Noot 1 (zie blz. 77)

BIJVOEGSEL

Schriftelijke antwoorden van de minister-president, minister van Algemene Zaken, gesteld in de eerste termijn van de algemene politieke beschouwingen naar aanleiding van de Miljoenennota voor 2001 (27 800, nr. 1)

Vraag van het lid Melkert (PvdA): van de ruime gelegenheid gebruik maken om ook voor gehandicapten en chronisch zieken iets extra's te doen door de algemene heffingskorting voor de groep chronisch zieken en gehandicapten te verhogen. Daarnaast kan de huidige regeling worden omgevormd in een heffingskorting.

Mede naar aanleiding van het zogenoemde Swoka-rapport dat onder andere door de Gehandicaptenraad aan het kabinet is aangeboden, wordt mede voor gehandicapten en chronisch zieken f 85 mln. aan extra middelen uitgetrokken. Met deze f 85 mln. wordt de regeling voor buitengewone uitgaven verruimd. Ook wordt de vergoeding van de dieetkosten aanmerkelijk verruimd. Dit moet worden gezien als een tussenstap.

In de komende tijd zal worden bezien of eventuele knelpunten voor gehandicapten en chronisch zieken kunnen worden weggenomen via meer gerichte maatregelen in de vergoedingen- en voorzieningensfeer, dan wel via een andere opzet van de generieke fiscale vangnetregeling.

Vraag van het lid Melkert (PvdA) over het advies van de SER inzake onvolledige AOW-opbouw.

Er wordt momenteel gewerkt aan het opstellen van een kabinetsreactie op het SER-advies Onvolledige AOW-opbouw. Het streven is er op gericht om deze kabinetsreactie vóór eind oktober aan het parlement aan te bieden.

Vraag van het lid Rosenmöller (GroenLinks) over de zgn. «earned income tax credit».

Het verminderen van de armoedeval is een belangrijke doelstelling geweest bij het vormgeven van het nieuwe belastingstelsel 2001. In het kader van de schriftelijke voorbereiding van die herziening zijn de voor- en nadelen van de zgn. «earned income tax credit» (EITC) uitgebreid aan de orde geweest. In het debat met de Kamer eerder van dit jaar heeft het kabinet de argumenten naar voren gebracht op grond waarvan de voorkeur is gegeven aan de invoering van een arbeidskorting. Als belangrijk bezwaar van een EITC moet worden genoemd dat de druk van de belastingen op middeninkomens hoger wordt, wat nadelige gevolgen heeft o.a. voor de doorstroming op de arbeidsmarkt.

Vraag van het lid Marijnissen (SP) over het omzetten van vut-regelingen in prepensioenregelingen.

Het kabinet is voorstander van het omzetten van collectieve vut-regelingen in collectieve flexibele of, zo u wilt, prepensioenregelingen. Binnen collectieve pensioenregelingen is in ruime mate sprake van solidariteit, tussen mannen en vrouwen, oud en jong, gezond en minder gezond. Met het vervangen van vut door prepensioen kan worden gezegd dat de eenzijdige solidariteit die van jongeren wordt gevraagd voor de huidige vutters wordt vervangen door een bredere solidariteit tussen generaties.

Vraag van het lid Marijnissen (SP) over flexibele beloning van werknemers en demotie.

Het gaat hier om zaken met een arbeidsvoorwaardelijk karakter die primair tot de verantwoordelijkheid van sociale partners behoren. Vanuit haar verantwoordelijkheid hecht de overheid aan een verantwoorde loonkostenontwikkeling, ook bij een steeds krapper wordende arbeidsmarkt. Wellicht kunnen bepaalde vormen van flexibele beloning hier een rol spelen. Het kabinet is dit – conform afspraken in het afgelopen Voorjaarsoverleg – nader aan het onderzoeken en zal de bevindingen met sociale partners bespreken. Dit laat onverlet de verantwoordelijkheid van cao-partijen voor de invoering respectievelijk de vormgeving van (flexibele) beloning en dit onder meer af te wegen ten opzichte van eventuele gevolgen voor de werkdruk.

Demotie is bij uitstek een vrijwillige stap van individuele werknemers. Dan is het wel zaak dat eventuele belemmeringen worden weggenomen. Zo is het gewenst dat de pensioenrechten over de verstreken periode niet verloren kunnen gaan. Daarom wil het kabinet het recht creëren op een zogenaamde knipbepaling (die overigens al in veel pensioenregelingen is ingevoerd).

Vraag van het lid Marijnissen (SP) over de sociale zekerheid in Nederland in vergelijking met andere Europese landen.

De recent gepubliceerde SZW-studie over de Nederlandse verzorgingsstaat steunt niet de gedachte dat Nederland op het punt van de sociale zekerheid weggezakt zou zijn naar de achterhoede:

1. Uitkeringniveaus; de minimum sociale uitkeringen zijn in Nederland relatief hoog. Dit blijkt bij vergelijking van de netto bijstand en netto laag loon (zijnde het loonniveau van de laagste 10% loongroep). Dit verhoudingsgetal (replacement rate) is voor alleenstaanden, alleenstaande ouders en echtparen met kinderen in Nederland hoger dan in de meeste andere Europese landen (vandaar ook het vraagstuk van de armoedeval).

2. Inkomensongelijkheid; in Nederland is sprake van een relatief evenwichtige inkomensverdeling, wanneer men de vergelijking maakt met andere landen. Hieraan draagt de herverdeling naar lagere inkomens, waaronder sociale minima, belangrijk bij. Inkomensoverdrachten komen in Nederland (evenals in de VS, Denemarken en het Verenigd Koninkrijk) voor meer dan 40 procent terecht bij mensen met het laagste besteedbaar inkomen. In andere Europese landen ligt dit percentage beneden 40%. Herverdeling naar de onderkant van het inkomensgebouw draagt bij aan bestrijding van armoede.

3. Armoede; De schaal waarop armoede voorkomt is in Nederland laag in vergelijking met andere landen. Van de negen onderzochte landen komt alleen in Denemarken armoede op een nog kleinere schaal voor, terwijl in Italië, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten 2 à 3 maal zoveel armoede voorkomt als in Nederland.

Het SCP-rapport over de maat van de verzorgingsstaat komt niet tot andere inzichten.

Vraag van het lid Rosenmöller (GroenLinks): Bij het onderzoek naar de ramp in Enschede ontstaat vertraging. Kan het kabinet dit proces helpen versnellen?

Aan de rapportages van de inspecties worden hoge kwaliteitseisen gesteld. De inspecties doen er alles aan om een goed evenwicht te realiseren tussen snelheid en kwaliteit. Een belangrijk onderdeel van de kwaliteit is een gemeenschappelijke reconstructie zonder tegenstrijdigheden. Daartoe is zorgvuldige afstemming noodzakelijk.

Door diverse inspecties is extra capaciteit ingehuurd om de vertragingen zo gering mogelijk te doen zijn. Ondanks deze maatregelen is het niet mogelijk gebleken de onderzoeken van de inspecties binnen de oorspronkelijke planning af te ronden.

Om zo veel mogelijk te voorkomen dat de Commissie Oosting als gevolg hiervan vertraging oploopt, zijn met deze commissie afspraken gemaakt over het in een zo vroeg mogelijk stadium beschikbaar stellen van de concept-reconstructie en de concept-rapportages van de inspecties.

Voorzien is dat de concept-reconstructie in september aan de Commissie Oosting beschikbaar wordt gesteld; de afzonderlijke concept-rapportages zullen in oktober beschikbaar worden gesteld. De concepten moeten dan nog wel worden geverifieerd. Na verificatie worden de reconstructie en rapportages aan de TK gezonden.

Vraag van het lid Rosenmöller (GroenLinks) over de suggestie om recht te doen aan verschillen tussen scholen en de betrokkenheid van ouders door de invoering van een onderwijsvoucher.

Het onderwijs in de leerplichtige leeftijd is gratis en dat moeten we zo houden. Het is dan niet duidelijk wat een voucher toevoegt aan de schoolkeuzevrijheid van ouders. Scholen kunnen wel een eigen bijdrage vragen, maar ouders zijn niet verplicht zo'n eigen bijdrage te betalen. Scholen mogen de toelating van leerlingen dan ook nooit weigeren als ouders niet bereid zijn om de eigen bijdrage te betalen. Het kabinet bereidt een beleidsnota voor over de wijze waarop de positie en betrokkenheid van ouders bij het onderwijs versterkt kan worden. Naar verwachting verschijnt die beleidsnota in december.

Vraag van het lid De Graaf (D66) wanneer de reactie van de staatssecretaris van OCenW (Adelmund) op de evaluatie basisvorming te verwachten is.

Eind vorige week heeft staatssecretaris Adelmund de Kamer laten weten dat de beleidsreactie op de evaluatie basisvorming de Kamer eind deze maand zal bereiken.

Vraag van het lid Rosenmöller (GroenLinks) over de uitvoering van de aangenomen motie om een fonds te starten voor publiekelijke dienstverlening op het internet.

In de nota De Digitale Delta van vorig jaar is aangegeven dat er naar gestreefd wordt om aan het eind van deze kabinetsperiode een kwart van de daarvoor in aanmerking komende publieke dienstverlening elektronisch af te wikkelen. Eén van de instrumenten om dat te bereiken zal een financieringsfaciliteit zijn die overheidssectoren stimuleert om te investeren in uiteindelijk rendabele ICT-investeringen. Dit om een betere publieke dienstverlening te krijgen. Gestreefd wordt nu naar een revolving fund constructie, de zgn. E-bank. De minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid zal u in november in zijn jaarlijkse rapportage over de voortgang van de Elektronische Overheid melden hoe één en ander nader wordt uitgewerkt.

Vraag van het lid Schutte (RPF/GPV) over het wetenschappelijk onderzoek aan de universiteiten.

Deze week is aan de Kamer de Voortgangsrapportage Wetenschapsbeleid aangeboden. Hierin wordt de stand van wetenschap en technologie omschreven, voortbouwend op het Wetenschapsbudget van vorig jaar. Geconstateerd wordt dat het wetenschappelijk onderzoek in ons land van hoog kwalitatief en kwantitatief niveau is, maar dat er ook lacunes zijn. Deze liggen met name in de ruimte voor vernieuwend onderzoek en in de carrièreperspectieven voor jonge, talentvolle onderzoekers. Om die reden is de zgn. Vernieuwingsimpuls structureel opgehoogd tot een bedrag van ca. 150 mln. per jaar.

Vragen van de leden De Hoop Scheffer (CDA) en De Graaf (D66) over de rol en de betrokkenheid van de ouders in relatie tot de schaalgrootte.

Een zekere spanning tussen de behoefte aan professionalisering van schoolbesturen enerzijds en de betrokkenheid van ouders anderzijds kan niet worden ontkend. De professionalisering leidt ertoe dat schoolbesturen steeds vaker het bestuur voeren over meerdere scholen tegelijk: bij een grotere bestuurlijke schaal is het bijvoorbeeld beter mogelijk om een goed personeelsbeleid te voeren. Ouders zijn over het algemeen vooral betrokken bij het wel en wee van de school van hun eigen kinderen. Een oplossing voor die spanning zoekt het kabinet in de richting van een onderscheid tussen bestuurlijke aangelegenheden waarvoor veel professionaliteit vereist is, zoals personeelsbeleid en alles wat daarbij komt kijken, en onderwijskundige zaken die vooral op het niveau van de afzonderlijke school spelen. Het is (met name in het primair onderwijs) zaak ouders goed in positie te brengen bij zaken die de afzonderlijke school raken. Voor de wijze waarop dat kan, zullen nog dit jaar voorstellen gedaan worden.

Vraag van het lid Melkert (PvdA) over het beginsel van gelijke kansen in het onderwijs in Nederland in relatie tot privé-bijdragen.

Twee vragen werden gesteld: staat de overheid nog wel garant voor de kwaliteit van het onderwijs en staat het principe van de gelijke kansen nog wel overeind? Op beide vragen kan het kabinet met een volmondig ja antwoorden. Uitgangspunt voor het kabinet is en blijft dat er voor iedereen gegarandeerd kwalitatief hoogwaardig onderwijs te volgen. De inspectie bewaakt dat. Op die manier bieden wij alle leerlingen goede kansen.

Dit betekent niet, dat scholen daarboven niet onderling mogen verschillen. Het kabinet streeft er juist naar om naast dit gegarandeerd niveau van kwaliteit meer variëteit tussen scholen mogelijk te maken. Dit om aan te sluiten bij de uiteenlopende eisen en verlangens die de samenleving aan het onderwijs stelt. Daarbij kunnen op basis van vrijwilligheid ook private bijdragen beschikbaar worden gesteld. Het gaat hier om vrijwillige private ouderbijdragen aan het publieke onderwijs maar ook om vormen van sponsoring. Gegeven de waarborging van een kwalitatief hoog basisniveau van onderwijs dat voor iedereen toegankelijk is, staat het kabinet hier niet afwijzend tegenover.

Zeker voor de instellingen van hoger onderwijs en beroepsonderwijs moeten er ruime mogelijkheden bestaan om op de groeiende behoefte aan opleidingen en cursussen in het kader van een leven lang leren in te springen.

Vraag van het lid De Graaf (D66) waarom het kabinet het instrument studiefinanciering niet wil inzetten om toestroom naar lerarenopleiding te vergroten. Hetzelfde geldt voor opleidingen in de zorg.

Bij de vorige algemene politieke beschouwingen is een motie van de heren Rosenmöller en De Graaf over dit onderwerp aangenomen.

De minister van OCenW heeft daar samen met de minister van VWS onderzoek naar laten doen. Over de resultaten heeft hij op 22 mei 2000 de Kamer schriftelijk geïnformeerd.

Beide ministers houden zich graag beschikbaar om met de Tweede Kamer de brief van 22 mei 2000 te bespreken.

Vragen van de leden De Hoop Scheffer (CDA) en De Graaf (D66) over het bijzonder onderwijs in relatie tot de plaatsing van allochtone leerlingen.

De vrijheid van onderwijs is een groot goed dat diep geworteld is in onze samenleving. Deze vrijheid van onderwijs is in de Grondwet verankerd en staat niet ter discussie.

Het maatschappelijk vraagstuk van de zgn. «witte en zwarte scholen» reikt verder dan alleen een discussie over de vrijheid van onderwijs en is daarmee geen geïsoleerd onderwijsvraagstuk. Een aantal gemeenten voert een spreidingsbeleid van leerlingen dat op vrijwilligheid is gebaseerd. Gemeenten kunnen daarbij tegen grenzen oplopen voor wat betreft de medewerking van ouders en scholen.

De ministers van Boxtel en Hermans hebben onlangs de Tweede Kamer toegezegd een brief over de toelating van allochtone kinderen te zenden.

De grond voor het verplicht opnemen van leerlingen door het bijzonder onderwijs binnen een samenwerkingsverband Weer Samen Naar School (WSNS) kan niet zonder meer doorgetrokken worden naar het gehele Primaire en Voortgezet Onderwijs. In het kader van WSNS gaat het om de toelating van een leerling van een basisschool van een eigen samenwerkingsverband van de speciale school voor basisonderwijs (sbo). Onder deze omstandigheid is in de wet vastgelegd dat de sbo-school geen leerlingen van de basisscholen uit het samenwerkingsverband zou mogen weigeren. Gegeven deze zeer specifieke argumentatie kan de lijn van afspraken binnen een samenwerkingsverband niet zonder meer worden doorgetrokken waardoor sprake zou kunnen zijn van een spreidingsbeleid.

Vraag van het lid Schutte (RPF/GPV) of het rapport «Kennis is kracht» tot iets meer leidt dan de aangekondigde grote conferentie over economisch beleid en de mondiale dynamische kenniseconomie.

Het rapport «Kennis is kracht» is op verzoek van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen opgesteld om inzicht te krijgen in de vraag welke kennis er nodig is, gegeven de toekomstige economische ontwikkeling van ons land. Dit inzicht is nodig om het toekomstige beleid inzake investeren in kennis vorm te geven. Het rapport zal dus een rol spelen bij de beleidsvoorbereiding.

Vraag van het lid Melkert (PvdA) over een vervolginvestering in kennisnet mede in relatie tot Gigaport.

Met de huidige investeringen in ICT en kennisnet wordt een zeer forse stap vooruit gezet. De concrete vorderingen worden nauwkeurig gevolgd.

ICT is volop in beweging en het onderwijs moet daarbij aansluiten. De gedachte om aan te sluiten bij Gigaport in de vorm van een glasvezelverbinding naar alle scholen heeft een aantal interessante elementen, maar het kabinet wil dit grondig bezien, zowel vanwege de potentiële omvang van de investering (enkele miljarden guldens), alsook omdat dit een complexe operatie is in een complex veld, waar vele belangen spelen.

Vraag van het lid Marijnissen (SP) over de opkomst van privéscholen en de commerciële invloed (sponsoring) op scholen die leidt tot differentiatie langs sociaal-economische lijn, niet langs pedagogische of didactische. Dit mede in relatie tot uitspraken van minister Hermans in HC d.d. 29-01-00.

Privéscholen (niet de opkomst van privéscholen, want dit is geen nieuw verschijnsel) en sponsoring kunnen tot verschillen tussen scholen langs sociaal-economische lijn leiden.

Aan het optreden van enig verschil valt moeilijk te ontkomen en zo dient ook de uitspraak van minister Hermans te worden gelezen. Het absoluut uitbannen van elk verschil zou b.v. het verbieden van privéscholen vragen. Op de grondwettelijke problemen die dit met zich meebrengt is naar aanleiding van vragen van de heer Van Bommel eerder gewezen.

Scholen of ouders die dat willen vinden altijd wel een weg om door ouderbijdragen van ouders of sponsoring door bedrijven te laten bijdragen aan het onderwijs voor de kinderen: desnoods buiten de schooluren om.

De minister en de staatssecretaris zullen volgende week met de Kamer een algemeen overleg voeren over sponsoring.

Vraag van het lid Marijnissen (SP) over recente acties van migrantenouders om iets te doen aan de scheiding van allochtone en autochtone kinderen.

Allochtone ouders zijn zich net als autochtone ouders over het algemeen zeer bewust van het belang van het onderwijs voor hun kinderen. Deze emancipatie zien we bijvoorbeeld terug in het stichten van Islamitische scholen, maar ook in de discussies over de zgn. «witte en zwarte scholen».

Ons onderwijsbestel kent keuzevrijheid van ouders om voor hun kinderen de best passende school te kiezen. De gemeenten kunnen daarbij actief de rol kiezen om ouders beter voor te lichten in de schoolkeuze en de consequenties daarvan en daarmee komen tot een vrijwillige spreiding van leerlingen. Alle ouders zullen daarbij naar vermogen moeten worden betrokken.

Vraag van het lid De Hoop Scheffer (CDA) over versterking positie patiënt en consument in de zorg.

Het kabinet wil zoveel mogelijk tegemoet komen aan de behoefte van mensen om zelf invulling te geven aan hun leefsituatie. Ook wanneer zij zorg behoeven. De mondige burger vraagt om inspraak en eventueel om aanpassingen in het beleid. Wij stimuleren dat en doen ook in toenemende mate een beroep op patiënten- of cliëntenorganisaties bij het vormgeven van het beleid. We doen dat bijvoorbeeld bij het maken van de meerjarenafspraken op landelijk niveau, maar ook bij het regionaal toedelen van de beschikbare AWBZ-middelen en bij het ontwikkelen van de regiovisie.

