te drukken. Ik benadruk dat ik de Kamer hierbij insluit.
De fractie van de ChristenUnie vindt het een goede zaak dat nu met zoveel woorden in de nota naar aanleiding van het verslag wordt gesteld dat een sluitende definitie van handicap of chronische ziekte niet noodzakelijk of wenselijk is. Eerder was dat nog een veel gehoord argument om niet over te gaan tot aanvulling van bijvoorbeeld het Wetboek van Strafrecht of de Grondwet. In dit verband heb ik al vele malen gewezen op het Verdrag van Amsterdam en op het Europees Handvest, waar definitieproblemen voor de Nederlandse regering kennelijk geen belemmering vormden om de handtekening te zetten onder antidiscriminatiebepalingen in verband met handicap. Ik was er nooit zo van onder de indruk en het verheugt mij dat nu met zoveel woorden in de stukken wordt gesteld dat een sluitende definitie niet noodzakelijk of wenselijk is. Dat vond ik, eerlijk gezegd, al wel een poosje.
De discussie over dit wetsvoorstel spitst zich ook in de stukken toe op de reikwijdte ervan. Ik refereer op dit punt ook aan het betoog van de heer Van der Ham. Gekozen is voor de vorm van de zogenaamde aanbouwwet. Ik blijf het teleurstellend vinden – dat stond ook in de schriftelijke inbreng van mijn fractie, die niemand overigens ooit gezien heeft – dat het wetsvoorstel in de voorbereiding steeds verder is uitgekleed, zodat van de aanvankelijk beoogde brede participatiewet intussen niet veel meer is overgebleven. Een buitengewoon lang voortraject heeft nu geresulteerd in een smal wetsvoorstel, overigens met een zeer brede ondertekening. De regering heeft besloten de wetgeving voorlopig te beperken tot twee maatschappelijke terreinen waarvan redelijkerwijs valt te verwachten dat de norm daar uitvoerbaar en handhaafbaar is, te weten de arbeid en het beroepsonderwijs. Mijn fractie pleit voor een ambitieuzere opstelling, zoals die tot voor kort ook door de regering zelf werd ingenomen. Ik verwijs nu in eerste instantie naar de proeve van een wetsvoorstel van de toenmalige staatssecretaris Terpstra, die een breder bereik had, maar ook naar het oorspronkelijke wetsvoorstel zoals dat bij de Raad van State is ingediend. Daarin was sport nog wel degelijk opgenomen, weliswaar in andere bewoordingen dan in de proeve, maar op hoofdlijnen met dezelfde strekking. Ik betreur dat, omdat Nederland toch al niet voorop loopt. Ik zou zelf niet snel zeggen dat wij een ontwikkelingsland zijn, maar wij kunnen nu ook weer niet serieus volhouden dat wij voorop hebben gelopen met onze antidiscriminatiewetgeving en participatiewetgeving. Er zijn voorbeelden van andere landen waar de wetgeving heel ver gaat en ook heel goed werkt. Enkele collega's – ik zie ze niet meer in deze zaal – hebben het voorrecht gehad om daar – ik doel dan op Amerika – te gaan kijken. Voorop hebben we in ieder geval niet gelopen.
Via een drietal amendementen heb ik enkele bepalingen uit de proeve en uit het oorspronkelijke wetsvoorstel weer op de agenda gezet. Ik zeg er bij dat ik dit heb gedaan overeenkomstig het "dreigement" dat ik destijds aan het adres van de toenmalige staatssecretaris Terpstra heb geuit in een algemeen overleg. Toen ging het over mobiliteit. Dat zat niet in de proeve. De staatssecretaris zei dat dit heel ingewikkeld was. Daarop wees ik haar erop dat een amendement heel eenvoudig is in te dienen. Dat zei ik niet om mij er gemakkelijk van af te maken. Gezien het grote maatschappelijke belang van mobiliteit vond ik dat wij niet op voorhand moesten wijken voor moeilijkheden in overlegtrajecten met spoorwegen, openbaar vervoerbedrijven enz. Hetzelfde geldt voor sport en voor andere terreinen. Daar wil ik niet op voorhand voor weglopen. Ik wil ook niet heel gemakkelijk zeggen: wij maken een amendement en daarmee is het gepiept. Neen, wij moeten serieus kijken wat mogelijk is. Ook loop ik niet weg voor de vraag naar de fasering. Ik wil in plaats van naar de gedachte dat het een aanbouwwet is, dus dat wij ergens beginnen en dat wij er later nog iets aan kunnen bouwen, liever naar een opbouwwet; dat is ook enigszins in de geest van de opvattingen van de CG-raad. Wij leggen nu een breder terrein vast van sectoren waarin wij rechten willen creëren. Daar kunnen wij dan best een fasering aan hangen voor de inwerkingtreding, maar dan is wel duidelijk op welke terreinen de wet in ieder geval betrekking zal hebben. Het staat dan niet slechts in een begeleidende brief, maar in de wet. En het blijft evengoed mogelijk – ik heb niet alle terreinen via amendering opgenomen – om nog meer aan te bouwen. Ik heb mij beperkt tot de onderwerpen die in eerdere teksten van de regering wél vermeld waren. Maar er je kunt natuurlijk ook denken aan de algemene levering van goederen en diensten en aan wonen. Ik heb dat niet allemaal in amendementen opgenomen, maar het is zeer wel denkbaar om ook daarover te spreken.
Mevrouw Terpstra (VVD):
Voorzitter. Ik begrijp het pleidooi van de heer Rouvoet om tot een opbouwwet te komen heel goed. Ik begrijp ook dat het veel breder moet en dat er een fasering moet zijn waarbij niet alleen rekening wordt gehouden met de planmatige en logistieke aspecten, maar ook met de financiële. Maar waarom zet hij dan een stapje terug na kamerbrede aanneming van de motie-Passtoors, die ook goederen en diensten, woningen en de publieke ruimte tot onderwerp had? Daar heeft hij zijn stem aan gegeven.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Ja, maar u zult u herinneren dat ik daar in eerste instantie een aantal kritische vragen bij heb gesteld. Ik had toen het gevoel dat wij een wet aan het amenderen waren die wij nog niet kenden. Ik vond dat een ongelukkige procedure, maar toen de motie op de laatste dag voor het verkiezingsreces in stemming kwam, heb ik gezegd dat ik natuurlijk ook een bredere wet wil. Wij hadden toen overigens wel de beschikking over de wet, toen de motie-Passtoors werd ingediend kende ik die nog niet. Ik was niet gelukkig met de indiening van die motie. Ook ik wil een heel brede participatiewet, maar ik heb, ook gelet op het complexe karakter van de wet, niet de vrijmoedigheid gehad om te veronderstellen dat ik als lid van een fractie in dit huis ook nog wetsteksten zou kunnen "fabrieken" die in eerdere kabinetsstukken niet voorkwamen, dus zonder zicht is op de reikwijdte en de definities. Maar bij de onderwerpen uit mijn amendement heb ik het geruststellende gevoel dat ook de Kamer terug kan vallen op bijvoorbeeld de begeleidende teksten bij de proeve, de memorie van toelichting, want dat was bijna een conceptwetsvoorstel.
Mevrouw Terpstra (VVD):
Zo was die ook bedoeld.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Inderdaad, dat stond ook in de begeleidende brief. En er stonden ook definities in over publieke ruimte en dergelijke, daar ben ik op teruggevallen. Ik sta open voor andere amendementen die in de fasering kunnen worden meegenomen. Maar ik wil nu rechten verankeren voor die onderwerpen die al in de tekst hebben gestaan en waar het opbouwkarakter in zit, met behoud van de mogelijkheid om verder aan te bouwen met onderwerpen die niet eerder in teksten zijn verschenen. Ik kijk uit naar amendementen die dat nu al kracht bijzetten en ik ben daarbij tot drie gekomen.
Mevrouw Bussemaker (PvdA):
Ik vind uw gedachte heel sympathiek en ik deel ze ook tot op zekere hoogte, maar zodra een amendement in de wet is opgenomen, heeft het natuurlijk al geldingskracht. Ik zeg maar eerlijk dat ik erover heb nagedacht of er gelegenheid was om ook op andere terreinen een amendement in te dienen, maar ik heb daarvan afgezien omdat ik vind dat wij bij wetgeving heel zorgvuldig te werk moeten gaan. Ik vraag me dan ook af hoe u dit voor u ziet, want de praktische, maar ook de financiële consequenties zijn nog niet in kaart gebracht. Ik ben het met u eens dat financiële consequenties nooit een argument mogen zijn om iets tot in lengte van dagen uit te stellen, maar u doet nu het omgekeerde.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Ik begrijp die opmerking heel goed. De suggestie is ook bij onze fractie besproken, wij hebben ons ook afgevraagd of wij bij in een amendement niet meteen die fasering zouden moeten aanbrengen. Ik zeg er in alle openheid bij dat wij ook dit debat hebben willen afwachten. Er is in de nota naar aanleiding van het verslag op veel vragen ingegaan, bijvoorbeeld op vragen over mobiliteit, de voortgang van de uitvoering en de uitvoering van de motie-Passtoors/Smits. Die aspecten zijn natuurlijk ook voor het plenaire debat relevant. Nu is die nota alweer van een poos geleden, dus misschien zijn er nieuwe ontwikkelingen te melden bij het overleg met openbaarvervoersbedrijven. Die zouden voor ons richtinggevend kunnen zijn, want ik hecht zelf bijvoorbeeld zeer sterk aan mobiliteit. Ik vind sport ongelooflijk belangrijk; daar zitten weer andere vragen aan vast. Hoe vérstrekkend kan dat zijn en wat is de reikwijdte daarvan? Ik vind publieke gebouwen erg belangrijk. Ik kan mij voorstellen dat wij daar een volgorde in aanbrengen. Dat kan de uitkomst zijn van dit debat. Het kan bij nota van wijziging, het kan ook via aanvullende amendering. Ik acht mij echter niet geroepen om al op voorhand, zonder dat ik de staatssecretaris gehoord heb, aan te geven welke van de onderwerpen die ook in de motie-Passtoors worden genoemd, de hoogste prioriteit zouden moeten hebben, als ik niet weet wat aan nieuwe ontwikkelingen te melden is op die elementen uit de motie-Passtoors.
Mevrouw Bussemaker (PvdA):
Ik weet niet of de heer Rouvoet al heeft kennisgenomen van de nota van wijziging, die zojuist is rondgedeeld. Misschien is het te snel om hem om een reactie te vragen, want de nota gaat namelijk over openbaar vervoer.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Ik heb de nota nog niet kunnen lezen, maar u maakt mij natuurlijk wel nieuwsgierig.
De heer Van der Vlies (SGP):
De nota van wijziging werd rondgedeeld op het moment dat de heer Rouvoet stond waar hij nu nog staat. Wij kunnen hem dus niet kwalijk nemen dat hij die niet kent. Het onderwerp van de nota is inderdaad het openbaar vervoer in de maatschappelijke ruimte.
Over zijn drie amendementen, die ook volstrekt mijn sympathie hebben, heb ik een technische vraag. Als die amendementen in de wet opgenomen worden zonder er allerlei mitsen en maren aan te verbinden voor de fasering van invoering en de inwerkingtreding, levert dit al van meet af aan voor betrokkenen een afdwingbaar recht op. Hoe ziet u dat?
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Collega Van der Vlies is wel de laatste die ik behoef uit te leggen dat een wetsvoorstel pas compleet is en in werking treedt, als de beraadslagingen afgerond zijn en over alle ingediende amendementen is gestemd. Vervolgens gaat het naar de Eerste Kamer. Maar dat traject is hem bij benadering bekend.
De heer Van der Vlies (SGP):
Dank voor deze bijscholing.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Daarom zei ik ook dat u wel de laatste bent aan wie ik dat behoef uit te leggen.
Op de vraag van mevrouw Bussemaker zei ik al dat wij aan het begin staan. Ik ben de tweede spreker in deze eerste termijn van de Kamer. Ik krijg nu een nota van wijziging onder ogen. Als ik heel snel kijk naar artikel 6b, staat daar dat onderscheid is verboden bij... En dan volgen een aantal bepalingen over vervoer. U zult begrijpen dat mijn hart daarvan sneller gaat kloppen. Los van de vormgeving – dat onderdeel heb ik zelf moeten bedenken, want dat stond niet in de proeve – zal ik bekijken of dit een beter traject is dan mijn amendement. Ik heb het stille vermoeden, nu de staatssecretaris vandaag met een nota van wijziging komt, dat zij mijn amendement al kende en het noodzakelijk vond om het daarin vastgelegde op een betere manier vorm te geven. Ik heb veel vertrouwen in het vermogen van de staatssecretaris en haar ambtenaren om dit adequaat te doen. Ik zou ongelooflijk blij zijn als dit betekent dat, ook na indiening van het amendement, het openbaar vervoer onderdeel gaat uitmaken van een participatiewet waaraan concrete rechten ontleend kunnen worden. Wij hebben allen wel een stukje meegemaakt van de Rechten Nu! Toer van de CG-raad. Ik begrijp nu: rechten nu, ook voor het openbaar vervoer. Dat vind ik klasse, geweldig. Dat is een winstpunt. Ik zie staan: nader te bepalen tijdstip. Dat is die fasering. Dat kan met mijn amendement ook, maar ik wil met elkaar bekijken wat wij het meest urgent vinden. Ik had ook raar staan kijken als ik al een fasering had aangegeven en daarna een nota van wijziging was gekomen die daaraan tegemoetkomt. Ik ben hiermee dus zeer content, maar ik verzeker u dat ik het nog heel zorgvuldig zal doorlezen.
De voorzitter:
U gaat wel heel ver over de opgegeven spreektijd heen. Hoelang denkt u nog nodig te hebben?
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Ik heb niet zo lang meer nodig; ik zal tot een afronding komen. Het openbaar vervoer kan ik overslaan, evenals mijn opmerkingen over het nieuwe materieel van de NS. Ik zal dat stuk eerst lezen. Ik ga ervan uit dat het daarin is verdisconteerd en er min of meer een reactie op is. Zo niet, dan kom ik er in tweede termijn wel op terug.
Ik ga nog kort in op het onderwerp sport. Sport is ongelooflijk belangrijk ter bevordering van integratie en participatie in de samenleving. Het argument dat de afbakening ten opzichte van spel en andere activiteiten lastig is, vind ik niet bijzonder overtuigend. Ik heb hierover een amendement ingediend. Ik begrijp overigens het punt van de Raad van State wel, dat het niet zomaar op verenigingen van toepassing kan zijn, waardoor dus een heel groot deel van de sport er uiteindelijk niet direct onder zal vallen. Ik wil daar niet meteen de conclusie aan verbinden dat het hele terrein van de sport dus maar niet in deze wet gelijke behandeling zou behoeven te komen. Dat konden wij ook wel bevroeden toen de proeve werd geschreven en wij daarover met elkaar spraken, en toch stond de sport daarin, zelfs nog in het oorspronkelijke wetsvoorstel. Vandaar dan ook dát amendement.
Vervolgens kom ik bij het onderdeel toegankelijkheid openbare gebouwen. Ook dat staat niet in het wetsvoorstel nadat het wel in de proeve heeft gestaan. Ik heb ook dáár een amendement op ingediend. Ik deel niet de opvatting van de regering dat wij het op dat terrein voorlopig moeten zoeken in stimulerende maatregelen. Misschien mag ik verwijzen naar de periodiek terugkerende discussies over de ontoegankelijkheid van stembureaus en ook van bijvoorbeeld een stadhuis zoals in Gouda, waar ik toen schriftelijke vragen over heb gesteld en waar heel weinig aan te doen is. Wij moeten hier toch met elkaar constateren dat de tijd van vrijblijvendheid voorbij is; misschien moeten wij het als een uitdaging zien om de eventuele juridische knelpunten te overwinnen.
Met betrekking tot de toets op de evenredigheid van de belasting zou ik mij kortheidshalve willen aansluiten bij de zeer ter zake doende vragen over de doeltreffende aanpassingen die collega Van der Ham te dien aanzien heeft gesteld. Ik heb daar nog wel de volgende vraag bij, als het gaat om de toets op onevenredige belasting per gehandicapte. Kan dit niet tot gevolg hebben dat wanneer er bij bijvoorbeeld één onderwijsinstelling voor beroepsonderwijs sprake is van meerdere personen met een handicap waarvoor aanpassingen verricht moeten worden, er per persoon géén sprake is van een onevenredige belasting en dat er, wanneer gekeken wordt naar het totaal aan benodigde aanpassingen voor de verschillende individuen, wel sprake zou kunnen zijn van onevenredige belasting voor de onderwijsinstelling? Hoe wordt hiermee omgegaan? Het gaat hier immers wel om wetgeving waarin individuele en individueel afdwingbare rechten worden vastgelegd. Graag verkrijg ik op dat punt een toelichting van de staatssecretaris.
