Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Gemeentelijke herindeling van Den Haag en omgeving (27598).

De voorzitter:

Degenen die deze behandeling vandaag uit belangstelling in persoon bijwonen – zij weten dat zij dat stilzwijgend moeten doen, want alleen de Kamerleden en de minister hebben het woord – heet ik bijzonder welkom. Wij doen dat niet iedere dag, maar bij gemeentelijke herindelingen willen wij dat nog wel eens doen.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer De Cloe (PvdA):

Voorzitter. Met de behandeling van het voorliggende wetsvoorstel komt er eindelijk zicht op een oplossing voor met name de ruimtelijke problemen van de beklemde stad Den Haag en een eind aan een lange tijd van onzekerheid voor bewoners, bestuurders en alle andere betrokkenen in Den Haag en de buurgemeenten.

De discussie over de vraag hoe de stad Den Haag kan worden geholpen, kreeg met het verschijnen van het rapport van de commissie-Montijn in 1989 een forse impuls. De commissie adviseerde de grotestadsproblemen en in het bijzonder het nijpende ruimtegebrek voor woningbouw en bedrijfslocaties aan te pakken door extra investeringen en de vorming van een agglomeratiegemeente. De weg van de agglomeratiegemeente heeft echter nooit veel ondersteuning en supporters gekregen. Al snel werd de oplossing gezocht in de totstandkoming van een sterke stadsprovincie. De PvdA-fractie is altijd voorstander geweest van een sterke stadsprovincie. Maar omdat er aan de ene kant in de Haagse regio geen eenduidigheid was over de wenselijkheid van een stadsprovincie en er aan de andere kant uiteindelijk ook in politiek Den Haag geen eenduidigheid was te verkrijgen over de vorming van stadsprovincies, is het spoor van versterking van de stad Den Haag via herindeling in beeld gekomen. In de befaamde motie-Remkes wordt uitgesproken dat de stad Den Haag moet worden versterkt met onder andere de Vinex-bouwlocaties.

Deze motie sloot aan bij een discussie in het provinciaal bestuur van Zuid-Holland. Daar had men al eerder, in november 1996, uitgesproken dat twee varianten voor schaalvergroting van de gemeente Den Haag in discussie moesten komen: een bouwlocatievariant door middel van grenscorrectie en een grootschalige variant. Het provinciaal bestuur van Zuid-Holland beschouwde de bouwlocatievariant als minimaal noodzakelijk. Door middel van de motie-Remkes kwam de oplossing voor Den Haag te liggen in een beperkte gemeentelijke herindeling, de minimale variant van de twee door de provincie voorgestelde herindelingmogelijkheden. Het provinciaal bestuur van Zuid-Holland was echter niet in staat de herindelingprocedure tot een goed einde te brengen en gaf de opdracht door aan de minister. Minister Peper wilde een ruimer jasje voor Den Haag en de regio Den Haag. Minister De Vries komt nu uiteindelijk met een bescheiden voorstel.

Overigens is het wetsvoorstel ook in lijn met een eerdere motie van oud-collega Remkes. Bij de behandeling van de begroting van Binnenlandse Zaken in 1996 heeft hij een motie ingediend, waarin staat dat herindeling of grenscorrectie wenselijk kunnen zijn, indien deze aantoonbaar leidt tot de oplossing van ruimtelijke knelpunten en dat andere argumenten als zelfstandig gegeven in het algemeen onvoldoende basis zijn om rond centrumgemeenten tot herindeling over te gaan. Deze VVD-motie was mede ondertekend door D66, CDA en Groen Links.

De heer Van den Berg (SGP):

Ik wil even terugkomen op de eerste motie, de motie-Remkes. Ik weet dat u altijd zeer zorgvuldig bent, maar u heeft deze motie maar gedeeltelijk geciteerd. U heeft een cruciale passage weggelaten: van mening dat de stad Den Haag, indien de financiële gevolgen daarvan per saldo positief zijn, versterkt moet worden met de bouwlocaties. U noemde alleen die bouwlocaties, maar die tussenzin liet u weg. Ik neem aan dat u nog op het financiële gedeelte terugkomt, maar ik neem niet aan dat u kunt concluderen dat daaraan is voldaan.

De heer De Cloe (PvdA):

In een brief die ik vandaag heb ontvangen, staat een bedrag genoemd van 19 mln gulden. Dat is dus een positief saldo.

De heer Van den Berg (SGP):

Maar dan moet u ook naar de hele regio kijken.

De heer De Cloe (PvdA):

Er is echter gesteld dat het voor Den Haag positief uit moest pakken. Die stelling is bewaarheid en dat werd in een schrijven dat ik vanochtend ontving ook benadrukt.

Voorzitter. Voor de beklemde centrumstad Den Haag is het nu van groot belang dat via de voorgestelde gebiedsuitbreiding een sterker draagvlak ontstaat om te komen tot meer evenwicht in de stad. Die gebiedsuitbreiding kan bijdragen om een verdere maatschappelijke tweedeling tegen te gaan. Het ruimtegebrek in Den Haag is groter dan in de andere grote steden, mede omdat het hier de dichtstbevolkte regio in Nederland betreft. Bij de maatschappelijke tweedeling speelt een aantal grootstedelijke problemen, zo trekken de meer bemiddelde bewoners en bedrijven weg uit de stad. Sinds 1960 is het aantal inwoners met een kwart verminderd en uit het overzicht uit de nota naar aanleiding van verslag kunnen we opmaken dat dit zonder deze herindeling in 2010 zal oplopen tot eenderde: van 600.000 in 1960 naar 400.000 inwoners in 2010.

In de naoorlogse wijken van de stad speelt de segregatieproblematiek, als gevolg van kwalitatief mindere woningen en andere achterstandskenmerken. De minister stelt dat het gevaar voor een negatieve spiraal reëel is. Er heerst een hoge werkeloosheid onder de laagopgeleiden en de woningmarkt in de stad is beperkt. Deze problemen spelen zich binnen de grenzen van Den Haag af en zijn niet afdoende binnen de huidige grenzen op te lossen. Dit is een reden waarom nu haast gemaakt moet worden met dit bescheiden herindelingsvoorstel. Maar ook in de vooroorlogse wijken spelen dezelfde problemen, zoals goed beschreven staat in een artikel in Trouw van 7 mei 2001 over Spoorwijk.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

U heeft het over een bescheiden herindelingsvoorstel. Worden de problemen die u schetst en waar ook GroenLinks zich zorgen over maakt, met dit bescheiden herindelingsvoorstel dan wel op de juiste manier opgelost? Of zouden deze problemen beter opgelost kunnen worden via een democratisch georganiseerde stadsprovincie? Daarin kunnen breder afspraken worden gemaakt, ook in regionaal verband, over de problematiek die u heeft geschetst.

De heer De Cloe (PvdA):

U heeft hopelijk gehoord wat ik destijds over de stadsprovincie heb gezegd. Wij zijn daar altijd voorstander van geweest. Het is er echter niet van gekomen. Bij de behandeling in mei 1997 heb ik uitgesproken dat als wij die weg niet op gaan, wij het spoor moeten bewandelen van een grenscorrectie. Verder los je met een herindeling niet alle problemen op. Je geeft de stad echter wel meer ruimte om in ieder geval wat te doen aan die tweedeling die ook in de stad voluit aanwezig is en te bekijken of bijvoorbeeld via de woningbouwproblematiek meer evenwicht in de stad kan worden gebracht. Dat zijn belangrijke elementen om de stad sterker te maken.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik vind toch dat u om mijn vraag heen draait. Wij hebben in de stukken kunnen lezen dat als het gaat om de woningbouw, de bedrijventerreinen en tracés van wegen daar ook in regionaal verband in Haaglanden afspraken over zijn gemaakt of tussen Den Haag en omliggende gemeenten. Bent u niet bang dat deze minimale herindeling dat frustreert? Vindt u niet met mij dat de sociaal-economische problematiek in Den Haag niet veel beter opgelost kan worden in een sterke stadsprovincie?

De heer De Cloe (PvdA):

Nee, ik ben het met u eens dat het een minimaal voorstel is, maar het is een aanzet voor Den Haag om op eigen grondgebied knopen door te hakken, zodat de stad sterker kan worden en zelf de problemen kan aanpakken. Ik ben het met u eens dat in de fase daarna zeker gekeken moet worden hoe de gemeente Den Haag verder kan samenwerken in deze regio. Dat hebben wij ook gezien bij herindelingen in Limburg. Die gemeenten moeten toch samenwerken met buurgemeenten om in de regio sterker te kunnen staan.

Voorzitter. Ik zal een stuk citeren uit Trouw van 7 mei van dit jaar dat gaat over Spoorwijk, een vooroorlogse wijk in Den Haag. Deze wijk, een tuindorp uit de tijd van Berlage, illustreert "de enorme opgave waarvoor gemeenten en woningcorporaties staan. Terwijl aan de randen van de stad in hoog tempo grote nieuwbouwwijken verrijzen, verloederen de oude wijken." Jaarlijks verhuist zo'n 30% van de bewoners. Veel huizen zijn minder dan 50 vierkante meter groot. Het inkomen ligt ver onder en de werkeloosheid ver boven het gemiddelde. Om de stadsvernieuwing te kunnen laten slagen heeft de gemeente meer ruimte nodig om regie te kunnen voeren, met name over de groeiende wijken aan de randen van de stad. Dan kunnen ook de problemen in de oude wijken aangepakt worden, terwijl men een tijdelijk alternatief kan bieden aan de huidige bewoners, zonder dat die de stad uitvluchten en de wijk leeg achterlaten. Of zoals de minister het in de nota naar aanleiding van het verslag stelt: met de Vinex-wijken ontstaat in Den Haag ruimte om eenzijdige wijken te herstructureren met het oog op het vasthouden en aantrekken van middeninkomens en hogere inkomens.

Dan over naar het herindelingsplan dat de minister in april 2000 presenteerde. Dit plan sloot royaal aan op de motie-Remkes. In het huidige wetsvoorstel blijven alleen de bouwlocaties Leidschenveen en Ypenburg, de Vlietzone en een zeer smalle corridor uit dat plan overeind. De PvdA-fractie vindt dat het oorspronkelijke plan logische grenzen kende, maar ziet ook in dat voor het oplossen van de problemen van de grote stad stukken bestaande, oude bebouwing niet veel toevoegen. In de motie-Remkes werd al verwoord dat het gaat om bouwlocaties. Een goed voorbeeld is het grondgebied van de gemeente Rijswijk: de oude kern van die gemeente blijft behouden zonder dat, zoals in eerdere provinciale voorstellen, nieuwe grenzen door oude bebouwde woonwijken lopen. Dus begrijpt mijn fractie dat de regering naar aanleiding van de vele bezwaren onder meer de Zeeheldenwijk in Leidschendam niet in het wetsvoorstel heeft opgenomen. "Door de oude wijken te schrappen is de angel uit het plan", zo las ik in de Haagsche Courant van 27 februari 2001, aldus vice-voorzitter Kees Verbeek van het Platform van actiecomités en burgemeester Van Haersma Buma van de gemeente Voorburg zei op 27 januari 2000: "Het rode alarm kan eindelijk af."

Wat de PvdA-fractie niet begrijpt, is waarom niet de volledige Vinex-locaties aan Den Haag worden toegevoegd, zoals gevraagd in de motie van de heer Remkes. Het is opmerkelijk dat de minister met name het gebied De Bras van de gemeente Pijnacker niet toevoegt aan de gemeente Den Haag. Het is niet in de geest van de motie-Remkes en dit gebied vormt een onderdeel van de bouwlocatie Ypenburg. Toevoeging komt de regiefunctie en de slagvaardigheid van Den Haag voor het beheer en de ontwikkeling van geheel Ypenburg ten goede. Daardoor komt de ontwikkeling van Ypenburg in één bestuurlijke hand te liggen. Daarbij wordt in de nota naar aanleiding van het verslag gesteld dat samenwerkingsverbanden niet optimaal zijn uit het oogpunt van eenduidige sturing. Toch blijft de minister bij het standpunt dat de bestuurlijke tweedeling van Ypenburg na deze herindeling nog altijd beter is dan de huidige driedeling. Voor de PvdA-fractie is, om in deze termen te blijven, "geen deling" een betere oplossing. Dit komt overigens overeen met de voorstellen zoals die in 1998 door de provincie Zuid-Holland waren ontwikkeld en is een variant die volgens de minister "evenzeer te verantwoorden is". Daarbij stelt de minister dat De Bras een extra bijdrage kan leveren aan een voor Den Haag positief financieel resultaat. Omdat de ontwikkeling van de bouwlocatie De Bras nog maar beperkt gevorderd is en die van het onderdeel De Venen (gemeente Nootdorp) niet, kiest mijn fractie wel voor de toevoeging van De Bras aan Den Haag en niet voor toevoeging van De Venen. De Venen ligt tegen de kern van Nootdorp aan. Wat betreft De Venen hebben wij ons laten overtuigen door de argumenten van de PvdA-vertegenwoordigers uit de gemeente Nootdorp.

De PvdA-fractie juicht de vrijwillige herindeling van de gemeenten Nootdorp en Pijnacker toe. Er ontstaat een krachtige, complete en veelzijdige gemeente. Datzelfde geldt voor de door de gemeentebesturen geuite en door de bevolking gedragen wens tot samenvoeging van Leidschendam en Voorburg per 1 januari 2002. Met burgemeester Bloemendaal van de gemeente Leidschendam is de PvdA-fractie van mening, dat deze samenvoeging niet alleen wordt voorgesteld om annexatie van delen van Leidschendam te voorkomen. De samenvoeging is noodzakelijk om de complexe zaken die op de gemeenten afkomen, goed te kunnen aanpakken, zoals beide gemeentebesturen in hun eerste voorstel schrijven. De minister geeft aan dat de vrijwillige fusie "geen argument oplevert om de herindeling Den Haag in heroverweging te nemen". Hiermee zijn wij het eens en de PvdA-fractie stelt dan ook voor om op die basis deze herindeling in dit wetsvoorstel mee te nemen.

Om de gemeentelijke en regionale taken goed aan te kunnen pakken komt er, naast Nootdorp-Pijnacker, binnen het kader van dit wetsvoorstel in de Haagse regio een krachtige gemeente bij met zo'n 74.000 inwoners. Met deze twee nieuwe gemeenten kan ook een nieuwe impuls worden gegeven aan de noodzakelijke regionale samenwerking in de Haagse regio. Na de jarenlange discussie over deze herindeling zijn de verhoudingen binnen de samenwerking niet altijd optimaal. De PvdA-fractie wil graag van de minister concreter horen hoe volgens hem na de totstandkoming van dit wetsvoorstel stimulerend kan worden opgetreden om de regionale opdrachten in de Haagse regio met frisse voortvarendheid aan te pakken. In zijn beleidsnotitie Bestuur in stedelijke gebieden van maart jl. geeft hij een eerste, maar wat voorzichtige richting aan.

Na meer keren aandringen door onder andere de PvdA-fractie ligt er nu eindelijk een notitie van de regering over de binnengemeentelijke decentralisatie. Mijn fractie is van mening dat binnengemeentelijke decentralisatie actieve betrokkenheid van burgers kan versterken. Dan gaat het niet alleen om de in het wetsvoorstel genoemde ambtelijke vormen van deconcentratie, maar met name om zwaardere vormen van bestuurlijke binnengemeentelijke decentralisatie. Natuurlijk is dit de verantwoordelijkheid van de betrokken gemeentebesturen, maar de minister schrijft dat de binnengemeentelijke decentralisatie met dit wetsvoorstel "nadrukkelijker op de agenda komt" en de huidige Haagse stadsdeelcommissies "een goede eerste stap op weg" zijn. Vindt de minister het huidige Haagse model wat aan de bescheiden kant, nu hij spreekt over een "eerste stap"?

Recent is de minister gevraagd mogelijkheden te onderzoeken van een startpakket voor nieuw heringedeelde gemeenten. Zouden met name de vrijwillige herindelingsgemeenten Nootdorp-Pijnacker en Voorburg/Leidschendam hiervan kunnen profiteren als ze op 1 januari 2002 hun eigen gemeenten opheffen en nieuwe gemeenten vormen?

De PvdA-fractie heeft ook een vraag gesteld over de financiële aspecten van deze herindeling. Uit de nota naar aanleiding van het verslag blijkt dat de OZB-tarieven in Den Haag, dankzij de uitvoering van het tweede deel van de motie-Remkes die ging over het schoon schip maken met de financiële problemen van de stad Den Haag, meer dan fors gedaald zijn. Die daling was niet het hoofdmotief van de motie, maar is wel degelijk van grote betekenis voor de huidige en toekomstige bewoners van onder meer de Vinex-locaties.

Verder maakt artikel 50 van de Wet ARHI een financiële verrekening tussen gemeenten over de gebiedsafdracht mogelijk. Dat leidt vaak tot langdurige procedures en kan de verhoudingen tussen de betrokken gemeenten na de herindeling nog onder druk zetten. In Noord-Brabant bijvoorbeeld is de verrekening tussen de gemeenten Grave en Cuijk – een herindeling van 1 januari 1994 – pas recent tot stand gekomen, dus na zeven jaar. Het is nu aan de minister van BZK om de verrekening voor de Haagse regio vast te stellen. Mogen wij ervan uitgaan dat hierbij een aanmerkelijk hoger tempo wordt gevolgd dan in Noord-Brabant?

Hoe staat het met de tijdige en zorgvuldige voorbereiding van de mogelijke overgang van personeel? Waarborgen voor het personeel zijn van groot belang, want dat mag niet tussen de wal en het schip vallen. De minister heeft de betrokken gemeenten inmiddels uitgenodigd voor overleg, omdat dit aspect urgent is en van groot belang, zo schrijft hij. Valt er al iets te melden? Zijn er al gesprekken gevoerd en hebben die al tot bepaalde uitkomsten geleid? Dit is inderdaad van groot belang. De minister kan dit navragen bij de Brabantse gemeente Kranendonk waar het achterwege blijven van een afdoende regeling voor het personeel tot een forse financiële belasting van de gemeente heeft geleid.

De fractie van de PvdA kan instemmen met het voorstel om in de gemeenten Rijswijk en Den Haag geen verkiezingen te houden. Die duidelijkheid heeft de minister inmiddels gegeven. In de nieuwe gemeente Pijnacker-Nootdorp en bij de samenvoeging van Voorburg en Leidschendam zullen wel verkiezingen worden gehouden.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. Ik heb een vraag over de financiële aspecten. De heer De Cloe noemt er enkele. Ik heb begrepen dat de gemeente Den Haag zo'n 16,1 mln gulden beter zal worden van deze herindeling en dat op een totale begroting van 4,5 mld gulden. Is hij van mening dat Den Haag met deze herindeling en het extra bedrag van 16,1 mln gulden een voordeel krijgt waar zij echt iets aan heeft?

De heer De Cloe (PvdA):

Deze herindeling is nooit, maar dan ook nooit bedoeld geweest om Den Haag financieel te helpen. De motie-Remkes bestaat uit twee onderdelen: een heeft betrekking op de bouwlocatie en de ander heeft de bedoeling schoon schip te maken in de financiële situatie in de gemeente Den Haag. Die twee elementen vormen de strekking van de motie: de een gaat over het gebied, de ander over de financiën. In het kader van dit laatste element is een ruimhartig bedrag aan de gemeente Den Haag verstrekt. Daaraan hebben alle gemeenten in Nederland moeten bijdragen en zij dragen door de gekozen constructie nu nog daaraan bij. De bouwlocatie zou geen negatief resultaat mogen opleveren en dit is niet het geval. Mevrouw Van Gent weet feilloos tot op de komma aan te geven wat het voordeel is voor Den Haag.

De Partij van de Arbeid is overigens van mening dat gemeentelijke herindelingen nooit als eerste intentie mogen hebben om financiële problemen op te lossen. Dat heeft zij nog nooit zo uitgesproken.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik heb dan toch nog twee vragen, want ik vrees dat de heer De Cloe zichzelf tegenspreekt. In de eerste plaats speelden financiële aspecten en de financiële en sociaal-economische positie van Den Haag wel degelijk een rol in de afgelopen jaren. Daaraan moest iets worden gedaan en ik begrijp niet dat hij dit nu ontkent. In de tweede plaats heeft hij zelf in zijn opsomming van de sociaal-economische positie van Den Haag aangegeven dat de gemeente de nodige problemen heeft. Daarom vraag ik of deze constructie en dit financieel voordeel – ik zou dit bijna tussen aanhalingstekens willen plaatsen – en het nadeel van de andere gemeenten de oplossing dichterbij brengen.

De heer De Cloe (PvdA):

Ik ontdek niet veel nieuws in de vraag van mevrouw Van Gent. De motie-Remkes bevat twee elementen: ruimte voor de stad Den Haag en op korte termijn een snelle en fundamentele sanering van de financiële positie van Den Haag. Het tweede element van deze motie is al uitgevoerd. Het eerste deel van de motie was niet bedoeld om tot een financiële sanering van de situatie in Den Haag te komen. Nu is de uitbreiding in ruimte aan de orde. Vanwege de tweedeling in de stad is het natuurlijk belangrijk dat dit probleem wordt opgelost, maar die oplossing is niet puur bedoeld om een einde te maken aan de financiële problemen van Den Haag. Daarvoor is het tweede deel van de motie bedoeld.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Het eerste element van de motie is – als ik het zo mag zeggen – wel bedoeld om het financiële nadeel van Den Haag te compenseren dat het gevolg is van het gebrek aan voldoende locaties om een gedifferentieerd aanbod tot stand te brengen. Dan is het de vraag of dit nadeel in de ogen van de PvdA-fractie met dit voorstel voldoende wordt opgelost.

De heer De Cloe (PvdA):

Ik hoor mevrouw Van Gent net zeggen dat er geen sprake is van een nadeel, maar van een voordeel van 16,1 mln gulden.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

De heer De Cloe zegt steeds dat het niet de bedoeling was over dit financiële aspect van de eventuele herindeling of samenwerking te praten, maar de compensatie van het financieel nadeel was natuurlijk wel degelijk een onderdeel van de discussie. De uitkomst is een bedrag van 16,1 mln gulden op een begroting van 4,5 mld gulden. Ik vraag de heer De Cloe of zijn fractie van mening is dat dit werkelijk een oplossing biedt voor de problematiek van Den Haag.

De heer De Cloe (PvdA):

Niet voor de financiële problemen, maar daarvoor was het tweede deel van de motie bedoeld.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter. De heer De Cloe loopt in dit dossier net zo lang mee als ik. Hij weet net zo goed als ik dat de achtergrond van de motie-Remkes in die discussie de financiële positie van Den Haag was. Dat geldt voor zowel het eerste als het tweede deel van de motie; vandaar de tussenzin over het positieve saldo die ik hem zojuist voorhield. Gezien de debatten van destijds kan hij niet ontkennen dat beide delen van de motie tegen die achtergrond stonden.

De heer De Cloe (PvdA):

Ik ben het niet helemaal met u eens, ook al loopt u lang mee. De motie is ingediend in het debat over de stadsprovincies, over de bestuurlijke organisatie van grootstedelijke gebieden. Zij ging dus niet over financiële zaken, want de motie werd ingediend als alternatief voor de stadsprovincie. Tegelijk werd gediscussieerd over de financiële positie van Den Haag; vandaar het tweede element. Aan het eerste element over de bouwlocatie is toegevoegd dat het saldo positief moet zijn – daarover geen misverstand. Welnu, mevrouw Van Gent zegt dat het voor de gemeente Den Haag voor 16,1 mln gulden positief uitvalt.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Voorzitter. Aan de cijfers wordt een bepaalde draai gegeven die volgens mij niet klopt, maar daarop zal ik in mijn eigen termijn terugkomen. Die bouwlocaties zitten mij een beetje dwars. Je ziet dat 66% van de sociale woningbouw op de bebouwde locaties wordt ingenomen door oud-bewoners van Den Haag. Wat levert het toevoegen van die bewoonde bouwlocaties dan op voor de oplossing van de sociale problematiek van Den Haag?

De heer De Cloe (PvdA):

Het gaat niet alleen om de oplossing van de sociale problematiek. Het geeft ruimte aan de stad Den Haag, die in tal van opzichten wordt belemmerd, onder andere in woningbouw, in de aanwezigheid van de soorten woningen. Zo heb ik het voorbeeld van Spoorwijk genoemd: het kan allemaal meer ruimte bieden voor een evenwichtige verdeling, waardoor de stad in staat is om bij wijksaneringen de regie te kunnen voeren. U zegt zelf dat meer dan 60% van de mensen die daar wonen uit Den Haag komen. Dit geeft aan dat zij nu in die stad niet uit de voeten kunnen.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Het is juist interessant dat de bouwlocaties, de woningen die worden toegevoegd aan Den Haag, al bewoond zijn. Je kunt de mensen daar dus niet uitzetten om er weer anderen in te zetten. Voorts heeft Den Haag binnen Haaglanden te maken met een open woningmarkt, wat betekent dat in Den Haag door anderen gewoond kan worden en buiten Den Haag door Hagenaars. Vindt u dat die open woningmarkt in de toekomst moet worden afgeschermd om te bereiken wat u graag wilt?

