Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | nr. 11, pagina 694-702 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | nr. 11, pagina 694-702 |
Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 7 oktober 1999 over de aanpak van het mestbeleid.
De voorzitter:
Voor de zekerheid meld ik nog maar dat de spreektijd ook bij dit debat tot twee minuten beperkt is en dat het ook de bedoeling is dat hiermee het debat van verleden week donderdag wordt afgerond. Het is dus zeker niet de bedoeling het debat opnieuw te voeren. Dat kan overigens ook niet met deze spreektijd, maar ik ga ervan uit dat eenieder zal begrijpen dat er niet kan worden geïnterrumpeerd en gediscussieerd. Als men dat had gewild, zou men een vervolg aan het algemeen overleg hebben moeten geven.
De heer Meijer (CDA):
Mevrouw de voorzitter! Wij hebben verleden week inderdaad uitvoerig met de ministers Pronk en Brinkhorst gesproken over de integrale aanpak van de mestproblematiek, maar er zijn voor onze fractie toch nog enkele zaken blijven liggen die ik graag via moties aan de Kamer zou voorleggen. De eerste motie heeft betrekking op een tweetal projecten waarvan de minister heeft gezegd dat hij ze in heroverweging wil nemen. Vandaar dat hij daarover eerst een negatief advies had gegeven.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat de kaderregeling van de toenmalige minister van LNV waarbij projecten zoals Golden Harvest en Het Zuivere Ei konden worden gehonoreerd, op 18 december 1998 is gepubliceerd in de Staatscourant;
overwegende, dat door uitvoering van deze projecten de milieudruk afneemt en meststoffen gegarandeerd worden geëxporteerd, hetgeen een van de uitgangspunten is van het voorgestelde mestbeleid;
verzoekt de regering, gezien de gewekte verwachtingen en gedane toezeggingen, alsnog de bovengenoemde initiatieven te honoreren en de uitvoeringstermijn overeenkomstig aan te passen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Th.A.M. Meijer. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 3 (26729).
De heer Meijer (CDA):
Voorzitter! De tweede motie heeft te maken met de wijze waarop in Nederland nitraat in de bodem wordt gemeten in vergelijking met andere landen van de Europese Unie, ondanks dat er een Europese nitraatrichtlijn geldt.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat nitraat een cruciale rol speelt in het Nederlandse en Europese mestbeleid;
overwegende, dat maximale duidelijkheid dient te bestaan over de wijze waarop nitraat in Nederland en in de Europese Unie gemeten moet worden;
overwegende, dat in Nederland nitraat in de bovenste meter grond wordt gemeten, terwijl in andere lidstaten van de Europese Unie op veel grotere diepte het nitraatgehalte bepaald wordt;
verzoekt de regering te bevorderen dat er een uniforme meetmethode komt die in EU-verband wordt toegepast en in het nationaal beleid wordt vertaald,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Th.A.M. Meijer. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 4 (26729).
De heer Meijer (CDA):
De derde motie, mevrouw de voorzitter, heeft te maken met de periode waarbinnen de mestplannen van de minister ten uitvoer dienen te komen en hetMeijer overleg daarover met de sectoren.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat met name het door de minister in zijn mestplannen gehanteerde tijdpad niet haalbaar lijkt te zijn;
overwegende, dat de sector de bereidheid heeft uitgesproken om er samen met de minister uit te komen;
roept de minister op samen met de sector tot overeenstemming te komen over onder andere het tijdpad en de aanvoernormen ten behoeve van de invoering van de mestplannen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Th.A.M. Meijer. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 5 (26729).
De heer Stellingwerf (RPF):
Voorzitter! Het mestbeleid is hier en daar nogal complex, zacht gezegd, en daarom heb ik mijn tijd hard nodig om de moties voor te kunnen lezen. Verder dan maar geen woorden.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat:
- ten gevolge van het voorgestelde mestbeleid duizenden veehouderijbedrijven hun bedrijfsvoering zullen moeten beëindigen;
- dit ook grote sociale gevolgen zal hebben voor de bij die bedrijven betrokken gezinnen;
- het kabinet flankerend beleid wil voeren om de negatieve effecten van het beleid te beperken;
- onvoldoende duidelijk wordt in welke mate instrumenten zullen worden ingezet en in welke mate zij aan het doel zullen beantwoorden;
verzoekt de regering een "sociaal plan integraal mestbeleid" op te stellen waarin concreet duidelijk wordt gemaakt op welke manier het de bedrijven die moeten stoppen en de bedrijven die door willen gaan, mogelijk wordt gemaakt de omslag op een sociaal aanvaardbare manier te maken;
verzoekt de regering daarbij aandacht te besteden aan onder andere vrijwillige opkoop en uitkoop van bedrijven, schuldsanering, fiscale stimulering, bedrijfsbeëindiging, leegstand- en sloopregeling bedrijfsgebouwen, vermogensschade, omscholing en stimuleringsregelingen ten behoeve van extensivering, mestverwerking en kennisontwikkeling,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Stellingwerf en Van Middelkoop. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 6 (26729).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat:
- met ingang van het jaar 2003 moet worden voldaan aan de Europese nitraatrichtlijn;
- vele duizenden agrarische bedrijven niet tijdig aan de nieuwe normen kunnen voldoen en hun bedrijfsvoering zullen moeten beëindigen;
- een uiterste inspanning moet worden geleverd om zoveel mogelijk bedrijven te laten overleven;
- mestverwerking hieraan een substantiële bijdrage kan leveren;
constaterende, dat door de lange vergunningsprocedures ten behoeve van mestverwerking mestverwerking in de jaren 2002 en 2003 voor een groot aantal bedrijven wellicht niet haalbaar zal blijken te zijn;
spreekt uit dat bedrijven die (mede) het initiatief hebben genomen om tot realisering van erkende mestverwerking te komen en voor 1 januari 2001 de noodzakelijke vergunningen hebben aangevraagd en voorlopige financiering hebben gevonden, maar waarvan die mestverwerking op 1 januari 2002 nog niet operationeel is, de in de jaren 2002 en 2003 te veel geproduceerde mest uiterlijk in 2004 moeten hebben verwerkt;
spreekt tevens uit dat de betreffende veehouders voor de in die periode te veel geproduceerde mest mestcontracten moeten hebben afgesloten met bovenbedoelde mestverwerker, en dat zij gedurende die periode niet zullen worden aangeslagen met Minas-heffingen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Stellingwerf en Van Middelkoop. Naar mij blijkt wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 7 (26729).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat:
- een groot aantal boerenbedrijven in 2003 aan de nog vast te stellen Minas-normen zal voldoen;
- die bedrijven op basis van forfaits per diercategorie formeel toch verplicht zijn afzetcontracten af te sluiten;
- men in die situatie niet daadwerkelijk mest zal afvoeren;
- daarmee onnodig beslag wordt gelegd op de plaatsingsruimte van mest;
- andere bedrijven daardoor onnodig in de knel komen;
verzoekt de regering bedrijven die in 2003 voldoen aan de nog vast te stellen normen van Minas, vrij te stellen van de verplichting om een afzetcontract aan te gaan,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Stellingwerf en Van Middelkoop. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 8 (26729).
