Aan de orde is de voortzetting van het debat over de Staat van de Europese Unie (26580, nr. 2), en van:

- de motie-Timmermans c.s. over de bijdragen aan het stabiliteitspact voor Zuidoost-Europa (26580, nr. 3);

- de motie-Timmermans/Verhagen over een interne markt voor de Europese defensie-industrie (26580, nr. 4);

- de motie-Verhagen c.s. over een grotere verantwoordelijkheid van de EU voor het veiligheidsbeleid in Europa (26580, nr. 5);

- de motie-Verhagen over een Europees voedselbureau (26580, nr. 6);

- de motie-Verhagen c.s. over Brussel als enige vergaderplaats (26580, nr. 7);

- de motie-Hessing c.s. over de kwaliteit van financieel beheer en controle (26580, nr. 8);

- de motie-Hessing c.s. over verbetering van het intern functioneren van diverse instellingen (26580, nr. 9);

- de motie-Karimi over een passende verhoging van de pre-accessiesteun (26580, nr. 10);

- de motie-Karimi over Turkije (26580, nr. 11);

- de motie-Karimi over het opnemen van de co-decisieregeling voor fiscale zaken in het verdrag (26580, nr. 12).

(Zie vergadering van 30 september 1999.)

De heer Verhagen (CDA):

Mevrouw de voorzitter! Ik bedank de minister voor zijn brief over mijn motie. Deze motie behoeft nog enige verheldering. De minister stelt namelijk in zijn brief dat hij in het debat de nadruk heeft gelegd op de uitvoering van Keulen. Ik heb echter een iets andere indruk aan dit debat overgehouden. Niet voor niets vroeg mijn collega Timmermans in tweede termijn expliciet aan de minister of hij bereid is om Keulen uit te voeren. Blijkbaar was de positie van de minister de heer Timmermans ook niet helemaal duidelijk geworden.

De motie die ik samen met de heer Timmermans en mevrouw Scheltema heb ingediend, was voor de minister aanleiding om zich in een soort woordenspel te begeven. Hij wierp mij voor de voeten dat ik verkeerd citeerde uit de besluiten die door de Europese Raad in Keulen zijn genomen en gebruikte Engelse teksten om zijn gelijk aan te tonen. Uit de brief van dit weekend is mij echter duidelijk geworden dat dit een onterecht verwijt was. Voorts stelde de minister dat er een wezenlijk onderscheid is tussen autonome operationele capaciteit en capaciteit voor autonome operaties. Hier is natuurlijk vooral de achterliggende intentie van belang. De minister zei in het debat dat ik moest weten dat kleinschalige operaties gemakkelijk grootschalige operaties kunnen worden. Met het oog hierop moet hij het toch met mij eens zijn dat de Europese Unie ook over de nodige militaire middelen dient te beschikken?

Kortom, de indruk blijft hangen dat de minister voor een minimalistische lijn kiest in de ontwikkeling van een Europees veiligheidsbeleid. Bovendien is dat een lijn die in hoge mate wordt bepaald door de afhoudende opstelling van de VVD-fractie. Los van de vraag of het vervelend is dat de politieke vrienden van de minister de minister zelf op dit punt niet steunen, blijft het nodig dat de Kamer hierover een uitspraak doet. Om alle vertaalfouten te vermijden, heb ik mede namens de collega's Timmermans en Scheltema een gewijzigde motie voorbereid.

De voorzitter:

De motie-Verhagen c.s. (26580, nr. 5) is in die zin gewijzigd, dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van oordeel, dat het van groot belang is dat de Europese Unie een grotere verantwoordelijkheid neemt voor het veiligheidsbeleid in Europa;

overwegende, dat er onduidelijkheid is gerezen over de afspraken van de Europese Raad in Keulen;

overwegende, dat een meerderheid van de Kamer zich heeft uitgesproken voor een actieve inzet van de regering voor de integratie van de West-Europese Unie in de Europese Unie;

constaterende, dat het Finse voorzitterschap tijdens de Europese Raad in Helsinki een voortgangsverslag zal uitbrengen over de versterking van het gemeenschappelijk Europees beleid inzake veiligheid en defensie;

overwegende, dat de regering het voornemen heeft dit najaar een notitie over de Europese veiligheids- en defensie-identiteit aan de Kamer toe te zenden;

roept de regering op een actieve en constructieve bijdrage te leveren aan de concrete invulling van de besluiten van de Europese Raad in Keulen waaronder de totstandkoming van een doeltreffender Europese militaire capaciteit, de instelling van een militair comité van de EU, een militaire staf en een satellietcentrum waardoor een door de EU geleide operatie zowel met als zonder gebruikmaking van NAVO-middelen mogelijk zal zijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