De heer De Cloe (PvdA):

Nee. In de eerste plaats zijn nog niet alle locaties vol. In de tweede plaats weet u dat de PvdA er voorstander van is om nog te ontwikkelen en te bebouwen locaties toe te voegen, omdat dit past in het plan van de bouwlocaties: het is het deel De Bras. Ik breng dus een verruiming aan: u zegt dat het compleet vol is, maar ik ontken dat en voeg er nog een ruimte aan toe.

Verder vraag ik mij af of die open woningmarkt wel zo open is. Recentelijk werd ik geconfronteerd met een artikel over het terugdraaien van de open woningmarkt in Pijnacker. Om eigen inwoners meer kansen te geven krijgen mensen met een urgentieverklaring van buiten Pijnacker, voornamelijk Hagenaars dus die met spoed een woning nodig hebben, die 66% waarover u sprak...

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Die 66% hebben die woning al, die wonen er al. Ik baseer mij hiervoor op de cijfers in de nota naar aanleiding van het verslag. Die mensen kunt u er niet uitzetten en u kunt ook niet zeggen dat ze er gaan wonen. Ze wonen er al.

De heer De Cloe (PvdA):

Mevrouw Van der Hoeven, niet alle locaties zijn al vol.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Ik moet u toegeven dat u dit handig doet. De enige locatie die namelijk nog leeg is, is De Bras en die voegt u er bij amendement aan toe. De andere woningbouwlocaties zijn of vol, of bewoond, of volgepland.

De heer De Cloe (PvdA):

Als u dat een logische verklaring vindt, dan zou u het amendement over De Bras kunnen steunen.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

In uw verhaal is het misschien een logische verklaring, maar in het mijne past het niet.

De heer De Cloe (PvdA):

Hoe dan ook, over de open woningmarkt lees ik dus dat die ontwikkeling minder gunstig is dan tot nu toe werd aangenomen: zo is de gemeente Pijnacker van plan om meer voor de bewoners uit de eigen gemeente te doen en minder voor de mensen uit Den Haag. Men juicht nu wel zo over die gezamenlijke markt, maar dat moet daar nog maar eens goed besproken worden.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Zou de heer De Cloe zich kunnen voorstellen dat dit soort zaken juist is ontstaan als gevolg van het feit dat men gedurende een aantal jaren is afgerekend op het hanteren van die open woningmarkt?

De heer De Cloe (PvdA):

Dat weet ik niet. Bestuurders hebben vooral een verantwoordelijkheid voor hun inwoners.

Voorzitter. De PvdA-fractie vraagt de aandacht van de minister voor de problemen van de gemeente Delft. Die gemeente is niet betrokken geweest bij deze herindeling en de PvdA-fractie staat op het standpunt dat er nu dan ook geen grenscorrecties ten gunste van Delft kunnen worden aangebracht. Maar deze centrumgemeente heeft ook een krap jasje, hetgeen bij de provincie Zuid-Holland bekend is. Hoewel wij dus van mening zijn dat de problemen van Delft niet nu aan de orde kunnen komen, geeft mijn fractie toch aan dat wij de problemen erkennen en vragen wij de minister of hij hierover bij het provinciaal bestuur aan de bel zou willen trekken en of hij ons daarover zou willen informeren.

De heer Van den Berg (SGP):

Is dat een soort zwaard van Damocles boven de nieuwe gemeente Pijnacker-Nootdorp?

De heer De Cloe (PvdA):

Nee. Maar wij willen de problematiek van Delft niet verzwijgen. Wij vragen om aandacht voor de krapte van die stad.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Dit kan niet. U kunt hier geen aandacht voor iets vragen, om het daar vervolgens bij te laten. U moet dan ook aangeven waaruit die aandacht volgens u dient te bestaan. U heeft vast iets in uw achterhoofd. Het zijn gratuite woorden, als u zegt dat u alleen maar aandacht vraagt.

De heer De Cloe (PvdA):

Er moet bekeken worden welke mogelijkheden er zijn om de stad Delft te versterken.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

En aan welke mogelijkheden denkt u dan?

De heer De Cloe (PvdA):

Er is bijvoorbeeld een afspraak met Schipluiden gemaakt over bouwlocaties; dat is een mogelijke oplossing.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Dat is al geregeld. En verder?

De heer De Cloe (PvdA):

Als dat te weinig is, kan nog naar de andere kant gekeken worden.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

En waar denkt u dan aan?

De heer De Cloe (PvdA):

Daar is meermalen discussie over gevoerd. Ik weet niet of u benaderd bent, maar ik heb brieven gekregen van de gemeente Delft om eens te kijken naar locaties, die tegen Delft aan liggen.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Voor welke locaties vraagt u dan aandacht?

De heer De Cloe (PvdA):

Ik doel op Emerald.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Dus u kondigt nu al aan dat, wat u betreft, een toekomstige grenscorrectie ten gunste van Delft en ten nadele van Pijnacker-Nootdorp tot de mogelijkheden behoort?

De heer De Cloe (PvdA):

Ik sluit op dit moment op dat punt niets uit. Ik vraag de minister of hij met de provincie Zuid-Holland daarover contact wil opnemen? U weet dat een standpunt pas wordt ingenomen in de definitieve fase van een debat.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Dat klopt, maar als u op een dergelijke manier aandacht voor iets vraagt, geeft u daarmee een richting aan. Voor de PvdA is die richting heel duidelijk: Pijnacker-Nootdorp moet inleveren ten gunste van Delft.

De heer De Cloe (PvdA):

Ik heb nog geen richting aangegeven. Ik heb alleen gezegd dat de gemeente Delft ook klem zit en ik vraag de minister om dat met het provinciaal bestuur te bespreken.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Het is helder wat u wilt.

De heer De Cloe (PvdA):

Ik hou van heldere standpunten.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Maar dan heb ik wel gelijk. Het heldere standpunt van de Partij van de Arbeid is dat Delft groter moet worden ten koste van Pijnacker-Nootdorp.

De heer De Cloe (PvdA):

Nee, er moet naar de toekomst gekeken worden ten gunste van de inwoners van Delft. En ik neem aan dat die inwoners van Delft ook u aangaan.

Voorzitter. De PvdA-fractie komt tot de conclusie dat het wetsvoorstel van betekenis is voor de Haagse regio. Niet alleen wordt de stad Den Haag versterkt, maar ook komen er twee krachtige gemeenten bij. Zeker, soms was in de discussie veel emotie te horen. Een commentator schreef dat het maar weinigen wat kan schelen waar gemeentegrenzen lopen, als iedereen in deze regio maar op gelijke voet kan wonen, werken en recreëren, kortom een plek onder de zon kan verwerven. Maar dat is zeker niet zo. Het leek eerder dat alles mocht, zolang de betrokken inwoners maar niet in Den Haag hoefden te wonen. Het is goed om te bedenken wat een briefschrijver die bepaald niet voor de herindeling is, mij onder de aandacht bracht: "Er wordt vaak opgemerkt dat de bewoners van de regiogemeenten kennelijk niet dol zijn op Hagenaars. Dat is een groot misverstand. Het tegendeel is waar. Wij werken ons leven lang al samen met Hagenaars. Wij sporten, vrijen en trouwen met hen en dat gaat prima. Daarom is het aan het gemeentebestuur van Den Haag om alles uit de kast te halen om de nieuwe inwoners zich zo snel mogelijk thuis te laten voelen".

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Voorzitter. Het nu voorliggende wetsvoorstel is het resultaat van de motie-Remkes uit maart 1997, ingediend in het debat over de toekomst van de Kaderwetgebieden. De coalitie besloot toen dat in Utrecht, Haaglanden, Twente en Eindhoven een herindeling moest plaatsvinden. Amsterdam en Rotterdam kregen de kans een eigen model te ontwikkelen. Het argument ten aanzien van Haaglanden was dat er geen volledige overeenstemming was die wees op een keuze in de richting van een stadsprovincie.

Wij kregen vervolgens een mislukte herindelingsprocedure door de provincie die eindigde met het teruggeven van de opdracht aan het Rijk. Nu ligt een herindelingsvoorstel op tafel van de minister van Binnenlandse Zaken. Ik zeg niet wat erin staat, want dat weten wij allemaal. Wij weten inmiddels ook dat Den Haag 1,2 mld gulden heeft gekregen – en dat is goed – en dat de randgemeenten hieraan ca. 60 mln gulden hebben bijgedragen. Wat dit betreft, is er het nodige gebeurd om de financiële problematiek van Den Haag op te lossen, maar nog niet alles. Ik kom daar straks op terug.

Voorzitter. Voorstellen tot gemeentelijke herindeling leiden in de praktijk soms tot ludieke en soms tot heftige taferelen. Voor- en tegenstanders laten van zich horen en proberen met allerlei acties degenen die uiteindelijk het besluit moeten nemen te overtuigen. Dat is ook bij deze herindeling van Den Haag en omgeving het geval. Daarbij komt dat dit wetsvoorstel een uiterst bewogen en interessante voorgeschiedenis heeft, waarbij uiteindelijk de minister de ARHI-procedure ter hand heeft genomen om dit wetsvoorstel te realiseren. Volgens mij is dit de eerste keer dat de minister de nieuwe wet ARHI toepast. Die geeft hem per slot van rekening de ruimte om een herindeling ter hand te nemen op het moment dat de provincie een ander lijn of geen lijn kiest.

Voorzitter. Ik zal de voorgeschiedenis niet herhalen. Die staat al ruim beschreven in verschillende verslagen van algemene overleggen en van plenaire debatten, in de memorie van toelichting en in de nota naar aanleiding van het verslag, behorende bij dit wetsvoorstel. Er zijn wel twee feiten. Het ene is dat de oorspronkelijke omvang van het herindelingsvoorstel is ingekrompen. Dat is op zichzelf een goede zaak, maar het leidt wel tot de gerechtvaardigde vraag wat de meerwaarde is van het wetsvoorstel. Het tweede is dat een echt debat over deze kwestie nauwelijks mogelijk lijkt te zijn. Ook nu blijkt weer dat de coalitie gesloten is. Men heeft gezamenlijk iets bedacht in de vorm van een aantal amendementen, waarvan er twee zijn ingediend en, zoals ik vanochtend in de krant heb gelezen, een nog zal worden ingediend. Daar kom ik zo op terug. In elk geval is een echt debat om tot een gezamenlijk gedragen oplossing te komen nauwelijks mogelijk. Het lijkt erop dat een prestigeslag wordt uitgevochten. Ik vind dat jammer, vooral omdat er, als wij naar de verdere toekomst kijken en naar wat de een een stadsprovincie noemt en de ander het nieuwe bestuur in stedelijke gebieden – ik kom daar straks ook op terug – in de Kamer een heel breed draagvlak is om een aantal lijnen definitief en goed te trekken. Ik betreur het dat deze herindeling – de een noemt het annexatie en de ander herindeling – het debat over de toekomst vertroebelt.

Voorzitter. Ik kom tot de meerwaarde. Financieel gezien, spreken wij over een extra uitkering uit het Gemeentefonds van 16 mln gulden voor Den Haag op een begroting van 1,2 mld gulden. Daar staan overigens extra kosten tegenover, want het Gemeentefonds betreft nu eenmaal een kostengerelateerd systeem. Wij hebben het over 1,35% van de totale begroting.

Wat de regiefunctie betreft, praten wij over het Trekvliettracé en over verdraaid weinig vrij in te vullen grond. Wij praten over maximaal 15.000 woningen die nagenoeg allemaal al gebouwd en dus bewoond of gepland zijn. Wij praten over een zeer beperkte nog vrij uit te geven hoeveelheid grond in het Forepark, waarbij nog moet blijken wat kan en vooral wat mag in de oksel van het Prins Clausplein. Het provinciale ruimtelijkeordeningsbeleid laat dit momenteel allemaal niet toe. Dit geldt voor de bebouwing van de hele Vlietzone.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik wil nog even terugkomen op de kwestie van de stadsprovincie. Heb ik het juist dat de CDA-fractie ervoor is om in deze regio de problematiek via de stadsprovincie op te lossen?

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Wij hebben dit altijd al gezegd. Wij hebben er altijd voor gepleit om Haaglanden de mogelijkheid te geven om zijn eigen model verder te ontwikkelen en niet te komen met een blauwdruk voor één stadsprovincie. Het trieste is nu juist dat de historie aangeeft dat er nergens een blauwdruk van een stadsprovincie wordt gehanteerd. Amsterdam en Rotterdam krijgen wat dit betreft hun kansen, maar Haaglanden niet.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik vraag het u expliciet omdat ook de heer De Cloe daarover is begonnen. PvdA, CDA, GroenLinks en D66 zijn ervoor. Het gaat om de constatering – daar bent u ook altijd zo dol op – dat er nu in de Kamer een meerderheid is voor die stadsprovincie.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Of in elk geval voor een oplossing die in regionaal verband wordt gezocht. Als dat woord "stadsprovincie" een beladen woord is, verzinnen wij er wel een ander woord voor, maar wij weten waarover wij het eens zijn. Ik kom hierop nog terug. Ik vind dit zeer belangrijk voor de duurzaamheid van de oplossing.

Voorzitter. Wat de bestuurlijke problematiek van Den Haag betreft geldt eigenlijk dat deze door dit wetsvoorstel niet versterkt of verbeterd wordt. De versterking van de regio is niet aan de orde. Kortom, waarom doen we dit eigenlijk?

Er wordt wel gezegd dat samenwerking en herindeling geen of-ofsituatie opleveren, maar een en-ensituatie. De argumenten van de minister en van Den Haag klinkenVan der Hoeven heel zwaar, maar als je ze ontdoet van alle franje blijven drie grote problemen overeind. In de eerste plaats heeft Den Haag financiële hulp nodig voor de sanering van de oude, naoorlogse wijken, want daar zal toch vooral de nieuwbouw van woningen moeten plaatsvinden. Uit de stukken van de minister blijkt dat 15.000 woningen in de Vinex-locaties zijn of worden gebouwd, maar ook dat 22.000 woningen nog moeten worden gerealiseerd in die naoorlogse wijken. Op welke wijze zal de minister wat dit betreft Den Haag een steun in de rug geven?

In de tweede plaats blijven de sociale problematiek en de maatschappelijke opvang in Den Haag een belangrijk punt van zorg vormen. Daar is veel meer geld voor nodig dan nu beschikbaar is en beschikbaar komt. Mij moet overigens van het hart dat de overige Haaglandengemeenten zich op dit punt echt beter van hun taak mogen kwijten dan nu het geval is. Het getuigt van weinig bereidheid tot samenwerking als probleemgevallen door een aantal regiogemeenten simpelweg over de gemeentegrens heen worden gedropt bij de Kesslerstichting aan de De la Reyweg. Dat kan niet.

In de derde plaats zal uiteindelijk een verregaande verplichtende vorm van samenwerking moeten worden gerealiseerd in de regio Haaglanden. Allerlei voorstellen om te komen tot vrijwillige fusies in dit gebied doen wat het CDA betreft niets af aan deze laatste constatering, niets. Wellicht moet er een ander woord voor komen in plaats van de beladen term "stadsprovincie", maar de noodzaak blijft.

Voorzitter. Ook al wordt het wetsvoorstel aangenomen, dan nog blijven deze problemen overeind. Herindeling lost ze niet op. Het ziet er helaas naar uit dat het wetsvoorstel wordt aangenomen, maar wij verkrijgen graag een reactie van de minister waar het gaat om de verdere aanpak van de sociale problematiek en de stadsvernieuwing.

De fractie van het CDA steunt de minister in zijn plannen om tot een verregaande bestuurlijke samenwerking te komen. De te vrijblijvende hulpstructuren zijn immers aan herziening toe. Samenwerking moet worden bevorderd en moet niet de kans lopen te worden gefrustreerd. Inhoudelijk praat je dan over ruimtelijke ordening, infrastructuur, gezamenlijk grond- en financieel beleid, gezamenlijk huisvestingsbeleid, aanbod van bedrijventerreinen op Haaglandenniveau – en niet op locatie-, lees: gemeentelijk niveau – infrastructuur en wellicht in de toekomst ook gezamenlijk sociaal beleid. Voorzitter. Wat het CDA betreft hoort daar ook een financiële paragraaf bij waarbij regionale inkomsten een regionale besteding krijgen. En dat kan dus ook heel goed in Den Haag zijn.

Dat is niet niks. Het betekent een grote stap in de richting van de modernisering en het volwassen worden van de intergemeentelijke samenwerking, waarbij de versterking van de positie van de gehele regio ten opzichte van andere regio's, en de aanpak van de regionale problematiek centraal staan, bestuurlijk financieel en inhoudelijk. Daarvan profiteert Den Haag, daarvan profiteert de regio. Overigens ben ik van mening dat we ook nog eens goed moeten kijken naar de werking van het Gemeentefonds. Daarin wordt groei nog altijd beloond en wordt te zeer gekeken naar individuele gemeenten en veel te weinig naar de samenwerking. Er wordt nog niet gekeken naar de financiële positie van de regio als geheel waardoor ook het bijdragen aan voorzieningen die in De Haag zijn gesitueerd maar waarvan de hele regio profiteert, onvoldoende van de grond komt. Zeker als die verplichte samenwerking van de grond gaat komen, is het absoluut nodig dit punt te betrekken bij de verdere vormgeving. Graag verkrijgen wij hierop een reactie van de minister.

Het nu voorliggende herindelingsplan draagt wat de CDA-fractie betreft niet bij en zeker niet "in belangrijke mate" bij, zoals in de beruchte motie staat, aan de beantwoording van de vraagstukken waarvoor de stad Den Haag en de regio staan. Het heeft heel weinig zin om te spreken over de getallen van inwoners en bedrijven. Die geven vooral aan dat de mobiliteit binnen de regio aanzienlijk is. Dat geldt zelfs nu voor de nieuwe socialewoningbouw op Ypenburg en Leidschenveen, waarbij het merendeel van de socialehuurwoningen aan Haagse woningzoekenden is toegewezen. Ook hieruit blijkt dat herindeling geen oplossing is voor de regionale problemen. Laten wij wel wezen, ook het rijksbeleid heeft zijn steentje bijgedragen aan de mobiliteit. Wat levert bijvoorbeeld het verplaatsen van het ministerie van OCW naar Zoetermeer en nu weer terug op? Denk ook aan de spreiding van rijksdiensten, zoals CBS en PTT. Het is ook opmerkelijk dat een aantal cijfers wordt gehanteerd uit oude nota's en dat niet wordt gekeken naar nieuwere gegevens. Het aantal werklozen zou bijvoorbeeld 31.000 moeten zijn, maar Arbeidsvoorziening Haaglanden hanteert een cijfer van 23.000. Zo zijn er meer cijfers die echt anders zijn.

De heer De Cloe (PvdA):

Ik proef een licht kritische toon bij mevrouw Van der Hoeven over het rijksbeleid indertijd om te komen tot een spreiding van rijksdiensten.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Nee, daar zit geen kritische toon in.

De heer De Cloe (PvdA):

Haar fractie heeft dit altijd voluit gesteund.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Dat doen wij nog. Mijn kritiek is dat de minister in de nota naar aanleiding van het verslag zegt, dat het rijksbeleid er niet toe heeft geleid dat er banen uit deze regio zijn verdwenen. Mijn punt is dat het rijksbeleid daartoe wel heeft geleid. Wij hebben dit gesteund met elkaar, de fractie van de heer De Cloe en mijn fractie. Ik wil daar ook niet van terugkomen, maar wij moeten er geen doekjes om winden. Het was onder andere als gevolg van rijksbeleid dat schrijftafels hier zijn verdwenen en naar de regio zijn verplaatst. Wij moeten dat dus niet op het conto van een autonome ontwikkeling schrijven. Dat is niet juist. Dat is het punt waar ik bezwaar tegen maakte.

De heer De Cloe (PvdA):

Het was vooral de Kamer die heeft gepromoot om tot een forse spreiding van rijksdiensten te komen.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

De Kamer is medewetgever. Als dit soort zaken gebeurt, zijn wij daar gezamenlijk verantwoordelijk voor. Ik loop daar ook niet van weg. De minister loopt er in het verslag wel in enige mate van weg door te zeggen dat die verschuiving van banen geen oorzaak vindt in het rijksbeleid. Mijns inziens is dat voor een deel wel degelijk het geval geweest.

Het is opmerkelijk dat de argumenten die de regering hanteert om Wassenaar buiten de herindeling te houden en om het convenant ten aanzien van de Wateringse Zoom te accepteren, niet gelden voor Leidschendam en Voorburg. Ook daar waren immers convenanten over woningbouw gesloten, ook daar geldt het aspect van de groenstructuur en ook daar was bij het afsluiten van het Vinex-convenant geen sprake van herindeling! Overigens vindt het CDA het een goede zaak dat wordt gezocht naar alternatieven voor herindeling. Convenanten zoals over de bebouwing van de Wateringse Zoom en het samenwerkingsverband Den Haag, Delft, Schipluiden inzake de Harnaschpolder zijn daarvan goede voorbeelden.

Ik constateer dat de binnengemeentelijke decentralisatie in Den Haag vorm krijgt in "gedeconcentreerde stadsdeelcommissies die bestaan uit raadsleden en worden voorgezeten door de burgemeester." De minister stelt dat dit slechts een eerste stap is op de weg naar binnengemeentelijke decentralisatie. Hoe beoordeelt hij die stap in het licht van dit wetsvoorstel? Overigens is het CDA van mening dat elke grote gemeente – groot qua oppervlakte, zoals een paar in Overijssel of qua inwoners, zoals hier – serieus werk moet maken van binnengemeentelijke decentralisatie. Bestuur en dienstverlening dichter bij burger is daarbij ons motief. Dat moet dan wel iets voorstellen en dus vergezeld gaan van een zekere mate van autonomie en uitvoeringsbevoegdheid.

Ik kom bij de voornemens van Nootdorp-Pijnacker en van Leidschendam-Voorburg. De fusie Nootdorp-Pijnacker is een onderdeel van het wetsvoorstel. De CDA-fractie kan dat voorstel ondersteunen, maar heeft wel grote moeite met het amendement-De Cloe, waarmee de locatie De Bras alsnog aan Den Haag wordt toegewezen. Daarvan zien wij de noodzaak echt niet in, behalve als er sprake is van een ruiltje. Ik heb daarvoor nog geen amendement gezien, maar vanochtend werd daarover in alle kranten geschreven. Dat ruiltje zou inhouden dat het park Leeuwenbergh via een amendement van D66 alsnog kan blijven waar het is en dat De Bras wordt toegevoegd aan Den Haag. Ik hoor daarover straks graag de collega's.

De voorzitter:

Ik zie de heer Hoekema niet, maar de heer Hoekema heeft inderdaad een amendement ingediend op dit punt.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Dan is het probleem dus opgelost en klopt het.

De heer De Cloe (PvdA):

Wat bedoelt mevrouw Van der Hoeven met "een ruiltje"? Ik heb zelfstandig een amendement over De Bras ingediend.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Natuurlijk heeft u zelfstandig een amendement over De Bras ingediend, dat hebben uw coalitiegenoten niet medeondertekend. Maar u zit hier in een glazen huis, mijnheer De Cloe. Als op een gegeven ogenblik het coalitieoverleg zo zichtbaar is dat het de dag daarna in de krant staat, kunt u niet van mij verwachten dat ik onbevangen tegen uw amendement aankijk, kom nou! Ik neem u dat niet kwalijk.

De heer De Cloe (PvdA):

Natuurlijk niet want u heeft in het verslag al kunnen lezen dat de Partij van de Arbeid gepleit heeft voor toevoeging van De Bras. U kunt mij dan niet verwijten dat er sprake is van een ruiltje.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Ik verwijt u ook niets, maar uw coalitiecollega's hadden toen nog geen deal gemaakt waardoor zij u dit kunnen gunnen. U bent consistent in uw verhaal van De Bras. U heeft dat inderdaad aangekondigd in het verslag. Maar om dat gerealiseerd te krijgen, moest er natuurlijk ook iets gebeuren voor de coalitiepartners. Gisteren is daarover een akkoord bereikt en dat is het ruiltje waarover ik spreek.

De voorstellen ten aanzien van Pijnacker-Nootdorp en Leidschendam-Voorburg kunnen bogen op een ruime ondersteuning vanuit de bevolking. Ook inhoudelijk zijn de argumenten valide, alhoewel het initiatief van Voorburg-Leidschendam wel erg plotseling uit de lucht kwam vallen. De minister geeft aan met dit laatste initiatief geen moeite te hebben, mits het plaatsvindt binnen de grenzen die het voorliggende wetsvoorstel aangeeft en daar zit nu het verschil van mening met het CDA. Wij onderschrijven dat door deze fusies het aantal spelers binnen Haaglanden kleiner wordt, zeker als ook de andere fusiebesprekingen – bijvoorbeeld in het Westland – tot resultaat leiden en daar ziet het naar uit, maar onze voorkeur gaat uit naar samenvoeging van Leidschendam en Voorburg binnen de huidige gemeentegrenzen. Dat doet meer recht aan de toekomstmogelijkheden van de nieuwe gemeente, die immers méér moet zijn dan een beheersgemeente en dan blijft ook Leidschenveen binnen de grenzen van de nieuw te vormen gemeente. Ik heb op dat punt een amendement ingediend.

Over Delft kan ik kort zijn. Het CDA is het eens met de minister dat, als er al iets moet gebeuren, hiervoor een andere weg bewandeld dient te worden dan via dit wetsvoorstel. Ik wil echter geen richtinggevende aanbeveling doen aan de minister zoals zojuist de heer De Cloe wel deed in de vorm van een aandachtsvraag.

In het verslag hebben wij vragen gesteld over de relatie tussen de samenwerking in Haaglanden en de bestuurlijke aansturing binnen de Vijfde nota ruimtelijke ordening en de Deltametropool. Wij kunnen ons vinden in de opmerking dat een ruimtelijk concept niet moet worden gezien als een bestuurlijke constructie. Dat is waar, maar het is ook waar dat een ruimtelijk concept gerealiseerd moet worden via bestuurlijke lijnen. Het zou goed zijn als de minister van BZK vanuit zijn verantwoordelijkheid voor het binnenlands bestuur het voortouw neemt in het denken over en ontwikkelen van bestuurlijke samenwerkingsvormen die passen bij de ambities van de Vijfde nota ruimtelijke ordening en de Deltametropool. Ik heb hierop graag een reactie.

De financiële component vormde het hart van de motie-Remkes. In gesprekken met Haagse bestuurders, die ik uiteraard ook gevoerd heb, wordt juist op dat financiële aspect de nadruk gelegd. De minister doet dat echter niet. Nu echter wordt de herindeling gepresenteerd als een bestuurlijke oplossing voor de ruimtenood van Den Haag waarbij, ik citeer uit het werk van de minister, "het afhangt van de bestuurlijke beslissingen van Den Haag hoe de financiële gevolgen voor deze gemeente zullen zijn". Gelet op al het voorgaande en op de voorge schiedenis van dit wetsvoorstel kan ik dit niet anders betitelen dan een gelegenheidsargument. De hogere uitkering uit het Gemeentefonds bedraagt 16 mln gulden en een beetje, maar daar staan ook extra uitgaven tegenover. Zoals ik al zei, het is een kostengerelateerd systeem. Over de andere financiële gevolgen kan de minister niets zeggen. Dat is toch geen sterk argument.

Met artikel 11 wordt een tijdelijke financiële voorziening voorgesteld voor Leidschendam, Pijnacker-Nootdorp en Rijswijk van ongeveer dezelfde omvang als de tijdelijke verhoging van de algemene uitkering die wegvalt. Dat is op zichzelf een goede zaak, maar kan de minister aangeven waaruit deze voorziening wordt gefinancierd? Kan de minister ook iets zeggen over de wijze van verrekening die hij voorstaat ten aanzien van de overgang van de rechten en de plichten? In afwijking van de wet ARHI wordt in dit wetsvoorstel een aparte bevoegdheid gecreëerd voor de minister. Waarom en wat moeten wij ons bij deze aparte bevoegdheid voorstellen?

Eenzelfde vraag heeft mijn fractie ten aanzien van het aantal ambtenaren dat naar Den Haag moet overgaan. Wat betekent dit voor de taken die de afgevende gemeente moet blijven uitvoeren? Het gaat tenslotte niet alleen om de aantallen ambtenaren maar ook om de deskundigheden en de functies.

Dan rest nog een korte vraag over de te volgen handelwijze als een perceel, woning of bedrijf per "ongeluk" wordt doorsneden door de nieuwe grens. Dan moet worden bepaald bij welke gemeente het betrokken object uiteindelijk gaat behoren. Dat is logisch, maar welke criteria worden hierbij gehanteerd? Hoe wordt omgegaan met de voorkeur van de eigenaar?

Voorzitter. Voordat ik toekom aan mijn slotopmerkingen wil ik iets zeggen over de verkiezingen. Oorspronkelijk waren herindelingsverkiezingen gepland in Den Haag, Rijswijk, Leidschendam en Nootdorp-Pijnacker. Dat is veranderd bij nota van wijziging waarover de Raad van State geen advies heeft uitgebracht. Zoals het er nu naar uitziet vinden alleen verkiezingen plaats in Leidschendam, dat boven de grens van 10% zit, en in Nootdorp-Pijnacker. Dat leidt tot een probleem ten aanzien van de bewoners die overgaan naar Den Haag, maar die nog wel tot de gemeente Nootdorp behoren. Zij mogen niet meestemmen, maar hoe zit het dan met het meestemmen bij de reguliere raadsverkiezingen in Den Haag? De overgaande inwoners van Nootdorp mogen hier toch niet van worden uitgesloten? Dat zou namelijk betekenen dat ze pas in 2006 hun stem kunnen uitbrengen voor de raad van hun nieuwe gemeente. Graag een reactie van de minister en een oplossing voor dit probleem.

Er rest nog een andere vraag en die betreft de samenloop met het Elzingatraject. Is het zo dat in die gemeenten waar dit jaar wel verkiezingen plaatsvinden het dualiseringstraject pas kan worden ingevoerd in 2006, dus bij de volgende raadsverkiezingen? Zo ja, is daar dan geen mouw aan te passen?

Afrondend: de CDA fractie was en is geen voorstander van deze voorgenomen herindeling. Het probleemoplossend vermogen is en, zoals ik heb aangetoond, blijft te klein om een dergelijke operatie te kunnen verantwoorden. De regionale afstemming en samenwerking worden er niet mee gediend en de argumenten om deze herindeling te verdedigen zijn in de loop der jaren nogal eens veranderd om het geheel voor de coalitie aanvaardbaar te maken en te laten passen bij het regeerakkoord.

De heer De Cloe (PvdA):

Voorzitter. Mevrouw Van der Hoeven houdt altijd van duidelijkheid.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Soms wel.

De heer De Cloe (PvdA):

Soms?

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Soms kan die duidelijkheid heel zwart-wit zijn.

De heer De Cloe (PvdA):

Laat ik eens een poging doen. Stel dat uw amendement wordt aangenomen en dat alle andere worden verworpen. Stemt u dan voor het wetsvoorstel?

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Wat is dat nu voor een vraag. U bent helemaal niet van plan om voor mijn amendement te stemmen. Kom nou. Voorzitter. Op dit soort vragen ga ik niet in. Als de heer De Cloe zegt voor mijn amendement te zullen stemmen, heeft hij een punt, maar dat zegt hij niet.

De heer De Cloe (PvdA):

Maar zou u dan voor het wetsvoorstel stemmen? Dat is mijn vraag.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Dan stel ik een wedervraag. U gaat er dus van uit dat mijn amendement wordt aangenomen. Dat kan overigens alleen als niet alleen uw fractie, maar ook die van D66 en de VVD ervoor stemmen. Als u er echter voor stemt, hebben we een nieuw feit. Dan kunnen we ergens over praten, maar dat gaat u helemaal niet doen.

De heer De Cloe (PvdA):

Waarom heeft u dan geen amendement ingediend voor de wijk Ypenburg?

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Dat had ik kunnen doen, voorzitter, maar het verhaal over Leidschenveen en Leidschendam betreft het hart van het wetsvoorstel. Ik had inderdaad alle mogelijke amendementen kunnen indienen. Ik had een amendement kunnen indienen over de corridor. Ik had een amendement kunnen indienen over de Vlietzone. Ik had een amendement kunnen indienen over Rijswijk en Ypenburg. Dat had ik allemaal kunnen doen, maar wij hebben gekozen voor indiening van dit amendement en gelet op de vraag van de heer De Cloe ben ik benieuwd wat hij ermee gaat doen.

De heer De Cloe (PvdA):

U stemt tegen het wetsvoorstel, begrijp ik.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

U moet niet zo vooruitlopen op de dingen. Ik heb u gevraagd: stemt u voor mijn amendement? Daar hebt u ook geen antwoord op gegeven en volgens mij wordt eerst over de amendementen gestemd en dan pas over het wetsvoorstel.

De heer De Cloe (PvdA):

Ik kan u wel melden wat ik denk te gaan doen. Ik wil u die helderheid wel bieden als u dat vraagt.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Doet u dat dan eens.

De heer De Cloe (PvdA):

In het verslag heb ik reeds gemeld dat wij voorstander zijn van een fusie tussen Voorburg en Leidschendam, maar binnen het kader van dit wetsvoorstel. Dit wetsvoorstel is bedoeld om Den Haag te helpen.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Dan gaat u dus stemmen voor het amendement van de VVD. Wat vraagt u mij dan?

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter. Met name de heer De Cloe sprak een aantal malen over de belangen van Den Haag. Die moeten wij inderdaad behartigen. Daar sta ik hier ook voor. Daar kan ik op worden aangesproken. Dat spreekt mij temeer aan, omdat ik een geboren en getogen Hagenaar ben. Ik heb altijd met veel genoegen in deze mooie stad gewoond. Ik mag er nu alweer een flink aantal jaren werken. Die belangen gaan mij dus zeer ter harte, maar wij staan hier ook voor de belangen van de randgemeenten. Het is onze verantwoordelijkheid om een integrale afweging te maken, al deze belangen af te wegen en dan tot een eindoordeel te komen. Daar moeten wij op worden aangesproken. Het gaat niet alleen om de belangen van Den Haag, maar evenzeer om die van de inwoners van de randgemeenten.

Als ik dit wetsvoorstel overzie, ook in het licht van de voorgeschiedenis, dan bekruipt mij de bange vrees dat dit traject uiteindelijk alleen maar verliezers zal kennen en dat niemand, hoe de uitslag ook zal zijn, daarbij enige winst zal hebben. Dat is juist in het kader van de belangen van Den Haag en die van de randgemeenten diep te betreuren.

Collega's hebben al gesproken over de voorgeschiedenis. Ik zal het kort houden, alhoewel er zeer veel over te zeggen is. Ik wijs op de discussies over de stadsprovincies. Mijn fractie was daar geen voorstander van, ook om staatsrechtelijke redenen. Wij zagen die als een nodeloze extra bestuurslaag binnen "het Huis van Thorbecke", zoals het wel wordt aangeduid. Daar waren wij op tegen. Ik wijs ook op de motie-Remkes. Daarover hebben wij het al gehad. Ik herinner mij dat nog heel levendig. Ik heb heel wat goede moties van collega Remkes gezien. Daar heb ik van harte steun aan verleend in de loop van de jaren, maar ik blijf zeggen dat deze motie geen goede motie was. Integendeel, het was een heel slechte motie, niet eens zozeer door de inhoud, maar vooral vanwege staatsrechtelijke redenen. In het verslag bij het wetsvoorstel heb ik dat ook nog aangegeven. Dit is namelijk een vorm van herindeling bij motie. Dat kan niet. Wij zien in dit debat wat voor ongewenste gevolgen dat heeft. De minister zegt zelf in de nota naar aanleiding van het verslag, in reactie op opmerkingen van onze fractie op dit punt, dat deze motie een schaduw vooruit heeft geworpen op de verdere procedure. Dat is nog vriendelijk uitgedrukt. De motie heeft een bijzonder stempel op de discussie gezet. Ook procedureel vinden wij een en ander niet zuiver. Het voorbereidingstraject, zoals wij dat via de Wet ARHI kennen, komt daardoor onder heel zware druk te staan. Sindsdien is dit voorbeeld nog een enkele maal gevolgd, onder andere met betrekking tot gebieden in Limburg. De heer Hoekema weet daar ook nog wel wat van. Die kant moeten wij absoluut niet op. Herindeling vereist een zorgvuldige voorbereiding. Daarvoor hebben wij een wettelijke procedure. De Kamer moet daar niet op ontijdige momenten bij motie op gaan inbreken. Het valt ons overigens op dat de regering heel goede moties soms niet uitvoert, terwijl een motie als deze, met al die staatsrechtelijke bezwaren, zo letterlijk mogelijk wordt uitgevoerd. Dat is nogal merkwaardig. Ik hoop dat de regering ook inziet – misschien erkent de minister dat – dat deze gang van zaken niet goed is en dat die een nodeloos zwaar stempel op deze procedure heeft gedrukt.

De voorbereiding als geheel krijgt ook geen schoonheidsprijs, want de provincie verdient in mijn ogen ook niet al te veel waardering. De provincie heeft haar eigen verantwoordelijkheid niet genomen. Uit dien hoofde is het begrijpelijk dat de minister zich op enig moment geroepen voelde om in ieder geval een daad te stellen. Daarmee heeft hij in feite gehandeld, niet zozeer naar de letter van de Wet ARHI, zoals die toen van kracht was, maar meer in de geest van de Wet ARHI, zoals die nu van kracht is.

Ik wil nog graag een moment uit de voorgeschiedenis aanhalen dat nog niet is genoemd. Dat betreft het feit dat ex-minister Peper bij de voorbereiding van dit voorstel niet alleen te rade is gegaan bij zijn eigen ministerie, maar ook onderzoek heeft laten verrichten door prof. Van der Zwan. Het oordeel van Van der Zwan was duidelijk als het gaat om de herindeling. Het oplossend vermogen van een herindeling ten opzichte van samenwerking is volgens hem betrekkelijk. Hij zei verder dat Den Haag door herindeling gering beter scoort op het punt van regie en financiële positie, maar daar staat tegenover dat langeretermijnoplossingen door de herindeling ernstig worden belemmerd. Het valt op dat Van der Zwan wat dit betreft met name naar de langere termijn kijkt. Daar moeten wij het ook nog maar eens over hebben, want het voorliggende voorstel is absoluut geen voorstel voor de langere termijn. Integendeel, in mijn ogen zal het daar alleen maar belemmerend voor werken. De minister heeft zelf gezegd dat dit wetsvoorstel mager en bescheiden is, waarmee hij in ieder geval suggereert dat het een gering probleemoplossend vermogen heeft. De regering zegt zelfs in antwoord op een vraag van ons dat het haar niet past om na te denken over de vraag wat er na 2015 met Den Haag moet gebeuren. Over duurzaamheid van herindelingsoplossingen gesproken! Voor onze fractie is dan ook de cruciale vraag wat dit wetsvoorstel oplost, juist gezien de belangen van zowel Den Haag als de randgemeenten.

Ik kom bij het punt van de financiën, waarover ik bij interruptie al van gedachten heb gewisseld met de heer De Cloe. Ik houd staande dat de achtergrond van de motie van ex-collega en nu staatssecretaris Remkes, destijds ingediend in het kader van de discussie over de stadsprovincies, heel duidelijk was. Er moest iets gebeuren aan de financiële problematiek van Den Haag en wel via twee lijnen: via rechtstreekse financiële steun en ook via herindeling en daardoor het vergroten van het draagvlak. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel ligt veel nadruk op het wegvallen van draagvlak voor gemeentelijke voorzieningen als gevolg van het wegtrekken van de middeninkomens. Door middel van herindeling zou Den Haag extra bedrijventerreinen kunnen realiseren en de middeninkomens kunnen vasthouden in de nieuwbouwwijken Ypenburg en Leidschenveen. Dit zou een positieve spin-off hebben op de gemeentelijke inkomsten en het draagvlak voor de voorzieningen. Ook onze fractie heeft hierover vragen gesteld in het verslag. Het resultaat daarvan is geweest dat de minister in de nota naar aanleiding van het verslag het financiële voordeel voor Den Haag sterk gaat relativeren. Stonden de grootstedelijke, ruimtelijke en financiële problematiek in de memorie van toelichting centraal, nu zegt de minister in de nota naar aanleiding van het verslag plotseling dat het onderhavige voorstel geen directe financiële doelstellingen heeft, maar primair een bestuurlijke doelstelling. Hoofdlijn van het betoog is vervolgens dat het de minister niet mogelijk is kwantitatieve uitspraken te doen of een oordeel te geven over schattingen die de gemeente heeft gemaakt. Wij vragen ons af of, ook bij een letterlijke interpretatie ervan, de minister meent recht te hebben gedaan aan de motie-Remkes, die hij toch zo volledig mogelijk wil uitvoeren. Ook vragen wij waarom hij in de nota naar aanleiding van het verslag een van de pijlers onder de oorspronkelijke argumentatie bij het wetsvoorstel zelf wegneemt. Uit de tabel op pagina 36 blijkt in ieder geval dat macro gesproken – wij moeten toch het totaal afwegen– de algemene uitkering negatief uitpakt. De algemene uitkering uit het Gemeentefonds stijgt voor Den Haag met 16,1 mln gulden; overigens op een begroting van 4,5 mld gulden, dus waar praten wij eigenlijk over. De uitkering van de vier andere gemeenten, die grond moeten afstaan, daalt met 34,9 mln gulden. Per saldo kan ik er dan ook absoluut geen voordeel in zien, ook niet uit financieel oogpunt, ervan afgezien dat volgens onze fractie financiële aspecten nooit doorslaggevend mogen zijn voor herindeling. Dat is hier zeker niet het geval.

De volgende vraag is of het wetsvoorstel uit ruimtelijk en ook uit bestuurlijk oogpunt doelmatig is en probleemoplossend vermogen heeft. Belangrijkste motivering voor het wetsvoorstel is dat het een kortetermijnoplossing moet zijn voor de meest urgente ruimtenood van Den Haag en dat de gemeente zelf de regie over het toe te voegen gebied moet kunnen blijven voeren. Wij nemen deze ruimtenood volledig serieus, maar betwijfelen of het voorstel beantwoordt aan deze wensen. Het toe te voegen gebied is immers geen maagdelijk gebied, waarop Den Haag nog veel bedrijventerreinen en woningbouw zou kunnen ontwikkelen. Het Forepark is op een enkele kavel na uitgegeven, Leidschenveen is helemaal bestemd en voor de helft gerealiseerd, in de Vlietzone zijn ook geen ontwikkelingsmogelijkheden meer en Ypenburg is nagenoeg geheel bestemd en voor een belangrijk deel gerealiseerd. In feite gaat het om het overnemen van een grotendeels bestemd en voor een belangrijk deel al bebouwd gebied. Dat kan in dit licht toch moeilijk een oplossing voor de korte termijn zijn. Dit blijkt ook uit het gegeven dat de minister zelf toegeeft dat de herindeling hoogstens tot 2015 duurzaam is. Ik vrees dan ook dat wij weer in de opmaat naar een volgende herindeling zitten.

De regering wijst herhaaldelijk op het voordeel van het leggen van de bestuurlijke regie over het toe te voegen gebied in een hand, namelijk die van Den Haag. Ook dit voordeel is naar onze mening zeer betrekkelijk. Tot nu toe is de bestemming en ontwikkeling van het gebied door de gemeenten gezamenlijk ter hand genomen en is Den Haag daar volledig bij betrokken geweest. Ons hebben geen signalen bereikt dat daardoor de regie over het gebied gebrekkig is geweest of dat er fouten zijn gemaakt zijn. Overigens zal de regie ook na overgang van het gebied naar Den Haag, gegeven de complexiteit van en de onderlinge afhankelijkheden in het gebied, toch in hoge mate een kwestie van gezamenlijkheid moeten blijven. Ik denk aan de regio Haaglanden. Het voordeel van de regie één hand, is dus naar mijn mening een zeer betrekkelijk argument.

Daarnaast moet bij een grensherziening ook worden gekeken naar de mate van logica van het grensbeloop. Een logisch en duidelijk grensbeloop is een belangrijke voorwaarde voor een herindeling. Je kunt stellen dat elk grensbeloop in deze regio, gezien de historische grenzen, van een zekere kunstmatigheid getuigt. Afgezien daarvan vindt mijn fractie het grensbeloop uit dit wetsvoorstel buitengewoon onlogisch. De aan Den Haag toe te voegen long, die de stad de nodig ademvrijheid zou moeten geven, ligt geheel ingesloten tussen Voorburg, Leidschendam, Rijswijk, Pijnacker, Nooddorp. De enige verbinding is een enige tientallen meters brede corridor. De oriëntatie van de bewoners in dat gebied zal dus niet op Den Haag zijn gericht, maar juist op de direct omliggende gemeenten. Wij vragen ons af of de lijnen tussen burger en lokaal bestuur daardoor wel korter zouden worden. Ik vrees het tegenovergestelde. Door die ligging te midden van andere gemeenten, ook al gaat dit gebied over naar Den Haag, zullen ontwikkeling, functietoewijzing, herontwikkeling en dynamisch gebruik alleen in overeenstemming met de andere gemeenten kunnen plaatsvinden. Daarom ontgaat ons te enen male de logica van dit grensbeloop. Als je nuchter naar de kaart kijkt, zie je dat wij hier over een aantal jaren weer zullen staan voor de volgende fase. Dat vind ik geen wenkend perspectief.

Een van de problemen achter deze discussie is het vraagstuk van de stadsprovincie en de gemeentelijke herindeling. Een grondfout in de discussie is dat wordt gezegd dat stadsprovincie of gemeentelijke herindeling de enige alternatieven zijn. Als de stadsprovincie niet doorgaat, moet er een gemeentelijke herindeling komen. Waarom wordt er zo weinig aandacht besteed aan de mogelijkheden voor een versterkte intergemeentelijke samenwerking? De Wet gemeenschappelijke regelingen biedt ook mogelijkheden voor een niet vrijblijvende samenwerking. Ik heb dat in andere debatten ook al vele malen gezegd. Dat is hier toch ook een optie? Er is nu meer oog voor. Ik denk hierbij aan de unaniem door de regio Haaglanden gesteunde nota "Quo Vadis". Die optie van een versterkte intergemeentelijke samenwerking is iets dat in dit gebied, waar de grenzen altijd vrij willekeurig zullen blijven en verstrengelingen altijd aanwezig zullen blijven, de enige oplossing voor de lange termijn.

Het lijkt er overigens op dat ook Den Haag inmiddels die richting meer uitdenkt. Ik denk hierbij aan het convenant van Den Haag, Wateringen en Monster voor de realisatie van 2000 woningen, de samenwerkingsovereenkomst tussen Schipluiden, Delft en Den Haag voor de exploitatie van bedrijventerrein in de Harnaschpolder, de gezamenlijke planologische verkenningen van Den Haag, Voorburg, Leidschendam en Rijswijk ten aanzien van de Vlietzone en de samenwerking tussen de diverse gemeenten wat betreft de Vinex-locatie Ypenburg. Er zijn ook voorbeelden uit het verleden, zoals de totstandkoming van de bedrijventerreinen Plaspoelpolder, Hoornwijck en Forepark. Deze vormen van samenwerking kunnen naar onze mening dienen als inspiratie voor de toekomst en als richtingwijzer voor het aanpakken van de grensoverschrijdende vraagstukken, die hier altijd zullen blijven. Daarom meent mijn fractie dat het ook bestuurlijk – daar beroept de minister zich in de nota naar aanleiding van het verslag op – niets oplost en dat dit voorstel tot herindeling daar eerder een belemmering voor vormt. Juist gezien de afweging van de belangen van alle inwoners van het totale gebied, gaat mij dat aan het hart. Ik vind dat dus een verkeerde keuze.

Ik kijk nog even naar de omliggende gemeenten. De gemeenten Voorburg en Leidschendam hebben in een zeer laat stadium de knoop doorgehakt om samen te gaan en wel zo spoedig mogelijk. Dat zou dan al op 1 januari 2002 kunnen zijn. Wij kunnen op zich heel goed leven met deze zelfgekozen fusie, hoewel wij ons afvragen of het echt nodig was vanuit het oogpunt van de bestuurskracht van de afzonderlijke gemeenten. Ons hebben daar nimmer negatieve signalen over bereikt, maar men heeft die keuze zelf gemaakt en wij willen die graag respecteren. Dat maakt zo'n nieuwe gemeente een sterke partner in de regio Haaglanden. Er is een proces gaande in deze regio, waarvan je je afvraagt of het niet toe gaat naar die versterkte samenwerking van sterke partners en of dit wetsvoorstel zich op die manier al overbodig heeft gemaakt. Is het in feite al niet achterhaald, juist in dit licht gezien? Wij kunnen dus goed leven met het samengaan van Voorburg en Leidschendam, maar wij vinden dat het dan ook moet gaan om de beide gemeenten, zoals ze nu zijn. Ik begrijp best dat Leidschenveen zo ongeveer het hart van het voorstel vormt. Daar zal de minister zich dus tegen verzetten, maar wij moeten ook kijken naar de positie van de gemeenten Voorburg en Leidschendam. Beide worden gekenmerkt door een sociale structuur die afwijkt van de gemiddelde Nederlandse gemeente. Leidschenveen kan juist daar een goede correctie voor zijn. Willen wij Voorburg en Leidschendam een goede toekomst geven, dan moeten wij Leidschenveen daar niet uithalen. Ook is deze wijk door met name de gemeente Leidschendam tot nu toe voortreffelijk ontwikkeld. Vanuit deze overwegingen vinden wij het voorstel van de regering om Voorburg en Leidschendam daar geknipt in te brengen geen oplossing. Wij zullen het amendement van mevrouw Van der Hoeven dan ook van harte steunen. Voor Leidschendam is het extra pijnlijk om ook Park Leeuwenbergh te verliezen, gezien de plaats die dit belangrijke oorlogsmonument inneemt in deze gemeente. De SGP-fractie plaatst dus ook hier een kritische kanttekening bij het voorstel. Ik heb begrepen dat het amendement van collega Hoekema hier een oplossing voor geeft. Dat is dan een heel gering positief punt bij een overigens helaas negatieve ontwikkeling. Als het wetsvoorstel op deze wijze in stemming komt, zullen wij dat amendement ook steunen.

Voor de gemeente Rijswijk betekent het verlies van Ypenburg een fikse aderlating. Wij vinden het niet terecht dat afbreuk wordt gedaan aan de financiële positie en de bestuurskracht van de randgemeenten. Wat betreft Ypenburg zien wij geen reden om nog verder te gaan. Het amendement van collega De Cloe maakt het er allemaal niet beter op, integendeel. Wij vinden dat dit deel van Ypenburg, De Bras, beter bij Pijnacker-Nootdorp past en dat het essentieel is voor de kracht en de omvang van deze nieuw te vormen gemeente. Ik moet helaas constateren dat de PvdA-fractie de bijl aan de wortel van deze nieuwe gemeente legt door De Bras eruit te halen. Het klinkt vrij onschuldig, maar er zijn ook opmerkingen gemaakt over Delft. Mevrouw Van der Hoeven heeft dat goed aan het licht gebracht. Na doorvragen bleek dat wat betreft Delft nog eens goed naar deze gemeente moest worden gekeken. Dat is een mooi begin voor deze nieuwe gemeente. Ik gun haar een betere start. Ik ben het absoluut niet eens met die ontwikkeling. Ik hoop dat de minister wat meer duurzaamheid in zijn betoog inbouwt voor de nieuwe gemeente Pijnacker-Nootdorp en dat hij het zwaard van Damocles er niet boven laat hangen. Deze gemeente moet toch op z'n minst een goede start maken met de garantie dat er sprake is van de nodige duurzaamheid.

Wat betreft de verkiezingen sluit ik mij aan bij de opmerkingen die al gemaakt zijn. De nota van wijziging die de minister bij het wetsvoorstel gevoegd heeft, was op zijn plaats na alle verwarring die daarover ontstaan was in de lokale en regionale media. Het is curieus dat nu juist in Den Haag, waar alles om draait, geen herindelingsverkiezingen gehouden hoeven te worden. Dat laat toch iets zien van het zeer betrekkelijke karakter van dit wetsvoorstel.

Dan kom ik meteen bij mijn eindafweging. Het moge duidelijk zijn dat mijn fractie vindt dat de voorgestelde herindeling ondoelmatig is en dat zij zich kenmerkt zich door een onlogisch grensbeloop. De herindeling lost niets op. De toekomstwaarde is zeer betrekkelijk. Deze herindeling is geen duurzame oplossing voor de grootstedelijke problematiek van Den Haag en voor de intergemeentelijke samenhang. Ik ben bang dat wij hier over een aantal jaren weer staan om opnieuw te discussiëren over de schaal van Den Haag. Het alternatief van intergemeentelijke samenwerking, maar dan niet vrijblijvend, is te verkiezen boven deze willekeurige grensaanpassingen. Daarom vindt mijn fractie dit geen goed voorstel. Het klinkt zwaar, maar ik vind het eigenlijk een slecht voorstel. Het lost niets op; het heeft alleen maar nadelen en wij zullen het dus niet kunnen steunen.

De heer Hoekema (D66):

Mevrouw de voorzitter. Met de constatering dat dit voorstel een lange voorgeschiedenis heeft, zou ik ongetwijfeld de prijs winnen, als die zou worden uitgereikt, voor de grootste platitude in het debat vandaag. Ik heb het buitengewoon aardige boekje van het antiannexatiecomité Voorburg gelezen over de geschiedenis van ongeveer een eeuw. Je kunt nog wat langer teruggaan, maar laat ik voor het gemak maar de vorige eeuw nemen. Den Haag is in de afgelopen eeuw uitgebreid met de wijken Binckhorst en Loosduinen en verder niet. Wel is er decennia lang een discussie geweest tussen met name Den Haag en Voorburg over een mogelijke annexatie van Voorburg door Den Haag. Er zijn in het aardige boekje van de gemeente Voorburg zelfs prachtige foto's te zien van leden van de Haagse gemeenteraad – in die tijd waren dat nog voornamelijk mannen in donkere pakken – die 's zomers op de fiets op zoek gaan naar uitbreidingsmogelijkheden en daarbij voornamelijk kijken naar de gemeente Voorburg. Het is de ironie van de geschiedenis dat het voorstel dat wij vandaag behandelen, uiteindelijk een heel ander voorstel is geworden dan men vele decennia lang dacht.

De geschiedenis van de Haagse regio wordt gekenmerkt door twee zaken: aan de ene kant antagonisme, aan de andere kant grote maatschappelijke en ruimtelijke problemen. Het antagonisme is voor een deel reëel: het gaat om schaarse grond en gebruiksmogelijkheden, en iedere vierkante meter kan men maar één keer goed gebruiken. In dat antagonisme zit een zeker cultureel element. In veel van de gesprekken die ik over dit moeilijke onderwerp heb gevoerd, en in veel van de post die wij hebben gekregen – en dat was nogal wat – kwam een element van strijd tussen het grote Den Haag en de randgemeenten naar voren. Beeldvorming speelt daarbij een belangrijke rol. Den Haag zou slecht bestuurd zijn, het geld over de balk gooien, geld besteden aan prestigieuze projecten en er moet te veel belasting worden betaald. Kortom: daar wil men niet bij horen. Ik hoop dat wij vandaag en volgende week, als wij gaan stemmen, in staat zijn om over die beeldvorming heen te springen. Het gaat om een zakelijke afweging van de belangen van Den Haag, van de regio als geheel en van de randgemeenten. Overigens houd ik niet zo van de term "randgemeenten", want het lijken dan randverschijnselen te zijn. Ik spreek liever van "regiogemeenten".

De grote problemen in deze regio hebben te maken met de beknelde positie van de grote stad Den Haag, een stad met een aanzienlijke sociale problematiek, terwijl gedurende een lange periode de regiogemeenten niet zo heel veel hebben gedaan om die sociale problematiek te helpen opvangen. De minister heeft in de stukken bij het wetsvoorstel ook aangegeven hoe de gemeente Den Haag zich in de loop van decennia heeft ontwikkeld. In feite gaat het, gezien de cijfers, om een neerwaartse ontwikkeling. Of het dan 8000 of 20.000 arbeidsplaatsen betreft, doet voor mij niet zoveel terzake. Het gaat erom dat Den Haag zich neerwaarts heeft ontwikkeld, in ieder geval in inwonertal en in mogelijkheden om inwoners op eigen grond adequaat te huisvesten. Daarnaast zijn er ernstige afstemmingsproblemen geweest die voor mij niet treffender kunnen worden geïllustreerd dan door de lange discussie tussen Den Haag en Rijswijk over de tram.

Tegelijkertijd – dat is in feite het paradoxale – is de laatste jaren een versterkte en verbeterde regionale samenwerking in het stadsgewest Haaglanden te zien. Er zijn ook nieuwe bestuurders gekomen en er is een wat andere wind gaan waaien in de regionale samenwerking in het gewest Haaglanden. Ik hoop dat die nieuwe geest van samenwerking behouden blijft als het wetsvoorstel wordt aanvaard. De gemeente Den Haag en de andere gemeenten moeten immers met elkaar verder. Het is eigenlijk doodjammer dat in 1996/1997 het sterke stadsregiobestuur dat onder handbereik lag, er niet is gekomen. Dat had te maken met problemen in de regio zelf, maar ook met het draagvlak daarvoor in de Tweede Kamer. Het kwam er niet van en dat is bijzonder jammer, maar wij kunnen de geschiedenis niet terugdraaien.

In het licht van die situatie is op 22 mei 1997 de beroemde motie-Remkes aanvaard, precies vier jaar en één dag geleden. Die motie-Remkes heeft op zichzelf al heel wat beweging en dynamiek gebracht in het bestuurlijk palet van de regio. Gevoegd bij de verwachting van een herindeling is er al heel wat op gang gekomen. De vraag die nu voorligt is, of het schip in het zicht van de haven nu ook moet doorvaren. Of moeten wij het schip stilleggen, onze knopen tellen en zeggen: nu, Leidschendam en Voorburg gaan fuseren, dat is alweer één speler minder, in het Westland is wat aan de gang en Nootdorp en Pijnacker gaan ook fuseren? Deze vraag heeft mijn fractie beantwoord met: ja, het schip moet de haven invaren. Mijn fractie zal dit wetsvoorstel steunen.

Waarom doen wij dat? Niet vanwege het geld voor Den Haag. Er is sprake van een klein financieel voordeel voor deze gemeente, waardoor de operatie ook voldoet aan het gestelde in de tweede alinea van de motie-Remkes. De motie-Remkes zegt: indien de financiële gevolgen per saldo positief zijn, moet Den Haag worden versterkt met die en die bouwlocaties. Het gaat in eerste instantie niet om het geld. Voor dit geld voor Den Haag hebben wij met zijn allen een oplossing gevonden door een specifieke steunoperatie op gang te brengen in het kader van de Financiële-verhoudingswet en het Gemeentefonds. Het kabinet-Lubbers is daarmee begonnen – ere wie ere toekomt – en Paars I en Paars II hebben dat goed opgepakt. Dit was een goede operatie.

Dit was echter niet het eerste doel van deze operatie. Het gaat ook niet om psychologismes als "Lebensraum" of een magisch inwonertal.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter. Ik wil nog een vraag stellen over het financiële aspect. De heer Hoekema zegt dat letterlijk is voldaan aan de motie-Remkes, maar ik hoop dat hij het met mij eens is dat wij voor een afweging staan in een breder kader. Wij wegen het belang af van Den Haag en van de randgemeenten en dan kan hij toch ook niet ontkennen dat er voor de betrokken gemeenten in totaliteit een financieel nadeel ontstaat? Waarom richt hij zich alleen op het kleine voordeel van Den Haag?

De heer Hoekema (D66):

Ik heb de motie-Remkes letterlijk geciteerd. In de tweede alinea daarvan staat dat indien de financiële gevolgen per saldo positief zijn, de bouwlocaties Ypenburg, Leidschenveen, etc. naar Den Haag moeten overgaan. Als de heer Van den Berg constateert dat er financiële problemen ontstaan voor de regiogemeenten, denk ik dat het van belang is dat wordt gekeken naar het pakket dat bij iedere herindeling wordt aangeboden, zoals het starterpakket voor herindeling en andere mechanismen om eventuele financiële nadelen voor de regiogemeenten op te lossen.

De heer Van den Berg (SGP):

De heer Hoekema is het toch met mij eens dat wij hier voor die bredere afweging staan? Hij kan wel zeggen: ik kijk alleen naar Den Haag en daar is een plusje en voor de rest moet maar een oplossing worden gezocht, maar dat vind ik een heel merkwaardige afweging.

De heer Hoekema (D66):

Ik zit nog midden in die brede afweging. Ik heb tot nu toe alleen betoogd dat de financiële versterking van Den Haag voor mijn fractie niet het doel is van deze herindelingoperatie. Wij hebben die operatie wel getoetst aan de randvoorwaarden die zijn neergelegd in de motie-Remkes. Die heb ik ook geciteerd.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Waarop baseert de heer Hoekema zijn stelling dat de financiële gevolgen per saldo positief zijn? Per saldo betekent dat je de kosten en baten met elkaar verrekent. Waarop baseert hij dan dat die gevolgen per saldo positief zijn?

De heer Hoekema (D66):

Ik baseer mij op het al eerder gewisselde bedrag van 16 mln gulden.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

De heer Hoekema heeft de stukken niet goed gelezen, want tegenover het bedrag van 16,1 mln gulden dat extra wordt verstrekt uit het Gemeentefonds, staan wel extra kosten. Dit is immers een kosten gerelateerd systeem. De minister is niet in staat gebleken om de andere voordelen te kwantificeren. Dus waarop baseert de heer Hoekema dan zijn stellingname? Overigens citeer ik niet uit eigen werk, maar uit het werk van de minister.

De heer Hoekema (D66):

Ik neem aan dat wij allen spreken over de stukken van de minister. In de tweede alinea van de motie-Remkes is een randvoorwaarde gesteld voor de overgang van de bouwlocaties Ypenburg, Leidschenveen, Wateringse Veld en de corridor om Den Haag: indien de financiële gevolgen daarvan per saldo positief zijn, moet de stad Den Haag met die bouwlocaties worden versterkt. Dit is volgens mij het geval. Als er per saldo problemen zijn voor de regio en de regiogemeenten moet daarvoor een oplossing worden gezocht. Daarover ben ik het eens met mevrouw Van der Hoeven. Mevrouw Van der Hoeven probeert deze herindelingoperatie onderuit te halen met het argument dat het financieel voor iedereen nadelig is. Ik het begrip voor haar positie, maar ik weerleg haar argument.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

De heer Hoekema interpreteert mijn opmerking verkeerd, maar dat is zijn zaak. Het gaat mij om het begrip per saldo. Er staat: per saldo voor de gemeente Den Haag positief. Tot nu toe heeft niemand kunnen aantonen dat de uitkomst per saldo – dat wil zeggen dat alle kosten en baten met elkaar zijn verrekend – positief is. Dit blijkt ook niet uit de stukken. Dit is waar het om draait. De heer Hoekema moet zich dan niet baseren op het bedrag van 16,1 mln gulden. Dit is een onderdeel van het Gemeentefonds. Hij gaat dan voorbij aan de extra kosten die moeten worden gemaakt. Ik praat dan over onderwijsvoorzieningen, groenvoorzieningen, wegen en allerlei andere dingen. Per saldo is de uitkomst van plus en min en die kan ook de heer Hoekema niet geven.

De heer Hoekema (D66):

Mevrouw Van der Hoeven kan die uitkomst ook niet geven.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Voorzitter. Dit is nu juist mijn punt. Ik heb toegegeven dat ik die uitkomst niet kan geven. De heer Hoekema mag niet zeggen dat hij dit wel kan, want hij kan het niet.

De heer Hoekema (D66):

Uit de gegevens die de minister aanreikt in het wetsvoorstel, in de memorie van toelichting en in de nota naar aanleiding van het verslag kan ik niet afleiden dat deze herindeling een financiële ramp zal worden voor de hele regio.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

De heer Hoekema kan ook niet constateren dat deze operatie per saldo een positief gevolg heeft voor Den Haag. Dit kan hij ook niet.

De heer Hoekema (D66):

Het materiaal dat mij ter beschikking staat, laat zien dat voldaan wordt aan de randvoorwaarden van de motie-Remkes. Ik heb het dan over de extra uitkering uit het Gemeentefonds van 16 mln gulden.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Dit is een gevolg van het feit dat het materiaal dat ons ter beschikking staat, niet volledig is. Dat geeft de minister ook toe in zijn stukken. Hij geeft aan dat hij niet in staat is om de andere financiële aspecten te kwantificeren. Daarom moeten wij ons daarop ook niet vastpinnen.

De heer Hoekema (D66):

Ongetwijfeld zal de heer Remkes op 22 mei 1987 ook niet het vermogen van alziendheid hebben gehad. Vooruitlopend op een herindelingoperatie kun je natuurlijk ook niet voor tien jaar alle kosten en baten berekenen. Ik ben ervan overtuigd dat de minister ons in zijn antwoord een aantal handreikingen zal bieden waardoor hij de conclusie uit de motie-Remkes ook voor zijn rekening kan nemen. Ik blijf vierkant achter die conclusie staan.

Maar als het niet gaat om geld, of "Lebensraum", of psychologie, of een gevoel, of een bepaalde magische inwonersgrens voor Den Haag, waarom gaat het dan? Het gaat erom dat een stad als Den Haag het recht heeft om haar eigen inwoners op eigen grond te huisvesten. Daarnaast heeft de gemeente Den Haag het recht, maar ook de plicht om zorgvuldige besluiten te nemen in het kader van de regiefunctie die zij moet uitoefenen over de schaarse grond, in nauw overleg met de regiogemeenten en de provincie. Daarbij heb ik het over het groen, de sportvelden en de bedrijfsterreinen zoals de Vlietzone. Ik vind het van belang dat de grenzen van het Groene Hart worden gerespecteerd en daarom heb ik daar al vragen over gesteld naar aanleiding van de stukken.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter. Wat de heer Hoekema nu staat te zeggen, is dat niet een beetje fake? De bewoners van Den Haag hebben het recht om in huizen op Haags grondgebied te wonen, maar zo'n recht hebben ze in Leidschendam ook, net zoals wij allemaal in Nederland. Als je van Den Haag naar Leidschendam verhuist, dan word je van Hagenaar Leidschendammer. Dat gebeurt nogal eens, dus wat is daar mis mee? De heer Hoekema doet voorkomen alsof Nederland hiermee groter wordt, alsof er meer ruimte komt. Het is toch alleen een verschuiving van de grenzen met wat centjes erbij en verder niets?

De heer Hoekema (D66):

Voorzitter. Ik heb geen pleidooi gehouden voor een eiland in de Noordzee. Nee, wij maken Nederland niet groter, maar richten het bestuurlijk anders in. Het gaat dus om een bestuurlijke keuze. Je kunt een andere maken, maar de keuze die mijn fractie wil maken is om Den Haag de ruimte te geven om zich uit te breiden met twee Vinex-wijken die voornamelijk, niet uitsluitend, zijn bedoeld voor Haagse inwoners. U kunt een andere bestuurlijke keuze maken. Wij maken Nederland niet groter, wij maken Den Haag iets groter. Dat is een afweging.

De heer Poppe (SP):

Wat wordt er beter als een Vinex-locatie niet bij gemeente A maar gemeente B hoort? Misschien is er voor Leidschendam het voordeel dat ze geen lekke tramtunnels zouden aanleggen. Maar alle gekheid op een stokje: wat verandert er nu werkelijk? U hebt het over een bestuurlijke keus, maar daarvoor moeten toch meer redenen zijn dan alleen het groter maken van Den Haag? De bestuurders van elke gemeente vinden hun stad vaak het centrum van de wereld, ze willen altijd groter worden, maar dat gaat altijd ten koste van een ander. Hierbij spelen ook kostenaspecten. Er zal, ook bestuurlijk, veel moeten veranderen. Het leidt allemaal tot niets, behalve het verleggen van een grens. U hebt nog geen duidelijk antwoord gegeven op mijn vraag: wat is nu het exacte voordeel, ook in bestuurlijk opzicht? Ik zie dat niet.

De heer Hoekema (D66):

Als mensen nu gelukkig wonen in Leidschendam, of in Rijswijk, dan zullen ze ongetwijfeld ook gelukkig wonen als hun wijk overgaat naar Den Haag; dat mag ik althans hopen. Ik vind het een soort ereplicht voor Den Haag om ervoor te zorgen dat hun burgers dat gevoel zullen hebben. Verder schiet Den Haag er in bestuurlijke zin in zoverre mee op, dat het de beschikking krijgt over terreinen waarop het de eigen inwoners kan huisvesten. Uw lichtelijk demagogische suggestie over lekkende tramtunnels is een voorbeeld van het soort redeneringen dat ik verre van mij werp. Ik vind dat echt een heel verkeerde, demagogische diskwalificatie van de gemeente Den Haag en ik heb alle vertrouwen in het vermogen van het stadsbestuur om zijn ereplicht na te komen en die wijken, die het even dierbaar zouden moeten zijn als Scheveningen of andere, goed te besturen.

Tussen de motie-Remkes, vier jaar en een dag geleden aanvaard, en het wetsvoorstel bestaat een wereldje van verschil. We hebben daarvoor een heel traject doorlopen: provinciale varianten van de herindeling, vaak veel grootschaliger dan het onderhavige voorstel, en een bestuurlijke time-out via het advies-Van der Zwan, door de ambtsvoorganger van deze minister besteld. Er ligt nu een zogenaamde beperkte herindeling op tafel, die heel functioneel gericht is op de terreinen, waar Den Haag iets aan heeft. Voor een deel zijn dit bebouwde gebieden; voor een deel zijn die nog niet helemaal volgebouwd. Voor een deel zijn die groen; voor een deel bedrijfsterrein. Aan dergelijke terreinen heeft Den Haag iets en daar kan de stad iets mee doen. Bepaalde beslissingsmogelijkheden kunnen daarmee aan de gemeente Den Haag toevallen. Het voorstel is functioneel toegespitst op de nieuwbouw en op de locaties, waar Den Haag een zinvolle regie kan voeren. Bepaalde elementen zijn terecht uit het voorstel gehaald, zoals de oudbouw van Voorburg, waar de gemeente Den Haag veel minder aan heeft. Dit is dus een beperkt, functioneel gemotiveerd voorstel.

Over een aantal specifieke onderdelen van het voorstel, maak ik een paar korte opmerkingen. Ik kom dan eerst bij het terrein De Bras in de nieuw te vormen gemeente Pijnacker-Nootdorp.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik heb nog een vraag over de beperkte indeling en het functioneel gemotiveerde karakter daarvan. Is dit voor de D66 de ideale oplossing voor de problematiek van de stad Den Haag en ommelanden? Zet D66 niet liever in op de stadsprovincie?

De heer Hoekema (D66):

Dat is een heel goede vraag, mevrouw Van Gent. Ik had dat punt voor het laatst willen bewaren, maar nu u deze vraag stelt, beantwoord ik die graag. Nee, dit is niet de ideale oplossing. Maar wij leven helaas niet in een ideale wereld. Mijn fractie heeft zich zeer sterk gemaakt – en zal dat ook altijd blijven doen – voor een sterke stadsprovincie. Uw fractie staat daarbij aan onze zijde. Het is ontzettend jammer dat die sterke stadsprovincie er niet is gekomen. De keuze was dan geweest tussen een ideale oplossing of niets. Maar nu kan ook voor een subideale oplossing worden gekozen. Die oplossing is goed genoeg om iets te doen aan het acute probleem van Den Haag, maar die oplossing is niet goed genoeg om op heel lange termijn alle problemen van de regio op te lossen. Daarom pleit ik ervoor om nu door te pakken met een sterk regiobestuur en om met alle bestuurlijke spelers – die nog steeds op een kluitje zitten – daadwerkelijk de bovenlokale problemen aan te pakken. Ik hoop en verwacht dat de minister daar in zijn antwoord uitvoerig op zal ingaan.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

U heeft gezegd dat er de afgelopen jaren het een en ander gebeurd is in Haaglanden. Maar dat geldt ook voor deze Kamer. Ik heb net al geconstateerd dat er een meerderheid in deze Kamer is voor die stadsprovincie. Deze herindeling is een tijdelijke oplossing. Waarom zet u niet in op de ideale oplossing, waar politieke overeenstemming over bereikt kan worden in deze Kamer? Dat brengt de ideale wereld een stuk dichterbij. Wat is voor u belangrijker: de politieke overeenstemming, die hier buiten de coalitie te bereiken is, of het regeerakkoord?

De heer Hoekema (D66):

Ik zit niet met mevrouw Van Gent en met mevrouw Van der Hoeven in de coalitie. Dat spijt mij erg, maar dat kan altijd nog gebeuren. Wij hechten sterk aan trouwe en loyale uitvoering van coalitieafspraken, die in het regeerakkoord zijn vastgelegd.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Dus daarom accepteert u een minimale oplossing, die in uw ogen verre van ideaal is?

De heer Hoekema (D66):

Nee, u bent slim, maar u bent mij niet te slim af. Ik heb niet gezegd dat dit een minimale oplossing is, maar dat het een subideale oplossing is, of suboptimaal, zo u wilt. Een stadsprovincie zou ideaal zijn geweest. Zeven jaar geleden was die onder handbereik, maar dat is jammer genoeg niet doorgegaan. Een functionele herindeling van beperkte omvang voldoet aan de criteria die mijn fractie hanteert. Het is geen ideale oplossing, maar het kan er goed mee door.

De heer Slob (ChristenUnie):

Bent u niet bang dat deze oplossing uw ideaal nog veel verder weg zal brengen, omdat de goede sfeer, die nu in de samenwerking ontstaan is, daardoor behoorlijk gebruuskeerd wordt?

De heer Hoekema (D66):

Dat vind ik een voorbeeld van een "self-fulfilling prophecy", met excuses voor het Engels. In het Nederlands vertaald is dat een profetie, die zichzelf zal bewijzen. Als maar vaak genoeg gezegd wordt dat met dit voorstel de bodem onder regionale samenwerking wordt weggeslagen, dat men elkaar niet meer zal kunnen vinden en dat er haat en nijd tussen de besturen in de regio zal ontstaan, zal dat vanzelf gebeuren. Ik vrees dat wij een bepaald klimaat scheppen door te zeggen dat het allemaal niets zal worden in de komende jaren. Ik denk dat het wel meevalt. Die regionale samenwerking heeft heel wat ups en downs gekend en heel wat veerkracht laten zien. Ik vertrouw erop dat de bestuurders ook na dit wetsvoorstel elkaar kunnen vinden. Zij moeten elkaar vinden: er is geen alternatief.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik had geen ondertiteling nodig, mevrouw de voorzitter. Het is helder wat u ermee bedoelde. U weet echter dat er grondgebied naar Den Haag toe gaat waarover al vrij vergaande afspraken tussen Den Haag en de buurgemeenten zijn gemaakt. Ik kan mij heel goed voorstellen dat die buurgemeenten denken: had dat dan geen waarde, was er geen vertrouwen om dat met elkaar uit te werken zodat nu Den Haag ineens de regie over het hele gebied moet krijgen? Kunt u zich dat soort gevoelens voorstellen?

De heer Hoekema (D66):

Ik kan mij ontzettend veel van de gevoelens voorstellen die in zeer grote en hevige mate tot mij zijn gekomen. Maar de laatste jaren zijn er afspraken gemaakt over de ontwikkeling van die twee Vinex-wijken, want die twee wijken moesten worden gebouwd. Dat vonden wij, dat vond het Rijk, dat vond de provincie en dat vonden alle betrokken gemeentebestuurders. Het is logisch dat met betrekking tot die ontwikkeling afspraken worden gemaakt. Tegelijkertijd wist iedereen in de regio dat er zaken waren als de motie-Remkes, het regeerakkoord en het provinciaal herindelingsplan en dat de minister van Binnenlandse Zaken zijn verantwoordelijkheid nam. Je bent niet trouw aan je eigen uitgangspunten als je opeens vanwege het argument dat die wijken er voor een deel al zijn zegt: die andere oude afspraken gooien wij maar in de prullenbak. Mijn fractie wil graag consistent zijn.

Voorzitter. Ik stelde een vraag aan de minister over De Bras. Hij schrijft in de nota naar aanleiding van het verslag: "De toekomstige oriëntatie van het gebied De Bras op Nootdorp is zonder meer relevant". Zou de minister dit kunnen adstrueren en uitwerken, ook in het licht van de constatering even verder op dezelfde bladzijde "dat andere varianten in het licht van de motie-Remkes evenzeer te verantwoorden zijn"?

Voorzitter. Sommigen zijn al ingegaan op het gebied Park Leeuwenbergh. Vanuit de functionele benadering die mijn fractie bij dit voorstel heeft gekozen – herindeling van met name nieuwe en nog te bebouwen woonwijken en herindeling ten gunste van Den Haag van gebieden waar Den Haag nog wat kan doen in termen van afweging en regie – en gegeven de emotionele waarde van het 4 en 5 mei monument voor de gemeente Leidschendam, straks de nieuwe gemeente Leidschendam-Voorburg, stelt mijn fractie voor in het amendement op stuk nr. 11 om het bestaande woonwijkje Park Leeuwenbergh te laten behoren bij de nieuwe gemeente Leidschendam-Voorburg.

Ik wil nog wat vragen over Delft. De minister herinnert in de stukken aan de plannen van de provincie Zuid-Holland, neergelegd in een nota van oktober vorig jaar, de mogelijkheden en onmogelijkheden te bezien voor Delft om zich in de komende jaren verder te ontwikkelen. Gekeken kan worden naar Schipluiden, maar gekeken moet ook worden naar gebieden die aan de andere kant van Delft liggen. De provincie Zuid-Holland, i.c. de CDA-gedeputeerde, noemt de gebieden Vrijenban, Delfgauw en Emerald. Heeft de minister daar nu al opvattingen over? Zo ja, wat zijn die? Hoe ziet de minister op lange termijn – dit is geen vraag die je mag ontlopen – de functie van het kassen- en tuinbouwgebied waaruit de gemeenten Nootdorp en Pijnacker voor een groot deel bestaan?

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Ik zou de heer Hoekema graag dezelfde vraag willen stellen als ik de heer De Cloe heb gesteld. Hij vraagt dit niet voor niks. Wat wil hij bereiken?

De heer Hoekema (D66):

Mevrouw Van der Hoeven heeft weer een heel slimme vraag.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Ik formuleer die wat kort, want ik heb een beetje last van mijn stem, zoals u hoort.

De heer Hoekema (D66):

Ik zal u graag sparen in dit debat, mevrouw Van der Hoeven.

Ik wil hetzelfde antwoord geven als de heer De Cloe. Daaruit blijkt maar weer eens de goede samenwerking in de coalitie. Het is van belang ook na te gaan wat wij met Delft in de komende tien tot twintig jaar aan willen. Mevrouw Van der Hoeven zal het met mij eens zijn dat Delft een beetje op Den Haag lijkt, in de zin van enigszins binnen de eigen grenzen opgesloten. Natuurlijk moeten wij voor Delft naar maatwerk kijken. Ik ben net als mevrouw Van der Hoeven erg blij met de samenwerking en de afspraken tussen Delft en Schipluiden. Er worden nu wijken gerealiseerd en in de toekomsten worden wellicht andere wijken daaromheen gerealiseerd – Delfgauw en Emerald – die voor een belangrijk deel bestemd zijn voor de Delftse behoefte. Ik stel dus een heel open vraag aan de minister, ik haak in op een plan van de provincie, waarbij een CDA-gedeputeerde de bewuste portefeuille beheert en ik ben benieuwd naar het antwoord van de minister.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Ik concludeer dat de heer Hoekema net zoals de heer De Cloe voorstander is van uitbreiding van Delft en dat hij dit in een vraag aan de minister heeft neergelegd. Ik ben bijzonder benieuwd naar het antwoord dat straks gegeven wordt door de heer Van Beek als ik hem dezelfde vraag stel.

De heer Hoekema (D66):

De heer Van Beek heeft het voordeel van early warning. Hij kan zich vast voorbereiden op uw prangende vraag.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Precies. Dan blijkt of de coalitie ook de gelederen heeft gesloten over de uitbreiding van Delft.

De heer Hoekema (D66):

U vindt het natuurlijk heel vervelend dat de coalitie de gelederen sluit.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Ik zal u zeggen waarom ik dat vervelend vind. Omdat er nog geen voorstel ligt en omdat dit betekent dat er voorschotten worden genomen op de toekomst. Waar het er juist om ging dat gemeenten convenanten met elkaar zouden sluiten, wordt dat proces nu al onder druk gezet. Dat vind ik geen goede zaak.

De heer Hoekema (D66):

Regeren is vooruitzien. Ik constateer dat de provincie Zuid-Holland is begonnen met het kijken naar mogelijkheden en onmogelijkheden voor Delft en daarover stel ik de minister vragen. Vragen staat vrij.

De heer Van den Berg (SGP):

Wij hebben hier niet alleen de belangen van Delft af te wegen, maar ook die van andere gemeenten, waaronder Pijnacker-Nootdorp. Wilt u deze nieuwe gemeente een goede start geven, met een duurzaam perspectief?

De heer Hoekema (D66):

Zeker, maar ik weet dat u vindt dat dit alleen kan binnen de huidige grenzen. U vindt dat, als daar ooit maar een snipper van af zou gaan – hetzij nu, hetzij in de toekomst – die gemeente niet meer levenskrachtig is. Dat vind ik een onderschatting van de potentie en de mogelijkheden van deze belangrijke gemeente. Ik vind het een positieve ontwikkeling dat deze twee gemeenten vrijwillig tot fusie hebben besloten. Dat wordt een flinke gemeente met vele tienduizenden inwoners, die een centrale positie inneemt in een groot stedelijk gebied, een belangrijke Groene Hartgemeente. Ik heb daar alle vertrouwen in.

Voorzitter. Wat de binnengemeentelijk decentralisatie betreft ben ik blij dat de minister een nota heeft uitgebracht ter begeleiding van een onderzoeksrapport. Daarover is een belangrijke motie ingediend die ook mijn naam draagt. De minister is wat zuinig in zijn benadering van dit vraagstuk; hij laat erg veel aan de gemeenten over. Zijn kwalificatie van datgene wat Den Haag op dit gebied aan het doen is, is ook wat zuinig: een goede eerste stap. Het lijkt mij van groot belang dat, nu Den Haag mogelijk wordt uitgebreid met verderweg liggende wijken, die binnengemeentelijke decentralisatie zeer krachtig en doeltreffend ter hand wordt genomen. Ik vraag de minister, hieraan zijn steun te verlenen.

De heer De Cloe vraagt terecht aandacht voor de startpositie van de opnieuw ingedeelde gemeenten Voorburg-Leidschendam en Pijnacker-Nootdorp. Is de minister van plan om met een soort starterspakket te komen? Gelden de desbetreffende steunmaatregelen in het kader van het Gemeentefonds ook voor deze gemeenten in de komende jaren?

Voorzitter. Ten slotte wil ik iets zeggen over de bestuurlijke moed van een aantal gemeentebestuurders in deze regio om stappen te zetten die tot voor kort ondenkbaar waren. Wellicht kun je zeggen dat een strategische overweging niet vreemd is geweest aan die moed, maar zoals een Romeinse veldheer niet zomaar een veldslag begint zonder na te denken over strategie en niettemin als zeer moedig kan worden gekwalificeerd, zo zou ik een gemeentebestuurder die alleen maar moed toont en verder niet nadenkt, niet als werkelijk moedig kwalificeren. Ik vind dat bestuurlijke moed en strategisch denken heel goed kunnen samengaan. De gemeentebestuurders in Nootdorp en Pijnacker en in Voorburg en Leidschendam hebben dat gedaan. Het is nog maar een paar jaar geleden dat Nootdorp zich als het ware aan de Den Haag aanbod voor een fusie. Er is heel veel gebeurd en ten goede veranderd. Ik vind dat deze bestuurlijke moed waardering verdient. De gemeentebestuurders, de raden en de inwoners van Voorburg en Leidschendam hebben een moedige stap gezet, wetend dat het herindelingsvoorstel dat wij nu behandelen, door het parlement zou kunnen worden aangenomen. Het referendum heeft een duidelijke uitslag opgeleverd terwijl iedereen wist of kon weten dat de mogelijkheid bestond dat de nieuwe gemeente Voorburg-Leidschendam niet de huidige grenzen zou kennen. Toch heeft men de stap van fusie van onderop willen doorzetten. Ik vind dat een buitengewoon moedige en te waarderen stap. Ik complimenteer de hierbij betrokken bestuurders daarmee.

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. Het is bekend dat D66 een voorstander is van het instrument referendum. De inwoners van Voorburg en Leidschendam zijn bij het uitbrengen van hun stem echter uitgegaan van de bestaande grenzen. Dat heeft meegespeeld in de discussie in die gemeenten. Dat was de uitspraak: wij zijn vóór fusie, uitgaande van de bestaande grenzen. Hoe gaat D66 nu met zo'n uitspraak om?

De heer Hoekema (D66):

Gelukkig heb ik vannacht wat op deze vraag kunnen oefenen; ik kon haar verwachten en zij is terecht ook in eigen kring opgeworpen. Ik zeg hierop hetzelfde als ik heb gedaan naar aanleiding van in het verleden gestelde vergelijkbare vragen over referenda en herindelingen. Een referendum betreft altijd alleen de gemeenten waarin het referendum wordt gehouden. Wij hebben te maken met een operatie waarbij ook andere gemeenten betrokken zijn, namelijk Nootdorp, Pijnacker en vooral Den Haag. Het referendum is in twee van de vijf bij het wetsvoorstel betrokken gemeenten gehouden. Tegelijkertijd is ook steeds duidelijk gemaakt – ik heb daar ook waarderende woorden over gesproken – door de gemeentebesturen in de informatiecampagne rond het referendum, dat het heel goed mogelijk is dat het wetsvoorstel Herindeling Den Haag toch de eindstreep haalt. Ik maak mij geen enkele illusie, mijnheer Slob, dat de grote meerderheid van de inwoners van Leidschendam een voorkeur heeft gehad en nog steeds heeft voor het respecteren van de huidige grenzen. Tegelijkertijd vind ik dat een bestuurder op het niveau van de wetgever ook in staat en bereid moet zijn om de afweging op dat niveau te maken, waar per definitie meer gemeenten erbij zijn betrokken. Daarvoor staan wij in de Kamer. Ik heb dus niet een automatische reflex dat bij elke uitslag van welk referendum dan ook in één van de betrokken gemeenten daarmee ook het voorstel moet worden verworpen of bevestigd. Daarvoor is meer nodig. Ik heb dat gezegd over Brabant en ik herhaal dat vandaag.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter. Vandaag lijkt het erop dat het reeds vele jaren durende debat over de grenscorrecties van de regio Den Haag afgesloten wordt met een voor ons discutabele oplossing die voor slechts 15 jaar zal gelden. Waarschijnlijk zal die oplossing voor veel minder jaren gelden, want Pijnacker, Nootdorp en Delft gaan hier al over de tafel. Het moet mij van het hart dat GroenLinks het van groot belang vindt dat er voor langere termijnen goede oplossingen worden bedacht en geen minimale oplossingen met wellicht maximale gevolgen voor de regio op het gebied van de onderlinge samenwerking.

Het is duidelijk dat ook GroenLinks een bestuurlijke oplossing wenst voor de sociaal-economische problematiek van de regio Haaglanden, waarbij de positie van Den Haag als stad bijzondere aandacht verdient. De sociaal-maatschappelijke component is uitgangspunt geweest bij onze beoordeling en van doorslaggevend belang bij de vorming van ons eindoordeel.

Is de regio in staat en bereid om afspraken te maken over de leefbaarheid van Haaglanden, is daarvoor een herindeling nodig of kunnen deze problemen beter worden aangepakt in regioverband? Die vraag moeten wij ons stellen. Herstructurering van de woningvoorraad, voorzieningenniveau, economische segregatie en onthechting van sociale verbanden zijn problemen waarmee niet alleen de stad Den Haag maar ook haar directe omgeving te maken heeft. In gezamenlijke verantwoordelijkheid zou deze zware problematiek opgelost moeten worden, niet vrijblijvend maar op basis van goede afspraken in regionaal verband.

De regio Haaglanden is naar mijn mening geen optelsom van losse gebiedsautoriteiten, maar moet veel meer gezien worden als een regionaal netwerk waarvan de afzonderlijke bouwstenen elkaar kunnen versterken. Met het oog op de handhaving van de regionale stabiliteit zal bij tal van beleidsbeslissingen rekening moeten worden gehouden met her en der hoge concentraties van sociaal-economische knelpunten en de beperkte ruimtelijke mogelijkheden in Den Haag. Een verdere uitbouw en integratie van economische instrumenten, zoals bijvoorbeeld een tarievenstelsel, een grondbedrijf en regionale fondsen, kunnen in onze ogen een goede bijdrage leveren aan een meer evenwichtige spreiding van financiële lasten en lusten. Onze stelling is dat dit binnen een stadsgewest Haaglanden harmonieus kan worden aangepakt, zonder nu een verziekende herindeling door te voeren die de problemen niet oplost, de samenwerking in de regio op scherp dreigt te zetten en bovendien geen oplossing biedt voor de langere termijn.

Het nu voorliggende wetsvoorstel voor een herindeling in de regio Haaglanden is het rechtstreekse gevolg van de inmiddels beruchte motie-Remkes die in 1997 de reeds in een zeer vergevorderd stadium verkerende vorming van een stadsprovincie dwarsboomde. Het stadsgewest Den Haag, de gemeentebesturen in en om Den Haag en de provinciale staten waren zonder uitzondering vóór een stadsprovincie. Voor de economie, de leefbaarheid, de ruimtenood en de mogelijkheden voor duurzame ontwikkeling was dat de beste keus. Gebaseerd op criteria waaraan bestuurlijke modellen getoetst kunnen worden, blijkt de stadsprovincie in onze ogen een effectief regionaal bestuur te bieden, democratische legitimatie en controle te verzekeren, de lokale identiteit en democratie te behouden, politiek en maatschappelijk draagvlak in de regio te garanderen en een bestuurlijke oplossing voor de lange termijn te bieden. Dat staat ook nog eens heel prachtig in een rapport, uitgebracht door de gezamenlijk GroenLinksers in Haaglanden, met als titel "Verder springen over schaduwen en op weg naar een sterke stadsprovincie". GroenLinks heeft, natuurlijk altijd in overleg met de Kamerfractie, nagegaan of de vele problemen die er niet alleen in de stad Den Haag maar ook in de regio zijn, eensgezind en in regionaal verband kunnen worden opgelost. Daarbij hebben wij niet alleen geluisterd naar onze eigen GroenLinksers, maar natuurlijk ook naar alle betrokkenen in de regio die met deze voorstellen worden geconfronteerd.

Wij moeten vaststellen dat met het wetsvoorstel de gemeentelijke herindeling minimaal tegemoetkomt aan de gewenste gebiedsuitbreiding van in ieder geval Den Haag. De normale verhoudingen en taakverdelingen tussen gemeente en provincie blijven bestaan en ook het stadsgewest Haaglanden kan blijven bestaan. De meeste huidige gemeenten blijven ook bestaan, soms wel met een aanzienlijk kleiner grondgebied. Er zijn allerlei fusieprocessen op gang gekomen. In het debat wordt steeds een aantal voorbeelden genoemd: Leidschendam-Voorburg, Nootdorp-Pijnacker en ik heb begrepen dat er ook gepraat wordt over een gas- en een glasgemeente. Zoals het nu lijkt, zal het aantal gemeenten in de regio Haaglanden teruggebracht worden van 16 naar 8 of 9, maar dat zal niet van vandaag op morgen geregeld zijn.

Voorzitter. Deze bewegingen ondersteunen wij. Zij komen van onderop en zij zullen de samenwerking in de regio Haaglanden ten goede komen. Daarover hebben wij met de verschillende gemeenten ook gesproken. Helder moet hier ook gesteld worden, dat die vrijwillige fusie niet als een truc gezien moet worden om deze herindeling tegen te houden, maar als een oprechte intentie van de betrokken gemeenten om de samenhang en de samenwerking in de regio te verbeteren. Het mag natuurlijk nooit zover komen, dat de omliggende gemeenten van Den Haag met hun rug naar die stad gaan staan. Zij moeten daarentegen met een open blik en gezamenlijk de sociale en economische problematiek in de stad en de ommelanden tegemoettreden.

Aangezien je moet constateren, dat het hier gaat om een minimale herindeling, zou je je kunnen afvragen waarom er zoveel bezwaren zijn. In het vervolg van mijn betoog wil ik daarover iets zeggen. Wij hebben voor ons zelf een aantal criteria geformuleerd aan de hand waarvan wij deze herindeling hebben willen toetsen. Die criteria betreffen de volgende vragen. Worden de grootstedelijke en regionale problemen met deze herindeling effectief aangepakt? Blijven lokale identiteiten en de lokale democratie behouden? Bestaat er een voldoende politiek en maatschappelijk draagvlak voor? Biedt deze herindeling een langetermijnoplossing? Ofte wel: kan in de behoefte van 46.000 woningen in het gebied Haaglanden tot 2020 worden voorzien? Zijn de noodzaak, de duurzaamheid van de ontwikkeling en de ruimteclaims voldoende geïnventariseerd? Is dit voorstel in overeenstemming met de Vijfde nota ruimtelijke ordening? In het kader van die nota zullen wij ook met betrekking tot deze regio en andere grootstedelijke regio's afspraken maken en bepalen hoe wij ten aanzien van de inrichting ermee wensen om te gaan. Wij moeten ook nog discussiëren over bijvoorbeeld het vliegveld Valkenburg, een bollenstad, en dat heeft allemaal met deze regio te maken. Het verder afhappen van gebiedjes van andere gemeenten vindt de GroenLinksfractie absoluut prematuur. De punten van kritiek bij deze herindeling zal ik nog even op een rijtje zetten.

Gelet op onze criteria moet ik constateren dat er weinig overblijft van het nut en de noodzaak van deze herindeling. De regie van Den Haag over de woningvoorraad blijft weg; 90% is immers al ontwikkeld. De regie van Den Haag met betrekking tot bedrijventerreinen blijft ook weg. De Vlietrand, voormalig onderdeel van de Randstadgroenstructuur, biedt daarvoor geen ruimte en volgens de GroenLinksfractie moet zij ook een groenstrook blijven. De ruimte voor de vestiging van internationale bedrijven blijft beperkt tot het gebied bij het Prins Clausplein. Wat de bereikbaarheid van Den Haag betreft, noem ik het Trekvlietracé. Anderen hebben daar al iets over gezegd. Verder noem ik de verlenging A13, de A12 en NORAH: dat wordt al geregeld door de regiopartners in het stadsgewest. In mijn ogen had Den Haag daarvoor geen herindeling nodig. De vraag komt nog wel op in hoeverre Den Haag garandeert dat er een tunnel komt – er bestaat wat tunnelvrees bij Den Haag – in plaats van een brug die hoog boven aangrenzende woongebieden van Rijswijk en Voorburg en hoog over de groene recreatiestrook tussen de Vliet en de A4 uitsteekt. Dat zou bijvoorbeeld ook kunnen om financiële redenen. Worden de eerder gemaakte afspraken gecontinueerd met dit plan?

Een ander punt van kritiek is dat er in onze ogen onvoldoende compensatie voor migratieverlies wordt gevonden. De beloofde de facto positieve financiële balans wordt nauwelijks bereikt. Den Haag gaat er zo'n 16 mln gulden op vooruit op een jaarlijkse begroting van 4,5 mld gulden, terwijl Leidschendam en in mindere mate Voorburg erop achteruit gaan. In de stukken staat dat dit zal worden gecompenseerd. Hoe zit het met die 16 mln gulden aan inkomsten? Welk bedrag aan uitgaven staat er ongeveer tegenover? Omdat die financiële balans hier vandaag nogal in discussie is geweest, lijkt het mij goed dat de minister er nader op ingaat.

De motie-Remkes is vier jaar geleden aangenomen. Het hoeft niet altijd iets te betekenen dat het een behoorlijke tijd geleden is geweest, maar die motie is in onze ogen toch achterhaald. In 1997 werd beoogd Den Haag de regie te geven van de stedelijke ontwikkeling. Een groot deel van de woningbouw en bedrijvenlocaties is inmiddels gerealiseerd of planologisch gereserveerd. Begin dit jaar is er een convenant gesloten tussen Den Haag, Wateringen, Monster, het stadsgewest Haaglanden en de provincie Zuid-Holland voor de bouw van 2000 woningen in de zogenaamde luxere sector ten behoeve van Den Haag op het grondgebied van Monster en Wateringen om de hogere inkomens voor het stadsgebied te behouden. Er is ook een samenwerkingsovereenkomst gesloten tussen de gemeenten Schipluiden, Delft en Den Haag over circa 80 hectare bedrijventerrein.

Provinciale staten van Zuid-Holland hebben in 1998 de minister verzocht de uitvoering van de motie-Remkes zelf ter hand te nemen met het oog op ontbrekend draagvlak in de regio. De nieuwe gedeputeerde staten zijn kritisch over de centraal opgelegde herindeling, zo heb ik begrepen, maar hebben de herindelingsprocedure verder niet willen dwarsbomen.

De heer De Cloe (PvdA):

Provinciale staten hebben inderdaad de voorbereiding van het voorstel teruggegeven aan de minister, niet vanwege het ontbreken van draagvlak, maar vanwege het ontbreken van doorzettingsvermogen bij de provincie zelf. Zij kwamen in de knoei met de ondernemingsraden, zijn toen gestopt en hebben het voorstel teruggegeven. Dat had op dat moment niks te maken met draagvlak. De provincie stond er indertijd op om de motie zelf uit te voeren.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik heb het toch zo geïnterpreteerd dat het een combinatie van factoren was en dat het politiek gevoelig lag. Wij zijn nu een aantal jaren verder, dus je moet ook een beetje kijken naar de actuele situatie. Je kunt toch niet zeggen dat bij de provincie het hart nu sneller gaat kloppen vanwege deze herindeling.

De heer De Cloe (PvdA):

Geen misverstand, u zegt dat de provincie het voorstel heeft teruggegeven aan het kabinet vanwege het ontbreken van draagvlak. Neen, het argument voor de provincie was de situatie die ontstond met de ondernemingsraden: wij komen er niet uit en daarom geven wij het terug.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Mijn stelling is dat het ook met het draagvlak te maken had.

De heer De Cloe (PvdA):

In feite kun je geen verschillende gedachten hebben.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Je kunt wel degelijk verschillende gedachten hebben, want je maakt uiteindelijk ook verschillende afwegingen. Het is ook heel goed mogelijk dat wij uiteindelijk met anderen praten dan u over deze voorstellen. Ik vind het heel legitiem dat je dat ook verschillend interpreteert. In mijn interpretatie is het een combinatie van factoren geweest. Gelet op de discussies en de actuele stand van zaken moet ik concluderen dat de mensen in de provincie niet gelukkig zijn met het huidige voorstel.

