Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | nr. 101, pagina 6256-6265 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | nr. 101, pagina 6256-6265 |
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Wijziging van de Visserijwet 1963 (natuurbelangen en zeevisserij) (27205).
De algemene beraadslaging wordt geopend.
De heer Vos (VVD):
Voorzitter. Dit wetsvoorstel strekt tot aanpassing van de Visserijwet 1963. Op grond van die wet kunnen in het belang van de visserij in respectievelijk zeewateren, kustwateren of binnenwateren regels worden gesteld. Ten aanzien van de kust- en binnenvisserij is voorts bepaald dat bij het stellen van zodanige regels mede rekening kan worden gehouden met de belangen van de natuurbescherming. Het artikel voegt die overweging toe voor regels met betrekking tot de zeevisserij. Nu lijkt dat voorstel in eerste instantie niet onredelijk. Toch kunnen daarbij vele vraagtekens worden geplaatst. De antwoorden op die vragen zijn bepalend voor de definitieve stellingname van de VVD-fractie. De zaak ligt dus nog even open.
In eerste instantie is relevant dat de zeevisserij is gebaseerd op het Europees gemeenschappelijk visserijbeleid. Dat beleid is buitengewoon verstrekkend. De staatssecretaris heeft daar ruime ervaring mee. Op grond van het Groenboek De toekomst van het gemeenschappelijk visserijbeleid wil de EU een nadere impuls aan dit beleid geven. De EU streeft geïntegreerd beheer van de kustgebieden na, waarbij rekening wordt gehouden met belangen van natuur, visserij, toerisme en milieu. De lidstaten hebben het recht om strengere instandhoudingsmaatregelen vast te stellen voor gebieden onder hun soevereiniteit of jurisdictie op voorwaarde dat die maatregelen alleen gelden voor vissers van de betrokken lidstaat en voor bestanden van vissen die typisch zijn voor het land zelf. Wat beoogt de staatssecretaris nu in aanvulling op het EU-beleid? Is zij in staat aan te geven welke vissen nu voorzien zijn van het bordje".nl"? Je kunt je toch slecht voorstellen dat vissen die zich door de Noordzee begeven, zoals haringen, typisch Nederlands genoemd kunnen worden. Wat wil de staatssecretaris hier nu eigenlijk mee bereiken?
Nu wordt het Nederlandse visserijbeleid reeds gekenmerkt door het voorzorgbeginsel, hetgeen inhoudt dat bij maatregelen met betrekking tot de visserij uit voorzorg rekening kan worden gehouden met de ecologie. Die handelwijze is noodzakelijk om een duurzame visserij op lange termijn te waarborgen. Het is ook daarom onduidelijk wat de staatssecretaris, naast het reeds hanteren van het voorzorgbeginsel, met de voorgestelde toevoeging extra wil bereiken. In de memorie van toelichting wordt in dit verband onder meer gewezen op voorzieningen die getroffen kunnen worden ten aanzien van de bedrijfsmatige visserij met het oog op de bescherming van natuurwaarden. De Raad van State heeft daarop scherpe kritiek geuit. De Raad van State zegt dat er eigenlijk twee tegenstrijdige belangen zijn, namelijk het visserijbelang en het natuurbelang. Wanneer je invoegt in de wet dat je ook met het natuurbelang rekening wilt houden, dan moet je eigenlijk aangeven wat de waarde van beide belangen is. Hoe ga je die straks met elkaar mengen? Daar is de memorie van toelichting gans onhelder over. De Raad van State zegt dus ook dat er een kiem voor conflicten bestaat. Wanneer heeft het natuurbelang de voorrang en wanneer heeft het visserijbelang de voorrang? Dat weten wij niet. Volgens de raad dient nader te worden ingegaan op de beoogde bescherming van de natuurbelangen en de effectiviteit daarvan, mede uit hoofde van de te beschermen maatregelen. Ook de staatssecretaris is het niet ontgaan dat dit punt bestaat, maar zij antwoordt met de mededeling dat zij het wil gebruiken voor de schelpdierenvangst in de 3-mijlszone. Deze reactie is nogal mager. De staatssecretaris wekt de indruk nog bezig te zijn haar standpunt ten aanzien van het wetsvoorstel te bepalen, dan wel een nadere invulling nog niet te kunnen prijsgeven. Als dit het geval is, verzoek ik haar alsnog een en ander nader in te vullen en aan te geven wat precies de weging van het visserijbelang en het natuurbelang zal zijn.
Momenteel staan er reeds aanzienlijke wettelijke instrumentaria voor natuurbelangen ter beschikking. Ik bedoel daarmee de Natuurbeschermingswet, op grond waarvan maatregelen kunnen worden genomen door middel van de aanwijzing van een gebied – ook de zee – tot beschermd natuurmonument. Daarnaast is er de vogel- en habitatrichtlijn, waarbinnen de staatssecretaris de mogelijkheid heeft om gebieden aan te wijzen in het kader van natuur- en landschapsbehoud. Ook worden in de Flora- en faunawet de alle van nature in Nederland voorkomende vissen aangewezen als beschermde inheemse diersoort met uitzondering van de soorten waarop de Visserijwet van toepassing is. Daarbij is de EU-lijn gevolgd: er wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds regelgeving uit hoofde van natuurbescherming en anderzijds regels gericht op de uitoefening van de visserij. Dit onderscheid wordt evenwel in het onderhavige wetsvoorstel verlaten, hetgeen leidt tot onduidelijkheid over de doelstellingen. Wat willen wij hiermee bereiken? In potentie kan waarschijnlijk veel meer met het wetsvoorstel gedaan worden.
Ik ben van mening dat het aanbeveling verdient om nader stil te staan bij het water waarop het wetsvoorstel betrekking kan hebben. Tot de zee behoren die wateren die daartoe in een besluit uit 1970 zijn aangewezen, namelijk de 200-mijlszone. De vrijheid om in die zone met betrekking tot de visserij maatregelen te treffen, wordt echter ingeperkt door het gemeenschappelijk EU-visserijbeleid. Het moet gaan om Nederlandse vissers en om Nederlandse bestanden. Het is echter volstrekt onduidelijk wat als Nederlands bestand kan worden aangemerkt.
Ik kan concluderen dat dit wetsvoorstel alleen ten opzichte van Nederlandse zeevissers een mogelijkheid biedt om nadere regels op te stellen, mede uit hoofde van natuurbescherming. De facto kunnen vissers van andere lidstaten niet aan nadere regels worden gebonden. De effectiviteit van dergelijke regels, die zich uitsluitend richten op Nederlandse vissers, lijkt in één ecologisch gebied, de Noordzee, volstrekt illusoir. Bovendien kunnen de regels door vissers van andere lidstaten die in hetzelfde gebied vangstrechten hebben, worden doorkruist. Dit kan tot gevolg hebben dat de situatie van de Nederlandse vissers verslechtert. Onderkent de staatssecretaris dit risico?
Volgens de staatssecretaris zal het wetsvoorstel in de praktijk met name gebruikt worden voor de 3-mijlszone en de schelpdieren die zich daarin bevinden. Ik verzoek haar met nadruk, te expliciteren wat haar precieze bedoeling is. Als dit namelijk haar enige doelstelling is, dan kan die wellicht gemakkelijker bereikt worden door de 3-mijlszone ook onder de kustwateren te laten vallen. Bij de kustwateren kan immers reeds rekening gehouden worden met het natuurbelang. Ik kan mij goed voorstellen dat ook de 3-mijlszone daaronder valt. Als dat het geval is, dan is deze wetswijziging niet nodig.