De heer Van der Vlies (SGP):
Voorzitter! De uitwerkingsbrief van de regering komt in december aanstaande. Die zouden wij nu kunnen afwachten. Ik spreek nogmaals de wens uit dat daarin maatwerk wordt geleverd en geen generiek beleid wordt beschreven; dat voortrekkers niet de dupe worden van het beleid dat ten uitvoer wordt gelegd. Een voorbeeld is Pig Farming 2000 met een kansrijk concept, waarvoor ik graag aandacht vraag. Ik vraag ook of de rol van de intermediairs, de één op één-contracten, goed wordt uitgewerkt, mede naar aanleiding van de brief van Cumula van 11 oktober jl., waarin kanttekeningen zijn geplaatst bij de in het debat van vorige week gehanteerde definities.
Ook ik heb drie moties, waarvan de inhoud naar mijn mening voor zichzelf spreekt. Om zoveel mogelijk te voldoen aan uw verzoek om binnen de tijd te blijven, ga ik nu gelijk over tot indiening daarvan.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat de regering in de Integrale aanpak mestproblematiek voorstelt om forfaitaire excretienormen per dier te hanteren;
overwegende, dat hiervan geen stimulans uitgaat om een zo laag mogelijke mineralenproductie per dier te verwezenlijken;
overwegende, dat een en ander ertoe leidt dat mogelijke milieuwinsten hierdoor niet gerealiseerd worden;
verzoekt de regering bij de verdere uitwerking van het beleid een mineralenproductie per dier die de forfaitaire norm onderschrijdt ten behoeve van voorlopers in aanmerking te nemen bij de vaststelling van de totale mineralenproductie per bedrijf,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Vlies. Naar mij blijkt wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 9 (26729).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat de regering in de Integrale aanpak mestproblematiek voorstelt om de fosfaat- en stikstofheffing uit de Meststoffenwet fors te verhogen;
overwegende, dat in 2000 dit onderdeel van de Meststoffenwet uitdrukkelijk zal worden meegenomen in een evaluatie, waarbij de resultaten van de 240 voorbeeldbedrijven een belangrijke rol spelen;
verzoekt de regering dit onderdeel van de plannen uit de Integrale aanpak mestproblematiek op te schorten totdat de genoemde evaluatie uitsluitsel heeft gegeven over de noodzaak daarvan,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Vlies. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 10 (26729).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat voor ondernemers die varkensrechten hebben aangekocht ter aanvulling op de productiecapaciteit die generiek zou worden gekort, een specifieke opkoopregeling in het leven zal worden geroepen;
verzoekt de regering in deze regeling de feitelijke aankoopprijs van deze varkensrechten te hanteren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie wordt voorgesteld door het lid Van der Vlies. Naar mij blijkt wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 11 (26729).
De heer Oplaat (VVD):
Voorzitter! Het standpunt van de VVD-fractie was en is duidelijk. De hoofdlijn van het beleid, te weten de overgang naar individuele afzetcontracten, wordt door de VVD-fractie ondersteund. Het is goed dat dit zo snel mogelijk een wettelijke vertaling krijgt. Er blijft echter nog wel een aantal vragen over. Ik denk aan de mestverwerking, normen, intermediairs, fosfaatheffingen, Minas en het tijdpad. Het is wat ons betreft niet nodig om deze zaken nu reeds bij motie vast te leggen. Ze zullen immers in het komende wetgevingstraject aan de orde komen. Dat heb ik reeds eerder aangegeven.
De minister heeft aangegeven met de sector in overleg te zullen treden. Dit overleg moet zich natuurlijk niet beperken tot de uitvoering van het nieuwe beleid, maar ook nadrukkelijk gaan over de eerder door mij aangehaalde punten. Dat is essentieel. De VVD-fractie hoopt dat de minister met de sector tot overeenstemming komt. De verschillen lijken overbrugbaar. Moties zijn op dit moment dan ook niet gepast. Ze frustreren alleen het overleg. Ik heb mij erover verbaasd dat collega's moties gaan indienen, terwijl LTO Nederland de politiek expliciet heeft opgeroepen om dat niet te doen. De LTO heeft aangegeven dat het indienen van moties het zoeken naar oplossingsrichtingen zou kunnen frustreren. De VVD-fractie deelt die vrees. De opstelling van de collega's verbaast ons dan ook. Wij vinden het jammer dat deze wens wordt genegeerd. In dit stadium van de discussie willen wij ons niet in een keurslijf laten dwingen en zal de VVD-fractie geen van de ingediende moties ondersteunen.
De voorzitter:
Eén korte vraag!
De heer Stellingwerf (RPF):
Voorzitter! De heer Oplaat zit hier toch niet om voor de LTO beleid uit te voeren?
De voorzitter:
Dat lijkt mij meer een opmerking en geen vraag, maar u kunt de vraag beantwoorden.
De heer Oplaat (VVD):
Ik heb de vraag niet begrepen. Het was een opmerking. Ik zou graag de vraag horen.
De voorzitter:
De vraag is of u hier voor de LTO zit.
De heer Oplaat (VVD):
Het antwoord is nee, maar wij vonden het een verstandige opmerking. De LTO heeft de lijn gekozen die wij vorige week in het debat hebben ingezet. De minister is in onderhandeling en die onderhandeling moeten wij niet frustreren.