Dan kom ik op een ander argument, namelijk dat van de bestuurlijke verhoudingen in de regio. Misschien kan de minister daar nog nader op ingaan. Ik gaf zojuist al aan dat wij het van groot belang vinden dat de regio, stad en ommeland, de problemen in gezamenlijkheid oplost, zeker als het gaat om de stad Den Haag. Dit gebeurt momenteel in het stadsgewest Haaglanden, maar wij vinden toch dat dit beter moet worden georganiseerd. Wij zijn een groot voorstander van de stadsprovincie. Als dit voorstel het haalt, wat betekent dat voor de slagkracht van het regionale bestuur van het stadsgewest? Daarover heeft onlangs nog een discussie plaatsgevonden. Misschien kan de minister zijn licht er nog een keer over laten schijnen.

Wij steunen de fusie van Leidschendam en Voorburg en die van Pijnacker en Nootdorp. De minister steunt die ook, maar hij wil wel dat er wordt aangesloten bij de grenzen van de herindeling, zoals die nu wordt voorgesteld. De logische vraag aan de minister is of daar nog over valt te praten, of dat deze nieuwe wending in de discussie voor hem geen aanleiding is af te wijken van zijn oorspronkelijke voorstel. Dat is ook interessant vanwege het amendement op dat punt. GroenLinks wil graag weten hoe de minister daarmee omgaat.

Hoe ziet de minister de periode van 15 jaar? Er is lang gediscussieerd over een eventuele herindeling. Er ligt nu een voorstel. De minister heeft het in de stukken over een oplossing voor een periode van zo'n 15 jaar. Daarover is al een aantal opmerkingen gemaakt. Schat de minister in dat deze herindeling een duurzame en structurele oplossing is, ook met het oog op de langere termijn? Welke meerwaarde heeft een heringedeeld Den Haag ten opzichte van een verplicht regionaal bestuur voor Haaglanden? Ik zie graag dat dit nog een keer tegen elkaar wordt afgezet, mede gelet op het feit dat er in deze Kamer eigenlijk een meerderheid bestaat voor de stadsprovincie. Vanwege allerlei politieke, maar geen inhoudelijke overwegingen, wordt er toch vastgehouden aan deze minimale herindeling, maar die lost de structurele problemen niet op. Ik betreur dat. Kunnen wij vandaag ons verstand niet gebruiken? Kunnen wij de koppen in deze Kamer niet gaan tellen en dan tot een bepaalde conclusie komen? De heer Hoekema is hier ook niet blij mee. Hij vindt dit eigenlijk ook een subideale oplossing. De heer De Cloe wil ook wel op de stadsprovincie inzetten, maar hij wijst erop dat daar indertijd geen meerderheid voor was. Hij suggereert een beetje dat dit nu een gepasseerd station is. Ik vind echter dat wij vandaag op het perron staan. Soms moet je lang wachten op de trein. Dat weet de heer De Cloe net zo goed als ik. Ik ben daar niet blij mee, maar laten wij de tijd die wij vandaag moeten wachten, voordat wij een definitief besluit nemen, goed gebruiken. Ook het CDA wil graag praten over de stadsprovincie. Laten wij dus met elkaar een goed besluit nemen, zodat Den Haag en ommelanden structureel goed uit de voeten kunnen en niet alleen voor een te minimale periode, met te minimale oplossingen. Ik doe nogmaals een dringend beroep op de fracties die voor die bestuurlijke inrichting zijn om daar nog eens heel goed over na te denken.

De heer De Cloe (PvdA):

Voorzitter. Wij hebben een aantal weken geleden met de minister gesproken over zijn notitie Bestuur in stedelijke gebieden. Daarbij was ook een vertegenwoordiger van de fractie van mevrouw Van Gent aanwezig. Deze heeft zich door de bank genomen positief uitgelaten over de koers. Mevrouw Van Gent weet heel goed dat er wisselend wordt gedacht over deze kwestie. Bij de discussie over de stadsprovincie was er ook groot verschil van mening in deze Kamer. De vraag was of Eindhoven er wel of niet bij moest. Het CDA voelde daar toentertijd niets voor. Er zijn dus wisselende ideeën over dat thema. Misschien moeten wij dat aan het eind van deze periode weer oppakken, maar ik denk niet dat je dat op dit moment kunt doen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. Wij hebben het vandaag niet over Eindhoven. Wij hebben het er ook niet over Eindhoven in te delen bij Den Haag. Wij spreken vandaag over de situatie van Den Haag en ommelanden en de vraag hoe wij de problematiek die in Den Haag en de regio een rol speelt, met elkaar eensgezind en zeker niet vrijblijvend op kunnen lossen. Ik betoog – dat heeft de heer De Cloe indirect ook gedaan, evenals de heer Hoekema en mevrouw Van der Hoeven en wellicht doen andere woordvoerders na mij dat ook – dat die problematiek adequaat moet worden aangepakt via het systeem van de stadsprovincie. Die moet uiteraard democratisch worden georganiseerd en gelegitimeerd. Ik vind het dan ook treurig dat de heer De Cloe over Eindhoven begint. Dat is in mijn ogen een afleidingsmanoeuvre. Hij moet nog maar eens heel goed nadenken over dit minimale voorstel, dat ook niet aan zijn bezwaren en opmerkingen tegemoetkomt als het gaat om het oplossen van de problematiek van Den Haag en omstreken. Er moet nog eens heel goed worden bekeken of de problematiek via een eensgezinde samenwerking, waarin goede afspraken worden gemaakt, ook als het gaat om de financiën, kan worden opgelost. Het is nog niet te laat, want de kaarten zijn nog niet geschud. Dat hoop ik in ieder geval niet. Ik hoop dat de heer De Cloe daar in tweede termijn nog eens nader op in wil gaan.

Voorzitter. Ik kom tot de conclusie van de fractie van GroenLinks. Intensieve en adequate niet-vrijblijvende samenwerking in de regio Haaglanden is in onze ogen van groot belang om de problemen van stad en ommeland het hoofd te bieden. Dat zijn problemen die het eigen belang overstijgen en die voortvarend aangepakt dienen te worden. Met dit voorstel is dat onvoldoende gegarandeerd. Het voorstel van het kabinet heeft als enige "voordeel" dat het een shocktherapie is geweest. De samenwerking en de noodzaak tot sociale en economische samenhang in de regio Haaglanden moet verder worden versterkt. Daar zijn wij het mee eens. Het dagelijks bestuur van Haaglanden heeft daar een prachtig rapport over uitgebracht, waarin unaniem is aangegeven dat zij de samenwerking versterkt willen doorzetten. De lasten en de lusten moeten evenredig over de gehele regio Haaglanden worden verdeeld. Nu wordt in onze ogen schijnbaar doortastend het verkeerde besluit genomen. Wij pleiten voor het verleggen van grenzen door de huidige grenzen in stand te houden, de vrijwillige fusies daargelaten, in plaats van nu blokkades op te werpen voor verdergaande doortastende samenwerking in de regio. Natuurlijk moet er verder gekeken worden dan de schaduwen van de lokale belangen. Dat zou in onze ogen het beste worden georganiseerd door een effectief democratisch gekozen regionaal bestuur voor de stadsprovincie.

Alle opmerkingen en argumenten komen uit op de stadsprovincie. Daar leek overeenstemming over, maar dat werd vier jaar geleden helaas doorkruist door de motie-Remkes, maar die motie is in mijn ogen achterhaald. Veel van wat daarin werd aangegeven, is inmiddels al in gang gezet of opgelost. Goede en steekhoudende argumenten lijken een beetje ondergeschikt te worden aan het regeerakkoord. Hoe zit het echter met het voortschrijdend inzicht en de sterke argumenten van de tegenstanders van deze herindeling, zoals de heldere uitspraken van de betrokken bevolking? Waarom wordt er een suggestief, somber beeld geschetst van Den Haag, terwijl er volop gewerkt wordt aan oplossingen en afspraken ten gunste van Den Haag in de regio? Vijf jaar samenwerking in Haaglanden heeft veel opgeleverd, maar nog niet genoeg. Dat moet versterkt worden voortgezet. Laten wij dat echter niet frustreren door deze minimale, slechte herindeling.

De heer Hoekema (D66):

Wie heeft een suggestief en somber beeld geschetst van Den Haag en de samenwerking? Dat was hoogstens de heer Poppe, die over de lekkende tramtunnel begon.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik doelde daar ook op. Wij hebben het kunnen lezen in de nota naar aanleiding van het verslag, waarin werd gesproken over het aantal mensen zonder werk, de bedrijventerreinen en de woningbouwlocaties. Toen zei iemand hier dat wij over cijfers niet moeten twisten. Dat begrijp ik wel, want die cijfers klopten niet helemaal. Zij gaven in mijn ogen een wat suggestief en somber beeld van de situatie. Ik wil dat niet bagatelliseren, maar je moet het ook niet overdrijven. Daarom vraag ik daar nog eens aandacht voor.

Voorzitter. Wij willen de samenwerking versterken en democratisch, met een stem voor de burger, nog beter maken. Wij willen samenwerking op bestuurlijk-regionaal niveau met een sterk oplossend vermogen voor de gehele regio. Het achterhaalde voorstel dat er nu ligt, komt daar helaas niet aan tegemoet. De vraag is ook nog wat er in de Eerste Kamer gebeurt als dit wetsvoorstel hier wordt aangenomen. Misschien kan de collega van de VVD-fractie daar straks op ingaan, want zijn fractie heeft er vast al contact over gehad met de collega's. Er moet een nieuwe geest komen voor de samenwerking. Daarover zijn de heer Hoekema en ik het eens, maar ik ben bang dat door dit slechte voorstel de geest toch weer in de fles gaat en dat het heel moeilijk wordt om vervolgstappen te zetten. Dat zouden wij zeer betreuren. Ik roep de betrokkenen dan ook op om dat niet te laten gebeuren, want dat is voor de hele regio een slechte zaak.

Kortom, het uitbouwen van het huidige stadsgewest Haaglanden tot een democratisch gekozen stadsprovincie gaat volgens ons veel verder dan het voorstel van het kabinet. Het lost de problemen ook veel beter op. Wij zijn ook bereid om dat soort vergaande voorstellen te doen. Dan zal ook niet iedereen staan te juichen, maar soms moet je stappen zetten. Het voorstel komt daar niet aan tegemoet. Wij vrezen dat dit grote gevolgen heeft voor de ingezette samenwerking en dat zou toch een heel slechte uitkomst zijn van dit debat.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter. De vorige herindelingsdebatten heb ik niet met deze minister mogen voeren. Daarom zal ik herhalen wat ons standpunt altijd is geweest. Wij hebben vorige keren duidelijk gemaakt dat wij niet fundamenteel voor- of tegenstander zijn van gemeentelijke herindelingen of grenscorrecties. Wij zijn zelfs niet tegen subideale oplossingen, alhoewel ik niet weet wat subideaal precies inhoudt. Ik ken wel het begrip "submarine", dat onderzeeboot betekent. Subideaal zou dan een ideaal onder water zijn. Het is er wel, maar je ziet het niet en je merkt het niet. Het is een beetje geniepig. Als hij dat bedoelt met betrekking tot dit wetsvoorstel, dan kan ik hem een aardig eind volgen.

Een van de argumenten van de D66-fractie is dat Hagenaars het recht hebben om op Haags grondgebied te wonen. Dat was een verwijzing naar de Vinex-locatie Leidschenveen. Als je die redenering echter consequent doortrekt, dan blijkt het geen valide argument te zijn. Dat zou namelijk betekenen dat Almere en Lelystad door Amsterdam geannexeerd moeten worden, evenals delen van Zaanstad en Alkmaar. Iedereen begrijpt dat dit onzin is. Het argument van de heer Hoekema is dus niet valide, terwijl het toch een van de belangrijke argumenten voor dit subideale idee is.

In het algemeen zijn wij wel terughoudend bij grenscorrecties en herindelingen. In sommige situaties kan er een goede reden voor zijn, bijvoorbeeld als gemeenten, en dan vooral bestuurlijk, naar elkaar toe gegroeid zijn en als gemeentebestuur en inwoners graag een samenvoeging willen, maar dan natuurlijk wel met goede argumenten. Die situatie is echter totaal niet aan de orde bij de gemeentelijke herindeling van Den Haag en omstreken.

Het doel van dit wetsvoorstel, de versterking van de stedelijke structuur in de regio Den Haag door uitbreiding van het grondgebied van Den Haag, is een farce. Ook de doelstelling om Den Haag met nieuwe grenzen te laten beschikken over betere voorwaarden om een rol als een van de grootste centrumsteden van dit land waar te maken, is een farce. Den Haag zou volgens deze gedachte gaan beschikken over meer ruimte om gedurende een langere periode de gewenste en noodzakelijke dynamische ontwikkelingen op het terrein van economie, woningbouw en van bereikbaarheid en leefbaarheid bereiken. Gedurende een langere periode, zo staat er in de memorie van toelichting. Hoe lang is die periode dan? Daar komt kennelijk een eind aan en dan moet Den Haag nog meer grondgebied krijgen. Dat betekent dus verdere grenscorrecties. Of wordt daarmee bedoeld dat wij zo snel mogelijk naar een stadsprovincie toe moeten?

De vraag is: waarom zou ruimtelijke herindeling goed zijn voor Den Haag? Het gebruik van het gebied van de omgeving van Den Haag en Den Haag zelf is vastgelegd in lokale bestemmingsplannen en provinciale streekplannen. Als deze plannen door de gemeente Den Haag opengebroken zouden moeten worden, kunnen wij rekenen op heel veel planschadeclaims en dat zal geld gaan kosten. Er is niet méér ruimte dan de ruimte die er al is; alleen zou er ruimte onder een ander gemeentelijk bestuur komen te vallen.

Ik kom in dit verband ook op de Vijfde nota ruimtelijke ordening die op dit moment in de inspraak is. Deze nota van minister Pronk heeft weliswaar veel kritiek van de Tweede Kamer gekregen, maar heeft toch tot doelstelling om de schaarse ruimte te ordenen. De minister van VROM geeft in die nota gemeenten en provincies de ruimte om groene en rode contouren te trekken. De rode contouren zijn dan voor de harde stadsaspecten (bedrijventerreinen en wonen) en de groene contouren voor hetgeen open ruimte moet blijven. De SP-fractie en ook andere fracties – ik meen dat het zelfs een meerderheid in de Kamer is – hebben daar veel bezwaar tegen, omdat gemeenten dan, zonder een goed overzicht over de regionale en de landelijke ontwikkeling, te veel in de waan van de dag rode en groene contouren gaan trekken en daarmee groen kunnen opofferen aan groeibehoeften. Er lijkt dus een meerderheid in de Kamer te zijn die vindt dat het ruimtelijk beleid zodanig zou moeten zijn dat de landelijke overheid een veel strakkere regie kan voeren over het ruimtelijk beleid en over de vraag, wat groene ruimte moet blijven en wat mag worden gebruikt voor economische ontwikkeling. Dat wil dus zeggen dat er met door Den Haag via landjepik bij de buren verkregen grond niet méér ruimte komt voor woningbouw of bedrijventerreinen, dan het geval is op grond van het ruimtelijke ordeningsbeleid dat wordt of al is vastgesteld. Er verandert dus niet zoveel. Dat zal overigens ook gelden voor de volgens dit wetsvoorstel te annexeren delen van gemeenten. Ruimte creëren met deze annexatieplannen is dus een farce.

Daarnaast wijs ik erop dat wat de één krijgt, de ander kwijtraakt. Leidschendam zou 11 mln gulden kwijtraken, ongeveer 10% van haar begroting. Voor zo'n gemeente is dat toch wel een behoorlijke ingreep. Voor de begroting van Den Haag maakt het natuurlijk weinig uit.

Wat nu niet in gemeenten kan, namelijk het veranderen van de bestemming van gronden, kan ook niet door Den Haag, anders dan door middel van een lange procedure. Wat ons betreft, worden de groene grenzen getrokken door de landelijke overheid. Het beheer van de groene ruimte is volgens ons bij bestuurders die daar direct bij betrokken zijn, dus bestuurders in kleinere gemeenten, in betere handen dan bij bestuurders in het sanitaire gebouw vlakbij het Kamergebouw. Waar het gaat om de armslag van de vergrote gemeente Den Haag, ziet onze fractie dus een tegenstelling met de komende discussie over het ruimtelijke ordeningsbeleid.

Dat de bewoners massaal tegen het afstaan van stukken gebied aan Den Haag zijn, is al duidelijk geworden bij een volksraadpleging in oktober 1998. Het is nog eens bevestigd door het onlangs gehouden referendum. Hieruit blijkt overduidelijk dat de bevolking van de omringende gemeenten samenvoeging of gedeeltelijke samenvoeging met Den Haag niet met open armen ontvangt, integendeel. De Leidschendamse en Voorburgse bevolking willen zelfs samengaan om de grote broer Den Haag weg te houden. Overigens wil ik de uitslag van het referendum die dit uitwees, zien als een duidelijke tweede keus, onder druk van dreigende gedeeltelijke samenvoeging met Den Haag.

Het doel van de herindeling staat volgens onze fractie op gespannen voet met een doordacht landelijk ruimtelijke ordeningsbeleid. Het is dan ook alleen opgetuigd vanwege de financiële problemen van Den Haag. Dit maakt de motie-Remkes wel duidelijk. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt dit financiële voordeel – dat niet alleen Den Haag ten goede zou moeten komen, maar ook de gemeenten die een stuk grondgebied kwijtraken – door de minister gerelativeerd.

Wat is het verhaal? Gebiedsuitbreiding is nodig vanwege het gebrek aan ruimte voor woningen en bedrijventerreinen. Herindeling wordt dan ook gezien als de oplossing voor ruimtelijke en financiële problemen. Dit is onzin. De ruimte wordt niet groter, er komt geen vierkante meter bij, en het ruimtelijkeordeningsbeleid moet bepalen waar al of niet ruimte is voor woningen en bedrijventerreinen. Dit is de discussie over de Vijfde nota. Ik verwacht dat de uitslag van die discussie zal zijn dat de rijksoverheid die groene grenzen moet trekken en niet de gemeenten.

Een herindeling doet hieraan niets af. Als is vastgesteld dat een bepaald gebied groen moet blijven, kan het wel aan een andere gemeente worden gegeven, maar de bestemming ervan blijft gelijk. Door herindeling verandert er in die zin dus niets.

Waarom spreekt de minister over financiële versterking? De middelen die nu worden verstrekt aan een gemeente waarvan stukken grond worden weggenomen, zullen na een herindeling aan Den Haag worden verstrekt, maar moeten toch ook worden besteed voor het betreffende gebied. Dit is niet meer dan schuiven met geld en grenzen. Het kan toch niet zo zijn dat de financiële voordelen voor Den Haag gelijk met het grondgebied worden overgeheveld naar die gemeente en niet worden besteed voor dat gebied. Het enige voordeel voor Den Haag zou kunnen zijn dat uit het Gemeentefonds geld wordt ontvangen voor een Vinex-locatie terwijl de kosten in de nabije toekomst laag zijn. De riolering is voor langere tijd goed, de openbare ruimte is nog geruime tijd in orde, want alles is nieuw. Een sterke nieuwe wijk heeft financiële voordelen en die voordelen worden weggehaald bij Leidschendam en gaan naar Den Haag. Dit zou het voordeel zijn, maar dit vind ik nogal subideaal of liever gezegd: geniepig en dus ook niet redelijk, want dit betekent een achteruitgang voor de ene gemeente ten faveure van een klein voordeeltje van de andere. Ik vind dat wij zo niet met gemeenten, de bewoners van die gemeenten en de gemeentegrenzen moeten omgaan.

De enige mogelijkheid voor financiële winst biedt de samenvoeging van het ambtelijk apparaat. Mogelijk kan met minder ambtenaren worden gewerkt. Is dit al fatsoenlijk geregeld voor het geval het wetsvoorstel wordt aangenomen?

Door schaalvergroting ontstaan echter ook weer nieuwe kosten, ten minste als werkelijk voorkomen moet worden dat het bestuur op grotere afstand van de bewoners komt te staan. Uit onderzoek is gebleken dat gemeenten met 50.000 à 60.000 inwoners de beste verhouding bieden tussen openbaar bestuur en bevolking en de meeste efficiëntie in de financiële huishouding van de gemeente. Dit is precies de omvang van bijvoorbeeld Leidschendam dat 60.000 inwoners heeft.

De spreiding van de grotestedenproblematiek kan een van die kostenposten zijn. Den Haag heeft grote financiële problemen en kampt ook met de grotestedenproblematiek. Daarvoor is wel een minister aangesteld, maar hij heeft geen budget. Die problemen kunnen niet door herindeling worden opgelost, maar wel worden gespreid, maar dat is naar mijn mening niet de bedoeling. Het is maar de vraag of de kwaliteit van het openbaar bestuur beter zal worden door de in dit wetsvoorstel bedoelde schaalvergroting van Den Haag, juist doordat het openbaar bestuur op grotere afstand komt te staan van de bewoners van de te annexeren grondgebieden en gemeenten. Naar onze opvatting zijn herindelingen tot nu toe voornamelijk gebaseerd op waanideeën. Groot zou efficiënt zijn, "big is beautiful" en klein is dorps. Iedereen beseft ondertussen dat heel grote gemeenten te groot zijn. Het bestuur wordt daarom gedifferentieerd: we gaan weer wijkraden inrichten en decentraliseren om wat groot is weer een beetje kleiner te maken. Groot is niet beautiful en de kracht van Den Haag zal niet effectief toenemen met de voorziene uitbreiding. De financiële en de grotestedenproblematiek van Den Haag moet volgens ons worden aangepakt met meer geld van de regering, niet op deze manier. Graag hoor ik van de minister of de eerder uitgevoerde herindelingen in den lande daadwerkelijk en aantoonbaar positieve resultaten hebben opgeleverd voor de bestuurlijke kracht, het efficiënt omgaan met geld en een betere verhouding tussen openbaar bestuur en bewoners. Zijn hier positieve voorbeelden van? Ik heb het hierbij niet alleen over bestuurlijk resultaat, maar over echt positieve ontwikkelingen en voordelen voor de bewoners. Het bestuur is er namelijk niet voor het bestuur, maar voor de mensen. Een herindeling is voor mijn fractie dus pas toegestaan als de mensen die zelf willen en duidelijke voordelen aantoonbaar zijn.

Voorzitter. Het zal duidelijk zijn dat de SP, als second-bestoplossing, voor het ingediende amendement over de fusie zal instemmen, maar dit wetsvoorstel zal zij niet kunnen steunen. Wat ons betreft blijft Leidschenveen Leidschendam en wordt er niet gezaagd aan het grondgebied van Voorburg en Rijswijk. Een van de zwaarstwegende punten bij een herindeling is voor mijn fractie altijd het draagvlak van de bevolking geweest. Als dit er niet is, dan is herindeling voor ons niet aan de orde. Wij weten allemaal dat dit draagvlak er niet is.

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. Bij dit wetsvoorstel gaat het om een zeer omvangrijk dossier. In een van de verslagen die bij dit dossier hoort, kwam ik een uitspraak van collega Balemans tegen. Hij merkte in 1999 op dat gemeentelijke herindeling "menselijke emotie en bestuurdersleed" is. Als we kijken naar de lange voorgeschiedenis van dit wetsvoorstel, met alle hoogten en diepe dalen die daarbij horen, dan vind ik dat eigenlijk wel een rake typering: menselijke emotie en bestuurdersleed die, als het om Den Haag gaat, verder reiken dan discussies over gemeentelijke herindeling. Het is me overigens opgevallen dat de fractie waartoe de heer Balemans behoort bij het creëren van de menselijke emotie en bestuurdersleed rond dit onderwerp een eigenstandige rol heeft vervuld, maar dit terzijde. Ik heb de algemene indruk dat het debat van vandaag en de te verwachten uitkomsten daarvan zwaar gebukt gaan onder de discussies uit het verleden en de uiteindelijke weerslag die deze discussies in coalitieverband hebben gekregen in het regeerakkoord van het tweede paarse kabinet. Ik word hierin bevestigd door de bijdragen van de collega's van PvdA en D66 en wacht uiteraard met belangstelling op die van de heer Van Beek. De uitwerking van de betreffende passages in het regeerakkoord over de herindeling van Den Haag bleek deze regeerperiode overigens ook allesbehalve makkelijk. In dat opzicht verdient minister de Vries een compliment: hij heeft uiteindelijk toch met voorstellen kunnen komen, die nu ter besluitvorming aan de Kamer voorliggen. De vraag is echter of de inhoud van deze voorstellen op de goedkeuring van de fractie van de ChristenUnie kan rekenen. Daarover het volgende.