Bij de behandeling van dit wetsvoorstel is ook het voorstel tot bevestiging van een VN-overeenkomst betrokken, de VN-vissen dus. De VVD-fractie is bereid met deze overeenkomst in te stemmen. Kan de staatssecretaris evenwel verklaren waarom het geruime tijd geduurd heeft voordat dit voorstel tot instemming bij de Tweede Kamer werd ingediend? Vorige week is het voorstel op stel en sprong ingediend. Ik waardeer het als maatregelen met spoed gehanteerd worden, maar de voorgeschiedenis van dit voorstel is wel erg lang en misschien wat langdradig.
Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):
Mevrouw de voorzitter. Mijn fractie ziet de voorgestelde wetswijziging als een logisch vervolg op eerder gedane voorstellen ten behoeve van de bescherming van de natuur ten aanzien van kust- en binnenvisserij. Wat nu voorligt, heeft het doel het mogelijk te maken om bij regelgeving ten aanzien van de zeevisserijóók rekening te houden met de natuur. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan één van de actiepunten, vermeld in de structuurnota "Vissen naar evenwicht" van 1993, en aan een toezegging dienaangaande van de minister van LNV aan de Kamer, gedaan op 4 april 1998.
De staatssecretaris geeft in de nota naar aanleiding van het verslag helder aan dat niet de maatschappelijke discussie over de boomkorvisserij en de kokkelvisserij de aanleiding vormt voor de voorliggende wetswijziging. Zo had mijn fractie het ook begrepen. Voor de boomkorvisserij geldt dat momenteel wetenschappelijk onderzoek wordt verricht naar alternatieve vismethoden en dat alsdan een nader standpunt wordt ingenomen, niet eerder. Voor de schelpdiervisserij loopt het evaluatieprogramma tot 2003; daarna wordt over het toekomstige beleid beslist, niet eerder. Het lijkt mijn fractie van belang dat de staatssecretaris over beide typen visserij eenduidig en helder communiceert met de visserijsector en ook met de natuur- en milieubeweging. Het kan niet de bedoeling zijn dat deze eerder gemaakte afspraken ten aanzien van deze specifieke sectoren worden doorkruist omdat nu een wetswijziging wordt doorgevoerd om visserij- en natuurbelangen in evenwicht te brengen. Het is een kwestie van betrouwbaarheid. Graag verkrijg ik op dit punt een toezegging van de staatssecretaris.
De staatssecretaris schrijft in de nota naar aanleiding van het verslag dat het op grond van dit wetsvoorstel niet zo is dat een zeegebied dezelfde status zal kunnen krijgen als een beschermd natuurmonument. Op grond van dit wetsvoorstel zullen alleen visserijactiviteiten in een gebied gereguleerd kunnen worden en andere activiteiten ongemoeid blijven, zo schrijft de staatssecretaris. Voorzitter. Dit roept de vraag op wat nu precies het doel is van de bescherming van het natuurbelang via uitsluitend het beperken van de visserijactiviteiten. Mijn fractie gaat ervan uit dat bij beperkende besluiten voor de visserij als gevolg van dit wetsvoorstel, het uitgangspunt blijft dat het economische en het natuurbelang evenwaardig worden gewogen.
Het nieuwe artikel 4 volstaat dus om voorschriften die de visserij in algemene zin betreffen, nader te kunnen invullen, zulks met het oog op natuurbescherming. Het natuurbeschermingscriterium ten aanzien van de zeevisserij zal naar de mening van mijn fractie slechts in beperkte mate tot uitdrukking kunnen komen. De staatssecretaris schrijft dat zij het met onze zienswijze eens is. Immers, de bevoegdheid tot het stellen van regels aangaande de zeevisserij binnen de 200-mijlszone wordt ingeperkt door internationale verplichtingen waaraan ook Nederland zich te houden heeft. Deze verplichtingen hebben te maken met het gemeenschappelijke visserijbeleid. Maatregelen die eventueel worden afgekondigd, mogen slechts van toepassing zijn op nationale vissers, dan wel op strikt lokale visbestanden. Maar, zo schrijft de staatssecretaris, er is geen sprake van strikt lokale visbestanden. De maatregelen die nog komen, zullen dus alleen betrekking hebben op de nationale vissers, zo is onze stelling. Echter, het stellen van nadere regels aan eigen, nationale vissers die niet voor overige lidstaten gelden, zou concurrentieverstorend zijn. Dit kan wat de fractie van het CDA betreft niet. Graag verkrijgen wij van de staatssecretaris de toezegging dat zij hiermee rekening houdt bij het formuleren van nader te stellen regels.
De grootste nationale beleidsruimte in de 3-mijlszone bestaat ten aanzien van vissoorten die weliswaar onder het gemeenschappelijke visserijbeleid vallen, maar waarvoor geen communautair beleid is vastgesteld. De staatssecretaris geeft aan dat het hier om niet-gequoteerde schelpdieren gaat, zoals ensis en spisula. Mijn vraag aan de staatssecretaris is welke maatregelen er dienaangaande te verwachten zijn en wellicht al genomen zijn. Ik heb namelijk begrepen dat de staatssecretaris, als het gaat om spisula, al vooruitlopend maatregelen heeft genomen. Waar gaat het nu nog precies om?
De CDA-fractie heeft goede nota genomen van het voornemen van de staatssecretaris om voorafgaande aan nadere regelgeving met het betrokken bedrijfsleven in overleg te gaan, teneinde tot afstemming te komen. Dat lijkt ons van wezenlijk belang, maar hiertoe zullen ook naar onze mening in ieder geval de effecten van de voorgenomen maatregelen voor de zeevisserij in kaart gebracht dienen te worden. Immers, dan kun je ook een volwaardig overleg met het bedrijfsleven hebben; dan weet je waar je het over hebt en kunnen ook die belangen evenwichtig worden gewogen. Kan de staatssecretaris toezeggen dat zij van plan is het stelselmatig op die manier te zullen aanpakken?
De heer Van der Vlies (SGP):
Mevrouw de voorzitter. De wijziging van de Visserijwet die voorligt, heeft betrekking op het nemen van maatregelen in het belang van de natuurbescherming in de zeewateren. Voor de kust- en binnenvisserij gold al een dergelijke mogelijkheid om regelen te stellen. De SGP-fractie heeft altijd op het standpunt gestaan dat kwetsbare natuur bescherming verdient. Dat is wat ons betreft een vereiste vanuit het Bijbels genormeerde rentmeesterschap. Ten aanzien van de visserij geldt daarbij dat ook de sector zelf belang heeft bij de instandhouding van visbestanden.
Het wetsvoorstel wil de regering de bevoegdheid geven om maatregelen te nemen die de natuur in zee beschermen. De SGP-fractie is van mening dat het wetsvoorstel er nogal onduidelijk over is hoe het visserijbelang en dat van de natuurbescherming zich tot elkaar dienen te verhouden. Er zal toch op z'n minst een evenwicht, althans een evenwichtige benadering, tot stand moeten komen en dan gaat het om de effecten naar twee kanten toe. De trend van de maatschappelijke discussie rondom de natuurbescherming op zee, in relatie tot de visserijbelangen, is toch dat aan de natuurbeschermingsbelangen toenemende waarde wordt gehecht. Dat komt snel in reductie op de visserijbelangen, hetgeen gerechtvaardigd kan zijn in bijzondere omstandigheden, maar je moet je dan wel realiseren wat dit voor de visserijsector betekent, hoe die twee belangen zich tot elkaar verhouden en hoe dat uiteindelijk wordt afgewogen. Daarbij zou de suggestie van mevrouw Van Ardenne kunnen dienen om, voordat een beslissing genomen wordt, de effecten zo reëel mogelijk in kaart te brengen, zodat zij gekwalificeerd en gekwantificeerd ten opzichte van elkaar gewogen kunnen worden. Dient nu het huidige wetsvoorstel daartoe of niet, of niet helemaal?
Wanneer ik de gekozen formulering onbevangen lees, kan ik op grond van de tekst alleen maar tot de conclusie komen dat de maatregelen in het belang van de visserij moeten zijn. Zo begint het eerste artikel en dat is de basis. In het eerste artikel van een wet staat toch waar het om gaat; in de artikelen en leden daarna volgen allerlei nuanceringen. Het belang van de visserij staat dus centraal. Ook de Vogelbescherming heeft het op deze manier geïnterpreteerd. Deze organisatie schrijft – zie het ingekomen commentaar – dat deze zin suggereert dat het belang van de natuurbescherming niet zelfstandig aanleiding kan vormen tot het nemen van maatregelen. Daartegen heeft de Vogelbescherming vervolgens bezwaar. Het Productschap Vis, dat er van de andere kant tegenaan kijkt, trekt dezelfde conclusie, namelijk dat de maatregelen die worden getroffen op basis van artikel 4, eerste lid – het betreft hier de zeevisserij – niet strijdig mogen zijn met de belangen van de visserij. Als dat de eenduidige, onbetwiste interpretatie is, is het duidelijk. De regering zaait echter verwarring wanneer zij in de memorie van toelichting stelt dat het ook mogelijk zal zijn tot sluiting van gebieden over te gaan louter om redenen van natuurbescherming. Hiermee kan de regering maatregelen nemen die in strijd zijn met de belangen van de visserij. Is de regering het met ons eens dat deze interpretatie niet logisch voortvloeit uit de gekozen formulering van het wetsvoorstel? Ook in de nota naar aanleiding van het verslag heeft zij deze onduidelijkheid niet kunnen wegnemen. Wij hebben de indruk dat de regering met name beoogt de natuur te beschermen ook al gaat dat ten koste van de visserijsector. Is deze indruk juist?
De regering stelt dat het visserijbelang niet per se strijdig is met het natuurbelang. Als de staatssecretaris deze wet echter wil gebruiken om de bevissing van bepaalde schelpdiersoorten in de 3-mijlszone aan banden te leggen, kan zij toch niet ontkennen dat dit ten koste gaat van het visserijbelang?
Ook de Raad van State wijst erop dat de formulering onduidelijk is en tot veel juridisch getouwtrek kan leiden. De kan-bepaling heeft tot gevolg dat eerst op het moment dat een maatregel in het belang van de visserij in de zeewateren wordt overwogen, nagegaan zal worden of er aanleiding bestaat rekening te houden met de belangen van natuurbescherming. Onderkent de regering deze onduidelijkheid en, zo ja, hoe heft zij die op?
Er bestaan reeds diverse instrumenten om de natuur te beschermen. Via het gemeenschappelijk visserijbeleid kunnen maatregelen worden getroffen. De regering zoekt naar mogelijkheden om op nationaal niveau scherpere maatregelen te kunnen treffen. Het probleem is echter dat het op zee om internationaal gebied gaat dat op internationaal niveau – lees Europees niveau – moet worden aangepakt. Dit wetsvoorstel heeft echter alleen betrekking op Nederlandse vissers. Wat de concurrentie met buitenlandse vissers betreft kunnen de consequenties voor Nederlandse vissers heel verstrekkend zijn. De regering heeft deze problematiek enigszins onderkend, vandaar de kan-bepaling. Dit lost echter naar de mening van mijn fractie niet veel op. Wanneer bijvoorbeeld de regering een visverbod oplegt in de 12-mijlszone, kunnen Britse vissers ongestoord de door de regering gewenste natuurbescherming verstoren. Onze fractie vindt deze ongelijkheid ongewenst. Hoe ziet de regering dit en op welke manier zal zij hiermee omgaan?
Vooralsnog vindt de fractie van de SGP het wetsvoorstel onzuiver in de formulering, onduidelijk in het beoogde doel, ongewenst vanwege de concurrentieverstoring die er het gevolg van kunnen zijn en onnodig of overbodig vanwege de reeds bestaande natuurbeschermingsinstrumenten. Het is aan de staatssecretaris om deze samenvatting te ontkrachten.
De heer Herrebrugh (PvdA):
Mevrouw de voorzitter. Terwijl het wetvoorstel en de daarop betrekking hebbende memorie van toelichting voor de fractie van de Partij van de Arbeid niet tot vragen of opmerkingen hebben geleid, is de nota naar aanleiding van het verslag zodanig dat ik op een tweetal punten wil ingaan.
In het wetsvoorstel wordt in artikel I gesteld: "Bij het stellen van zodanige regelen kan mede rekening worden gehouden met de belangen van de natuurbescherming." In de verdere discussie is het echter woord "moet" ingevoerd in plaats van het woord "kan". Ik zal hier geen uitgebreide tekstexegese van het woord "kan" versus het woord "moet" gaan geven, maar het is duidelijk dat de vraag rijst waarom de regering in een aantal gevallen ervoor kiest om het wél en in een aantal gevallen om het níet te doen. Ik kan mij indenken dat men bij een voorbeschouwing met betrekking tot de belangen van natuurbescherming die zich al dan niet voor kunnen doen, besluit daarmee wel rekening te houden bij nader te stellen regelen en dat men op het moment waarop men in het kader van een afweging vindt dat die belangen er niet zijn, dat niet doet. Ware het dan niet zuiverder geweest gewoon te stellen dat als regelingen worden gesteld, dat automatisch leidt tot het rekening doen houden met de belangen van natuurbescherming, altijd afwegende de belangen die met beide aspecten samenhangen?
Ik vraag dit met name omdat op een aantal vragen van bijvoorbeeld de SP-fractie waarmee wordt gesteld dat in het belang van de visserij rekening met natuurbescherming moet worden gehouden, de regering antwoordt dat het wetsvoorstel wel de mogelijkheid daartoe biedt, maar niet de verplichting stelt. Zij wijst in dat verband op de beperking van de rechtsmacht voor de 200-mijlszone.