De voorzitter:
Misschien was het wel een retorische vraag.
De heer Waalkens (PvdA):
Voorzitter! Voor de fractie van de PvdA zijn in het mestdossier drie zaken van belang. De integrale voorstellen zijn hard en overtreffen ook in gevolgen de vorige beleidslijnen. Het is daarom van belang dat het flankerend beleid snel gericht operationeel wordt gemaakt. Er moet een gerichte sanering komen en daarmee een gerichte opkoop om zo snel mogelijk naar meer evenwichtigheid op de mestmarkt te komen. Ik vraag de minister hoe en wanneer hij dat wil gaan realiseren.
In het algemeen overleg heb ik de minister nadrukkelijk gevraagd om zich te laten overtuigen door de goede voorstellen van de mestcoöperaties en de intermediairs inzake de mestafzetcontracten. Ik maak mij grote zorgen over de gevolgen in de periode waarin er nog geen evenwicht op de mestmarkt is. Wat zijn de overwegingen van de minister die hebben geleid tot een gewijzigd inzicht?
Het derde punt dat voor de fractie van de PvdA van belang is, is de integrale benadering van de drie grote operaties waarmee wij aan de slag gaan: de reconstructie, de landinrichting en de brede herstructurering van de dierhouderij. Het zijn grote operaties met grote gevolgen.
De Kamer zal duidelijk moeten zijn. Ook de VVD-fractie zal het voorstel op hoofdlijnen, waaronder het tijdpad en de normeringen, moeten steunen. Het is uitermate laakbaar dat door deze partij geen duidelijkheid wordt gegeven. De fractie van de PvdA is wel duidelijk: zij staat achter de hoofdlijnen van het wetsvoorstel.
De heer Ter Veer (D66):
Mevrouw de voorzitter! Gaat het over een datum? Nee, nu niet meer. De belangrijke datum was 8 oktober 1999. Dat was de dag na het overleg in de Kamer. Op die ochtend zijn in 50.000 veehouderijgezinnen de knopen geteld: doorgaan of stoppen. De fractie van D66 spreekt opnieuw uit dat zij betrokkenheid voelt bij de veehouders. Heel veel mensen willen nu stoppen, dus zorg dat er een goede opkoopregeling op gang komt. Komt er voor de kerst nog iets? Zorg dat men weet dat men, als men nu wil stoppen, snel en adequaat kan worden geholpen.
Ik heb nog een post scriptum. Lössgrond is geen droge zandgrond. Dat zeg ik als Groninger. Les extrêmes se touchent.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Voorzitter! Mijn fractie steunt de hoofdlijnen van het beleid van de minister. Wij hebben nog wel zorgen over de sociale kant van het vraagstuk en over de toekomst van de mestmarkt zolang het evenwicht er nog niet is en iedereen contracten wil kopen. Ik vraag de minister wat hij op die punten van plan is. Zal er inderdaad een plan komen om de sociale aspecten van het vraagstuk te verzachten? Heeft hij bijvoorbeeld aandacht voor de kleine levensvatbare bedrijven die op een goede manier als voorloper bezig zijn? Ik wijs op de scharrelvarkenshouders die zich ernstig zorgen maken over de gevolgen voor hun bedrijf. Is de minister bereid een gerichte opkoopregeling van start te doen gaan, zodat de grote mestprop geleidelijk weggewerkt kan worden?
Een tweede belangrijk punt voor onze fractie is de aandacht voor de droge zandgronden. Het beleid dat de minister nu op tafel legt, is absoluut ontoereikend voor deze gronden. Daar maken wij ons zorgen over. De minister en Brussel doen dat ongetwijfeld ook. Met welk plan zal de minister ons en Brussel geruststellen?
Ten slotte maak ik nog een opmerking over het spel van de VVD. De VVD houdt vast aan haar eigen hoofdlijnen. Als enige in de Kamer definieert zij haar eigen speeltuintje. Het lijkt soms op een kind dat tegenspartelt, terwijl het weet dat pappa en mamma uiteindelijk toch de baas zijn. Ik hoop dat de heer Oplaat zo snel mogelijk zijn politieke verantwoordelijkheid neemt en hom of kuit geeft, zodat wij met z'n allen verder kunnen.
De heer Poppe (SP):
Voorzitter! U waarschuwde ons dat dit de afronding van een debat is, maar ik vraag mij dat af. Het debat heeft tot nu toe drie uur geduurd en gaat over een zeer ingrijpend wetsvoorstel. Wat mij betreft is het debat nog niet afgrond. Bovendien krijgen wij op een heleboel vragen nog schriftelijke antwoorden.
De voorzitter:
Die zijn intussen klaar. Ze komen eraan.
De heer Poppe (SP):
Ik heb net een pakje gekregen. Ik weet niet of het antwoord op mijn vragen er ook bij zit, maar dat zou best wel eens aanleiding kunnen zijn voor een volgend algemeen overleg. Daarom heb ik op dit moment aan moties niet zo'n behoefte. Het debat is immers nog niet afgerond. Omdat ik de inhoud van de moties niet direct kan overzien, stel ik voor deze niet in stemming te brengen maar ze aan te houden nadat zij door beide bewindslieden zijn voorzien van commentaar. Dan kunnen zij in het vervolgdebat, dat ongetwijfeld zal plaatsvinden, een rol spelen. Dat lijkt mij een helder voorstel.
De voorzitter:
Het is in ieder geval een voorstel.
Mij is gebleken dat de bewindspersonen de Kamer een zo gedegen mogelijk antwoord willen geven en daarover even overleg willen voeren.
De vergadering wordt enkele minuten geschorst.
Minister Brinkhorst:
Mevrouw de voorzitter! Eerst maak ik een paar opmerkingen over de gestelde vragen en daarna zal ik het oordeel geven over de meeste moties. Collega Pronk zal daarna hetzelfde doen met de vragen die direct op zijn terrein liggen en de motie die speciaal betrekking heeft op het terrein van VROM.