Deze gewijzigde motie is voorgesteld door de leden Verhagen, Timmermans en Scheltema-de Nie. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 14 (26580).

De heer Hessing (VVD):

Voorzitter! In de laatste zin van de motie wordt gesteld: "waardoor een door de Europese Unie geleide operatie zowel met als zonder gebruikmaking van de NAVO-middelen mogelijk zal zijn." Ik vind deze zin misleidend in díe zin, dat het nu ook met die middelen kan. De in de hieraan voorafgaande zinnen geschetste opbouw zou alleen nodig zijn wanneer men zonder NAVO-middelen zou willen optreden. Moet ik de motie zó lezen dat de indieners een doeltreffende Europese capaciteit, een militair comité, een militaire staf en een satellietcentrum willen, zodat er ook zonder gebruikmaking van NAVO-middelen kan worden opgetreden?

De heer Verhagen (CDA):

Zo nodig is dat de consequentie van de besluiten die in Keulen zijn genomen. De uitvoering van die besluiten houdt in dat een ontwikkeling van de Europese defensie-identiteit tot stand komt, die het mogelijk maakt dat er EU-geleide operaties zijn zonder gebruikmaking van NAVO-middelen, dat wil zeggen: in bepaalde gevallen. Dat laat onverlet dat ook de indieners van de motie met betrekking tot andere operaties denken aan optreden binnen het kader van de NAVO.

De heer Hessing (VVD):

Kunt u aangeven waarom u het zo belangrijk vindt dat er zonder NAVO kan worden geopereerd?

De voorzitter:

Dát debat gaan wij nu niet herhalen. Dat is veertien dagen geleden al gevoerd. Volgens mij is die vraag toen ook al aan de orde geweest. Ik word in dit vermoeden bevestigd door de heer Verhagen en anders wel door de minister.

Minister Van Aartsen:

Mevrouw de voorzitter! U heeft mij streng toegesproken en dus zal ik het zeer kort houden.

Ik kan de heer Verhagen zeggen dat een nadere analyse duidelijk heeft gemaakt dat er een verschil zat tussen het verslag en de verklaring, althans de Nederlandse vertaling daarvan. De verklaring op zichzelf was goed. Het verslag van het voorzitterschap bevatte de passage die de heer Verhagen in zijn motie had opgenomen, maar die passage in de Nederlandse tekst van het verslag was gewoon verkeerd, omdat daarmee niet werd aangesloten bij de Engelse, Duitse en Franse teksten en bij de Nederlandse tekst van de verklaring. Ik begrijp overigens heel goed waarom de heer Verhagen de voor hem meest gunstige tekst heeft uitgekozen. Ik weet niet of het zo is gegaan, maar misschien kan een en ander achteraf zo worden gereconstrueerd.

Hoe dan ook, voorzitter, het gaat natuurlijk om de tekst zoals die moet zijn, de correcte vertaling van de Franse, Engelse en Duitse tekst, met name de Engelse tekst die in Keulen het eerst heeft voorgelegen. De heer Van Middelkoop is er nu niet en dus kan ik het wat dit betreft kort houden. Als hij aanwezig zou zijn geweest, zou hierover ongetwijfeld discussie zijn ontstaan.

Wat de gewijzigde motie betreft blijft mijn oordeel zoals het al was. Het is naar mijn oordeel een overbodige motie. Daarin wordt simpelweg gevraagd om Keulen uit te voeren en de regering heeft al tijdens een aantal debatten aangegeven dat zij dat zal doen. Voor het laatst is dat gebeurd bij het debat over de staat van de Europese Unie, maar ik verwijs ook naar datgene wat de minister-president heeft gezegd tijdens de algemene politieke beschouwingen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, later op dag over de moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven