Aan de orde is de behandeling van:

de brief van de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de cafébrand in Volendam (27575).

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Wagenaar (PvdA):

Voorzitter. De nieuwjaarsnacht is een moment waarop veel mensen vrolijk naar de toekomst kijken. Maar van die toekomst werden velen in Volendam in diezelfde nacht op wrede en abrupte wijze afgesneden. Kinderen werden uit het leven weggerukt of voor altijd verminkt. Dit debat moet om te beginnen gaan over de zorg voor deze kinderen, want voor hen ziet de toekomst er nooit meer hetzelfde uit.

De gruwelijke gebeurtenis heeft velen wakker geschud, ook omdat in het rapport-Alders wordt geconcludeerd dat brandonveilige situaties zich op heel veel plekken voordoen. Dit debat moet dus ook de zorg voor veiligheid boven aan de politieke agenda houden. Veiligheid is een onderwerp dat geen compromissen duldt. Dat vraagt om een directe en snelle aanpak, zonder aarzelen, glashelder en glashard.

Dit debat is ook de plek om waardering te uiten voor de inzet van talloze individuele hulpverleners, professioneel en vrijwillig. Velen plegen die inzet nog steeds en ook in de toekomst is die nog nodig. Alles moet in het werk worden gesteld om ervoor te zorgen dat de kinderen van Volendam hun toekomst weer zelf vorm kunnen geven.

Het terugwinnen van vertrouwen moet ook op de agenda staan. Uit een enquête van TV Noord-Holland bleek vorige week dat 60% van de mensen in Edam-Volendam geen vertrouwen heeft in de lokale politiek. Dat vertrouwen kan uiteindelijk alleen worden teruggewonnen door concrete, zichtbare maatregelen. Veiligheid en de handhaving daarvan moeten vooropstaan in het openbaar bestuur, in Volendam, maar ook elders. Zo heeft de brandweer op de Veluwe onlangs vastgesteld dat driekwart van de scholen niet brandveilig is en eigenlijk geen gebruiksvergunning zou mogen hebben. Wij moeten ervoor zorgen dat burgers gaan merken dat aan dit soort situaties iets wordt gedaan. Burgers zitten niet te wachten op mooi gepraat over mooie plannen. De PvdA onderschrijft dan ook het motto van de commissie-Alders: niet praten, maar doen.

Daarvoor is een gevoel van urgentie nodig. Het kabinet noemt dat een cultuuromslag. Radicalisering is een beter woord als het gaat om het politiek-bestuurlijk opereren ten aanzien van veiligheid. Het kabinetsstandpunt stelt in dat opzicht teleur. Was het niet ook deze staatssecretaris die zei dat de poldercultuur niet geschikt was voor het oplossen van veiligheidsvraagstukken? De duidelijkheid die bestuurders moeten betrachten ten opzichte van bedrijven en burgers, moeten zij ook veel meer betrachten ten opzichte van elkaar. Uit het kabinetsstandpunt ademt veel te veel de onderlinge overleg- en praatcultuur van bestuurlijk Nederland. Er wordt wat afgepraat. Helaas wordt daardoor nog steeds te lang gewacht met het nemen van maatregelen. Een dieptepunt vormt wat de PvdA betreft het feit dat wij voor de besluitvorming over de bestuurlijke aansturing van de veiligheidsregio's zullen moeten wachten tot 2006. Dat is veel te lang. Ik kom daar straks nog op terug. De duidelijkheid die besturen moeten betrachten ten opzichte van bedrijven en burgers, moeten ze ook betrachten ten opzichte van elkaar. Ook wat dat betreft geldt: niet praten, maar doen. Overleggen is mooi, maar het mag geen doel op zichzelf worden.

Rampen zul je nooit helemaal kunnen voorkomen. Maar door als overheid permanent te willen leren, kun je wel veel meer doen. Dat geldt bijvoorbeeld voor het tegengaan van de verkokering, maar het geldt ook voor het mooie Actieprogramma brandveiligheid dat de commissie-Alders heeft neergelegd. Alleen tempo en financiering moeten nog worden ingevuld. Wanneer gebeurt dat? Dat moet snel gebeuren, anders wordt het te vrijblijvend.

Dit debat gaat over de rol van de rijksoverheid. We moeten niet op de stoel van de gemeenteraad van Edam-Volendam gaan zitten. Wel past de constatering dat deze gemeente haar verantwoordelijkheid voor de veiligheid van haar burgers niet heeft waargemaakt. Voor een deel is dat te wijten aan de specifieke Volendamse bestuurscultuur. Willens en wetens heeft men een onveilige situatie voort laten bestaan. Het is wrang te moeten constateren dat het Volendamse bestuur in feite te dicht bij haar burgers stond en belangenbehartiging van bijvoorbeeld individuele ondernemers liet prevaleren boven het algemeen belang. Voor een deel had dat wat in Volendam was gebeurd ook elders kunnen gebeuren. Geen gemeente kan het zich nu nog permitteren om achterover te blijven zitten.

Maar bovenal treft de betrokken ondernemer blaam. Want ook al verwaarloost een overheid haar controlerende en handhavende taak, dan nog is dat geen reden voor welke ondernemer dan ook om zich niet aan de regels te houden. Ook ondernemers dragen een verantwoordelijkheid jegens het publieke belang, de publieke veiligheid. Geen brandtrap bouwen, terwijl je nota bene een eigen bouwbedrijf bezit. Daar kun je met je gezond verstand niet bij. De vraag is dan ook gerechtvaardigd – dat is een vraag aan het kabinet – of de maximale strafmaat van 12 maanden bij brand door schuld met de dood als gevolg, in dit soort situaties wel voldoet aan de eis van proportionaliteit. Zoveel doden, zoveel leed. Wat de PvdA betreft, moet onderzocht of de strafmaat in dit soort gevallen niet omhoog moet, en of er geen cumulatiebepaling moet komen. Ondernemers die bewust fouten maken, moeten daarop ten volle kunnen worden aangesproken, ook juridisch via ons strafrecht.

In de toekomst zullen alle partijen hun verantwoordelijkheid ten aanzien van veiligheid moeten waarmaken: rijksoverheid, provincies en gemeenten, maar ook ondernemers en burgers. Als de regels duidelijk zijn, moet iedereen zich daaraan houden. Als wij weten dat er onveilige situaties kunnen ontstaan, moet iedereen daar alert op zijn. Soms wordt er daarbij ook wel eens te gemakkelijk naar de overheid gekeken. Als je naar een dansfeest gaat, kun je ook zelf een vestje en een regenjas meenemen. En laten wij ons met zijn allen realiseren dat veiligheid ook betekent dat soms dingen doodgewoon minder leuk zullen zijn, omdat niet meer alles kan en niet meer alles mag.

Ik kom nu op het punt van de rampenbestrijding. Leden van deze Kamer en deze staatssecretaris hebben in het verleden regelmatig tegenover elkaar gestaan bij de inzet voor de rampenbestrijding. De PvdA heeft daarbij altijd ingestoken op meer tempo en meer geld. Pas in het debat over Oosting zijn onze wegen weer bij elkaar gekomen. We trekken ook graag samen verder op, maar dan moet het tempo er wel in blijven. Over het geld kom ik straks nog te spreken. Eerst een aantal andere punten.

Om te beginnen het onafhankelijk onderzoek. Anders dan in Enschede hebben hier toch weer twee onderzoeken plaatsgevonden. Dat is verwarrend. Waarom heeft de staatssecretaris dat op zijn beloop gelaten? Het was aan hem geweest om dat bij elkaar te brengen en over te gaan tot een gezamenlijk opdrachtgeverschap van gemeente, provincie en Rijk. Ook de rol van de inspecties vereist toelichting. Wederom hebben ze hun eigen werk zitten te controleren.

In 2003 moeten er veiligheidsregio's zijn. De wijze waarop de bestuurlijke aansturing van deze regio's moet gaan plaats vinden, wordt echter op de lange baan geschoven. Pas volgend jaar komt er een adviesaanvraag aan de Raad voor het openbaar bestuur, terwijl die daar in 1999 ook al iets over hebben gezegd. Dat zou dan pas in 2006 – dus niet in de komende, maar de daaropvolgende kabinetsperiode – tot implementatie kunnen leiden. Dat duurt veel te lang. Voor de aansturing van de brandweer moet eenzelfde model worden gehanteerd als bij de politie. Het moet nu echt gaan over professionaliteit en niet over poppetjes en posities.

De ambulances vormen een zorgenkind in deze discussie. In ieder geval is de PvdA van mening dat zeker moet worden gesteld dat de aansturing daarvan in publieke handen blijft.

Al bij de bespreking van de nota "De veiligheidsketen gesmeed" in april 2000 is door de Kamer duidelijk aangegeven dat de commissarissen van de Koningin een actieve toezichthoudende rol moeten gaan vervullen als het gaat om het opstellen van rampenplannen door gemeenten en het verplicht beoefenen daarvan. Toch bevindt dit voorstel zich nog steeds in het praatcircuit. Wat is er de afgelopen anderhalf jaar met dit dossier gebeurd? Welke actie heeft de staatssecretaris ondernomen sinds dat debat? En wanneer wordt het nu geregeld? Dit geldt ook voor de verplichting tot oefenen. Die moet duidelijk worden vastgesteld en ook dat hebben wij in april 2000 al geconstateerd.

Wij zijn blij dat er een veiligheidseffectrapportage komt. Nu moet er nog een veiligheidskeurmerk komen voor gebouwen waar veel mensen samenkomen. Het kabinet studeert daarop en komt volgend jaar met een voorstel. Als je veiligheid zichtbaar wilt maken aan burgers, is zo'n keurmerk natuurlijk een heel goed middel. Snelheid is dan ook geboden. Het keurmerk zou in ieder geval moeten aangeven hoeveel mensen er binnen mogen, dat er jaarlijks wordt gecontroleerd en dat er jaarlijks wordt geoefend. De VNG heeft aangegeven dat gebruiksvergunningen niet meer voor de eeuwigheid zouden moeten worden verstrekt, maar steeds voor een tijdelijke periode. Er moeten niet heel veel verschillende dingen naast elkaar gebeuren. Zou het niet goed zijn om het veiligheidskeurmerk en de tijdelijke gebruiksvergunning aan elkaar te koppelen?

Ik wil ook aandacht vragen voor de certificering van adviesbureaus. Ze rijzen nu als paddestoelen uit de grond, maar vaak weten ondernemers niet wat je aan zo'n bureau hebt. Er moet een duidelijke certificering komen. Het NIBRA heeft er ook al op gewezen.

Een ander punt is de juridisering. De onderzoeken, Polak/Versteden aan de ene kant en Alders aan de andere kant, spreken elkaar tegen. Is het kabinet jurisprudentie bekend waarin genomen veiligheidsmaatregelen werden teruggedraaid door de rechter? Is dat het afgelopen jaar ook nog gebeurd, juist nu handhaving van veiligheid een meer prominente plek heeft gekregen? Zou het kabinet kunnen onderzoeken of het bestuursrecht met al zijn verplichtingen tot overleg wel geschikt is voor vraagstukken van openbare orde en veiligheid? Stel je voor dat je als burgemeester een café sluit omdat de situatie daar onveilig is en dat de rechter je terugfluit: u had toch eerst wat meer overleg met die caféhouder moeten plegen.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Mevrouw Wagenaar vraagt of het bestuursrecht wel geschikt is voor handhaving van de openbare orde en veiligheid. Mag ik haar de wedervraag stellen of de PvdA het beleid dat men de afgelopen tijd heeft ingezet en waarmee ik het oneens was, bijvoorbeeld bij de bestuurlijke ophouding, wil omwentelen? Wil men weggaan van het bestuursrecht en meer naar het strafrecht toe gaan?

Mevrouw Wagenaar (PvdA):

Die vraag staat bij ons op de agenda. Ik heb geen pasklare antwoorden; vandaar dat ik de vraag hier in het midden gooi, met name omdat men het er in bestuurlijk Nederland en ook bij onderzoeken niet over eens is of er op dit dossier al dan niet sprake is van juridisering. Ik wil graag weten of, juist nu veiligheid een meer prominente plek inneemt, gemeenten nog steeds worden teruggefloten en of dat het laatste jaar het geval is geweest. Als dat niet zo is, moeten wij het probleem niet groter maken dan het is.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Focust u het alleen op dit onderwerp of is het een meer algemene stellingname van de PvdA-fractie dat het bestuursrecht minder geschikt is voor handhaving van de openbare orde?

Mevrouw Wagenaar (PvdA):

Wij vragen ons dat af. Wij hebben er nog geen antwoord op. Wij vragen het kabinet om te kijken naar de situatie van het afgelopen jaar.

Vlak na de ramp in Volendam heeft minister Korthals aangegeven dat de Wet economische delicten wellicht zou kunnen worden aangepast in verband met de handhaving van veiligheid. Was dat een oprisping? Wij hebben er nooit meer iets over gehoord. Hoe staat het daarmee? Daarbij wil ik overigens de kanttekening plaatsen de angst voor juridisering nooit een reden kan zijn om een onveilige situatie te gedogen.

Ik kom op het punt van de financiën. Tijdens het Oosting-debat is eindelijk het benodigde geld voor het project versterking brandweer door BZK beschikbaar gesteld. Met niet helemaal gepaste trots wordt in het persbericht over de begroting BZK voor 2002 gesproken over een vertienvoudiging van het bedrag voor rampenbestrijding ten opzichte van het begin van de kabinetsperiode. De staatssecretaris heeft in het Oosting-debat aangekondigd dat er een onderzoek komt naar het geld dat de komende jaren nodig is voor veiligheidsversterking. Inmiddels wordt in de stukken alleen nog maar gesproken over een onderzoek naar de bedragen die de gemeenten hebben uitgegeven. Dat is iets anders. Wij moeten ervoor waken dat in de komende jaren niet dezelfde demotiverende patstelling dreigt te ontstaan als de afgelopen jaren tussen het Rijk aan de ene kant en gemeenten en de Kamer aan de andere kant. Voor de formatie moet duidelijk zijn welk geld er de komende jaren nodig is. In die studie zou ook de vraag kunnen worden meegenomen of de brandweer niet beter af is met een doeluitkering net als de politie. Dat heeft voors en tegens, die tijdig op een rijtje moeten worden gezet.