De heer Waalkens heeft voor snelheid gepleit. Het is uiteraard de inzet van het kabinet om zo snel mogelijk aan de gang te gaan. Met het project werk en inkomen willen wij de sociale dimensie heel sterk invulling geven. Bij een aantal aspecten, bijvoorbeeld subsidies, is goedkeuring van Brussel vereist. Wij gaan meteen aan de gang. Tegen die achtergrond zijn wij vandaag in de gelegenheid om het oordeel over de verschillende moties te geven.
De mestintermediairs zijn een belangrijk punt, waarover wij vorige week uitvoerig hebben gesproken. Het is evident dat de hoofdlijnen bij de mestafzetcontracten zijn dat het systeem helder is en juridisch goed wordt gesanctioneerd. Dat ligt ten grondslag aan wat de heer Waalkens heeft gezegd. De ideeën van Cumula en andere mestintermediairs wil ik heel graag bij het geheel betrekken.
Centraal staat dat er een koppeling komt tussen het aantal dieren dat op een bedrijf wordt gehouden en de gegarandeerde mogelijkheden voor afzet van de door die dieren geproduceerde mest, op grond van agrarische bedrijven of aan mestverwerkers. Daaraan zal elk plan worden getoetst. De effectiviteit, de handhaafbaarheid en de praktische werkbaarheid van het systeem van afzetcontracten staan centraal, want wij moeten uiteraard geen wetgeving maken die later ondeugdelijk wordt verklaard. Dit wordt bekeken tegen de achtergrond van de ex-ante-evaluatie van de inspectie voor de rechtshandhaving van het ministerie van Justitie. Het spreekt vanzelf dat wij graag een discussie voeren met de mestintermediairs op basis van de elementen die ik net heb genoemd.
Collega Pronk zal wat meer zeggen over de koppeling van de drie operaties: de herstructurering, de reconstructie en de landinrichting. Uiteraard bestaat hiertussen een grote mate van samenhang. Om die reden hebben wij dezer dagen het pilotproject Nederweert goedgekeurd. Het is heel belangrijk voor de provincie Limburg om hiermee aan de gang te gaan. Ik hoop dat er binnenkort in een aantal pilots op een goede, harmonieuze manier wordt samengewerkt tussen boerenorganisaties en de provincie om tot oplossingen te komen.
Mevrouw Vos heeft een vraag gesteld over de opkoopregelingen. In de brief van 10 september zijn de hoofdlijnen geschetst van hoe wij hiermee om denken te gaan. Naar de opvatting van het kabinet is het meest effectief de voorgestelde bedrijfsbeëindigingsregeling met een vergoeding voor de restwaarde van de stallen. Vergeleken met een opkoopregeling is een bedrijfsbeëindigingsregeling veel meer gefocust op het werkelijke probleem, namelijk de schulden van de ondernemer. Deze is in het algemeen gerelateerd aan de restwaarde van de stallen.
Het spreekt vanzelf dat wij bereid zijn om te kijken naar alternatieven of suggesties voor aanpassingen, zolang zij binnen het financiële kader liggen en effectief zijn. Dat is een belangrijk punt voor bestuurlijk overleg met LTO Nederland, zeg ik tegen de collega's die daarover hebben gesproken. Ik heb met LTO Nederland afgesproken dat men binnen die kaders met alternatieven zal komen.
Dan kom ik aan de beoordeling van de moties, voorzover zij op mijn terrein liggen. In de eerste motie vraagt de heer Meijer of projecten zoals Golden Harvest en Het Zuivere Ei terugkomen. Daarover heb ik vorige week gezegd dat ik tot een herbeoordeling ben gekomen. Tegen de achtergrond van de toezegging die ik heb gedaan, heb ik aan deze motie geen behoefte. Ik neem aan dat de Kamer ervan uitgaat dat ik die toezegging zal honoreren.
De heer Pronk zal ingaan op de tweede motie van de heer Meijer. De derde motie van de heer Meijer roept ertoe op om met de sector tot overeenstemming te komen over het tijdpad. De aanneming van die motie moet ik ten sterkste ontraden. Het behoort uiteraard tot de hoofdlijnen van het beleid om overleg te voeren over een groot aantal modaliteiten, maar daar behoort de kwestie van het tijdpad niet toe.
De motie van de heren Stellingwerf en Van Middelkoop gaat uit van een aantal punten waarvan het kabinet de bedoeling graag onderschrijft. Zij ligt ook geheel in het verlengde van de kabinetsvoornemens. Uiteraard willen ook wij een sociaal aanvaardbaar plan hebben en uiteraard willen wij overleg voeren met verschillende organisaties, onder andere met LTO Nederland. In de motie staan enkele aspecten die in feite ook al in de brief van het kabinet van 10 september zijn neergelegd. Daarom heb ik op dit ogenblik geen behoefte aan gedetailleerde invulling van het plan. Ik heb de Kamer al toegezegd dat wij voor de kerst met een verdere uitwerking van de specifieke projectorganisatie komen. Daarin zullen de verschillende aspecten aan de orde komen. Tegen die achtergrond ontraad ik aanneming van deze motie.
De tweede motie van de heren Stellingwerf en Van Middelkoop gaat ervan uit dat er lange vergunningsprocedures ten behoeve van de mestverwerking zullen komen. Ik verwijs de geachte afgevaardigden naar de brief waarin collega Pronk de gemeenten en provincies heeft gemeld dat hij zo snel mogelijk met de procedures zal opschieten. Wij gaan er dus van uit dat er helemaal geen lange vergunningprocedures zullen komen. Tegen die achtergrond zien wij dus geen probleem. Belangrijker is dat 2004 als termijn wordt genoemd; dat is wederom een van de aspecten van het speelveld, zodat wij de aanneming van deze motie uitdrukkelijk ontraden.
De voorzitter:
De heer Stellingwerf wil één korte vraag stellen.
De heer Stellingwerf (RPF):
Nou, eigenlijk wil ik twee vragen stellen. De geschiedenis toont aan dat bijna altijd bezwaarschriften bij gemeenten worden ingediend over zaken waar zij op een gegeven moment niets meer aan kunnen doen. De procedures zullen dus waarschijnlijk langer worden dan wij wensen. Bovendien beoogt de motie juist de handhaving van de norm van 2003, maar ook het mogelijk maken van enige speelruimte door een soort verrekening achteraf. We houden dus vast aan de norm; daar gaat de minister een beetje aan voorbij.