Voorzitter. Hier staat geen ontevreden mens. Het is ongelooflijk belangrijk dat dit wetsvoorstel nu zo spoedig mogelijk tot wet wordt verheven, zodat concrete, afdwingbare rechten voor mensen met een handicap ontstaan. Met alle kritiek die wij op het tempo van de voorbereiding van deze wet hebben gehad, past daarbij op dit moment toch de opmerking dat het deze staatssecretaris goed moet doen dat zij dit belangrijke wetsvoorstel nog in deze Kamer kan verdedigen. Uit het gegeven dat de Kamer dit wetsvoorstel niet controversieel heeft verklaard, mag vrijmoedig geconcludeerd worden dat, zo nodig, een nieuw kabinet straks in dezelfde geest het wetgevingstraject met voortvarendheid zal willen voortzetten en afronden. Ik ben niet ontevreden, maar toch zou ik zo graag nog een stapje of wat extra willen zetten. Vandaar ook mijn amendementen. Dit alles in de hoop dat wij de wettelijke verankering van gelijke behandeling van mensen met en zonder handicap op de terreinen van mobiliteit, sport en toegang tot publieke gebouwen niet voor ons uit schuiven onder het excuus dat dit altijd later kan worden aangebouwd, maar dat wij de noodzakelijke, dringend gewenste én eenvoudig te realiseren stappen nu daadwerkelijk zetten: rechten nu.
Mevrouw Bussemaker (PvdA):
Voorzitter. Ik feliciteer mijn collega Van der Ham met zijn maidenspeech. Ik vond de poëtische bijdrage die hij hier aan het politieke debat gaf, een voorbeeld van een soort van nieuwe politiek die mij bevalt.
Voorzitter. De wet, die wij vandaag behandelen, is van groot belang. Er wordt een eerste stap gezet in de erkenning van gelijke behandeling van gehandicapten en chronisch zieken. Met deze wet, die zich richt op arbeid en beroepsonderwijs, worden de condities vastgelegd voor participatie en zelfstandigheid van gehandicapten en chronisch zieken. Dat uitgangspunt bevalt ons. Niet langer worden gehandicapten beschouwd als zorgvragers, als consumenten van voorzieningen en als afhankelijken, maar als zelfstandige, initiatiefrijke burgers. Het gaat, in de terminologie van sociaal-democraten, om "empowerment".
Bij de behandeling van de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB) in 1993 is gediscussieerd over de vraag of de handicap als discriminatiegrond in de wet moest worden opgenomen. De conclusie was toen dat het nog niet voldoende was uitgekristalliseerd. Na onderzoek in 1998 kwam een proeve van wet; die werd uitgewerkt door de toenmalige staatssecretaris, mevrouw Terpstra. Ondertussen kwam in 2000 de Europese richtlijn inzake gelijke behandeling in arbeid en beroep tot stand. Het is goed dat die richtlijn nu verwerkt wordt in wetgeving. Daarvoor en voor de gekozen uitgangspunten van zelfstandigheid en participatie spreek ik onze waardering uit, maar wij hebben ook nog een aantal vragen en kritiekpunten.
Allereerst ga ik in op het mijns inziens hete hangijzer van dit debat, te weten de uitbreiding van de wet naar andere terreinen. Ik moest bij de voorbereiding van dit debat regelmatig denken aan de tijd dat ik in de Verenigde Staten woonde. Veel van wat ik daar heb meegemaakt op sociaal gebied verdient geen navolging in Nederland, maar de wijze waarop gehandicapten daar zelfstandig door het leven kunnen gaan zou een voorbeeld moeten zijn. Ik zag mijn gehandicapte buurman elke ochtend zonder problemen in dezelfde bus stappen als ik. Dat kan ik me hier eigenlijk niet voorstellen. Ik zag ook dat veel voorzieningen voor iedereen beter werden; ouderen bijvoorbeeld profiteerden van toegankelijke bussen. Ook waren er voorzieningen waardoor de veiligheid werd vergroot. Het is jammer dat we in Nederland nog niet zover zijn. Wetgeving is daarbij niet zaligmakend, maar wel belangrijk. Daarom is de inperking tot arbeid en beroepsonderwijs teleurstellend. In een eerdere versie was ook sprake van sport; dat is geschrapt. Primair en hoger onderwijs vallen er ook niet onder. Daarvoor wordt verwezen naar andere wetsvoorstellen, onder andere over een leerlinggebonden financiering voor het primair onderwijs. Nu regelt dat op geen enkele manier de toegankelijkheid, maar wel de financiering ervan. Bovendien is dat wetsvoorstel controversieel verklaard door de Eerste Kamer. De ingangsdatum van 1 augustus 2002 wordt in ieder geval niet gehaald.
Ook het argument van de regering om eerst stappen te zetten om integratiemogelijkheden te verbeteren alvorens deze aan te vullen met wetgeving op het gebied van gelijke behandeling, is discutabel. Het kan immers ook andersom werken; een gelijke behandelingsbepaling dwingt tot verbeteren van integratiemogelijkheden. Wat ons betreft, moeten primair en ook hoger onderwijs dus gewoon onder de wet gaan vallen. Want wat heeft men aan eisen van toegankelijkheid voor het beroepsonderwijs als men niet eerst voorbereidend onderwijs heeft kunnen volgen? Kan de staatssecretaris ingaan op de wijze waarop primair, voortgezet en hoger onderwijs zich aangesproken moeten voelen door deze wet? Ik vond de opmerkingen in de memorie van toelichting en in de nota naar aanleiding van het verslag over het onderscheid tussen beroepsonderwijs en ander onderwijs niet altijd even duidelijk. De PvdA vindt in ieder geval dat de wet snel uitgebreid moet worden tot het gehele onderwijsterrein.
Ook andere terreinen zoals openbaar vervoer, huisvesting, aanbieden van goederen en diensten behoren op niet al te lange termijn onder de wet te vallen. Ook mijn voorgangers spraken daarover. Welke stappen gaat de regering zetten om dat mogelijk te maken? In de motie-Passtoors werd duidelijk gevraagd om een toelichting en uitwerking van het begrip "aanbouwwet", inclusief tijdpad. Dat is nog steeds onvoldoende uitgewerkt. Zo zijn nog lang niet alle overheidsgebouwen toegankelijk voor gehandicapten en kan het spoorvervoer volgens de regering pas op z'n vroegst in 2030 aangepast worden in verband met de aanschaf van nieuw materieel. In een hoorzitting over de Wet voorzieningen gehandicapten lieten de NS echter al weten dat het bestelde nieuwe materieel niet aan de toegankelijkheidseisen voldoet en dat materieel is bruikbaar tot 2040. Dan duurt het dus nog langer! Hoe moeten we in dit verband de inzet van het kabinet beoordelen dat het busvervoer in 2010 toegankelijk is voor gehandicapten? We zien nu al aankomen dat die datum niet gehaald wordt want de experimenten lopen niet goed. Hoe haalbaar is die inzet en hoe wordt daarnaar toegewerkt?
Toegankelijk vervoer is van groot belang. Want wat heeft iemand eraan als hij wel mag werken maar er niet kan komen? Het kabinet antwoordt dat het de mogelijkheden zal bezien om tot uitbreiding te komen als de consequenties duidelijk zijn en geeft aan dat "het thans te voorbarig is, hier concrete termijnen te noemen". Dat is te gemakkelijk. Het moet echt geregeld worden. Ook wachten op de evaluatie die pas na vijf jaar zal plaatsvinden, duurt ons echt te lang. Bovendien is soms een stok achter de deur nodig om ook op korte termijn al tot verandering te komen. Zie de banken, die zeggen best bereid te zijn maatregelen te treffen om het betalingsverkeer toegankelijk te maken, maar pas als er een wettelijke verplichting is.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Terecht maakt mevrouw Bussemaker zich zorgen over de toegankelijkheid van het openbaar vervoer en de data die daarbij gehaald moeten worden. Is zij met mij van mening dat er bijvoorbeeld bij algemene maatregel van bestuur regels opgelegd moeten worden waaraan de concessiehouders zich moeten houden? Nu is er een aantal data vastgelegd, maar wij zien reeds bij de bestelling van de nieuwe treinstellen van de NS die mee moeten gaan tot 2040 en ook bij de aanbesteding van de HSL-Zuid dat daarmee onvoldoende rekening gehouden wordt. Wat wij nu van de regering gekregen hebben, lost dat probleem niet op.
Mevrouw Bussemaker (PvdA):
Ik moet zeggen dat ik nog even goed naar die nota van wijziging moet kijken. Zo'n algemene maatregel van bestuur is volgens mij een van de dingen die kunnen leiden tot het toegankelijk maken. Ik wil graag dat de regering voor knelpunten een concreet plan opstelt. Immers, als wij in algemene termen blijven praten, dan kunnen wij wachten tot sint-juttemis en zullen wij elke keer achter de feiten aanlopen. Als er dan iets is aangeschaft, maar het is niet goed, dan moeten wij weer tot 2010, 2040 of zelfs 2080 wachten. Dat wil ik tegengaan, al weet ik niet of uw precieze invulling daar dé oplossing voor is. Wellicht kan de staatssecretaris hierop ingaan.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Minister Netelenbos heeft samen met staatssecretaris Vliegenthart een nota van wijziging ingediend. Nu heeft minister Netelenbos in het debat over de Spoorwegwet en de Concessiewet in maart gezegd dat een en ander in een algemene maatregel van bestuur kan worden uitgewerkt. Het hangt echter nog een beetje in de lucht wanneer die AMvB er komt. Bent u het met mij eens dat wij hier voor de begroting voor 2003 helderheid over moeten hebben?
Mevrouw Bussemaker (PvdA):
Ik vind het punt dat u maakt, buitengewoon belangrijk. Daarom heb ik ook gezegd dat wij even moeten afwachten hoe de regering hierop reageert. Mij staat bij dat die brief van de minister van Verkeer en Waterstaat hier verder niet besproken is. Ik wil de staatssecretaris van VWS dan ook vragen wat er mogelijk is. De gedachte is mij evenwel sympathiek.
Mevrouw Terpstra (VVD):
Ik weet niet of wij het allemaal over hetzelfde hebben. Ik had het niet zozeer over een brief, maar over een gezamenlijk persbericht van het ministerie van VWS, het ministerie van Verkeer en Waterstaat en de Chronisch zieken en Gehandicapten raad.
Staatssecretaris Vliegenthart:
Voorzitter. Ik kan dit ophelderen. Er is eerst een gezamenlijk overleg geweest tussen de gehandicaptenorganisaties, minister Netelenbos en ondergetekende. In dat overleg is een aantal afspraken gemaakt en daarover is een persbericht verspreid. Minister Netelenbos heeft de Kamer op 18 maart een brief gestuurd om haar te informeren over de voortgang van de afspraken die zij met de Kamer, met name de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat, had gemaakt over het toegankelijk maken van het openbaar vervoer. Op de punten waar mevrouw Van Gent het over heeft, wordt deels ingegaan in die brief. Dat wil niet zeggen dat de termijnen al overal genoemd zijn, maar de minister maakt daarin wel duidelijk waar zij mee bezig is en wanneer wij wat kunnen verwachten.
Mevrouw Bussemaker (PvdA):
Ik had het over die brief, maar volgens mij hebben wij het inhoudelijk allemaal over hetzelfde. Wij willen allemaal voortgang maken met de maatregelen op het punt van het vervoer.
Het zal duidelijk zijn dat wij vinden dat het wetsvoorstel uitgebreid moet worden naar een aantal terreinen, zoals onderwijs. De heer Rouvoet noemde eerder al sport, vervoer, huisvesting, goederen en diensten. Naar mijn idee is er, los van de wettelijke regeling, op dit moment echter nog meer mogelijk. Het is heel wel mogelijk om nu al concrete maatregelen te nemen die weinig financiële consequenties hebben, maar die wel aan een enorme verbetering van de toegankelijkheid kunnen bijdragen. Er behoeft dus niet alleen gedacht te worden aan grote materiële projecten, zoals nieuwe treinen, maar ook aan gemakkelijk in te voeren stappen om het openbaar vervoer aantrekkelijk te maken. Binnen een maand kan geregeld worden dat de chauffeur elke halte omroept. Binnen een halfjaar zou gegarandeerd kunnen worden dat er op elk station een brailledienstregeling beschikbaar is. Binnen een jaar kan in bus en metro een lichtbalk met de volgende halte aangebracht worden. Binnen twee jaar kan gegarandeerd worden dat op elk station een assistent aanwezig is om de gehandicapte reiziger te ondersteunen. Verder kan er binnen vier jaar voor gezorgd worden dat alle geldautomaten bereikbaar en bruikbaar zijn.
De Gehandicaptenraad heeft een interessant overzicht gemaakt van knelpunten waar mensen tegen aanlopen. Hoe bestaat het dat een stemlokaal in Leiden dit jaar nog ontoegankelijk was voor rolstoelen? Hoe kan het dat de nieuwe raadszaal in Emmen niet toegankelijk is voor rolstoelen? Hoe bestaat het dat taxichauffeurs een dubbel tarief rekenen voor rolstoelgebruikers? Hoe kunnen wij verklaren dat Panorama Mesdag mensen met een handicap in de zomermaanden wegstuurt, omdat er pas in de herfst begeleiding beschikbaar is? Is het normaal dat gehandicapten in een nieuwe bioscoop alleen op de voorste rij kunnen zitten?
Naar het idee van mijn fractie kunnen er dus al concrete initiatieven genomen worden, voordat wij overgaan tot wettelijke maatregelen. Wat mij betreft moeten er twee dingen gebeuren op dit moment. Het traject van de aanbouwwetgeving moet voorzien worden van een uitwerking met een tijdpad om onderwijs, maar ook die andere genoemde terreinen, te weten openbaar vervoer, sport, huisvesting en goederen en diensten, toegankelijker te maken voor gehandicapten en chronisch zieken. Vooruitlopend daarop moeten concrete knelpunten aangepakt worden. Ik zeg maar meteen dat ik overweeg om in tweede termijn een motie in te dienen om de regering te vragen, in overleg met belangenorganisaties een inventarisatie te maken van de concrete problemen en op grond daarvan een actieplan te presenteren om ze zo spoedig mogelijk op te lossen.
Mevrouw Terpstra (VVD):
Wat is het tijdpad van mevrouw Bussemaker zelf voor deze beide voorstellen?
Mevrouw Bussemaker (PvdA):
Zo spoedig mogelijk! Ik geloof dat ook de voorgaande sprekers uitdrukking hebben gegeven aan het ongeduld dat volgens mij zowel kamerbreed, als maatschappelijk leeft. Een van de terreinen is al uitgewerkt in de nota van wijziging, dus dat scheelt. Voor de andere terreinen moet je alle gegevens goed op orde hebben. Ik wil niet dat wij straks een termijn vragen en vervolgens weer met een vage brief weggestuurd worden, omdat nog niet duidelijk is hoe de uitbreiding stapsgewijs tot stand komt. Ik vind dat die uitwerking er in ieder geval volgend jaar moet zijn. Het actieplan om de concrete knelpunten op te lossen kan er volgens mij nog veel eerder zijn; die punten kunnen volgens mij begin volgend jaar aangepakt worden.
Mevrouw Terpstra (VVD):
De motie-Passtoors die door de PvdA-fractie is medeondertekend is een jaar en een dag geleden ingediend. Die is vervolgens aangehouden en er is een studie over geweest. Op de dag voor het verkiezingsreces is de motie alsnog aangenomen. Dat actieplan dat u zo graag wilt, waarvan de inventaris in feite al klaar ligt bij de Chronisch Zieken en Gehandicaptenraad, zou bijvoorbeeld zo'n halfjaar na de officiële aanname, dat is dan anderhalf jaar na de indiening, gereed kunnen zijn. Bent u het met mij eens dat wij daar bijvoorbeeld zo spoedig mogelijk doch uiterlijk oktober 2002 bij zetten?
Mevrouw Bussemaker (PvdA):
Nogmaals, hoe sneller, hoe beter. Ik vraag de staatssecretaris concreet hoeveel tijd er nodig is om dat te regelen. Wat mij betreft was het gisteren al gebeurd en nog liever eergisteren. Ik weet dat de Chronisch zieken en Gehandicapten Raad al ontzettend veel klaar heeft liggen. Daar heb ik in mijn bijdrage ook al naar verwezen. Volgens mij moet het plan op korte termijn gemaakt worden, maar wel na zoveel tijd dat ook de nieuwe regering zich daarin goed heeft kunnen inwerken, zodat wij als er een plan komt, de nieuwe minister of staatssecretaris die dat gaat behandelen er ook echt op vast kunnen pinnen.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Voorzitter. Mevrouw Bussemaker zegt dat voor het openbaar vervoer het een en ander geregeld is bij nota van wijziging. Er ligt natuurlijk ook nog een amendement en dat verschilt van de nota van wijziging. In het amendement wordt namelijk geen fasering of tijdstip aangegeven, dus zou de inwerkingtreding in principe meteen kunnen, terwijl de staatssecretaris in de nota van wijziging stelt dat het op een nader te bepalen tijdstip in werking zal treden. Ik koppel de opmerking van mevrouw Bussemaker wel aan haar inhoudelijke wens om een tijdpad te krijgen, met de verschillende momenten. Het kan toch niet haar bedoeling zijn om dat los te laten en af te wachten wat er bij KB bepaald wordt met betrekking tot de aanbouw, want dan hebben wij gewoon te maken met de aanbouwwet. Heb ik dat goed begrepen?