De bestuurlijke samenstelling van patiënten- en cliëntenorganisaties wisselt nogal eens. Daardoor kampen deze organisaties soms met een gebrek aan continuïteit in kennis. Wij vinden het daarom van groot belang deze organisaties goed te faciliteren. Om die reden hebben we het convenant met het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Nederlandse Patiënten- en Consumentenfederatie ondertekend. Dit convenant beoogt een versterking van de positie van de patiënt op regionaal niveau. Begin 2001 zullen wij daar in een brief over het patiënten- en consumentenbeleid nader op ingaan.

Vraag van het lid De Hoop Scheffer (CDA) over uitbreiding Persoonsgebonden budget (PGB) om wachtlijsten weg te werken.

Voortvarend wordt gewerkt aan de uitbreiding van het PGB. In het kader van de versnelde aanpak wachtlijsten gehandicaptenzorg is het doel op de korte termijn de wachtlijsten resultaatgericht te verminderen door onder andere aan mensen die op een wachtlijst voor PGB staan ook daadwerkelijk een budget toe te kennen. Door deze aanpak zijn de afgelopen maanden ruim 1000 extra PGB's voor verstandelijk gehandicapten uitgezet. Bovendien zijn er sinds 1 januari van dit jaar 4.000 extra PGB's verpleging en verzorging (V&V) gerealiseerd. Het netto effect is dat de wachtlijst PGB V&V inmiddels is verdwenen en de wachtlijst PGB van de VG-sector nog dit kalenderjaar naar verwachting zal worden gehalveerd. Dat betekent dat er in 2000 ten opzichte van 1999 een stijging van het aantal PGB's met meer dan 100% wordt gerealiseerd. Een dergelijke ontwikkeling betekent een wezenlijke stap voorwaarts.

Vraag van het lid De Hoop Scheffer (CDA) over opheffing eigen bijdrage thuiszorg.

In de gehele AWBZ geldt dat cliënten voor de zorg een eigen bijdrage moeten betalen. De eigen bijdragen in de thuiszorg zijn inkomensafhankelijk. Dat betekent dat op basis van het belastbare inkomen er een eigen bijdrage wordt geheven. Cliënten met een minimum inkomen betalen beduidend minder dan cliënten met een hoger inkomen. Circa 75% van alle cliënten zit in de laagste twee inkomenscategorieën. Dat betekent concreet dat deze cliënten maximaal f 5,- respectievelijk f 6,50 per week betalen (alleenstaanden betalen in plaats van f 6,50 een bedrag van f 15,– aan eigen bijdragen per week; volgend jaar worden deze verschillen tussen alleenstaanden en gehuwden in het kader van de belastingheffing rechtgetrokken). In die gevallen waar de cliënt de eigen bijdrage niet kan opbrengen, kan een beroep op de bijzondere bijstand worden gedaan. Het kabinet kan daarom de stelling van het CDA, de thuiszorg is voor veel mensen onbetaalbaar geworden, niet onderschrijven. De suggestie dat hierdoor de thuiszorg niet meer toegankelijk is, is ook niet aan de orde. De zorg aan mensen staat voorop. Om die reden zijn zorg en innen van eigen bijdragen gescheiden. Het kabinet is dan ook van mening dat de financiële omstandigheden van een cliënt nooit een reden hoeven zijn om van thuiszorg af te zien.

Vraag van het lid Melkert (PvdA) over kwaliteit jeugdzorg en kinderopvang.

In de jeugdzorg is een grootscheepse stelselherziening, vernieuwings- en kwaliteitsslag ingezet. Daarvoor is ook extra geld ingezet, ruim f 100 miljoen in de periode 1999-2002. De jeugdzorg, of meer specifiek de sector jeugdhulpverlening heeft op dit moment net als andere segmenten van de collectieve sector een moeilijke positie op de krappe arbeidsmarkt. Door verzwaring van de problematiek is de werkdruk in deze sector verhoogd. Ook lijken er knelpunten in de sfeer van gebouwen te bestaan. Zowel met de werkgevers als met de eerstverantwoordelijke overheidslaag – de provincies en grootstedelijke regio's – wordt getracht oplossingen naderbij te brengen. De feitelijke problemen moeten concreet in beeld worden gebracht; ook waar eventueel ruimte in de middelen te vinden is. Het streven is er vooral op gericht te komen tot structurele oplossingen die passen binnen het lopende stelselherziening- en innovatie-traject in de jeugdzorg. De werving van personeel voor de kinderopvang – de uitbreiding vraagt om ruim 16.000 nieuwe medewerkers –, is ook actueel: morgen geeft de staatssecretaris van VWS het startschot voor een grote wervingscampagne, gericht op instroom én behoud van personeel. Er worden reeds verschillende vernieuwings- en verbeteringstrajecten uitgevoerd voor de opleiding en instroom van personeel. Ook de I/D-banen bieden mogelijkheden voor inzetten van personeel, ook voor niet-gesubsidieerde instellingen. Daarnaast wordt veel aandacht geschonken aan het verbeteren van de inzetbaarheid van het huidige personeel. Dat de sector kinderopvang volwassen en steeds professioneler wordt blijkt tenslotte uit het feit dat men sinds kort beschikt over een eigen CAO. Voor 71.000 extra plaatsen voor kinderopvang zijn – afhankelijk van de keuzen die gemeenten maken – 1.500 à 2.000 extra accommodaties nodig. VWS heeft onderzoek laten doen naar knelpunten die gemeenten en organisaties kunnen tegenkomen bij het beschikbaar krijgen van locaties en accommodaties. Resultaten: in gemeenten waar op het eerste gezicht vrijwel geen locaties beschikbaar waren, bleek samenwerking tussen welzijn en grondzaken – zowel ambtelijk, als tussen de betrokken portefeuillehouders – een mooie lijst van potentiële locaties op te leveren. De sector ontwikkelt zich thans tot een professionele sector met een reële kostprijsopbouw zonder elementen van indirecte of verborgen subsidies. Kinderopvang kan daardoor de concurrentie met andere gegadigden voor locaties steeds beter aan. Er is grote behoefte aan informatie over het aanpakken van investeringsvraagstukken en aan goede voorbeelden. Daarom richt VWS een zogenoemd «netwerkbureau» op dat de samenhang, coördinatie en afstemming tussen alle betrokkenen bij de kinderopvang zal bevorderen, aanzwengelen en stimuleren. Ook wordt er meer geld beschikbaar gesteld in de vorm van en bonus voor die gemeenten die de uitbreiding versneld gaan realiseren.

Vraag van het lid Marijnissen (SP) over ziektekostenpolis van Aegon.