Minister Brinkhorst:
Het kernpunt is dat u ervan uitgaat dat er in 2004 iets gebeurt. Op dit moment is het evident dat 2003 een zeer centraal punt is van wat ik de vorige keer "het speelveld" heb genoemd. Als u "2004" door "2003" vervangt, zal de motie dus heel duidelijk als steun worden gezien. U gaat echter van twee hypothesen uit; de eerste hypothese is dat de vergunningsprocedures heel lang zullen zijn – waarschijnlijk zal collega Pronk daar nader op ingaan – en de tweede is het punt van 2004.
De derde motie van de heer Stellingwerf gaat ervan uit dat in bepaalde omstandigheden geen mestafzetcontracten nodig zullen zijn. Dat staat natuurlijk haaks op het door het kabinet aangegeven kader. De gedachte is dat er voor de totale problematiek van de intensieve veehouderij mestafzetcontracten zullen komen, ook al zal de inhoud daarvan verschillen. Het kabinet gaat er echter niet mee akkoord om er al bij voorbaat van uit te gaan dat bepaalde bedrijven geen mestafzetcontracten nodig hebben. Ik ontraad dus de aanneming van deze motie.
De voorzitter:
Mijnheer Stellingwerf, maakt u nou geen misbruik van mijn goedheid. Alleen een korte vraag.
De heer Stellingwerf (RPF):
Er wordt nu een oordeel gegeven over een motie en ik denk dat die motie verkeerd begrepen wordt. De bedoeling van de motie is... Door uw interruptie ben ik mijn vraag vergeten.
De voorzitter:
Het was ook geen vraag, maar een opmerking over de bedoeling van de motie. Probeer het nog maar even; het gaat om de motie op stuk nr. 8.
De heer Stellingwerf (RPF):
Ik zal er straks op terugkomen.
Minister Brinkhorst:
De motie van de heer Van der Vlies gaat ervan uit dat er variabele normen zullen komen voor de afzetcontracten. Dat is een kernpunt, want we gaan ervan uit dat de afzetcontracten een toetsing vooraf zijn; de Minas-regeling is een toetsing achteraf. Als wij vooraf op individuele basis normen noteren, is het hele systeem van de mestafzetcontracten in feite niet houdbaar. Het stelsel moet een waarborg vooraf geven dat er voor de geproduceerde mest daadwerkelijk afzetmogelijkheden zijn. Pas na afloop, ruim een jaar nadat de mest is geproduceerd, kan men zien in hoeverre de gegevens corresponderen met die van het Minas-systeem. Het zou betekenen dat wij eigenlijk de gehele gedachte van mestafzetcontracten terzijde zetten en uitsluitend nog sturen op Minas. Dat zou een onverantwoorde fraudedruk op het systeem leggen. Daardoor zou het systeem dat juist door de mestafzetcontracten in combinatie met Minas wordt ontwikkeld, geheel worden ondergraven. Ook om die reden zou ik deze motie willen ontraden.
De heer Van der Vlies (SGP):
Dat is een bestuurlijk en een wat formeel antwoord, terwijl het nu juist gaat om het halen van de milieudoelen. Dan frustreert u toch wat voorlopers – want daar gaat deze motie over – al bereikt hebben of binnen de daarvoor gestelde tijd zullen bereiken? Die zouden daar toch niet voor gestraft moeten worden?
Minister Brinkhorst:
Ik ben als bestuurder gehouden om een bestuurlijk antwoord te geven. Een zaak die bestuurlijk niet deugt, kan niet leiden tot gewenste milieunormen. De heer Van der Vlies voegt dus eigenlijk zelf nog een sterk argument toe aan de reden waarom ik deze motie zou willen ontraden.
De tweede motie van de heer Van der Vlies betreft de nitraatheffing die hij zoveel mogelijk wil opschorten. De ophoging van de Minas-heffing is juist een kernelement om te verhinderen dat men de mestmarkt opnieuw gaat dereguleren. In feite is er op dit moment een te lage heffing en er zijn dan ook vele boeren die liever die heffing betalen dan de mest afzetten. Het is bovendien een essentieel punt van kritiek van de Europese Commissie in het met redenen omkleed advies. Het spijt mij dus, maar ook deze motie van de heer Van der Vlies moet ik ontraden.
De intentie van de derde motie van de heer Van der Vlies deel ik. Boeren die te goeder trouw hebben bijgekocht en geïnvesteerd, zouden niet achteraf als het ware moeten worden gestraft. In zekere zin is dit een erfenis uit het verleden. Ik wil als een betrouwbare minister overkomen en ook betrouwbaar zijn ten aanzien van hetgeen te goeder trouw is gedaan. Wel meen ik dat de motie in de huidige vorm niet uitvoerbaar is. Het is niet te doen om de duizenden contracten allemaal apart te gaan bezien. Vanwege de uitvoerbaarheid hebben wij dan ook een voorkeur voor een generieke opkoopregeling die uiteraard fair en reëel moet zijn.
Ik hoop dat de heer Van der Vlies tegen deze achtergrond zijn motie zou willen intrekken. Met de toezegging van zojuist geef ik duidelijk inhoud aan hetgeen van een betrouwbare overheid mag worden gevraagd, namelijk ervoor zorgen dat geen verlies wordt geleden door degenen die te goeder trouw zijn opgetreden. De vorm van de motie is niet aanvaardbaar en ik moet de motie dan ook ontraden.
De heer Stellingwerf (RPF):
De minister zei zojuist dat op basis van de Minas-normen eigenlijk niet aan de eisen voldaan kan worden. Ik denk dat dit wel het geval is. Hij blijft uitgaan van de forfaitaire benadering. Dan kan er sprake zijn van een soort virtuele mest waar men wel een contract voor moet hebben, maar dat men natuurlijk niet af hoeft te voeren. Daarmee wordt dan echter wel plaatsruimte ingenomen, ten koste van mensen die echt een probleem hebben. Daar beoogt mijn motie een oplossing voor te bieden.
Minister Brinkhorst:
Het gaat om enerzijds de mestafzetcontracten, vooraf, en anderzijds de sturing op Minas die achteraf plaatsvindt. Aan de voorkant behoren er forfaitaire normen te zijn, want op dat moment weten wij nog niet hoeveel mest zal worden afgezet. Aan de achterkant moeten er specifieke normen zijn, want dan moeten wij weten wat er daadwerkelijk gebeurd is. Wanneer nu ook aan de voorkant specifieke elementen zouden worden ingevoerd, zouden wij in een verkeerde situatie terechtkomen. Tegen die achtergrond heb ik zojuist gezegd deze motie te willen ontraden.
De heer Stellingwerf (RPF):
Maar ook nu al kunnen sommige bedrijven vóóraf zeggen dat zij aan de Minas-normen zullen voldoen. Dan is een afzetcontract volstrekt overbodig.
Minister Brinkhorst:
Ik neem kennis van die opmerking, mevrouw de voorzitter.
De heer Poppe (SP):
Ervan uitgaande dat de minister klaar is met zijn antwoord, wijs ik erop dat ik in het algemeen overleg een aantal vragen heb gesteld die nog schriftelijk beantwoord zouden worden.
De voorzitter:
Die antwoorden zijn inmiddels binnengekomen.
De heer Poppe (SP):
O, ik had ze nog niet gezien.
De voorzitter:
Soms zit er enige tijd tussen het moment dat ze bij mij binnenkomen, en het moment waarop u ze ziet, maar ze komen eraan.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Kan de minister nog ingaan op mijn vraag over de specifieke aanpak voor de droge zandgronden?
Minister Brinkhorst:
Daar zal collega Pronk op ingaan.
De heer Meijer (CDA):
U sprak daarnet over een betrouwbare overheid. Al die mensen die de afgelopen jaren hebben geïnvesteerd, hebben daar legaal een vergunning voor gekregen. U zegt: ik heb die erfenis overgenomen van de vorige minister van LNV en dan met name minister Van Aartsen. U neemt er dus afstand van. Maar deze mensen zijn te goeder trouw geweest en hebben niets illegaals gedaan toen ze investeerden vooruitlopend op wat er komen zou. Ik heb er grote moeite mee als u nu zegt: sorry, maar dat past niet meer in dit plaatje.
Minister Brinkhorst:
Mevrouw de voorzitter! De heer Meijer is over het algemeen een buitengewoon goede luisteraar. Ik geloof zeker dat dit nu ook zijn intentie was, maar het ging om de motie van de heer Van der Vlies. Ik heb gezegd dat die mensen te goeder trouw waren en de intentie hadden om, terecht, een wet uit te voeren die op dat ogenblik niet buiten werking was geplaatst, maar dat ik een probleem heb met de methodiek van de motie van de heer Van der Vlies. Wij gaan ervan uit dat er een generieke opkoopregeling komt met een faire prijs voor al diegenen die op dat ogenblik een contract hebben gesloten en hun korting hebben opgekocht. Het ging mij dus alleen om de methodiek. Ik heb niet op welke wijze ook afstand willen nemen van het beleid van mijn voorganger.
Minister Pronk:
Mevrouw de voorzitter! De heer Waalkens heeft gevraagd om een zo goed mogelijke integratie van de grote projecten: het mestbeleid, de reconstructieprogramma's en de landinrichting. Wij hebben getracht daar al op in te gaan in het schriftelijke antwoord op vraag 17. Wij hebben aangegeven dat er wel verschillen zijn in de doeleinden van de desbetreffende grote programma's, maar dat het onzerzijds ook wenselijk wordt geacht om tot parallellie te komen. Ik zeg dit nu maar expliciet, omdat het daar misschien wat impliciet staat. Het is wel wat anders dan integratie, omdat er dan één totaalprogramma van wordt gemaakt. Wat mij betreft, betekent parallellie drie dingen. In de eerste plaats moet er sprake zijn van parallellie qua tijdstraject. In de tweede plaats moet parallellie leiden tot zo groot mogelijke efficiency van de programma's, zodat de gelden soms zodanig kunnen worden ingezet dat er twee vliegen in één klap kunnen worden geslagen. In de derde plaats moeten door parallellie mogelijke conflicten en strijdigheden tussen de verschillende programma's bij voorbaat al worden voorkomen.
De heer Meijer (CDA):
Geldt de parallellie ook in Europees verband?
Minister Pronk:
Daar zou ik eens over moeten nadenken, want daar ga ik niet over. Ik zou mij wel kunnen voorstellen dat de overwegingen die ik voor parallellie heb genoemd (parallelle tijdstrajecten, efficiencybevordering en daardoor betere inzet van gelden en het voorkomen van strijdigheid) ook in Brussel zouden kunnen worden ingebracht om te komen tot een gemeenschappelijke gelijktijdige aanpak. Maar of die overwegingen aanslaan, is een tweede.
De heer Meijer (CDA):
We hebben het hier wel over de nitraatrichtlijn.
Minister Pronk:
Ja en we hebben het ook over andere onderdelen van het beleid dat betrekking heeft op dezelfde regio's, soms ook dezelfde personen die door verschillende instrumenten van het Nederlandse overheid soms onder mijn eerste verantwoordelijkheid vallen en soms onder verantwoordelijkheid van een aantal collega's, onder wie de minister en de staatssecretaris van Landbouw. Mij wordt gevraagd, en terecht – ik neem aan dat u ook achter een dergelijke vraag zou staan – om een zo goed mogelijk op elkaar afstemmen van verschillende beleidsonderdelen. Zoals ik al heb gezegd moet dit, voorzover mogelijk, zeker gebeuren, want dat is in ieders belang. Dit geldt ook voor het totale Europese beleid. Maar nogmaals, ik heb hier wel een inbreng in, maar ik ga er uiteindelijk niet over.
Mevrouw Vos en, zijdelings, de heer Ter Veer stelden een vraag over de droge zandgronden. De heer Ter Veer zei dat löss geen zandgrond is en dat droge lössgronden en droge zandgronden van elkaar verschillen. Zoals in het antwoord op vraag 20 is gezegd: ook al zijn die grondsoorten verschillend, beide zijn ze extra gevoelig voor de uitspoeling van nitraat. Daarom hebben wij vorig jaar, in ons beleidsvoornemen tot een aanvullend stikstofbeleid, aangegeven dat het gaat om een extra aanscherping van de eindverliesnormen, zowel voor de droge zandgronden als voor de droge lössgronden. Wij hebben dit in juni besproken. Mevrouw Vos merkte toen ook op dat wij voor de droge zandgronden misschien verder zouden moeten gaan. Bij die bespreking kreeg ik echter wel de indruk dat, met een enkele kanttekening van deze of gene, het totale pakket adequaat werd gevonden. Op basis van de onderzoeksresultaten tot dusver zien wij ook geen aanleiding om het beleid te wijzigen; de aanscherpingen achten wij voor dit moment voldoende en zij worden dus gehandhaafd.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Voorzitter! Eén vraag. Volgens mij voldoen wij met het hele beleid voor deze droge zandgronden en met de nieuwe Mestwet niet aan de normen van de Europese nitraatrichtlijn. Heb ik het bij het juiste eind?
Minister Pronk:
In het algemeen overleg van vorige week gaf ik aan dat wij voor 94 à 95% – ik weet het percentage van het totale Nederlandse areaal in het jaar 2003 niet precies – zullen voldoen aan de nitraatrichtlijnen. Dat is net geen 100%, maar wel bijna. Als wij die 100% in 2003 willen halen, is een zeer drastische aanscherping nodig en dat is eigenlijk een te zware opgave. Reden temeer om het bestaande totale pakket te handhaven en niet verder te gaan. Ik vind het, eerlijk gezegd, zwaar genoeg. Zoals collega Brinkhorst aangaf: hiermee gaan wij naar Brussel.
Ik wil onderstrepen wat collega Brinkhorst naar aanleiding van de motie van de heer Stellingwerf met betrekking tot de vergunningverlening heeft gezegd. Ik heb geprobeerd om daarop vooruit te lopen in mijn antwoord op vraag 15. Daarin is uitdrukkelijk de zinsnede opgenomen: "Gezien het belang van de ontwikkeling van meer capaciteit van mestverwerking is het kabinet van mening dat de verlening van vergunningen de voortgang niet mag frustreren". Uiteraard geldt een en ander onder de voorwaarde dat bedrijven moeten voldoen aan de milieurandvoorwaarden. Dat is punt één. Ten tweede staat er dat daartoe een brief aan gemeenten en provincies zal worden gestuurd. Wij zullen er heel goed op nazien dat er geen vertragingen optreden in vergunningsprocedures. En ook al gaat het hierbij om provincies en gemeenten, misschien kan ik ervoor zorgen dat de procedures worden versneld, zodat zich wat dat betreft geen knelpunten zullen voordoen.
Ten slotte de motie van de heer Meijer met betrekking tot de meetmethoden voor nitraat. In deze motie wordt mij gevraagd te bevorderen dat er een uniforme meetmethode komt die in Europees verband wordt vastgesteld en in nationaal beleid wordt vertaald. In Nederland wordt kort onder de bodemoppervlakte gemeten, omdat wij willen dat het grondwater een zo goed mogelijke kwaliteit heeft. Als er op grotere diepte wordt gemeten, bestaat het risico dat de kwaliteit van de buffer kort onder het oppervlak toch wordt aangetast. Je meet dan immers het water dat met enige vertraging door deze buffer heen sijpelt. Nederland hanteert dus een strenge norm.
In een aantal andere landen wordt op grotere diepte gemeten. Daarbij moet in het oog worden gehouden dat de situatie in Nederland anders is dan elders. Nederland kent veel laag liggende gebieden en een hoge grondwaterstand. De specifieke Nederlandse situatie verklaart voor een deel de verschillen in meetmethoden. Ik ben hier vorige week uitgebreid op ingegaan, maar al in een algemeen overleg in juni heb ik gezegd dat het wenselijk is dat binnen Europa een uniforme meetmethode wordt gehanteerd, waarbij ik aantekende dat rekening moet worden gehouden met aanvaardbare verschillen tussen de betrokken landen. Deze methode moet worden geobjectiveerde en vastgesteld door de Europese Commissie. Ik heb toegezegd dat ik dit zal bevorderen. Of ik hierin succesvol zal zijn, is afhankelijk van de bereidheid van de Europese Commissie om op deze problematiek in te spelen. Uit de reacties van de Europese Commissie tot nu toe maak ik op dat zij bereid is om een richtsnoer vast te stellen, maar niet om een specifieke meetmethode verplicht op te leggen. Een richtsnoer van de Europese Commissie voor de lidstaten bevordert echter de objectivering van de meetmethode en kan ook leiden tot grotere uniformering. Met een richtsnoer, ook al wordt die niet juridisch verplicht opgelegd, zouden wij dus al een stuk zijn geholpen. Onze inspanningen zijn erop gericht tenminste een Europees richtsnoer tot stand te brengen.
De heer Meijer (CDA):
Ik ben blij dat de minister zo uitgebreid ingaat op dit onderwerp, want daaruit blijkt dat hij voor deze Europese component wel de verantwoordelijkheid wil nemen.
De minister heeft klaarblijkelijk uitvoerig overleg gevoerd met de achterban over deze meetmethode. Is het echter niet beter om af te wachten, totdat er meer duidelijkheid is over de Europese component? Wat vindt hij verder van de opmerking van de heer Waalkens dat hij het gedrag van de VVD-fractie in dit debat laakbaar acht?
Minister Pronk:
Ik heb niet gezegd dat ik geen verantwoordelijkheid wens te nemen voor de problematiek rond de meetmethoden. Ik heb slechts aangegeven dat ik niet gehouden kan worden aan een bepaalde uitkomst. Ik zal mij inzetten voor een Europese richtlijn. Ik kan dat doen, omdat ik verantwoordelijk ben voor het vaststellen van de nitraatrichtlijn. Zojuist spraken wij echter over een aantal programma's, reconstructie en mest, waarvoor ook andere bewindslieden de verantwoordelijkheid dragen. Dat is de reden dat ik een andere reactie op de vraag van de heer Waalkens gaf, dan op de vraag van de heer Meijer. Mijn inzet is om daartoe te komen, maar Brussel beslist. Uitstellen? Nee. De heer Meijer kan ook niet anders verwachten. Laten wij niet vergeten dat de nitraatrichtlijn reeds een aantal jaren oud is. Toen wij met vorige beleidsprogramma's of beleidspakketten kwamen, moesten wij uitgaan – gegeven de desbetreffende meetmethode – van diezelfde norm van 50 milligram.