In punt 4 van de memorie van toelichting wordt expliciet gesteld dat de te nemen maatregelen in het kader van deze wetswijziging vooral belangrijk zijn in de 3- en 12-mijlszone. Kan de staatssecretaris aangeven of de overweging dat natuurbeschermingsbelangen meegewogen moeten worden bij het treffen van regelgeving voor de visserij, inhoudt dat de maatregelen van toepassing kunnen zijn in de 12-mijlszone? In een van haar antwoorden geeft zij namelijk aan de te nemen maatregelen alleen van toepassing te doen zijn in de 3-mijlszone. Ik praat nu niet over de 200-mijlszone. Op de vragen daarover is afdoende geantwoord. Ik kan mij indenken dat als maatregelen in het kader van natuurbescherming genomen moeten worden en die ook van toepassing kunnen worden verklaard voor de 12-mijlszone, dat ook gebeurt, want waarom zouden we dat niet doen? Een beperking tot de 3-mijlszone lijkt mij niet het meest effectief.
De heer Vos maakte een opmerking over het feit dat in principe binnen de 3-mijlszone de Natuurbeschermingswet van toepassing is. In dit geval gaat het om artikel 27. Ook in de nota naar aanleiding van het verslag staat dat een gebied in de Noordzee is aangewezen. Het strekt zich uit van Petten tot de grens met Duitsland. De aanwijzing van dit gebied kent zijn voordelen. De heer Vos heeft daarom de vraag gesteld of het niet simpeler ware geweest het resterend deel van de kustzone onder artikel 27 van de Natuurbeschermingswet te laten vallen. Daardoor zou er een sterkere territoriale invulling van het gebied worden gegeven. Bij deze vraag van de heer Vos sluit ik mij aan. Echter, zijn conclusie dat daarmee het voorgestelde wetsvoorstel overbodig is, kan ik niet delen. Ik ga er namelijk van uit dat als artikel 27 van de Natuurbeschermingswet op de gehele kustzone in de 3-mijlsgebieden van toepassing wordt verklaard, met name bij de nadere regelgeving voor de visserij een afweging "moet" worden gemaakt in het belang van de natuurbescherming. Dus de vraag ondersteun ik, maar mijn conclusie is geheel anders. Graag wil ik van de staatssecretaris horen waarom expliciet in de nota naar aanleiding van het verslag de beperking voor de 3-mijlszone is aangegeven.
Staatssecretaris Faber:
Voorzitter. Reeds in 1993 is in de Visserijwet de bepaling opgenomen dat bij de te nemen maatregelen voor de kust- en binnenvisserij een afweging moet worden gemaakt en rekening moet worden gehouden met de belangen van natuurbescherming. Het is helder waarover wij het bij de kustwateren hebben. Ik noem de Waddenzee, de voordelta, de Oosterschelde en de Westerschelde. De bepaling in de Visserijwet gold niet voor de zeevisserij. Dat had te maken met het internationale karakter van de zeevisserij. Verder was er tien jaar geleden nog weinig aandacht voor de natuurwaarde van de zee. Men kan constateren dat de maatschappelijke aandacht daarvoor is toegenomen. Verschillende leden hebben daarover gesproken en in de woorden van de heer Van der Vlies klonk misschien meer spijt door dan in die van anderen. Het is een feit dat de maatschappelijke aandacht voor de internationale en nationale bescherming van natuurwaarden de laatste jaren enorm is toegenomen. Dat betekent dat wij consequent moeten zijn. Als wij er in de zeewateren aandacht aan willen besteden, moeten wij daarvoor een mogelijkheid opnemen in de Visserijwet. Zoals mevrouw Van Ardenne terecht zei: eigenlijk kom ik hiermee tegemoet aan datgene wat al in 1993 in de structuurnota stond en wat in april 1998, tijdens het vorige kabinet, door de minister is toegezegd. Verder roep ik in herinnering datgene wat over de natuurbelangen in afweging met de visserijbelangen staat in de nota "Natuur voor mensen, mensen voor natuur". Dit wetsvoorstel is ook daarmee in lijn.
Er is gekozen voor een andere formulering dan bij de natuurbelangen voor de kust- en binnenwateren. Daarvoor is een imperatieve bepaling opgenomen: er moet rekening mee worden gehouden. Voor de zeewateren wordt slechts de mogelijkheid gecreëerd via een kan-bepaling. Die keuze heeft ermee te maken dat de reikwijdte van dit wetsvoorstel wordt ingeperkt door de op Nederland rustende internationale verplichtingen op het gebied van de visserij. De imperatieve bepaling voor de kust- en binnenwateren is op grond daarvan niet mogelijk voor de zeewateren.
Waarom dan toch die kan-bepaling? Een paar jaar geleden werd mij gevraagd een vergunning af te geven voor de spisulavisserij. Ik kwam tot de conclusie dat een dergelijke vergunning niet afgegeven zou moeten worden, gezien de stand van zaken met betrekking tot de spisulavisserij, de methode van vissen en de gevolgen voor andere visbestanden en voor natuurwaarden. Er bleek echter geen enkele mogelijkheid te bestaan om de vergunning te weigeren. De spisulavisserij speelt zich af in de zeewateren, waarvoor de mogelijkheid van een afweging met de natuurbelangen ontbrak. Wij spreken met elkaar over visserijbelangen en natuurbelangen. Een dergelijke voorziening is in dat licht bezien heel adequaat.
De heer Van der Vlies (SGP):
De elementen die de staatssecretaris noemt, zitten ook in de huidige wet: een beperking van de vangst capaciteit, waar nodig, en maatregelen tot instandhouding dan wel uitbreiding van visvoorraden. De toegevoegde waarde van het wetsvoorstel op dit punt onderken ik op dit moment nog niet.
Staatssecretaris Faber:
Ik zal het voorbeeld van de schelpdiervisserij verder uitdiepen. Zoals de heer Van der Vlies al heeft gememoreerd, gaat het met name over de effectiviteit van deze maatregel voor de visserij in de 3-mijlszone, hoewel het natuurlijk ruimer wordt geformuleerd; dat kan niet anders. Ik heb het dan over de visserij op schelpdiersoorten zoals de spisula en de ensis. Die heeft inmiddels een zodanige omvang aangenomen, dat er zowel qua bestand – dat is een aspect, dat zoals de heer Van der Vlies terecht formuleert in artikel 4 van de huidige wet wordt genoemd – als uit het oogpunt van natuurbescherming sprake is van risico's. Onder natuurbescherming vallen bodemverstoring en verstoring van de voedselvoorziening voor vogels. De spisulavisserij in de Noordzeekustzone en het deel van de zee daarachter brengt de voedselvoorziening van de zwarte zee-eend en de eidereend absoluut in gevaar. Op grond van de beschikking Visserij, visserijzone, zeegebieden en kustwateren geldt een vergunningsplicht voor visserij met vistuigen geschikt voor het vangen van mosselen en kokkels, waarover wij nu spreken. De spisulavisserij werkt met eenzelfde vistuig en heeft dus ook een vergunning nodig. Ik kan met de elementen die ik net noemde, bodemverstoring en aantasting van de voedselvoorraad, bij de vergunningverlening wel rekening houden met de natuurbelangen, zolang de visserij zich afspeelt in de kustwateren. Dat kan ik, gelet op wat er nu in de Visserijwet staat, echter niet doen zodra die visserij zich buiten de kustwateren gaat afspelen. Daar zit al een soort ongelijkheid in. Hoewel de heer Van der Vlies zegt dat die visserij wel kan op grond van de regeling over de visbestanden, moet men zich het volgende bedenken: natuurbelangen kunnen soms net de doorslag geven als je met hangen en wurgen vaststelt dat de visserij weliswaar enige schade tot gevolg heeft, maar dat er voldoende grond is om een vergunning te verlenen. Op dit moment zou dat niet kunnen. Merkwaardigerwijs kan het wel in de kustwateren en niet daar vlak achter, aangezien dat gebied wordt gedefinieerd als zeegebied.