Zoals reeds eerder door de minister van VWS is aangegeven in de beantwoording van de vragen van mevrouw Kant gaat het in de polis van Aegon om levensbedreigende ziekten waarvoor een behandeling in Amerika wordt vergoed. Er zijn geen indicaties dat voor behandeling van levensbedreigende ziekten de wachttijden in Nederland zodanig lang zijn dat hiermee de kans op volledige genezing van de patiënt in gevaar komt. Patiënten met levensbedreigende ziekten, bijvoorbeeld een acuut hartfalen of acuut hartinfarct worden in ons land direct dan wel binnen maximaal 24 uur behandeld. De behandeling van de overige patiënten wordt gepland. Daarbij krijgen urgente levensbedreigende ziekten vanzelfsprekend de hoogste prioriteit. Er is geen reden om aan te nemen dat dit soort polissen bijdraagt aan een groeiende tweedeling, aangezien de zorgvormen die in de polis worden aangeboden in Nederland beschikbaar zijn en deel uitmaken van het ziekenfondspakket en de particuliere ziektekostenverzekeringen. Het kabinet geeft extra financiële impulsen om de verzekeraars die de wettelijke ziektekostenverzekeringen uitvoeren in staat te stellen ervoor te zorgen dat de verzekerden de zorg die zij nodig hebben ook daadwerkelijk en zonder onverantwoorde wachttijden krijgen. Dat is geen vrijblijvende inspanning, noch van het kabinet, noch van de verzekeraars. Aanvullende polissen horen geen rol te spelen bij de vraag of sommige burgers wel en andere burgers niet toegang kunnen krijgen tot noodzakelijke zorg. Die toegang moet gewoon gewaarborgd worden en blijven door het wettelijke verzekeringssysteem. Overigens heeft Aegon ook zelf aangegeven dat de nieuwe polis geen polis is tegen wachtlijsten.

Vraag van het lid Melkert (PvdA) over opvang drugsverslaafden, psychisch gestoorden, daklozen.

Het kabinet onderkent de ernst van de problematiek rond de opvang van verslaafden, psychisch gestoorden en daklozen. Steden hebben – in onze ogen – voldoende armslag om deze problematiek het hoofd te kunnen bieden. De verantwoordelijkheid voor verslaafden, psychisch gestoorden en daklozen ligt bij de steden in het algemeen en diverse andere partijen zoals GGD-en, GGZ en de politie in het bijzonder. Steden moeten ervoor zorgen dat betrokken partijen met elkaar heldere afspraken maken over wie wat doet. Het is zeker niet de bedoeling dat al het werk op de schouders van de politie komt. De steden worden op diverse manieren ondersteund bij de opvang van deze moeilijke groep, zo heeft het kabinet bijvoorbeeld in 2000 structureel ƒ 35 miljoen extra beschikbaar gesteld voor de opvang van daklozen met verslaving- en/of psychische problematiek. Hiervan wordt 15,9 miljoen via de Bijdrageregeling Sociale Integratie en Veiligheid ter beschikking gesteld voor de versterking van de 24-uursstructuur. Daar is dit jaar incidenteel nog 6 miljoen aan toegevoegd. Versterking van deze structuur zou de politie moeten ontlasten van de opvang van deze groep mensen. Een apart circuit kan tot afschuifgedrag leiden. De reguliere instellingen dienen op hun taak aangesproken te worden en zijn in staat deze te realiseren, ook gezien de wachtlijstaanpak in de GGZ. De rol van de politie bij de hulpverlening aan mensen in acute psychische nood is overigens ook onderwerp van het onderzoek «mensen zonder zorg» van de Inspectie voor politie en de Inspectie voor de gezondheidszorg dat rond de jaarwisseling zal zijn afgerond. Hieruit zal blijken hoe de dagelijkse politiepraktijk verloopt.

Vraag van het lid Schutte (RPF/GPV) inzake toezeggingen op het terrein van de medische ethiek.

Het zoeken naar consensus met betrekking tot – vaak weerbarstige – medisch ethische onderwerpen maakt ook dat termijnen van toezeggingen, helaas, niet altijd worden gehaald. De vraag van heer Schutte waarom vele toezeggingstermijnen op het terrein van de medische ethiek niet worden gehaald heeft daarop ook betrekking. Op enige van zijn voorbeelden wordt hierna kort ingegaan. De inhoud van de algemene maatregel van bestuur inzake levensbeëindiging bij enkele bijzondere categorieën patiënten hangt onlosmakelijk samen met de inhoud van het Wetsvoorstel toetsing van levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding, dat dit najaar conform afspraak met de Tweede Kamer zal worden behandeld. Meteen na de behandeling van het wetsvoorstel in het parlement zal de finale formulering van de algemene maatregel van bestuur worden afgerond en zal deze AMvB bij de Tweede en de Eerste Kamer worden voorgehangen. Overigens zij er op gewezen dat de terminologie «euthanasie op wilsonbekwamen», niet de juiste is. Wat betreft late zwangerschapafbreking: in de nota naar aanleiding van het wetsvoorstel toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding is meegedeeld dat zal worden aangehaakt bij de regeling voor de melding van levensbeëindigend handelen bij enkele bijzondere categorieën patiënten. Binnenkort spreekt de Kamer met de betrokken ministers over dit onderwerp. De heer Schutte vroeg of de regering bereid is werk te maken van de bescherming van het ongeboren kind nu het aantal abortussen provocatus in Nederland al weer jaren achter elkaar stijgt. Hiervan wordt inderdaad op verschillende wijzen werk gemaakt. Goede voorlichting over anticonceptie is daarbij zeer belangrijk. Op verzoek van het kabinet werken het Nederlands instituut voor gezondheidsbevordering en ziektebestrijding (NIGZ), de Rutgersgroep en het Nederlands Instituut voor Sociaal en Seksuologisch Onderzoek (NISSO) aan een meerjarig project ter preventie van ongewenste zwangerschap. Hierin wordt onder meer voorlichtingsmateriaal over zwangerschap en anticonceptie gemaakt voor moeilijke bereikbare allochtone meisjes en vrouwen in ons land. Daarnaast heeft het kwaliteitsbeleid voor de abortushulpverlening de afgelopen jaren bijzondere aandacht gekregen. Dit blijkt onder meer uit de ontwikkeling van de kwaliteitsborgnorm voor abortushulpverlening alsmede de ontwikkeling van een beroepscode voor beroepsbeoefenaren.

Vraag van het lid Rosenmöller (GroenLinks) inzake een moratorium op klinische toepassing van xenotransplantatie.

De regering heeft deze zomer – in het verlengde van de door de kamer in februari daarover aangenomen motie – het ontwerp voor de amvb inzake een tijdelijk verbod op het uitvoeren van bepaalde medische verrichtingen met dierlijke bestanddelen bij de mens om advies bij de Raad van State aanhangig gemaakt. Na ontvangst van het advies van de Raad van State zal het voorstel tezamen met het nader rapport conform artikel 3 van de WBMV vier weken worden voorgehangen bij de beide Kamers.