Mevrouw Bussemaker (PvdA):
De Kamer moet natuurlijk aangeven welke termijnen zij redelijk acht. Dan moet de regering maar aangeven waarom die termijnen wel of niet haalbaar zijn. Ik ben echter van mening dat uw amendement in die zin problematisch is, dat u het nu direct wilt regelen, terwijl er niet aan te ontkomen valt dat een aantal financiële en praktische kwesties geregeld zullen moeten zijn voordat het op die manier in de wet kan worden opgenomen. Maar als er staat, zoals in de nota van wijziging, dat het gefaseerd ingevoerd kan worden, ga ik er niet van uit dat deze staatssecretaris, die zich toch met hart en ziel voor dit onderwerp heeft ingezet, van mening is dat hiermee gewacht kan worden tot 2030 of 2040 of nog langer. Daar krijg ik graag een reactie op van de staatssecretaris.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Daar zijn wij het graag over eens. Het zou ook een manier van faseren zijn, maar dat is niet uw en mijn bedoeling. Begrijp ik goed dat u in dit debat helder wilt krijgen wanneer de verschillende onderdelen in werking zullen treden?
Mevrouw Bussemaker (PvdA):
Het is de vraag of dat voor al die onderwerpen bepaald kan worden. Dat lijkt mij ook gevaarlijk, want dan moeten wij vandaag een uitspraak doen over wat wij belangrijker vinden: openbaar vervoer, sport of goederen en diensten. Dat lijkt mij nou een kwestie waarbij preciezer aan moet worden gegeven wat nodig is om dat op die terreinen te regelen. Uit welke elementen bestaat dat? De Kamer moet daar inzicht in krijgen. Daarna kan zij aangeven of de voornemens die de regering heeft, redelijk zijn. Ondertussen begin je al met het aanpakken van de concrete knelpunten. Daarvan heb ik net al een aantal voorbeelden gegeven. Ik heb geen zin om op die wet te gaan zitten wachten. Nu moet alvast worden gedaan wat nodig is.
Voorzitter. De wet die wij vandaag behandelen heeft een directe relatie met andere gelijkebehandelingswetgeving. De heer Van der Ham heeft daar ook al naar verwezen. Volgende week behandelen wij de wet leeftijdsdiscriminatie. Er is ook nog een samenhang met de antirassendiscriminatierichtlijn. Het gaat om een complexe materie ten aanzien van terminologie, materiële werkingssfeer en systematiek. Te zijner tijd zal de AWGB op onderdelen moeten worden aangepast. Officieel moet dit voor december 2003 gebeuren. Wanneer wordt het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijnen in de Algemene wet gelijke behandeling ingediend?
Gekozen is voor een implementatie in twee fasen. De bepalingen uit de richtlijnen die alleen op dit wetsvoorstel betrekking hebben, zijn direct geïmplementeerd. De zogenaamde gemeenschappelijke bepalingen, bijvoorbeeld over intimidatie, bepalingen inzake de definitie van indirect onderscheid, worden later geïmplementeerd. Dat is begrijpelijk, maar vooral het onderdeel intimidatie is dus nog niet uitgewerkt in de wet. Het zit er nu zelfs niet in. Juist door het op te nemen kan, ook in Europees verband, een belangrijke stap worden gezet naar het strafbaar stellen van niet alleen de feitelijke discriminatie, maar ook het geven van aanleiding daartoe. Kan de staatssecretaris vooruitlopend op de opname van een aantal gemeenschappelijke bepalingen, iets meer aangeven waar zij aan denkt bij intimidatie vanwege een handicap of chronische ziekte? Welke stappen worden gezet om het maatschappelijk en juridisch debat ook op dit terrein te voeren? Dan denk ik dus niet alleen aan de gelijke behandeling, maar vooral aan de intimidatie.
De regering heeft eerder een onderzoek toegezegd naar de mogelijkheden en beperkingen om de non-discriminatiegronden handicap, chronische ziekte en leeftijd integraal op te nemen in de Algemene wet gelijke behandeling. Wanneer kunnen wij dat onderzoek tegemoet zien?
Ik wil enkele opmerkingen maken over de uitwerking en de implementatie van de wet. Artikel 2 zegt dat het verbod van onderscheid mede inhoudt dat degene tot wie dit verbod zich richt, gehouden is naar gelang de behoefte doeltreffende aanpassingen te verrichten, tenzij deze voor hem een onevenredige belasting vormen. Maar tot wie richt zich dit verbod? Wie is de normadressant? Soms is dat duidelijk, maar soms ook niet. Ik geef een voorbeeld. Een gebouw moet worden aangepast, maar de werkgever huurt het gebouw. Wie moet dan worden aangesproken? Volgens de wet is dat de werkgever of het schoolbestuur. Dat mag formeel zo zijn, maar de adressant zal het feit dat hij huurt, al snel aanvoeren om aan te geven dat dit een onevenredige belasting is. In welke gevallen is dit argument volgens de regering terecht en in welke gevallen niet? Ik krijg graag voorbeelden. Hoe gaat men ervoor zorgen dat degene tot wie het verzoek zich richt, hierop serieus ingaat en het niet al te makkelijk terzijde kan leggen?
Uitzendbureaus vallen ook onder de wet, maar een uitzendbureau kan wellicht niet altijd nagaan of de gestelde eisen aan een functie objectief te rechtvaardigen zijn. Indien het uitzendbureau te goeder trouw kandidaten selecteert op grond van informatie van de inlener, is het uitzendbureau dan ook schuldig aan verboden onderscheid indien uiteindelijk blijkt dat er geen sprake was van een objectieve rechtvaardiging? Die vraag werpen VNO/NCW naar mijn mening terecht op. De werkgevers koppelen daaraan de suggestie om de verplichtingen van het uitzendbureau niet verder te laten reiken dan het op de hoogte stellen van een inlener van zijn verplichtingen; zelf hoeven zij geen onderscheid te maken, tenzij dit objectief te rechtvaardigen is. Wat denkt de staatssecretaris hiervan? Wat vindt zij van de opmerking van VNO/NCW dat de verplichting om doeltreffende aanpassingen aan te brengen naar gelang de behoefte bij de inlener moet liggen? Duidelijkheid hierover is van belang om naar elkaar verwijzen te vermijden. Daarvan is de gehandicapte immers uiteindelijk de dupe.
Overigens dient hierbij naar mijn idee ook gekeken te worden naar andere wetgeving. Ik heb al eens eerder voorgesteld om bij sociale wetgeving een flextoets in te voeren zodat wij altijd bij voorbaat rekening houden met de bijzondere positie van uitzendbureaus en inleners. Het lijkt mij dat dit in dit verband ook kan helpen.
Dan kom ik op het verschil tussen doeltreffende aanpassing en onevenredige belasting. De regering wil enerzijds voldoende rechtszekerheid bieden en anderzijds de rechtsontwikkeling niet voor de voeten lopen, maar wetgeving over gelijke behandeling is bij uitstek gediend met duidelijkheid. Het is goed dat er enkele voorbeelden worden genoemd in het nota naar aanleiding van het verslag, maar zij zijn vrij evident. Andere voorbeelden liggen wellicht ingewikkelder.
Is het een onevenredige belasting, als bij een bedrijf met tien werknemers een gehandicaptenlift moet worden aangebracht? Als een schoolbestuur aanvoert dat een doeltreffende aanpassing moet worden betaald uit een budget dat anders aan extra leerkrachten besteed zou zijn, is er dan sprake van onevenredige belasting? Dat lijkt mij niet. Dan kan er altijd een argument worden gevonden, want investeringen op het ene terrein gaan altijd ten koste van investeringen op een ander terrein.
In de memorie van toelichting worden op pagina 29 twee criteria genoemd voor het onderwijs, namelijk dat een onevenredige belasting kan zijn een mogelijke aantasting van het belang van andere deelnemers aan het onderwijs en aanwezigheid en beschikbaarheid van vergelijkbaar onderwijs in de regio. Het eerste argument lijkt mij voorbij te gaan aan het principiële argument van toegankelijkheid, want je kunt altijd wel zeggen dat de investering die gepleegd moet worden, ten koste gaat van iets anders of van anderen. Kan de staatssecretaris bevestigen dat dit een te gemakkelijke uitweg zou vormen om niet over te gaan tot aanpassingen?
Hoe verhoudt de term onevenredige belasting zich tot de formulering die wij in het arbeidsrecht kennen, dat een werkgever aanpassingen aanbrengt, als dit redelijkerwijs van hem gevraagd kan worden? Hier gaat het om de term onevenredige belasting, bij andere wetten spreken wij veel meer over het doen van aanpassingen, tenzij dit redelijkerwijs niet gevraagd kan worden. In het kader van de samenhang van sociale wetgeving wil ik graag weten hoe die twee termen zich tot elkaar verhouden.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Ik kan niet helemaal inschatten of mevrouw Bussemaker de term onevenredige belasting principieel ter discussie stelt, omdat zij er niet mee uit de voeten kan, of dat zij zoekt naar een nadere invulling. Wij kunnen er allerlei casusposities bij bedenken, maar zij geeft een aantal goede. Mijn vraag is of zij niet met mij van mening is dat dit nu juist aan de commissie gelijke behandeling of aan de rechter moet worden overgelaten, als wij akkoord gaan met die term.
Mevrouw Bussemaker (PvdA):
Ik ben niet principieel tegen de term onevenredige belasting, omdat deze terugkomt in de Europese richtlijn. Ik vraag de staatssecretaris alleen hoe dit zich verhoudt tot andere termen die wij in sociale wetgeving kennen. Moet ik het zo opvatten dat onevenredige belasting een zwaardere term is dan redelijkerwijs? Of kun je zeggen dat zij naast elkaar worden gesteld? Ik voeg eraan toe dat het bij recente wetgeving over arbeid en zorg en de Wet aanpassing arbeidsduur ging over aanpassingen, tenzij zwaarwegende bedrijfsbelangen deze tegenhielden. Voor mijn eigen begrip wil ik weten hoe de regering denkt over de samenhang van die terminologie.
Wat betreft de tijdelijke contracten sluit ik mij kortheidshalve aan bij de heer Van der Ham.
Onlangs is ons een onderzoek van de katholieke universiteit Nijmegen toegestuurd. Dat vond ik wel interessant, omdat daaruit bleek dat het bij de positie van gehandicapten en chronisch zieken niet alleen gaat om fysieke, maar ook om organisatorische aanpassingen, zoals van de werktijd of bij het omgaan met arbeidstijden. De regering zegt dit mee te nemen in de voorlichting over het wetsvoorstel. Is er niet meer gerichte actie nodig bij sociale partners of op momenten waarop onderhandeld wordt over cao's? Wat gaat de regering op dit terrein ondernemen? Het lijkt mij dat dit punt meer aandacht verdient dan het op dit moment krijgt.
Bij het beroepsonderwijs is extra geld nodig om de benodigde aanpassingen te plegen. Volgens de regering wordt bij het regeerakkoord worden bezien in welke vorm de financiële gevolgen die voortvloeien uit dit wetsvoorstel, kunnen worden gecompenseerd. Is er ondertussen meer bekend over wat de financiële gevolgen zijn? Het is interessant om te zien of wij dat straks in een regeerakkoord terugvinden. Is bekend welke extra kosten gemoeid zijn met de belasting die de commissie Gelijke behandeling krijgt?
Tot slot maak ik nog een opmerking over de Europese context. Gelijke behandeling en bestrijding van discriminatie behoren tot de grondwaarden van de Nederlandse samenleving. Niet voor niets stelt artikel 1 van de Grondwet het principe van gelijke behandeling centraal. Het belang van Europese wetgeving voor gelijke behandeling kan niet voldoende benadrukt worden. Het bestrijden van discriminatie en het streven naar gelijke behandeling behoort tot de kernwaarden van Europa. Daarom is het van groot belang dat alle landen van de Europese Unie de richtlijnen over bestrijding van discriminatie op grond van ras, handicap en leeftijd en, aansluitend bij bestaande wetgeving met betrekking tot discriminatie op grond van geslacht, implementeren en uitdragen. Dat geldt overigens ook voor de kandidaat-lidstaten. Het zou interessant zijn om te horen hoe gedacht wordt over de wetgeving voor gelijke behandeling in het algemeen als het gaat om de discussies over uitbreiding van de Europese Unie.
Volgend jaar is het Europees jaar van gehandicapten. Dat zou een goede aanleiding zijn om, ook in Europees verband, meer aandacht te vragen voor de positie van gehandicapten. De heer Van Ham zei dat Nederland zich niet op de borst hoeft te kloppen, omdat er nog heel wat te verbeteren is. Ik ben het daarmee eens, maar ik constateer ook dat er in Europees verband nog veel te verbeteren is, ook in andere landen. Mij lijkt het een aardig idee om de regering te vragen om te trachten op Europees niveau tot een uitbreiding van wetgeving op het punt van gelijke behandeling te komen, dat wil zeggen verder gaan dan het terrein van arbeid en beroep. Er is al wel een algemene richtlijn voor rassendiscriminatie, die zich niet beperkt tot bepaalde maatschappelijke terreinen. Ik vraag de regering zich in te zetten voor algemene bestrijding van discriminatie op grond van handicap.
De heer Van der Vlies (SGP):
Voorzitter. Wij kennen allemaal de incidenten en daar zitten wij allemaal mee in de maag: ontslag vanwege een handicap of geen arbeidsplaats vanwege een handicap, een slechte toegankelijkheid van openbare gebouwen en slechte toegang tot openbaar vervoer. Er zijn problemen te over die mensen met een handicap kunnen tegenkomen. Er zijn dingen die heel gemakkelijk op te heffen en te veranderen zijn, maar het kan ook voorkomen dat wij er noodgedwongen langer over zullen doen om dingen te verhelpen.
De CGB heeft enkelen uit ons midden uitgenodigd om een kijkje te komen nemen op de werkvloer van de samenleving en zelf te ondervinden hoe het is. Ik heb dat ook mogen doen en ik heb daar veel van geleerd. Dat stimuleert je weer om ertegenaan te gaan. Er moet nog veel veranderen op dit terrein. Daar heeft mijn fractie in het verleden regelmatig op aangedrongen. Wij hebben er ook op aangedrongen om met wetgeving te komen om discriminatie op grond van een handicap uit te sluiten. Wij zijn dan ook blij dat er nu een wetsvoorstel ligt. Het heeft lang geduurd. Collega Rouvoet heeft een excursie gemaakt door het verleden. Dat had ik ook uitgeschreven, maar dat slik ik nu maar in. Het heeft in ieder geval lang geduurd. Dat mag verbazing wekken als je vaststelt dat de doelstelling zo breed gedragen werd en wordt.
Er is nu een wetsvoorstel. Het is een stap in de goede richting, maar het is een wetsvoorstel met een beperkte reikwijdte. Het hoofdonderwerp is gelijke behandeling rondom arbeid. Daar is het openbaar vervoer aan toegevoegd, maar het heeft nog altijd een beperkte reikwijdte. Ons uitgangspunt, en gelukkig ook dat van de regering, is dat mensen met een handicap op een volwaardige manier moeten kunnen deelnemen aan het maatschappelijk verkeer. Misschien moeten wij, lettend op de kenmerken van bepaalde handicaps, zeggen: op een zo volwaardig mogelijke manier. Want betrokkenen weten als geen ander dat niet altijd alles mogelijk is en onder bereik is te brengen. Gelukkig is de deelname aan de samenleving van mensen met een handicap een belangrijk punt van beleid geworden; breed gedragen. Inderdaad, dit wetsvoorstel is niet controversieel verklaard. Het werd breed gedragen en wordt ook blijkbaar breed gedragen in de Kamer in nieuwe samenstelling. Er is geen sprake van veronderstelde discrepantie tussen de beleidsdoelen van de oude coalitie ten opzichte van die van de nieuwe. Wij kunnen dit wetsvoorstel behandelen. Dat is een positief signaal en mag bemoedigen voor het tempo naar de toekomst toe, althans zo wil ik het interpreteren. Mensen met een functiebeperking in onze samenleving verdienen een goede bescherming, die moeten worden gesteund. De problemen waarmee zij op basis van hun handicap te maken krijgen en die hen hinderen in een volwaardige deelname aan de samenleving, moeten zoveel als maar mogelijk is worden voorkomen of weggenomen.