De fractie van de ChristenUnie heeft er in het verleden nooit een geheim van gemaakt dat er een bestuurlijke oplossing moet komen voor de ruimtelijk-economische problemen waarmee Den Haag al geruime tijd te maken heeft. Onze fractie heeft altijd oog gehad voor die problemen, al kun je twisten over de omvang daarvan – wat in de afgelopen maanden dan ook is gebeurd. Voor onze fractie was bij het zoeken naar oplossingen voor de ruimtelijk-economische problemen van Den Haag het perspectief van de stadsprovincie altijd bespreekbaar. De discussie in de afgelopen jaren over de stadsprovincie is uiteindelijk op niets uitgelopen. Daarmee is aan een mogelijk duurzamere en in Haaglanden breder gedragen oplossing voor de problematiek van Den Haag de pas afgesneden. Ik dacht even dat er weer wat ruimte kwam, toen ik eind april een uitspraak van de heer Hoekema las in de Haagsche Courant. Hij betreurde het dat de minister in deze voorstellen de stadsprovincie niet had meegenomen. Uit zijn bijdrage van zojuist blijkt dat het vooral mijmeren is, over iets wat geweest is, maar wat nu voorbij is. Mede door de motie-Remkes is het denken over de stadsprovincie toch wat gestold.

De motie-Remkes van vier jaar geleden heeft een belangrijke wissel omgezet. De eindbestemming stadsprovincie werd losgelaten en de bestuurlijke wissel werd omgezet naar het spoor van de gemeentelijke herindeling. Daarmee heeft de motie-Remkes toch een cruciale rol in het geheel gespeeld. Mijn voorganger, de heer Schutte, heeft in een algemeen overleg al eens aangegeven dat deze motie, die ongetwijfeld bedoeld was als een bijdrage aan een oplossing, de verwarring slechts heeft vergroot. Die verwarring was met name groot geworden, nadat de met de motie-Remkes ingeslagen weg van herindeling onder regie van de provincie een regelrechte misser bleek te zijn. Gegeven die situatie, hebben de fracties die nu de ChristenUnie vormen, in 1999 aangegeven dat eventuele herindelingsvoorstellen van de regering op een kritische bejegening van ons konden rekenen; dat was de politieke realiteit. Het oordeel daarover zou echter afhangen van de onderbouwing van de gemaakte keuzen. Ook hebben wij aangegeven dat er gestreefd moest worden naar een vorm die in beginsel voor 25 jaar voldoende duurzaam is.

In het licht van het laatstgenoemde zijn wij uitermate kritisch over het resultaat, dat nu aan ons is voorgelegd. Als compromis van een compromis van een compromis is uiteindelijk gekozen voor een oplossing die volgens de regering de duurzaamheid van hooguit 15 jaar heeft. Daarmee wordt dus onder de maat van 25 jaar van het algemeen herindelingsbeleid gescoord. De fractie van de ChristenUnie hoort graag een nadere onderbouwing van deze keuze om af te wijken van dit criterium. De nu gegeven reactie van de regering, dat de keuze voor een oplossing van 25 jaar onvermijdelijk een herindelingsvoorstel op de schaal van agglomeratie tot gevolg zal hebben, is ons te mager. Wij wensen meer vlees aan de botten.

Verdere onderbouwing is ook gewenst bij de vele vragen die reeds gesteld zijn over het aanwezige draagvlak binnen Haaglanden voor deze voorstellen. Uiteraard erkennen wij het feit dat bij een herindeling altijd sprake is van tegengestelde belangen en verschillende belevingen van de voorgestelde oplossing. "Je doet het nooit goed", merkte een collega kort geleden nog tegen mij op toen hij hoorde dat ik woordvoerder van de ChristenUnie bij herindelingsvoorstellen was geworden. Met dat gegeven moet een politicus bij dit soort onderwerpen leren leven. Dit laat onverlet dat het aanwezige draagvlak meegewogen moet worden bij de beoordeling van de voorstellen. Inzake deze voorstellen kan niet voor 100% worden geredeneerd vanuit de positie van Den Haag, hoe belangrijk die ook is.

In onze schriftelijke bijdrage hebben wij onze zorgen geuit over de komende samenwerking tussen Den Haag en de buurgemeenten. In onze beleving stapt de regering toch te lichtvoetig over deze zorg heen. Mede gezien de nadelige effecten van deze voorstellen voor enkele buurgemeenten van Den Haag is de kans niet denkbeeldig dat wij weer terugvallen in de slechte samenwerkingscultuur die met name voor 1995 bestond. En dat, nu in de laatste jaren de samenwerking tussen Den Haag en de buurgemeenten juist in positieve zin is verbeterd. In dat opzicht is ook de conclusie van professor Van der Zwan, dat herindeling oplossingen op lange termijn belemmert, van belang. Graag horen wij van de minister een nadere uiteenzetting over het samenwerkingsperspectief dat hij ziet voor Den Haag en de buurgemeenten na aanname van deze voorstellen.

De fractie van de ChristenUnie heeft ook vragen over de financiële aspecten die aan deze voorstellen vastzitten. Zoals bekend, gaf de motie-Remkes, die als onderligger van deze voorstellen beschouwd kan worden, aan dat de stad Den Haag versterkt moest worden met de bouwlocaties Ypenburg, Leidschenveen en het nog resterende deel van Wateringseveld en een corridor, om Den Haag een zelfstandige regiefunctie te kunnen geven over dit gebied. Er gold wel een restrictie: indien de financiële gevolgen daarvan per saldo positief zijn. Deze restrictie moet nadrukkelijk gezien worden in het licht van de financiële problemen waar Den Haag in die tijd mee te maken had. Wij zijn het met de regering eens, die in de nota naar aanleiding van het verslag stelt dat een gemeentelijke herindeling niet het middel is om financiële problemen op te lossen. Maar door herindeling mogen ook geen financiële problemen worden gecreëerd. De uiteindelijke financiële gevolgen van deze herindeling zijn onevenwichtig. Met name de buurgemeenten teren in op hun financiële positie. Ik wijs op de bedragen die genoemd zijn naar aanleiding van de algemene uitkeringen die ontstaan. De vooruitgang van Den Haag is afgezet tegen de totale begroting van deze stad zeer beperkt te noemen. Voor de nadeelgemeenten staat er slechts een tijdelijke financiële vergoeding tegenover. Graag willen wij van de minister weten waarom hij de financiële onevenwichtigheid die uit deze voorstellen voortvloeit, afdoet met opmerkingen in de trant van dat de vorige voorstellen financieel nog slechter uitgevallen waren en dat door deze gemeenten het financieel perspectief met vertrouwen tegemoet kan worden gezien.

Mevrouw de voorzitter. Met betrekking tot de voorgestelde grenswijzigingen zijn ook na lezing van de nota naar aanleiding van het verslag lang niet al onze vragen over de voorgestelde grenswijzigingen weggenomen. Alhoewel duidelijk is dat de voorgestelde grenswijzigingen beperkter zijn dan de motie-Remkes concreet beoogde en ook in het wetsvoorstel van vorig jaar voorgestaan werd, is ons een aantal zaken niet helder. Waarom wordt bijvoorbeeld voorgesteld een deel van de bouwlocatie Ypenburg aan Den Haag toe te voegen, terwijl via een gemeenschappelijke regeling tussen Rijswijk, Nootdorp, Pijnacker en Den Haag in dit gebied al eendrachtig wordt samengewerkt? Wij kregen uit de beantwoording van vragen van de fracties van PvdA en VVD over de deellocaties Venen en met name De Bras overigens de indruk dat de regering hen indirect uitnodigde, met een amendement te komen. Dat ligt er trouwens nu ook. Als wij het mis hebben, horen wij het graag, maar de opmerking "de door de regering gemaakte keuze neemt niet weg, dat andere varianten – mede in het licht van de motie-Remkes – evenzeer te verantwoorden zijn", geeft voor deze gedachte wel enige aanleiding. De PvdA-fractie is overigens heel consistent, want zij heeft altijd op De Bras ingezet.

Met betrekking tot de voorstellen rond de corridor en het Trekvliettracé vragen wij ons hardop af waarom de noodzaak voor Den Haag om de regie te hebben over het Trekvliettracé zo groot is, als er over de verdere ontwikkeling van dit gebied al goed wordt opgetrokken met Rijswijk en Voorburg. Is er geen vertrouwen in deze vorm van samenwerking?

Als gevolg van deze voorstellen ontstaat er bij aanvaarding een vreemd stukje Den Haag tussen Rijswijk en Voorburg. Zijn de grote belangen voor Den Haag als het gaat om het beheer van dit tracé, waar wij overigens alle begrip voor hebben, echt niet op een andere manier te regelen? Wij proeven een sfeer van wantrouwen waarvan wij met elkaar eens af moeten.

Aandacht vragen wij ook voor de situatie die ontstaat vanwege de indringende wens van Leidschendam en Voorburg om met elkaar te mogen fuseren, een wens die door een substantieel deel van de bevolking van deze steden via een referendum van enkele weken geleden onderstreept is. Wij delen met de minister de verwondering, in positieve zin overigens, over de snelheid waarmee de vrijage tussen deze twee gemeenten zich in de afgelopen maanden heeft ontwikkeld. Het is nu wel een feit waar we rekening mee moeten en ook willen houden. De regio kan er best een sterkere speler bij gebruiken. Het kan ook een versterking betekenen van de poortwachtersfunctie die Leidschendam heeft voor het Groene Hart. Wij hebben begrepen dat de minister overwegend positief staat tegenover een fusie tussen Leidschendam en Voorburg en wij horen graag van hem hoe dat geregeld gaat worden. Zoiets kan toch niet even tussendoor via amendering geregeld worden? De vraag is nu ook of deze plannen nog consequenties dienen te hebben voor de voorgenomen plannen om ondermeer het bedrijvenschap Forepark en de bouwlocatie Leidschenveen naar Den Haag toe te schuiven. Is het juist dat de regering alleen bereid is de fusie tussen Leidschendam en Voorburg op dit moment toe te staan als de voorgenomen gebiedsuitbreiding van Den Haag gewoon doorgaat? De feestvreugde in Leidschendam en Voorburg na afloop van het referendum zou daardoor wel eens goed vergald kunnen worden. De vraag wie daarvoor dan de zwarte piet toegeschoven moet krijgen is overigens niet eenduidig te beantwoorden.

Mevrouw de voorzitter. Ik kom tot een afronding in eerste termijn. Het zal duidelijk zijn dat de fractie van de ChristenUnie vraagtekens zet bij de voorstellen zoals die nu voorliggen. Dat geldt niet voor de voorgestelde fusie tussen Nootdorp en Pijnacker, maar wel voor de voorgestelde herindelingsplannen voor Den Haag. Alhoewel onze fractie ook van mening is dat er iets voor Den Haag moet gebeuren, is er bij ons grote twijfel of de voorstellen die er nu liggen een echte duurzame oplossing voor de ruimtelijk-economische problemen van Den Haag betekenen. Vanwege het hoge compromisgehalte, dat gezien het verleden van dit onderwerp wel te verklaren is, hebben de voorstellen een flauwe smaak gekregen en is bij onze fractie de vrees aanwezig dat uitvoering van deze voorstellen de bestuurskracht van Den Haag op korte termijn mogelijk wel enigszins vergroot, maar dat aan de samenwerking in de regio ernstig afbreuk wordt gedaan. Die samenwerking was zich nu juist in de afgelopen jaren op een positieve manier aan het ontwikkelen. Kunnen wij in dat opzicht niet beter de richting kiezen die in de beleidsnotitie Bestuur in stedelijke gebieden voor het stadsgewest Haaglanden wordt geschetst? Dat is een versterking van de samenwerking als een functioneel regionaal bestuur, waaraan exclusief een aantal taken en bevoegdheden is toegekend en een bestuur dat op basis van wetgeving moet worden ingesteld, dat voldoende middelen en instrumenten tot zijn beschikking krijgt en waar geen sprake kan zijn van vrijblijvendheid in de samenwerking. Het belang van de regio – en daarin is de centrumgemeente een belangrijke factor – gaat dan boven de individuele gemeente. Dit zou al versterkt op korte termijn kunnen worden opgepakt. Een verdere versterking van het regionaal bestuur zou op termijn mogelijk nog kunnen uitgroeien tot een stadsprovincie. Dat is echter het verhaal dat daarna komt.

Onze indruk is dat in Haaglanden de bestuurlijke wil om aan dit perspectief te werken anno 2001 stukken groter is dan in het verleden ooit het geval is geweest. Daarvan getuigt ook het rapport Quo Vadis. Het zou wel eens een historische vergissing kunnen worden als wij deze kansen nu onbenut zouden laten. Ik begrijp goed dat het maken van een keuze voor deze richting weer de nodige emotie zal oproepen, maar het zou ons op termijn wel eens heel wat bestuurlijk leed kunnen besparen. Al met al is mijn fractie nog niet overtuigd van de wenselijkheid van de door het kabinet gemaakte keuzen en zal de minister heel wat overtuigingskracht moeten hebben, wil hij ons over de streep trekken. Ik wil hem niet ontmoedigen, maar de kans dat dit gaat gebeuren acht ik, eerlijk gezegd, niet heel erg groot. Wij wachten echter zijn beantwoording met heel veel belangstelling af.

De heer Van Beek (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Bij het voorbereiden van deze plenaire bespreking vroeg ik mij af waar ik zou beginnen. Moest ik weer bij Montijn beginnen en vanaf dat moment de hele ontwikkeling schetsen of moest ik ergens middenin vallen? De toelichting op het wetsvoorstel was al zodanig duidelijk, ook over de historische verankering, dat ik niet opnieuw dat hele deel zal bespreken. Ik wil mijn betoog beginnen bij de uitspraak die op 22 mei 1997 in deze Kamer is gedaan over de stadsprovincie en herindeling naar aanleiding van de projecten in het BON-3-traject. Een aantal collega's heeft daar rechtstreeks aan deelgenomen. Ik ben daarbij aanwezig geweest in een heel andere verantwoordelijkheid.

De stadsprovincie is door de VVD-fractie in die vergadering en bij de besprekingen afgewezen als oplossing voor deze regio, maar ook als oplossing voor andere regio's. Op dat moment was overigens sprake van grote verschillen in opvatting hoe de stadsprovincie vormgegeven moest worden. Ik constateer vanochtend dat die verschillen er nog steeds zijn. Als de ene collega praat over een stadsprovincie, bedoelt hij een sterke stadsprovincie. Het woord "sterk" wordt ook in de stukken regelmatig aan dat begrip toegevoegd. Andere collega's praten over een stadsprovincie met een heel andere taakindeling. Voor mij hoeven wij dat vandaag niet helemaal uit te vechten, maar de suggestie ontstaat dat iedereen voor hetzelfde is. Dat is noch in de regio noch in deze zaal het geval. De VVD-fractie heeft zich hier nadrukkelijk tegen uitgesproken en heeft dat overduidelijk gemotiveerd.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

De discussie ging helemaal niet over sterk of zwak. De discussie was dat de stadsprovincie een betere oplossing zou zijn om in regionaal verband de problemen aan te pakken. En natuurlijk moet je dan met elkaar discussiëren hoe je dat precies gaat inkleden. Ik vind dat de heer Van Beek hier gemakkelijk overheen stapt. Is de VVD-fractie bereid om de ogen te openen en eens te gaan nadenken over een echte oplossing voor deze regio, met de stadsprovincie in het achterhoofd?

De heer Van Beek (VVD):

Ik heb de opmerking gemaakt zoals ik die heb gemaakt om aan te geven dat de suggestie dat in deze zaal over de vorm van de stadsprovincie één mening zou bestaan, onjuist is. Hierover wordt immers zeer verschillende gedacht, zowel in deze zaal door politieke partijen als buiten deze zaal. Na de proeven in de zeven regio's in het kader van het BON-3-traject en na de evaluatie die heeft plaatsgevonden, heeft de VVD uitgesproken dat zij geen heil ziet in de totstandkoming van stadsprovincies en ook geen heil ziet in de structuurwijziging die het binnenlandse bestuur hiervoor zou moeten ondergaan. Destijds is door de staatssecretaris met nadruk gezegd: denk eraan, als jullie niet kiezen voor het stadsprovincietraject, dan moeten jullie je realiseren dat het een herindelingstraject wordt. Bij het nemen van die beslissing was op dat moment voor de VVD duidelijk wat de consequenties daarvan zouden zijn. Ik kom daarop in de rest van mijn betoog nog terug.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

U lijkt hier een wat sluwe invalshoek te kiezen. U geeft aan waarom de VVD hierin niets zit en vervolgens probeert u om een soort tweedracht te zaaien tussen fracties die de stadsprovincie als meest ideale oplossing hebben aangegeven. Natuurlijk moet daar nader over worden gesproken, maar ik heb er alle vertrouwen in dat wij daar met elkaar uit zullen komen. Wij moeten nu een second-bestoplossing accepteren. Is die nu gepresenteerde oplossing voor de VVD de béste oplossing?

De heer Van Beek (VVD):

Voorzitter. Ik probeer geen verschillen groter te maken, maar wil voorkomen dat er onduidelijkheid blijft bestaan over het feit dat er in deze Kamer grote verschillen van inzicht leven waar het gaat om het structureren van een stadsprovincie. Hoe sterk zou die stadsprovincie moeten zijn, wat zou haar takenpakket moeten zijn, wat zouden gemeente ten behoeve hiervan moeten inleveren in de sfeer van zeggenschap en beleid? Mevrouw Van Gent heeft het gevoel dat men er wel uit zal komen maar wat dat betreft verschillen wij van gevoel. Ik heb het gevoel dat de verschillen inderdaad aanzienlijk zijn.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Het is duidelijk dat u hierover niet wenst mee te praten. U bent gewoon tegen en u vindt dat de oplossing zoals die nu is gepresenteerd, de beste is voor Den Haag en ommelanden.

De heer Van Beek (VVD):

Ik kom er in mijn betoog nog uitgebreid op terug.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Maar u kunt hierop toch even met ja of neen reageren?

De heer Van Beek (VVD):

En dan zou ik meteen kunnen stoppen. Voorzitter, ik zou graag zelf de opbouw van mijn betoog willen bepalen.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Voorzitter. Dat verplichte eindperspectief van herindeling of stadsprovincie is allang van de baan. Wat dat betreft moet de heer Van Beek niet teruggrijpen op iets dat al een jaar of twee geleden is afgeschaft. De minister heeft een voorstel gedaan in verband met intensieve, vergaande verplichte samenwerking binnen bepaalde gebieden. Is de heer Van Beek bereid om dat traject in te gaan en daarop uit te komen? Of wil hij dat niet?

De heer Van Beek (VVD):

Daarop kom ik terug in mijn betoog. Daar willen wij heel nadrukkelijk op uitkomen. Collega Balemans heeft wat dit betreft zijn bijdrage geleverd in de discussie over de nota inzake het bestuur stedelijke gebieden. Wij vinden het goed en noodzakelijk – dat geldt in het bijzonder voor de onderhavige regio – dat de intergemeentelijke samenwerking tot stand komt, overigens op basis van het model dat door de minister is geschetst, dus in een drielagenstructuur. Daarbij is voor ons essentieel dat de lokale verantwoordelijkheden en problemen ook echt lokaal kunnen worden aangegaan, dat bovenlokale problemen intergemeentelijk kunnen worden aangepakt en dat regionale en provinciale zaken op het niveau van de provincie kunnen worden aangevat. Kortom, er moet niet sprake zijn van een situatie waarin wordt samengewerkt op basis van zwakte of het feit dat men de zaken niet meer aankan, maar van een situatie waarin op grond van sterkte wordt samengewerkt. Waar men in staat is om de eigen lokale problemen en verantwoordelijkheden binnen het eigen bestuur aan te vatten, dient dat te gebeuren.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Maar waarom wilt u nu dan bovenlokale problemen oplossen met een herindeling?

De heer Van Beek (VVD):

Ik heb het nu helemaal niet over bovenlokale zaken. Ik heb het over lokale zaken. Als het gaat om bestemmingsplannen, wonen, vestiging van bedrijven enz. spreken wij over lokale verantwoordelijkheden en taken voor het gemeentebestuur.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Dan heeft u het over zaken die volgens de minister moeten worden ingebracht in die vérgaande verplichte samenwerking, en dat is iets heel anders dan wat u beweert.

Waarom wilt u bovenlokale problemen oplossen met een herindeling? Wij hebben het immers over regionale planning op het terrein van ruimtelijke ordening, infrastructuur, huisvesting, et cetera.

De heer Van Beek (VVD):

In alle tot nu toe gewisselde stukken wordt aangegeven dat Den Haag ten opzichte van de regio verzwakt zowel in absolute als in relatieve zin. Vanaf het moment dat wij de discussie over deze regio hebben ingezet, hebben wij gesteld dat het van belang is dat Den Haag wordt geholpen en op niveau gebracht wordt als het gaat om de mogelijkheden om te wonen, om bedrijfsvestigingen, om de basis onder allerlei voorzieningen. Dit voorstel is daaraan een bijdrage. Het is niet de ultieme eindoplossing. Het is niet zo, dat er nooit meer iets hoeft te gebeuren. Dit is een bijdrage aan de oplossing van de problematiek in de regio Haaglanden.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Op welke manier versterkt u dan bijvoorbeeld de koopkracht van de inwoners van Den Haag? Gebeurt dat door 60% van de mensen die nu in Vinex-locaties wonen en afkomstig zijn uit sociaal zwakke groeperingen, terug te brengen naar Den Haag? En op welke manier versterkt u de bedrijvensituatie van Den Haag? Hoe doet u dat? U brengt iets binnen Den Haag wat in feite reeds lang uitgegeven is aan bedrijvenparken. U versterkt Den Haag niet! U verandert wel de verhoudingen binnen de regio en dat betekent dat de regio als zodanig geen klap ermee opschiet.

De heer Van Beek (VVD):

Het voegt geen nieuwe grond toe aan de regio en ook geen nieuwe bouwmogelijkheden, maar het verandert wel de verhoudingen binnen de regio ten gunste van Den Haag. Het zal ook duidelijk zijn dat de omliggende gemeenten nadelige gevolgen daarvan hebben. Ik zal in de loop van mijn betoog onze afwegingscriteria aangeven.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Ik heb de heer Van Beek dus niet horen zeggen dat Den Haag werkelijk een stukje nieuwe regie krijgt, dat Den Haag echt geholpen wordt met de problemen dat zij heeft, ook financieel. Er wordt alleen maar iets toegevoegd aan Den Haag wat er al is. In feite bent u bezig Den Haag een fopspeen te geven, want u weet dat het de problemen niet oplost.

De heer Van Beek (VVD):

De nu voorliggende herindeling is niet dé oplossing maar is een bijdrage aan die oplossing, die nuance wil ik heel nadrukkelijk aanbrengen. Herindeling geeft wel een breder draagvlak onder de stad als het aantal inwoners dat in de loop der jaren is teruggelopen van 600.000 naar ongeveer 440.000 met dit voorstel zal stabiliseren.

Wat de uitkeringen uit het Gemeentefonds betreft, leidt herindeling niet tot het genereren van nieuwe middelen. Dat weten wij beiden. Bij de laatste grootste wijziging in de verdelingsmaatstaven van de fondsen is dat veranderd.

De heer Poppe (SP):

De heer Van Beek geeft aan dat alle ruimte eigenlijk reeds bestemd is maar dat de verhoudingen ten gunste van Den Haag verschoven zullen worden. Kan hij aangeven hoe dat precies zit en wat de ongunstige gevolgen zijn voor de andere gemeenten? Het is interessant om die verhouding te zien.

De heer Van Beek (VVD):

Daarover gaat de rest van mijn verhaal. Het is duidelijk dat Den Haag niet alleen een fors gebied erbij krijgt maar dat ook het aantal inwoners zal groeien met alle consequenties die dat heeft voor het draagvlak binnen de stad. Het is ook duidelijk dat die ergens vandaan komen en dat dit consequenties heeft voor de omliggende gemeenten. Ik zal die gemeenten stuk voor stuk langslopen en aangeven welke afweging wij gemaakt hebben.

De heer Poppe (SP):

Dat is toch te gemakkelijk. Of de gebieden zijn al bestemd voor woningbouw of de huizen staan er al en de mensen wonen er reeds in. Zij worden niet de inwoner van de ene gemeente, maar van de andere. Kortom, het stadhuis komt iets verder weg te liggen, althans dat lijkt mij zo. Maar wat is daar het voordeel van? Leg dan nou toch eens uit. U zegt: dit voorstel is niet optimaal. Nee, als je niet uit kunt leggen wat het voordeel ervan is, is het helemaal niets.

De heer Van Beek (VVD):

Voorzitter. Ik heb het niet over niet-optimaal. Ik zeg dat dit een bijdrage is aan de oplossing van de problemen van Den Haag. Dat die er zijn wordt door de meeste fracties onderschreven.

De heer Poppe (SP):

U zei net dat u het voorstel niet optimaal vond.