Ik kom bij de medische keten. Het onderzoek van Alders laat zien dat de medische keten niet bijster goed heeft gefunctioneerd bij de bestrijding van de ramp. Het belangrijkste is dat ambulances en ziekenhuizen nu in de gelegenheid worden gesteld, ook in financiële zin, om te oefenen. De mobiele medische teams moeten voortaan 24 uur per dag beschikbaar zijn. Zijn daar nu afspraken over? En zal in Volendam ook op de lange termijn gezondheidsmonitoring plaatsvinden? De Bijlmerramp heeft ons geleerd dat dit nodig is. Traumahelikopters moeten altijd kunnen uitvliegen als zij nodig zijn; geen milieuregel mag dit in de weg staan. Schrijnend was de wijze waarop sommige ouders op zoek moesten naar hun gewonde of overleden kinderen en de wijze waarop zij deze moesten identificeren. Het kabinet zou bekijken of er een nieuw protocol moest komen of dat bestaande protocollen zouden moeten worden aangepast. Is dat inmiddels gebeurd? En zo ja, wordt dit dan ook bekendgemaakt aan eenieder die daarmee moet gaan werken? Wat daar is gebeurd, mag je mensen gewoon niet aandoen.

Ik rond af met de schadevergoeding voor slachtoffers. Het gaat om jonge mensen, kinderen die nog op school zitten. Alles moet nu en later in het werk worden gesteld om ervoor te zorgen dat ze toch aan het werk kunnen. Scholing, herscholing, omscholing en reïntegratie vragen blijvende aandacht. Er is veel leed aangericht. Geld kan dat niet wegnemen, maar het mag niet zo zijn dat mensen ook nog eens financieel worden getroffen. Letselschade moet worden vergoed en tegemoetkomingen moeten niet van bestaande uitkeringen worden afgetrokken. Gisteren is ons daarover een petitie aangeboden. Binnenkort wordt een commissie ingesteld die dit soort vraagstukken ten principale gaat bekijken. De PvdA zou het in deze situatie zeer op prijs stellen indien de staatssecretaris ook hier een dergelijke voorziening voor letselschade, soortgelijk aan die in Enschede, tot stand brengt, uiteraard in samenspraak met betrokkenen. En uiteraard mag de betrokken ondernemer ook financieel niet vrijuit gaan, integendeel. Maar als het even kan, dan moeten slachtoffers jarenlange juridische procedures, met de mogelijkheid van een heilloze uitkomst, bespaard blijven. Ik vraag de staatssecretaris dan ook om dit te initiëren, te coördineren en te realiseren. De toekomst van de kinderen van Volendam zal er na deze nieuwjaarsnacht nooit meer zorgeloos uitzien. Een beetje hulp kunnen ze op dit punt dan ook wel gebruiken.

De heer Van den Doel (VVD):

Voorzitter. Mevrouw Wagenaar zegt dat letselschade moet worden vergoed. Ik zal hierop in mijn termijn ook ingaan, maar door wie moet die volgens haar worden vergoed?

Mevrouw Wagenaar (PvdA):

Ik vind dat de overheid hierin een zorgplicht heeft. Bij de ramp in Enschede zeiden we ook dat er misschien wel schuldigen waren aan te wijzen, maar eveneens dat de mensen die dit overkwam, het niet konden helpen. Het is de vraag of je deze mensen dat jarenlange procederen moet aandoen. Ik vind het op zijn minst de taak van de rijksoverheid om te coördineren en ervoor te zorgen dat schadevergoedingen zoals die in Enschede – dit is pas twee weken geleden bekend geworden en de Kamer vroeg daar ook om – ook in Volendam tot stand komen. Ik vraag de staatssecretaris om er borg voor te staan dat die schadevergoeding tot stand komt. Natuurlijk moet hij zijn best doen om ervoor te zorgen dat het geld ook bij de ondernemer en de verzekeraars wordt weggehaald. Maar laten wij in vredesnaam die zorg op ons nemen. We mogen het de individuele mensen niet aandoen om dit aan hen over te laten.

De heer Van den Doel (VVD):

U spreekt over de ondernemer en de verzekeraars. Ik begrijp het dus goed dat u de primaire verantwoordelijkheid hiervoor niet bij de rijksoverheid ziet?

Mevrouw Wagenaar (PvdA):

Nee, dat ziet u verkeerd. Ik heb niet zo'n zin om over dit onderwerp met u in een semantische discussie te vervallen. Het gaat erom dat de Kamer hier vandaag aan het kabinet vraagt om ervoor te zorgen dat de mensen in Volendam op een soortgelijke wijze als in Enschede de letselschade vergoed krijgen. Het thema speelt in Volendam des te erger, omdat het allemaal heel jonge mensen waren. Normaal gaat het bij letselschade om inkomensachteruitgang, maar dit gaat om kinderen die nog niet eens de kans hebben gehad om een carrière op te bouwen en een inkomen te gaan verdienen. Wij vinden het tot de zorgplicht van de rijksoverheid behoren om ervoor te zorgen dat het geld voor de letselschadevergoeding er komt. Wij moeten vandaag dit gebaar maken.

De heer Van den Doel (VVD):

Dat is helder.

De heer Van den Doel (VVD):

Voorzitter. Wat een feestelijk begin van het nieuwe jaar had moeten worden, eindigde in een nachtmerrie. Jonge mensen, in de kracht van hun leven, werden in enkele seconden geconfronteerd met een nietsontziende brand, een inferno. Een brand die aan 14 jonge mensen het leven heeft gekost en waarbij de toekomst van meer dan 300 jongeren, hun ouders en hun andere familieleden in een klap veranderde in een diep zwart gat. Velen leefden dagen en weken lang tussen hoop en vrees. Nu, negen maanden later, hebben velen nog geen zicht op de toekomst. De overlevenden moeten nog een lange en zware weg van revalidatie afleggen. Zij kunnen dat niet alleen. Wij wensen hen daar veel sterkte bij, in de wetenschap dat de gemeenschap van Volendam om hen heen zal staan, hen zal steunen en helpen waar dat mogelijk is. De VVD-fractie heeft ook veel waardering en respect voor het werk van de hulpverleners, die in deze nieuwjaarsnacht werden geconfronteerd met zoveel gewonden en met zoveel leed. Dat respect gaat ook uit naar de inwoners van Volendam en naar de omstanders die hulp hebben geboden, waar zij dat konden.

De regering heeft een verstandig besluit genomen om de cafébrand te laten onderzoeken door een onafhankelijke commissie. Het sluit aan bij de wens van de Kamer om bij rampen en zware ongevallen een onafhankelijk onderzoek in te stellen. Het is niet duidelijk waarom de gemeente Volendam met een eigen onderzoek is gekomen. Weliswaar heeft de gemeente de wettelijke plicht om bij een ramp een onderzoek in te stellen, maar de onderzoekscommissie-Alders had hier toch ook in kunnen voorzien. Kan de regering toelichten waarom niet voor deze aanpak is gekozen, zoals bij de vuurwerkramp in Enschede? Hoe is hierover met de gemeente en met de provincie gecommuniceerd? Ligt het niet voor de hand, als volgend jaar een nationale onafhankelijke raad voor rampen en zware ongevallen wordt ingesteld, dat de wettelijke plicht voor onderzoek door gemeenten komt te vervallen? De VVD is daar voorstander van. De huidige constructie is uit de tijd en schept weinig vertrouwen bij de burger.

Het rapport geeft een onthutsend beeld van de bestuurscultuur in Volendam en van de wijze waarop met brandpreventie en de voorbereiding op rampen werd omgegaan. Ongeloof en verbijstering maken zich van je meester als je het rapport leest. Maar ook voor deze ramp geldt evenzeer als voor de ramp in Enschede, dat deze nooit had kunnen gebeuren als individuele burgers hun eigen verantwoordelijkheid hadden genomen. De regels waren duidelijk, maar werden niet nageleefd. Het rapport is daar glashelder over. Ik citeer: "Een eigenaar die door de jaren heen zijn eigen weg gaat en zich weinig aantrekt van de overheid". De eigenaar-exploitant van een horecagelegenheid dient zich verantwoordelijk te achten voor de veiligheid van zijn bezoekers, zo stelt de commissie. Ik zou het nog sterker willen uitdrukken: hij moet zich verantwoordelijk achten. Zoals je als bestuurder van een auto je verantwoordelijk voelt voor je medepassagiers, zo moet een horeca-exploitant zich verantwoordelijk voelen voor zijn klanten.

De cafébrand in Volendam heeft aangetoond dat de overheid alléén de veiligheid van de burgers niet kan garanderen. Burgers en eigenaren van publieke gelegenheden hebben een eigen individuele verantwoordelijkheid. De VVD deelt dan ook de conclusie van de commissie-Alders dat de verantwoordelijkheid voor brandveiligheid primair bij ondernemers en instellingen ligt. Zij moeten regels en voorschriften nakomen. Wanneer burgers, eigenaren en exploitanten het op dat punt laten afweten, moet de overheid die verantwoordelijkheid niet naar zich toe trekken, maar handhavend en zo nodig sanctionerend optreden. Was dat in Volendam gebeurd, dan had het drama zich niet voorgedaan.

De VVD-fractie onderschrijft de conclusie van het rapport van de commissie-Alders. De gemeente Volendam heeft niet alleen haar toezichthoudende en handhavende taak ernstig verwaarloosd, maar ook de voorbereiding op de rampenbestrijding schoot ernstig tekort. Het rampenplan was niet meer dan een telefoonlijst. Bij het debat over de ramp in Enschede is veel gesproken over het eerstelijns- en tweedelijnstoezicht en de rol van de inspecties. Op het gebied van de rampenbestrijding bestaat nauwelijks een tweedelijnstoezicht en is alle verantwoordelijkheid bij de gemeente neergelegd. De VVD-fractie deelt de mening van de regering dat de Inspectie brandweer en rampenbestrijding van het ministerie als materiedeskundige het tweedelijnstoezicht in de vorm van inspectie moet gaan uitoefenen. Geen advies, geen ongevalsonderzoek, maar controle of de regelgeving, de gestelde normen en het rijksbeleid worden uitgevoerd. Dit betekent natuurlijk wel dat die normen er moeten zijn; het ontbreekt nu aan een kwaliteitszorgsysteem. Werkt de staatssecretaris aan zo'n systeem? En zo ja, wanneer zal dat gereed zijn? De landelijk op te richten faciliteit rampenbestrijding kan de adviesfunctie voor gemeenten en hulpverleningsregio's verzorgen. Wij zien dan ook graag dat er spoed wordt betracht met de daarvoor noodzakelijke wetgeving. Voor alle helderheid, de VVD ziet voor de inspectie geen taak weggelegd bij ongevalsonderzoek, noch een adviestaak, dus uitsluitend een taak op het gebied van toezicht op en controle van de gemeenten.

Maar ook in bestuurlijke zin dient er tweedelijns toezicht te zijn. Volendam heeft de noodzaak hiervan nog eens onderstreept. Uit het rapport blijkt dat de commissaris van de Koningin had kunnen ingrijpen, maar dit niet heeft gedaan omdat het niet paste in de cultuur van bestuurlijk Nederland, waarin de autonomie van de gemeenten blijkbaar als onaantastbaar wordt beschouwd. Artikel 24 van de Gemeentewet had door de commissaris van de Koningin van Noord-Holland niet alleen kunnen, maar ook moeten worden gebruikt om in te grijpen, temeer daar bekend was hoe het er in Volendam bestuurlijk aan toe ging. Op het provinciehuis werd wel van "de republiek Volendam" gesproken; dit zegt al genoeg. In Volendam bestond een aversie tegen regels en voorschriften, het instrument van gebruiksvergunningen werd gewoon genegeerd. Ofschoon de Gemeentewet, zoals ik zojuist zei, de commissaris van de Koningin de mogelijkheid biedt om in te grijpen als er sprake is van taakverwaarlozing, geeft onze fractie de voorkeur aan een meer expliciete bevoegdheid voor de provincie als houder van toezicht op de kwaliteit van de rampenplanning, de voorbereiding op rampenbestrijding en de hulpverlening door gemeenten. Dat schept duidelijkheid over bevoegdheden en bakent de autonomie van de gemeenten beter af.

Mevrouw Wagenaar (PvdA):

Voorzitter. Ik ben het met de heer Van den Doel eens dat wij met de wijsheid die wij nu hebben, kunnen zeggen dat deze commissaris had moeten ingrijpen. Maar is hij dan niet ook van mening dat achteraf bezien alle commissarissen van de Koningin in Nederland achterover hebben geleund vanwege de bestuurscultuur om zich niet met elkaar te bemoeien? En vindt hij dat zij zich eveneens achteraf bezien twee jaar geleden niet veel actiever met rampenbestrijding in gemeenten hadden moeten bemoeien?

