Aan de orde is de behandeling van:

het Rapport van de tijdelijke commissie Bouwfraude (28093).

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Van Oven (PvdA):

Voorzitter. In het Kamerdebat over de bouwfraude werd op 28 november de motie-Leers/Van Oven aanvaard waarin werd uitgesproken dat de Tweede Kamer zelf onderzoek zou moeten doen naar de aard en omvang van fraude in de bouw en de vraag of Justitie in staat is daarop adequaat te reageren. Toen is ingesteld de tijdelijke commissie onderzoek Bouwfraude, die wij nu in ons midden hebben, met als taak voorstellen te doen voor de opzet en de methode van het onderzoek en de formulering van de onderzoeksvragen.

Het rapport dat voorligt is het (snelle) resultaat van de werkgroep. Het ziet er compact en gedegen uit en het is voorzien van een eensluidende conclusie tot instelling van een parlementaire-enquêtecommissie met een gedefinieerde opdracht. De PvdA-fractie is onder de indruk van het rapport en steunt die conclusie. Wij hopen dat aan het eind van dit debat kan worden vastgesteld, dat de Tweede Kamer de conclusie van de commissie tot de hare maakt.

De commissie heeft zelf een verkennend onderzoek gedaan, waarbij 26 personen zijn gehoord. Bovendien heeft zij kennisgenomen van het Schipholtunneldossier, dat aanleiding was tot de transacties van het openbaar ministerie met HBG en Strukton. Aan de overheid is om informatie gevraagd. De resultaten van al dit onderzoek worden in algemene termen verwoord. De vraag is wel hoe de commissie tot de selectie van personen gekomen is, hoe de gesprekken zich hebben afgespeeld en wat aan verslaglegging daarvan is gedaan. Voorts heeft de commissie zich met name gebogen over een aantal gevallen. Dat waren ten eerste de Schipholtunnel-zaak en de Bos-zaak, zoals die zijn gaan heten. Dat lag voor de hand, want die lagen als het ware voor het oprapen. Daarnaast is aandacht besteed aan wat wordt genoemd overige aanbestedingskwesties – deze zijn blijkbaar aangedragen door de ministeries van VROM en van Verkeer en Waterstaat – en de Vinex-lokaties. De vraag is hoe de commissie aan die overige gevallen is gekomen en welke indruk de commissie daarvan heeft gekregen. Is nog overwogen om andere gevallen daarbij te betrekken en, zo ja, waarom is dat uiteindelijk niet gebeurd? Kortom, waarom heeft men zich op deze gevallen gericht? Het is ook de vraag wat voor soort gevallen de ministeries van VROM en van Verkeer en Waterstaat hebben aangeleverd en of daar een bepaalde structuur in te ontdekken is.

Heeft de commissie inzake de Vinex-lokaties, afgezien van het inzien van het rapport Notie van ruimte, nog enig overig vooronderzoek verricht en, zo neen, waarom niet? Als er voor wat betreft de Vinex gerede aanwijzingen zijn voor een verstoorde marktwerking die leidt tot een onevenwichtige prijs-kwaliteitverhouding, waarom wordt dan vervolgens gerept van een eventueel nader onderzoek op dat punt? Als die aanwijzingen zo duidelijk zijn, zou het in de rede liggen dat zonder meer wordt aanbevolen om dat in het onderzoek van de parlementaire-enquêtecommissie mee te nemen. Meer in het algemeen is het de vraag in hoeverre de vier categorieën van gelijke orde zijn. Waarom wordt er in de eindconclusies onderscheid gemaakt tussen enerzijds de Schipholtunnel-zaak en de Bos-zaak en anderzijds de VROM-zaken en de Vinex-zaken?

Ook is het de vraag op welke wijze aandacht is besteed aan ontoelaatbaar gedrag van ambtenaren. Genoemd worden zeventien gevallen van medewerkers van Rijkswaterstaat zonder dat daar verder op ingegaan wordt. In hoeverre behoren de corruptiegevallen, waar dus al tegen is opgetreden, tevens voorwerp van onderzoek te zijn? Is aannemelijk dat er ook corruptiegevallen zullen moeten worden bekeken waartegen nog niet is opgetreden en waarbij de strafrechtelijke interferentie dus weer zou kunnen spelen?

De commissie is vrij uitvoerig ingegaan op de rol van de NMa. Dat ligt ook voor de hand, nu de bouwmarkt als het ware "oligopolistisch" van aard is. De commissie stelt vast dat de NMa terzake van de problematiek van de onregelmatigheden in de bouwnijverheid nog geen sluitend bewijs heeft gekregen dat er sprake is van overtredingen van de Mededingingswet. Ligt dat aan de regelgeving of aan het toezicht daarop, dus aan het daadwerkelijk functioneren van de NMa? Had de NMa naar de indruk van de commissie eerder in actie kunnen komen? Heeft de NMa daartoe voldoende middelen? Of zijn dit vragen die bij het onderzoek van de parlementaire-enquêtecommissie aan de orde moeten komen?

De commissie is unaniem tot de conclusie gekomen dat er inderdaad een parlementaire enquête moet worden gehouden, omdat reële vermoedens bestaan voor het aanwezig zijn van onregelmatigheden in de bouwsector. Ook zijn er aanwijzingen voor ongeoorloofde afspraken in de grondstoffenmarkt en voor het onvoldoende functioneren van de markt. De term "onregelmatigheden" gaat strikt genomen verder dan "fraude", waarover in de motie-Leers/Van Oven werd gesproken. Kennelijk wordt gedoeld op dingen die niet in de haak zijn en maatschappelijk ongewenst zijn. Te vrezen valt dat die wel met enige regelmaat voorkwamen.

Op een aantal onderdelen zijn inmiddels onderzoeken gestart. Ik noem een evaluatie van de aanbestedingsregels en -praktijk van de rijksoverheid, een evaluatie van de Mededingingswet, een strafrechtelijk onderzoek naar aanleiding van de overdracht van de schaduwboekhouding van de heer Bos door het OM en een onderzoek naar vermeende overtredingen van de Mededingingswet door de NMa. De commissie meent evenwel dat de Kamer haar eigen verantwoordelijkheid moet nemen om een totaalbeeld van de onregelmatigheden te verschaffen. Door dit totaalbeeld overstijgt het onderzoek de lopende onderzoeken naar deelaspecten, als ik het goed heb begrepen.

Voorgesteld wordt, de in de motie-Leers/Van Oven gesuggereerde onderzoeksopdracht te verbreden en bovendien de structuurkenmerken in de bouw en de rol van de overheid als opdrachtgever en toezichthouder daarbij te betrekken. Het middel parlementaire enquête is geschikt, omdat veel documenten zullen zijn weggemaakt en mondelinge verhoren nodig zijn. Mijn fractie verenigt zich met die conclusies. Zou de Tweede Kamer die taak niet op zich nemen, dan zou toch een totaaloverzicht nodig zijn. De regering zou daartoe dan moeten worden uitgenodigd, maar zij is nu juist ook zelf voorwerp van onderzoek. Bovendien is uit de debatten over de bouwfraude voldoende gebleken dat hierover in de Tweede Kamer breed ongerustheid bestaat. Het ligt dan ook voor de hand dat de Tweede Kamer zelf tot het uiterste probeert de onderste steen boven te halen. Dat moet kunnen met gebruikmaking van het enquêtemiddel.

Het toebrengen van schade aan lopende onderzoeken moet uiteraard zoveel mogelijk worden voorkomen, zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheden van de enquêtecommissie. Dit geldt waarschijnlijk het sterkst ten aanzien van de zaak-Bos die immers strafrechtelijk nog volop loopt, maar wellicht ook ten aanzien van het nog te entameren strafrechtelijk onderzoek inzake de Zuidtangent. Wellicht geldt dit ook voor corruptieonderzoeken. Kan de commissie daarover duidelijkheid verschaffen? Bovendien is het niet uitgesloten dat een parlementaire-enquêtecommissie overigens nog stuit op gevallen die strafrechtelijk relevant zijn.

In het verleden hebben zich dergelijke spanningen voorgedaan. In het debat van 28 november 2001 is nog gewezen op de enquête over de bouwfraude van 1987, maar ook de parlementaire enquête over de opsporingsmethoden is hiervan een voorbeeld. Immer bleek het mogelijk, daarover goede afspraken te maken. De minister van Justitie heeft daarop nog geduid tijdens het debat van 28 november. De PvdA-fractie gaat ervan uit dat dit ook nu kan geschieden en daarop duidt ook de commissie. Is al duidelijk wat voor soort afspraken soelaas zou kunnen bieden? Die afspraken moeten natuurlijk, wat mijn fractie betreft, worden gemaakt op basis van de erkenning van ieders bevoegdheid. Voor de Tweede Kamer is dat de bevoegdheid een enquête te houden met de daarbij behorende middelen en om de tijdstippen van de verhoren te kiezen op het moment dat dit de enquêtecommissie goeddunkt, nogmaals, met het in aanmerking nemen van de belangen die overigens in het spel zijn.

Het enquêterecht kan worden gefrustreerd wanneer er op voorhand van wordt uitgegaan dat de belangen van het onderzoek van de Tweede Kamer moeten wijken voor andere onderzoeken. De enquête zou voor Prinsjesdag 2002 gereed moeten zijn en dat lijkt een redelijke termijn. De enquêtecommissie moet zeven leden tellen; ook dat klinkt redelijk. De PvdA-fractie stelt voor, de conclusie van de tijdelijke commissie geheel te volgen en zo spoedig mogelijk in die zin te besluiten.

Ik sluit af met het complimenteren van de commissie, in de persoon van haar voorzitter, voor de verrichte arbeid. Ik hoop dat het tot een daadwerkelijke uitvoering van de conclusie van de commissie zal komen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Na het bekend worden van de zaak-Bos en de schandalige schikking die het openbaar ministerie heeft afgesloten inzake de Schipholtunnel, heeft mijn fractie steeds aangedrongen op zelfstandig onderzoek door de Kamer naar de bouwwereld en de wijze waarop de overheid invulling geeft aan haar opdrachtgeverschap.

Ik begin met een woord van dank aan de tijdelijke commissie, de commissie-Vos, voor het grondige onderzoek dat zij heeft verricht en het heldere rapport dat in een zeer kort tijdsbestek is verschenen. Het rapport is voorbereid en gemaakt op een moment dat de meesten van ons boven de kerstkalkoen zaten. Daarmee wil ik ook de ambtelijke ondersteuning complimenteren, die hiervoor waarschijnlijk vakantie heeft moeten inleveren.

De commissie heeft uitdrukking gegeven aan een gevoel van urgentie, dat werd gedeeld door het grootste deel van de Kamer, om de voorbereidingen te treffen voor een parlementaire enquête. Daarbij wil ik nog een compliment maken voor de unanimiteit van het oordeel van de commissie, wat in onze parlementaire geschiedenis als redelijk uitzonderlijk mag worden bestempeld. Het voorbereidend onderzoek van de commissie heeft het vermoeden van de Kamer over prijsafspraken, kartelvorming, afspraken over de verdeling van via prijsopdrijving verkregen winsten en over valsheid in geschriften omgezet in een reëel vermoeden en door gesprekken en literatuurstudie zijn serieuze aanwijzingen gevonden. Wij ondersteunen de belangrijkste conclusie van de commissie dan ook voluit, namelijk dat het zware instrument van een parlementaire enquête noodzakelijk is voor verdere waarheidsvinding. Eens te meer daar de materie, zoals bekend, complex is en het vinden van bewijzen ingewikkeld kan zijn, waardoor bescherming van getuigen van belang kan zijn. Er is verder een groot publiek belang in het geding, gezien het vele publieke geld dat is betrokken bij de verstrekking van bouwopdrachten. Zowel de private sector als de overheid als opdrachtgever dienen daarbij voorwerp van onderzoek te zijn.

Met de commissie-Vos zijn wij van mening dat ook projecten met andere opdrachtgevers, zoals provincies, gemeenten, waterschappen, in de enquêteopdracht verwerkt zouden moeten worden. Voor deze projecten dragen namelijk uiteindelijk de rijksoverheid en het parlement verantwoordelijkheid als opdrachtgever en toezichthouder.

In het rapport wordt gesproken over het in overweging nemen van eventueel nader onderzoek ten aanzien van de Vinex-lokaties. Het argument dat daarbij wordt gegeven, is vrij stellig, namelijk een verstoorde marktwerking die leidt tot onevenwichtige prijs-kwaliteitverhoudingen. Dat zou wat mij betreft ook tot een duidelijk aanbeveling hebben mogen leiden, namelijk dat er dus reden is om de Vinex-lokaties te betrekken bij het onderzoek. Ik wil graag van de commissie weten waarom een aanbeveling is uitgebleven en waarom is gekozen voor deze voorzichtige formulering.

Op 18 januari hebben wij een brief ontvangen van de minister van Justitie die eigenlijk deel uitmaakt van de onderlinge correspondentie tussen de commissie en de minister, waarin hij waarschuwt voor vermenging en eventuele benadeling van strafrechtelijk onderzoek en in mindere mate van het bestuursrechtelijk onderzoek, zoals door de NMa wordt gedaan. Laat ik voorop stellen dat de fractie van GroenLinks vindt dat omzichtig en terughoudend moet worden omgegaan met operationele strafrechtelijke gegevens en met getuigen die onderwerp zijn van strafrechtelijk onderzoek. Tegelijkertijd zou ik willen stipuleren dat wat ons betreft het parlement een eigen verantwoordelijkheid heeft en een eigenstandige bevoegdheid als het gaat om waarheidsvinding. Ik wil nog eens in herinnering brengen dat de parlementaire enquête die nu wordt overwogen, ook een reactie is op het uitblijven van een effectieve reactie op het tekortschieten van het openbaar ministerie en de NMa in een eerdere periode. Wij vinden dat de enquêtecommissie, om de grootst mogelijke zorgvuldigheid te betrachten, zou moeten overleggen met het openbaar ministerie en de NMa. Wij vinden het van belang dat de Kamer niet de reikwijdte van het enquêteonderzoek moet clausuleren. Wij vinden ook niet, zoals de minister lijkt te suggereren, dat het OM en daarmee indirect de minister zelf de regie zou moeten voeren over de afbakening van de enquête en het strafrechtelijk onderzoek.

Tot slot wil ik nog twee korte opmerkingen maken. In de media is vaak gesproken over de enquête in relatie tot de verkiezingen. Ik wil daar alleen over opmerken dat ik verkiezingen geen onderscheidend criterium vind als het gaat om het belangrijke parlementaire instrument van de enquête. De enquêtecommissie bepaalt zelf de volgorde van haar werkzaamheden en beslist wanneer welk stadium aanbreekt. De enquêtecommissie spreekt over 17 september als moment van presentatie van het rapport. Dat is een ambitieuze termijn. Wij zouden het prachtig vinden als die wordt gehaald, maar ik sluit mij aan bij de woorden van mevrouw Vos in Barend en Witteman, namelijk dat het de grondigheid nooit in de weg zou mogen staan.

Dit gezegd hebbende, wil ik tot slot zeggen dat wij de aanbevelingen van de commissie van harte volgen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Tijdens het interpellatiedebat inzake de mogelijke grootschalige bouwfraude heeft mijn fractie al aangegeven dat zij het instellen van een parlementaire enquête als een reële mogelijkheid beschouwt. Het feit dat reeds onderzoeken in gang zijn gezet door het openbaar ministerie, de NMa en het kabinet doet daaraan op zichzelf niets af. Juist nu het gaat om de verhouding tussen de overheid en het bedrijfsleven en de rol van ambtenaren in dezen heeft het parlement een bijzondere eigen verantwoordelijkheid. In die zin heeft mijn fractie dan ook met instemming kennisgenomen van de aanbevelingen van de tijdelijke commissie terzake. Ik wil van de gelegenheid gebruikmaken om de commissieleden te complimenteren met het vele tot nu toe verrichte werk. Daarbij betrek ik uiteraard ook graag degene die de commissie daarin heeft ondersteund. Het is altijd weer een hele waarneming om vanuit de zaal in vak K een zo breed samengestelde delegatie van je eigen collega's aan te treffen. Voor sommigen vond ik het een heel natuurlijke plaats, voor een enkeling betwijfelde ik dat nog. In ieder geval hebben zij een rapport uitgebracht dat goed valt en dat evenwichtig en deugdelijk is. De complimenten zijn dus welgemeend.