Vraag van de leden Melkert (PvdA), Dijkstal (VVD) en De Graaf (D66) Is het kabinet werkelijk van plan de politiesterkte in de regio Limburg Zuid met 400 agenten te verminderen?

In 1996 is voor de basisbekostiging van de Nederlandse politie het budgetverdeelsysteem (BVS) geïntroduceerd. Via dit systeem wordt het budget volgens objectieve criteria over de 25 regiokorpsen verdeeld. In 1999 is de Stuurgroep Implementatie Modernisering Politiezorg (STIMP) ingesteld met als opdracht te komen tot een actualisering van de gegevens die dit systeem voeden. Deze actualisering van het systeem betekent voor het regiokorps Limburg Zuid een forse daling van het budget. Deze daling tekende zich al ten dele af bij de introductie van het BVS in 1996, maar is tot nu toe steeds gecompenseerd.

Natuurlijk is er bezorgdheid over de situatie waarin het regiokorps Limburg Zuid komt door de herziening van het bekostigingsstelsel. Daarom is ook besloten om het regiokorps tot 2004 volledig te compenseren. Dit om Limburg Zuid in de gelegenheid te stellen om op een geleidelijke manier het evenwicht tussen de lagere inkomsten en de uitgaven te herstellen. Het is echter wel van belang om te onderkennen dat een bekostigingsstelsel voor alle korpsen moet gelden. Het is niet uit te leggen waarom Limburg Zuid zou moeten afwijken van een systematiek die wel voor alle andere regiokorpsen geldt. Op termijn betekent dit dat Limburg Zuid zich moet gaan voegen in het voor ieder korps geldende verdeelsysteem en derhalve te maken krijgt met een daling van het budget.

In de gesprekken met het korps is van de zijde van het kabinet nadrukkelijk de mogelijkheid van een langere compensatie bespreekbaar gemaakt. Bovendien is in overleg met het korps besloten om nader te bezien of het huidige bekostigingsstelsel meer rekening moet houden met de ligging van de regio aan de grens met een groot Belgisch en Duits achterland en de betekenis daarvan voor de politiezorg. Desondanks heeft het korps in de media laten weten de huidige beleidsvoornemens onaanvaardbaar te vinden.

Tijdens het Algemeen Overleg van 2 november zal met de Kamer worden gesproken over de herziening van het BVS en de situatie rond Limburg Zuid. Vanzelfsprekend zal het kabinet de dialoog met het regiokorps blijven zoeken.

Vraag van het lid Schutte (RPF/GPV) over het kansspelbeleid.

In het kader van de operatie Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit wordt op dit moment een kabinetsstandpunt ten aanzien van het kansspelbeleid voorbereid. Doelstellingen van dit beleid zijn het tegengaan van gokverslaving en criminaliteit en het beschermen van de consument. Het kabinet is voornemens de Kamer het kabinetsstandpunt nog vóór de behandeling van de begroting van Justitie te doen toekomen.

Vraag van het lid Rosenmöller (GroenLinks) inzake een heffing op bouwgrond en een grondexploitatievergunning.

Het kabinet werkt op dit moment aan de voorbereiding van een standpunt over het grondbeleid. De heffing op bouwgrond en de grondexploitatievergunning zullen, met andere voorstellen, worden meegewogen bij de keuzes die het kabinet zal gaan maken. Het kabinetsstandpunt zal voor het eind van dit kalenderjaar worden vastgesteld.

Vraag van het lid Rosenmöller (GroenLinks) inzake stimulering biologische landbouw.

Deze week is de beleidsnota «Een biologische markt te winnen» uitgebracht.

Daarin worden extra stimulansen voor de biologische landbouw aangekondigd.

Hiervoor is een aanzienlijk bedrag beschikbaar: voor de komende vier jaar in totaal f 277 miljoen (verdrievoudiging ten opzichte van het lopende plan van aanpak).

Vraag van het lid Van der Vlies (SGP) inzake compensatie brandstofprijzen voor binnenvaart, tuinbouw en visserij.

Met de visserijsector vindt deze week overleg plaats over mogelijke maatregelen ter beperking van de gevolgen van de hoge brandstofprijzen.

Ten aanzien van onder andere de tuinbouwsector wordt momenteel een analyse opgesteld van knelpunten.

Vraag van het lid Schutte (RPF/GPV) of het niet nodig is meer nadruk te leggen op selectieve economische groei gezien de toegenomen milieudruk?

In de Nota Milieu en Economie is beleid ontwikkeld dat moet leiden tot verdergaande ontkoppeling tussen milieu en economie. Nu de economie sneller groeit dan was aangenomen, is in de begroting voor 2001 geld gereserveerd om de extra milieudruk die daarvan het gevolg is zo veel mogelijk te compenseren.

De overheid voert geen rechtstreeks sectorstructuurbeleid. Wel wordt milieu- en energiebeleid gevoerd dat effecten kan hebben op de sectorstructuur. In het milieubeleid wordt daarbij gebruik gemaakt van normen en doelen die variëren in hardheid.

Milieu-eisen in een vergunning zijn hard. Zij vormen een resultaatsverplichting.

Dat geldt ook voor de verplichtingen die voortvloeien uit internationale afspraken en richtlijnen, zoals bijvoorbeeld de EU-nitraatrichtlijn.

Voorts wordt in het milieubeleid ook gewerkt met inspannings-verplichtingen, bijvoorbeeld om toekomstige verbeteringen tot stand te brengen wanneer nog niet van tevoren duidelijk is of een dergelijk doel technisch en / of economisch haalbaar is.

Vraag van het lid van der Vlies (SGP) over hoe het kabinet het waterbeheer n.a.v. het advies van de CBW21 financieel en beleidsmatig zal verankeren?

Het Kabinet zal binnenkort in een brief aan de Tweede Kamer aangeven hoe het denkt om te gaan met de aanbevelingen van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw en hoe deze financieel en beleidsmatig zullen worden verankerd.

Vraag van het lid Marijnissen (SP) over het gebrek aan zitplaatsen bij de NS.

Gisteren heeft de minister van Verkeer en Waterstaat een Memorandum of Understanding (MOU) met NS-Reizigers (NSR) getekend. Dit ter voorbereiding van het eind dit jaar met NSR te sluiten prestatiecontract voor het hoofdrailnet voor een periode van 10 jaar (prestatie af te spreken voor 5 jaar).

Het MOU zal nog deze week aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal worden aangeboden.

In het MOU en het prestatiecontract worden met NSR output-afspraken gemaakt, waarin de prestatie-indicatoren «groei reizigersvervoer in de spits» en «punctualiteit» de kern vormen. Voorts wordt in een aantal regulerende maatregelen voorzien, zoals het minimum niveau van geboden diensten, het openen/sluiten van stations en (de bandbreedte van) de te hanteren tarieven.