De heer Van den Doel (VVD):

Nee, ik denk dat je Volendam niet kunt vergelijken met alle andere gemeenten in Nederland. Het gaat inderdaad om wijsheid achteraf, maar dit geldt alleen voor de Kamer; die kwam hiervan op de hoogte na het lezen van het rapport. Maar de commissaris van de Koningin en alle betrokken ambtenaren op het provinciehuis wisten haarfijn wat er fout was in Volendam. En als je dit als provinciaal bestuurder weet en als je als commissaris van de Koningin geregeld contact hebt met de burgemeester van die gemeente, dan moet je op een gegeven moment ook ingrijpen. Hij geeft het achteraf ook toe; alles overziende kom ik tot de conclusie dat ik had moeten ingrijpen, zo zegt hij. Wel, ik bevestig nu zijn eigen conclusie.

Mevrouw Wagenaar (PvdA):

Maar geldt dit niet voor alle commissarissen? Ik heb als voorbeeld genoemd dat driekwart van de scholen op de Veluwe brandonveilig zijn. U bent met de situatie daar bekend. Hadden dus alle commissarissen zich achteraf bezien niet actiever moeten opstellen?

De heer Van den Doel (VVD):

Daarvoor moeten wij bekijken hoe de bevoegdheden en verantwoordelijkheden verdeeld zijn. In de wet zijn deze verdeeld over de commissaris van de Koningin en het college van gedeputeerde staten. Dit schept al enige onduidelijkheid. Via de beleidsnota Rampenbestrijding zijn er aanvullende maatregelen genomen waarmee het toezicht van de provincie wordt versterkt. In die zin moeten alle commissarissen van de Koningin het toezicht inderdaad gaan intensiveren. Daar zijn zij ook van doordrongen, zoals blijkt uit de brieven die wij krijgen en de discussie die ontstaan is. Maar ik blijf erbij dat de situatie in Volendam uniek was, niet te vergelijken met die in alle andere gemeenten in Nederland.

De commissarissen van de Koningin hebben zelf gepleit voor versterking van hun bevoegdheden. De fractie van de VVD kan hiermee instemmen. Ik denk dat het beter is om de bevoegdheden op provinciaal niveau te bundelen en deze neer te leggen bij de commissaris van de Koningin, opdat er een heldere lijn loopt van het Rijk via de commissaris naar de gemeente en het ook duidelijk is wanneer hij wel en wanneer hij niet kan ingrijpen. Op dit punt verneem ik graag de visie van de regering.

Dan het onderwerp brandveiligheid en brandpreventie. Wij hebben het er zojuist al over gehad, in bijna alle gemeenten in Nederland is er een achterstand bij de controle op de brandveiligheid. De gemeenten worden aangespoord om haast te maken en de provincie wordt gevraagd toe te zien op de uitvoering. Maar in veel gemeenten heeft de brandweer een beperkte capaciteit en is de brandpreventieambtenaar inmiddels "een schaars artikel" geworden. De capaciteit laat ook het volgen van cursussen maar beperkt toe. Kleine gemeenten hebben gewoon het nakijken. Er is nu na Enschede een actieplan met 55 punten die veelal door de gemeenten moeten worden opgepakt. De landelijke ondersteuningsfaciliteit ontbreekt nog. Kortom, er gaapt een kloof tussen ambitie en werkelijkheid. Blijkens een brief van de VNG wordt het ook zo door veel gemeenten ervaren. Begrijpt de staatssecretaris dat ook hier een juiste dosering van belang is en dat vooral moet worden gekeken of extra regelgeving wel noodzakelijk is? De VVD vraagt ook om een prioritering van de actiepunten richting gemeenten. Kan dat bij de voortgangsrapportage worden aangegeven? Inmiddels dienen zich allerlei particuliere adviesbureaus aan die een gat in de markt zien. Het NIBRA heeft al gepleit voor een keurmerk voor dergelijke bureaus. Wat is de opvatting van de staatssecretaris hierover? Over keurmerken gesproken: bezoekers van een horecagelegenheid, een bioscoop of disco gaan ervan uit dat de exploitant op het gebied van de veiligheid zijn zaken voor elkaar heeft. Het rapport-Alders en journalistiek onderzoek hebben uitgewezen dat het niet zo is. De VVD heeft na het drama in Volendam gepleit voor de invoering van een landelijk veiligheidscertificaat voor openbare gelegenheden. De regering spreekt nu van een merkteken. Het gaat niet om de vraag hoe wij het gaan benoemen, maar het gaat erom wat eruit komt. Wij zien inmiddels dat TNO met een eigen eisenpakket en een eigen certificaat is gekomen. Kortom, hier dreigt een wildgroei te ontstaan. Waar de VVD voor pleit zijn landelijk vastgestelde eenduidige veiligheidsnormen, die moeten worden gekoppeld aan de vergunning. Op basis van die vergunning kan dan zo'n veiligheidscertificaat of merkteken worden afgegeven. Dat betekent niet dat men dan voor altijd dat merkteken of certificaat heeft. Wij pleiten voor periodieke controles, te vergelijken met de jaarlijkse APK-keuring voor een auto. Ik hoor graag een reactie van de staatssecretaris.

Ik kom bij de handhaving. Volendam en Enschede zijn voorbeelden waar de lokale overheid niet handhaafde, maar de boel de boel liet. Hopelijk heeft iedereen zijn les geleerd en is handhaving de term die bij alle bestuurders voor in de mond ligt. Voor handhaving zijn in de eerste plaats heldere en uitvoerbare regels nodig en vervolgens een goed instrumentarium om zo nodig sanctionerend op te treden. De voorstellen die het kabinet aan het uitwerken is om bestuurders in het land meer instrumenten te geven, hebben onze steun. Lange beroepsprocedures horen daar niet bij. Daarom herhaal ik wat ik in het debat over de vuurwerkramp heb gezegd, namelijk dat bundeling van veiligheidsregels bijvoorbeeld voor horeca-instellingen, scholen, kortom voor publieke ruimten in één wet of besluit de voorkeur van de VVD-fractie verdient. Juist door de verschillende wetten die elk departement zonder integrale benadering maakt, ontstaan er tegenstrijdigheden waardoor de handhaving onuitvoerbaar wordt. De Arbowet, de Wet milieubeheer, de Warenwet, de Woningwet hebben eigen regeltjes en vaak doorkruist het ene regeltje het andere. Kan de staatssecretaris toezeggen dat hier een einde aan komt? Het actiepunt dat de regering ziet richt zich hoofdzakelijk op het Bouwbesluit, maar dat is te beperkt. In het rapport wordt gesproken over harmonisering van wetgeving. In antwoord 32 wordt gezegd dat de taskforce die onder leiding staat van de heer Ouwerkerk, rekening houdt met de door mij ingediende motie bij het debat over de vuurwerkramp in Enschede, die gepleit heeft voor een bredere aanpak van die harmonisering van wetgeving. Als ik de formulering zie van de opdracht aan die taskforce, ben ik daarop niet gerust, omdat die zich met name richt op wetgeving op het gebied van milieu en infrastructuur. Dat is te beperkt, want op die wijze wordt niet gegarandeerd dat ook de brandveiligheid integraal wordt meegenomen.

Ik heb het over het eerste- en tweedelijnstoezicht gehad. Het toezicht moet veel integraler worden uitgevoerd. Nu worden ondernemers geconfronteerd met drie tot vier verschillende toezichthouders die allemaal onafhankelijk langs komen en eigen wensen en opmerkingen hebben. Vaak zijn die tegenstrijdig. Met andere woorden: is het kabinet ook bezig om dat toezicht wat integraler en effectiever te maken?

Ik kom bij de geneeskundige hulpverlening. Ik heb eerder waardering en respect uitgesproken voor het werk van de hulpverleners. Die waardering geldt ook voor de minister van VWS en haar ministerie voor de snelle wijze waarop zorg op maat is geboden. Dat neemt niet weg dat aan de geneeskundige hulpverlening nog veel kan worden verbeterd. De sterkte van de keten wordt immers bepaald door de zwakste schakels en dat zijn binnen de rampenbestrijdingsketen hoofdzakelijk de geneeskundige schakels. De ambulancesector en de ziekenhuizen zijn tot nu toe onvoldoende betrokken bij de voorbereiding op rampen en rampenbestrijdingsoefeningen. Actuele gegevens van ziekenhuizen ontbreken waardoor gewondenspreidingsplannen niet goed kunnen worden uitgevoerd. De rampenopvangplannen van ziekenhuizen voldoen niet. De Raad van regionaal geneeskundige functionarissen zal, zo kunnen wij lezen, na de zomer met voorstellen komen. Ik mag aannemen dat deze er inmiddels zijn. Ik verneem graag van de minister wat daar is uitgekomen.

Artikel 4 van de Wet geneeskundige hulpverlening bij rampen legt de verplichting op aan de ambulance- en ziekenhuissector om mee te werken aan de voorbereiding van de rampenbestrijding. Toch functioneert dat in de praktijk niet goed. Ik wil de minister dan ook een viertal vragen voorleggen. Mijn eerste vraag is: wie controleert de ambulance- en zorgsector of zij haar zaken op het gebied van de rampenpreventie en -bestrijding in orde heeft? Ervan uitgaande dat dergelijke controles plaatsvinden, wat is dan het landelijke beeld?

De minister is verantwoordelijk voor het nationale ambulancespreidingsplan. Is in dit plan rekening gehouden met de minimumcapaciteit die in de regio beschikbaar moet zijn ingeval van calamiteiten? Ik heb die vraag ook gesteld in het debat over de vuurwerkramp en de minister heeft toen toegezegd dat zij het zou uitzoeken. In het rapport van het RIVM dat gaat over de ambulancezorg, het rapport "Niet zonder zorg", wordt deze vraag niet beantwoord.

Mijn derde vraag betreft de financiering van de voorbereiding van de rampenbestrijding binnen de geneeskundige keten. Die is niet goed geregeld. In het algemeen overleg over de ambulancezorg van 13 september jl. gaf de minister op de vraag van de VVD-fractie geen duidelijk antwoord. Wie betaalt bijvoorbeeld het ambulance- en ziekenhuispersoneel dat moet meedoen met een oefening?

Mijn vierde vraag, ook al gesteld door mevrouw Wagenaar, betreft de mobiele traumateams. De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken heeft deze enige tijd geleden in gebruik gesteld. Er zijn nieuwe auto's met mooie apparatuur, maar blijkbaar is niet geregeld welk personeel erbij hoort en hoe dit personeel wordt betrokken bij de voorbereiding op rampen. Er is sprake van schitterende auto's die niet kunnen worden ingezet als het erop aankomt. Verantwoordelijkheden, bevoegdheden en financiële middelen zijn blijkbaar niet helder gedefinieerd. Snel de knoop doorhakken, is hier het advies van de VVD-fractie. Kortetermijnacties, zoals Alders zegt, geen nieuwe, jarenlange discussies en geen adviesgroepen. De VVD wil op dit punt klare wijn. Mochten de antwoorden niet bevredigend zijn, dan overweeg ik in tweede termijn een motie voor te stellen.

Voorzitter. Dit brengt mij tot het punt van de traumahelikopters. Voor mijn fractie is een ding duidelijk: als het gaat om het redden van mensenlevens mag alles wijken. Milieueisen of geluidsoverlast mogen nooit een belemmering vormen voor hulpverleners. Dat dit tot nu toe wel het geval was, is absurd, is een gevolg van een volslagen gebrek aan inlevingsvermogen bij de overheid en is een voorbeeld van gefragmenteerd denken bij de departementen. Blijkbaar denkt men bij het ministerie van VROM dat met traumahelikopters pleziervluchten voor het ziekenhuispersoneel worden gemaakt. Dat nu een interdepartementale adviesgroep bezig is, verbaast mij ten zeerste. In antwoord op schriftelijke vragen die ik begin van dit jaar namens mijn fractie heb ingediend over het niet kunnen opstijgen van een traumahelikopter, heeft de minister geantwoord dat met ingang van 15 maart jl. naar alle gemeente- en provinciebesturen een circulaire is gestuurd waarin staat dat men in bijzondere gevallen waarin sprake is van algemeen belang niet is gebonden aan de maximale geluidsniveaus.

Mevrouw Wagenaar (PvdA):

De heer Van den Doel zegt dat er sprake is van gebrek aan inlevingsvermogen bij de overheid als het gaat om het niet opstijgen van traumahelikopters. Ik ben het erg met hem eens op dit punt. Vindt hij ook niet dat er een volstrekt gebrek aan inlevingsvermogen bestaat bij de omwonenden? Zij zijn degenen die met de milieuwetgeving in de hand naar de overheid stappen.

De heer Van den Doel (VVD):

Ja, maar daar gaat het in dit debat niet om. Ik spreek de overheid aan. De overheid maakt wetgeving. Daar horen spelregels bij, ook voor de burgers, zoals op het gebied van inspraak. Daar bent u ook voor. Die inspraak houdt in dat men bezwaar mag aantekenen. De overheid definieert precies hoeveel decibellen een helikopter mag produceren en wanneer een helikopter mag opstijgen. De overheid kan ook ontheffing verlenen – dat is heel simpel geregeld – voor het opstijgen van zo'n helikopter. Als van zo'n ontheffing sprake is, heeft de burger daarmee maar akkoord te gaan. Met andere woorden: het begint bij de overheid en niet bij de burger.

Mevrouw Wagenaar (PvdA):

Dat ben ik allemaal met u eens, maar vindt u de houding van de burgers die zich op die milieuwetgeving beroepen niet volstrekt verwerpelijk?

De heer Van den Doel (VVD):

Natuurlijk, maar dat staat in dit debat niet centraal. Het gaat nu om de houding van de overheid en ik heb daarover mijn zegje gedaan. Ik vind die beneden de maat.

De voorzitter:

Wilt u afronden?