Voorzitter. Gelet op de reële vermoedens die de tijdelijke commissie te berde brengt inzake aard en omvang van onregelmatigheden in de bouwwereld en de eventuele verknoping daarvan met de overheid lijkt het niet meer dan vanzelfsprekend dat dit tot op de bodem wordt uitgezocht. De bevindingen van de tijdelijke commissie zijn immers verre van geruststellend. De werkwijze in de bouwwereld vormt een vrij diffuus, niet transparant geheel. Dat heeft voor een deel te maken met de aard van de werkzaamheden, marktcondities, de vorm van concurrentie, de bestaande aanbestedingspraktijken, gunningscriteria, etc. Dat zijn specifieke omgevingsfactoren die echter als zodanig niet direct tot verontrusting aanleiding behoeven te geven. Geheel anders staat het echter met de vermoedens dat er in de bouwwereld sprake zou zijn van breed verspreide systematisch opgezette frauduleuze praktijken. De kans is reëel dat hierdoor ook de overheid en daarmee de belastingbetaler fors is benadeeld. Juist de overheid is immers een van de grootste opdrachtgevers van de bouwwereld.

Er lopen thans diverse megaprojecten waarin miljarden aan overheidsgeld omgaan. Ik denk aan de Betuweroute, de HSL, de Noord-Zuidlijn en Schiphol. Ik noem ook de beoogde aanleg van de Hanzelijn en de Zuiderzeelijn. Indien binnen deze projecten werkelijk op grootschalige wijze zou worden gefraudeerd, kost dat het Rijk vele tientallen miljoenen. En dat is uiteraard onaanvaardbaar. In dit verband juicht mijn fractie het toe dat in het bijzonder de fraude bij de bouw van de Schipholtunnel en de schaduwboekhouding die de heer Bos in de openbaarheid heeft gebracht bijzondere aandacht zullen krijgen in de vorm van de zogenoemde casestudies.

In alle indringendheid rijst hier de vraag of de overheid wel opgewassen is tegen de mogelijke vorming van grote kartels in de bouwwereld. Er bestaan wat dat betreft inmiddels de nodige twijfels over de rol en de slagkracht van de NMa. Ook dat is een punt van aandacht. Buitengewoon pijnlijk vindt mijn fractie het voorts dat ook de overheid, in het bijzonder Rijkswaterstaat, thans geconfronteerd wordt met de schijn des kwaads. Het vermoeden bestaat dat deze grote speler in de bouwwereld verknoopt is geraakt met dubieuze praktijken die hier gangbaar lijken te zijn. Gelet op de hoge verantwoordelijkheid die de overheid heeft als dienares van God om een voorbeeld van betrouwbaarheid en integriteit te zijn, is dat erg triest. Dat geldt in het bijzonder wel de mogelijkheid dat ambtenaren betrokken zouden zijn geweest bij smeergeldpraktijken.

Voorzitter. Het zal helder zijn dat mijn fractie van harte instemt met het houden van een parlementaire enquête. Enkele vraag- en aandachtpunten wil ik nog doorgeleiden. Zoals ik eerder opmerkte is er sprake van reeds lopende onderzoeken van het openbaar ministerie, de NMa en het kabinet. Het is natuurlijk van groot belang dat de parlementaire enquête en deze onderzoeken elkaar niet in de wielen rijden. Terecht benadrukt de tijdelijke commissie de eigen verantwoordelijkheid van het parlement, maar het is niettemin van belang om te waken voor een adequate afbakening. Kunnen daartoe voldoende waarborgen worden ingebouwd? In het bijzonder vanwege het probleem dat verklaringen van getuigen in de Kamer niet mogen worden gebruikt in andere zaken. Cruciaal voor het slagen van de enquête is uiteraard de bereidheid van de bouwwereld om voldoende informatie te verstrekken over de huidige aanbestedingspraktijken. Er wordt gevreesd dat veel bewijsmateriaal reeds is vernietigd. De tijdelijke commissie heeft reeds diverse gesprekken gevoerd met bouwondernemers. Bestaat daaruit de indruk dat er voldoende medewerking zal zijn?

Ik wil het, alles overwegend, graag aan de wijsheid van de commissie zelf overlaten of zij reeds voor de verkiezingen begint met openbare verhoren. Mijn fractie heeft daar op zich geen overwegende bezwaren tegen. De cesuur van de verkiezingen is weliswaar een bijzondere omstandigheid, maar het lijkt ten opzichte van de burger merkwaardig als urgente waarheidsvinding onnodig zou worden opgehouden tegen het licht van electorale motieven.

Voorzitter. Ik wil ten slotte nog de vinger leggen bij de bijnaam die de vorige enquêtecommissie kreeg, namelijk televisierechtbank. De aanwezigheid van de televisie bij de openbare verhoren heeft zeker niet alleen voordelen. Ik wijs in dit verband op de gevolgen voor de persoonlijke levenssfeer van getuigen. Zeker in de gevallen waarin de positie van de getuige haast gaat lijken op die van een verdachte in een strafproces, kunnen de consequenties voor de persoonlijke levenssfeer ingrijpend zijn. De vraag is gesteld of de aanwezigheid van de televisie niet eerder aanleiding kan geven tot de ontwikkeling van wat toen "volksgerichten" werden genoemd. Ik hoop daarom dat met dit punt prudent zal worden omgegaan.

Ik wens de komende parlementaire-enquêtecommissie alvast veel succes, wijsheid en doorzettingsvermogen toe.

De heer De Wit (SP):

Mevrouw de voorzitter. Het prachtige gedicht dat u aan het begin van deze vergadering voorlas, heeft mij in verwarring gebracht en de vraag opgeroepen of ik mijn bijdrage in dichtvorm zou moeten voordragen. Aangezien ik niet verder kom dan een banaal sinterklaasgedicht over fraude en koude, valse facturen en overuren zal ik mij beperken tot de bijdrage zoals ik die op schrift heb gesteld.

Voorzitter. Nadat de gehele Kamer met alleen de VVD tegen op 28 november vorig jaar de motie-Leers/Van Oven had aangenomen, die pleitte voor het houden van een parlementaire enquête naar de aard en omvang van fraude in de bouw, is de vervolgens ingestelde tijdelijke commissie met voortvarendheid aan de slag gegaan. De commissie heeft in een tijdsbestek van ruim zes weken aan de Kamer een rapport voorgelegd met een aantal belangrijke conclusies.

Ten eerste. Er bestaan reële vermoedens voor onregelmatigheden in de bouw, te weten vooroverleg tussen aannemers, afspraken over rekenvergoedingen en verdeling van via prijsopdrijving verkregen winsten.

Ten tweede. Er bestaan aanwijzingen voor ongeoorloofde afspraken in de grondstoffenmarkt.

Ten derde. Er bestaan aanwijzingen voor het onvoldoende functioneren van de markt en het bestaan van prijs- en kartelafspraken in de bouwnijverheid.

Wanneer het mogelijk is dit alles na een zo korte tijd te concluderen, is er naar het oordeel van mijn fractie sprake van een ernstige situatie. De commissie zegt dan ook terecht dat haar bevindingen noodzaken tot het houden van een parlementaire enquête. De vragen die de commissie heeft geformuleerd, hebben de instemming van mijn fractie.

Ten eerste. Een onderzoek naar de structuurkenmerken van de bouwnijverheid.

Ten tweede. Een onderzoek naar de aard en omvang van de onregelmatigheden en de verschillende typen van onregelmatigheden.

Ten derde. Een onderzoek naar de rol van de overheid als opdrachtgever.

Ten vierde. Een onderzoek naar de integriteit in al zijn facetten.

De SP-fractie vindt dat er een parlementaire enquête moet komen en dat de vier punten die de commissie heeft geformuleerd, daarin centraal dienen te staan. Ik wil in verband met het integriteitsvraagstuk graag een vraag stellen aan de commissie. Ik hoop dat de commissie daarmee ook bedoelt dat de betrokkenheid van ambtenaren bij corruptie onderzocht moet worden. Omdat de vraagstelling op dat punt niet helemaal helder is, ontvang ik hier graag een toelichting en een antwoord van de commissie.

Wat de SP-fractie betreft dienen in de parlementaire enquête onderzocht te worden de Schipholtunnelfraude, de zogeheten Bos-zaak, maar ook de negen mislukte aanbestedingen en de samenwerkingsconstructies op de Vinex-lokaties. Ik heb met anderen geconstateerd dat de mening van de commissie hierover niet erg helder is. Ik hoop dat de commissie hierover in haar beantwoording duidelijkheid kan verschaffen, evenals over de kwestie van de bustunnelfraude, die naar mijn mening ook moet worden onderzocht. Deze zaak is recent in het nieuws geweest en is nog geen voorwerp van onderzoek van de commissie geweest. Bij de bustunnelfraudezaak zijn in feite dezelfde partijen betrokken als bij de Schipholtunnelfraude. Mijn vraag aan de commissie is of dit onderwerp van onderzoek moet zijn bij de parlementaire enquête.

Ik wil nog even stilstaan bij de brief van de minister van Justitie over de verhouding tussen het strafrechtelijk onderzoek en het parlementair onderzoek dat nu wordt gestart. Om te voorkomen dat mensen in de enquête worden gehoord, die later als verdachte in een strafzaak moeten verschijnen en dan vrijuit gaan, stelt de minister twee oplossingen voor, te weten dat het OM de regie blijft voeren over het horen van getuigen en verdachten en dat het horen van verantwoordelijke personen binnen het OM vertrouwelijk plaatsvindt.

Ik denk dat de bezwaren die de minister in zijn brief beschrijft tegen het horen van getuigen en verdachten, op zichzelf te begrijpen zijn. Terecht zegt de commissie naar mijn mening dat een parlementaire-enquêtecommissie haar eigen verantwoordelijkheden heeft en ook haar eigen recht en plicht tot het houden van een enquête. Die taak gaat verder dan de afzonderlijke onderzoeken van het OM, de Nederlandse Mededingingsautoriteit en van het kabinet zelf. Ik ben het ermee eens dat de enquêtecommissie straks zelf gaat bepalen op welke wijze zij opereert en welke afspraken er worden gemaakt met de minister.

De SP-fractie complimenteert de tijdelijke commissie met haar werk en het gedegen rapport dat hier voorligt. Die complimenten gelden ook voor al diegenen die de commissie hebben ondersteund. Volgens de SP-fractie dient er een parlementaire enquête te komen naar de bouwfraude. De vragen die de commissie heeft gesteld, bieden voldoende aanknopingspunten voor een dergelijke enquête. De SP-fractie verbindt hieraan de hoop dat de enquête zal uitmonden in voorstellen die een einde maken aan de bouwfraude.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Mevrouw de voorzitter. Het kost mij geen moeite om mij aan te sluiten bij collega's die hun waardering hebben geuit voor de snelle wijze van werken van de commissie. De commissie is keurig binnen de termijn gebleven die de Kamer had gevraagd in de motie-Leers/Van Oven van 6 december vorig jaar.

In het algemeen kan mijn fractie zeggen dat de opzet van het rapport adequaat is en dat de conclusies en aanbevelingen helder zijn. Er zijn nog wel vragen te stellen. Voordat een enquêtecommissie aan het werk gaat, is het goed dat wij het rapport van deze tijdelijke commissie wegen.

De kernconclusie van de commissie staat aan het eind op blz. 37. Er wordt aanbevolen dat de Tweede Kamer besluit een onderzoek in te stellen naar de structuurkenmerken in de bouwnijverheid, de mate waarin deze samenhangen met gesignaleerde onregelmatigheden in deze sector en naar de opstelling en handelwijze van de verschillende actoren in het geheel.

Dat is heel breed. De kern ervan bestaat uit het woord "onregelmatigheden", en daar wil ik aan vasthouden. Een klein punt is dat ik graag wil zeggen gelukkig te zijn met de keuze van de tijdelijke commissie om niet te spreken over het meerduidige en niet-juridische begrip "fraude", maar zoals gezegd over onregelmatigheden, uiteraard in de strafrechtelijke context. Mij dunkt dat wat hierover in het rapport is beschreven, in de sfeer van mededinging, kartelvorming, prijsafspraken, prijsopdrijving, opzetgelden, enz., een heel behoorlijk vertrekpunt biedt voor meer toegespitste vragen voor een vervolgonderzoek.

Als ik mij een meer inhoudelijke opmerking mag permitteren, hoe onbillijk het in de bouw ook wordt gevonden dat de kosten van het rekenwerk dat nodig is voor de inschrijving op een aanbesteding niet worden vergoed, het gaat niet aan om er vergoelijkend over te spreken dat bedrijven er linksom of rechtsom wel voor zorgen die kosten vergoed te krijgen. In dat linksom of rechtsom zit de mogelijkheid van het willens en wetens plegen van veel onregelmatigheden kennelijk besloten. Het is goed dat de commissie hier kritisch op reflecteert. Dat neemt niet weg dat ik de zorg heb dat het onderzoek buiten zijn oevers dreigt te treden. De commissie geeft in overweging – hier zit een zekere aarzeling en terughoudendheid in – om ook de woningbouw en met name de samenwerkingsconstructies op de Vinex-lokaties bij het onderzoek te betrekken. Ik ben ook woordvoerder voor de portefeuille volkshuisvesting en ruimtelijke ordening en dit klinkt mij vertrouwd in de oren, want dit is precies wat een van de commissieleden – de heer Duivesteijn – in een andere rol bij de begrotingsbehandeling heeft bepleit. Ik zeg dit nu maar even hardop, want het is na te gaan in de stukken van de Kamer. De opmerking dat de commissie het in overweging geeft, krijgt nu wel een extra lading. Het maakt op mij een beetje de indruk dat dit erbij gehaald is, vooral als je ziet waarmee het is begonnen. Ik kan mij voorstellen dat je op dat onderwerp een aparte enquêtecommissie zet, maar ik heb begrepen dat er weliswaar veel kritiek is op de werkwijze op Vinex-lokaties doch dat niemand erin is geslaagd duidelijk te maken dat er dingen goed fout gaan. Kennelijk wil men het nu op deze manier proberen. Ik formuleer het wellicht wat kritisch, maar wij moeten niet altijd lief en aardig voor elkaar zijn!

De heer Van Oven (PvdA):

Suggereert de heer Van Middelkoop dat in de boezem van de commissie sprake is geweest van oneigenlijke beïnvloeding?

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Je moet jurist zijn om zo'n vraag te formuleren! Het antwoord is: in het geheel niet. Wij zitten hier als parlementariërs onder elkaar en ik heb alle debatten over dat onderwerp meegemaakt. Ook was ik nog ondervoorzitter van de commissie-Duivesteijn die het voortreffelijke rapport Notie van de ruimte heeft gepubliceerd. U zult nu begrijpen dat deze observatie op deze wijze kan worden geformuleerd. Maar los daarvan: als je begint bij Schiphol en je komt uit bij Vinex-lokaties, wordt het onderzoek wel heel erg breed. Ik maak mij een beetje zorgen over wat de enquêtecommissie allemaal moet gaan onderzoeken.

Over de grondstoffenmarkt wordt gezegd dat er ook het een ander fout kan zitten. Kan dat worden uitgelegd?

Wat betreft de interferentie met andere typen onderzoek wil ik beginnen met de zelfstandigheid te benadrukken van zowel het enquêtemiddel van de Kamer als het onderzoek door het OM. Ik vind het niet nodig om te formuleren, zoals de commissie doet, dat een enquête overstijgend is. Dat veronderstelt immers dat strafrechtelijk onderzoek ondergeschikt is, maar daar is natuurlijk geen sprake van. Beide onderzoeken hebben een eigen zelfstandig traject en het probleem is dat de onderscheiden verantwoordelijkheden kunnen leiden tot een zekere interferentie. Gisteren hebben wij een brief van de minister van Justitie gekregen die er niet om liegt. Hij schrijft onder andere dat het van groot belang is voor het strafrechtelijk onderzoek dat het OM-verhoor van getuigen en verdachten is afgerond voordat dezelfde personen door andere diensten of instanties worden gehoord. Het lijkt mij dat de enquêtecommissie hier rekening mee moet houden. Dat roept bij mij de vraag op – en niet meer dan dat – wat erop tegen is om het strafrechtelijk onderzoek zijn loop te laten hebben en pas later met een enquête te beginnen. Dat is niet een voorstel van mijn fractie, maar ik vind de vraag waarom dat niet zou kunnen moeilijk te beantwoorden. Het acute en het actuele van een strafrechtelijk onderzoek zal voor eenieder duidelijk zijn, maar ik vind het wat moeilijker te verantwoorden voor een compleet onderzoek naar de structuur van de bouwwereld enz.

De aanbeveling om de commissie uit zeven personen te laten bestaan vind ik prima. Het lijkt mij overigens verstandig om de hoorzittingen na de verkiezingen te houden. Dat lijkt mij in het belang van én de verkiezingen én de hoorzittingen, maar dat is een zaak van de commissie die hierna aan het werk gaat. De begroting is wel erg globaal; de ervaring leert dat zij meestal wordt overschreden.