De heer Van Beek (VVD):

Waar gaat het om? In Den Haag is in de afgelopen jaren een behoorlijk deel van het draagvlak afgebrokkeld, doordat de stad qua inwoneraantal kleiner is geworden. De kosten van de voorzieningen moeten door een kleinere groep worden opgebracht en de voorzieningen zelf door een kleinere groep worden benut. Met een nieuwe impuls krijgt Den Haag de regie over het nieuwe gebied, de beide grote Vinex-locaties. Voor een deel is de bouw op die locaties al uitgevoerd en voor een groot deel wonen er mensen die uit Den Haag afkomstig zijn. Verder wordt het met het voorstel mogelijk dat Den Haag de regie over de bedrijventerreinen krijgt. Ik realiseer me dat het voorstel ook zijn beperkingen kent. In die zin heb ik dan ook gezegd, dat het niet dé ultieme oplossing is. Het levert nadrukkelijk wel een bijdrage aan de oplossing.

De heer Poppe (SP):

U zegt dat het draagvlak is afgebrokkeld en dat het aantal bewoners groter moet worden vanwege het draagvlak voor de voorzieningen. In de memorie van toelichting wordt gezegd dat Den Haag een centrumfunctie moet hebben, maar dat zeggen ze in andere plaatsen ook. Ook in Tytsjerksteradiel, ze willen allemaal een centrumfunctie. Den Haag heeft die echter als grote stad. We weten dat van de centrumvoorzieningen van die stad door mensen in het hele land gebruik wordt gemaakt. Ik noem in dit verband: de musea, de muziekuitvoeringen enzovoorts. Daarom is mijn vraag: waarom zou men een bijdrage leveren aan de oplossing van de problemen als men het beheer over een Vinex-locatie laat overgaan van de ene gemeente naar de andere? Welke versterking van de centrumvoorzieningen brengt dat met zich? Leg dat eens uit.

De heer Van Beek (VVD):

Het maakt verschil of voorzieningen in stand worden gehouden door een steeds dalend aantal mensen dan wel of dat gebeurt door een stijgend aantal. Dit is een kwestie van schaaleffecten.

De heer Poppe (SP):

De voorzieningen worden betaald door de gebruikers, maar die gebruikers kunnen uit alle gemeenten komen.

De heer Van Beek (VVD):

Dat is geen vraag, voorzitter, maar een stelling van de heer Poppe. Ik wil graag mijn betoog vervolgen.

De motie-Remkes die op 22 mei 1997 door deze Kamer is aangenomen, spreekt zich uit voor herindeling. Deze uitspraak is bevestigd en opnieuw opgenomen in het regeerakkoord. Later is zij bij de start van de procedure door de commissie BZK bevestigd. Dat betekent voor de VVD-fractie dat er geen misverstand kan bestaan. Het gaat niet om de vraag of er herindeling moet komen, maar om de vraag hoe die eruit zou moeten zien. De VVD-fractie heeft zich met name met dat laatste beziggehouden. Vooral ging het daarbij om een afweging waarbij enerzijds de belangen van de stad Den Haag, waarvan de mogelijkheden versterkt moesten worden, in aanmerking werden genomen en anderzijds de schade en de eventuele problemen die zouden worden gecreëerd als bepaalde wijken bij omliggende gemeenten werden weggehaald. Ik wil met het oog hierop het hele voorstel nog eens doornemen.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter. Ik wil de heer Van Beek nog een vraag stellen. Hij heeft teruggeblikt. Het gaat mij echter niet om de inhoud van dit concrete voorstel, maar om het verschijnsel wat ik maar even noem: herindelen bij motie. Is de VVD-fractie achteraf met velen – als je het antwoord goed leest zou je ook kunnen zeggen: met de regering – van mening, dat dit toch niet zo'n gelukkige manier van opereren is? Is hij bereid dat te erkennen?

De heer Van Beek (VVD):

Ik wil hierop graag reageren, maar dan los van het voorstel dat wij nu behandelen. Die motie, ingediend naar aanleiding van de BON-3-discussie en de evaluatie, heeft natuurlijk een aparte plaats. Als het om normale situaties gaat, geef ik u echter graag gelijk en sluit ik mij aan bij de opmerking in de stukken dat wij hiervan geen gewoonte moeten maken. Het initiatief tot herindeling zou van onderaf moeten komen, van gemeenten. Ik wil een heel belangrijke functie houden voor de provincies, voor de besluitvorming op provinciaal niveau. Het is op zichzelf denkbaar dat er in de Kamer via een motie wordt gevraagd om de mogelijkheid tot herindeling te onderzoeken. Ik ben echter niet van plan om een motie-Van Beek te entameren die zodanig is gespecificeerd dat daarin in wezen al een deel van het voorstel wordt aangeduid.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. De VVD-fractie heeft het over de niet ultieme eindoplossing. Ik vind het voor de helderheid in het debat belangrijk dat de VVD-fractie aangeeft wat voor haar de ultieme oplossing is voor de problemen van Den Haag en ommelanden.

De heer Van Beek (VVD):

Het gaat ons erom dat er in deze regio sterke gemeenten en een sterke centrum gemeente zijn die in staat zijn om problemen binnen die gemeenten op lokaal niveau aan te pakken en problemen die daarboven uitstijgen gezamenlijk aan te pakken. Wij hechten zeer aan regionale samenwerking. Wel vinden wij dat die samenwerking vanuit sterkte moet ontstaan en niet vanuit zwakte, omdat partners het niet meer alleen kunnen. Daarom zijn wij bezig via dit voorstel een bijdrage te leveren aan de versterking van de stad Den Haag. Die afweging zal steeds in mijn betoog terugkomen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Dit is toch een antwoord op een vraag die niet door mij, maar door iemand anders is gesteld. Het is een herhaling van zetten. Wat zou voor de VVD-fractie de beste oplossing zijn geweest voor de problemen van Den Haag en omstreken in stedelijk en regionaal verband? U zegt dat het voorstel dat er nu ligt eigenlijk niet zo'n goed voorstel is.

De heer Van Beek (VVD):

Neen, dat heb ik niet gezegd. Ik herhaal dat ik het van belang vind dat de stad wordt versterkt en in staat is om in samenwerking met de omliggende en steeds sterker wordende randgemeenten het bovenlokale traject te volgen, niet in de zin van een vierde bestuurslaag of een direct gekozen structuur waarvan destijds sprake was in de BON-3-exercitie, maar zoals het wordt beschreven in het stuk Bestuur in stedelijke gebieden. Collega Balemans heeft er heel positief op gereageerd, ook wat deze regio betreft.

Er is ongelooflijk veel overleg geweest over het huidige voorstel. Vanuit onze fractie is steeds geprobeerd om eruit te komen en te zoeken naar consensus tussen de diverse belangen. Dat is uiteindelijk niet gelukt, niet op provinciaal niveau en ook niet in het vervolgtraject. Dat houdt in dat er deze week beslissingen moeten worden genomen en knopen moeten worden doorgehakt.

Het is betreurenswaardig dat de procedure op provinciaal niveau niet heeft geleid tot het beoogde resultaat. Wij vinden dat de provincies een sleutelrol moeten vervullen in herindelingsprocessen. Als de provincie haar opdracht teruggeeft, gaan volgens de oude wet haar bevoegdheden over naar de minister en is het ook mogelijk om het herindelingsvoorstel door hem in procedure te laten brengen. Toch willen wij die weg niet echt graag volgen. Wij willen eigenlijk dat provincies dat proces zelf vormgeven. In deze situatie was dat niet mogelijk door de heel bijzondere omstandigheid van gerechtelijke uitspraken en de beslissingen die daarna zijn genomen. Als gevolg daarvan moest de minister de procedure doorlopen. Ook voor het ministerie van BZK blijkt het echter niet mee te vallen een dergelijke procedure vorm te geven. Wij hebben veel waardering voor alle pogingen en de behaalde resultaten op het punt van de voorlichting. Er is een uiterste poging gedaan zo helder mogelijk te zijn.

Wij hebben kritiek op de kwaliteit van de beantwoording van de bezwaarschriften. Wij begrijpen dat de minister de vele brieven die zijn binnengekomen niet persoonlijk kan beantwoorden. Ik heb echter nogal wat reacties ontvangen van mensen die zeiden een goed verhaal te hebben neergelegd, maar die hun goede bedoelingen om in discussie te raken niet echt gehonoreerd zagen. Zij moesten met standaardantwoorden genoegen nemen.

In de loop van het proces zijn de positie van de gemeente Wateringen en de problematiek van Wateringse Veld, al dan niet in het voorstel opgenomen, opgelost. Dat doet ons plezier, want de VVD-fractie had grote zorgen over dit onderdeel van het plan. Het is goed dat de grenscorrectie op dit punt niet meer is opgenomen in het laatste voorstel van de minister.

Het is ons meer dan bekend hoe Rijswijk heeft gevochten en dat nog steeds doet voor het behoud van haar deel van de Vinex-locatie Ypenburg. In de afweging die wij moeten maken, zijn wij er vanaf het begin van uitgegaan dat de Vinex-locatie Ypenburg, evenals Leidschenveen, over moet naar Den Haag. Dat is wat ons betreft de basis van het voorstel. Als die basis wordt aangetast, dan moeten wij stoppen met het proces. Dan heeft het geen zin meer. Kijkend naar de andere grensbepaling als het gaat om Rijswijk zijn wij zeer ingenomen met de wijzigingen die de minister in het voorstel heeft aangebracht, met name kijkend naar de grens met betrekking tot het bedrijventerrein Broekpolder en de locatie Hoornwijck. Het gaat om het stuk grond tussen de weg en de Vliet, de golfbaan dus. De grens is zo gepositioneerd dat het oude deel van Rijswijk en de uitbreidingen die aan de oostgrens hebben plaatsgevonden, blijven vallen binnen de eigen gemeente. Die zaken blijven dus zo onbeschadigd mogelijk achter. Men raakt daar alleen de Vinex-locatie kwijt. Daar gaat de afweging over.

In alle voorgaande voorstellen werd er, met name om de corridor te realiseren, een veel grotere ingreep gedaan in het bestaande gebied. Dat vond mijn fractie niet nodig en niet wenselijk. Feit is wel dat er nu een heel smalle corridor ontstaat. Die valt samen met het nieuwe Trekvliettracé. Dat is wat ons betreft voldoende. Wij vonden en vinden het van groot belang dat het Trekvliettracé in zijn geheel op Haags grondgebied ligt, want nu kan dit onder regie van die gemeente worden gerealiseerd.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter. Ik heb al een aantal jaren het genoegen redelijk vaak met de fractie van de VVD in discussie te zijn over gemeentelijke herindelingen. Eén van de randvoorwaarden die de VVD-fractie dan altijd stelt – ik neem aan dat die fractie wat dat betreft consistent is – is dat er een logisch grensbeloop zou moeten zijn. Kijk nu eens naar het kaartbeeld van het huidige voorstel, met name in het licht van het Trekvliettracé en de corridor van enkele tientallen meters die de heer Van Beek zojuist verdedigde. Wat is dan zijn oordeel over het grensbeloop bij dit plan?

De heer Van Beek (VVD):

Een logisch grensbeloop is een belangrijk criterium. Wij hebben al eens eerder gezegd dat de Kamer eigenlijk niet zou moeten herindelen op basis van grenzen van bestemmingsplannen en dat het met een viltstift zou moeten gebeuren en niet met een nagelschaartje. Wij zien dat het gebied zodanig krap is en dat de belangen zodanig met elkaar strijden, dat wij voor de afweging staan of een deel van het reeds bebouwde deel van Rijswijk of een deel van Voorburg-West opgeofferd moet worden om een corridor te krijgen of dat wij bereid zijn om te zoeken naar een andere oplossing, waardoor het kaartbeeld er niet mooier op zal worden, maar waardoor wel goed wordt aangegeven waar de keuzen liggen. Er moet voor worden gezorgd dat mensen uit de Vinex-locatie naar de stad kunnen, maar zowel Rijswijk als Voorburg moeten zo onbeschadigd mogelijk achterblijven.

De heer Van den Berg (SGP):

Wij streven er toch naar om bestuurlijke eenheden met behoorlijke samenhangen tot stand te brengen. Dit toont al aan dat er helemaal geen sprake is van een logische samenhang. De oriëntatie van het gebied dat toegevoegd zal worden, zal toch logischerwijs in een andere richting gaan dan Den Haag-centrum? Dat begrijpt u toch ook als u naar de kaart kijkt?

De heer Van Beek (VVD):

Ik begrijp de kaart heel goed. Er is echter een verschil tussen een logisch grensbeloop en de vraag of bewoners van bijvoorbeeld Ypenburg zich zullen richten op de kernen Nooddorp, Rijswijk of Delft. Dat laatste zal zeker het geval zijn. Het ging echter om de vraag hoe breed die corridor moet zijn en welk deel van Rijswijk of Voorburg daaraan zou moeten worden opgeofferd. De VVD-fractie vindt het van groot belang dat die Vinex-locatie overgaat, maar dat de schade zo klein mogelijk moet zijn. U ziet waartoe dat heeft geleid.

De positie van Voorburg-West is het logische volgende punt. Ik kan mij heel goed voorstellen dat de minister die wijziging heeft aangebracht. Er zitten zoveel niet alleen historische, maar ook feitelijk belangrijke stukken van de gemeente Voorburg en Voorburg-West dat het eigenlijk niet goed denkbaar is dat Voorburg-West van Voorburg wordt afgehaald. Vandaar dat wij positief hebben gereageerd toen dit voorstel op deze wijze naar buiten is gebracht. Ik ben er overigens altijd vanuit gegaan dat ook de A12 een soort corridor zou vormen. Het gaat dan niet om een gemeentelijke grens, want ik begrijp wel dat Voorburg-West niet moet gescheiden van de rest van Voorburg, maar om het onder het beheer van één gemeente laten vallen van de A12.

Het feit dat de Vinex-locatie in dit voorstel overgaat naar Den Haag is vanaf het begin, mei 1997, bekend. De discussie ging nu echter vooral om de Vlietzone en met name Park Leeuwenbergh. Dat Vlietzone daarbij zit was voor ons logisch, want Vlietzone komt grotendeels midden in Den Haag te liggen en het noordelijk deel begrensd Den Haag. Wij hebben ons wel gebogen over de positie van Park Leeuwenbergh, omdat wij ons realiseren dat dat ineens ver af komt te liggen van de gemeente waar het tot nu toe altijd bij hoorde. Ik ben daar niet uitgekomen en ik heb er geen betere oplossing voor gevonden dan die welke in de stukken staat. Ik ben erg benieuwd naar de reactie van de minister op het amendement-Hoekema dat daar een oplossing voor aandraagt die volgens mij in de historie redelijk uniek is. Ik hoor graag van de minister hoe hij daarover denkt. Wat betreft de andere correcties die de minister heeft aangebracht denk ik dat je kunt spreken over logisch grensbeloop.

Er is in de eindfase van de voorbereiding van dit wetsvoorstel een geheel nieuwe ontwikkeling geweest doordat de gemeenten Leidschendam en Voorburg met een fusievoorstel zijn gekomen. Wij hebben daar al eerder over gesproken. Er is een inspraakprocedure in dit huis geweest, want wij wilden zeker weten dat er geen misverstanden ontstaan over wat het voorstel precies behelst en wat de consequenties van een eventueel "ja" van de gemeenteraden zijn, een "ja" dat onderbouwd zou worden door een referendum. Wij hebben steeds gezegd dat de fusie van Voorburg en Leidschendam een oplossing is voor een heel ander probleem dan het probleem waar de herindeling voor is bedoeld. Het feit dat de Vinex-locaties overgaan naar de stad als versterking van Den Haag is wat ons betreft een andere oplossing voor een ander probleem. Wat ons betreft wordt die samenvoeging omarmd, maar dan wel binnen de grenzen van het voorstel van het kabinet. Wij zijn daar altijd heel duidelijk over geweest tegen de gemeentebesturen. Daarom heb ik ook een amendement ingediend om de fusie waar de gemeentebesturen om hebben gevraagd te realiseren, maar wel binnen de contouren van het voorstel. De teksten van de amendementen van de CDA-fractie en de VVD-fractie komen wel overeen, maar de kaartjes verschillen.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Het gaat dus over de grenzen. Wij willen het binnen de huidige grenzen en u wilt het binnen de grenzen van het wetsvoorstel.

De heer Van Beek (VVD):

Dat is helder.

Voorzitter. Over de fusie van Nootdorp en Pijnacker kun je heel lang praten, want er is natuurlijk heel veel gebeurd, vooral met Nootdorp. Objectief gezien is het wellicht de beste oplossing om Nootdorp inclusief de Vinex-locatie toe te voegen aan Den Haag, maar Nootdorp en Pijnacker hebben het initiatief genomen om beide gemeenten samen te voegen en wij willen dat initiatief graag honoreren. Wij steunen dan ook dat deel van het wetsvoorstel.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Bent u ook nog van plan om in te gaan op het PvdA-amendement over De Bras?

De heer Van Beek (VVD):

Ja, daar zal ik dadelijk over spreken.

Ik heb in de commissievergadering voorafgaande aan deze procedure de voorganger van deze minister gevraagd om Delft toe te voegen aan het herindelingsproces, maar dat heeft het kabinet toen afgewezen. Men was bang dat het daarmee een te groot en te ingewikkeld wetsvoorstel zou worden. Nu lopen wij in de eindfase aan tegen een aantal vragen van de gemeente Delft. Die vragen kunnen wij echt niet beantwoorden. Die afweging kan echt niet gemaakt worden, want je kunt niet in de laatste fase van een herindelingsproces een nieuwe gemeente in dat proces betrekken. Dat is in politieke zin zo, maar ook in het kader van de Wet ARHI. Je kunt niet aan het eind van een proces opeens een gemeente toevoegen. Er kan nu door ons geen afweging worden gemaakt en ik kan dus ook niet tegen Delft zeggen dat men gelijk of een beetje gelijk heeft. Eén ding heb ik wel gemerkt: Delft is nog met een viltstift aan het herindelen, terwijl wij allang werken met een veel dunnere pen. Al heel snel werd zichtbaar dat er enig cultuurverschil in die processen zit.

In die zin ga ik akkoord met de toezegging van de minister om de positie van Delft nog eens te onderzoeken. Het gaat mij om het beantwoorden van de vragen. Ik loop daarbij op geen enkele wijze vooruit op de mogelijke consequenties die ik aan de uitkomsten van het onderzoek zou willen verbinden, maar vind wel dat de antwoorden moeten worden gegeven.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Dat betekent dus dat u zich niet aansluit bij de gerichte vragen zoals die door de heer De Cloe en de heer Hoekema zijn geformuleerd?

De heer Van Beek (VVD):

Ik formuleer graag mijn eigen vragen.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Doet u dat eens.

De heer Van Beek (VVD):

Dat heb ik net gedaan ten aanzien van Delft. Ik heb de indruk dat u een veel groter verschil ziet dan er in feite is tussen uw eigen opmerkingen – ook u zult, naar ik aanneem, willen dat de vragen worden beantwoord – en die van de heer De Cloe. Ik heb uit de bijdrage van de heer De Cloe niet begrepen dat hij al een nieuw herindelingsvoorstel in gedachten heeft. Ook hij wil eerst over kennis beschikken, om vervolgens de vragen te kunnen afwegen.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Mijn antwoord op de vragen is niet relevant, om de doodeenvoudige reden dat ze niet aan mij gesteld zijn. Ik stel ú de vraag in hoeverre u afstand neemt of zich juist aansluit bij de gerichtheid van de vragen van de heer De Cloe. Als u zegt dat het voor u helemaal open ligt, zijn er dus ook andere mogelijkheden voor u dan alleen grenscorrecties en herindelingen.

De heer Van Beek (VVD):

Bij dit onderwerp heb ik de termen "grenscorrecties" en "herindelingen" helemaal niet in de mond genomen. Ik heb alleen gezegd dat door Delft een aantal problemen bij ons zijn aangemeld, o.a. Delfgauw, Emerald, Schipluiden, de positie van Den Hoorn en Vrijenban te Rijswijk, en dat wij daar niet op een achternamiddag opvattingen over kunnen formuleren. Ik ga ermee akkoord dat de minister de provincie nog eens vraagt om ons te laten weten hoe men daar denkt over de situatie rond Delft. Ik loop daarmee op geen enkele wijze vooruit op mogelijke procedures en vind het ook niet nodig om de verschillen groter te maken. Ik heb de indruk dat er vanuit vier fracties in feite ongeveer hetzelfde wordt gevraagd.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Voor u zijn alle opties mogelijk, dus ook andere opties in de vorm van samenwerking, convenanten en wat dies meer zij?

De heer Van Beek (VVD):

Jazeker, maar ik wil eerst weten of de problemen herkend worden. Ik pleit nu niet voor welke wettelijke oplossing dan ook, zeker niet zolang het probleem nog niet goed in kaart is gebracht.

In de schriftelijke inbreng heb ik een aantal vragen over De Bras gesteld, omdat het mij niet duidelijk was waarom de minister ervoor gekozen had om in de bouwlocatie een gemeentegrens te laten bestaan. Op dit moment valt de Vinex-locatie in principe in drie gemeenten: Nootdorp, Pijnacker en Rijswijk. Nu de zaak onder één bestuur wordt gebracht, lijkt het mij logisch om daar ook De Bras bij te betrekken. Ik vraag de minister dan ook in zijn beantwoording extra aandacht te geven aan het amendement van de heer De Cloe, want het zal duidelijk zijn dat dit amendement in hoge mate aansluit bij de vragen die ik in het schriftelijk traject aan de minister heb voorgelegd.

Het is mij echt een doorn in het oog dat wij in de procedure die door de minister is gevoerd, helemaal niets meer van het provinciebestuur hebben mogen vernemen. Er is geen gebruik gemaakt van de inspraakmogelijkheden en er is geen standpunt over dit onderwerp bij ons neergelegd. Ik vind dat heel erg slecht, met name omdat ik vind dat het provinciebestuur – zowel gedeputeerde als provinciale staten – een belangrijke rol heeft te vervullen in herindelingprocessen. Ik heb zelf in die verantwoordelijkheid gezeten en ik kan mij nauwelijks voorstellen dat zij niets van zich laten horen als er zoiets belangrijks in hun eigen provincie speelt dat zoveel emoties oproept en op sommige punten zo controversieel is. Er is geen standpunt en tussen alle brieven die wij hebben ontvangen, is er niet een van het provinciebestuur waarin het uitdrukkelijk laat weten hoe het hierover denkt. Ik vind dit eigenlijk een provinciebestuur onwaardig. Dit kan niet en ik betreur dit ten zeerste.

De heer Poppe (SP):

Wij horen natuurlijk wel wat, misschien niet van de provincie maar wel van de bewoners. Welke invloed heeft dit op de visie van de VVD-fractie?

De heer Van Beek (VVD):

Ik heb gemeente voor gemeente, stukje voor stukje aangegeven welke afweging van belangen wij hebben gemaakt. Wij zijn in de afgelopen maanden en jaren overspoeld door reacties, zowel mondeling, schriftelijk als in de vorm van e-mail. Er is mijns inziens zelden een voorstel geweest waarover ik zoveel mensen heb gesproken en heb beantwoord. Ik vrees dat ik ook nog wel wat antwoorden schuldig ben gebleven, want het was af en toe niet te behappen. Die reacties hebben een grote rol gespeeld in onze afwegingen, maar dit laat onverlet dat wij aan het einde van het proces keuzes moeten maken. Ik had die keuzes graag gemaakt mede aan de hand van een advies van de provincie Zuid-Holland.

Ik ben blij met de nota van wijziging, omdat daarin wordt bevestigd dat de herindeling van de gemeente Rijswijk zo gering van omvang is dat er volgens de wettelijke normen geen verkiezingen nodig zijn en dat de criteria van de wet beter moeten worden toegepast.

Ik zal kort zijn over de financiële consequenties, want daarover zijn al veel vragen gesteld. Ik wijs erop dat ik in de stukken regelmatig een bedrag tegenkom van 8 mln euro, maar ook van 18,6 mln gulden. Welke koers hanteert de minister? Kennelijk is het nog niet zo eenvoudig om in euro's te denken.

Dit is voor de VVD-fractie een heel moeilijke beslissing. Wij hebben veel tegengestelde belangen moeten afwegen. Wij weten dat wij in die afweging een aantal gemeenten op onderdelen tevreden stellen en een aantal andere gemeenten teleurstellen. Ik denk dat dit voor alle gemeenten geldt, inclusief de gemeente Den Haag die best iets meer had gewild. Ik heb geprobeerd aan te geven hoe onze afweging is verlopen.

Voor ons is het nu van het grootste belang dat Den Haag – als deze herindeling doorgaat – ervoor zorgt dat de nieuwe wijken die aan de stad worden toegevoegd, snel worden opgenomen in het geheel en dat er goede bestuurlijke zorg wordt gerealiseerd. Den Haag heeft nog een tweede plicht. Een herindelingproces leidt altijd tot grote bestuurlijke spanningen tussen organen, maar ook tussen mensen onderling. De gemeente Den Haag moet er daarom alles aan doen om die intergemeentelijke samenwerking weer snel op het niveau te krijgen waar zij hoort en zo mogelijk beter.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 14.00 uur tot 15.00 uur geschorst.

De voorzitter:

De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

Naar boven