De heer Van den Doel (VVD):

Voorzitter. Ik rond af en ik kom bij het belangrijke punt van de nazorg. De regering stelt dat er aandacht nodig is voor de psychosociale nazorg. Dat geldt niet alleen voor slachtoffers en nabestaanden, maar ook voor hulpverleners en niet-georganiseerde vrijwilligers. Het is onduidelijk hoe deze is georganiseerd. Kan de minister aangeven hoe dit negen maanden na de ramp is geregeld? Hoe is de behandeling van PTSS-slachtoffers geregeld? Er zal nog vele jaren behoefte zijn aan nazorg voor de slachtoffers. Daarnaast is het van belang dat men in de eigen leefgemeenschap kan blijven wonen en dat vereist op een aantal terreinen aanpassingen. Nazorg en ondersteuning van slachtoffers vereisen vaak maatregelen die met de alledaagse regelgeving niet kunnen worden afgedaan. Zo worden de jong gehandicapte slachtoffers die volledig afhankelijk van een uitkering zijn geworden, gekort als zij een bijdrage ontvangen uit het Fonds slachtofferhulp. De VVD wil niet af van de anticumulatiebepalingen die gelden voor mensen die een uitkering krijgen, maar bepaalde gevallen vereisen maatwerk. Het kan toch niet de bedoeling zijn dat de donaties van de Nederlandse bevolking voor de slachtoffers uiteindelijk via een omweg in de schatkist belanden? Graag krijg ik hierop een reactie.

De lasten van elke ramp kunnen niet zonder meer worden afgewenteld op de overheid. Dat zou wel erg gemakkelijk zijn en dit miskent de verschillende verantwoordelijkheden die wij in de Nederlandse samenleving kennen. De VVD verneemt dan ook graag hoe het staat met de commissie die bekijkt waar de verantwoordelijkheden van de burger of de instelling ophouden en die van de overheid beginnen. De commissie zou na april worden ingesteld, maar wij hebben er tot op heden nog niets van gehoord. Ook op dit punt graag actie.

De jonge slachtoffers in Volendam hebben niets aan een commissie die nog aan het studeren is. Zij willen het liefst vandaag nog duidelijkheid. De VVD-fractie ziet geen primaire verantwoordelijkheid voor de rijksoverheid bij het vergoeden van immateriële schade van de cafébrand. Die verantwoordelijkheid ligt in eerste instantie bij de eigenaar en in tweede instantie bij de gemeente. Dat neemt niet weg dat ook de VVD-fractie vindt dat de slachtoffers niet tussen de wal en het schip mogen vallen.

De voorzitter:

Ik had u al een keer gevraagd af te ronden. U weet dat er spreektijden zijn afgesproken en ik wil graag dat u zich daaraan houdt.

De heer Van den Doel (VVD):

Voorzitter. Nog drie zinnen. De stichting Slachtoffers nieuwjaarsbrand Volendam geeft aan dat de huidige vulling van het fonds ontoereikend is om voor de langere termijn de slachtoffers te kunnen ondersteunen en doet een beroep op de rijksoverheid. Hoe oordeelt de regering over dit verzoek? De VVD-fractie staat niet afwijzend tegenover een eenmalige bijdrage van de regering aan het fonds als vaststaat dat van andere partijen in financieel opzicht niets meer valt te verwachten.

De heer Meijer (CDA):

Voorzitter. Morgen, 4 oktober, is het negen jaar geleden dat er een ander vreselijk ongeval plaatsvond in Nederland, te weten de vliegtuigramp in de Bijlmermeer. Automatisch gaan onze herinneringen dan weer naar 11 september dit jaar toen in New York een soortgelijk ongeval, maar dan van een heel ander orde en omvang, plaatsvond. Het gevolg van de vliegramp in de Bijlmermeer was uiteindelijk dat in 1998 een parlementaire enquêtecommissie onderzoek deed naar de toedracht van deze ramp en een rapport met conclusies en aanbevelingen aan de opdrachtgever ter hand stelde. Twee van de belangrijkste conclusies uit het rapport waren dat er na een ongeval door de overheid maximale aandacht moest worden geschonken aan de betrokken mensen en dat de verkokering binnen de overheid moest worden doorbroken. Niemand kon toen vermoeden dat helaas al vrij snel daarna de aanbevelingen van de parlementaire enquêtecommissie in de praktijk moesten worden getoetst. Bij de legionellabesmetting in Bovenkarspel stonden met name openheid bij de overheid, transparantie en nazorg heel nadrukkelijk in het teken van lessen voor de toekomst. De aanbevelingen zijn ook relevant voor de vuurwerkramp en Enschede en de cafébrand in Volendam, die we vandaag bespreken. De laatste twee ongevallen beoordelen we niet alleen op de rampenbestrijding en de rampenberging, ook preventieve controle en de handhaving zijn hier onderdeel van onderzoek.

Wat er in die nieuwjaarsnacht is gebeurd in café 't Hemeltje was verschrikkelijk. Iedereen was in feeststemming. Alle jongelui in 't Hemeltje, alsook alle mensen die moesten uitrukken, werden uit hun feeststemming gehaald. Des te groter is de waardering voor al degenen die die nacht actief bij de nasleep van de ramp betrokken zijn geweest. Wij zijn nogal eens geneigd om te oordelen over datgene wat beter had moeten gebeuren. Dat moet ook kunnen. Bovenal hebben wij lof en respect voor alle rampbestrijders en hulpverleners, zowel professioneel als vrijwillig.

Voor het leereffect van deze ramp is het zinvol de discussie in vier onderdelen te splitsen.

  • 1. Hoe kon dit afschuwelijke drama gebeuren, dus waaraan schortte het bij de controle, de handhaving en de vergunningverlening?

  • 2. Hoe verliepen de rampenbestrijding en de berging?

  • 3. Het onderzoek.

  • 4. De nazorg.

Hoe kon het gebeuren? Uit de tussenrapportage van de commissie-Alders bleek een zeer negatief beeld inzake zowel de bestuurlijke verantwoordelijkheid van de gemeente Edam-Volendam als elders. Dit geldt niet alleen voor het opstellen van rampenplannen als de afgifte van adequate gebruiksvergunningen voor dergelijke inrichtingen, maar ook voor de handhaving en de controle van gebruiksvoorschriften. Hierbij is er duidelijk sprake van het niet nemen van bestuurlijke verantwoordelijkheid, met alle gevolgen van dien.

Het wordt nog erger als er bewust door middel van discussie en besluitvorming in de gemeenteraad geen verantwoordelijkheid wordt genomen. Opzettelijke nalatigheid is hierop van toepassing. Dit is onacceptabel te noemen. Afgezien van de verantwoordelijkheid van de overheid mag en kan het bedrijfsleven in het algemeen en de eigenaar van café De Hemel in het bijzonder van onverantwoordelijk gedrag worden beschuldigd. In een openbare gelegenheid zoals De Hemel wordt een product aangeboden, waarvoor betaald wordt. En aan het betalen voor een product mogen eisen worden gesteld, eisen waaraan in De Hemel verre van volledig werd voldaan, met name op het gebied van het bieden van veiligheid.

Evenzo als bij de aanbeveling van de commissie-Oosting naar aanleiding van de vuurwerkramp zijn er nu weer hartenkreten geuit teneinde aan deze situaties definitief een einde te maken. Samenwerking, transparantie, ontschotting en openheid bij de overheden zijn daarbij een onvoorwaardelijke "must", waaraan nog veel moet worden gedaan. De CDA-fractie is van mening dat hiervoor vooralsnog te weinig inzet wordt gepleegd. Graag verneemt zij hierop de reactie van de staatssecretaris.

Met betrekking tot de rampenbestrijding en de berging van de slachtoffers is ondanks de onduidelijke aansturing en bevelvoering enorm veel werk verzet. Op heel veel vragen dienaangaande is inmiddels antwoord gegeven, maar de belangrijkste vraag is en blijft: moet het de volgende keer anders, bijvoorbeeld bij het registreren van de slachtoffers? Is dat een gemeentelijke of een politionele aangelegenheid? Ik noem ook de bereikbaarheid van de brandhaard en het bergen van de slachtoffers. Ook noem ik de bevelvoering op de rampplek en de samenwerking tussen de bevelvoering ter plekke en de crisisstaf.

Behalve vragen en antwoorden zal het frequent oefenen van rampenscenario's het belangrijkste leerinstrument moeten zijn. Het rampenplan moet op deze manier bij eenieder, van hoog tot laag in de hiërarchie, tussen de oren komen te zitten. Het verplicht stellen van rampenoefeningen is voor de CDA-fractie dan ook een zeer belangrijk punt en niet het zo nodig afdwingen, zoals het kabinet aangeeft.

In het onderzoeksrapport geeft de commissie-Alders zowel aangaande de ramp in Volendam als bij de doorkijk naar andere gevaarlijke objecten elders in Nederland een goed beeld van de huidige daadwerkelijke situatie. Dat baart de CDA-fractie grote zorgen. Over de wijze waarop het onderzoek tot stand is gekomen en de tijdspanne waarbinnen het moest worden afgerond, zijn een aantal vragen te stellen. Dit laat onverlet dat de leereffecten uit het onderzoek van de commissie-Oosting en dat van de commissie-Alders voldoende redenen mogen zijn om alle verantwoordelijkheden van zowel de overheden als het bedrijfsleven kritisch onder de loep te nemen en met de hoogste prioriteit menskracht beschikbaar te stellen om onveilige situaties op te sporen, het bedrijfsleven in dezen zijn verantwoordelijkheid te laten nemen en gedoogculturen voorgoed uit te bannen.

Sedert de ramp zijn intussen negen maanden verstreken. Duidelijk is dat van de 300 slachtoffers er 50 zijn die blijvende beperkingen hebben in hun functioneren, al dan niet door blijvende beschadigingen van hun ledematen. De CDA-fractie wenst nogmaals uit te spreken dat het leed dat deze mensen is overkomen, het meest erge is dat iemand kan worden aangedaan en derhalve nu, maar ook in de toekomst volledige aandacht moet blijven houden teneinde daar waar mogelijk, dit leed zoveel mogelijk te verzachten. De gemeente is niet voornemens de aansprakelijkheid te erkennen. Toch heeft zij zorgplicht tegenover de slachtoffers. Bij de slachtoffers gaat het besef van de blijvende gevolgen een belangrijke rol spelen in hun dagelijks leven. De psychosociale gevolgen zullen ernstige vormen gaan aannemen als er geen perspectief wordt geboden. Door de staatssecretaris is tijdens een werkbezoek aan de gemeente Edam-Volendam op 15 juni jl. toegezegd dat het kabinet met een notitie zal komen over immateriële letselschade. De CDA-fractie vraagt de staatssecretaris hoe het staat met deze notitie en om deze zo nodig te bespoedigen, omdat daartoe alle aanleiding is. In aanvulling op de bestaande uitkeringen ingevolge onder andere de Wajong en de Algemene bijstandswet worden momenteel de mogelijkheden bezien van aanvulling uit een te vormen fonds. De gemeente heeft hiertoe het initiatief genomen. Een probleem in dit verband is dat een eventuele aanvulling gekort wordt op de bestaande uitkeringen. Wij vinden dat een onaanvaardbare situatie. Bij de nog openstaande vragen kom ik hierop terug.

Naast de vele vragen die door de rapportage van de commissie-Alders reeds zijn beantwoord, vervolgens de verduidelijking in het kabinetsstandpunt en de antwoorden op de schriftelijke vragen van de Kamer, zijn er voor de CDA-fractie nog enkele onduidelijkheden die om opheldering vragen. Nadat de opdracht tot het onderzoek gegeven was en de rapportage in eerste instantie op 31 maart 2001 moest zijn afgerond, bleek al snel dat de inspecties niet aan deze termijn konden voldoen met betrekking tot hetgeen zij moesten rapporteren. Dat wil zeggen: de beginopdracht was dus foutief. Deze situatie hebben wij ook gekend bij de opdrachtverstrekking bij de parlementaire enquête en bij de opdracht aan de commissie-Oosting. Wil de staatssecretaris nu eens duidelijk maken aan welke criteria een dergelijke opdracht wordt getoetst? Voor de CDA-fractie is duidelijk dat een tijdklem negatief kan uitwerken op de kwaliteit van de rapportage. Waarom zijn aan de zes verschillende inspecties afzonderlijke opdrachten verstrekt met betrekking tot hun betrokkenheid bij deze ramp en waarom is dit niet in één opdracht verwerkt aan de onafhankelijke commissie van de heer Alders? In de praktijk zie je dat de inspecties hun eigen betrokkenheid en wat zij wel of niet hebben nagelaten, moeten beoordelen. Dat kan snel leiden tot een slager die zijn eigen vlees keurt. Ook kunnen competentieverschillen ontstaan tussen de verschillende rapportages van de inspecties en hetgeen waarmee de commissie bezig is. Het CDA pleit er dan ook voor om in toekomstige situaties alle onderzoek dat niet in een strafrechtelijk onderzoek thuishoort, te brengen onder de verantwoordelijkheid van een onafhankelijke commissie. Kan de staatssecretaris die zienswijze onderstrepen?

Door de gemeente Edam-Volendam is naast het officiële onderzoek van de commissie-Alders tussentijds een onderzoek in opdracht gegeven aan de heren Versteden en Polak. Dit verzoek is via de commissaris van de Koningin in Noord-Holland verstrekt. De commissie-Alders is op geen enkele manier gekend in dit tweede onderzoek. Enerzijds is dat een vreemde situatie en anderzijds is dat voor burgers een onbegrijpelijke situatie. Kan de staatssecretaris aangeven in hoeverre hij hierbij betrokken is geweest, of dit zijn fiat had en waarom hij deze situatie heeft laten ontstaan? Tussen de rapportage van de heren Versteden en Polak en de rapportage van de commissie-Alders zijn twee opvallende verschillen te noemen. Dat is in de eerste plaats de rol die de provincie speelt bij dergelijke rampen en in de tweede plaats de rol in verband met het toezicht van de Inspectie voor het brandweerwezen. Wil de staatssecretaris ingaan op deze verschillen en duidelijkheid scheppen hoe de centrale overheid hiermee moet omgaan? Is de staatssecretaris met de CDA-fractie van mening dat naar aanleiding van vraag 2 de opdracht aan de verschillende inspecties over de uitvoering van onderzoek nooit meer mag gebeuren zoals het nu is gebeurd, dat wil zeggen: twee kapiteins op één schip?