De heer Vos (VVD):
Er ontwikkelt zich een interessante discussie over de mesheften, maar ik wil daar nog een vraag bij stellen. Wij zijn bezig met regelgeving, waarvan de intentie volkomen helder moet zijn. U zegt twee dingen. U heeft overwogen of u optioneel of imperatief rekening zult houden met natuurbelangen. In uw voorbeeld hanteert u de imperatieve stellingname. U werd met een vergunningsaanvraag geconfronteerd, waarvan u vond dat u rekening moest houden met de belangen van de natuur als zodanig. Voor de wet is belangrijk wat de betekenis van de optionele mogelijkheid is. Er kunnen naast het natuurbelang nog andere overwegingen zijn om er geen probleem van te maken. Het gaat mij niet om de casuspositie, maar om de vraag of u een optionele maatregel wilt invoeren, en die imperatief wilt gebruiken.
Staatssecretaris Faber:
Ik wil een optionele regel invoeren, zodat de mogelijkheid bestaat dat ook in de zeewateren rekening kan worden gehouden met de natuurbelangen. Ik wil dat niet imperatief doen, gelet op de internationale verplichtingen die voor die wateren gelden. Bij algemene maatregel van bestuur zal ik aangeven hoe een en ander vorm zal krijgen. Maar het simpele feit dat op dit moment die afweging niet eens kan worden gemaakt, maakt het noodzakelijk om een dergelijke regel in de wet op te nemen, zodat de afweging kan plaatsvinden. Merkwaardig is dat dat bij de kustwateren wel kan; bij de binnenvisserij is het overigens zo helder als glas. Juist op het snijvlak van kustwater en zeewater, daar waar kustwater overgaat in zeewater, zou je die afweging opeens niet meer kunnen maken. Dat is merkwaardig. De aanleiding die ik heb genoemd en de voorbeelden die ik heb gegeven, lijken mij verder heel duidelijk. Na de inwerkingtreding van het voorstel kan er bij de vergunningverlening voor de spisulavisserij rekening worden gehouden met de natuurbelangen. Ik heb het dan over de voedselvoorziening voor vogels en de bodemverstoring. Een en ander zal ertoe leiden dat er in principe geen nieuwe vergunningen worden verleend. De mogelijkheden die bestaande vergunningen bieden, zullen worden beperkt. Daarvoor heb je echter geen imperatieve formule in de wet nodig. Je kunt dat met behulp van de aan de orde zijnde formulering op een adequate manier regelen. Hiermee heb ik de doelstelling van het wetsvoorstel uitdrukkelijk besproken. Dit betekent dat regels die uitsluitend en direct betrekking hebben op de visvoorraden en de vangstcapaciteit, kunnen worden aangescherpt met het oog op de bescherming van specifiek aan die ene bepaalde visserijactiviteit gerelateerde natuurbeschermingsbelangen.
De heren Van der Vlies en Vos zijn van mening dat dit wetsvoorstel eigenlijk overbodig is, gelet op de bestaande wetten voor de bescherming van de natuur. Ik wijs hierbij op de Natuurbeschermingswet. Over de verhouding met de Natuurbeschermingswet merk ik het volgende op. In beginsel is het inderdaad mogelijk op grond van de Natuurbeschermingswet maatregelen te treffen ter bescherming van natuurbelangen die een rol spelen bij de uitoefening van de zeevisserij, uiteraard voorzover het de territoriale zee betreft. De wet biedt voorts mogelijkheden gebieden aan te wijzen als beschermd natuurmonument. Ik vind dat echter een nogal zwaar instrument, afgezien van het feit dat er heel wat procedures moeten worden doorlopen, voordat je dit op een adequate manier voor elkaar krijgt. Dat vergt enige jaren. Ik vind het instrument ook niet toegesneden op deze situatie. Een omstreden visserijactiviteit zal zich niet beperken tot een bepaald gebied. Ik vind het echt van belang, als je een vergunning verleent, dat de natuurbelangen effectiever worden beschermd. Dat kan door het stellen van eisen aan bijvoorbeeld het te gebruiken vistuig of aan een beperking van de visserij-inspanning. Het instrument van de Natuurbeschermingswet is daarvoor te zwaar. De heer Van der Vlies heeft uitdrukkelijk gewezen op artikel 27 over de aanwijzing van gebieden. In dit geval is dat artikel echter niet van toepassing, om de doodeenvoudige reden dat de vogel- en habitatrichtlijnen daar niet toe verplichten.
Dan nog iets in de richting van de heer Vos over de aanvulling op het beleid. Hij vond dat het voorzorgbeginsel in dit geval aan de orde is. Om die reden zou dit wetsvoorstel ook niet nodig zijn. Ik keer het om. Juist vanwege het voorzorgbeginsel heb je dit wetsvoorstel nodig. Op grond van de huidige wet kun je de desbetreffende afweging voor de zeewateren niet maken. Dat betekent dat het voorzorgbeginsel niet van toepassing is. Dat beginsel geldt met name bij de discussie over het gemeenschappelijk visserijbeleid en voor de vaststelling van de taks en daaraan gerelateerd de quota. Wij hebben het nu echter over de niet gequoteerde soorten. Dat betekent dat je een voorziening moet treffen, zodat je op een adequate manier een afweging kunt maken. Ik ben al ingegaan op wat de heer Vos heeft gezegd over de andere instrumenten op het gebied van de vogel- en habitatrichtlijngebieden.
Dan kom ik op de discussie over de wateren. Een en ander geldt inderdaad voor de zee, maar het wordt feitelijk ingeperkt tot de 3-mijlszone. Alles wat daarbuiten valt, valt onder het gemeenschappelijk visserijbeleid van de Europese Unie. Dat betekent heel feitelijk dat deze maatregel daar niet voor zal gelden en dat deze afweging niet hoeft te worden gemaakt. De vergunningen die daarvoor worden gegeven, moeten namelijk passen binnen het gemeenschappelijk visserijbeleid. Ik heb het nu over de vergunningen die wij in Nederland kunnen en in een aantal gevallen moeten afgeven binnen die 3-mijlszone. Dit heeft ook te maken met het vraagstuk dat ik zojuist naar voren heb gebracht met betrekking tot de schelpdieren, zoals de spisula en ensis. Dat is op dit moment niet geregeld. Mevrouw Van Ardenne heeft gevraagd of ik er dan wel rekening mee wil houden dat de Nederlandse vissers daarmee niet in een ongelijke concurrentiepositie mogen komen te zitten ten opzichte van niet-Nederlandse vissers.
De heer Vos (VVD):
De staatssecretaris spitst de werking van het wetsvoorstel nu toe op de 3-mijlszone en zegt dat alleen daarbuiten het EU-beleid geldt. Het komt mij voor dat er een groep Nederlanders is die vissend zijn brood verdient in de 3-mijlszone, maar die daar ook vist op kabeljauw, tong en schol. Is de staatssecretaris voornemens ook voor die groep maatregelen te treffen? Of is zij van mening dat, hoewel zij binnen de 3-mijlszone vissen, het onder het eurobeleid valt, omdat op eurosoorten wordt gevist?