Reeds bij de behandeling van de Algemene wet gelijke behandeling is erover gesproken om expliciet de discriminatie op grond van een handicap tegen te gaan en om die grond in de wet op te nemen. Omdat deze grond toen nog niet voldoende uitgekristalliseerd zou zijn en de consequenties nog onvoldoende overzienbaar waren, is het er toen nog niet van gekomen.
Een verklaring voor het feit dat dit voorstel slechts drie terreinen beslaat, tot vanmorgen twee en nu drie, is dat de consequenties op andere maatschappelijke terreinen nog niet precies helder zijn. Het klinkt logisch dat de regering zich niet wil verbinden aan iets waarvan de eraan verbonden consequenties niet te overzien zijn. Een andere kant is dat de regering terecht niet wil wachten met wetgeving totdat deze gevolgen voor al die terreinen wel duidelijk zijn. Gezien de al lang lopende procedure zouden de maatschappelijke consequenties inmiddels wel in kaart kunnen zijn gebracht. Dit is een lichte vorm van kritiek. Maar nog steeds spreekt de regering erover dat een en ander nog niet voldoende is uitgekristalliseerd. Het voorstel kent een bepaling dat over vijf jaar een evaluatie moet plaatsvinden. De in deze wet aan de orde zijnde terreinen gelden als proef. Qua systematiek is dat helder, maar laat daardoor niet het risico ontstaan dat wij met de volgende kwaliteitsslagen dan maar wachten tot aan de evaluatie over vijf jaar. Opbouw- of aanbouwwet, in ieder geval moet de uitbouw van de reikwijdte van de antidiscriminatiebepaling op deze grond zo spoedig mogelijk totstandkomen. Ik zag een amendement waarbij de taakstelling tot binnen de eerstkomende vier jaar wordt uitgestrekt. Laten wij er eens over discussiëren wat daarbij redelijk is en het ambitieniveau niet onnodig laag stelt.
Een onderwerp dat in de wet in ieder geval niet mag ontbreken, is de overheid zelf. De normen lijken in de eerste plaats gericht op bedrijven. De overheid zelf mag niet buiten beeld blijven, maar dat is soms nog te veel het geval. De overheid vindt het wel van belang dat mensen met een handicap gelijk worden behandeld. Het is dan vreemd te moeten constateren dat bijvoorbeeld de toegankelijkheid van publieke gebouwen en diensten nog niet is meegenomen. Juist als het gaat om zorg voor de gehandicapte medemens zou de overheid een voorbeeldfunctie moeten innemen door het tegengaan van discriminatie op deze grond. Stimulerende beleidsmaatregelen zijn noodzakelijk, maar niet voldoende. Graag een reactie van de regering op dit punt.
Wij steunen het amendement van collega Rouvoet op het terrein van de openbare ruimte en vragen hierbij nadrukkelijk aandacht voor de toegankelijkheid van openbare gebouwen en publieke voorzieningen. Ik denk aan banken, postkantoren, geldautomaten en dergelijke. Ik ben ervan overtuigd dat met betrekkelijk geringe aanpassingen heel veel te bereiken valt. Je verbaast je erover dat daartoe niet snel wordt overgegaan. Voor het verkiezingsreces hebben wij nog gesproken met de minister van Financiën over de toegankelijkheid van postkantoren, bankinstellingen en dergelijke voor ouderen. Voor gehandicapten zijn de problemen in het algemeen nog groter en dat moeten wij ons aantrekken. Het moet snel anders. De minister zegde stimulansen toe om de betreffende instellingen zo ver te krijgen. Veelal is het private domein in het geding. Veel zaken zijn terecht op afstand van de overheid geplaatst, maar deze verantwoordelijkheid moeten wij echt oppakken. Ik denk ook aan de rol van gemeentebesturen als het gaat om de inrichting van bestem mingsplannen, bouwvergunningverlening enz.
Wat betreft de toegankelijkheid van het openbaar vervoer hebben wij inmiddels een nota van wijzigingen gekregen. Ook dit thema heeft een lange voorgeschiedenis. Natuurlijk mag niet worden verwacht dat van de ene op de andere dag al het materieel van de OV-bedrijven geschikt is gemaakt, maar het moet wel een belangrijk aandachtspunt zijn. Je mag toch aannemen dat bij vervanging en vernieuwing daarin wordt voorzien, maar ons bereiken berichten dat dat bij lange na niet gebeurt. Dat zouden wij echter niet meer moeten willen accepteren. Ik herinner in dit verband nog even aan de motie-Van den Berg uit 1999 waarin wordt gevraagd de toegankelijkheid van het openbaar vervoer in een plan van aanpak neer te laten slaan. Daar is de motie-Passtoors c.s. overheen gekomen. Het is goed dat wij van alle kanten duwen en trekken, maar ik vind dat nu echt spijkers met koppen moeten worden geslagen in een taakstellend ritme.
De vraag naar de financiële consequenties van dit wetsvoorstel is natuurlijk zeer relevant. Volgens de SGP-fractie mogen echter de financiële aspecten echter niet zodanig de boventoon voeren dat het hoofddoel van het tegengaan van discriminatie op deze grond in de knel komt. In artikel 2 gaat het over de onevenredige belasting. Ik kan mij daar wel iets bij voorstellen, maar vind tegelijkertijd dat niet te snel een beroep op deze bepaling moet worden gedaan. Bepaalde voorzieningen kunnen snel worden gerealiseerd, terwijl andere iets meer tijd vragen. Ik denk dat inventarisaties, actieplannen van onder andere de CG-raad en dergelijke heel goed gebruikt kunnen worden. Geld mag uiteindelijk niet heersen over principes en wij vinden dat hier een principe aan de orde is.
Voor de terreinen die niet onder dit wetsvoorstel vallen, verwijst de regering regelmatig naar de functie van artikel 1 van de Grondwet. De grond handicap valt inderdaad onder het "op welke grond dan ook" van dat artikel. Een expliciete benoeming van een verbod op discriminatie op grond van handicap heeft echter onze voorkeur. In dit verband verwijs ik naar de motie-Rouvoet die is ingediend tijdens de behandeling van de begroting voor het jaar 2002 van het ministerie van VWS die wij mede hebben ondertekend. Dit is het sluitstuk van het wetgevingsproces ter zake.
Ik kom nu op enkele meer praktische punten die overigens voor betrokkenen uiterst relevant zijn. Bij de vervulling van vacatures staan functievereisten voorop; kandidaten moeten geschikt zijn voor een functie. Functievereisten evenwel moeten ook zelf goed worden bekeken op mogelijk indirect discriminerende effecten. Ook hier kunnen namelijk bepaalde vooroordelen een rol spelen of kan weleens geen rekening worden gehouden met bepaalde nieuwe mogelijkheden. Graag vernemen wij van de regering hoe zij dit zo goed mogelijk denkt te kunnen tegengaan. Dit geldt ook voor de organisatorische aspecten van de inrichting van de werkplek en het rooster.
Voorzitter: Van der Hoeven
De heer Van der Vlies (SGP):
De afweging van de factoren bij een tijdelijke of partiële baan vraagt ook de aandacht. Hier is de uitkomst van de kosten-batenanalyse natuurlijk weer anders. Wat mag nu redelijkerwijs worden gevraagd respectievelijk opgeëist? Wanneer zijn aanpassingen waartoe de werkgever wordt verplicht, onredelijk? Daarvoor zouden toch eigenlijk criteria moeten worden opgesteld. Hierover zal ongetwijfeld jurisprudentie ontstaan, maar ik vraag mij af of wij de Commissie gelijke behandeling hiertoe geen kaders moeten aanreiken.
De reikwijdte van dit voorstel is voor wat betreft het onderwijs beperkt tot het beroepsonderwijs en strekt zich niet uit tot het onderwijs in het algemeen. Voordat toevoeging van primair en voortgezet onderwijs plaatsvindt, moeten volgens de regering eerst de integratiemogelijkheden voor gehandicapte leerlingen verbeteren. Pas dan zou de gelijke behandelingswetgeving aan bod komen. Kan dit niet worden omgedraaid? Is het mogelijk de gelijke behandelingswetgeving van kracht te verklaren, maar tegelijkertijd een uitzonderingsgrond te creëren onder erkenning van het feit dat de integratiemogelijkheden nog niet optimaal zijn? Zou dit niet een betere incentive zijn?
Ik heb in de stukken nog een tweede reden gelezen om het beroepsonderwijs alvast toe te voegen, namelijk de werking van de Europese richtlijn nr. 2000/78/EG. Hebben wij een Europese richtlijn nodig om tot nieuwe impulsen te komen? Wij hebben toch ook onze eigen verantwoordelijkheid. Daarom zou ik graag zien dat het hele terrein van het onderwijs aan een nadere beschouwing wordt onderworpen. Ik onderschrijf dan ook het pleidooi van Expertisecentrum handicap en studie voor een basispakket voorzieningen met betrekking tot de problemen die velen als gevolg van hun handicap ondervinden op scholen, zoals belemmeringen bij het bestuderen van het materiaal, het volgen van hoorcolleges en het schrijven van stukken. Scholen moeten hiertoe uiteraard ook financieel in staat worden gesteld, bijvoorbeeld door het verstrekken van financiële middelen via het Gemeentefonds voor aanpassingen van de huisvesting.
Er is echter meer. Minister Hermans heeft op 10 juni jongstleden een bezoek gebracht aan de Technische Universiteit van Eindhoven. Hij heeft daar ook een zwaar gehandicapte student natuurkunde ontmoet dankzij de bemiddeling van mevrouw Terpstra. De minister heeft toen beaamd dat integratie van gehandicapten niet ophoudt bij het aanpassen van gebouwen. Aanpassen van een gebouw is één. Dat is nodig, jazeker, maar er is meer. Hij zegt dan dat het nog afwachten is of hij als minister terugkomt – dat wachten wij dan met hem af – maar dat hij met hun hulp in elk geval snel een aantal zaken in gang wil zetten. Dat was een uitspraak van 10 juni van een lid van hetzelfde kabinet waarvan ook mevrouw Vliegenthart deel uitmaakt. Wat let de staatssecretaris om ook op dit punt initiatieven te nemen, ondanks haar demissionaire status? Ik herinner haar eraan dat de Kamer deze materie niet controversieel heeft verklaard. Ik overweeg om op dit punt, als dat nodig zou zijn, in tweede termijn een motie in te dienen. Ik sta wat dat betreft open voor samenwerking met alle collega's. Misschien hebben anderen al ideeën waarbij mijn fractie kan aansluiten.
Het begin van het wetsvoorstel is er. De vraag is of het een aanbouwwet is of een opbouwwet. Is dit een woordenspel? Nee. Bij een aanbouwwet kun je, om het populair uit te drukken, een klein hokje als uitgangspunt hebben, waar je steeds weer iets naast zet. Uiteindelijk kun je zo heel wat ruimte creëren. Bij een opbouwwet gaat het om een fundament dat het hele gebouw draagt. Natuurlijk kun je dan beslissen om niet meteen alle verdiepingen erop te zetten, maar de grondslag ervan is wel omvattend. Dat maakt echter wel wat uit en daarom zou mijn fractie liever willen spreken van een opbouwwet dan van een aanbouwwet. Onze motivatie is, dat mensen met een handicap of chronische volwaardig aan de samenleving moeten kunnen deelnemen. Dat heeft voor ons een principiële achtergrond. Het is een voluit bijbels motief om medemensen met een functiebeperking de nodige steun, maar ook ruimte voor henzelf te geven.
De voorzitter:
Het woord is aan de heer De Ruiter, die zijn maidenspeech zal houden.
De heer De Ruiter (SP):
Voorzitter. Mensen met een handicap of chronische ziekte hebben recht op een wereld zonder drempels, in de breedste zin van het woord. Dat vereist dat er op alle maatschappelijke terreinen rekening wordt gehouden met de specifieke beperkingen van mensen met een handicap. Werk moet worden aangepast aan werknemers en niet andersom. Dat betekent dat werk gezond en veilig voor iedereen moet zijn en in het bijzonder voor mensen met een chronische ziekte of handicap. Deelt de regering deze uitgangspunten en zo ja, hoe verhoudt dit zich dan met de "vluchtroute" in dit wetsvoorstel? Ik doel op de onevenredige belasting voor de wederpartij. Hoe groot is het risico dat het prijskaartje van de gevraagde voorziening een te grote rol gaat spelen in de belangenafweging tussen aanvrager en aanbrenger? Het belang van de gehandicapte is toch al in de eerste fase vastgesteld? Moet er niet eerst een inventarisatie van voorzieningen worden gemaakt om bij gelijke geschiktheid van meerdere voorzieningen de goedkoopste te kiezen? In hoeverre hebben aanvragers hier zelf iets over te zeggen?
Een tweede mogelijke vluchtroute is de opname van een afzonderlijke uitzonderingsgrond voor bescherming op grond van veiligheid en gezondheid. Hoe voorkom je dit in de praktijk en hoe voorkom je dat ten onrechte gebruik wordt gemaakt van dit argument om mensen met een handicap of chronische ziekte de toegang te weigeren? Moet werk niet voor iedereen veilig zijn? Geldt gezondheid niet voor iedereen? Kan de staatssecretaris mij één voorbeeld noemen waarin deze ongezonde situatie specifiek voor gehandicapten zou gelden? Afhankelijk van het antwoord daarop, overweegt mijn fractie op dit punt een amendement in te dienen. Er moeten doeltreffende maatregelen worden genomen, al naar gelang de behoefte. Maar betekent dit ook een generieke verplichting? Neem bijvoorbeeld een school voor beroepsonderwijs; de heer Van der Ham vroeg hier ook al aandacht voor. Moet zo'n school zonder meer zonder drempels zijn? Moet er een lift zijn, een aangepast toilet? En kan er ook worden verwezen naar een toegankelijke school in de regio, zoals de regering oppert? En zo ja, hoe verhoudt dit zich dan tot de vrijheid van onderwijs?
Volgens de regering vallen de kosten voor de werkgevers nogal mee, omdat zij een beroep kunnen doen op de Wet reïntegratie arbeidsgehandicapten. Hoe groot schat de regering het risico dat de verplichting van doeltreffende aanpassingen toch nog averechts kan werken en de werkgevers ervan kan weerhouden, mensen met een handicap of met een chronische ziekte in dienst te nemen? Moet middelgrote en grote werkgevers niet worden verplicht, een bepaald percentage van hun arbeidsplaatsen open te stellen voor arbeidsgehandicapten?
Instellingen voor beroepsonderwijs hebben minder mogelijkheden om voor financiële tegemoetkomingen in aanmerking te komen. Volgens de regering zal er voor bepaalde instellingen zeker sprake zijn van een extra financiële belasting. De HBO-raad vreest dat instellingen die lasten niet uit hun eigen budget kunnen betalen. Ik heb begrepen dat de regering zou bezien hoe hiervoor compensatie kan worden geboden. Komt er zo'n compensatie? En zo ja, op welke termijn?
De meeste kritiek op deze wet betreft datgene wat er niet in staat. En natuurlijk is de SP blij met elke verbetering, met elke vooruitgang op dit terrein, zelfs met de gedeeltelijke toepassing van de Europese richtlijn en ook nog wel met de term "aanbouwwet". Maar moeten er niet veel meer stappen volgen, op zeer korte termijn? Wij pleiten voor krachtige wetgeving om discriminatie van mensen met een handicap of een chronische ziekte op alle maatschappelijke terreinen te verbieden. Het houdt dus niet op bij onderwijs en werk. In Haarlem was ik getuige van vergeefse pogingen van rolstoelgebruikers om hun eigen salaris op te nemen bij een geldautomaat. De grotere postkantoren verdwijnen, het is al gezegd. Ik vind dit bepaald geen schoolvoorbeeld van manieren om discriminatie te bestrijden, eerder het omgekeerde. Ongelijke kansen voor en discriminatie van mensen met een handicap zijn vanwege de samenhang van alle maatschappelijke terreinen ingrijpend. Wie gelijke kansen wil creëren, ontkomt er niet aan om het openbaar vervoer voor iedereen toegankelijk te maken. Ik begrijp dat dit nu zal worden gedaan; wij zullen de wijzigingsvoorstellen nog bestuderen en bekijken hoe die zich verhouden tot de al eerder besproken fasering. Pas als het openbaar vervoer voor iedereen bereikbaar is, kunnen de mensen optimaal deelnemen aan arbeid, onderwijs, sport en cultuur en is er geen sprake van discriminatie bij de vrijheid van vervoerskeuze. Dit is volgens mij trouwens een van de fundamentele vrijheden in onze maatschappij. Ik heb sterk de indruk dat de koudwatervrees van het kabinet wordt veroorzaakt door de mogelijke financiële effecten. Vindt de staatssecretaris dat dergelijke aspecten een rol mogen spelen bij de uiteindelijke afweging van de wettelijk te verbieden vormen van onderscheid? En als financiële overwegingen een rol spelen – en daar lijkt het op, gelet op de beperkte reikwijdte van dit wetsvoorstel – wat prevaleert dan? De kosten of de uitgangspunten van het wetsvoorstel?