Het kabinetsstandpunt inzake de bestuurlijke aansturing bevat verschillen ten opzichte van de aanbevelingen van de commissie-Alders. Wil de staatssecretaris heel nadrukkelijk aangeven hoe hij deze aansturing op bestuurlijk niveau bij rampen tussen de politie, volledig bestuurlijk georganiseerd, de brandweer, een soort verlengd lokaal bestuur, en de hulpverlening, de witte keten, weinig tot niet bestuurlijk aangestuurd, in de toekomst optimaal ingezet ziet? Dit betreft niet alleen de huidige situatie, maar ook de invulling van een en ander in regionaal verband zoals aangegeven. Wat de CDA-fractie betreft, zou het aansturingsmodel dat bij de politie wordt gehanteerd maatgevend moeten zijn voor de overige diensten, in ieder geval in een variant en niet meerdere. Deelt de staatssecretaris deze mening en wil hij erop ingaan?

Ook de financiering van de opschaling naar veiligheidsregio's en het tijdspad daar naartoe zijn nog niet duidelijk. Voor de CDA-fractie is de datum van 2006 op dit moment niet acceptabel wat de invulling betreft. Een snellere, adequatere en efficiëntere opschaling moet wat de CDA-fractie betreft in een kort tijdsbestek haalbaar zijn. Graag vernemen wij van de staatssecretaris of hij daaraan kan meewerken.

In hoeverre is de overheid bereid om door middel van fondsvorming schadeloosstelling voor de slachtoffers te garanderen? Het betreft met name jongelui die in hun hele verdere leven de nadelige consequenties van deze verschrikkelijke ramp dagelijks met zich zullen moeten dragen. Wil de staatssecretaris duidelijkheid geven over een dergelijke fondsvorming?

Ik kom bij de certificering van alle bureaus die zich op dit moment begeven op de markt in verband met veiligheid en veiligheidsrisico's. Het is zaak dat op zeer korte termijn paal en perk wordt gesteld aan deze bureaus met het oog op de kwaliteit ervan. Veel gemeenten wensen daarvan gebruik te maken, maar er vindt nu een wildgroei plaats. Het is nooit de bedoeling geweest dat wij op deze manier een loopje nemen met zulke ernstige zaken en dat dit ten koste gaat van de kwaliteit.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter. Dit debat bepaalt onze aandacht weer bij het begin van het jaar 2001. Er is sindsdien ontzettend veel gebeurd op het punt van de veiligheid, maar zeker in Volendam is 2001 begonnen als een rampjaar. Voor nabestaanden, overlevenden en andere betrokkenen is die ramp nog steeds niet voorbij, maar heeft ze een ingrijpende nasleep die hun leven sindsdien stempelt en voor zeer velen ook zal blijven stempelen. Ons medeleven gaat op dit moment naar hen uit. Wij wensen hen in deze omstandigheden veel sterkte en bovenal Gods nabijheid toe.

De ramp heeft ook een indringende boodschap. Wij leven in een tijd, zeker als wij terugkijken naar 11 september, waarin wij op diverse momenten worden geconfronteerd met de boodschap dat wij hier, al is de overheid verplicht er alles aan te doen, nooit absolute veiligheid zullen kunnen bereiken en dat die ook niet kan worden gegarandeerd. Dat beseffen wij na de achterliggende weken eens temeer. Een van onze psalmen spreekt over de schuilplaats van de Allerhoogste. Daar is pas echte veiligheid te vinden, als wij daar geborgen mogen zijn. Dat is bovenal wat wij allemaal nodig hebben.

Al is op dit aardse absolute veiligheid nooit te garanderen, de taak van de overheid is wel die veiligheid voor haar burgers zoveel mogelijk te garanderen. Wat dat betreft heeft de ramp in Volendam ons heel wat te zeggen. De commissie-Alders, waarvoor ik uitdrukkelijk mijn waardering wil uitspreken, heeft een grondig onderzoek verricht in korte tijd en een kwalitatief hoogstaand rapport afgeleverd. Wij vinden het ook een wijs rapport, omdat de commissie niet aanbeveelt om allemaal nieuwe regelingen te treffen, maar centraal stelt om nu eens echt te gaan doen wat wij al hadden afgesproken om te doen. Dat was al de les van de ramp in Enschede; het is temeer de les na Volendam. Dat geldt zeker ook voor de schokkende bevindingen van de commissie-Versteden/Polak. Regels handhaven en uitvoeren op het terrein van veiligheid, bouwvoorschriften, gebruiksvergunningen, tal van terreinen; ik zal ze niet allemaal opsommen.

Minister De Vries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zei in de Staatscourant van 5 september dat het uitgangspunt wat hem betreft duidelijk is: het bestuur zal handhaven. Ik vind dat de wapenspreuk van het Koninkrijk der Nederlanden, je maintiendrai, echt in ere moet worden gehouden, ook letterlijk. Het moet mijn fractie overigens van het hart dat de minister in hetzelfde artikel al gauw weer spreekt over de wenselijkheid van de economie van het handhaven. Dat opent toch weer de deur voor allerlei pragmatische afwegingen: nu maar wel handhaven, nu maar niet handhaven. Ik vind het niet op zijn plaats om te spreken over de begrenzing van maatschappelijk gewenste handhaving door maatschappelijk aanvaardbare kosten. Daar komt het dan namelijk op neer. Voorop moet staan – dat is een vertaling van het adagium dat publiek recht ook publieke plicht is – dat als er een verantwoordelijkheid van de overheid is, zij ook gehandhaafd dient te worden. Dat geldt zowel voor het Rijk als voor de gemeenten. De VNG heeft duidelijk te verstaan gegeven dat de beschikbaarheid van voldoende personeel voor preventie, controle, juridische expertise en handhaving een groot knelpunt is. Als handhaven weer echt een prioriteit moet worden, dient daarvoor bij alle overheden voldoende personeel beschikbaar te komen. Dat is nodig om het zwaar geschonden vertrouwen in de overheid te herstellen.

Vereenvoudiging en het wegnemen van tegenstrijdigheden in regelgeving zijn belangrijke punten. Ook het verzorgen van goede handleidingen voor gemeenten en bedrijfsleven is een goede zaak. Mijn fractie hoopt dat de hiertoe ingestelde taskforce haar werk snel en goed zal doen. Op een enkel punt gaat het kabinet in zijn standpunt over de cafébrand verder dan hetgeen de commissie heeft aanbevolen. Het gaat dan met name om de versterking van toezicht op de naleving van regels en de rol van de Inspectie brandweerzorg en rampbestrijding. Mijn fractie vindt een uitbreiding van de toetsingsbevoegdheid van de provincie op gemeentelijke rampenplannen een goede zaak. Ik begrijp niet dat daarover vaak zo moeilijk wordt gedaan. Dat toezicht zou zich dan niet verhouden met autonomie. Zoals ik in andere debatten al heb gezegd, is dat een volstrekt misverstand. Toezicht is juist noodzakelijk in een gedecentraliseerde eenheidsstaat en is een noodzakelijk complement van die autonomie. Autonomie kan eigenlijk alleen worden verstrekt in een eenheidsstaat indien daar voldoende toezicht tegenover staat. Dat geldt in de eerste plaats op het terrein van veiligheid en rampenbestrijding. Overigens teken ik hierbij – net als de heer Van den Doel – aan dat de provincies al bevoegd zijn om rampenplannen te toetsen. De rol van de commissaris van de Koningin benadruk ik in dit verband. Terecht staat die centraal. Die bevoegdheden moeten dan ook wel worden gebruikt. Ook in dit geval is het niet alleen een kwestie van uitbreiding van regels en bevoegdheden, maar ook van het hanteren ervan. Daarvoor is hier en daar, ook bij de provincies, wellicht een cultuuromslag nodig. Een echt actieve instelling van provincies is noodzakelijk. Graag krijg ik van de staatssecretaris nadere informatie over de toekomstige rol van de Inspectie brandweerzorg en rampbestrijding. Gaat het daarbij alleen om tweedelijns toezicht, of kan deze inspectie ook een nuttige informerende en ondersteunende rol spelen voor de gemeenten?

De heer Van den Doel (VVD):

Naar aanleiding van de ramp in Enschede wordt een landelijke faciliteit rampenbestrijding opgericht. Dat instituut acht ik bij uitstek geschikt voor het geven van adviezen aan de gemeenten. Als wij de inspectie ook met een adviestaak belasten, zetten wij haar in wezen twee petten op. Ze moet regels controleren, maar ook advies geven. Als blijkt dat het allemaal niet klopt, zit de inspectie in een soort spagaat. De afgelopen jaren hebben wij gezien waartoe dat leidt en ik vind dat wij daar van af moeten.

De heer Van den Berg (SGP):

Ik kan u een eind volgen in uw gedachtegang. Mij gaat het erom dat aanwezige expertise zoveel mogelijk moet worden gebruikt. Dat mag echter niet leiden tot vermenging van bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Dat ben ik geheel met de heer Van den Doel eens. Daar hebben wij slechte voorbeelden van. Daar moeten wij van leren. Dat laat onverlet dat wij aanwezige expertise goed moeten gebruiken.

Voorzitter. Ik maak nog een opmerking over het ongevallenonderzoek. De commissie-Alders heeft een heel goed onderzoek verricht. Ook beschikken wij nu over een hoofdlijnennotitie van het kabinet over het integrale, onafhankelijke ongevallenonderzoek en de daarvoor benodigde structuren. Wij zijn het kabinet daarvoor zeer erkentelijk. Mijn fractie heeft hier ook zeer op aangedrongen. De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft verleden week besloten op dit moment niet nader over de hoofdlijnennotitie van gedachten te wisselen, maar aan te dringen op zo spoedig mogelijke indiening van de wet. Daar willen wij naartoe werken. Dat moet zo snel mogelijk gebeuren. Wij hopen niet dat er nog een ramp plaatsvindt, maar wij mogen dat niet uitsluiten. Dan moet het nieuwe kader er zijn.

Wat de geneeskundige hulpverlening betreft, kan ik mij aansluiten bij vele vragen die al zijn gesteld en opmerkingen die al zijn gemaakt. Rest mij nog één concreet punt waarover ook de VNG haar zorg heeft uitgesproken. Wij zijn het niet eens met het voornemen van de minister van VWS om de bestuurlijke verantwoordelijkheden voor de centrale posten ambulancevervoer bij de gemeenten weg te halen. Ook de planning en financiering zou daar worden weggehaald en worden ondergebracht bij de zorgverzekeraars. Wij vinden dat de bevoegdheid tot inzet van ambulances bij opschaling, grootschalig optreden en ook oefeningen niet op afstand van het openbaar bestuur moet worden geplaatst, maar in handen moet blijven van het GHOR-bestuur. De structuur aldaar moet overigens snel worden opgebouwd. Dat verloopt nog steeds te traag. Mijn fractie vindt dat de ambulanceposten daar ook bij horen. Ik krijg daar graag een duidelijke reactie van de regering op. In dit verband – de kwestie komt op andere momenten zeker terug – vraag ik ook aandacht voor de territoriale congruentie van de politie- en de hulpverleningsregio's. Wij werden onlangs bij een werkbezoek in Overijssel geconfronteerd met het feit dat daar nog steeds incongruentie dreigt, bijvoorbeeld in de stedendriehoek. Dat mag niet.

Wat betreft de materiële, maar ook psychosociale nazorg voor de slachtoffers vragen wij de regering om een ruimhartige benadering. Wij nemen aan dat de lessen uit Enschede hier volop bij zullen worden betrokken en dat dezelfde lijn wordt gevolgd als die welke bij Enschede is gevolgd wat betreft de immateriële schade. Gisteren hebben wij een petitie in ontvangst genomen van de stichting Slachtoffers nieuwjaarsbrand Volendam. Ook daarin werd die wens geuit. Ik vind het heel belangrijk dat wij wat dit betreft consequent zijn. Wat wij bij Enschede doen of hebben gedaan, dat moeten wij ook in dit geval doen.

Dan nog iets over het onderwerp brandveiligheid en het Actieprogramma brandveiligheid, een kernpunt uit het rapport van de commissie-Alders. Wij vinden het teleurstellend dat de gemeenten het deze zomer moesten doen met – ik zeg het wat denigrerend, maar het kwam er bijna op neer – een soort kattenbelletje, waarop hen werd meegedeeld dat zij hun rampenplannen liefst dit jaar nog moesten actualiseren. Nu echter na Enschede en Volendam zo'n 150 actiepunten voor onder andere de verbetering van de veiligheid en de handhaving van regels zijn opgesteld, moet er duidelijker met de gemeenten worden gecommuniceerd over wat precies van hen wordt verwacht. Met name de VNG heeft gemeld dat daarover bij de gemeenten nog veel onduidelijkheid bestaat. Zij weten niet wanneer ze dingen moeten doen, hoe ze dingen moeten doen en waar de verantwoordelijkheden liggen. Ook de kwestie van de financiën is niet duidelijk. Ik vind dat, als wij de gemeenten aanspreken op een opschaling van hun veiligheidszorg op alle punten– dat is terecht – daar ook een financieel plaatje bij hoort. Wij kunnen dat niet aan de gemeenten alleen overlaten. Ik vraag met name de staatssecretaris hoe hij denkt over een forse financiële impuls voor de gemeenten als het gaat om de versterking van hun veiligheidsbeleid, met name wat betreft de personele component daarvan. Die zal veel geld gaan kosten, maar die kosten zijn noodzakelijk.