Staatssecretaris Faber:
Zolang het gaat om de gequoteerde vissoorten die onder het eurobeleid vallen, heb ik niet de intentie om dit wetsvoorstel daarop van toepassing te laten zijn. Het gaat nu om de nieuwe soorten.
Mevrouw Van Ardenne heeft vragen gesteld over de boomkor- en schelpdiervisserij, zoals de mossels en de kokkels. Ik heb niet de bedoeling – ik heb er ook geen seconde over nagedacht – om dit wetsvoorstel te gebruiken om de boomkorvisserij of die schelpdiervisserij aan banden te leggen. Ik ben het namelijk met mevrouw Van Ardenne eens dat wij daar heel fatsoenlijke afspraken over hebben gemaakt, zoals over de evaluatie met betrekking tot die schelpdiervisserij en de afspraken en de termijnen die daarvoor gelden. Ik heb de Kamer overigens toegezegd dat, mocht die evaluatie eerder klaar zijn, ik haar dat zal laten weten. Ik heb het beleid ingezet zoals wij hebben afgesproken. Wij wachten de evaluatie af. Voor de boomkorvisserij geldt hetzelfde. Er loopt op dat punt een onderzoek en aan de hand van dat onderzoek zal worden bekeken op welke wijze de boomkorvisserij milieuvriendelijker en natuurvriendelijker kan worden. Daar geldt dit wetsartikel dus niet voor. Ik wil dat op verzoek van mevrouw Van Ardenne graag helder neerzetten.
De heer Van der Vlies (SGP):
Veronderstel dat wij die discussies hebben gevoerd – ik onderschrijf overigens de benadering van de staatssecretaris – en er blijven onvolkomenheden of wensen bestaan, dan is er een nieuwe wet, waarin ook de natuurbelangen een zelfstandige titel vormen van afweging, maar wie garandeert dan dat hetgeen de staatssecretaris nu uitsluit toch niet toegepast gaat worden?
Staatssecretaris Faber:
Als wij praten over de mossel- en kokkelvisserij gaat het om die gebieden die nu al onder de imperatieve bepaling vallen. Die vallen dus nu al onder een veel strakker regime dan wat ik voorstel voor de zeewateren. Er zal rekening worden gehouden met de natuurbelangen. Ik vermag niet in te zien dat op het moment dat de evaluatie leidt tot nadere maatregelen met betrekking tot die schelpdiervisserij – de mossels en de kokkels – die opeens zou moeten gaan vallen onder de kan-bepaling, terwijl ze al valt onder de zal-bepaling. Die zorg hoeft u dus niet te hebben. De imperatieve bepaling, de zal-bepaling, geldt namelijk al voor de kokkel- en mosselvisserij. Het zou er, in uw redenering, dus alleen maar beter op worden met dit wetsvoorstel.
De heer Van der Vlies (SGP):
Dat laat ik op mij inwerken. Hier wordt echter artikel 4 van de Visserijwet gewijzigd en dat gaat over de zeevisserij, niet over het segment van de spisula alleen. Het artikel is algemeen geformuleerd en daaronder kan op enig moment van alles vallen wat nu niet door andere regels wordt bereikt. Dat is toch een vrij simpele redenering?
Staatssecretaris Faber:
Ja, voorzover u altijd simpele redeneringen heeft. Dat zou ik soms willen ontkennen.
Mevrouw Van Ardenne vroeg of er sprake is van nadere clausulering met betrekking tot de boomkorvisserij en de mossel- en kokkelvisserij zoals die op dit moment plaatsvindt en waarover afspraken zijn gemaakt. Daarop is mijn antwoord heel helder "nee". Dat zal dus niet gebeuren; daarover zijn afspraken gemaakt en ik houd mij daaraan. U vraagt vervolgens naar de gevolgen als uit de evaluatie blijkt dat wel degelijk maatregelen getroffen moeten worden op grond van natuurbelangen. Het antwoord is dat de vergunningverlening voor de mossel- en kokkelvisserij al valt onder de bepaling zoals die in de wet staat. Het gaat daar namelijk over de kustvisserij waar, gedwongen door de wet, al rekening wordt gehouden met de natuurbelangen.
De heer Van der Vlies (SGP):
Is dat nu al het geval bij de boomkorvisserij in de 3-mijlszone?
Staatssecretaris Faber:
Nee, bij de boomkorvisserij in de 3-mijlszone niet, want deze maatregel is daar niet direct voor bedoeld. De spisulavisserij is de aanleiding geweest. Ik moet erkennen dat het straks ook zou kunnen gelden voor de boomkorvisserij
De heer Van der Vlies (SGP):
Dat is precies wat ik bedoel.
Staatssecretaris Faber:
Ik heb zojuist nadrukkelijk tegen mevrouw Van Ardenne gezegd – maar ik wil het graag nog eens herhalen – dat gezamenlijk afspraken zijn gemaakt over de wijze waarop de boomkorvisserij omgebouwd kan worden tot een systematiek van meer duurzame visserij. Die afspraken houd ik staande. Ik ben van mening dat je iets wat al een tijd loopt en waarvoor nog geen goede alternatieven zijn, niet zomaar op grond van dit artikel kunt afbouwen. Het is wel mogelijk om nadere eisen aan de vergunning te stellen, aan de hand van hetgeen straks technisch mogelijk is, waarover gezamenlijk afspraken worden gemaakt en wat gewenst beleid zal zijn; kortom, aan de hand van dit wetsartikel. Dat is straks ook precies de bedoeling.
Voorzitter. Ik kom nu bij de vraag van mevrouw Van Ardenne over de concurrentiepositie van de Nederlandse vissers. Ik ben met haar van mening dat het absoluut ongewenst is als dit leidt tot ongewenste situaties uit het oogpunt van gelijke behandeling. Het is natuurlijk een beetje zot om op grond van natuurbelangen Nederlandse vissers iets te verbieden wat vervolgens aan andere vissers wel wordt toegestaan. Dat is letterlijk het paard achter de wagen spannen, zij het dat dit een wat "landelijke" uitdrukking is.
Tegen deze achtergrond ben ik voornemens om die te nemen maatregel op grond van het wetsvoorstel alleen van toepassing te laten zijn in de 3-mijlszone. Voor het overige gedeelte van de 200-mijlszone streef ik, ook met het oog op concurrentie en effectiviteit, naar een aanpak in Europees verband. Vervolgens kan deze wet, wanneer op Europees niveau afspraken zijn gemaakt, gebruikt worden om voor die 200-mijlszone maatregelen te nemen. Overigens gelden de maatregelen voor de 3-mijlszone op grond van het Beneluxverdrag ook voor de Belgische vissers. In die zin is de problematiek van de concurrentiepositie op dit punt opgelost.
Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):
Ik weet niet zeker of er binnen de 3-mijlszone nog andere nationaliteiten vissen. Als dat uitgesloten is, zitten wij met het Beneluxverdrag wel goed als het gaat om die concurrentieverstoring. Dan moet er echter zekerheid zijn over de vraag of wij het hebben over louter Belgische en Nederlandse vissers.