De heer Poppe (SP):
Het antwoord van de minister over de meetmethode vind ik niet bevredigend. Meetmethoden zijn onlosmakelijk verbonden met de wetenschappelijke juistheid van het meten van iets. Daarvoor hebben wij in Nederland het normalisatie-instituut dat de meetmethoden vastlegt. Is de minister het met mij eens dat meetmethoden geen politiek spel mogen zijn, maar wetenschappelijk verantwoord dienen te zijn? Wil hij aan het normalisatie-instituut voorleggen wat de beste meetmethoden zijn?
Minister Pronk:
Harmonisatie is op zich zelf niks wetenschappelijks. Het is een beleidsmatige aangelegenheid. Van groot belang is dat je het continu meet op dezelfde manier. Dat doen wij in Nederland. Wij gaan uit van het voorzorgsbeginsel, worst-casescenario, niet sjoemelen. Wij gaat uit van een strenge norm. Dat hebben wij op dit punt altijd gedaan, zoals wij dat ook doen op al die andere terreinen van waaruit wij bepaalde emissies willen voorkomen.
De heer Poppe (SP):
Meetmethoden worden gecombineerd met het onderzoek. Het wordt als een geheel beschouwd als het gaat over de vraag of het goed of slecht is. Als het los van elkaar is en overal andere methoden worden gebruikt, dan zijn de uitslagen wetenschappelijk niet verantwoord. Ik meen dat wij naar de meest strenge norm moeten zoeken. Het moet wel een duidelijke norm zijn, willen wij er niet eeuwig gedonder over hebben.
Minister Pronk:
Wij hebben een Europese norm op een streng niveau gehanteerd. Wij gaan uit van een specifieke situatie in Nederland die verschilt met die in landen met heuvelachtige gebieden: laagliggend, hoge waterspiegel. Iedere ander diepte waarop je zou meten zou aanleiding kunnen zijn tot de veronderstelling dat je probeert op een andere manier aan die norm te voldoen dan op de voor Nederland best denkbare wijze. Dat neemt niet weg dat het wenselijk is om te komen tot uniformering. Ik hoop dat die uniformering kan inhouden een zodanige meetmethode in andere landen dat ze op dezelfde strenge wijze als wij – streng is misschien een negatief begrip – op dezelfde correcte wijze als wij in overeenstemming met de milieu- en waterkwaliteit zullen meten.
Voorzitter! Tot de heer Oplaat kan ik zeggen dat de uitkomst van het debat vandaag over de moties door ons met veel vertrouwen tegemoet wordt gezien. Ik steun de opmerkingen van collega Brinkhorst. Ik verwacht dat die uitkomst zodanig zal zijn, dat wij het voorgestane beleid kunnen uitvoeren.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
De minister-president zei afgelopen vrijdag dat hij in overleg met de fractievoorzitter van de VVD ervan overtuigd was dat ook de VVD op hoofdlijnen het beleid steunde. Wij hebben vandaag weer van de VVD gehoord dat zij het tijdpad nog steeds niet als een hoofdlijn ziet. Hoe beoordeelt de minister dat? Is hij ervan overtuigd dat de VVD bij monde van de fractievoorzitter zijn beleid steunt? Of is er nog steeds een probleem?
De voorzitter:
Ik meen dat deze vraag vanmiddag al een keer is gesteld.
Minister Pronk:
De vraag is nu toegespitst op uitlatingen van iemand die in dit huis niet aanwezig is. Ik heb hem niet gehoord. Ik heb te maken met hetgeen de geachte afgevaardigde de heer Oplaat in dit debat namens de VVD heeft gezegd. Daar komen collega Brinkhorst en ik een eind mee, als de moties het lot beschoren is waarop wij hopen, gelet op de adviezen die wij hebben gegeven. Met steun van de Kamer komen wij dan een eind in de richting van Brussel, waar heel goed wordt gekeken naar hetgeen door de Kamer is gezegd. Wij zullen straks met Brussel in contact moeten treden over de nitraatrichtlijn. Ik heb van de geachte afgevaardigde de heer Oplaat geen "nee" gehoord. Dat is op zichzelf een steun in de rug.
De heer Van der Vlies (SGP):
De minister kan wel constateren, dat de regering met voldoende steun in de Kamer een heel eind op weg komt, maar dat gebeurt dan niet doordat de drie coalitiepartijen arm in arm lopen. Dat is vanmiddag weer heel helder geworden. Het lot van de moties kan dan wel met vertrouwen tegemoetgezien worden, maar het zal minister Pronk en minister Brinkhorst niet zijn ontgaan dat de reden waarom de moties als zij in stemming komen weggestemd zullen worden is, dat zij weliswaar door twee van de drie coalitiepartijen op inhoudelijke gronden weggeschoven worden, maar door de fractie van de VVD op procedurele gronden. Dat moet toch een signaal zijn?
Minister Pronk:
Wij zijn samen op weg, soms arm in arm. Zolang je geen pootje wordt gehaakt, loop je verder. Ik heb niet de indruk dat de geachte afgevaardigde de heer Oplaat beoogt de regering pootje te haken op de weg naar Brussel en straks op weg naar de uitvoering van ons plan om aan de Europese nitraatrichtlijn te voldoen.
De heer Van der Vlies (SGP):
Als er dan straks maar geen bananenschillen op de weg blijken te liggen, want dan ga je alsnog onderuit als je elkaar niet stevig vasthoudt.
Minister Pronk:
Als die er door anderen niet op worden gegooid! Wij houden onze ogen open.
De voorzitter:
Volgens mij is dit wel genoeg politieke filosofie!
De heer Poppe (SP):
Ik word een beetje doodziek van het termijnen-Oplaat-spelletje.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik stel voor, morgen aan het begin van de middag over de moties te stemmen.
Daartoe wordt besloten.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-19992000-694-702.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.