Ik rond af met de stelling dat wij voor veiligheid een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben. Wij hebben het nu vooral over de overheid, maar die verantwoordelijkheid is niet exclusief. Deze geldt voor de rijksoverheid, maar ook voor de lagere overheden, alle bedrijven, scholen, burgers, ouders en jongeren. Wij moeten die verantwoordelijkheid nemen en elkaar daarop aanspreken. Dat heeft Volendam ons opnieuw geleerd. Laten wij inderdaad doen wat wij hebben afgesproken dat wij zouden doen.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Voorzitter. Nieuwjaarsnacht! Het dramatische begin van dit jaar staat in het geheugen gegrift. 2001 was nog maar enkele minuten oud of een felle brand verwoestte niet alleen café 't Hemeltje, maar ook het leven van vele jongeren: 14 doden, vele gewonden. Ze raakten voor het leven getekend, jongens en meisjes in de bloei van hun leven. De beelden van zwaarverbrande jongeren op de dijk en de reconstructie die TNO later van de brand heeft gemaakt, toonden de ontreddering. Ik heb veel bewondering voor de mensen die er direct insprongen en eerste hulp verleenden. Het afschuwelijke is dat de ramp haar sporen ook ver in de toekomst zal blijven trekken, ondanks het feit dat de Volendamse gemeenschap zich zo intensief en betrokken inzet.

Hoe kon dit gebeuren in een overigens zo geregeld land als Nederland? Dat is de vraag die wij ons nog geen jaar na de ramp in Enschede wederom moesten stellen. Helaas moest worden vastgesteld dat de betrokken ondernemer en het eerstverantwoordelijke gemeentebestuur Edam-Volendam onvergeeflijke fouten hebben gemaakt. Zij zijn als eersten verantwoordelijk voor wat er gebeurde. Het zou toch onbestaanbaar moeten zijn dat een drukbezocht café als 't Hemeltje kan blijven functioneren zonder bouwvergunning, zonder gebruiksvergunning, met slecht functionerende nooduitgangen, extreem brandbare versiering en op de fatale avond vier keer zoveel mensen aanwezig als verantwoord werd geacht. Een verantwoordelijk ondernemer had die risico's niet mogen nemen. Hij had de mensen daaraan niet bloot mogen stellen. Een gemeente die daarvan wist, had dat ook niet mogen gedogen. Het gebeurde echter wel en met dit dramatische gevolg. Gemakzucht en nalatigheid, zeggen vele Volendammers. Er is heel veel meer over te zeggen, maar in ons land oordeelt de gemeenteraad over het college van burgemeester en wethouders en oordeelt de rechter over ondernemer Veerman. Ik doe daar dan ook verder het zwijgen toe. Ik wil echter wel namens mijn fractie waardering uitspreken voor het feit dat burgemeester IJsselmuiden en wethouder Visser hun bestuurlijke verantwoordelijkheid hebben genomen en zijn afgetreden.

De inwoners van Volendam en de gemeente hebben een lange weg te gaan. Zij moeten dit afschuwelijke trauma verwerken en dragen de continue zorg voor degenen die zo zwaar zijn getroffen. Mijn fractie is diep geroerd door de grote saamhorigheid van de Volendamse gemeenschap, die nu tentoon wordt gespreid. Het is moeilijk om bij gebeurtenissen die zoveel menselijk drama hebben veroorzaakt, te moeten spreken over verantwoordelijkheden. Wij krijgen de doden er niet mee terug en het leed van slachtoffers en nabestaanden wordt er niet door geheeld, maar er wellicht wel iets door verminderd. Een van die verantwoordelijkheden – zeker niet de minst belangrijke – is dat ervoor moet worden gezorgd dat de slachtoffers niet bekneld raken tussen de vele regels en voorzieningen. De stichting Slachtoffers nieuwjaarsbrand Volendam wijst hier terecht op. De slachtoffers mogen niet tussen de wal en het schip vallen. Natuurlijk, verzekeringen moeten worden aangesproken, maar dat vergt jarenlange procedures. Wij willen dat het kabinet, evenals bij de ramp in Enschede, naast hetgeen al gedaan is, een tegemoetkoming in letselschade gaat regelen. D66 wil hier nadrukkelijk op aandringen.

Daarnaast zal voor de toekomst meer algemeen moeten worden geregeld hoe om moet worden gegaan met schade ten gevolge van grootschalige ongevallen en rampen. Het gaat te ver om het Rijk overal aansprakelijk voor te stellen, want wij zijn in dit land behoorlijk verzekerd. Wat is het kabinet op dit punt van plan te doen? Waar staan wij precies?

De commissie-Alders heeft een beklemmend en tegelijkertijd indringend rapport uitgebracht, met zeer zinnige aanbevelingen, die terecht vrijwel alle door het kabinet worden overgenomen. Belangrijk is, mevrouw Wagenaar drong er ook al op aan, dat het tempo erin blijft. Een taskforce onder leiding van de heer Ouwerkerk ziet toe op de uitvoering en wij kunnen de vinger via voortgangsrapportages aan de pols houden.

Ronduit schokkend vond ik de conclusie dat Volendam niet op zich staat, maar dat de brand in Volendam een symptoom is van hoe het met de handhaving van de brandveiligheid in Nederland is gesteld. 90% van de gemeente scoort onvoldoende. Dan is er toch iets behoorlijk mis. Dan heeft de brandveiligheid toch onvoldoende prioriteit gekregen. Hoe kan dat toch, vraag ik aan de staatssecretaris, die al vier jaar lang steeds weer mooie nota's en plannen over brandweer en rampenbestrijding uitbrengt.

De Algemene Rekenkamer constateerde in juni 2001 dat de vele initiatieven van de bewindspersonen van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de afgelopen jaren nog niet hebben geleid tot een goed samenwerkende rampenbestrijdingsorganisatie die is afgestemd op mogelijke risico's. De bestrijding van rampen en zware ongevallen is hierdoor onvoldoende gewaarborgd. De minister beschikt niet over voldoende gestructureerde informatie en kent bestaande knelpunten niet genoeg om tijdig te kunnen bijsturen. Hierdoor kan de minister zijn systeemverantwoordelijkheid niet goed waarmaken. Het staat er wel keihard in dat rapport van de Algemene Rekenkamer. Hoe kan ik weer het vertrouwen krijgen dat het na al die jaren van plannen maken, voortaan wel goed zal gaan?

Dan het gedoe over het toezicht. De provincie in eerste lijn en het Rijk in de tweede lijn. Wat betekent dat precies? Wat de provincie betreft, lijkt het mij glashelder. De bevoegdheden waren er al wel, maar ze werden niet gebruikt. De provincie had in goed overleg met gemeenten wel degelijk een goed brandweer- en rampenbeleid moeten en kunnen stimuleren, maar heeft dat vanaf 1993 bewust niet gedaan. De provincie heeft gewoon te veel achterover gehangen. De commissaris van de Koningin Van Kemenade erkende dit ook in de statenvergadering. De provinciale taakverwaarlozingsregeling is er niet voor niets, ook al is dat een ultieme sanctiemogelijkheid, of, om met commissaris Staal te spreken, een rode kaart. Ook tussen medeoverheden had deze kunnen en moeten worden gebruikt, zeker als het om veiligheid gaat.

Nu het tweedelijnstoezicht van de brandweerinspectie. Het blijft mistig wat dit inhoudt naast het provinciale toezicht. Ik krijg de indruk dat het toezicht sinds kort weer wordt opgeklopt. De commissie-Alders meent dat de inspectie op grond van artikel 19 van de Brandweerwet te weinig bevoegdheden heeft om steekproefsgewijs op brandveiligheid te toetsen. Dat lijkt mij een te beperkte uitleg van het bewuste artikel, mede in het licht van de parlementaire geschiedenis. De inspectie had volgens D66 wel degelijk in het belang van de algemene brandveiligheid steekproefsgewijs kunnen controleren, zowel bij provincies als bij gemeenten. Maar het lijkt me wel goed dat hierover voor de toekomst duidelijk komt en dat eens helder op een rijtje wordt gezet hoe het provinciale toezicht en het rijkstoezicht in elkaar haken en wie uiteindelijk waarvoor verantwoordelijk is. Het mag niet zo zijn dat de veiligheid bekneld raakt!

De inspectie heeft sinds 1993 het belangrijkste deel van haar doelstellingen niet gerealiseerd. In antwoord op onze vragen geeft de staatssecretaris als verklaring dat de capaciteit van de inspectie slechts 10 fte's, dus slechts tien volledige functies, bedroeg. Te weinig dus. Hoe kon Binnenlandse Zaken op deze wijze voldoen aan zijn systeemverantwoordelijkheid? Had niet eerder aan de bel moeten worden getrokken? Tegen deze achtergrond begrijp ik niet dat de staatssecretaris, met een Kamerbrede steun in de rug, wel drie jaar nodig had om de benodigde 60 mln extra waarom brandveiligheidsorganisaties zo dringend vroegen, te bevechten.

Er wordt regelmatig gloedvol gesproken over de "nieuwe overheid", met minder en betere regels en een einde aan het gedogen. Maar op het terrein van de brandweer en de rampenbestrijding buitelen de regelingen, handreikingen en plannen nog over elkaar, zijn regels onderling nogal eens tegenstrijdig en lijken uitvoering en handhaving een ondergeschoven kind. Volgens de VNG worden gemeenten horendol van al die plannen en regels. Dat is zorgelijk, omdat de gemeenten uiteindelijk de betere zorg voor de brandveiligheid zullen moeten waarmaken. Hoe krijg ik het vertrouwen dat de staatssecretaris spoedig komt met handzame handreikingen voor brandveiligheid en rampenbestrijding? En hoe zal er werkelijk op worden toegezien dat die worden uitgevoerd en dat er toereikend wordt geoefend? Dat laatste is immers nog altijd een belangrijk pijnpunt: regels kunnen er zijn, en misschien worden ze zelfs nog wel eens uitgevoerd – dat zou dus beter moeten – maar het oefenen blijft een uiterst moeizame zaak. Ik richt me hierbij ook tot de minister van Volksgezondheid, want bij dat oefenen moeten ook de ambulances worden betrokken. Hoe kan zij bevorderen dat ook de geneeskundige hulpverlening, waaronder de ambulances, regelmatig mee oefenen in het kader van de rampenbestrijding?

De heer Meijer (CDA):

Voorzitter. Ik deel de mening van mevrouw Scheltema dat het allemaal veel te lang heeft geduurd voordat er duidelijkheid was rond het oefenen van de brandweer, et cetera. Maar is zij niet met mij van mening dat hiervoor op lokaal niveau een zeer grote verantwoordelijkheid bestaat? Ongeacht of men van het Rijk voldoende instrumenten en middelen krijgt, zien lokale besturen de mogelijkheid voor de brandweer om lokaal te inspecteren en te oefenen met rampenplannen vaak als een sluitpost. Als er wel financiële middelen zijn – en die zijn vaak een beperkende factor – dan moet men op lokaal niveau de verantwoordelijkheid hiervoor dragen.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Ik ben het volledig met u eens dat bij de gemeenten de eerste verantwoordelijkheid voor de oefening in het kader van de rampenbestrijding ligt. Dat is ook terecht. Tot nu toe heeft dit bij gemeenten onvoldoende prioriteit gekregen. Ik denk wel dat het kan helpen als er af en toe gecontroleerd wordt door de provincie en het Rijk. Dat prikkelt de gemeente en houdt haar bij de les. Maar u hebt volledig gelijk dat het de eerste verantwoordelijkheid van de gemeente is.

De heer Meijer (CDA):

En dus ook van de gemeenteraad.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

En natuurlijk ook van de gemeenteraad.

Voorzitter. Ik dring zo aan op die handreikingen, omdat ook ik getroffen ben door de dreigende wildgroei van particuliere veiligheidsbureaus, die allemaal hun eigen veiligheidssuggesties doen. Wij moeten daar echt van af. Het moet gewoon goed geregeld worden.

Het zou ook goed zijn als de verschillende betrokken branches een certificering op basis van een keurmerk van veiligheid zouden organiseren. Die certificering dient natuurlijk niet ter vervanging van gebruiksvergunningen, die ook naar ons oordeel overigens beter tijdelijk zouden kunnen zijn dan voor onbepaalde tijd. Een keurmerk moet leiden tot stimulering van de eigen verantwoordelijkheid van ondernemers voor de veiligheid van hun bedrijven en in hun bedrijven. Uiteindelijk dragen de ondernemers daarvoor toch de eerste verantwoordelijkheid. Hoe staat het nu met de stimulering van zo'n certificering? Ik weet dat de staatssecretaris daar ook wel voor voelt.

De vormgeving van het onderzoek is vreemd. Het is prima dat de commissie-Alders is ingesteld, maar vervolgens waren er toch weer zes inspecties. Bij Enschede ging het om acht inspecties; nu zes. Tot ieders grote verbazing kwam daarnaast nog het onderzoek Polak/Versteden. Het zou goed zijn om in de toekomst, als er onderzoek wordt ingesteld naar zware ongevallen of rampen, dit onderzoek te concentreren bij één instantie, die ook de leiding over de inspecties heeft. Ik zie met belangstelling uit naar het wetsvoorstel over de ongevallenraad, waarover wij binnenkort hopelijk komen te spreken.

Wij kunnen hier niet anders dan zakelijke vragen stellen, opmerkingen maken en kritiek uitoefenen. Maar weet dat ik dit doe tegen de achtergrond van een intense betrokkenheid en medeleven van de gehele D66-fractie met de inwoners van Volendam, die door zo'n afschuwelijke ramp werden getroffen.