Staatssecretaris Faber:
De 3-mijlszone is slechts toegankelijk voor de Nederlandse en Belgische vissers. Op grond van het Beneluxverdrag hebben de Belgische vissers zich dus te houden aan de Nederlandse regelgeving. Mochten wij op basis van argumenten besluiten dat de regelgeving strenger zal worden dan het gemeenschappelijk visserijbeleid, dan zullen de Belgen zich daar dus aan moeten houden.
De heer Vos en mevrouw Van Ardenne hebben gevraagd wat het reguleren van de visserijactiviteiten in feite inhoudt. De belangen van economie en de natuur moeten dan immers tegen elkaar worden afgewogen. Mevrouw Van Ardenne heeft gezegd dat de natuurbelangen dan niet de doorslag mogen geven. Het is uitdrukkelijk de bedoeling van dit wetsvoorstel om de natuurbelangen een plek te geven in de vergunningverlening voor de zeewateren. Dat wil ik nogmaals onderstrepen. Het is absoluut niet mijn bedoeling om de natuurbelangen een grotere voorrang te geven. Ik heb ook kennisgenomen van het feit dat organisaties zoals de Vogelbescherming dat een zeer spijtige ontwikkeling vinden. Economie en ecologie moeten fatsoenlijk tegen elkaar worden afgewogen, maar dat moet ook mogelijk worden gemaakt en dat kan voor de zeewateren met de huidige wet niet. Vandaar dit wetsvoorstel.
Mevrouw Van Ardenne heeft gevraagd in hoeverre overleg plaatsvindt met het betrokken bedrijfsleven, al was het alleen maar om de effecten gezamenlijk in kaart te brengen. De manier waarop ik tot nu toe met de vergunningverlening voor de spisulavisserij moest omgaan en de wens om daar op een andere manier naar te kijken heeft alles te maken met het overleg dat ik daarover met de visserijsector heb gehad. Voor bepaalde gebieden van de Noordzee is de spisulavisserij inderdaad gesloten, maar niet omdat ik daarvoor geen vergunningen heb verleend. Op basis van de huidige wet had ik immers nauwelijks de mogelijkheid om die vergunningen niet te verlenen. Dat is gebeurd om de eenvoudige reden dat het bedrijfsleven en de overheid gezamenlijk hebben bepaald dat het niet wenselijk is om in dat gebied te vissen. Ik wil hiermee alleen maar illustreren hoe goed op dit punt het overleg met het bedrijfsleven is en dat wil ik graag zo houden.
Ik heb het idee dat ik en passant op de vragen van de heer Herrebrugh ben ingegaan, met name op de vraag naar de moet- en kan-bepalingen. Mij lijkt dat ik de vragen heb beantwoord.
De heer Vos (VVD):
Voorzitter. Ik heb nog een punt. Wellicht had ik dat bij interruptie af moeten doen, maar nu maak ik maar van deze gelegenheid gebruik. Het betreft de relatie tussen het voorgenomen beleid en het gemeenschappelijke EU-visserijbeleid.
De VVD vindt het belangrijk dat het EU-visserijbeleid uiteindelijk kan worden gebruikt waarvoor het bedoeld is. Het gaat om vissen en vissen zwemmen in de wateren van de Noordzee. Straks zullen alle kuststaten lid worden van een beleidsgroepering, een beleidsgroepenplatform. Daar zal men driftig regels treffen voor de Noordzeevissen. Is het wel nodig om verder te gaan dan de regels die wellicht uit zo'n regionale beheersgroep komen? Moeten wij nu weer strikter zijn? Ik krijg daar akelige gevoelens van.
Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):
Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor haar beantwoording. Daarmee komt zij voor een groot deel tegemoet aan de opmerkingen die door de CDA-fractie zijn gemaakt. Ik heb nota genomen van de opmerking dat het, zeker met dit wetsvoorstel, niet de bedoeling is om de boomkorvisserij alvast aan banden te leggen. Voor de schelpdiervisserij bestaat er een afgesproken traject. Ik heb genoteerd dat de staatssecretaris heeft gezegd: afspraken zijn afspraken. Wij kunnen de staatssecretaris daaraan houden.
Het blijft onbevredigend dat het hier gaat om het niet verlenen van vergunningen dan wel het beperken van vergunningen ten behoeve van het natuurbelang. Het is immers bekend dat allerlei andere activiteiten binnen de 3-mijlszone toegestaan blijven. Zo begrijp ik ook de memorie van toelichting. Dit kan betekenen dat er, bijvoorbeeld, een windmolenpark in de 3-mijlszone voor de Nederlandse kust wordt neergezet. Dat is in strijd met het natuurbelang en in strijd met het visserijbelang. Daar bovenop worden vervolgens voor de visserij beperkende vergunningen of helemaal geen vergunningen verleend. Ik vind daarom de vraag van belang die ik stelde aan het einde van mijn eerste termijn, om voorafgaand aan het beperken en niet verlenen van vergunningen de effecten van de voorgenomen maatregel voor de zeevisserij in kaart te brengen en daarover met het betrokken bedrijfsleven aan de slag te gaan. Ik vind het anders erg onevenwichtig.
Ik ben tevreden over de toezegging dat het in de 3-mijlszone alleen gaat om de Beneluxvissers, die op dezelfde wijze worden behandeld. Daaruit vloeit dus geen ongelijke concurrentiepositie voort. De 200-mijlszone is niet in beeld als het gaat om dit wetsvoorstel. Dat is duidelijk. Ik dank voor die toezeggingen. Blijft de vraag staan of in kaart gebracht kan worden hoe het staat met de economische effecten.
De heer Van der Vlies (SGP):
Voorzitter. Ik wil de staatssecretaris dankzeggen voor haar beantwoording. De staatssecretaris vraagt een bij wet geregeld middel om in voorkomende en gemotiveerde gevallen ook de natuurbescherming als titel te kunnen inbrengen in haar afweging terzake van visserij met een bepaalde methodiek.
Toen de staatssecretaris zich mijn inbreng in eerste termijn herinnerde, meende zij een klank van spijt te onderkennen in mijn stem. Daar ga ik niet helemaal alleen over, met zoveel techniek om mij heen. Ik wil echter geen misverstand laten bestaan over het volgende. Ik ben niet voor niets begonnen met eerst een uitdrukkelijke alinea uit te spreken over de natuurbescherming. Welke zichzelf respecterende fractie in dit huis zou lichtvoetig omgaan met natuur, natuurwaarden en natuurbescherming? Als vervolgens een confrontatie ontstaat tussen dit beleidsdoel en een sinds eeuwen bestaande economische activiteit, moet daarbij echter sprake zijn van evenwichtigheid. Momenteel is de trend dat er nogal kritisch wordt gekeken naar de visserijsector als het gaat om bepaalde technieken en activiteiten. Dat valt niet te ontkennen. Het kan echter niet zo zijn dat de afweging steeds eenzijdig uitpakt en dat een economische activiteit met historische rechten het nakijken heeft, zonder dat men kan vragen om een evenwichtige en inzichtelijke afweging en om de nodige tijd om zich aan te passen wat betreft vistechnieken. Dat is wat ik in die paar regels heb geprobeerd over het voetlicht te brengen. Misschien heeft het iets anders geklonken, maar dit is oprecht wat de SGP-fractie ervan vindt.