Voorzitter. Dit wordt een zware enquête maar ook – en daar verheug ik mij op – een klassieke enquête. Het vinden van de waarheid omtrent een segment van onze maatschappij – te weten de bouwwereld – en de interactie met de overheid staat immers centraal. Een enquête die mogelijkerwijs ook kan leiden tot nieuwe wetgeving, nieuw beleid, enz. Kortom, ook een enquête waarbij allerlei hijgerige vragen naar de ministeriele verantwoordelijkheid, vaak ook uitmondend in de bekende vormen van politiek en journalistiek kannibalisme, niet de allereerste en allerbelangrijkste vragen zijn. Wat dat betreft, prijs ik mij gelukkig om de commissie de komende tijd aan het werk te zien, wanneer zij ook zal beginnen.

Mevrouw Giskes (D66):

Voorzitter. Ik ben blij om u weer in uw stoel te zien zitten. Wel voel ik mij overvallen door uw mededeling dat het vandaag de Landelijke Gedichtendag is. Dit is niet de eerste keer dat u me daarmee overvalt en ik begrijp de worsteling van de heer De Wit en de neiging om een soort tegenbod te doen. De vorige keer voor mij, ik geloof in 2000, wist ik snel iets van Bomans uit het hoofd te reproduceren. Onlangs droeg ik ook iets voor van Homeros, toen het over de hybris van staatssecretaris Bos ging. Zoiets zal ik u besparen, ook omdat de Stenografische dienst daar toen niet goed mee uit de voeten kon. Maar driemaal is scheepsrecht, dus ik hoop de volgende keer goed voorbereid te zijn, als u mij tenminste weet te vertellen of de Landelijke Gedichtendag elk jaar op 31 januari is.

De voorzitter:

Het is meestal de laatste donderdag van januari.

Mevrouw Giskes (D66):

Helaas, ik hoopte weg te komen, omdat die anders volgend jaar op een vrijdag zou vallen.

Ook D66 brengt graag een compliment uit aan de tijdelijke commissie Bouwfraude voor de snelle manier van werken. We hebben haar flink onder druk gezet met de afspraak om de eerste week na het kerstreces meteen een rapport af te leveren. Dat is gelukt, dus complimenten aan de commissie en haar ondersteuners. Het is ook niet het minste onderwerp: de commissie zelf stelt dat het gaat om het krachtenspel in de bouwwereld en de complexe rol van de overheid daarin. Daarmee wordt ook de belangrijke bevinding geschetst dat de knelpunten die in 1991 bleken toen de aanpassing van de regelgeving werd bekeken, mogelijk nog steeds bestaan. Ik denk dat dit een goede typering is van de huidige situatie: we zijn tien jaar verder en het zit nog steeds niet goed, met alle problemen van dien.

Voordat ik inga op de uiteindelijke adviezen van de commissie, wil ik nog een aantal vragen stellen over het rapport. De commissie stelt op pagina 13 dat ook Railinfrabeheer prijsafspraken bij aanbestedingen moeilijk uit te bannen acht. Hoe taxeert de commissie deze opvatting? Heeft zij de neiging daar moedeloos van te worden omdat het toch onuitroeibaar lijkt of denkt zij dat het onderzoek van de commissie wel degelijk nieuwe wetgeving zal kunnen opleveren die de problemen daadwerkelijk de wereld uit helpt? Een andere vraag: heeft de commissie in dit stadium al uitvoerig kunnen kijken naar de samenhang met Europese regelgeving, of vond zij dat een zaak voor het vervolgonderzoek?

Op blz. 20 van het rapport staat dat het ministerie afstand heeft genomen van de jurisprudentie van de raad van arbitrage. Dat lijkt mij nogal wat; zo'n raad van arbitrage is er immers niet voor niets. Hoe moeten wij dit feit plaatsen en welk licht werpt het op deze kwestie? Ook wordt geconstateerd dat er vrijwel geen tips over vermeende kartelvorming in de bouwwereld binnenkomen. Beïnvloedt dit de kans van slagen van het onderzoek? Waar haal je dan je bronnen vandaan?

Verder merk ik dat de commissie de socialezekerheidsfraude die wellicht in de bouwwereld bestaat, buiten beschouwing heeft gelaten. Ik kan mij dat voorstellen, maar het is de vraag of dat zo moet blijven, omdat er wellicht een onlosmakelijke samenhang is met alles wat verder in de bouw gebeurt. Dan zijn wij misschien de derde enquête aan het optuigen, maar dat zien wij dan wel.

Wat is geschreven over alle onderzoeken die door het kabinet al worden geëntameerd is voor mij wat verwarrend. Er is onduidelijkheid over kwantitatief en kwalitatief onderzoek dat kennelijk door een extern accountantsbureau wordt verricht. Het is niet helemaal duidelijk wanneer wij de resultaten van die onderzoeken kunnen verwachten. Uit de beschrijving in de bijlage maak ik iets anders op dan wat op blz. 35 staat.

De kern van het debat nu is natuurlijk wat wij vinden van het voorstel om het werk van de tijdelijke commissie te vervolgen. De commissie wil doorgaan. Er moet een enquête komen. Zij acht het nodig dat de Kamer haar eigen verantwoordelijkheid neemt en een totaal beeld van de onregelmatigheden in de bouw, in relatie tot structuurkenmerken, schept. Wij zijn geneigd om die conclusie te delen. Maar hoe verhoudt die enquête zich tot alle activiteiten die inmiddels al zijn aangekondigd door het kabinet? Op blz. 7 en achterin worden grote opsommingen gegeven wat allemaal al zal worden gedaan. Het lijkt mij heel goed, zowel voor de commissie die aan het werk gaat als voor degenen die dat werk proberen te volgen, duidelijk te maken wat elders gebeurt, wat de Kamer daaraan kan toevoegen en hoe men voorkomt dat men elkaar voor de voeten loopt. Op welk onbetreden gebied moet de Kamer nadrukkelijk haar eigen verantwoordelijkheid nemen?

Die vraag wordt des te acuter als wij ons, mede in het licht van de brief van de minister van Justitie, realiseren dat er de nodige strafrechtelijke onderzoeken gaan lopen. De waarschuwing, of vriendelijker het verzoek, van de minister om hem en het openbaar ministerie niet voor de voeten te lopen is terecht. De Kamer heeft wel haar eigen verantwoordelijkheid om te bepalen wat zij zelf wil uitzoeken.

Is het echt nodig om voor het werk dat wij de Kamer nu willen laten doen steeds terug te grijpen op zaken die, min of meer toevallig, nu bij het openbaar ministerie liggen? Is het niet denkbaar dat wij uit andere bronnen andere informatie halen? Is het dan een probleem dat wij zo weinig tips krijgen? Of zijn er voldoende bronnen om ervan uit te gaan dat de Kamer het werk ook anderszins heel goed kan doen? Ik deel de mening van eenieder die denkt dat het ook veel verder kan gaan dan de Schipholtunnel. In de Vinex-gebieden kan ook het nodige aan de hand zijn. Zijn daar nieuwe bronnen aan te boren? Ik hoor graag wat de minister daarvan vindt.

De commissie wil dat de enquêtecommissie voor prinsjesdag klaar is. Dat is natuurlijk altijd een leuk moment, maar het is misschien goed dat de commissie toelicht waarom dat zo'n belangrijk moment is. Minstens even belangrijk is wat de realiteitswaarde is. Er wordt kennelijk van uitgegaan dat op heel korte termijn begonnen kan worden met de gesprekken en eventuele verhoren. Hoe realistisch is dat? Verwacht de commissie niet dat er nog tijd heen zal gaan met het afbakenen van de onderwerpen en het kiezen van de personen? Dat betekent dat niet morgen met de gesprekken kan worden begonnen. Het risico is dan dat de afronding niet voor de zomer plaatsvindt. Als in de zomer verder gegaan moet worden hebben wij een probleem.

Hoe is het budget bepaald? Van hoeveel gesprekken is uitgegaan? Ik deel de oproep van de heer Van der Vlies om bij televisiehappenings de nodige prudentie in acht te nemen.

De voorzitter:

De commissie kijkt nu heel vriendelijk naar u, want u hebt een keer gezegd dat u antwoord van de minister wilde. De leden gingen toen heel blij kijken.

Mevrouw Giskes (D66):

Ik heb wel eens uitspraken van mevrouw Vos in die richting gehoord!

Mevrouw Verbugt (VVD):

Voorzitter. De VVD-fractie stelt vast dat het onderwerp van de vermeende bouwfraude de laatste twee maanden een hele evolutie heeft doorgemaakt. Het gaat niet meer alleen om de schaduwboekhouding van meneer Bos of een bepaalde schikking rond een tunnel, maar ook om vermoedens van structurele onregelmatigheden in de bouwsector.

De VVD-fractie heeft met waardering kennisgenomen van het zich in korte tijd inwerken door de tijdelijke commissie in de toch moeilijke materie van aanbestedingen en bouwregelgeving. De bevindingen van de commissie stemmen ons tot zorg. Zij spreekt het vermoeden uit dat er sprake is van misstanden in de bouwsector, waarmee zij zich nog voorzichtig uitdrukt. In dit stadium lijkt mij dat ook heel verstandig. Ten aanzien van fraude in individuele gevallen is er vooral een taak voor de strafrechter. Als het echter gaat om een ongewenste praktijk die mogelijk samenhangt met structuurkenmerken en regelgeving, zien wij een taak voor de politiek. Als er aanwijzingen zijn in die richting, moet er verder in die zaak worden gedoken; de onderste steen moet boven komen.

De VVD is voor marktwerking en die mag niet worden bedorven door prijsafspraken, schimmige rekenmethoden, het weren van concurrenten en een troebele relatie met de overheid. De overheid moet zich zuiveren van het beeld dat overheidspersoneel – zelfs als het zou gaan om slechts enkele personen – omkoopbaar zou zijn.

Het voorliggende advies behelst een parlementaire enquête die Prinsjesdag 2002 klaar zal zijn. De VVD-fractie bejegent dit advies positief, maar ten aanzien van de uitwerking zijn er nog een aantal vragen. De commissie komt met een breed geformuleerde probleemstelling. Daarnaast wil zij toch al op vrij korte termijn het onderzoek afronden. Zit daar niet een zekere spanning in? Kan de commissie toelichten hoe zij is gekomen tot het voorgestelde tijdpad? Zou het in dit licht niet verstandig zijn, te komen tot een inkadering van het onderzoeksterrein?

Als een mogelijk interessante casestudy wordt de fraude bij de aanleg van de Schipholtunnel genoemd. Kan de commissie aangeven waarom zij dit onderwerp verder wil doorspitten? Heeft de commissie ook andere concrete gevallen op het oog? Wat moet er worden gedaan als er in de pers nieuwe berichten opduiken over vermeende bouwfraude rond projecten? Het onderzoek kan dan makkelijk uitdijen, zeker als wij ook de bouwpraktijken rond Vinex-lokaties erbij willen betrekken. Heeft de commissie nagedacht hoe accenten kunnen worden gelegd?

De tijdelijke commissie hecht grote waarde aan het kunnen inzetten van het enquête-instrument en dan specifiek aan het kunnen horen van personen onder ede. Als reden daarvoor noemt de commissie het nagenoeg ontbreken van op schrift gesteld materiaal. Dat betekent dat zij verwacht dat de mondelinge verhoren een sleutelrol zullen gaan vervullen. Is die indruk juist? Als dat zo is, vragen de voorbereiding en uitvoering van die verhoren een gedegen aanpak. In de media lees ik dat sommige commissieleden al popelen om getuigen onder ede te horen. Wat ons betreft moet er worden begonnen met het nader in kaart brengen van het probleem. Daarna kunnen er hoorzittingen worden gehouden. Vervolgens kan de feitelijke enquête beginnen. Hoe denkt de commissie hierover? Heeft zij al nagedacht over opbouw en fasering? Net als een aantal collega's vinden ook wij dat er prudentie moeten worden betracht. Mensen moeten niet al in de loop van het proces worden gecriminaliseerd, terwijl zij nog niet schuldig zijn bevonden.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Ik hoorde zo-even iets wat ik echt niet begreep. Mevrouw Verbugt suggereerde een wijze van opereren en zei dat er op een gegeven moment hoorzittingen kunnen worden gehouden na voorbereidende werkzaamheden. Daarna zou pas de echte enquête beginnen. Ik ga er, zeker bij dit type enquête, toch van uit dat de hoorzittingen voor een belangrijk deel zullen plaatsvinden met mensen die onder ede staan. Daar heb je het enquêtemiddel voor nodig. Ik begrijp mevrouw Verbugts volgorde niet helemaal.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Ik bedoelde dat wij niet onmiddellijk hoeven te starten met het horen onder ede. In de voorbereidingen kunnen al een aantal werkzaamheden worden gedaan. In de rest van mijn betoog noem ik nog een aantal punten aangaande de afstemming op andere, met name strafrechtelijke, onderzoeken.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Zou het niet sowieso verstandiger zijn om dit soort zaken over te laten aan de enquêtecommissie die wij formeel nog moeten instellen?

Mevrouw Verbugt (VVD):

De enquêtecommissie zal tegen die tijd een afweging maken, maar wij kunnen nu een aantal punten naar voren brengen. Dat heeft u ook gedaan, mijnheer Van Middelkoop. Ik hoor ook u kritisch vragen of wij al meteen kunnen starten met het verhoor onder ede. Wij hebben daarbij waarschijnlijk dezelfde overwegingen.

De commissie signaleert terecht het belang van een goede afstemming met het al in gang gezette onderzoek van het kabinet, het openbaar ministerie en de NMa. In de zienswijze van de commissie gaat het onderzoek van de Kamer boven de voornoemde onderzoeken van het kabinet, het openbaar ministerie en de Nederlandse Mededingingsautoriteit. Ik begrijp ook dat de commissie een duidelijke regiefunctie voor de Kamer ziet in relatie tot de onderzoeken die ik zojuist noemde. Kan de commissie toelichten hoe zij die regierol ziet en wat die inhoudt? Heeft de commissie hierover al overleg gevoerd met de andere betrokkenen? Ik vind vooral interessant hoe de commissie de relatie ziet met het strafrechtelijk onderzoek waarmee het openbaar ministerie bezig is. Ik kan mij voorstellen dat het openbaar ministerie in het belang van het strafrechtelijk onderzoek zelf de regie wil houden over het horen van getuigen en verdachten. Heeft de commissie al gedachten over die verhouding?

De fractie van de VVD heeft reeds eerder haar zorgen geuit over de mogelijke samenloop met het strafrechtelijk onderzoek en het risico dat die twee elkaar in de wielen rijden. Mijn fractie wil daarom bij de instelling van een enquêtecommissie adviseren om goede afspraken met het openbaar ministerie te maken over de planning van de werkzaamheden. In ieder geval moet worden voorkomen dat in het openbaar en onder ede afgelegde verklaringen voor een enquêtecommissie afbreuk kunnen doen aan het strafrechtelijk onderzoek. Dat is voor ons een heel cruciaal punt. Ik verwijs ook naar de brief van de minister van Justitie hierover van 18 januari jongstleden, die gericht was aan de commissie en die wij gisteren hebben mogen ontvangen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

U begon uw betoog over de afbakening van het strafrechtelijk onderzoek en van de parlementaire enquête met de opmerking dat het OM de regie moet kunnen houden. Vindt u inderdaad dat het OM de regie moet hebben? Dit zou feitelijk betekenen dat de enquête ondergeschikt raakt aan het strafrechtelijk onderzoek.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Ik mij kan voorstellen het openbaar ministerie de regie wil houden over het horen van getuigen. Dat heb ik net ook zo verwoord. Daar moeten heel goede afspraken over gemaakt worden. Dat betekent niet dat de enquête ondergeschikt wordt aan het onderzoek van het openbaar ministerie. Wij moeten er echter wel voor zorgen dat die twee elkaar niet in de wielen gaan rijden.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dat kan echter ook betekenen dat een enquêtecommissie na beraad besluit om de verzoeken van het openbaar ministerie naast zich neer te leggen.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Wij moeten ervoor waken dat de enquêtecommissie met resultaten komt waarmee wij niet verder kunnen, terwijl het openbaar ministerie in het strafrechtelijk onderzoek ook geen zaak kan opbouwen. Dan hebben wij aan twee kanten een probleem en dat willen wij juist niet. Dat is onze overweging en die hebben wij ook verwoord in de aanloop hiernaartoe. De commissie moet heel goed uitkijken dat zij en het OM elkaar niet in de wielen rijden.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik verbaas mij er, eerlijk gezegd, toch over dat u al vooruitloopt op het werk van de enquêtecommissie door te zeggen dat u niet wilt dat zij komt met gegevens waar de Kamer verder niets mee kan. U lijkt er zo aan voorbij te gaan dat de enquêtecommissie juist een reactie is op het uitblijven van een effectief optreden van het openbaar ministerie.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Het gaat ons erom dat wij nu een traject starten waarin wij de door ons gewekte verwachtingen ook kunnen waarmaken. Wij willen vaststellen hoe groot het probleem is, waar de oorzaken zitten en hoe wij daaraan iets kunnen doen met wet- en regelgeving. Daarnaast willen wij de vraag beantwoorden hoe wij mensen die in strafrechtelijke zin verantwoordelijkheid dragen, kunnen aanpakken. Daarvoor staan wij en ik begrijp niet waarom u daar zelf niet een belangrijk punt van maakt. Het moet toch in eerste instantie gaan om de kwaliteit van het werk waar wij hiermee bezig zijn.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Het verschil tussen u en mij is dat ik de vrijheid van het parlement ten opzichte van het openbaar ministerie heb benadrukt. Natuurlijk moet er zorgvuldigheid gelden, maar u lijkt de parlementaire enquête a priori onvrij te maken ten opzichte van het OM. Dat lijkt mij zeer onwenselijk en ook in strijd met het politiek primaat.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Die conclusie laat ik voor uw rekening. Het gaat mij erom dat de enquêtecommissie haar werk doet en dat wij straks kunnen terugzien op de kwaliteit van dat werk. Tegelijkertijd is er ook nog het strafrechtelijk onderzoek. Ik heb al aan het begin van mijn betoog duidelijk aangegeven dat daar waar het gaat om strafrechtelijke zaken, wij een taak zien voor het openbaar ministerie, en dat daar waar het gaat om regelgeving, wetgeving en structuurkenmerken, wij een duidelijke verantwoordelijkheid voor de politiek zien die wij waar willen maken. De tijdelijke commissie heeft in haar advies gesproken over de regiefunctie van de Kamer en ik wil graag nader horen hoe de commissie deze regiefunctie wil invullen, vooral in relatie tot het kunnen horen van getuigen door het openbaar ministerie dat daarvoor ook een eigen traject heeft uitgezet.