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. In veel christelijke gezinnen is de goede gewoonte aanwezig om op oudejaarsavond psalm 90 te lezen. Dat is een indrukwekkende psalm, waarin de positie van de mens wordt beschreven ten opzichte van God. De psalmdichter geeft aan dat een mensenleven eigenlijk niet meer is dan gras: "Zo schiet het op, zo verwelkt het, tegen de avond is het dor en droog". Ik sluit niet uit dat ook in Volendamse gezinnen op oudejaarsavond deze psalm is gelezen. Niet lang daarna vond in café 't Hemeltje een verschrikkelijke brand plaats, die de dood van 14 jonge mensen tot gevolg had en circa 200 jongeren ernstig verwondde. Niet alleen de inwoners van Volendam, maar wij allen werden opnieuw op een indrukwekkende wijze bepaald bij de in psalm 90 verwoordde kwetsbaarheid en kortstondigheid van een mensenleven. Het maakt ons stil.

Ook nu, negen maanden na de brand, gaan onze gedachten en ons medeleven uit naar de familieleden en vrienden van de omgekomen mensen en ook naar degenen die de gevolgen van deze ramp vaak zichtbaar met zich mee zullen moeten dragen. Wij wensen hen toe dat zij, evenals de dichter van de door mij aangehaalde psalm, in hun nood en verdriet hun toevlucht bij God zullen zoeken en vinden. Als fractie van de ChristenUnie willen wij ook onze waardering uitspreken voor de inzet van de leden van de hulpverleningsdiensten en degenen die op andere manieren zich hebben ingezet en dat in een aantal gevallen nog steeds doen. Wij denken daarbij in het bijzonder aan de inspanningen van het Don Bosco College en de pastores.

De cafébrand in Volendam heeft veel vragen opgeroepen. Wij zijn in dat opzicht blij met het uitstekende werk dat verricht is door de onafhankelijke onderzoekscommissie onder voorzitterschap van de heer Alders. Alhoewel bij lezing van het rapport van de commissie Alders opnieuw het schaamrood op onze bestuurlijke kaken kwam te staan, is het goed dat de commissie op een indringende manier en met een uiterste precisie de toedracht van de ramp in kaart heeft gebracht. Na Oosting bepaalt Alders ons opnieuw bij de grote verantwoordelijkheid die de overheid draagt. Maar ook, om de woorden van minister De Vries maar te gebruiken, bij de manco's van een te trage overheid. Hoe pijnlijk, maar ook hoe treffend, is de slotconclusie van Alders als hij aangeeft: laten wij gaan doen wat wij hebben afgesproken. Zo simpel kan besturen soms zijn. Waarom, vragen we ons af, zijn er rampen als Enschede en Volendam nodig om ons tot dit soort conclusies te doen komen? Hoe heeft het zover kunnen komen dat de overheid zo slordig en onverantwoord invulling kon geven aan wat alséén van haar kerntaken beschouwd mag worden? Alders heeft met betrekking tot de Volendamse situatie goed inzichtelijk gemaakt hoe het daar zover kon komen, als het gaat om de handelwijze van de horecaondernemer, maar ook van de gemeente Edam-Volendam. De feiten die ons daarover zijn aangereikt, waren in velerlei opzicht onthutsend. We weten echter dat de situatie in Volendam niet op zichzelf staat. Een uitgevoerde quickscan maakte bijvoorbeeld duidelijk dat 70% van de gemeenten in ons land geen actief gebruikersvergunningenbeleid voerde. Rondkijkend in gemeentelijk vergunningenland kom je terecht in "de wereld van de zachte handhavers", om de titel van een Zembla-documentaire maar te gebruiken die aanstaande vrijdag wordt uitgezonden. Volgens een vooraankondiging van dit programma zou er nog maar weinig veranderd zijn. Dat kan toch niet waar zijn.

De fractie van de ChristenUnie steunt het kabinet in zijn streven om de bestuurlijke cultuur die op het gebied van brandveiligheid in ons land is ontstaan, te doorbreken. In dat opzicht hebben de geformuleerde actiepunten, alsook het door Alders aangereikte actieprogramma onze instemming. We zullen wel op moeten passen dat we ons niet alleen met symptoombestrijding bezighouden, hoe noodzakelijk dat soms ook is. Achter de feiten van de ramp in Volendam, en in Enschede speelde eigenlijk hetzelfde, gaat het ook over de positie van de overheid in een samenleving die sterk aan het veranderen is. Als Alders aangeeft dat de overheid moet aantreden in plaats van terugtreden, legt hij de vinger bij een bestuurlijk gevoelige plek. De Raad van State heeft daar in zijn jaarverslag 2000 ook al op gewezen. In onze veranderende samenleving is juist een veel gehoorde opinie dat de Staat meer zou moeten terugtreden. Burgers en bedrijven claimen als het ware ruimte om invulling te kunnen geven aan hun eigen verantwoordelijkheden. Aan de andere kant wordt diezelfde Staat wel verantwoordelijk gehouden voor de (onvoorziene) risico's die burgers en/of bedrijven lopen. De overheid moet dus zowel terugtreden als aantreden. Dat brengt de overheid in een soms onmogelijke bestuurlijke spagaat. De fractie van de ChristenUnie zou graag zien dat naast de zo noodzakelijke aandacht voor allerlei concrete actiepunten ook aan dit fundamentele vraagstuk aandacht wordt gegeven. Er moet onder politici, bestuurders, ambtenaren en burgers duidelijkheid zijn over de plaats en functie van de Staat. Als die duidelijkheid er niet is, maakt dat, zoals de Raad van State terecht heeft aangegeven, de overheid uitermate kwetsbaar.

Als het gaat om de nu te zetten stappen, heeft mijn fractie nog een aantal vragen. Vanuit de VNG is vrij harde kritiek geuit op de rijksoverheid. "De hoeveelheid informatie van de zijde van het Rijk en de ongecoördineerde wijze waarop deze wordt aangeboden heeft de gemeenten overvallen en lijkt daardoor zijn doel voorbij te schieten", zo schrijft de VNG in een brief aan de Tweede Kamer. Het zou niet doenlijk zijn om de voorgenomen actieprogramma's allemaal binnen korte termijn in de gemeentelijke organisaties hun beslag te laten krijgen. In verband met het grote belang van een eensgezind en gezamenlijk optreden van de verschillende overheden bij het uitvoeren van de voorgenomen actieprogramma's, wil onze fractie graag een reactie op deze harde kritiek ontvangen van de verantwoordelijke bewindspersoon. Ook willen we graag een reactie ontvangen op de vaak grote personeelsproblemen waar veel gemeenten mee worstelen. Het ontbreken van voldoende en gekwalificeerd personeel is een bottleneck bij het uitvoeren van gemeentelijke taken op onder meer het terrein van preventie en controle. Ook het aanwezige kennisniveau is een probleem. Sommige gemeenten komen daar royaal voor uit. Minister De Vries heeft aangegeven dat de kwaliteit van de ambtenaren en dus van de overheid omhoog moet. Hij mijmerde, volgens NRC Handelsblad van 1 maart jl., over opleidingsinstituten als de ambtenarenschool Ecole Nationale d'Administration (ENA) in Frankrijk. Hoe staat het op dit moment met deze mijmeringen en op welke wijze worden de door mij geschetste problemen het hoofd geboden? Het is echt een probleem.

Staatssecretaris G.M. de Vries:

Ik mijmer nooit.

De heer Slob (ChristenUnie):

Dan ben ik benieuwd hoe concreet u straks wordt.

Mevrouw de voorzitter. Naar aanleiding van de cafébrand in Volendam is er uitgebreid gesproken over de bevoegdheden die de provincie, in het bijzonder ook de commissaris van de Koningin, zou moeten hebben en ook al heeft bij rampen en zware ongevallen. Ook anderen hebben daarop gewezen. Onze fractie zou het op prijs stellen als verdere discussies hierover, en met name over de positie van de commissaris van de Koningin, niet te ver in de tijd worden doorgeschoven. Gezien de antwoorden op de vragen die hierover zijn gesteld, lijkt het erop dat wij hierover pas in de tweede helft van 2002 kunnen spreken. Wij vragen ons af of dat niet eerder kan gebeuren.

De fractie van de ChristenUnie wil graag helderheid hebben over de positie van het ambulancevervoer. De minister van VWS zou bezig zijn met plannen om de verantwoordelijkheid voor de Centrale posten ambulancevervoer weg te nemen bij de gemeenten en onder te brengen bij zorgverzekeraars. Ook ligt er een voorstel om de planning en financiering van ambulancevervoer over te hevelen naar zorgverzekeraars. In hoeverre past dit op afstand zetten in de conclusies van commissie-Alders? Deelt de minister ons standpunt dat ambulancezorg bij rampen gelijk te stellen is met bijvoorbeeld de brandweer- en politiezorg? In dit geval gaat het om het waarborgen van het publieke belang, dat naar onze mening niet kan worden behartigd door zorgverzekeraars.

De psychosociale nazorg is niet opgenomen in de rampenwet. De minister geeft geen antwoord op de vraag of het wenselijk is dat dit gaat gebeuren. Wij denken van wel. Gezien de geconstateerde lacunes in de nazorg voor getroffenen is het aan te bevelen dit expliciet te doen. Graag krijgen wij hierop een reactie van de minister.

Ik kom tot de voorlichting. De schrik van de rampen heeft extra aandacht op brandveiligheid gevestigd. Toch zitten elk weekend de cafés weer vol en weten veel bezoekers niet of het gebouw veilig is. Er is dus meer nodig dan bewustwording. De fractie van de ChristenUnie steunt de suggestie van Alders om op een bord aan te geven hoeveel mensen er in een gelegenheid mogen en wanneer de laatste controle op de brandveiligheid is geweest. Het zou goed zijn om hiervoor eenduidige symbolen te ontwerpen en niet lang te wachten met het uitvoeren van deze suggestie.

Mevrouw de voorzitter. Ik kom tot mijn slot. Er is een groot aantal regelingen getroffen voor de slachtoffers van de nieuwjaarsbrand. In onze bijdrage aan het debat over de ramp in Enschede hebben we gevraagd naar mogelijkheden van letselschade, ook al wisten wij dat wij ons op glad ijs begaven. Gelukkig worden voor de Enschedese slachtoffers, zo hebben we uit de media begrepen, inmiddels op dit punt regelingen getroffen. Wij zouden het niet meer dan logisch vinden als ook in de Volendamse situatie dergelijke regeling gingen gelden. Er moet in dat opzicht echt iets gebeuren. Laten wij onze verantwoordelijkheid daarin nemen, want wij kunnen deze jonge mensen die al zo zwaar getroffen zijn niet aan hun lot overlaten.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter. De commissie onderzoek cafébrand en de rijksinspecties hebben een ontluisterend beeld gegeven van hoe iets zo vreselijk fout kon lopen. De cafébrand in Volendam en eerder de ramp in Enschede hebben voor nabestaanden en overlevenden een zware hypotheek op de toekomst gelegd. Zij zullen het nooit kunnen vergeten. De stichting Slachtoffers nieuwjaarsbrand Volendam heeft, onder andere daarom, een petitie aangeboden met terechte eisen inzake onder meer immateriële schade. De SP heeft van het begin af aan al gezegd dat er een schadefonds voor de slachtoffers van rampen moet komen voor materiële en immateriële schade. Dat fonds is er nog niet. De SP-fractie stelt daarom voor dat er een regeling vergoeding letselschade voor slachtoffers van de cafébrand in Volendam komt in lijn met wat er in Enschede is gebeurd. Wat is de reactie van de minister hierop?

Voorzitter. Zullen de nabestaanden en de overlevenden het nooit vergeten, de overheid heeft soms een erg kort geheugen. Kern van de bevindingen van de commissie is niet voor niets: er moet geleerd worden van incidenten en er moet gedaan worden wat is afgesproken; dat wil zeggen naleven van eens opgestelde regels en niet gedogen van overtredingen. Je zou zeggen: dat is het intrappen van een open deur. Maar wij weten beter. Wie de incidenten in de afgelopen decennia bekijkt, ziet dat vaak kleine fouten kunnen leiden tot een grote calamiteit. De commissie zegt dat er geleerd moet worden van incidenten. In 1996 was er in Rotterdam een grote brand bij het bedrijf CMI. Er is daar – voorzover ik weet – nooit diepgaand onderzocht wat de gevolgen zouden zijn geweest als de wind de verstikkende rookgassen naar de pal naastgelegen woonwijken had geblazen. De wind waaide op dat moment net uit een andere richting dan normaal. Als dat niet of te weinig is onderzocht, dan wordt er niets geleerd, en ik ben van mening dat dit veel te vaak voorkomt.

Het kabinet is met de commissie van mening dat de verantwoordelijkheid voor brandveiligheid primair bij ondernemers en instellingen ligt. Het kabinet heeft de brancheverenigingen daarop gewezen. Dat is mooi. Denkt het kabinet echter dat "er op wijzen" voldoende is? Kunnen de bewindslieden de Kamer rapporteren welke ingrijpende maatregelen er al door de verantwoordelijke ondernemers en instellingen zijn genomen? Natuurlijk is het optreden van de brandweer voorafgaand aan het carnaval in bijvoorbeeld Breda – of was het Tilburg? – bekend. Dat kwam uitgebreid in beeld. Ik denk dan, slecht als ik ben, dat dit wel een incident zal zijn geweest.