De minister van Verkeer en Waterstaat heeft toegezegd dat eraan gewerkt zal worden om het openbaar vervoer in deze wet op te nemen. Maar wat betekent dit voor de termijnen? In de Verenigde Staten was er elf jaar nodig om de antidiscriminatiewetgeving zodanig uit te voeren dat de treinen en 4600 stadsbussen voor 100% toegankelijk zouden worden. Klopt het dat de NS recentelijk voor de doelgroep van deze wet ontoegankelijk materieel heeft aangekocht dat in principe veertig jaar mee moet gaan? En klopt het dat de NS bij herhaling laat weten dat 2030 niet haalbaar is? Helaas, de levering van goederen en diensten wordt in het wetsvoorstel niet geregeld. En als er iets onrechtvaardig is, dan zijn het wel de beperkingen die banken, pensioenfondsen, verzekeraars en andere "financiële dienstverleners" hanteren. Lees ik het goed dat het kabinet al bij voorbaat bezwaren heeft tegen het algeheel toegankelijk maken van bijvoorbeeld pensioenen, verzekeringen en hypotheken? Het kan de regering toch niet zijn ontgaan dat gehandicapten soms een vijf keer hogere ziektekostenpremie betalen of zich niet voldoende kunnen verzekeren tegen de kosten van een uitvaart? Ook de Wet op de medische keuringen blijkt geen absolute garantie te bieden tegen selectie. Uit de evaluatie van die wet blijkt dat sprake is van regelmatige overtreding door de arbodiensten en werkgevers, bijvoorbeeld door tijdens sollicitatiegesprekken – overigens mondeling en schriftelijk– vragen over de gezondheid te stellen.
Waarom zijn het lager onderwijs en het vervolgonderwijs niet in het wetsvoorstel opgenomen? Waarom moet dit wachten tot het wetsvoorstel over leerlinggebonden financiering?
Ik vind het ronduit teleurstellend dat sport uit het wetsvoorstel is gehaald en dat de toegankelijkheid, inrichting en beheer van openbare ruimten niet is opgenomen.
De SP-fractie is van mening dat deze aanbouwwet moet worden uitgebreid tot alle terreinen in een tijdsbestek van hooguit vier jaar. De heer Van der Vlies wees daar ook al op en ik heb een amendement met die strekking ingediend. Is de regering bereid om op zo kort mogelijke termijn te komen met een plan en een fasering in de tijd voor al die maatschappelijke terreinen?
De regering stelt dat op al die terreinen al veel gebeurt met noodzakelijke voorzieningen. Is deze wetgeving dan niet juist hard nodig? Blijft de overheid zelf niet in gebreke doordat veel goederen en diensten tot op dit moment niet bereikbaar zijn? Ik praat dan over gebouwen met en zonder publieksfunctie. Reizen is tot op dit moment voor veel gehandicapten een rad van avontuur. De uitvoering van de Wet voorzieningen gehandicapten laat ook nog heel veel te wensen over.
Voorzitter. Het is beschamend dat wij hier wetgeving moeten maken, omdat wij blijkbaar niet in staat zijn om in onze samenleving een volwaardige plaats in te ruimen voor gehandicapten en chronisch zieken. Op dit terrein is in ons land en in onze samenleving nog een wereld te winnen, zeker voor het nieuwe kabinet. Laten wij eerlijk zijn: niet de mens, maar de samenleving is gehandicapt.
De voorzitter:
Ik feliciteer u met uw maidenspeech en wens u heel veel succes bij uw verdere werkzaamheden in deze Kamer.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Mevrouw de voorzitter. Ik feliciteer de heer Piet de Ruiter met zijn maidenspeech: prachtig gedaan! Wij kwamen elkaar voor het eerst dit voorjaar tegen, bij een vergadering van FNV Bondgenoten. Dat was voor mij vertrouwd terrein en toen dacht ik: dit is nu weer een strijdbaar iemand buiten de Kamer. Maar ik heb nu gehoord dat hij ook een strijdbaar iemand is binnen de Kamer. Zeker het onderwerp waar wij het vandaag over hebben, verdient die strijdbaarheid. Daar ben ik het helemaal mee eens. Hij gaf ook aan dat mensen met een handicap of chronische ziekte moeten kunnen leven zonder drempels. Welnu, ik feliciteer hem nogmaals met het overgaan van de drempel van de maidenspeech.
Voorzitter. De fractie van GroenLinks beoordeelt het wetsvoorstel dat vandaag voorligt aan de hand van het uitgangspunt dat gehandicapten en chronisch zieken zo optimaal mogelijk moeten kunnen deelnemen aan het maatschappelijk leven. Volwaardig burgerschap en gelijkwaardige participatie van deze mensen betekent in onze ogen gelijke kansen op participatie op alle terreinen van het maatschappelijk leven. Om maar met de deur in huis te vallen: daar voldoet deze wet absoluut niet aan. Het gaat vandaag om een kleine stap die erom schreeuwt om snel te worden uitgebreid. Ik verwijs naar de eigen woorden van de regering in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel: het samenspel tussen voorzieningenbeleid en rechtsbescherming tegen discriminatie moet bijdragen aan een gelijkwaardige participatie in de samenleving. Voorts zegt de regering: mensen met een handicap of chronische ziekte moeten dezelfde kansen hebben om aan de samenleving deel te nemen als mensen zonder handicap of chronische ziekte.
Als wij die woorden serieus nemen, zal er nog heel wat moeten gebeuren. Daarom is de fractie van GroenLinks van mening dat dit wetsvoorstel snel een vervolg moet krijgen. Het gaat daarbij om een uitbreiding op andere terreinen van het maatschappelijk leven, zoals het basis- en het vervolgonderwijs, het hoger onderwijs, toegankelijkheid van het openbaar vervoer, aangepast of aanpasbaar bouwen en wonen, de openbare ruimte, publieke dienstverlening, sportvoorzieningen en het openbaar aanbod van goederen en diensten. Hieronder vallen natuurlijk ook restaurants, disco's, winkels, cursuscentra, culturele instellingen zoals musea en theaters, maar ook de bioscoop. De reikwijdte van de wet die wij vandaag bespreken, arbeids- en beroepsopleidingen, is naar onze stellige mening veel te beperkt. Participeren in de samenleving is méér dan werken; het is ook ontspannen, sporten, winkelen, de kroeg ingaan, gebruik maken van het openbaar vervoer of niet altijd vooraan hoeven te zitten in de bioscoop en daar eigenlijk een beetje met de nek te worden aangekeken.
De minimale en ook wat uitgeklede wet getuigt in onze ogen van te weinig ambitie en wij vragen ons dan ook af of hier geen sprake is van de strijd in het kabinet tussen poen en principes. Wij krijgen een beetje de indruk dat de zakjapanner bepaalt hoe gehandicapten en chronisch zieken kunnen participeren en dat kan natuurlijk nooit de bedoeling zijn. Bovendien is sporten er ook weer uit gehaald; het lijkt bijna een sport om de wet zo minimaal mogelijk te maken.
Voor ons is het heel duidelijk: gehandicaptenrechten zijn mensenrechten. Het niveau van beschaving kan worden afgemeten aan de zorg voor de mensen die het zelf niet altijd redden in de samenleving. In een rijk land als Nederland moet dat niveau echt omhoog. Er is een wereld te winnen, als het gaat om integratie en participatie van mensen met een handicap of chronische ziekte. Van wetgeving alléén verandert de wereld niet; dat begrijpen wij ook. Maar wetgeving is wel belangrijk en daarnaast moet er natuurlijk ook een mentaliteitsverandering plaatsvinden. GroenLinks kwam al in maart 1997 met een initiatiefwetsvoorstel ten behoeve van de participatie en de integratie, en dit thema heeft ook altijd hoog op onze politieke agenda gestaan. De lange tijd van wikken en wegen, stapels papier, dubben en uitstellen, is wat ons betreft allang voorbij. Het wordt nu tijd voor concrete maatregelen en heldere stappen. In Groningen zeggen wij dan: nait souzen moar doan! Ik had gehoopt dat ik hier op z'n Gronings over dit wetsvoorstel had kunnen zeggen: het kon minder. Maar dat kan ik echt niet over mijn lippen krijgen, als ik zie wat hier nu voorligt.
Mensen met een handicap of chronische ziekte worden nog te veel aan hun lot overgelaten. Van hen worden elk dag weer een enorm organisatietalent en uitstekende communicatieve en assertieve vaardigheden verlangd om te kunnen participeren. Het is vragen, plannen, organiseren, nog eens vragen en hopen dat je ooit nog eens spontaan gebruik kunt maken van het openbaar vervoer of kunt bedenken welke opleiding je wilt gaan volgen. Elk moment van de dag worden deze mensen geconfronteerd met obstakels, discriminatie en achterstelling vanwege hun handicap.
Voorzitter: Weisglas
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Mijnheer de voorzitter. In 2001 bracht een kamerdelegatie onder andere samen met de CG-raad een bezoek aan de Verenigde Staten om de inhoud en het effect van het daar bestaande wettelijke verbod discriminatie op grond van handicap te bestuderen. Dat ontlokte rolstoelgebruiker Jan Troost, voorzitter van de CG-raad de verzuchting: "Ik ga emigreren naar Amerika", telkens als hij in Washington en New York de uitstekende toegankelijkheid voor rolstoelgebruikers constateerde. Ook gaf hij later in de pers aan: "In New York vergat ik mijn handicap." Daar moeten wij naar toe, mijnheer de voorzitter. Nederland hobbelt in onze ogen nog te veel achter de feiten aan.
Voorzitter. Ik kom nu op de reikwijdte van de wet. Zoals al aangegeven, is de wet een eerste kleine stap en is het nu zaak om werk te maken van de aanbouw. Ook de regering spreekt van een aanbouwwet, maar hoe vlot gaan we aanbouwen? Dat is een cruciale vraag in het debat van vandaag. Ik kom dan op het punt van het openbaar vervoer. Het is mooi dat er nu een nota van wijziging ligt van staatssecretaris Vliegenthart en minister Netelenbos, maar ik voorzie nog een aantal problemen. In 2010 moet de toegankelijkheid voor bussen en in 2030 voor treinen zijn gewaarborgd, maar wat zien wij in de praktijk gebeuren? Er wordt door de NS gewoon materieel besteld dat niet voldoet aan deze norm, omdat er geen duidelijke regels zijn. Het materieel voor de HSL-Zuid voldoet niet aan de eisen van toegankelijkheid en het nieuw bestelde materieel van NS gaat, zoals ik zonet al aangaf, mee tot 2040. We zijn dan al tien jaar verder dan de toch al ver voor ons liggende datum van 2030. Daarbij gaat het naast toegankelijkheid voor rolstoelen ook om voorzieningen voor slechtzienden en slechthorenden. Mevrouw Bussemaker heeft een geweldige opsomming gegeven. Je kunt soms zeer eenvoudige oplossingen treffen voor zeer ingewikkelde problemen. Als het gaat om de eenvoudige oplossingen dan willen wij er graag toe aansporen dat hier nu eindelijk iets mee gaat gebeuren.
Ik had bij de voorbereiding van dit debat een aantal mooie uitspraken opgezocht van mevrouw Netelenbos, die zij gedaan heeft bij de behandeling van de Spoorwegwet en de Concessiewet. Zij heeft gezegd dat het OV in die wetten thuishoort. Zij heeft die toezegging ook gestand gedaan. Er ligt nu een nota van wijziging. Zij heeft in datzelfde debat gesproken over een toezegging die zij samen met de staatssecretaris heeft gedaan aan de organisaties voor gehandicapten en chronisch zieken. Die toezegging houdt in dat er een AMvB komt. Daarover is een persbericht verschenen. Het is interessant om te weten wanneer die AMvB komt.
De fractie van GroenLinks wil daar geen onduidelijkheid over laten bestaan. Zij zou het goed vinden als bij de behandeling van de begrotingen van VWS en Verkeer en Waterstaat bij AMvB regels voor concessiehouders worden opgesteld, die de toegankelijkheid van het openbaar vervoer voor gehandicapten waarborgen. Ik zou daarop graag een reactie willen hebben van de staatssecretaris. De GroenLinks-fractie overweegt een motie in te dienen op dit punt.
Mijnheer de voorzitter. Ik kom nu op het punt van bouwen en wonen. Openbare gebouwen toegankelijk maken zou moeilijk zijn af te bakenen, wordt door de staatssecretaris gezegd en valt niet onder de reikwijdte van de wet. Ik vraag me af waarom dat moeilijk is af te bakenen. Iets is toegankelijk of niet toegankelijk. Ik stel het expres zo eenvoudig voor, omdat we de zaken niet ingewikkelder moeten maken dan ze zijn om daarmee de zaken weer voor ons uit te schuiven. Op het punt van bouwen en wonen speelt ook nog het in onze ogen trage tempo van oplevering van zorgwoningen. Voert de staatssecretaris hier bijvoorbeeld overleg over met de staatssecretaris van wonen, zoals die tegenwoordig wordt genoemd?
In het wetsvoorstel wordt niets gezegd over de openbare ruimte. Ik vind dat vreemd. Op 12 juni van dit jaar – dat is dus nog maar kort geleden – is er een uitgebreide notitie van het ministerie van VROM verschenen waarin een pleidooi wordt gehouden over de openbare ruimte. Het gaat daarbij om een samenwerkingsproject tussen de ministeries van VROM, LNV, OCW, Justitie en BZK. Ik vraag mij af waarom VWS daar niet bij betrokken is. Veiligheid is namelijk een belangrijk punt, als het gaat om de openbare ruimte. Dat geldt nog meer voor de toegankelijkheid. Ik vraag mij af of een en ander nog een beetje wordt gezwaluwstaart tussen de verschillende ministeries. Nu dit wetsvoorstel er na jarenlange discussies eindelijk ligt, vind ik het vreemd dat VWS niet betrokken is bij zo'n publicatie.
De amendementen die de fractie van de ChristenUnie heeft ingediend om het wetsvoorstel uit te breiden met openbaar vervoer, openbare ruimte en sport, kunnen wij van harte steunen. In het licht van de discussies die al zijn gevoerd over de Algemene wet gelijke behandeling, moet ik zeggen dat het ons wel logisch lijkt om chronisch zieken en gehandicapten daarin op te nemen. Ik hoor graag hoe de staatssecretaris hierover denkt.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
U zegt dat het u voor de hand lijkt te liggen om die groepen op te nemen in de Algemene wet gelijke behandeling. Ik hoop evenwel dat u dit los wilt zien van de afhandeling van dit wetsvoorstel.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Ik wil dit wetsvoorstel natuurlijk zo snel mogelijk afhandelen. Wij praten echter al heel lang over de Algemene wet gelijke behandeling. Het is heel minimaal, maar beter iets dan niets. Het is een eerste stap. Ik heb ook niet voor niets gezegd dat wij deze stap nu moeten zetten. De volgende stappen moet wel een stuk vlotter gaan. Het opnemen hiervan in de Algemene wet gelijke behandeling mag natuurlijk niet leiden tot vertraging, maar het lijkt mij wel logisch om een en ander daarin op te nemen. Ik hoor graag hoe de staatssecretaris hierover denkt.
Mevrouw Bussemaker (PvdA):
Ik hoorde u net zeggen dat u de amendementen van de heer Rouvoet wilt steunen. U zegt echter tegelijkertijd dat u vindt dat er nieuwe stappen gezet moeten worden en dat die sneller gezet moeten worden. Volgens mij sluit het een het ander uit. De heer Rouvoet heeft amendementen ingediend en ik heb evenals enkele anderen gesproken over het aantal stappen dat in het kader van dit wetsvoorstel gezet moet worden om tot uitbreiding te komen. Mij is niet helemaal helder waar u nu precies staat.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Ik had die amendementen zelf kunnen maken. Ik hoop dat u uit mijn inleiding begrepen hebt dat ik het onderhavige wetsvoorstel zeer minimaal vind. Oorspronkelijk stonden sportvoorzieningen er wel in, maar die zijn er op de een of andere mysterieuze wijze uit verdwenen. Dat was echter niet wat de fractie van GroenLinks wilde. Ik vind dat openbaar vervoer, openbare ruimte en sport – daar is inmiddels al zoveel over gediscussieerd – in het wetsvoorstel opgenomen moeten worden. Over een aantal andere zaken kunnen wij nog nader overleg voeren. Misschien worden er ter zake nog wel moties ingediend. Het een behoeft het ander niet uit te sluiten.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Ik denk dat het goed is om nog een opmerking te maken over de relatie tussen mijn amendementen en de nota van wijziging van de staatssecretaris. De nota van wijziging bevat ook een wijziging van artikel 12, waardoor het tijdstip van inwerkingtreding van de verschillende onderdelen en bepalingen van het hele wetsvoorstel kan verschillen. Dit raakt dus ook aan de door mij ingediende amendementen, al staat het daar niet in. Met de nota van wijziging heeft de staatssecretaris mijn eventuele probleem met fasering voor alle amendementen in een keer opgelost. Ik zeg dit tegen u, omdat u zegt dat sommige dingen nu in werking moeten treden. Ik zal mij niet tegen die route verzetten.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Ik ben blij dat u gebruik maakt van deze interruptie om uw eigen amendementen te verduidelijken en in relatie te brengen met de nota van wijziging. Volgens mij zijn wij het met elkaar eens. Ik zal die nota van wijziging nog nauwkeurig bestuderen.