Voorzitter. In het verlengde daarvan hebben wij met enige zorg vastgesteld dat inmiddels door verschillende leden van de commis sie uiteenlopende opvattingen zijn afgegeven in de media over de planning van de enquête en de openbare verhoren. De een vindt dat de openbare verhoren moeten plaatsvinden vóór de verkiezingen, de ander vindt dat dit na de verkiezingen moet zijn en weer een ander vindt dat het niet rond de verkiezingen moet zijn. Het lijkt er dan er een beetje op dat het zou gaan om de verkiezingen, maar het gaat ons in eerste instantie om de kwaliteit. Daarom doe ik nog een keer het beroep om tot goede afstemming te komen. Mijn vraag aan de commissie is of deze daarover heeft nagedacht en, zo ja, waarom de commissie er verdeeld over naar buiten is getreden.

De heer Van Oven (PvdA):

Nu mevrouw Verbugt deze opmerking maakt, zou ik haar willen vragen hoe zij de opmerkingen waardeert die door haar fractiegenoot Blaauw gisterenavond zijn gemaakt, waarbij hij misschien het woord voerde als kandidaat-voorzitter. Het is overigens moeilijk denkbaar dat hij in die kwaliteit gesproken heeft, zeker omdat hij daarbij ook standpunten heeft geventileerd, bijvoorbeeld over het al of niet beïnvloeden van de campagne, waarbij hij het woord "wij" gebruikte en derhalve kennelijk als een soort substituut-woordvoerder van de VVD is opgetreden. Hoe moeten wij deze opmerking van de heer Blaauw verstaan?

Mevrouw Verbugt (VVD):

Er is maar één woordvoerder namens mijn fractie en die staat nu achter het spreekgestoelte.

De heer Van Oven (PvdA):

Dan kan het niet anders worden begrepen dan dat hij als kandidaat-voorzitter van de commissie heeft gesproken. In dat geval wil ik u vragen of u het een gelukkige zaak vindt dat door iemand die zichzelf beschouwt als kandidaat voor de commissie, vrij vergaande uitspraken worden gedaan over inhoud, werkmethoden en tijdpad inzake een parlementaire-enquêtecommissie die nog moet worden samengesteld.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Ik heb al veel mensen daar meningen over horen ventileren en dat geldt ook voor u, mijnheer Van Oven. Maar als u het heeft over het voorzitterschap, dan wijs ik erop dat de VVD-fractie volgens de afspraken aan de beurt is een voorzitter te leveren. Wij zullen onze verantwoordelijkheid daarin niet ontlopen. Wij hebben meerdere kandidaten en wij zullen de Kamer op korte termijn een kandidaat voorstellen.

De heer Van Oven (PvdA):

Daar ben ik het helemaal mee eens. Het gaat mij hier ook niet om de samenstelling van de commissie, want daar gaan wij op dit moment niet over, zo denk ik. De vraag is of u het optreden van de heer Blaauw als kandidaat-voorzitter, zich inhoudelijk uitlatend over inhoud, tijdpad en werkmethode van de enquête, een gelukkige zaak vindt.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Ik heb meerdere mensen er iets over horen zeggen. Ik heb de commissie bij de advisering er ook eigen ideeën over horen uiten. Wij zijn nu in gesprek met de commissie. Ik heb er vragen over gesteld en ik wil graag het debat met de commissie daarover voeren.

De heer Van Oven (PvdA):

Ik meen de juiste kritische toon te ontwaren in uw vraagstelling, maar ik ga er dan van uit dat dit ook geldt voor hetgeen de heer Blaauw heeft gezegd.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Wij willen toe naar een planning van werkzaamheden die goed is afgestemd op werkzaamheden en onderzoeken waar anderen mee bezig zijn. Ik heb uitvoerig toegelicht waarom wij dat willen.

De heer Van der Knaap (CDA):

De heer Blaauw heeft inderdaad een aantal opmerkingen gemaakt namens de VVD-fractie; dat blijkt althans uit het verslag dat ik hier heb van een radioprogramma. Moet ik nu de conclusie trekken dat de heer Blaauw namens zichzelf heeft gesproken en niet namens de VVD-fractie, gelet op uw antwoord aan de heer Van Oven?

Mevrouw Verbugt (VVD):

Ik zeg u dat wij in ieder geval onze verantwoordelijkheid aangaande het voorzitterschap niet willen ontlopen. Wij hebben meerdere kandidaten, meerdere goede mensen die dit zouden kunnen doen. De heer Blaauw is daar één van, maar ik zal niet vooruitlopen op het proces in mijn fractie; wij zullen de Kamer op korte termijn een voorstel doen.

De heer Van der Knaap (CDA):

Ik doel met name op de uitspraken: niet vóór de verkiezingen, want dat zou de verkiezingscampagne kunnen verstoren; de deadline zoals de commissie die heeft voorgesteld, namelijk vóór prinsjesdag, is niet aan de orde; het mag aan het eind van het jaar. Dat zijn inhoudelijke conclusies. Hij gebruikt daarbij het woord "wij" en daaruit trek ik de conclusie dat hij niet Hare Majesteit is, maar een vertegenwoordiger van de VVD-fractie, zodat hier namens de VVD-fractie is gesproken.

Mevrouw Verbugt (VVD):

U heeft mij ook namens de VVD-fractie aan de commissie horen vragen hoe zij is gekomen tot het voorgestelde tijdpad. Ik heb vastgesteld dat er een zekere spanning is tussen de vrij brede probleemstelling en de vrij korte tijd van onderzoek voor die ingewikkelde problematiek. Dat is een van de vragen waarover wij vandaag debatteren.

De heer Van der Knaap (CDA):

Dat zijn vragen, terwijl de opmerkingen van de heer Blaauw meer stellingen waren.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Er zijn meer meningen. De VVD-fractie is in ieder geval van opvatting dat de probleemstelling goed moet worden onderzocht. Als daar straks iets meer tijd voor nodig moet zijn dan de periode tot Prinsjesdag, dan is dat voor ons best bespreekbaar. Het zou zonde zijn als je geen interessante conclusie kunt formuleren, omdat je door je tijd heen bent. De VVD-fractie vindt het verstandig om al bij het begin van de enquête goed na te denken over de probleemstelling, de omvang van het werk dat daaruit voortvloeit en de tijd die daarvoor beschikbaar is.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik wil met u even weg van de mensen, want ik vind het jammer dat het debat zich daartoe, ook door uw inbreng, versmalt. In het begin van uw inbreng zei u waardering te hebben voor de tijdelijke commissie en dat nu was gebleken dat sprake is van structurele misstanden. U zei: nu komt de onderste steen boven.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Dat heb ik ook al eerder gezegd.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Het is fijn dat u mij daar even aan herinnert, want daar wilde ik op ingaan. U heeft eerder gezegd: de onderste steen moet boven. De instelling van een tijdelijke commissie vond u daarbij een heel ongelukkige move. De VVD-fractie heeft in eerste instantie tegen de motie-Van Oven/Leers gestemd, tegen de instelling van de tijdelijke commissie. Wat heeft de VVD-fractie nu van mening doen veranderen?

Mevrouw Verbugt (VVD):

Mijn collega van GroenLinks trekt verkeerde conclusies. Ik wil graag van de gelegenheid gebruikmaken om dat recht te zetten. De VVD-fractie heeft ook in eerdere debatten aangegeven, dat nader onderzoek door het parlement wenselijk was en dat zij zich daarvoor wilde inzetten. Wij hebben echter geen probleem bij een bepaalde fractie nodig om te komen tot de beslissing tot het instellen van een enquête. Aan de beslissing om het zwaarste instrument in te zetten dat de Kamer heeft, moet een gedegen onderzoek ten grondslag liggen. Dan doel ik op de formulering van een probleemstelling.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dit laat onverlet dat u tegen de motie heeft gestemd. Ik hoop dat u mij niet gaat vertellen dat u enkel om machtspolitieke redenen tegen die motie heeft gestemd. Ik neem aan dat u inhoudelijke bezwaren had. Dijkstal, weliswaar geen woordvoerder, zei dat het een schaamlap was. Ik heb geen antwoord gekregen op mijn vraag wat de VVD-fractie, buiten het fantastische werk dat de commissie heeft geleverd, van gedachten heeft doen veranderen. U maakt wel een heel grote ommezwaai.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Ik ben begonnen met de constatering dat het onderwerp bouwfraude de laatste maanden zowel in de breedte als in de diepte is geëvolueerd. Eerst spraken wij over een schaduwboekhouding die niemand kende. Het ging om iets waarover wij alleen in de media hadden vernomen. De VVD-fractie vond dat een beetje dun om onmiddellijk te beslissen tot de inzet van het zwaarste instrument van het parlement. Op dat moment hebben wij het niet uitgesloten dat wij dat in de loop van het proces zouden doen, maar wij vonden dat eerst moest worden gekeken naar de omvang van het probleem en naar zaken waarbij de Kamer aan zet zou zijn. Dat laatste is het geval als het gaat om bouwwetgeving en bouwregelgeving en om de relatie overheid-bedrijfsleven. Dan gaat het om fundamentele algemene kenmerken waar ook de politiek een rol bij speelt. Die verantwoordelijkheid wilden en willen wij ook nu niet ontlopen. Het gaat ons erom dat het onderzoek van de Kamer moet worden opgebouwd. Eerst moet het probleem in kaart worden gebracht en vervolgens moet worden bekeken welke instrumenten daarvoor beschikbaar zijn. Het horen onder ede is het ultieme instrument. Je moet niet beginnen met de beslissing tot de inzet van dat instrument. Als echter in de loop van het proces goede redenen naar voren komen die het verstandig maken om dat te gebruiken en die aangeven dat het meerwaarde oplevert voor het onderzoek, dan zullen ook wij die verantwoordelijkheid niet ontlopen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Mevrouw Verbugt geeft de historie nu enigszins gewijzigd weer. Natuurlijk moet dat niet ontlopen worden. Voordat de motie-Leers/Van Oven in stemming kwam, heeft de voorzitter uitgelegd wat er vooraf diende te gaan aan uitvoering van die motie, namelijk dat er een tijdelijke commissie ingesteld moest worden. Onder die voorwaarde is de hele Kamer op de fractie van de VVD na akkoord gegaan met de motie-Leers/Van Oven. Ondanks het feit dat de VVD-fractie wist dat die motie zou leiden tot gefaseerd onderzoek en het instellen van een tijdelijke commissie, heeft zij er toch tegen gestemd. Tot dusverre heeft mevrouw Verbugt mij geen goed argument gegeven waarom zij toen tegen heeft gestemd en nu plotseling waardering heeft voor de gang van zaken, behalve dan misschien machtspolitieke argumenten.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Ik stel met teleurstelling vast dat mijn collega van GroenLinks zegt dat de VVD-fractie de historie verkeerd weergeeft. Dat is een interpretatie waar ik mij verre van wil distantiëren. Toen de motie-Leers/Van Oven in stemming werd gebracht, hebben wij gezegd dat wij niet op voorhand tegen een parlementaire enquête waren, maar dat wij dat niet het goede moment vonden om daartoe te besluiten. Wij hebben echter ook gezegd dat wij niet uitsloten dat daar later wel toe besloten zou moeten worden. Mevrouw Halsema moet dit nog maar eens nalezen in de Handelingen. Zij moet hier zelf ook geen verdraaide voorstelling van zaken willen geven.

De heer Van der Knaap (CDA):

Mevrouw de voorzitter. De CDA-fractie heeft met belangstelling het rapport van de Tijdelijke commissie onderzoek bouwfraude gelezen. Allereerst wil ik een compliment maken aan de leden van deze commissie. In amper zes weken tijd is de commissie erin geslaagd, een beeld te schetsen van de structuur van de bouw, in te gaan op een aantal vragen die door de Kamer waren gesteld, en vervolgens aanbevelingen te doen. De bevindingen zijn volgens ons helder. De conclusies geven in onze ogen meer dan voldoende aanleiding om over te gaan tot de instelling van een enquête en het benoemen van een commissie.

Uit de bevindingen wordt in onze ogen voldoende duidelijk dat de structuur van de bouwnijverheid moet worden doorgelicht. De CDA-fractie trekt voorlopig de conclusie dat het mis is met de marktwerking in de bouw. Naar de mate waarin er sprake is van weinig of geen transparantie en concurrentie, wordt de kans op onregelmatigheden groter. Dat kan zelfs leiden tot fraude en corruptie. Onderzoek naar de structuur van en mogelijke onregelmatigheden in de bouw kan niet los gezien worden van een grondige analyse van de rol van de overheid. Het gaat daarbij niet alleen om de rol van de rijksoverheid. Ook lagere overheden, zoals provincies, gemeenten en waterschappen, hebben een eigen verantwoordelijkheid ten opzichte van de bouw. De commissie stelt dat de overheid afwisselend vergunningverlener, opdrachtgever en ook toezichthouder is. Dat kan in onze ogen leiden tot een verstrengeling van belangen. Ook daar zal de enquêtecommissie aandacht aan moeten besteden. Als de noodzakelijke marktwerking in de bouw tekortschiet door onvolledige regelgeving en/of een niet goed functionerend toezicht, zal zulks ook moeten worden onderzocht. Als het bijvoorbeeld zo is dat door de vergunningverlening slechts een beperkt aantal partijen in de bouw cruciale grondstoffen als zand, grind en asfalt in handen krijgt, lijkt marktwerking al op voorhand uitgesloten te worden.

Dit pleit betrokkenen in de bouw uiteraard niet vrij. Integendeel, als door vooroverleg prijsafspraken worden gemaakt, als opdrachtgevers door heimelijke afspraken van aannemers te veel moeten betalen, als valse facturen worden geschreven en als er tegen de afspraken in rekenvergoedingen worden opgevoerd, dan moet daar stelling tegen genomen worden. Uit de rapportage van de commissie concluderen wij dat deze zaken aan de orde zijn in de bouw, hoewel de commissie begrijpelijkerwijze geen uitspraken kan doen over aard en omvang. Alleen door het zware parlementaire instrument van de enquête kan naar onze mening voldoende duidelijk worden gemaakt of er inderdaad structureel iets mis is in de bouw. Het onder ede horen van deskundigen en mogelijk betrokkenen kan belangrijk zijn voor het verkrijgen van de noodzakelijke informatie. Bovendien biedt het enquête-instrument ook bescherming van rechtswege aan allen die gehoord worden. Ook dat is een belangrijk gegeven.