Ik zeg dat niet voor niets. Tijdens een brandweercongres in Rotterdam vorige maand hield de voorzitter van de Nederlandse vereniging van brandweerkorpsen, de heer Berghuijs, een zeer kritische rede. Hij stelt vast dat de door Oosting aanbevolen culturele revolutie zich in het bijzonder lijkt te manifesteren door meer regels, meer extern toezicht op plannen en meer verantwoordelijkheidsrapportages. Werkelijk noodzakelijk zijn echter volgens Berghuijs meer middelen en een doeltreffende en effectieve uitvoering van bestaande regels en voorschriften. Hoewel er meer geld vrijkwam voor preventie – Berghuijs doelt waarschijnlijk op de 120 mln gulden van de gemeenten – is nog niet de verwachte slag gemaakt van de traditionele adviesrol van de brandweer naar meer geëigende taken zoals toetsing, controle en handhaving. Ik vraag de bewindslieden om een reactie op deze opmerkingen en ik beveel hen aan de hele toespraak eens kritisch te lezen.

Ik haal deze rede aan omdat de stapels rapporten en goede bedoelingen van aanbevelingen geen hout snijden als de overheid niet haar verantwoordelijkheid neemt voor de publieke taak van brandweer en andere hulpverleners. Mijn partij heeft aan burgemeesters en wethouders van Vlaardingen in juni van dit jaar vragen gesteld over rampenbestrijding. Op de vraag hoe vaak het rampenplan geoefend wordt, kwam als antwoord dat met de gemeentelijke veiligheidsstaf ten minste éénmaal per jaar aan een bestuurlijke oefening wordt deelgenomen. Zo slecht als ik ben, zie ik dan een tafel voor mij met veel kopjes koffie. Op vragen over het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en over de drukstbevaren rivier van Europa – Vlaardingen ligt daaraan en daarop komen alle gevaarlijke stoffen voorbij die je maar kunt bedenken – kwam het verbijsterende antwoord dat er blijkens landelijke gegevens voor het vervoer over de weg in de gemeente geen risico's zijn voor woongebieden. Welnu, gisteren hebben wij kunnen zien wat er bij de Moerdijkbrug gebeurde. Over vervoer over water luidt het antwoord dat men momenteel – let op het woordje "momenteel" – geen aanleiding ziet om aan te nemen dat er risico's zijn. Voor vervoer over water wordt uitgegaan van een zone van 50 meter uit de kant en daarin staat namelijk maar één woning. Let wel, 60 meter verderop staat een bejaardencomplex en een grote flat, maar dat meldt men niet. Op een vraag over de risico's van bedrijven voor hun omgeving kwam als antwoord dat de milieudienst bezig is met een inventarisatie en een dossieronderzoek. Eind dit jaar krijgen wij daarover een rapport. De risico's van bedrijven moeten op grond van de Seveso-I-richtlijn echter al sinds de jaren tachtig bekend zijn. Zulke luchthartige – in de trant van: gaat u maar rustig slapen– antwoorden van een gemeente in een gebied met zoveel risico's, wekken bij mij geen vertrouwen in effectieve rampenbestrijding. Als dat niet deugt, hoe zit het dan met al die andere risico's die niet of onvoldoende worden onderkend en die kunnen leiden tot rampen als die waarover wij nu spreken? En hoe zit het in andere gemeenten waar veel minder direct waarneembare risico's zijn dan in zo'n gemeente in het Rijnmondgebied?

De twee afschuwelijke rampen hebben kennelijk nog niet geleid tot krachtdadig optreden van de hogere en lagere overheden. Wat moet ik denken van de passage in het kabinetsstandpunt "van gemeenten mag een actief toezichts- en handhavingsbeleid worden verwacht als het gaat om brandveiligheid"? En wat moet ik denken van het door de commissie brandveiligheid opgestelde actieplan, dat inhoudt dat er uitvoering moet worden gegeven aan al hetgeen reeds is vastgelegd? Het kabinet onderschrijft dit alles. Tja, anders zouden de rapen natuurlijk gaar zijn! Maar als gemeenten en provincies hun taak verwaarlozen – ik gaf zojuist een zeer recent voorbeeld – en de brandweer en de andere hulpdiensten niet kunnen voorzien van voldoende mensen en middelen, waardoor er onvoldoende geoefend wordt, hoe moet dan de handhaving op het gebied van brandbeveiliging en rampenbestrijding van de grond komen? Wat zijn alle goede voornemens in de praktijk eigenlijk waard? Wat gaat het kabinet meer doen dan wijzen op verantwoordelijkheden die allang bekend waren? Zal het meer geld beschikbaar stellen om hulpverleningsdiensten in staat te stellen, hun taken ruimer uit te voeren?

Op de constatering dat door het ontbreken van voldoende geoormerkte financiële middelen ambulancediensten en ziekenhuizen zich onvoldoende gezamenlijk voorbereiden op de inzet bij rampen, reageert het kabinet met de opmerking dat er op korte termijn met de zorgsector afspraken zullen worden gemaakt over de deelname van ambulancediensten en ziekenhuizen aan de voorbereiding van rampenplannen. Dit is kennelijk nooit gebeurd, wat toch merkwaardig is. Maar zal het geld, dat kennelijk tot nu toe in de gezondheidszorg voor andere doeleinden gebruikt is, nu wel geoormerkt worden? En ten koste waarvan zal dit gaan, bijvoorbeeld ten koste van de voorzieningen voor en de paraatheid van de ambulancediensten? Of zal het kabinet voor voldoende extra geld zorgen?

Voorzitter. Het optreden van het kabinet gaat niet veel verder dan: u dient de regels te handhaven. Dit is op zichzelf juist, maar een kabinet dat naar ons gevoel vooral op de verantwoordelijkheden van lagere overheden, burgers en ondernemers wijst, maar zelf geen klip en klare antwoorden heeft op materiële en financiële noden in de publieke sector als het gaat om veiligheid en rampenbestrijding, is geen knip voor de neus waard. Er zijn naar aanleiding van het rapport-Oosting vele beloften gedaan. Er komt een risicokaart van Nederland voor de op- en overslag, de productie en het vervoer per spoor, over het water en over de weg. Wanneer zal deze kaart klaar zijn? Zal het kabinet dan duidelijke voorstellen doen en middelen en geld beschikbaar stellen om de regionale hulpverlenings- en brandweerorganisaties in staat te stellen om te oefenen? En zullen rampenplannen voortaan vooral afgestemd zijn op de op deze kaart aangegeven risico's voor woonwijken?

Tot slot. Elke ramp in ons land levert ongeveer 50 centimeter rapporten op. Ik zou zeggen, het is nu tijd voor niet lullen, maar doen, voor handhaven en uitvoeren. De regels zijn er grotendeels al.

De heer Pitstra (GroenLinks):

Voorzitter. De beelden van de brand in café 't Hemeltje te Volendam heeft elke Nederlander diep geraakt; er vielen 14 doden en ruim 200 gewonden. In één minuut werd een gezellig nieuwjaarsfeestje met jonge mensen een brandende hel. Een bundel sterretjes stak de 5 tot 10 centimeter dikke kerstversiering aan het plafond, gortdroge blauwspartakken, in brand. En door de werking van ventilators werd de brand snel verspreid; de temperatuur liep op tot 900 graden, er was nauwelijks nog zuurstof, de branduitgangen schoten tekort en er waren tralies voor de ramen. Eigenlijk is het een wonder dat er niet meer slachtoffers zijn gevallen in deze ruimte die geschikt was voor zo'n 80 mensen, maar die volgepakt was met 300 mensen. Per jaar vallen er in Nederland 80 doden als gevolg van brand, het verkeer eist overigens 1100 tot 1200 doden per jaar. Het maakt op iedereen, ook op mij, altijd meer indruk als er veel slachtoffers in één keer vallen. Misschien is dit toch iets om over na te denken.

Na de afschuw en de emoties over de beelden van deze jonge mensen kwamen de vragen. Hoe kon dit gebeuren? Wie is verantwoordelijk? Wat is de rol van de café-eigenaar, de gemeente, de provincie en de rijksoverheid? Is de hulpverlening adequaat geweest? Er zijn onderzoeken verricht door Versteden en Polak en verder zijn er inspectierapporten uitgebracht. De regering zal ongetwijfeld ingaan op de versnippering van deze onderzoeken. Hierbij zal verwezen worden naar de ongevallenraad. Het voortreffelijke onderzoeksrapport van de commissie-Alders heeft een goede analyse gegeven. Het geeft goede aanbevelingen voor de toekomst. Het kabinet neemt vrijwel alle aanbevelingen integraal over. Gesproken wordt over een lerende overheid. Wij hopen dat dit het geval is, gelet op de toekomstige discussies over bijvoorbeeld de chloortrein, het vuurwerkbesluit en de risico's door de uitbreiding van Schiphol. Er zijn niet meer regels en bevoegdheden nodig. Toch leeft bij GroenLinks de vrees dat wij nu nog onder de indruk zijn van de gebeurtenissen, maar dat over ongeveer vijf jaar dat bewustzijn weer is gedaald. Welke spijkerharde garanties kan de regering geven dat het toezicht, de controle en de handhaving op een hoog peil blijven en dat het neoliberale sprookje over een terugtredende overheid en zelfregulering definitief tot het rijk der fabelen behoort? Misschien kan deze liberale staatssecretaris hierover ook iets zeggen. Gezegd wordt dat Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de systeemverantwoordelijkheid heeft. Hoe verhoudt zich dat tot de discussies over de certificering, waarbij de sector zelf alles moet uitvoeren?

Anderen wezen al op de brief van de VNG. Er is een bedrag van 60 mln gulden genoemd, maar volgens de VNG is dit volstrekt onvoldoende. Wat is de reactie van de bewindspersonen op deze brief? Het probleem met betrekking tot de preventieambtenaren is onder de aandacht gebracht. Welke impuls geeft de regering om deze brandpreventiemedewerkers snel op een hoog peil te brengen?

De hoofdconclusie van het rapport-Alders is dat de bestuurscultuur van Volendam uniek is: zo doen wij dat in Volendam. Het had elders echter ook kunnen gebeuren en in die zin betreft dit dus een landelijke discussie. Ik wil enige opmerkingen maken over de unieke cultuur in Volendam. Volendam '80 en de lokale CDA-fractie zijn genoemd. Als ik naar de reacties van de politieke hoofdrolspelers in Volendam kijk, meen ik dat men er niet echt van geleerd heeft. Toch waren er signalen. Onze raadsfractie heeft er een rapportje over gemaakt: Besturen, beleid en cultuur. Het is een brononderzoek naar wat er in de raad en de raadscommissies is gebeurd. Gewezen is op de cultuur van de blauwe ogen. Er werd echter niet geluisterd naar deze leden, omdat ze outsiders zijn. In Volendams jargon noemt men dit "jassen". De provincie had dit echter moeten oppikken. Is het waar, zoals de heer Van den Doel zegt, dat de ambtenaren op het provinciehuis dit allemaal al wisten? Waarom is er dan met deze indringende signalen bij de provincie niets gedaan?

De bestuurscultuur in Volendam is voldoende geanalyseerd; ik ga daarop niet verder in. De lokale democratie moet nu haar werk doen. Het zelfreinigend vermogen moet vooral daar plaatsvinden. Het staat nog te bezien of dat echt zal gebeuren. Ik begrijp dat de brand wordt gebruikt om allerlei polders vol te bouwen, er worden oneigenlijke argumenten aangewend om planologisch verkeerde beslissingen te nemen.

In het rapport-Alders worden zowel de gemeente als de eigenaar verantwoordelijk gesteld. Ik neem aan dat letselschadeadvocaten dat zeer nauwkeurig hebben gelezen. Is de regering op de hoogte van het verhaal dat de eigenaar van 't Hemeltje zijn geld aan het wegzetten is in allerlei BV-constructies? Wil zij dit onderzoeken? Kan dit überhaupt?

Over de hulpverlening, de witte kolom en de medische keten, is door anderen al veel gesproken. Er moet gewoon gezamenlijk worden geoefend en er moet een gezamenlijke financiering komen. Ik sluit mij aan bij sprekers die hebben gezegd dat de ambulancetaak een publieke taak is. Anders ontstaat heel snel de situatie dat verzekeringsmaatschappijen elkaar beconcurreren en lagere premies willen heffen. De oefeningen schieten er dan weer bij in. Die maatschappijen hebben niet de verantwoordelijkheid voor de algemene veiligheid; de regering heeft die verantwoordelijkheid wel. Ik ondersteun dus het pleidooi om de financiering publiek te regelen met een publieke controle daarop.

In de nazorg kreeg ik van mijn collega Corrie Hermann een boekje uit 1985 van Samson Stafleu, waarin de gevolgen van brandwonden heel indringend worden beschreven. Dit boek is uitverkocht en het leek haar een goed idee om het te laten herdrukken. Kan de minister van Volksgezondheid daar eens naar kijken en dit zeer informatieve boek aan alle betrokkenen beschikbaar stellen?

Er moet van rampen geleerd worden. Ik noem de Bijlmerramp en die van Enschede en Volendam. Er zijn vele rapporten over verschenen. De heer Poppe heeft dit al aangegeven. Er zijn ook veel goede voornemens geuit. Het gevaar is echter dat op de lange duur de commerciële belangen en de laksheid het weer gaan winnen, vooral een combinatie daarvan. Op den duur zal dat bewustzijn namelijk weer inzakken. De hamvraag vandaag aan de regering is dan ook hoe wij dat kunnen voorkomen. Daarbij is een politieke cultuurbreuk heel belangrijk, waarbij weer gesproken mag worden over een actieve en sturende overheid in plaats van een overheid die vertrouwt op marktwerking en zelfregulering. Het gaat dus om een situatie waarin een overheid weer met dwangsommen gaat werken en bedrijven sluit, als zij zich niet aan de regels houden.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 12.05 uur tot 13.30 uur geschorst.

De voorzitter:

De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

Naar boven