Voorzitter. Een ander belangrijk kritiekpunt van de GroenLinks-fractie op deze wet betreft de individuele aanpassing. Wij hadden veel liever gezien dat het om algemene aanpassingen zou gaan, bijvoorbeeld voor rolstoelgebruik, met de mogelijkheid voor individuele aanpassing. Dat is dus een wat andere route. Daarbij kun je je afvragen wat de redelijke termijn waarover wordt gesproken voor het doen van die aanpassingen is. Het zal toch niet de bedoeling zijn dat de aanpassing pas halverwege het studiejaar wordt aangebracht. Dat lijkt mij niet de goede volgorde.
Er zijn al verschillende vragen gesteld over de onevenredige belasting. Wij vrezen dat het hier ook kan gaan om zogenoemde financiële drempels voor onderwijsinstellingen die de aanpassingen moeten aanbrengen en dat men zich daartegen gaat verzetten, omdat dit bijvoorbeeld ten koste gaat van andere noodzakelijke investeringen en uitgaven op het betreffende onderwijsinstituut. Werkgevers hebben de REA-gelden beschikbaar, scholen niet. De fractie van GroenLinks wil dat er structurele financieringsbronnen komen waar onderwijsinstellingen een beroep op kunnen doen, bijvoorbeeld naar analogie van de Wet REA. Van GentOok op dit punt overweegt mijn fractie een motie in te dienen. Voordat ik daartoe overga, wil ik de mening van de staatssecretaris daarover horen.
Evenals de heer De Ruiter heb ik vragen op het punt van artikel 3, lid 1a, over het onderscheid. Daarin staat dat het onderscheid noodzakelijk is ter bescherming van de veiligheid en gezondheid. Mij lijkt dat dit voor iedereen geldt, voor een chronisch zieke, voor een gehandicapte en ook voor een niet-gehandicapte. Wij vinden dat een raar artikel. Kan de staatssecretaris een en ander nader toelichten?
Volgend jaar is het Europese jaar voor mensen met een handicap. Wij zouden het aardig vinden als de regering bevordert om op Europees niveau tot een algemene antidiscriminatierichtlijn te komen op grond van handicap en chronische ziekte.
Voorzitter. De fractie van GroenLinks kan vandaag morrend – omdat het wetsvoorstel te minimaal is – maar toch met overtuiging – want er moet wel iets gebeuren – instemmen met dit wetsvoorstel. Beter iets dan niets. Ik wil echter wel dat duidelijk is dat de tijd van praten en vooruitschuiven wat ons betreft definitief voorbij is. Zo spoedig als mogelijk – daar heb je de term weer – maar uiterlijk begin volgend jaar willen wij een actieplan om de wet verder uit te bouwen. Ook de nieuwe coalitie – het is altijd interessant om daar een beroep op te doen – zet er wat dit betreft hopelijk de vaart in. Ik ga er helemaal van uit dat mevrouw Terpstra als een leeuw gaat vechten voor de chronisch zieken en gehandicapten. Het CDA wil graag haar sociale gezicht behouden. Uitermate terecht, lijkt mij. De LPF is helaas niet aanwezig, dus het blijft nog een verrassing wat die fractie ervan vindt, maar ik wil de partijen die hier wel aanwezig zijn van de nieuwe coalitie die er waarschijnlijk komt, deze warme woorden meegeven. Wij zullen dat natuurlijk nauwkeurig in de gaten houden. De volwaardige participatie en het tegengaan van discriminatie van chronisch zieken en gehandicapten zal toch mede het sociale en maatschappelijke gezicht van deze coalitie moeten bepalen. Daarvoor valt nog heel wat te doen. Een integrale aanpak op alle terreinen is noodzakelijk. GroenLinks zal dit uiteraard gedreven en kritisch blijven volgen en de vinger aan de pols houden.
Voorzitter. Met Boris van der Ham, die hier vandaag zijn maidenspeech hield, hoop ik dat de staatssecretaris bij haar afscheid zeer openhartig zal zijn en van haar hart geen moordkuil zal maken. Die oproep ondersteun ik graag. De staatssecretaris kennende kan ik mij niet voorstellen dat zij tevreden is over het voorliggende wetsvoorstel.
De heer Jense (LN):
Voorzitter. Ons korte verblijf hier noopt mij tot enige bescheidenheid. Ik zal u vertellen waarom. Dit voorstel behelst een enorme hoeveelheid papier en hierover wordt al vele jaren gediscussieerd. Wij realiseren ons dat wij hier pas officieel op 15 mei zijn binnengestapt. Dat neemt niet weg, dat ik toch graag op een aantal punten wil wijzen en aan de staatssecretaris, uiteraard via de voorzitter, een enkele vraag wil stellen.
Aan de orde is het voorstel over gelijke behandeling op grond van een handicap of chronische ziekte, waarmee invulling wordt gegeven aan de richtlijn 2000/78EG van 27 november 2000. Natuurlijk wordt het beginsel gelijke behandeling door de fractie van Leefbaar Nederland volledig onderschreven. Ik wil graag voorkomen dat mijn bijdrage op het niveau van de commissie terechtkomt. Daarom wil ik de staatssecretaris straks slechts twee vragen stellen op basis van het stuk van VNO/NCW dat mij is geworden.
In de kantlijn van de behandeling van dit wetsvoorstel wil ik wel een aantal opmerkingen maken. Het hele verhaal overziend, moet het mijn fractie van het hart dat bij haar begrippen opborrelen zoals "moeizaam", "mondjesmaat" en "integraliteit gemist".
Dan een andere opmerking in de kantlijn. Misschien moet ik deze vraag aan de griffier stellen, maar ik stel haar aan de voorzitter omdat ik denk dat hij de procedure in de Kamer bewaakt. Ik hoop niet dat het gebruikelijk is dat zelfs tijdens het debat stukken worden ingebracht. Omdat wij die niet kennen, moeten wij die nog lezen. Dat maakt het voor de besluitvorming, en zeker voor de discussie, niet echt helder, niet voor ons, en zeker niet voor de mensen op de tribune. Als je niet doorkneed bent in de materie en je hebt al een verhaal geschreven, dan blijf je daar behoorlijk gebrekkig in hangen. Ik wil daarom vragen of dit zoveel mogelijk kan worden beperkt.
De voorzitter:
U richt zich tot mij. Laat ik kort reageren.
Ik kan mij uw zorg voorstellen, maar conform het Reglement van Orde is het mogelijk om gedurende de gehele behandeling van het wetsvoorstel – dus tot de stemmingen – amendementen en nota's van wijziging in te dienen. Dat is ook begrijpelijk omdat amendementen en nota's van wijziging het gevolg kunnen zijn van termijnen binnen de beraadslaging.
Mevrouw Terpstra (VVD):
Mag ik collega Jense waarschuwen en hem vragen zo'n oproep niet te doen, aan welke bewindspersoon dan ook? Als dit debat tot resultaat heeft dat er zo meteen misschien nog wel twee nota's van wijziging worden ingediend, dan prijs ik de staatssecretaris daarvoor. Dat is ook in lijn met het betoog van de heer Jense. Hij zegt immers dat het minimaal is, niet integraal, enz. Er kan nog veel worden verbeterd.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Ik wil graag tegen de heer Jense zeggen dat ik zelf heel erg blij was met deze nota van wijziging. Ik denk dat de mensen op de publieke tribune daar ook heel erg blij mee zijn.
De heer Jense (LN):
Alles wat bijdraagt aan een verbetering van het voorstel, is meegenomen. Laat ik daar geen enkel misverstand over bestaan. Ik begrijp dat best, zeker als stukken uit de Kamer komen, van de oppositiepartijen of van de regeringspartijen. Het is altijd goed dat dit kan, maar het blijft lastig om een redelijk lijvige nota van wijziging te implementeren in je verhaal. Nogmaals, misschien is dit te wijten aan het feit dat ik hier nog te weinig ervaring heb opgedaan.
Ik denk dat ik de staatssecretaris te kort zou doen, als ik haar de kwalificaties die ik heb genoemd: moeizaam, mondjesmaat, gemiste integraliteit, volledig zou toerekenen. Ik denk dat wij ons allemaal mogen realiseren dat de polsstok van de staatssecretaris niet langer is dan wat haar gegeven is. Je praat ook over financiële middelen die in de coalitie bij de afspraken over het regeerakkoord beschikbaar zijn gesteld.
Ik denk dat een aantal zaken die vanmiddag zijn genoemd, ook op een andere wijze dan in een wetgevingstraject kunnen worden meegegeven, bijvoorbeeld door een brief van de staatssecretaris of van de minister aan de gemeenten. Zij kunnen de gemeenten wijzen op de noodzaak dat onze gehandicapte medemensen normaal in dit soort openbare gebouwen terecht kunnen. Dat kan worden gerealiseerd door bestemmingsplannen, door bouwvergunningen voor aanpasbaar of toepasbaar bouwen of bij scholen. Als gebouwen nog gebouwd moeten worden, leidt dat wellicht tot hogere stichtingskosten, maar dat moeten wij er dan maar voor over hebben. Het moet vanzelfsprekend worden.
Dat geldt wat mij betreft niet alleen voor openbare gebouwen, zoals scholen, maar ook voor sport. Het zou sportverenigingen sieren, als zij er ook voor zorgen dat hun accommodaties, die vaak gemeentelijk zijn, betreedbaar en bruikbaar zijn voor gehandicapte medemensen.
VNO/NCW heeft er in de brief van 14 juni 2002 op gewezen dat in de tekst van het wetsvoorstel een ondubbelzinnige grondslag voor het stellen van wezenlijke functievereisten ontbreekt. Zij stellen dat het niet ondenkbaar is dat het bij bepaalde functies niet mogelijk is dat zij worden vervuld door mensen met een bepaalde handicap. De uitzonderingsgrond in artikel 3, tweede lid, is naar hun inzicht niet voldoende, aangezien deze bepaling geldt voor de situatie van indirect onderscheid.
VNO/NCW stelt dat dit te meer klemt, omdat er is gekozen voor een gesloten systeem van uitzonderingen. In overweging 17 van de richtlijn is opgenomen dat een werkgever niet gehouden is iemand aan te nemen die niet bekwaam, in staat en beschikbaar is om de essentiële taken van die functie te verrichten.
De Raad van State stelde al eerder dat artikel 4, lid 1, van de richtlijn een wettelijke grondslag voor het stellen van wezenlijke functievereisten mogelijk maakt. Onze fractie verneemt graag van de staatssecretaris waarom zij een andere mening is toegedaan. Het lijkt onze fractie wenselijk om het wetsvoorstel in die zin te wijzigen dat voor onderscheid op grond van wezenlijke functievereisten een wettelijke grondslag wordt opgenomen.
Het tweede zorgpunt betreft de interpretatie van het in artikel 2 van het wetsvoorstel gestelde: eenieder tot wie dit verbod zich richt, is gehouden naar gelang de behoefte doeltreffende aanpassingen te verrichten, tenzij deze voor hem een onevenredige belasting vormen. Ik zal het kort houden, omdat ik aanneem dat de staatssecretaris de brief kent. Wat is de reden dat de staatssecretaris het unanieme advies van de Sociaal-economische raad van 18 mei 2001 niet overneemt?
Ik vraag de voorzitter, de staatssecretaris en de leden van de Kamer om mij te verontschuldigen dat ik na mijn spreekbeurt direct vertrek, zodat ik het antwoord van de staatssecretaris niet kan horen. Vorig jaar heeft mijn dochter haar examen niet gehaald, maar zij gaat vanavond wel haar diploma ophalen en daar wil ik graag zelf bij zijn.
De voorzitter:
Vorige keer kon ik u met uw maidenspeech feliciteren en nu kan ik u vooruitlopend op vanavond feliciteren met de resultaten van uw dochter. Wie weet waarmee ik u de volgende keer kan feliciteren. Uiteraard bent u voor de rest van het debat verontschuldigd. Dat bestaat nog uit de inbreng van twee sprekers, zoals wij weten.
De heer Mosterd (CDA):
Voorzitter. Het is wel heel bijzonder dat wij in deze Kamer allemaal in dezelfde richting willen gaan. Dat is ook heel verheugend voor alle mensen met een handicap en chronisch zieken. Mijn fractie vormt geen uitzondering, ook mijn fractie wil graag een zo breed mogelijk wetsvoorstel. Wij vinden dat iedereen in onze samenleving zo goed mogelijk moet kunnen participeren. Dat is een basisuitgangspunt en dat geldt zeker voor gehandicapten en chronisch zieken. Wij zijn er voorstander van dat de overheid de voorwaarden schept waaronder het kan plaatsvinden en dat het aan de samenleving wordt overgelaten om het zelf in te vullen, maar wij beseffen heel goed dat wetgeving nodig is, opdat gehandicapten en chronisch zieken hun rechten ook kunnen claimen. Daarom staan wij achter wetgeving op dit terrein.
Natuurlijk leeft er nog wel een aantal vragen en ik zal een aantal daarvan de revue laten passeren. De Raad van State adviseert de Algemene wet gelijke behandeling aan te passen om een eenduidige implementatie te waarborgen. De regering brengt hier vele praktische bezwaren tegen in. Een praktisch bezwaar is dat de zaak niet vertraagd mag worden. Daar ben ik het mee eens. Ik wil ook geen voorstel doen dat ertoe leidt dat deze wet vertraging oploopt, maar het zou mooi zijn als het straks ingebouwd kan worden in een Algemene wet gelijke behandeling. Het is natuurlijk niet juist dat er aan de ene kant een Algemene wet gelijke behandeling is en aan de andere kant een wet gelijke behandeling voor gehandicapten en chronisch zieken. Ik hoor graag of de regering bereid is om een weg uit te stippelen om te komen tot een zo goed mogelijke implementatie van deze wetgeving in de Algemene wet gelijke behandeling. Wil de regering aangeven hoeveel tijd dat zal vergen en welke problemen er zijn? Ik overweeg om op dit punt een motie in te dienen. Het is dus geenszins de bedoeling om deze wetgeving te vertragen.
De reikwijdte van deze wet beperkt zich tot arbeid en beroepsopleiding. Gelukkig is er nu een aanvulling op gekomen met de nota van wijziging. Op dit moment kun je dat accepteren, omdat het praktisch het meest haalbare is. Natuurlijk moet de intentie blijven om tot een verbreding te komen en wel op een zo kort mogelijke termijn. Wanneer ik de argumentatie van de regering goed begrijp, dan wil de regering voorzichtig beginnen. Zij wil de zaak kunnen overzien op diverse punten en daarom kan zij niet tot een veel bredere wet komen. Ik denk dat je daar wel het nodige tegen kunt inbrengen. Immers, op de terreinen arbeid en beroepsopleiding is ook nog niet alles duidelijk. Is de zaak op het terrein wonen dan zoveel onduidelijker? Loopt de regering op dat terrein zoveel meer risico's dan op de terreinen die wel in de wet genoemd worden? Er zijn ook randvoorwaarden opgenomen in de huidige wet, waardoor die risico's beperkt worden. Het moet immers niet tot een onevenredige belasting leiden. Dan vraag ik mij af waarom het niet mogelijk is om eerder tot een verbreding over te gaan. Ik heb al gezegd dat mijn fractie graag op zo kort mogelijke termijn toe wil naar verbreding van dit voorstel. Dat betekent dat wij nog eens willen refereren aan de motie-Passtoors.
De heer Van der Ham (D66):
Voorzitter. De heer Mosterd is een van de mensen die nu pas aan het woord komen en eigenlijk aan de onderhandelingstafel zitten om het nieuwe kabinet te vormen. Hij zegt: op zo kort mogelijke termijn. Dat vind ik ook, maar hij kan nader specificeren voor de rest van de Kamer en het nieuwe kabinet op welke termijn dat zou moeten, welke terreinen zijn voorkeur hebben boven andere en wat de financiële consequenties ervan zijn.
De heer Mosterd (CDA):
U noemt een heleboel tegelijk. Los van het feit dat er een demissionair kabinet zit, kan deze Kamer volgens mij uitspreken dat zij een bepaalde richting op denkt, namelijk de richting van de verbreding, en dan op zo kort mogelijke termijn. Dat zijn dingen die wij al tijden van tevoren hebben geroepen. Het zou vreemd zijn, mijnheer Van der Ham, als ik nu opeens op dit moment een ander verhaal zou houden. Ik wil dat verhaal dus gewoon overeind houden en spreek de hoop uit dat de staatssecretaris tot de uitspraak komt dat zij zo snel mogelijk tot verbreding zal komen. Ik ga ervan uit dat de andere fracties die op het ogenblik meeonderhandelen een soortgelijk geluid zullen laten horen.