Welke projecten nader moeten worden onderzocht, is uiteraard aan de in te stellen commissie. Dat de schaduwboekhouding van ex-directeur Bos van Koop Tjuchem en de gang van zaken rondom de bouw van de Schipholtunnel belangrijke aanknopingspunten bieden, is voor de CDA-fractie duidelijk. Daarnaast willen wij de commissie graag het advies meegeven om ook enkele kleinere projecten te onderzoeken. Bekend is het voorbeeld van de bouw van een waterkering door het waterschap Groot-Salland bij Kampen. De raming van het waterschap bleek veel lager dan de uitkomst van de aanbesteding. Het waterschap heeft de bouw niet gegund en ten slotte bleek het werk inderdaad veel goedkoper te kunnen worden gerealiseerd. Het is gevaarlijk concrete voorbeelden te noemen, maar over dit project is inmiddels zoveel geschreven dat het zeker een nader onderzoek waard is. Ook kan het als voorbeeld dienen voor de wijze waarop anderen met dit soort zaken zouden moeten omgaan. Wat is de reactie van de voorzitter van de commissie hierop?

De tijdelijke commissie wijst op de verschillende onderzoeken die momenteel gaande zijn en waarschuwt dat er een zeer zorgvuldige afstemming moet zijn van de stappen van de enquêtecommissie en die van bijvoorbeeld het openbaar ministerie. Kan de commissie de risico's nog eens nader duiden? Wat is daarbij de rol van de NMa? Op welke wijze moeten de werkzaamheden op elkaar worden afgestemd? Is er de garantie dat de enquêtecommissie voldoende ruimte krijgt van bijvoorbeeld het openbaar ministerie?

Een van de onderwerpen van discussie in november was vermeende fraude of corruptie op ministeries. Zijn daarvoor serieuze aanwijzingen en zo ja, betreft het een structureel probleem? In het rapport wordt gesproken over de verschillende rollen van de overheden. Kan de commissie een indicatie geven van de rol van de bewindslieden? Zijn er aanwijzingen dat zij in een rol als vergunningverlener, opdrachtgever of toezichthouder zijn tekortgeschoten?

Het is de inschatting van mijn fractie dat het onderzoek diepgaand moet zijn, willen er conclusies kunnen worden getrokken. Collega Blaauw, die kennelijk in beeld is als voorzitter van de commissie, heeft deze week laten weten dat de openbare verhoren de verkiezingscampagne niet moeten beïnvloeden. Mijn vraag aan de VVD-fractie is of hiermee de verkiezingscampagne van de VVD wordt bedoeld. Aan de commissie vraag ik of deze zorg gerechtvaardigd is.

De CDA-fractie is van mening dat de enquête zo snel mogelijk moet worden afgerond. Als reeds voor de verkiezingen kan worden begonnen met verhoren, is daarop niets tegen. De commissie gaat immers volstrekt onafhankelijk te werk en zou los van de dagelijkse politieke actualiteit moeten kunnen werken. Ook wordt door collega Blaauw gesteld dat in het verleden bij enquêtes wel eens dingetjes fout zijn gegaan. Waarop doelt hij precies?

De tijdelijke commissie is duidelijk in haar opvatting dat de enquête voor Prinsjesdag 2002 moet worden afgerond. De CDA-fractie kan zich daar, met het oog op de presentatie van de begroting en de plannen voor 2003, alles bij voorstellen. Hoe reageert de commissie op de suggestie van collega Blaauw dat de rapportage wat hem betreft niet voor Prinsjesdag hoeft te zijn afgerond en dat het publicitair wellicht zelfs niet zo'n goed moment is? Mijn fractie kan zich niets bij deze uitspraak voorstellen. Voor de CDA-fractie staat voorop dat de enquête grondig en gedegen moet plaatsvinden en dat conclusies moeten worden getrokken die leiden tot concrete aanbevelingen voor verbetering van het beleid en het voorkomen van onregelmatigheden. Als die aanbevelingen er reeds voor Prinsjesdag kunnen zijn, is dat van belang voor de Nederlandse samenleving als geheel en de bouwnijverheid en de overheden in het bijzonder.

De vergadering wordt van 11.40 uur tot 11.50 uur geschorst.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter. Ik wil de leden hartelijk bedanken voor alle vriendelijke woorden die richting deze commissie zijn geuit. Men heeft ons gecomplimenteerd met het rapport, de kwaliteit ervan, de helderheid ervan en met het feit dat wij binnen de gestelde tijd tot afwerking van onze opdracht zijn gekomen. Daarvoor hartelijk dank. Ik wil ook in dank aanvaarden de complimenten richting de staf en de griffier, die ons inderdaad op voortreffelijke wijze hebben ondersteund. Dankzij deze ondersteuning zijn wij in staat geweest om op deze korte termijn met een degelijk rapport te komen en met concrete aanbevelingen voor het uiteindelijk instellen van een parlementaire-enquêtecommissie. Dat is uiteraard de kern van het debat van vandaag.

Onze college Otto Vos, ook lid van deze tijdelijke commissie, heeft op dit moment verplichtingen in Cambodja, waar hij als verkiezingswaarnemer functioneert. Hij kan dan ook helaas niet bij het debat aanwezig zijn. Ik kan wel zeggen dat wij als tijdelijke commissie op een uitermate prettige, enthousiaste en eendrachtige manier hebben gewerkt aan het vervullen van onze opdracht.

Er zijn vele vragen aan ons gesteld die ik zo goed mogelijk zal trachten te beantwoorden. Wellicht is het goed om kort een paar algemene opmerkingen te maken over de werkwijze die deze commissie heeft gevolgd en de invalshoek die zij heeft gekozen voor het onderzoek dat zij heeft verricht. Voor ons was van groot belang de opdracht die ons was gesteld. Wij hebben gezegd dat wij ons aan die opdracht moesten houden en dat die opdracht beperkt was. Het gaat er niet om allerlei cases en voorbeelden diepgravend te onderzoeken. Het ging erom om dat deze commissie vast zou stellen of er inderdaad een parlementaire enquête zou moeten komen, wat de opzet daarvan zou moeten zijn, om welke onderzoeksvragen het zou moeten gaan en een indicatie zou geven van de duur van een dergelijk onderzoek, van het aantal leden en van het budget. Dat was de opdracht. Die was beperkt en daar hebben wij ons zo goed mogelijk aan gehouden.

Dat laat onverlet dat wij tijdens onze werkzaamheden toch in vogelvlucht een aantal voorbeelden de revue hebben laten passeren en ook op een aantal zaken wat dieper zijn ingegaan. Daar zal ik straks nog iets over zeggen. De heer Van Oven heeft gevraagd hoe wij tot een selectie van personen zijn gekomen en hoe wij met de gesprekken om zijn gegaan. Het ging er ons in eerste instantie om helder te krijgen wat de kern van een mogelijk onderzoek zou moeten zijn. Het gaat er dan toch om inzicht te krijgen in de aard en omvang van onregelmatigheden in de bouw en in hoe het hele mechanisme van aanbesteding in de bouw werkt, ofte wel hoe die structuur in de bouw is en hoe de samenhang tussen structuurkenmerken en mogelijke onregelmatigheden eruit zou kunnen zien.

Wij hebben verder nagegaan hoe dat begrip "fraude" moet worden bezien en hoe je dat moet interpreteren. De commissie heeft uiteindelijk gezegd dat het begrip "fraude" in feite niet de lading dekt van waar het hier om gaat. Het begrip "onregelmatigheden" is in die zin beter hanteerbaar, omdat het niet alleen om strafrechtelijke onregelmatigheden gaat, namelijk fraude en corruptie, maar ook om onregelmatigheden in de sfeer van de mededinging. Dan komen wij meer in de sfeer van alles wat zich bouwrechtelijk afspeelt, prijsafspraken, kartelvorming en prijsopdrijving. Daarnaast gaat het ook om fiscaal rechtelijke onregelmatigheden. Wij hebben, weliswaar kort, ook gekeken naar wat zich voordoet als het gaat om zaken als zwartwerken en het niet goed invullen van belastingaangiften. Wij hebben gezegd dat dat in het beeld van onregelmatigheden mee moet worden genomen.

Mevrouw Giskes (D66):

Dat klopt. De commissie heeft echter de socialeverzekeringskant buiten beschouwing gelaten, zo meende ik uit het rapport op te maken. Klopt dat?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Wij hebben kort gekeken naar alles wat zich in fiscale zin afspeelt. Daar hoort ook bij het niet voldoen aan premies en dergelijke. Wij hebben geconstateerd dat deze zaken wellicht niet de kern vormen waar het uiteindelijk om moet gaan, maar dat zij wel onderdeel uit kunnen maken van het geheel van onregelmatigheden. Uiteindelijk hebben wij dus geconcludeerd dat de kern waar het om draait te maken heeft met mededinging, prijsafspraken, vooroverleg en daarnaast met corruptie en fraude, ook fiscaalrechtelijk.

Voorzitter. Wij hebben onszelf de vraag gesteld of het zinvol is dat een enquêtecommissie aan de hand van een aantal casestudies de mechanismen, de structuurkenmerken en de onregelmatigheden die zich voordoen in beeld gaat brengen. Vervolgens is de vraag aan de orde op welke wijze een tijdelijke commissie, gezien de beperkte tijd die haar ter beschikking stond, een fatsoenlijk beeld kan schetsen van dit alles. Op basis van de gesprekken die wij hebben gevoerd, kan nooit een volledig beeld ontstaan. Wij hebben ervoor gekozen om in ieder geval met verschillende personen uit de bouwwereld te spreken. Wij hebben kleine en grote aannemers en mensen die brancheorganisaties vertegenwoordigen uitgenodigd. Daarnaast waren het openbaar ministerie en de NMa belangrijke gesprekspartners. Ook aanbestedende overheden spelen een cruciale rol in dit geheel, met name de ministeries van Verkeer en Waterstaat en van VROM waren voor de hand liggende gesprekspartners. Ten slotte hebben wij ook wetenschappers uitgenodigd, die zinvolle suggesties konden doen over bouwrechtelijke zaken en criminologisch onderzoek. Die selectie hebben wij gemaakt. De gesprekken die wij met hen voerden, hadden een informeel en vertrouwelijk karakter. In enkele gevallen is een verslag gemaakt, maar die verslagen hebben wij alleen voor onszelf gebruikt als achtergrond van het rapport dat aan de Kamer is toegezonden.

De heer Van Oven (PvdA):

Dan is nog wel de vraag of het de bedoeling is dat die verslagen, die als het ware behoren tot het geheugen van de tijdelijke commissie, worden doorgegeven aan de parlementaire-enquêtecommissie.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Uiteraard. Natuurlijk zal alle verkregen informatie, ook de vertrouwelijke informatie, aan de enquêtecommissie worden overgedragen.

Voorzitter. De commissie heeft een aantal cases nader bekeken en daarover zijn vragen gesteld. Er is bijvoorbeeld gevraagd waarom, terwijl in een aantal gevallen is vastgesteld dat er onregelmatigheden waren, in de uiteindelijke bevindingen is gesteld dat in ieder geval de Schipholtunnel en de schaduwboekhouding van Bos onderwerp van onderzoek moeten zijn en waarom dat bijvoorbeeld niet geldt voor de constateringen rondom onregelmatigheden bij het ministerie van VROM, waar het gaat om mislukte aanbestedingen. Ook is gevraagd waarom de Vinex-aanbeveling niet is aangescherpt en waarom de zaak-Groot Salland/Waterkering Kampen niet direct in de aanbevelingen is opgenomen. Het lijkt mij goed om daar het een en ander over te zeggen. De heer Van Middelkoop heeft terecht gevraagd of het onderzoeksterrein niet te breed zou worden. De commissie zag in de zaak Schiphol een heel duidelijke aanleiding voor het starten van dit onderzoek. In die zaak is namelijk aangetoond dat er sprake is van fraude in de uitvoering van het project. Wij vinden dat onderzocht moet worden hoe het mogelijk is dat die fraude heeft plaatsgevonden, op welke wijze toezicht is uitgeoefend door de aanbestedende partijen. Het is uitermate interessant om na te gaan hoe zo'n aanbesteding verloopt, zeker in het geval waarin is vastgesteld dat er zaken zijn misgegaan, om dan vast te stellen wat de rol van de verschillende actoren in dat proces is geweest. Dat lijkt ons een uitermate belangrijke en voor de hand liggende case om te onderzoeken en die hebben wij daarom met nadruk voorgelegd aan de enquêtecommissie. Wij hebben erbij gezegd dat de relatie met de bustunnel, waarover recent informatie naar buiten is gekomen, daarbij aan de orde is. Een aantal sprekers heeft daarnaar gevraagd. De aanleg van de bustunnel kan inderdaad onderdeel worden van onderzoek tijdens de enquête, in relatie met wat intussen allemaal bekend is geworden over de Schipholtunnel.

De tweede belangrijke case die wij van harte hebben aanbevolen, is de schadeboekhouding van de heer Bos. Wij hebben daarover via Zembla en de media informatie gekregen. Wij hebben ook met het openbaar ministerie daarover van gedachten gewisseld. Uit dat gesprek is duidelijk geworden dat het om een serieuze zaak gaat. Er zitten zo'n 600 projecten in de schadeboekhouding, waarbinnen een netwerk van zeer vele aannemers gefunctioneerd heeft en sprake zou kunnen zijn van ongeoorloofd vooroverleg en ongeoorloofde prijsafspraken. Wij hebben op basis daarvan geconcludeerd dat het een absolute must is voor een enquêtecommissie om deze zaak nader te onderzoeken, wanneer je de gehele structuur en wat daarin mogelijk mis is, wilt blootleggen. Wij hebben op dat punt een duidelijke aanbeveling gedaan aan de enquêtecommissie. Overigens heeft de commissie op een bepaald moment een klein deel van de boekhouding in de brievenbus gekregen. Zij heeft echter besloten om daar in dit stadium van het onderzoek niet naar te kijken. Deze informatie is klaargelegd voor de enquêtecommissie, die hier, na het maken van nadere afspraken met het OM, nader naar zal moeten kijken.

Er is gevraagd waarom de negen mislukte aanbestedingen van VROM niet nu al als harde aanbeveling voor de enquêtecommissie worden neergelegd. Het lijkt me dat een enquêtecommissie hier inderdaad serieus naar zal moeten kijken. Er is ook gevraagd of hier een bepaald patroon in is te ontdekken. Het is opvallend dat er bij alle aanbestedingen die mislukt zijn, sprake is van een zeer forse overschrijding van de raming, zoals de opdrachtgever die had gemaakt. Het gaat om prijsoverschrijdingen van zo'n 20 tot 50%. Dat roept de vraag op hoe dit mogelijk is en wat daar aan de hand is. Het lijkt ons dat de enquêtecommissie daar op zijn minst naar zal moeten kijken. Zij zal echter zelf moeten besluiten of dit leidt tot een diepgravend onderzoek.

Hetzelfde geldt wat ons betreft voor de Vinex-lokaties. Het is bij het blootleggen van structuurkenmerken in de bouw goed om naar de hele woningbouwsector te kijken.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Voorzitter. Mevrouw Vos heeft het over mislukte aanbestedingen bij VROM, waar nader naar gekeken dient te worden. Ik kan ook voorbeelden geven van mislukte aanbestedingen bij Verkeer en Waterstaat rond infrastructuurprojecten. De commissie heeft daarnaar verwezen in haar advies en rapport aan de Kamer. Wordt dit meegenomen in het vervolgtraject?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik was nog niet klaar met mijn opsomming van mogelijke zaken. De mislukte aanbestedingen vanuit Verkeer en Waterstaat en de informatie die wij van dat ministerie hebben gehad over het plaatsen van bedrijven op de zwarte lijst en aanwijzingen van corruptie onder ambtenaren, zullen uiteraard onderwerp moeten zijn van een onderzoek door een enquêtecommissie. Het is alleen aan de enquêtecommissie om te bepalen hoever zij op ieder onderwerp de diepte in wil gaan en welke cases zij naast die van de Schipholtunnel en de schaduwboekhouding die de heer Bos aan het OM heeft overgedragen, nader gaat onderzoeken.

Mevrouw Giskes (D66):

Mevrouw Vos benadrukt dat de commissie vindt dat de Schipholtunnel en de Bos-boekhouding in ieder geval altijd deel van het onderzoek moeten uitmaken. Ik neem aan dat zij daar straks nog op terugkomt, gezien datgene wat er op andere fronten op die dossiers gebeurt. Ziet mevrouw Vos het ook als mogelijkheid dat de commissie nuttig werk doet zonder deze twee bronnen maar wel met een groot aantal andere bronnen? Of is zij van mening dat dit valt uit te sluiten?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Wij hebben uit de informatie die wij over de schaduwboekhouding hebben, geconcludeerd dat deze essentieel is voor het werk van deze commissie. Het gaat in deze boekhouding om informatie over een heel breed netwerk van aannemers en zo'n 600 projecten in de hele bouwwereld. Dit lijkt ons essentieel onderzoeksmateriaal voor een enquêtecommissie. Het ligt zeer voor de hand om de Schipholtunnel te onderzoeken. Hoe heeft de aanbesteder het gedaan? Hoe is de controle op dat project geweest? Welke rol hebben accountantsbureaus gespeeld in dat geheel? Hoe is de relatie tussen Verkeer en Waterstaat, de Nederlandse Spoorwegen en de bedrijven die het project hebben uitgevoerd? Dit lijkt ons een zeer voor de hand liggende case. Wij hebben met nadruk aanbevolen om deze te onderzoeken.