Op zitplaatscapaciteit wordt niet direct gestuurd, wel op de beleidsdoelen waar het naar de mening van het kabinet uiteindelijk om gaat. Om reizigersgroei te kunnen bewerkstelligen zal NSR per saldo meer capaciteit moeten aanbieden.

Vraag van het lid Melkert (PvdA) enRosenmöller (Groen Links) waarom het kabinet afziet van spoorverdubbeling ten behoeve van de HSL-Oost op het traject Utrecht-Arnhem-Duitse grens?

Benutten, beprijzen en bouwen vormen de hoekstenen van het verkeer- en vervoersbeleid voor de komende twintig jaar. En wel in die volgorde.

Benutting is het aangewezen instrument om de schaarse ruimte zo min mogelijk te belasten en om de kostbare investeringen in infrastructuur zo goed mogelijk te laten renderen.

Bij de voorbereiding van de trajectnota voor de spoorlijn Utrecht-Arnhem is gebleken dat benuttingsmaatregelen tot minimaal 2020 goede mogelijkheden bieden om in de behoeften te voorzien.

Bovendien heeft het Centraal Planbureau berekend dat de maatschappelijke baten van spoorverdubbeling niet opwegen tegen de kosten ervan.

Daarom is in de trajectnota vermeldt dat op deze lijn wordt gekozen voor benuttingsmaatregelen en niet voor spoorverdubbeling.

De trajectnota wordt begin oktober ter inzage gelegd.

Vraag van het lid Schutte (RPF/GPV) waarom het – anders dan in Duitsland en Zwitserland – onmogelijk is om de introductie van de kilometerheffing fors te vervroegen, bijvoorbeeld tot 2005?

De in Duitsland en Zwitserland voorziene kilometerheffing is alleen voor vrachtwagens bedoeld. Dezelfde systematiek toepassen voor Nederlandse personenauto`s zou veel te duur zijn (ongeveer f 2500,– per auto op basis van het Zwitserse systeem; de kosten van het Duitse systeem zijn nog niet bekend).

Op dit moment zijn er nog te veel vragen rond de kilometerheffing om nu reeds aan een invoeringstraject te kunnen beginnen. Voorbeelden zijn: tariefgrondslagen, effecten op inkomens, milieueffecten, kosten en baten, effecten op de samenstelling van het wagenpark, betrouwbaarheid, privacy, fraudebestendigheid, effecten op de tweedehandsmarkt, internationale verplichtingen en belemmeringen, etc.

Er worden overigens voorbereidingen getroffen om in binnenkort een interdepartementaal traject te starten.

Vraag van het lid Melkert (PvdA): Kan de TK nog voor het eind van dit jaar een nieuw samenwerkingsakkoord met de Nederlandse Antillen tegemoet zien?

Als gevolg van het akkoord tussen het Internationaal Monetair Fonds en de Nederlandse Antillen van 15 september jongstleden betaalt Nederland in het jaar 2000 ruim NLG 150 mln. aan liquiditeitssteun. Het akkoord heeft betrekking op aanpassingsmaatregelen die de komende zes maanden door de Regering van de Nederlandse Antillen genomen moeten worden. Het is de bedoeling dat de Nederlandse Antillen met het Internationaal Monetair Fonds ook overeenstemming bereiken over de aanpassingsmaatregelen voor 2001 en volgende jaren. Besprekingen tussen het Internationaal Monetair Fonds en de Nederlandse Antillen daarover zullen in het eerste kwartaal van 2001 plaatsvinden, nadat de Nederlandse Antillen de vorige week met het IMF gemaakte afspraken hebben uitgevoerd. Het kabinet beoogt in aansluiting daarop tot overeenstemming met de Nederlandse Antillen te komen over een meerjarenprogramma ontwikkelingssamenwerking. De Tweede Kamer zal hierover nader worden geïnformeerd. Nederland heeft onlangs NLG 20 mln. extra beschikbaar gesteld voor versterking van de sociale infrastructuur (verbeteren van arbeidsperspectief voor werklozen). Evenals de huidige Nederlandse ondersteuning zal ook de steunverlening op middellange termijn substantieel zijn.

Vraag van het lid Melkert (PvdA): Een gespreide leiding van de Unie komt de euro en de Unie niet ten goede. Wie weet alle neuzen dezelfde kant op te krijgen? En wint daarmee het vertrouwen van de Nederlandse burger dat de euro straks even hard en veilig is als de gulden?

Een gespreide leiding is niet het probleem. Waar het om gaat, is dat iedereen zo beperkt mogelijk uitlatingen over de euro doet. Bij een kakofonie is niemand gebaat. De ECB-president is het aanspreekpunt als het om de eurokoers gaat. Hij is «Mister Euro».

Ten aanzien van de hardheid van de euro. De inflatie in het eurogebied is laag. Dat is de hoofddoelstelling van de ECB. Vorig jaar was de inflatie in Europa bijzonder laag. De prijsstijging is recent iets opgelopen, maar vergeleken met historische en internationale waarden is het niveau nog alleszins redelijk, net iets boven de 2%. Er is dus een goede basis voor een sterk vertrouwen in de euro.

Vraag van het lid Rosenmöller (GroenLinks): «Wil de minister-president nieuwe instituties en welke?»

Wat betreft de ideeën van de regering op het gebied van de internationale ontwikkelingsarchitectuur wordt verwezen naar de voorstellen in de recent door de minister voor Ontwikkelingssamenwerking aan de Kamer gestuurde notitie «Samen werken voor effect; op weg naar een internationale ontwikkelingsarchitectuur» (V 27 237, nr. 1, datum 12 juli 2000). Hierin komt een aantal beleidsvoornemens aan de orde.

Wat betreft de internationale financiële architectuur wordt verwezen naar de inzet van de regering zoals die halfjaarlijks door de minister van Financiën met de Kamer wordt besproken in het kader van de bijeenkomsten op ministerieel niveau in IMF- en Wereldbank-verband, zoals eind deze week in Praag.

Vraag van het lid Rosenmöller (GroenLinks): «Minister Herfkens pleitte dit voorjaar voor het stopzetten van de gebonden hulp. Hulp waarbij het geld moet worden besteed aan Nederlandse bedrijven. Zij stuitte op het verzet van Staatssecretaris Ybema. (..) Wordt de gebonden hulp afgeschaft?, vraag ik de MP.»

Over ontbinding wordt gesproken in de WTO, OESO en EU. Nederland is steeds voorstander geweest van het d.m.v. internationale afspraken ontbinden van de ontwikkelingshulp en staat in deze fora vooraan om brede internationale afspraken over ontbinding tot stand te brengen. Gebonden hulp deugt niet.