De heer Van der Ham (D66):
Voorzitter. Ik denk dat deze meneer ons meer informatie kan verstrekken dan de staatssecretaris op dit punt. Wat vind hij een termijn die doenlijk is? Een jaar, twee jaar, drie jaar? Hij kan misschien beter antwoord geven op die vraag dan de staatssecretaris die er nog maar een paar weken zit.
De heer Mosterd (CDA):
Dat wens ik te betwijfelen op dit moment. Ik ga ook geen termijnen noemen. Afhankelijk van de antwoorden zal ik bekijken of wij nog met een motie komen waarin wij bepaalde termijnen aangeven. Dat wil ik overeind houden.
De heer Van der Ham (D66):
Dat zegt u toe of dat houdt u overeind? Dat begrijp ik niet helemaal.
De heer Mosterd (CDA):
Ik wil het bekijken op basis van de antwoorden. Ik was net toe aan het gedeelte van mijn betoog waarin ik inga op wat er in de motie-Passtoors stond.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Ik ben het heel erg met u eens, zeker over die termijnen. Doet u er als lid van de CDA-fractie alles aan om dit punt bij de coalitiebesprekingen hoog op de agenda te zetten?
De heer Mosterd (CDA):
Dit is voor ons altijd een belangrijk punt geweest en dat is het nu ook, ook in het overleg over het nieuwe kabinet. Het zal altijd een belangrijk punt blijven.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Het is altijd een belangrijk onderwerp voor u geweest. Wat mij boeit, is of dit punt vanuit het CDA, door u heftig gestimuleerd, in de coalitiebesprekingen aan de orde wordt gesteld. Wij hebben er natuurlijk al vaak en lang over gepraat en het is vaak, zoals ik al zei, een afweging tussen poen en principes. Cruciaal is of u hier enige versterking nodig heeft en of het terugkomt in de A4'tjes van de coalitiebesprekingen.
De heer Mosterd (CDA):
U zult het straks kunnen merken. Ik geef hier nadrukkelijk onze inzet op dit moment aan. Als u een steuntje zou willen geven aan de partijen, dan zou u via de Kamer als geheel moeten aangeven welke richting u op wilt. Ik ben begonnen met de constatering dat in de Kamer in hoge mate in dezelfde richting wordt gedacht. Dat lijkt mij een belangrijk punt.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Denken en doen is soms twee. Het gaat mij niet alleen om het denken, maar ook om het doen. Ik begrijp het zo: u zet er zich enorm voor in en als het onvoldoende terugkomt, kunnen wij u en uw fractie daarop afrekenen.
De heer Mosterd (CDA):
Wacht u eerst maar af wat eruit komt en hoe er in het nieuwe kabinet mee wordt omgegaan. Het lijkt mij goed om er als dat nodig is, op dat moment nog eens over te praten.
Mevrouw Bussemaker (PvdA):
Ik wil een aanvullende vraag stellen. Ik heb in mijn eigen termijn gesproken over het beroepsonderwijs en de opmerking van de staatssecretaris in de nota naar aanleiding van het verslag dat bij het regeerakkoord bekeken zal worden in hoeverre de financiële middelen er zijn om de noodzakelijke aanpassingen in het beroepsonderwijs daadwerkelijk te doen plaatsvinden. Misschien weet u wat er op dit terrein aan voornemens is in het regeerakkoord. Misschien zou u kunnen vragen hoe het zit met de financiële middelen die nodig zijn voor die andere terreinen, dan zou dat ook direct bij het regeerakkoord kunnen worden geregeld.
De heer Mosterd (CDA):
Dat zou heel interessant zijn, maar ik kan dat op dit moment niet. Als wij extra eisen stellen aan het onderwijs op het gebied van toegankelijkheid, moet ook naar de kosten worden gekeken. Als het onderwijs niet het nodige geld heeft voor noodzakelijke voorzieningen, zal de overheid over de brug moeten komen.
Mevrouw Bussemaker (PvdA):
Mag ik hieruit concluderen dat u in ieder geval op het terrein van het beroepsonderwijs er alles aan gaat doen om dat in het regeerakkoord te krijgen?
De heer Mosterd (CDA):
Ik vind dat wij er alles aan moeten doen dat hetgeen wij in deze wet willen regelen op het gebied van het beroepsonderwijs daadwerkelijk kan worden uitgevoerd.
De voorzitter:
Ik wijs erop dat wij nu bezig zijn met wetgeving in overleg tussen de Kamer en regering en niet met het regeerakkoord; dat komt hopelijk in de komende weken.
De heer Mosterd (CDA):
In de motie-Passtoors, die unaniem door de Kamer is aangenomen, werd de regering gevraagd om een verbreding en daaraan onverwijld verder te werken. Er werd dus niet een termijn genoemd. De regering werd gevraagd zo snel mogelijk met voorstellen te komen. Wanneer denkt de staatssecretaris met een voorstel naar de Kamer te komen, gebaseerd op hetgeen werd gevraagd in de motie-Passtoors?
Hoe zal de term "onevenredige belasting" worden ingevuld? Tijdens de schriftelijke voorbereiding heb ik om enkele voorbeelden gevraagd om hier een duidelijker beeld van te krijgen. De staatssecretaris antwoordde terecht dat de jurisprudentie niet voor de voeten moet worden gelopen, maar ik vind wel dat moet worden voorkomen dat er dingen worden gedaan of nagelaten die haaks staan op de bedoeling van de wet. Verder wijs ik erop dat in het algemeen in dit soort gevallen de term "redelijkerwijs" wordt gebruikt. Heeft de term "onevenredige belasting" een zwaardere lading? Als de lading van beide begrippen dezelfde is, waarom hanteren wij dan niet de term "redelijkerwijs"?
VNO/NCW wil graag de wezenlijke functievereiste opgenomen zien. Ik sluit mij aan bij de vragen die op dit punt zijn gesteld. Is een wettelijke regeling nodig?
Wat betreft de uitzendbureaus gaat het natuurlijk om de vraag wie voor bepaalde voorzieningen verantwoordelijk is. Vaak gaat het om tijdelijk werk en de vraag dient zich aan op welk moment men verplicht is, bepaalde voorzieningen aan te brengen. Ik begrijp dat ook hier het begrip "onevenredige belasting" een rol speelt.
Op dit moment vindt de regering het niet gewenst om de inrichting en het beheer van openbare gebouwen met een publieke functie onder het wetsvoorstel te brengen. Toch is dit een wezenlijk punt. In deze wetgeving wordt wel gesproken over de arbeid, maar niet over deze sector. Geeft de overheid dan wel het juiste voorbeeld? Ik ben van mening dat wij op dit punt naar de toekomst toe de nodige vorderingen moeten maken om te laten zien dat de overheid een goed voorbeeld kan en wil geven.
De heer De Ruiter (SP):
Als de heer Mosterd spreekt over openbare gebouwen, doelt hij dan alleen op overheidsgebouwen of ook op niet-overheidsgebouwen met een publieksfunctie? Ik denk dan aan bioscopen, discotheken, en dergelijke.
De heer Mosterd (CDA):
Die gebouwen kunnen ook worden vermeld. Voor de overheid geldt echter nog veel meer het belang van een voorbeeldfunctie.
De heer De Ruiter (SP):
Dit klopt wel voor de voorbeeldfunctie, maar niet voor de publieke functie. Er komen gemiddeld meer mensen in een discotheek dan op het gemeentehuis van bijvoorbeeld Urk.
De heer Mosterd (CDA):
In een andere gemeente kan dit precies andersom zijn.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
De heer Mosterd zegt dat er "naar de toekomst toe" iets moet gebeuren. Dit is mij iets te vaag. Er ligt een amendement voor om dit in de wet op te nemen. Zal hij dit amendement steunen?
De heer Mosterd (CDA):
Ik geef nog geen antwoord op die vraag; ik wil eerst het antwoord van de regering afwachten. Ik heb wel genoteerd dat artikel 12 zoals dit in de nota van wijziging is opgenomen, een fasering mogelijk maakt. Ik vreesde dat de amendementen van de heer Rouvoet tot vertraging van de invoering van het voorliggende voorstel zouden leiden. Dit zou voor mij reden kunnen zijn om tegen te stemmen. Ik hoor echter eerst graag van de staatssecretaris hoe zij hierover denkt. Artikel 12 moet hierbij ook aan de orde komen.
De regering wijst erop dat de gemeenten op het gebied van wonen al zoveel kunnen doen met het Bouwbesluit en andere regelingen en dat er al veel is geregeld. Dit is waar, maar ik vind het ook van belang dat gehandicapten zelf bepaalde zaken kunnen claimen. Voor mij blijft dit een belangrijk punt dat niet alleen kan worden afgedaan met de opmerking dat dit in het Bouwbesluit is geregeld.
De problemen van gehandicapte studenten in het beroepsonderwijs zijn met de komst van deze wet natuurlijk nog lang niet opgelost. Je blijft zitten met gebouwen die soms niet of nauwelijks zijn aan te passen. Op papier is er veel goed geregeld, maar de problemen die worden genoemd door het Expertisecentrum handicap en studie en door gehandicapte studenten rechtvaardigen de wens dat die problemen nog eens nadrukkelijk in ogenschouw worden genomen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de afstemming van de studie op wettelijke regelingen als REA en WAJONG. Die afstemming is vaak gebrekkig, maar daarnaast is er vaak sprake van onbekendheid met deze regelingen. Bovendien kan het lang duren voordat bepaalde voorzieningen worden getroffen. Toch krijgen de studenten maar een beperkte extra studietermijn. Dergelijke problemen verdienen voortdurend aandacht om de positie van gehandicapte studenten te verbeteren. Een geweldig voorbeeld voor gehandicapte studenten is natuurlijk de heer Stephen Hawkins, een van de beste natuurkundigen ter wereld. Wij vinden het merkwaardig dat dit wetsvoorstel beperkt is tot het beroepsonderwijs. De scheiding tussen beroepsonderwijs en andere vormen van onderwijs is niet altijd zo duidelijk. Daarbij komen wij soortgelijke problemen tegen. Vindt de staatssecretaris deze harde scheiding terecht? De stukken lezend, concludeerde ik dat deze scheiding vooral is aangebracht vanwege de Europese richtlijn. Uit de reactie van de staatssecretaris maak ik op dat ik dit juist zie, maar op andere terreinen – bijvoorbeeld in het voortgezet onderwijs – moeten dergelijke problemen wel worden opgelost.
In het verleden heb ik al gewezen op hogere kosten van gehandicapten in verband met hun werk. Met name gaat het dan om vervoerskosten die men niet vergoed krijgt. Betekent de gelijke behandeling op het punt van arbeid ook dat extra kosten – ook voor vervoer – die iemand moet maken voor zijn werk en die zuiver voortvloeien uit de handicap, niet voor zijn of haar last blijven? Eerder bracht ik dit al in verband met fiscale wetgeving. Toen kreeg ik te horen dat het erbuiten viel. Je kunt je voorstellen dat via een andere regeling wordt mogelijk gemaakt dat extra kosten die samenhangen met vervoer, niet ten laste blijven van gehandicapten.
Het CDA ziet dit wetsvoorstel als een eerste aanzet tot een volledig gelijke behandeling op grond van handicap en/of chronische ziekte in onze samenleving.
Mevrouw Terpstra (VVD):
Voorzitter. Als je de laatste in de rij van sprekers bent, heb je de handicap dat je vragen gaat herhalen die anderen al hebben gesteld. Omwille van de tijd zal ik breken met mijn traditie om heel lang te spreken. Ik zal proberen, zo kort mogelijk te zijn.
Allereerst feliciteer ik de collega's Van der Ham en De Ruiter van harte met hun maidenspeech. Voor de heer Van der Ham heb ik er nog een extra opmerking bij. Voor zover ik het mij herinner, is nu voor de tweede keer Shakespeare aangehaald. U citeerde een sonnet. De eerste keer gebeurde het in 1977, het eerste jaar van mijn kamerlidmaatschap. Tijdens de algemene beschouwingen onder het kabinet-Van Agt/Wiegel – dat was nadat het tweede kabinet-Den Uyl sneefde, nog voordat het was geïnstalleerd – eindigde de heer Dolman, de financieel woordvoerder voor de PvdA, traditiegetrouw zijn betoog met een citaat. Hij had geen goed woord over voor Bestek'81, hij vond het allemaal maar waardeloos. Hij zei er grote moeite mee te hebben gehad om een passend citaat te kunnen vinden, maar had het uiteindelijk gevonden bij Shakespeare. Hij zei toen: dit Bestek'81 is flodder en er komt niets van terecht; het is niet meer dan words, words and nothing but words. De heer Joekes, een VVD-kamerlid en een expert op het gebied van Shakespeare, rende van achteruit de Kamer naar voren naar de interruptiemicrofoon en zei: ik stel het zo op prijs dat de geachte afgevaardigde Dolman Shakespeare citeert, maar dan moet hij geen punt zetten waar er een komma staat. Het totale citaat is immers: words, words and nothing but words – komma – and this was said by a fool and means nothing! Kortom, mijnheer Van der Ham, ik raad u aan om, als u iets citeert, het in ieder geval volledig te doen.
Dat was ik overigens ook van plan, voorzitter. Ik wil namelijk ook beginnen met een gedicht. Niet een uit het verre buitenland, maar van de hand van Nora Petit. Het is een van mijn lievelingsgedichten.
"ik wil met weinig middelen
de verstaanbare taal van het hart
de wereld bewoonbaar maken
niet mooi niet poëtisch gewoon
bereikbaar voor iedereen
om te zien wat jij niet ziet
om te horen wat niemand meer weet.
geef mij daarom je hand
dan zie ik wie je bent
een bedelaar aan de poort
een mens een dier een vriend
ik zeg je geef je hand
ik ben toch net als jij
laten wij samen iets doen
de wereld bewoonbaar maken
voor mensen zoals wij"
Voorzitter. Ik denk dat dit een goed motto voor deze plenaire behandeling is: laten wij samen iets doen, de wereld bewoonbaar maken, voor mensen als wij. Het gaat dan om meer dan vijfhonderdduizend mensen met een ernstige lichamelijke beperking, om zeker honderdduizend mensen, verstandelijk gehandicapt, om zo'n anderhalf miljoen chronisch zieke mensen, mensen zoals wij. En ik denk dat het goed is om te beseffen dat een Wet gelijke behandeling hard nodig is, want alle indringende signalen, telefoontje en mailtjes die wij krijgen, getuigen wel degelijk van discriminatie, dag in, dag uit, op het werk, buiten het werk, van uitsluiting in de samenleving. En de samenleving, onze samenleving, toegankelijk, bereikbaar, bruikbaar, dus bewoonbaar maken voor mensen zoals wij heeft al een lange geschiedenis en nog een lange tijd voor de boeg.
De staatssecretaris zal ons ongeduld delen. Staatsrechtelijk is zij demissionair, maar zij is natuurlijk nog steeds de stem van het kabinet, dus een uitnodiging van mevrouw Van Gent om van mijn hart geen moordkuil te maken is bijna uitlokking. Maar goed, ondanks al het ongeduld dat wij allen hebben, is wat er nu voor ons ligt, toch een mijlpaaltje. Er is voor het eerst een begin van een wettelijke basis voor iets waarover wij al jaren praten en waarvoor wij al jaren gestreden hebben. Misschien kent wel niemand beter dan ik de spanning tussen de mensen van wensen voor individuele aanpassingen – dat duurt heel lang, je moet vreselijk lang zeuren en heel veel power hebben – en de generieke maatregelen om de samenleving bewoonbaar te maken. Niemand weet beter dan ik hoe weerbarstig de materie is. Deze staatssecretaris kent net als al haar voorgangers de koudwatervrees bij sommige departementen, bij sommige organisaties, bij vele instellingen. Daar zul je toch doorheen moeten breken en deze staatssecretaris heeft het toch maar gepresteerd om iets op tafel te leggen wat straks hopelijk met een inbreng van de Kamer tot wet zal worden verheven. Je kunt het betreuren dat het allemaal zo langzaam gaat, maar je moet erkennen dat wij alleen maar de weg op kunnen gaan van een aanbouwwet, een opbouwwet. Om de woorden van Jan de Koning te gebruiken, als het niet kan zoals het moet, dan moet maar zoals het kan. Het is heel vervelend, maar als je stapje voor stapje iets kunt bereiken, dan duurt het misschien te lang, maar dat is dan toch de enige weg.