Wij hebben ook de ruimte geboden voor andere mogelijkheden. Door de Kamer zijn suggesties gedaan over provinciale of lokale projecten of projecten van waterschappen. Het project waterkering Kampen is genoemd. Dat is een afgeronde kwestie waarover veel informatie bekend is. De rol van de raad van arbitrage daarbij is op z'n minst opmerkelijk te noemen. Dat kan een zeer interessante case zijn voor een enquêtecommissie, maar wij vinden dat de enquêtecommissie hierover zelf moet besluiten, want zij moet binnen vrij korte tijd tot het beste beeld komen over de onregelmatigheden en de structuurkenmerken in de bouwwereld.

Mevrouw Giskes (D66):

Heeft de commissie sinds de instelling veel tips gekregen?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Wij hebben verschillende tips gekregen. Deze zijn gebundeld en worden doorgeleid naar de enquêtecommissie. Wij hebben in gesprekken, telefoontjes en brieven diverse tips gekregen die aanleiding kunnen zijn voor nader onderzoek.

De heer Van Oven (PvdA):

Wilt u geheel aan de commissie overlaten of zij nadere projecten wil toevoegen om te onderzoeken en in welke mate zij de voorgelegde projecten wil uitdiepen? Wilt u daar geen enkel richtsnoer aan verbinden?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Wij hebben gezegd dat in ieder geval Bos en Schiphol moeten worden onderzocht. Wij hebben in ons rapport genoemd dat de bevindingen die wij via het ministerie van VROM hebben gekregen, de moeite waard zijn om te onderzoeken. De bevindingen uit het ministerie van Verkeer en Waterstaat zijn ook de moeite waard om te onderzoeken. Wij geven in overweging om de samenwerking bij de Vinex-lokaties ook nader te onderzoeken. Wij hebben gezegd dat het zinvol kan zijn om op andere niveaus, bijvoorbeeld van waterschappen of van de provincie, een project te selecteren om een soort dwarsdoorsnede van die wereld te kunnen maken.

De heer Van Oven (PvdA):

Dus er hoeft geen verwantschap te zijn met de projecten die u aanreikt aan de parlementaire-enquêtecommissie?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Wat bedoelt u met verwantschap?

De heer Van Oven (PvdA):

Dat er inhoudelijk of projectmatig een verband bestaat met de projecten die extra worden onderzocht.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

De onderzoeksvraag staat centraal. Deze is: aard van de onregelmatigheden in beeld brengen en de structuurkenmerken en de samenhang tussen die structuurkenmerken en de aard van de onregelmatigheden onderzoeken. Daarnaast is er de rol van de overheid als opdrachtgever, maar ook als wet- en regelgever en toezichthouder. Dat zijn de cruciale thema's. De geselecteerde cases moeten dienstig zijn om die vragen te beantwoorden. Wij hebben gezegd dat Schiphol en Bos in ieder geval onderzocht moeten worden. Er kunnen een aantal andere zaken bij genomen worden. Het lijkt mij voor de hand liggen dat de enquêtecommissie dat doet.

Over de Vinex-lokaties hebben wij gezegd dat het voor de hand ligt om daarnaar te kijken. Door een commissie van de Kamer is al eerder vastgesteld dat de marktwerking niet ideaal is, dat de prijs-kwaliteitverhouding niet optimaal is en dat er sprake is van samenwerkingsconstructies. Het is een voor de hand liggend onderwerp, maar bij Vinex-lokaties spelen ook vraagstukken zoals grondprijzen en exploitatie. Dat is een complexe zaak. De enquêtecommissie moet zelf de afweging maken of zij zich niet te veel op de hals haalt, als zij deze kwestie erbij betrekt. Dat is de reden voor de formulering dat wij het in overweging geven, maar dat de commissie zelf de afweging moet maken of het erbij hoort, noodzakelijk is, of op een andere wijze nader onderzocht moet worden.

Er is gevraagd welke aanwijzingen wij hebben voor corruptie en of deze onderwerp zijn van onderzoek. Uiteraard moet corruptie onderwerp zijn van het onderzoek door een parlementaire enquête, dat hebben wij nadrukkelijk opgenomen in onze aanbevelingen. Wij hebben er zelf nu geen indringend onderzoek naar gedaan, maar ons gebaseerd op een aantal fraudegevallen in de sfeer van verkeer en waterstaat en volkshuisvesting en ruimtelijke ordening. Als je de rol van de overheid als opdrachtgever bekijkt, ligt het voor de hand om het integriteitsaspect een belangrijk onderwerp te laten zijn van de parlementaire enquête.

Wij hebben geen oordeel over de rol van de NMa geformuleerd. Wel hebben wij gezegd dat de rol van deze dienst essentieel is als het gaat om toezicht houden op naleving van regelgeving, maar dat hij er blijkbaar nog niet in is geslaagd om echt zaken boven tafel te halen. De enquêtecommissie moet nagaan waar dat nu precies aan ligt. Ligt het aan het tekortschieten van bevoegdheden, van capaciteit of moet er wellicht iets veranderen in de wet- en regelgeving om de NMa beter in staat te stellen haar toezichtsrol te vervullen? Dit lijkt mij absoluut een onderwerp voor een parlementaire enquête.

In het rapport staat dat het ministerie afstand neemt van de jurisprudentie van de Raad van Arbitrage. Daarvoor verwijzen wij overigens naar de brief van 5 december waarin het kabinet dat standpunt inneemt. De achtergrond daarvan is dat uit de uitspraken van de Raad van Arbitrage blijkt dat het erg moeilijk is voor een opdrachtgever om een aanbesteding af te breken als hij daar bepaalde vraagtekens bij zet. Men legt zeer sterk de bewijslast bij de opdrachtgever. Wat dit betreft is de zaak van het waterschap Salland een interessant voorbeeld. Het lijkt ons goed om ook de rol van de Raad van Arbitrage te onderzoeken.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Mevrouw Vos wil ook het functioneren van de NMa voorwerp van onderzoek door de parlementaire-enquêtecommissie laten zijn. Tegelijkertijd beslist de Kamer op dit moment over de toekomstige rol van de NMa. Heeft zij overwogen om voor te stellen, die besluitvorming aan te houden tot na de uitkomsten van de enquête?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Dat is niet overwogen. Gelet op de rol van de overheid als toezichthouder op naleving van regelgeving en het voldoende functioneren van de markt, zou dat inderdaad een overweging kunnen zijn. Ik laat het graag aan de enquêtecommissie en/of de Kamer over om daarover uitspraken te doen.

Onze opmerkingen over Railinfrabeheer zijn overgenomen uit het KPMG-rapport. Wij vinden een goede analyse van de positie van de diverse actoren en de structuren van groot belang. Op basis daarvan kan worden nagegaan of er andere vormen van toezicht nodig zijn om de gesignaleerde onregelmatigheden te voorkomen. Wij zijn daar niet pessimistisch over, maar zien hierin een uitdaging voor de enquêtecommissie.

Er zijn de nodige opmerkingen gemaakt over de samenloop met strafrechtelijk onderzoek door het OM en bestuursrechtelijk onderzoek door de NMa, dat zich onder andere richt op de schaduwboekhouding van Bos. Mogelijk wordt er ook nog onderzoek verricht door andere instanties. De commissie acht het vanwege de mogelijke interferentie van belang dat er een zeer nauwkeurige afstemming plaatsvindt tussen de parlementaire-enquêtecommissie en bedoelde organen die eigen onderzoek verrichten. Tegelijk wijzen wij in het rapport op de eigen verantwoordelijkheid van het parlement en diens eigen recht en plicht tot het houden van een enquête. Een parlementaire-enquêtecommissie beschikt over eigen, autonome onderzoeksbevoegdheden en -middelen. De Kamer heeft de briefwisseling tussen de commissie en het ministerie van Justitie ontvangen. De minister van Justitie erkent en benadrukt daarin zelf dat het parlement eigen bevoegdheden en het recht heeft om een onderzoek uit te voeren vanuit diens eigen invalshoek. Hierover bestaat dus geen verschil van mening. Het gaat erom, de zaken af te stemmen. En als de minister vindt dat het openbaar ministerie en de minister de regie moeten hebben – althans dat is zijn invalshoek als het gaat om het horen van getuigen in het kader van het strafrechtelijk onderzoek – dan vindt deze commissie dat de enquêtecommissie dat uiteindelijk zal moeten uitmaken. Wij benadrukken juist de eigen positie van de enquêtecommissie in dezen, dus volgens ons moet haar positie niet ondergeschikt worden gemaakt aan het strafrechtelijk onderzoek dat zal plaatsvinden.

Het is goed om duidelijk te maken waarom wij hechten aan de instandhouding van de eigen positie van de enquêtecommissie. Voor waarheidsvinding achten wij het nodig dat het instrument van de parlementaire enquête wordt ingezet. Als wij geen gebruik zouden maken van de dwangmiddelen die het parlementaire-enquêterecht biedt, dan zal het volgens ons zeer moeilijk zijn om in deze zeer serieuze kwestie tot waarheidsvinding te komen over de aard en omvang van de onregelmatigheden, de relatie met de structuurkenmerken en de rol van de overheid. Wij achten het van groot maatschappelijk belang dat via het middel van de enquête tot waarheidsvinding wordt gekomen en concrete aanbevelingen worden gedaan voor verbeteringen in wet- en regelgeving en toezicht. Er is grote maatschappelijke onrust ontstaan en mede daardoor vinden wij het zowel een recht als een plicht van een enquêtecommissie om opheldering te bieden. Wij vinden die plicht zwaarwegend.

Wij stellen nadrukkelijk dat de enquêtecommissie een eigen verantwoordelijkheid heeft in de mate waarin zij rekening houdt met het strafrechtelijk onderzoek. Er zullen nauwkeurige afspraken moeten worden gemaakt om te voorkomen dat het strafrechtelijk onderzoek wordt belemmerd, maar wij benadrukken dat ook het openbaar ministerie hierin een rol en verantwoordelijkheid heeft, namelijk om de parlementaire-enquêtecommissie in staat te stellen om haar werk op een goede manier te verrichten. De brief van de minister van Justitie van 18 januari biedt daartoe aanknopingspunten. De brief gaat volgens ons iets te veel uit van een zwart scenario, maar de minister geeft aan dat er wel degelijk ruimte voor afspraken omtrent afstemming tussen enquête- en strafrechtelijk onderzoek bestaat. Hij spreekt van de mogelijkheid om de volgorde van het werk goed af te stemmen. De commissie kan bijvoorbeeld getuigen horen nadat het openbaar ministerie zijn werk heeft afgerond. Dat is een mogelijkheid om getuigen te houden die een relatie zouden hebben met het strafrechtelijk onderzoek.

Wij achten het van belang dat de enquêtecommissie uiteindelijk de precieze afspraken hierover zal gaan maken. Wij hebben geen suggesties willen doen. Het is de verantwoordelijkheid van de enquêtecommissie om op een goede wijze tot afstemming en afspraken te komen. Er moet zowel recht worden gedaan aan de mogelijkheden voor de enquêtecommissie om haar werk te doen als aan de bescherming van het belang van het strafrechtelijk onderzoek.

De heer Van Oven (PvdA):

De minister komt tot de conclusie dat parlementair onderzoek naar zaken die ook voorwerp zijn van strafrechtelijk onderzoek nadelig is voor het strafrechtelijk traject. Dat staat in de brief van 18 januari. Neemt de tijdelijke commissie die conclusie niet voor haar rekening?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Wij vinden dat de minister een behoorlijk zwart scenario schrijft, bijvoorbeeld op dat punt. Het moet uitermate zorgvuldig gebeuren, maar er zijn wel degelijk mogelijkheden om het werk van de enquêtecommissie op een goede wijze af te stemmen op het strafrechtelijk onderzoek.

Dit is natuurlijk geen nieuw gegeven. Enquêtes worden al sinds de vorige eeuw gehouden. Dit probleem heeft zich voortdurend voorgedaan. Het parlement loopt daar voortdurend tegenaan als het eigen onderzoek wil doen. Er zijn steeds weer afspraken over gemaakt. Wij achten het absoluut mogelijk om op een goede wijze tot afstemming te komen.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Mag ik de als volstrekt open bedoelde vraag stellen of de commissie ook heeft overwogen om eerst het strafrechtelijk onderzoek te doen en de Kamer aan te bevelen, daarna te starten? Dat moet dan natuurlijk niet jaren later gebeuren, maar bijvoorbeeld een paar maanden daarna.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Wij hebben daar natuurlijk over nagedacht. Wij hadden zelf een beeld gecreëerd hoe het onderzoek zou moeten worden uitgevoerd en wat de einddatum moest zijn. Wij hebben hierover gesproken met het openbaar ministerie. Voor onszelf hebben wij vastgesteld, dat er wel degelijk een moment kan zijn waarop het openbaar ministerie zover gevorderd is met zijn strafrechtelijk onderzoek, dat een enquêtecommissie daarna mensen zou horen. Wij hebben besproken dat het mogelijk moet zijn bijvoorbeeld te kijken naar onderdelen van de uitgebreide boekhouding die via de heer Bos bij het openbaar ministerie is beland te kijken waar het openbaar ministerie niet naar kijkt. Daarover zijn afspraken mogelijk. Wij hebben de mogelijkheid van de besloten verhoren overwogen.

Aan de ene kant zien wij de dringende noodzaak om snel te starten met het onderzoek. Voor ons is een heel belangrijk gegeven dat er grote maatschappelijke onrust is. Wij zien mogelijkheden om dat onderzoek op een goede wijze af te stemmen met het strafrechtelijk onderzoek. Wij zien daarom juist geen aanleiding om eerst op de resultaten daarvan te wachten. Wanneer het openbaar ministerie rekening houdt met een enquête, mag het wel wat onder druk worden gezet om zijn werk snel te doen. Misschien kunnen wij in goede harmonie tot een afspraak komen. Wanneer het OM snel werkt, kan de parlementaire-enquêtecommissie straks goed functioneren.

Misschien is het aardig om te wijzen op een uitlating van de minister-president, die heeft gezegd dat het openbaar ministerie zijn werk maar snel moet doen, zodat de enquêtecommissie ook op een goede manier haar werk kan doen.

De zaak rond Schiphol bijvoorbeeld is strafrechtelijk afgerond. De Schipholstudies en wellicht andere studies die hier de revue zijn gepasseerd kunnen zonder problemen met strafrechtelijk of bestuursrechtelijk onderzoek door de commissie worden aangepakt. Onze conclusie is geweest dat snel moet worden begonnen. De maatschappelijke urgentie is groot. Het onderzoek moet wat de volgorde betreft zo goed mogelijk worden afgestemd met het werk van het openbaar ministerie.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Een van de suggesties van het openbaar ministerie is die van de volgordelijkheid. Het wil eerst getuigen in het strafrechtelijk onderzoek laten horen en daarna pas door de enquêtecommissie. Ik kan mij voorstellen dat dit zoveel mogelijk wordt nagestreefd. De traagheid van het openbaar ministerie in bouwfraudezaken kennende zou ik het echter betreuren als dit een algemene regel werd. Ik ben benieuwd of de commissie de suggestie van het openbaar ministerie overneemt.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Wij gaan ervan uit dat het openbaar ministerie in rap tempo haar werk doet. Als dat gebeurt, hoeven zich ook geen problemen voor te doen. Daarnaast hebben wij benadrukt dat de enquêtecommissie een eigen rol heeft. Zij kan op een bepaald moment toch besluiten, tot een actie te komen die niet geheel in lijn is met wat het openbaar ministerie wil. Wij denken echter dat er goede mogelijkheden zijn om dat te voorkomen. Dat is onze eerste insteek.

De heer De Wit (SP):

Ik wil twee vragen stellen ter verduidelijking. De prioriteit wordt nu gelegd bij strafrechtelijke onderzoeken. Daarna vindt een parlementaire enquête plaats waarin dezelfde mensen gehoord kunnen worden. Bestaat niet het risico dat mensen zich bij een strafrechtelijk onderzoek beroepen op hun zwijgrecht en vervolgens bij de enquête voluit verklaringen afleggen, wetende dat zij dan beschermd worden?