Ik heb de staatssecretaris horen zeggen dat zij een plek in de wet wil voor de natuurbelangen, wat echter niet op voorhand als doorslaggevend of dogmatisch moet worden bezien. Daarmee valt te leven. Op zichzelf vind ik dat een heldere uitspraak. Dat impliceert een evenwichtige – dat is toch ook altijd een genuanceerde – benadering en afweging.
Een ander punt dat ik noteer, is dat het niet gaat om de boomkor, de kokkels en de mossels in de zeewateren, de 3-mijlszone en dat in relatie tot de kustwateren. Dat is dus wetsgeschiedenis vanaf dit moment. Dat is de intentie niet en dat kan ook nooit de intentie zijn, omdat wij daar andere afspraken over hebben. Daar ben ik bij geweest. Daar heeft ook mijn fractie zich aan gecommitteerd en zo moet dat blijven.
Voorzitter. Ik ben de zaal ingestapt met de gedachte dat wij mooi tegen zouden stemmen als er niets zou veranderen. Dat was om de redenen die ik daarstraks heb genoemd. Ik wil dit nog even mee terugnemen om het te bespreken in de fractie. Ik vraag u dus om niet nu al vast te stellen hoe de Kamer over dit wetsvoorstel oordeelt. Dat zou eventueel uw voorstel kunnen zijn, omdat er geen amendementen zijn ingediend. Ik verzoek u om dit tot morgen uit te stellen. Morgen zijn er toch stemmingen voorzien. Dan kan ik het nog even bespreken binnen mijn fractie.
Ik richt mij tot slot nog even tot de staatssecretaris met de mededeling dat wij tot een eerlijke afweging van overwegingen zijn gekomen.
Staatssecretaris Faber:
Voorzitter. In de eerste plaats was ik nog een antwoord schuldig op een vraag van de heer Vos uit de eerste termijn. Hij vroeg waarom het verdrag zo lang is blijven liggen. Ik kan daar lang en breed over praten. Een verdrag heeft veel aspecten en die moeten natuurlijk goed bestudeerd worden, maar je zou ook kunnen zeggen dat de bureaucratische wegen wel eens ondoorgrondelijk zijn. Daar wil ik het eigenlijk bij laten. Ik ben in ieder geval blij dat het er ligt en dat de Kamer bereid is geweest om hier zo voortvarend mee aan de gang te gaan. Echt spoed kun je het niet noemen als het zo lang heeft gelegen, maar ik ben zeer verheugd dat wij nu met de medewerking van de Kamer in een stroomversnelling zijn gekomen.
Vervolgens heeft de heer Vos in tweede termijn gezegd dat hij hier wat onaangename gevoelens bij heeft gekregen. Ik kan ze niet helemaal duiden, maar ik zal er zo goed mogelijk op ingaan. Met zijn goedvinden betrek ik daarbij de opmerking van de heer Van der Vlies, die uitdrukkelijk heeft gezegd dat het gaat om de evenwichtigheid van de verschillende belangen. Dat is precies waar het mij ook om gaat. Ik heb geconstateerd dat ik met de huidige Visserijwet wel die belangen kan afwegen bij de kust- en binnenwateren, maar ik heb niet de mogelijkheid om die belangen af te wegen in de zeewateren. Dat is precies wat ik graag wil. Ik ben dan ook heel blij dat de heer Van der Vlies dat zo heeft opgepakt. Wij hebben het niet over beleidsgebieden waarover wij heel heldere afspraken hebben gemaakt. Wij hebben duidelijke afspraken gemaakt over de verduurzaming van de visserijtechnieken en over de vraag hoe wij aan de hand van onderzoek aantonen dat een visserijsysteem kan blijven bestaan, dan wel dat er wellicht nadere maatregelen getroffen moeten worden. Dan heb ik het over de mossel- en kokkelvisserij. Ik heb het over datgene waar wij opnieuw mee geconfronteerd worden. Vervolgens hebben wij, overheid en bedrijfsleven, tegen elkaar moeten zeggen dat dit eigenlijk niet wenselijk is op grond van natuurbelang en wij hebben opgemerkt dat er geen enkel instrument is om dat af te wegen. Die onevenwichtigheid moest uit de wet gehaald worden en dat gebeurt met dit wetsvoorstel.
De heer Vos (VVD):
Het komt nogal eens voor dat allerlei slimme mensen bij de implementatie van EU-regelgeving proberen om net weer een slagje verder te gaan. Zij vinden het fijn dat er geregeld wordt, want dan kunnen zij nog een stapje verder zetten. Die weg wordt door de VVD-fractie niet voorgestaan. Sommige zaken kunnen het best op EU-niveau geregeld worden en Nederland moet dan niet zo bedilzuchtig zijn. Is de staatssecretaris voornemens om een helder onderscheid te maken tussen zaken die op Nederlands niveau geregeld kunnen worden en zaken die beter in EU-verband geregeld kunnen worden?
Staatssecretaris Faber:
Ik ben het volledig met de heer Vos eens. Er is niet voor niets een gemeenschappelijk Europees visserijbeleid en er zijn niet voor niets heldere afspraken over dat beleid. Ik ben van mening dat zaken die daarvoor in aanmerking komen op Europees niveau geregeld moeten worden. Nederland heeft zich vervolgens aan die regels te houden. Overigens is het niet toevallig dat wij zo nadrukkelijk met elkaar in debat zijn over het gemeenschappelijk visserijbeleid, en dat wij hebben moeten constateren dat dit beleid tot nu toe niet bijdraagt aan een duurzame visserij. In Europees verband zullen er daarom maatregelen worden opgesteld, die ook in Nederland uitgevoerd zullen moeten worden. Ik herinner mij de discussies begin dit jaar over het feit dat Europa maatregelen neemt die Nederland gewoon dient uit te voeren. Dat is de keerzijde van de medaille. Ik ben het in ieder geval met de heer Vos eens.
Mevrouw Van Ardenne heeft mij nogmaals verzocht om goed met het bedrijfsleven te praten over de effecten van de maatregel. Ik zeg haar dit graag toe. Ik heb haar op dit punt reeds een toezegging gedaan, maar wellicht wat minder duidelijk dan zij van mij wilde horen. Het bedrijfsleven en de overheid hebben met elkaar over dit soort punten tot nu toe goed contact gehad. Er zijn in dat verband ook goede afspraken gemaakt. In een aantal gevallen kan het niet bij het maken van afspraken blijven maar moet er tot het verlenen van een vergunning worden overgegaan. Om die reden ligt het wetsvoorstel in deze vorm voor.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Wij zijn hiermee gekomen aan het eind van de beraadslaging over dit onderwerp. Er zijn tot nu toe geen amendementen ingediend en ik kan de Kamer dan ook voorstellen om het wetsvoorstel zonder stemming aan te nemen. Gelet op de woorden van de heer Van der Vlies ben ik evenwel van mening dat wij daarmee moeten wachten. Wij zullen daarom op een later tijdstip over het wetsvoorstel stemmen.
De vergadering wordt van 14.42 uur tot 16.00 uur geschorst.
Voorzitter: Weisglas
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20002001-6256-6265.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.