Maar dan komt mijn eerste punt van kritiek: je moet die stapjes dan natuurlijk wel in de goede richting zetten. Ik waardeer alles wat er is gedaan en ik verwijt de staatssecretaris en al haar medewerkers dan ook zeker geen gebrek aan betrokkenheid, integendeel. Maar als je bij de totstandkoming van een begin met een Wet gelijke behandeling drie stapjes vooruit denkt te kunnen zetten, maar dan toch weer een stap achteruit moet zetten omdat er ineens een heel deel over sport en recreatie verdwijnt, dan gaan die kleine stapjes toch niet in ieder geval in de goede richting. Ik begrijp wel dat dit vooral verband houdt met een opmerking van de Raad van State, maar ik zou de staatssecretaris toch willen uitnodigen, juist als sportbewindsvrouwe nog iets meer te zeggen over mogelijk overleg met de sportkoepels en de sportwereld. Er is natuurlijk in de afgelopen jaren al ongelooflijk veel gedaan, er zijn ook door de Kamer vele initiatieven genomen voor subsidiëring van de gehandicaptensport en ook de staatssecretaris heeft eraan bijgedragen. Er zijn allerlei zaken op de rails gezet. De integratie van gehandicaptensport en validensport is zo langzamerhand in heel veel bonden aan de gang. Het is jammer dat een tegengesteld signaal wordt gegeven door sport en recreatie er niet bij te betrekken. Er is bovendien nog iets. Bij iemand met een beperking hoort niet alleen werken en een beroepsopleiding. Ook sport en recreatie hoort erbij, want ook dat is kwaliteit van leven. Iemand met een belemmering is, evenals wij, te kenmerken als een homo ludens, een spelende mens.
Mevrouw Bussemaker (PvdA):
Mevrouw Terpstra vraagt de staatssecretaris om iets meer te vertellen over het overleg met de sportkoepels. Uit de teksten die ik heb gelezen, heb ik begrepen dat dit nu juist een van de redenen was om voorlopig sport eruit te halen.
Het betoog van mevrouw Terpstra om het uit te breiden naar sport is mooi, maar is een thema als goederen en diensten niet even belangrijk, als je ziet waar het daar om gaat? Wil zij alleen sport of is zij even enthousiast over een uitbreiding naar andere terreinen als zij nu is over sport? De hartstocht die zij tentoonspreidt voor recreatie en sport zou ik graag bij de andere terreinen zien.
Mevrouw Terpstra (VVD):
Maar ik ben nog helemaal niet klaar met mijn betoog, mevrouw Bussemaker.
Over sport en recreatie vroeg ik of er wellicht toch nog een nota van wijziging komt. Dat zou interessant zijn, zeker met het oog op de fasering. Dan geef je in elk geval het signaal dat je dit een belangrijk onderdeel vindt.
Overigens is het een kwestie van op een rij zetten van wat verder zou kunnen gebeuren. Het gaat niet zozeer om de belangrijkheid en de prioriteit, want ik vind alle zaken die in de motie-Passtoors zijn genoemd, van belang. U heeft dat ook gezegd, want de motie is medeondertekend door uw fractiegenote Smits en overigens ook de woordvoerder van de D66-fractie. In de motie ging het inderdaad om veel meer. Daarin ging het om het vervoer. Ik heb zojuist gesproken over een stapje terug. Ik ben blij met die nota van wijziging, die weer een stapje naar voren is. Ik had evenals alle anderen nogal wat kritiek willen spuien dat er wel een juichend persbericht komt, maar dat het uiteindelijk niet in de wet zelf is opgenomen. Ik slik het allemaal in, want het is prachtig dat het er nu bij nota van wijziging in komt.
Overigens moeten wij ons op het gebied van vervoer, evenals bij onderwijs, genuanceerd opstellen. Zoals voor sommige kinderen integreren in het normale onderwijs niet goed is, is het voor sommige mensen beter om individueel bepaald vervoer te hebben met een bijbehorende vervoerssubsidie dan alleen gebruik te moeten maken van het openbaar vervoer, dat uiteindelijk voor sommigen niet toegankelijk is. Een beetje nuance kan dus.
Als ik spreek over de toegang tot publieke goederen, diensten en de publieke ruimte, gaat het niet alleen om oude gebouwen en monumenten die je niet toegankelijk kunt maken, maar ook om nieuwe gebouwen en de zorg dat de geboden toegang weer beschikbaar komt. In mijn proeve stond overigens dat het ook gaat om de inrichting en het beheer van de gebouwen en niet alleen de toegankelijkheid.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Mevrouw Terpstra vindt het prachtig dat de nota van wijziging is ingediend, maar het moet niet in schoonheid verzanden. Ik heb gevraagd of het een goed idee is als bij de begrotingsbehandeling van VWS en Verkeer en Waterstaat een AMvB voorligt, waarin de regels voor concessiehouders worden aangegeven. Anders is het een papieren tijger.
Mevrouw Terpstra (VVD):
De regels kun je vast aangeven, maar het hangt ervan af wanneer de fasering en dat onderdeel kracht van wet krijgen. Ik was nogal gecharmeerd van het idee van mevrouw Bussemaker om te komen tot een soort van inventarisatie-stappenplan. Ik had gehoopt dat wij dat in deze vergadering konden bespreken. Dat was ook de intentie van het verzoek om een brief van de staatssecretaris, waarin zij aangeeft wat zij gaat doen met de inmiddels aangenomen motie. Ik vond het teleurstellend dat wij alleen maar een briefje terugkregen met daarin een verwijzing naar haar brief van 18 december. Die hebben wij ook! Het ging om de vraag wat zij gaat doen, nu er een nieuw feit is.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Het ging mij om deze nota van wijziging die er nu ligt. Daarvan zeg ik: zou het geen goed idee zijn om vaart te maken met die AMvB om het dan bij de begroting, na de zomer, helder te hebben?
Mevrouw Terpstra (VVD):
Dat zou kunnen, maar dat kan niet zonder een inventarisatie van de mogelijkheden en de onmogelijkheden, waarbij niet alleen gekeken wordt naar de logistieke problematiek maar ook naar de financiële consequenties ervan. Immers, op het moment dat u zegt dat het gaat om poen of principe, denk ik dat het altijd om beide gaat.
Voorzitter. Er zijn veel vragen gesteld over de betekenis van de opmerking waar ik het zeer mee eens ben, namelijk dat wij het liefst zaken moeten regelen binnen brede kaders onder het motto: algemeen waar het kan en bijzonder waar het moet. Dat heeft de Raad van State vervolgens zodanig letterlijk opgevat dat hij dit ook laat gelden voor deze wet. De VVD is daar zeer vóór. Ik sluit mij aan bij vorige sprekers en vraag aan de staatssecretaris welke voortgang zij ziet – zonder dat wij weer drie stappen teruggaan – om toch te komen tot een voorbereiding van het incorporeren van deze hele wetgeving in de algemene wet gelijke behandeling. Dat moet je immers vooral doen; het gaat om mensen zoals wij.
De tweede vraag aan het kabinet was in feite, hoe snel met de inventarisatie zou kunnen worden gekomen waar onder andere mevrouw Bussemaker het over heeft gehad en hoe snel wij zouden kunnen komen tot een actieplan met vrij makkelijk te introduceren maatregelen voor de problemen die er zijn. Ik heb zo-even in een interruptiedebatje gesuggereerd dat wij daar zeker niet te lang mee zouden moeten wachten. De inventarisatie is door de betrokken belangenbehartigingsgroepen al gemaakt. Dat betekent dat je vervolgens aan de hand daarvan zou moeten checken wat je vrij snel zou kunnen bereiken. Ik zou ervoor zijn, als wij zo'n inventarisatie niet alleen zo snel mogelijk maar uiterlijk in oktober zouden kunnen krijgen. Dat zou betekenen dat wij daarover met het veld kunnen spreken, waarna wij het bij de behandeling van de begroting van VWS – als dat departement tenminste dan nog de coördinatie van het gehandicaptenbeleid heeft – zouden kunnen afconcluderen.
Ik heb een enkele vraag nog over de opmerkingen die zijn gemaakt naar aanleiding van artikel 3, tweede lid, waar na "objectief wordt gerechtvaardigd" een punt staat. Ik zou daar wellicht een komma willen hebben om dan in te vullen, in navolging van de Raad van State die heeft gezegd dat de Europese richtlijn ons daartoe noopt: dan wel op grond van wezenlijke functievereisten. Ik heb daar een amendement voor ingediend en heb daar een paar argumenten voor. Het eerste argument is dat ik vind, samen met collega Jense, dat ook als er sprake zou zijn van vooroordelen, je beter die vooroordelen naar boven kunt halen – want die kun je dan bespreken en bevechten – dan dat de vooroordelen blijven leven. Het tweede argument is dat ik het erg zou betreuren wanneer zou blijken dat zonder zo'n toevoeging, in lijn met overweging 17 van de richtlijn, dit juridisch niet haalbaar zou zijn, want dan zouden wij weer tijdverlies hebben. Ik wacht graag het antwoord van de staatssecretaris af en ben altijd bereid, als dat bevredigend zou zijn, om eventueel het amendement in te trekken.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Ik heb het amendement van mevrouw Terpstra met belangstelling gelezen. Ik heb daarbij even snel teruggedacht aan de discussie over de algemene wet gelijke behandeling. Mij staat bij dat het meest evidente voorbeeld van wat nu een objectieve rechtvaardiging voor een uitzondering is, een wezenlijk functievereiste is. Is het amendement van mevrouw Terpstra niet op voorhand al overbodig, omdat dat nu juist het eerste voorbeeld is van een objectieve rechtvaardiging? Het gevaar van explicitering zou kunnen zijn dat het in zijn tegendeel gaat werken, want als het niet een wezenlijk functievereiste is, zou het ook niet objectief gerechtvaardigd zijn. Wordt derhalve met het amendement het criterium niet juist uitgehold in plaats van het aan te scherpen?
Mevrouw Terpstra (VVD):
Als dat het geval zou zijn, is dat zeker niet de bedoeling. Ik zie aan de lichaamstaal van de staatssecretaris dat zij het met u eens is. Welnu, dat zou niet de bedoeling zijn. Maar wanneer de Raad van State met zoveel woorden zegt dat in lijn met overweging 17 van de richtlijn de wettelijke grondslag voor de mogelijkheid van het stellen van wezenlijke functievereisten noodzakelijk is, dan loop je de kans dat straks het kleine mijlpaaltje dat wij hebben, ook weer juridisch aanvechtbaar is. Dat zou je niet moeten doen. Ik wacht dus gewoon de antwoorden van de staatssecretaris af. Ik ben erg benieuwd. Ik heb in ieder geval geprobeerd om de discussie hierdoor verder aan te zwengelen.
Ik stel mij op het standpunt dat het motto "de wereld bewoonbaar maken voor mensen zoals wij" ook letterlijk de wereld moet betreffen. Ik sluit mij dan ook aan bij het initiatief van mevrouw Bussemaker om te bekijken of aan de Standard rules of equalization of opportunities for persons with disabilities niet verder gestalte kan worden gegeven in Europa. Ik merk overigens wel op dat Oostenrijk, Frankrijk, Duitsland en Ierland inmiddels al eigen wetgeving hebben en dat Zweden als voorvechter een inspirerend betoog heeft gehouden. Het is dus eigenlijk een beetje bizar dat wij ons opeens opwerpen als gidsland. Ik heb er echter niets op tegen om dat te proberen. Integendeel, ik denk dat het een goede aanzet kan zijn voor het Deense voorzitterschap per 1 juli.
Mevrouw Bussemaker (PvdA):
Ik heb niet bedoeld te zeggen dat Nederland gidsland moet zijn, maar wel dat wij moeten leren van de voorbeelden in andere landen. Elk land, dus ook Nederland, moet ernaar streven om de algemene gelijke behandeling op Europees niveau voor elkaar te krijgen.
Mevrouw Terpstra (VVD):
Dan zijn wij het met elkaar eens.
Mevrouw Bussemaker (PvdA):
U zei verder dat het actieplan dat ik noemde, zo snel mogelijk zou moeten komen. U had het over 1 oktober. Ik denk: hoe eerder, hoe liever. Wij moeten echter wel een datum kiezen die reëel is. Dat geldt trouwens ook voor de uitbreiding van de wet. U zegt dat het geen dode letter moet zijn in de wet. Als er maatregelen genomen worden, kost dat evenwel geld. Daarom wil ik van u weten of u het met mij eens bent dat er de komende jaren echt extra geld moet worden uitgetrokken om de wet niet alleen uit te breiden naar goederen, diensten, gebouwen, sport etc., maar een en ander ook daadwerkelijk betekenis te laten krijgen.
Mevrouw Terpstra (VVD):
Dat is volgens mij de reden waarom je het bij de begroting van VWS aan de orde moet stellen en voor die tijd inzicht moet hebben in wat de verschillende prioriteitstellingen betekenen aan extra geld. Ik wil hier nog het volgende aan toevoegen. In Amerika is gebleken dat de kosten en investeringen in het kader van de non-discriminatiemaatregelen op het punt van vervoer en arbeid reuze meevallen. Er was dus veel koudwatervrees bij bijvoorbeeld de werkgevers. Doordat er veel meer arbeidskrachten ingezet kunnen worden, blijken die maatregelen veel meer op te leveren dan zij kosten. Daarom daag ik de staatssecretaris uit om daar iets over te zeggen of daar in een brief het een en ander over mee te delen.
Staatssecretaris Vliegenthart:
In het rapport van Ernst & Young zijn die kosten in beeld gebracht. Dat geldt trouwens ook voor de baten.
Mevrouw Terpstra (VVD):
Ja, de baten moet je er zeker bij zetten. Ik vind dit een belangrijk punt.
De heer Rouvoet (ChristenUnie):
Na hetgeen mevrouw Terpstra gezegd heeft over haar treurnis over het zetten van stappen terug na de proeven, hoop ik dat ik haar betoog zo mag verstaan dat haar fractie de amendementen die zijn ingediend om ons weer terug te brengen bij de proeven, van ganser harte zal ondersteunen.
Mevrouw Terpstra (VVD):
Ik denk dat u een beetje selectief hebt geluisterd. Ik heb gezegd dat ik erken dat wij kleinere stapjes moeten zetten, dat ik het betreur dat wij een stapje terugdoen, maar dat ik het fijn vind dat wij aan de andere kant weer een stapje vooruit hebben gezet met vervoer. Ik heb verder gezegd dat de mogelijkheden die de staatssecretaris ons middels de nota van wijziging met artikel 12 heeft aangereikt, het voor ons een stuk gemakkelijker maken. Ik vind namelijk dat je pas iets kunt beloven, als je dat ook echt kunt waarmaken. Dat zal dus gefaseerd moeten gebeuren. Ik heb ook gezegd dat ik vind dat je, zoals mevrouw Bussemaker suggereert eerst een inventarisatie moet maken van de prioriteiten en de financiële consequenties ervan, voordat je hier uiteindelijk een keuze in kunt maken. Daarom ben ik het ermee eens dat er uiterlijk 1 oktober een actieplan moet zijn en dat er kleine stapjes gezet moeten worden. Verder moet er in ieder geval voor de behandeling van de VWS-begroting een inventarisatie van een en ander beschikbaar zijn, opdat wij dan verder kunnen gaan. Vervolgens kunnen wij met die fasering een heel eind komen.
De heer Van der Vlies (SGP):
Voorzitter. Mevrouw Terpstra moet geprezen worden om haar poging tegen haar gewoonte in heel kort en bondig te zijn.
De voorzitter:
Het is wel bij een poging gebleven, als ik zo vrij mag zijn.
De heer Van der Vlies (SGP):
Dat durf ik niet hardop te zeggen. Zij kan echter ook te kort en bondig zijn, want ik heb haar niets horen zeggen over het onderwijs. Mag ik aannemen – laten wij het even kort afdoen – dat alles wat ik daarover heb gezegd, de hartelijke steun ontvangt van de fractie van de VVD?
Mevrouw Terpstra (VVD):
Ik geef u geen blanco cheque. Integendeel, ik ken u zeer lang en ik weet dat u dat onmiddellijk niet alleen inpikt, maar dat u daar vervolgens ook bovenop gaat zitten. Ik ben het eens met de opmerkingen die zijn gemaakt door de minister van onderwijs dat de aanpassingen voor het onderwijs niet alleen moeten gelden voor de beroepsopleidingen maar ook voor andere opleidingen en dat die aanpassingen gefaseerd moeten worden ingevoerd. Dat vind ik hartstikke belangrijk. Daarnaast wil ik nog opmerken dat het niet alleen gaat om de fysieke aanpassingen van het onderwijs; het gaat ook om de hele begeleiding en de bejegening. Dat is misschien nog wel belangrijker dan het feit dat alles toegankelijker wordt.
De algemene beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Zoals afgesproken zal de staatssecretaris volgende week antwoorden, naar verwachting woensdagmorgen om kwart over tien.
Sluiting 19.19 uur
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20012002-5057-5080.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.