Hoever moet het strafrechtelijk onderzoek lopen? Na het verhoor gaat het proces verder en volgt de beslissing of er wordt vervolgd. Mevrouw Halsema heeft al gezegd dat dit vaak een heel langdurige geschiedenis is. Wanneer beslist de parlementaire-enquêtecommissie dat zij zelf het initiatief neemt?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ten aanzien van de eerste vraag moet ik toegeven dat er altijd risico's zijn. Die zijn nooit uit te sluiten; daarover moet je open en eerlijk zijn. Ik heb al benadrukt dat wij de parlementaire enquête van dermate eigenstandig belang achten dat wij toch die weg op willen. Dat houdt de nodige risico's in. Mits er een goede afstemming plaatsvindt met het openbaar ministerie, is het echter goed mogelijk om dat soort zaken te voorkomen.

Wat de tweede vraag betreft, zal de commissie zich uitermate goed moeten laten adviseren door strafrechtspecialisten. Het gaat dan om heel precieze vragen over zaken als wanneer het risico is geweken om strafrechtelijk onderzoek of vervolging te doorkruisen met de enquête. Wij hebben ons daarop natuurlijk georiënteerd en er bestaan binnen de strafrechtwereld verschillende meningen over. Het is aan de enquêtecommissie om op basis van grondige advisering haar beslissingen hierover te nemen.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Mevrouw Vos zegt dat de commissie zich heeft georiënteerd op het afstemmingsprobleem en dat zij onderschrijft dat dit van grote waarde is. De uiteindelijke afweging zal volgens haar echter moeten worden gemaakt door de in te stellen enquêtecommissie. De tijdelijke commissie heeft echter al een heel duidelijke einddatum genoemd, namelijk Prinsjesdag 2002. Is het mogelijk dat in de loop van de verdere vormgeving van het onderzoek door de enquêtecommissie, in verband met afstemming met anderen die einddatum wordt opgeschoven?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Wij hebben aangegeven dat het een streefdatum is en dat was niet voor niets. Het is helder dat de maatschappij hierover snel duidelijkheid wil. De bouwwereld zelf wil dat overigens ook graag. Het lijkt ons van belang dat er voor het nieuwe parlementaire seizoen en de aanvang van het werk van het nieuwe kabinet een helder verhaal ligt. Dit kan dan in alle debatten een optimale rol spelen. Daarom hebben wij die datum gekozen. Verder is het altijd goed voor een enquêtecommissie om een beetje onder druk gezet te worden. Als zorgvuldigheid of heel dringende onderzoeksgronden ertoe nopen om het uit te stellen, is dat natuurlijk nooit uitgesloten. Het is wel onze opdracht aan de commissie, te proberen voor die datum haar werk af te ronden.

Ik heb nog een aantal vragen te beantwoorden over de afstemming met acties en activiteiten van het kabinet. Het kabinet doet veel wat belang is en wij hebben in ons rapport geschreven dat wij dat op prijs stellen. De enquêtecommissie moet natuurlijk zoveel mogelijk gebruikmaken van resultaten uit het onderzoek van het kabinet en de NMa. Die onderzoeken zullen voor een deel in het voorjaar, voor een deel in het najaar en voor een deel tegen de zomer hun beslag krijgen. Een enquêtecommissie kan daarmee dus heel goed rekening houden en zij zal dit dan ook moeten doen.

Mevrouw Giskes had zeer oplettend een tegenstelling geconstateerd in het rapport. Zij heeft op dat punt volstrekt gelijk, want er is gewoon een foutje geslopen in het rapport. Op blz. 35 over lopende onderzoeken staat abusievelijk dat het over het "kwalitatieve onderzoek" gaat, maar dat moet het "kwantitatieve onderzoek" zijn. Als wij dat verbeteren, klopt het allemaal wel. Er moet dus een nota van verbetering komen. Ik dank mevrouw Giskes voor haar oplettendheid, want zo spoort het weer helemaal met elkaar.

Het kabinet doet een onderzoek naar de werking van het hele systeem van aanbesteding, waarin ook de raming door de opdrachtgever wordt meegenomen. Dit onderzoek, dat waardevol is voor de commissie, is voor een deel in het voorjaar en voor een deel in het najaar klaar. De commissie moet daar natuurlijk gebruik van maken. Verder wordt gekeken naar aanbestedingspraktijken van andere overheden; naar het functioneren van de zwarte lijst; naar de gedragsregels en de integriteitstoepassing en handhaving daarvan op ministeries zelf; naar verschillen tussen bouwkosten van de overheid en in de private sfeer en er zal een evaluatie worden gestart van het nieuwe universele aanbestedingsreglement 2001. Met al die onderzoeken moet de enquêtecommissie haar voordeel doen.

Dat heeft ons er echter niet van weerhouden om voor te stellen dat de enquêtecommissie wel gewoon aan het werk gaat. De opdracht die zij uiteindelijk meekrijgt, zal het geheel van onderzoeken dat er aankomt, integraal moeten omvatten. De heer Van Middelkoop vond het woord "overstijgend" niet zo gelukkig gekozen, maar wij hebben daar geen hiërarchie in willen aanbrengen. Misschien is het goed dat ik nog eens benadruk dat het ons gaat om een integrale benadering van het geheel. Wij willen de gehele structuur van de bouwwereld waarbinnen zich mogelijk onregelmatigheden voordoen, benaderen. Dat geldt ook voor de rol van de overheid. Ons onderzoek zal in die zin wellicht breder en integraler zijn dan dat van de verschillende ministeries, het openbaar ministerie en de NMa.

Wij vinden dat het aan de enquêtecommissie is om het tijdstip van openbare verhoren te bepalen. Voor ons staat voorop dat zij haar werk zorgvuldig plant. Zij moet uiteindelijk besluiten op welk moment het aan de orde is om openbare verhoren te gaan houden. Wij hebben daar geen enkele uitspraak over willen doen. De enquêtecommissie moet afwegen of de verkiezingen daar wel of geen rol in moeten spelen. Hoewel mevrouw Verbugt op het tegendeel wees, heeft bij mijn weten geen enkel lid van de commissie daarover uitspraken gedaan. Ik heb gelezen dat er door leden van VVD, CDA en PvdA uitspraken zijn gedaan, maar niet door leden van de commissie.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Ik wijs mevrouw Vos op een artikel in de NRC van 24 januari jongstleden waarin verschillende commissieleden worden geciteerd.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Wij zullen dit nalezen. De commissie in haar geheel heeft echter in de aanbevelingen gezegd dat het aan de enquêtecommissie is.

Wij zijn op advies van het onderzoeks- en verificatiebureau van de Kamer tot het budget van 1,35 mln euro gekomen. In de begroting is een stevige post geraamd voor extern onderzoek en advies. Wij achten dat nodig. Zeker als wij in korte tijd deze enquête willen afronden, zullen wij behoorlijk extern onderzoek moeten kunnen laten verrichten. Er is een behoorlijke post voor het interne personeel geraamd. Verder is er een post druk- en bindkosten, waarbij wij ons hebben gebaseerd op de Bijlmerenquête. Ten slotte zijn er een post voor apparaatskosten en een post onvoorzien. Daarbij kwamen wij uit op dit bedrag, dat tussen de kosten voor de Bijlmerenquête en de kosten voor de enquête van Van Traa in ligt en uiteindelijk wat dichter bij de kosten voor de Bijlmerenquête. Wij denken dat op basis daarvan het onderzoek op een goede manier uitgevoerd zou kunnen worden.

Alvorens tot een afsluiting te komen, moet ik nog een opmerking van de heer Van der Vlies beantwoorden over het gegeven van de aanwezigheid van televisie en de ongewenste effecten waartoe dit kan leiden. Dat is inderdaad soms de vervelende kant van het voortdurend aanwezig zijn van televisie. Ik vind het goed en terecht dat hij dit punt noemt; ik denk dat een enquêtecommissie zich daar heel zorgvuldig over zal moeten beraden. Aan de andere kant is het, in het belang van de openbaarheid, de transparantie en de zichtbaarheid voor de hele samenleving van wat daar gebeurt, zeer goed dat het middel van televisie ingezet zal worden. Het lijkt mij echter goed dat wij de woorden van de heer Van der Vlies, die ook door mevrouw Giskes zijn benadrukt, aan de enquêtecommissie meegeven opdat er zorgvuldig met dit punt wordt omgegaan.

Ik wil afsluiten met te zeggen dat wij heel blij zijn met de brede steun die vanuit de Kamer is gekomen voor het instellen van een parlementaire enquête. Ook zijn wij blij met de brede steun die er is gekomen voor de aanbevelingen en de kern van de onderzoeksvragen, zoals de commissie die heeft geformuleerd. Ik dank er de Kamer hartelijk voor dat dit, zoals ik het hoor, zelfs op volledige steun van de Kamer kan rekenen. Ik zou mij willen aansluiten bij de fraaie woorden die de heer Van Middelkoop heeft gesproken, toen hij zei dat dit een klassieke enquête is, in de zin dat het gaat om waarheidsvinding waarin de rol van de overheid wordt meegenomen, en dat het uiteindelijk zal moeten leiden tot aanbevelingen voor beleid en wellicht voor wet- en regelgeving. Dat is precies hetgeen deze commissie aan de enquêtecommissie meegeeft. Het gaat om waarheidsvinding, om het blootleggen van structuren, om het functioneren van de overheid in het geheel en om het formuleren van beleid en mogelijkerwijs van wet- en regelgeving, leidende tot het voorkómen van ongewenste situaties en onregelmatigheden in de toekomst.

De heer Van Oven (PvdA):

Voorzitter. Veel dank aan de commissie en in het bijzonder aan de commissievoorzitter voor de beantwoording van de gestelde vragen. Ik zou willen concluderen dat in ieder geval de vragen van de PvdA-fractie afdoende zijn beantwoord.

Wat betreft de Vinex-lokatie als onderzoeksobject spreek ik de hoop uit dat de parlementaire-enquêtecommissie aan een daadwerkelijk onderzoek daarvan toekomt, zonder dat ik nu behoefte heb om de voorzichtig gestelde conclusies van de commissie op dat punt als het ware te amenderen. Ik verwacht eigenlijk dat dit wel zo zal gebeuren.

Wij hebben een duidelijke uiteenzetting gekregen van de mogelijke problemen van samenloop met andere onderzoeken, in het bijzonder die van het openbaar ministerie. Er wordt dan ook prudentie verwacht van de parlementaire-enquêtecommissie; dat ligt voor de hand. Dat zal ook plaatsvinden, op basis van de ervaringen die in het verleden op dit terrein zijn opgedaan.

Het verheugt ons dat er brede instemming over is in deze Kamer om de parlementaire-enquêtecommissie snel in te stellen, omdat het om een ongelooflijk belangrijk maatschappelijk probleem gaat en er een sterke behoefte is aan oplossingen. Wij menen op basis van het werk van de tijdelijke commissie te mogen concluderen, dat wij kunnen verwachten dat de parlementaire-enquêtecommissie met daadwerkelijke en bruikbare oplossingen komt. In die zin is er derhalve tevredenheid. Het is naar de mening van mijn fractie ook verstandig om het tijdpad in de gaten te houden en de enquêtecommissie wat dat betreft enigszins onder druk te houden.

Ik zou er vóór zijn, als woordvoerder van de PvdA-fractie, dat wij de conclusies van de commissie overnemen. In dit verband zou ik, als blijk van waardering ook voor het werk van de tijdelijke commissie, een motie aan de Kamer willen voorleggen, die ik mede indien namens de collega's Verbugt, Van der Knaap, Giskes, Halsema, De Wit, Van Middelkoop en Van der Vlies.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de tijdelijke commissie onderzoek Bouwfraude een verslag heeft uitgebracht van het voorbereidend onderzoek dat zij heeft ingesteld op grond van de haar op 6 december 2001 gegeven opdracht;

overwegende dat de tijdelijke commissie onderzoek Bouwfraude in de korte tijd die haar ter beschikking heeft gestaan, een goed verslag heeft geschreven dat kan dienen als basis voor een parlementaire enquête;

spreekt uit dat de commissie haar werk naar behoren heeft verricht en stelt voor, het voorstel van de commissie om een onderzoek in te stellen ongewijzigd in stemming te brengen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Oven, Verbugt, Van der Knaap, Giskes, Halsema, De Wit, Van Middelkoop en Van der Vlies.

Zij krijgt nr. 25(28093).

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dank de commissie en haar voorzitter voor de heldere en bondige beantwoording van de vragen die uit de Kamer zijn gekomen.

Voor mijn fractie is nogmaals overtuigend de noodzaak tot het instellen van een enquête aangetoond. De tijdelijke commissie geeft voldoende richting aan het onderzoek dat de enquête zou moeten behelzen zonder de enquête a priori nodeloos te beperken. Wij kunnen ons ook vinden in de graduele benadering die de commissie kiest bij de casussen die zij heeft voorgedragen. Onderzoek naar de Schipholtunnel, de bustunnel en de schaduwboekhouding van Bos zijn absoluut noodzakelijk of een absolute must, zoals mevrouw Vos zei. Onderzoek naar andere casussen is aanbevolen en onderzoek naar andere, niet nader genoemde casussen wordt niet uitgesloten.

Aangezien bijvoorbeeld het onderzoek naar de schaduwboekhouding van Bos een absolute must is, kunnen wij niet op voorhand een mogelijk conflict met het openbaar ministerie uitsluiten. Wij moeten dat natuurlijk wel koste wat het kost proberen te vermijden. Voor ons staat bij de enquête de waarheidsvinding voorop. Onze boosheid over de schikking van november was destijds ingegeven door het uitblijven van waarheidsvinding en niet door het uitblijven van straf. Misschien is het goed om dat nog eens te zeggen. Het argument van de minister was destijds dat er is gestraft, dat er een maximale boete was opgelegd. Waar zeuren wij dan over, zo was zijn vraag. Wij vonden toen de waarheidsvinding belangrijker, zeker aangezien mogelijk sprake zou kunnen zijn van structuurkenmerken, zoals ook de tijdelijke commissie nu weer aangeeft. Daarom is het wellicht verstandig om geen te grote tegenstelling te creëren tussen het belang van het openbaar ministerie en het belang van de enquêtecommissie. Het gaat om twee instanties met een gelijk doel: de waarheidsvinding. De opmerking van de heer Blaauw in de media, dat een enquête kan leiden tot het criminaliseren van getuigen, wil ik dan ook met nadruk verre van mij werpen.

Wij hopen dat de enquête leidt tot duidelijke aanbevelingen waardoor de fraude in de bouwwereld vermindert en er heldere en controleerbare publiek-private verhoudingen in de bouwwereld ontstaan. Ik dank de commissie hartelijk.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Ik wil graag de voorzitter van de tijdelijke commissie dankzeggen voor haar beantwoording. Ook de SGP-fractie vond dat een prima betoog. Het was helder en correct, een bewijs van bekwaamheid.

Ik heb de motie mede ondertekend, maar op één punt had ik daarbij aarzeling. Dat betrof het tijdpad. Wij hebben het over onderzoek naar de structuurkenmerken van de bouwnijverheid en naar eventuele onregelmatigheden en over casestudies, maar ook over een verkenning in den brede. Als je op onregelmatigheden stuit, zul je op enig moment toch de vraag krijgen: zijn die incidenteel of structureel van aard? Dan moet je niet alleen een dieptesondering doen, maar ook de breedte in beeld krijgen. Dat zal toch tijd kosten. Het argument van druk op de ketel bij de enquêtecommissie spreekt de SGP-fractie erg aan, maar je moet een commissie niet met een onmogelijk tijdpad het veld in sturen. Wij ervaren daar alles bij elkaar wat spanning. De motie is ondertekend, de aanbevelingen worden overgenomen en we zien het later wel. Ik wil dit toch een keer gezegd hebben.

Wij hebben nu een tijdelijke commissie en zullen een parlementaire-enquêtecommissie instellen. Ik begrijp heel goed dat wij daar niet over gaan, maar ik denk dat wij het punt van de continuïteit toch even aan de orde moeten hebben. Van enkele leden van de tijdelijke commissie is namelijk bekend dat zij er niet voor opteren om tot prinsjesdag in de Kamer te zullen zijn. Zoals gezegd, ga ik niet over de voordrachten van fracties, maar feit is dat er nieuwe leden zullen aantreden. Daarbij gaat het mij om een stukje continuïteit. Het dossier wordt materieel wel overgedragen, maar het moet ook tussen de oren komen. Wat dat betreft, is het best jammer dat het zo loopt. Niemand kan hier iets aan doen en wij hebben het van te voren voorzien, maar het zou te wensen zijn dat fracties, als zij hun voordracht gaan opstellen, daarbij het begrip "continuïteit" in beeld houden.