In de OESO gaat het vooralsnog als eerste stap om ontbinding van de hulp aan Minst Ontwikkelde Landen. Nu de G-8 de OESO-aanpak blijkt te steunen, wordt hierover hopelijk in 2001 overeenstemming bereikt. Nederland zal na het bereiken van overeenstemming hierover zijn overigens bescheiden gebonden instrumentarium afbouwen.

Vraag van het lid Rosenmöller (GroenLinks): «Gaan we de eerlijke handel echt stimuleren en de consumenten informeren?»

Ja, niet alleen met woorden, maar ook met daden. Max Havelaar ontving onlangs 6 miljoen gulden voor zijn keurmerkactiviteiten. Gebruik van duurzaam geproduceerd hout wordt gestimuleerd door middel van activiteiten op het gebied van certificering en een groenregeling. In het kader van de WTO tracht de Regering een evenwicht te vinden tussen enerzijds het meenemen van consumer concerns, zoals o.a. etiketteringsrichtlijnen, kinderarbeid en dierenwelzijn en anderzijds de belangen van ontwikkelingslanden, die geconfronteerd worden met richtlijnen en regelgeving, waaraan zij niet kunnen voldoen. Markttoegang wordt hen op deze manier ontnomen.

Vraag van het lid Melkert (PvdA): De heer Melkert pleitte voor een versnelling van de schuldenstrategie.

Nederland heeft zich steeds ingezet voor een zo spoedig mogelijke schuldverlichting voor zwaar verschuldigde landen op voorwaarde dat de vrijvallende middelen daadwerkelijk voor armoedebestrijding worden ingezet. Nederland betaalt een aanzienlijke financiële bijdrage aan het HIPC-initiatief.

Daardoor draagt Nederland eraan bij dat de besluitvorming over deelname aan het HIPC-proces niet vertraagd wordt door een tekort aan middelen in het HIPC Trust Fund. Nederland heeft het bereiken van het «completion point» door Oeganda ondersteund. Nederland dringt er bij IMF en Wereldbank op aan dat dit jaar zo mogelijk twintig landen het HIPC-beslispunt halen. Volgend jaar dienen zoveel mogelijk landen het completion point te bereiken.

Aanpassing van de HIPC-criteria vindt de Regering in dit stadium niet wenselijk. De criteria bieden ook nu al de mogelijkheid de voor landen benodigde steun te herberekenen in geval van een verslechtering van hun positie, bijvoorbeeld als gevolg van hogere prijzen voor olie-import of als gevolg van gedaalde prijzen van belangrijke exportproducten.

Nederland ondersteunt het standpunt van Wereldbankpresident Wolfensohn inzake toekenning van verruimde markttoegangsmogelijkheden voor zwaar verschuldigde landen die HIPC-kwijtschelding ontvangen. Nederland zal zich hiervoor blijven inzetten.

Vraag van het lid Melkert (PvdA): «Het zou helpen om de transparantie van het IMF te vergroten als er daar meer bereidheid zou bestaan ruimte te maken voor een controlerend orgaan van parlementariërs. Bij de Wereldbank is dit initiatief van mijn fractiegenoot Bert Koenders al opgepakt. Ik roep de regering op zich hiervoor verder in te zetten.»

De regering overlegt meerdere malen per jaar met de Kamer over het beleid van IMF en Wereldbank en de Nederlandse standpuntbepaling in deze organisaties. Zij doet dit voorafgaand aan en na afloop van de beleidsbepalende vergaderingen. Effectieve controle door het parlement van IMF- en Wereldbankbeleid is daarmee gewaarborgd.

De regering is het eens met de gedachte dat internationale democratische inbedding de controle op IMF-WB zal verbeteren. Daarom heeft de Regering in mei dit jaar een conferentie van parlementariërs met de Wereldbank gefinancierd. Zij stemt in met de inspanningen om de dialoog over en met de Wereldbank in de toekomst een meer gestructureerde vorm te geven.

Vraag van het lid Rosenmöller (GroenLinks): «Zet de regering zich in voor een onafhankelijke prijsstelling van medicijnen en wil zij bijdragen aan een fonds dat afname van nieuw te ontwikkelen medicijnen waarborgt?»

De Regering heeft sinds haar aantreden aandacht gevraagd voor de inspanningen van de WHO op het vlak van de prijsstelling van medicijnen. Ook draagt Nederland via ontwikkelingssamenwerking ruimhartig en veelal als eerste bilaterale donor bij aan verschillende internationale fondsen die moeten zekerstellen dat er onderzoek wordt gedaan naar medicijnen en vaccins tegen tropische ziekten. Deze fondsen dragen ertoe bij dat die medicijnen en vaccins, als ze er eenmaal zijn, betaalbaar zijn voor de mensen in ontwikkelingslanden.

Vraag van het lid Melkert (PvdA): De komst van de nieuwe regering in Suriname schept een nieuwe kans om samen verder te werken aan de doelstellingen van het Raamverdrag van vriendschap en samenwerking. Een nieuwe relatie tussen beide landen en volken zal in deze tijd vooral gekenmerkt moeten worden door een combinatie van zakelijkheid en betrokkenheid. In onze ogen blijft het wel gaan om een bijzondere relatie met voorrang als daartoe over en weer de mogelijkheden worden geboden. Graag zouden wij zien dat ook jongeren, niet-gouvernementele organisaties en het bedrijfsleven in beide landen hierbij intensief betrokken worden.

Het aantreden van de regering Venetiaan schept nieuwe kansen voor hervatting en verdieping van de samenwerking met Suriname. Op basis van het regeringsprogramma en de begroting zal nadere invulling worden gegeven aan de dialoog over de inzet van de Verdragsmiddelen en de hervatting van de OS-relatie. Het Raamverdrag biedt voldoende aanknopingspunten voor de invulling van de dialoog op de terreinen van goed bestuur, goed beleid en herstel van de rechtsorde. De minister voor Ontwikkelingssamenwerking hoopt begin oktober naar Paramaribo te reizen om de parameters voor de hervatting van de hulp te bespreken. De minister-president sprak onlangs met Vice-President Ajodhia en de Minister van Buitenlandse Zaken had vorige week een ontmoeting met zijn Surinaamse ambtgenoot. Eind oktober zal de Minister van Buitenlandse Zaken naar Paramaribo reizen.

Het is duidelijk dat versterking van het maatschappelijk middenveld een randvoorwaarde vormt voor een duurzame sociaal-economische wederopbouw van Suriname. Speciale aandacht voor niet-gouvernementele organisaties is er steeds geweest. Zo is de continuïteit van het NGO-fonds gedurende de committeringsstop gewaarborgd gebleven.

Naar boven