Tot slot kom ik op het wat ongelukkige interview van collega Blaauw in het Radio 1-journaal van eergisteren. Mevrouw Verbugt heeft hier al iets over gezegd. Het staat eenieder natuurlijk vrij om bepaalde dingen te zeggen. Waar het evenwel gaat om waarheidsvinding en het onder ede horen, is een vrij principiële zinsnede in dat interview niet acceptabel. Dat is de zinsnede dat mensen die in het openbaar als getuige gehoord worden, zich daarmee zouden criminaliseren. Mevrouw Halsema legde daar ook de vinger al bij. Als dat een benaderingswijze zou zijn, kunnen wij wel ophouden met ons instrument van de parlementaire enquête. Het kan dus niet zo zijn. Het is een benaderingswijze die de SGP-fractie in ieder geval ernstig wil bekritiseren.

De heer De Wit (SP):

Mevrouw de voorzitter. De voorzitter van de tijdelijke commissie heeft helder gereageerd op alles wat vanmorgen in de Kamer naar voren is gebracht, en duidelijk geantwoord op de vragen die zijn gesteld. Ik dank haar daarvoor. Zij heeft helderheid verschaft op het punt van het onderzoek dat gewenst is naar de afzonderlijke gevallen. Het onderscheid dat zij daarbij maakte tussen datgene wat naar haar mening in ieder geval aan de orde dient te komen, en datgene wat erbij betrokken kan worden, beschouw ik als een dringend advies aan de komende enquêtecommissie. Ik vind het namelijk zelf belangrijk dat die zaken ook aan de orde komen. Ik begrijp trouwens dat er met betrekking tot het openbaar ministerie heel zorgvuldig geopereerd zal moeten worden om te voorkomen dat én de parlementaire enquête én het strafrechtelijk onderzoek minder opleveren dan zij zouden moeten doen.

Ook ik neem afstand van de uitspraken die heer Blaauw gisteren en eergisteren heeft gedaan. Zijn benadering dat mensen die in het kader van een onderzoek gehoord worden, gecriminaliseerd worden, is niet op zijn plaats. Ik vind het ook geen goede start van de enquête die gaat plaatsvinden. Ik neem daar dus uitdrukkelijk afstand van.

Ik rond af door de slotwoorden van de voorzitter over het belang van de enquête over te nemen. Horen en onderzoek zijn natuurlijk buitengewoon belangrijk, maar de conclusies die daaraan verbonden moeten worden, en de maatregelen die vervolgens genomen moeten worden om het schandaal van de bouwfraude uit de wereld te helpen, zijn cruciaal. Daar zal in het komende onderzoek dan ook alle nadruk op moeten komen te liggen.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Voorzitter. Ook mijnerzijds dank aan mevrouw Vos en dus ook aan de commissie voor de gegeven antwoorden en de verantwoording van het onderzoeksrapport. Wat ons betreft, kan het schip te water worden gelaten. Dat betekent dat mevrouw Vos mij ervan heeft overtuigd om dat ook nu te doen. Ik heb vragenderwijs aan de orde gesteld of het niet later zou kunnen, maar zij heeft mij ervan overtuigd dat dit niet verstandig is. Het blijft mijn zorg dat het schip zou kunnen kapseizen, maar dat is geen punt van kritiek. Ik verwoord die zorg vooral met het oog op de enquêtecommissie die hierna aan het werk moet. Ik denk, ook als ik mevrouw Vos het terrein hoor noemen met een aantal gevallen waarvan ik nooit heb gehoord, dat er een heel zware last op die commissie afkomt. Mevrouw Vos wees er evenwel terecht op dat de commissie zelf kan besluiten tot het maken van keuzes terzake van bepaalde cases. Wij moeten ons goed realiseren dat de Kamer opdracht geeft aan de enquêtecommissie en zo is het ook in algemene termen geformuleerd. De uitwerking daarvan kan in hoge mate door de commissie zelf worden gedaan. Dat moet dan wel op zo'n wijze gebeuren dat er later geen vragen komen waarom bepaalde zaken niet zijn onderzocht. Op dat punt sluit ik mij aan bij de heer Van der Vlies. Het beeld moet wel representatief zijn. Dat is een zorg die ik verwoord en meegeef aan de toekomstige commissie.

Ik heb met instemming geluisterd naar hetgeen mevrouw Vos zei over de opmerkingen in het commissierapport over de Vinex. Ik heb nu ook heel goed begrepen waarom de term "in overweging" is gebruikt. Dat kunnen wij zo doorgeven en overdragen aan de enquêtecommissie. Dan zien wij wel wat zij ermee doet.

Ik denk dat het goed is de enquêtecommissie het advies te geven om vrij snel nadat zij aan het werk is gegaan te komen met een nadere operationele omschrijving van de onderzoeksopdracht. Ik ben hierin niet origineel, want het is al vaker gebeurd, zoals mevrouw Vos zich zal herinneren uit de tijd dat wij samen in commissies zaten, maar we zijn nu toch vooruit aan het kijken. Zo'n nadere operationele omschrijving moet worden verantwoord tegenover de Kamer. Als het de Kamer niet bevalt, kan daarover altijd een debatje worden gevoerd. Het is nodig om de enquêtecommissie de ruimte te geven, zo'n operationalisering te formuleren om de enquête af te ronden voor de voorgestelde einddatum en wellicht ook om zichzelf in bescherming te nemen. Ik vind het niet nodig, mij nog uit te laten over de opmerking van onze zeer gewaardeerde collega Blaauw. Datgene wat daarover moest worden gezegd, is gezegd. Wie weet, komen er later nog eens momenten dat wij de heer Blaauw kunnen herinneren aan hetgeen hij gisteren heeft gezegd.

Mevrouw Giskes (D66):

Voorzitter. Ook de fractie van D66 spreekt haar dank uit aan de gehele commissie voor de beantwoording en complimenteert de voorzitter voor de wijze waarop de antwoorden aan ons zijn overgebracht. Ik was even van mijn à propos toen ik al bladerend las dat wij met deze voorzitter te maken hebben met een "volhardend fuifnummer". Dat was vandaag niet te merken; het is uitstekend gegaan. Mijn complimenten!

De conclusie is helder dat de selectie van te onderzoeken zaken een heel belangrijke eerste taak is voor de in te stellen commissie, al was het maar door de samenhang met lopende onderzoeken van zowel het OM als de NMa. Ik heb evenwel na alle antwoorden het volle vertrouwen dat er voldoende materiaal beschikbaar is om tot een gericht onderzoek te komen. Ik ben blij dat benadrukt is dat de waarheidsvinding gericht zal zijn op de wijze waarop de regelgeving en het gedrag van eenieder in dit proces kunnen worden verbeterd. Dat is de kern en niet zozeer de vraag welke slachtoffers wij deze keer kunnen maken.

Mijn fractie blijft eraan twijfelen of het genoemde tijdpad haalbaar is. Zij onderstreept evenwel ten zeerste de intentie om snel helderheid te verschaffen en een en ander niet jarenlang te laten voortslepen.

Het zal duidelijk zijn waarom de fractie van D66 de motie heeft gesteund. Ik wens de in te stellen commissie alvast veel succes en wijsheid.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Voorzitter. Ook namens de VVD-fractie wil ik de tijdelijke commissie danken voor haar uitvoerige antwoord. Er zijn nog heel veel vragen te stellen, maar het is uiteindelijk aan de in te stellen enquêtecommissie om straks de afweging te maken. Ik ben in ieder geval blij dat de tijdelijke commissie heeft nagedacht over de afstemming en daar met andere betrokkenen over heeft gesproken. Ik ben ook blij dat de commissie onderschrijft dat het strafrechtelijk onderzoek niet belemmerd mag worden. In dit verband is ook de brief van de minister van Justitie al ter sprake gekomen. Dat vond ik een curieus punt, want ondanks de openingen die de minister ziet, meent de voorzitter van de tijdelijke commissie toch dat de minister van Justitie een zwart scenario neerzet. Dat gevoel vind ik ook terug in het betoog van mevrouw Halsema, die zelfs zegt dat het van GroenLinks ook mag botsen met het openbaar ministerie. Is dat ook de opvatting van de tijdelijke commissie? Bij een botsing rijd je elkaar in de wielen en dat lijkt niet hetgeen waar wij naar moeten streven.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik heb gezegd dat je niet uit kunt sluiten dat het botst. Ik denk dat u dat met mij eens moet zijn, want anders kun je eigenlijk geen parlementaire enquête instellen.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Het gaat er ons om dat alles in het werk moet worden gesteld om elkaar niet in de wielen te rijden. Laten wij dat doel voorop stellen.

Het bepalen van een einddatum kan de voortvarendheid dienen, maar zorgvuldigheid is toch het belangrijkste criterium. Ik ben dan ook blij dat de tijdelijke commissie dat onderschrijft. Ook ik wil graag de in te stellen enquêtecommissie veel succes en wijsheid wensen.

De heer Van der Knaap (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Ik wil de voorzitter van de tijdelijke commissie hartelijk danken voor haar beantwoording. Ik vind het van belang dat haar beantwoording een integraal onderdeel vormt van het onderzoek dat nu is afgerond. De parlementaire commissie zal daarin een toelichting vinden die voor haar werkzaamheden van belang kan zijn. Ik doe dan ook de aanbeveling dat de nieuw commissie dat als een integraal onderdeel zal bestempelen.

Ik maak mij zorgen over de verhouding tussen het onderzoek van het openbaar ministerie en het onderzoek dat nu gedaan gaat worden door de parlementaire-enquêtecommissie. Uit de beantwoording van de voorzitter blijkt namelijk dat er nog geen overeenstemming is. Als er iets moet gebeuren, is het dat beide instanties elkaar niet onnodig in de wielen gaan rijden en dat er niet een onnodig gekrakeel gaat ontstaan. De voorzitter sprak van een nogal zwart scenario waar de minister van uitging. Kan zij nog eens nader duiden hoe groot zij de kans acht dat er op korte termijn overeenstemming zal worden bereikt door de parlementaire-enquêtecommissie?

Over het tijdspad het volgende. Het is belangrijk dat men onder druk wordt gehouden. Dat blijkt al uit het werk van deze commissie. Zij heeft kans gezien om in zes weken tijd tot een volwaardig product te komen, ondanks het feit dat er sprake was van een tijdsklem. Zij heeft, zelfs in een recesperiode, kans gezien om tot dit product te komen. Daarom moeten wij niet te somber zijn en de enquêtecommissie op dit punt toch onder druk zetten. Als dat niet gebeurt, ben ik bang dat de discussie over de bouwfraude maar door zal blijven slepen.

Ten slotte de opmerking van de heer Blaauw. Ik wil daarop alleen zeggen: het verkeerde moment, de verkeerde plaats, de verkeerde persoon.

De voorzitter:

In overleg met de indiener van de motie op stuk nr. 25 is het dictum van die motie gewijzigd.

De motie-Van Oven c.s. (28093, nr. 25) is in die zin gewijzigd, dat het dictum thans luidt: spreekt uit dat de commissie haar werk naar behoren heeft verricht en stelt voor, conform het voorstel van de commissie te besluiten.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dank de leden voor de waarderende woorden, ook in deze tweede ronde. Er zijn nog een aantal aanvullende vragen gesteld en verduidelijkingen gevraagd, waar ik nog kort op in zal gaan. Ik denk overigens dat veel al in eerste termijn is gewisseld. Ik ben blij dat duidelijk is dat de Kamer van harte het feit ondersteunt dat de commissie heeft gezegd dat het uiteindelijk gaat om het beantwoorden van de vragen wat er echt aan de hand is, welke onregelmatigheden zich voordoen, wat er mis is in de structuur en wat je zou moeten doen om tot maatregelen te komen die gaan zorgen dat het niet meer gebeurt. Dat is inderdaad de kern van de onderzoeksopdracht aan de enquêtecommissie. Ik heb begrepen van verschillende woordvoerders dat zij het ermee eens zijn dat het daar om moet gaan.

Mevrouw Halsema heeft helder uiteengezet – ik had het niet mooier kunnen doen – op welke wijze wij vinden dat met de verschillende cases moet worden omgegaan. Wat ons betreft ligt de nadruk op de case-Bos en de case-Schipholtunnel. Verder hebben wij aanbevelingen gedaan betreffende Vinex-lokaties en de zaken die bij VROM liggen en wij vinden dat zaken die zich nog zullen voordoen, niet uitgesloten moeten worden. Dat is inderdaad wat ons voor ogen staat. Nogmaals, het is aan de enquêtecommissie om in het kader van het geheel van het onderzoek, de representativiteit, te selecteren en na te gaan bij welke zaak men echt de diepte in wil gaan en wat nodig is om uiteindelijk tot die waarheidsvinding te komen.

Er zijn ook vragen gesteld over het tijdpad. Ik heb in eerste termijn gesteld dat wij het van belang vinden om de enquêtecommissie aan een tijd te binden en dat tempo gemaakt wordt met dit onderzoek. Maatschappelijk gezien vinden wij dat van belang. De bouwwereld vraagt daar uitdrukkelijk om. Wij vinden het ook van belang dat er bij de aanvang van het politieke seizoen bij de algemene beschouwingen en bij de begrotingsbehandelingen een helder en duidelijk verslag ligt met aanbevelingen voor maatregelen die genomen zouden kunnen worden. Dat neemt niet weg dat zich complicaties kunnen voordoen aan de hand waarvan de Kamer besluit, met het oog op zorgvuldig onderzoek, om de onderzoekstermijn te verlengen. Die mogelijkheid is geregeld in het Reglement van Orde van de Kamer. Dat sluiten wij niet uit, maar wij houden de gestelde streefdatum wel graag overeind en ik heb begrepen dat de Kamer dat steunt.

De heer Van der Vlies heeft zijn zorg uitgesproken over de continuïteit van de commissie. Dat is een kwestie die alle fracties zich zelf moeten aantrekken. Ik begrijp deze zorg heel goed. Willen wij de zaak op korte termijn afronden, dan zou continuïteit een groot goed kunnen zijn. Het lijkt mij dat de enquêtecommissie een heel snelle start moet maken.

De heer Van der Knaap (CDA):

Ik neem aan dat de commissie is nagegaan of het tijdpad haalbaar is. De commissie heeft inmiddels veel inzicht gekregen in wat er aan de hand is en dus kan zij ook beoordelen of het een reële wens is om het onderzoek voor de derde dinsdag in september af te ronden. Ik vrees dat er te veel ruimte wordt gevraagd waardoor het te lang wordt gerekt. Het lijkt mij veel verstandiger dat de commissie aangeeft dat het ook kan.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Het is goed dat u om die verduidelijking vraagt. Wij vinden het zeer wenselijk en wij vinden dat het kan. Die conclusie is gebaseerd op het inzicht dat wij hebben gekregen in het type zaak dat onderzocht zou moeten worden, ons voorstel om extern onderzoek erbij te betrekken en op het lopend onderzoek van het kabinet en de NMa waar ook de nodige belangrijke gegevens uitkomen. Op grond daarvan zijn wij van mening dat het absoluut mogelijk moet zijn om het onderzoek voor de derde dinsdag in september af te ronden. Dat is ook de nadrukkelijke aanbeveling die wij meegeven aan de enquêtecommissie.

Voorzitter. De heer Van Middelkoop heeft gevraagd de enquêtecommissie om een nadere operationalisering van de onderzoeksopdracht te vragen na aanvang van het werk. Dat lijkt mij een goede suggestie die ik graag namens de commissie mee wil geven aan de enquêtecommissie.

Mevrouw Verbugt heeft nog enkele vragen gesteld naar aanleiding van mijn opmerkingen over het strafrechtelijk onderzoek. Met mijn typering "zwart scenario" doelde ik op de omschrijvingen in de brief van de minister van Justitie waarin hij aangeeft dat de samenloop van een parlementaire enquête en strafrechtelijk onderzoek bijna altijd tot problemen zal leiden. De commissie meent dat die problemen met goede afspraken voor een groot deel te voorkomen zijn. Wij vinden dat de minister een iets te somber beeld schetst en zijn daar optimistischer over. Ik wil benadrukken dat de inzet is dat er tot overeenstemming wordt gekomen tussen het openbaar ministerie en de enquêtecommissie. Overigens speelt ook de NMa een rol in dit geheel. Dat is de inzet waar de enquêtecommissie wat ons betreft voor moet kiezen. Wij denken dat die mogelijkheden er zijn. Daarnaast vinden wij de eigenstandige rol van het parlement in dit geheel en het eigenstandige belang van de enquête zeer zwaarwegend.

Voorzitter. Ik wil de Kamer dankzeggen voor de complimenteuze woorden die in de motie staan over het werk van de commissie. Ik laat het verder aan de Kamer over of zij deze motie aanvaardt of niet. Ik dank de Kamer hartelijk voor haar inbreng vandaag.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag te stemmen over de ingediende motie. Het Presidium zal aanstaande dinsdag voorstellen doen over het instellen van een enquêtecommissie.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 13.07 uur tot 13.50 uur geschorst.

De voorzitter:

De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

Naar boven