Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 31 mei 2000 over het drugsbeleid.

De voorzitter:

Zoals bekend, krijgt iedere spreker twee minuten spreektijd. Ik zal geen interrupties toestaan.

De heer Apostolou (PvdA):

Voorzitter! Het debat over de notitie van de het kabinet "Het pad naar de achterdeur" heeft helaas niet opgeleverd dat de regering regelingen gaat treffen voor de productie en toelevering van nederwiet aan de gedoogde coffeeshops. Het is niet wenselijk dat de huidige inconsistentie van ons cannabisbeleid wordt voortgezet. Daarom dien ik mede namens de collega's Dittrich, Halsema en De Wit de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat het wenselijk is van overheidswege een consistent cannabisbeleid te voeren waarbij niet alleen de verkoop maar ook de toelevering van cannabisproducten aan coffeeshops wordt geregeld;

constaterende, dat de toename van illegale teelt en de semi-professionele thuisteelt van cannabis gepaard gaat met georganiseerde Apostoloucriminaliteit en overlast die de leefbaarheid in steden onder druk zet en gezondheidsrisico's met zich brengt;

van mening, dat het cannabisbeleid gericht dient te zijn op het terugdringen van criminaliteit, het beperken van gezondheidsrisico's en het voorkomen van problematisch gebruik en dat het strikte toezicht op de productie en toelevering van cannabis aan coffeeshops een bijdrage daartoe levert;

verzoekt de regering te bevorderen dat – in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de Opiumwet – richtlijnen worden ontwikkeld op basis waarvan de productie van nederwiet en de toelevering daarvan aan coffeeshops wordt geregeld,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Apostolou, Dittrich, Halsema en De Wit. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 78 (24077).

De heer Apostolou (PvdA):

Voorzitter! Met deze motie pleiten wij ervoor dat met hantering van het opportuniteitsbeginsel en dus niet in strijd met de verdragen, wordt afgezien van vervolging van de leveranciers van nederwiet aan coffeeshops indien zij voldoen aan bepaalde nader vast te stellen voorwaarden. In de uit te werken richtlijnen dienen in ieder geval de volgende voorwaarden te worden opgenomen.

De voorzitter:

Uw tijd is om. Ik sta ook geen interrupties toe. Afspraak is afspraak.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter! Een van de laatste debatten die wij met de vorige minister van Justitie, mevrouw Sorgdrager, hebben gevoerd, ging over het coffeeshopbeleid. Mevrouw Sorgdrager heeft toen gezegd eventuele lokale initiatieven welwillend te zullen benaderen. Uit de debatten over de notitie "Het pad naar de achterdeur" is echter gebleken dat deze minister van Justitie niets voelt voor medewerking van het openbaar ministerie aan bepaalde toeleverantie van softdrugs aan coffeeshops. Daarom ondersteunt mijn fractie van harte de motie van collega Apostolou en heeft zij die ook medeondertekend.

Wij denken dat een aantal voorwaarden moet worden gesteld aan het niet-vervolgen. Bijvoorbeeld: alleen aan de door de lokale driehoek gedoogde coffeeshops kan worden geleverd, er moet controle zijn op de kwaliteit van het product, men moet zich aan de milieuwetgeving houden, de ruimtelijke ordening, de bestrijdingsmiddelenwet, de Arbowet en allerlei andere relevante wetgeving. Uiteraard mogen er geen exportactiviteiten worden ontwikkeld en ten slotte moet er worden voldaan aan de eisen voor de wijze van verpakking, de bedrijfsvoering en het medewerken aan de te ontwikkelen preventieprogramma's.

Dit hele pakket kan zo'n gesloten systeem tot een alternatief maken voor het beleid dat tot nu toe geldt. Wij moeten helaas constateren dat de georganiseerde criminaliteit de achterdeurleverantie in handen heeft. Daarom hebben wij de motie van de heer Apostolou medeondertekend. Wij vertrouwen erop dat de regering deze motie, als zij wordt aangenomen, daadwerkelijk zal uitvoeren en dat zij in internationaal verband met kracht zal pleiten voor onderscheid tussen hard- en softdrugs. Wij vertrouwen erop dat de regering zal trachten andere landen te laten kijken naar de successen die wij in Nederland behalen, zodat ze mogelijk opschuiven in hun softdrugsbenadering.

De heer Van de Camp (CDA):

Voorzitter! Gelet op de uiterst beperkte spreektijd laat ik het bij drie opmerkingen.

Allereerst moet ik zeggen dat ik de zojuist ingediende motie van de collega's van de PvdA, D66, GroenLinks en de SP van een buitengewoon grote mate van naïviteit vind getuigen. De vraag is namelijk hoe de collega's deze motie in de praktijk denken te realiseren. Is het de bedoeling dat de burgemeester van Tilburg de kwaliteit van de hasj in zijn eigen coffeeshops gaat controleren? Gaat de heer Apostolou persoonlijk de telers na die niet tot zijn voorkeursgroepje behoren? Kortom, wat gaat er met deze motie gebeuren?

In de tweede plaats wijs ik erop dat wij zojuist een debat hebben afgesloten over wapenhandel en illegale vuurwapens in Europa. Wij hebben in dat verband ernstig gewaarschuwd voor de zogenaamde eilandgedachte. Nederland is geen eiland, of dat nu geldt voor de vrouwenhandel, de wapenhandel, de asielzoekers of de zware criminaliteit. Het geldt óók voor de softdrugs. Als wij deze kant opgaan, denk ik dat onze ministers in het buitenland een buitengewoon zware weg hebben te gaan.

In de derde plaats wil ik een motie indienen om de grootschalige teelt van en handel in hasj beter te kunnen aanpakken.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat Nederland een centrale rol speelt in de teelt van en de internationale handel in cannabis;

verzoekt de regering over te gaan tot oprichting van een aparte unit van politie en justitie, analoog aan de unit synthetische drugs, die wordt belast met de bestrijding van teelt van en internationale handel in cannabis,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van de Camp en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 79 (24077).

De heer De Wit (SP):

Voorzitter! Tijdens het AO over de notitie van het kabinet "Het pad naar de achterdeur" heb ik aangegeven dat dit stuk wat ons betreft teleurstelde omdat het geen oplossing bood voor het zogenaamde achterdeurprobleem. De motie-Apostolou doet dat wél. Zij geeft in concrete lijnen aan hoe die oplossing kan worden bereikt, terwijl die oplossing in overeenstemming is met de ideeën die de SP heeft over het reguleren van de productie en de levering van sofdrugs, in dit geval nederwiet, aan de achterdeur. Vandaar dat ik deze motie van harte zal ondersteunen.

De heer Van de Camp kan nu wel zeggen dat dit naïef is, maar ik meen dat het getuigt van realiteitszin als je het probleem onderkent zoals het er ligt. Wanneer door een zestigtal burgemeesters wordt gevraagd om in verband met dit probleem te mogen experimenteren – zij worden er dagelijks mee geconfronteerd – moet de conclusie zijn dat de inhoud van deze motie daarop toegesneden is. Vandaar dat ik haar ook bij de heer Van de Camp nog eens graag in de warme belangstelling aanbeveel.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter! In de notitie "Het pad naar de achterdeur" wordt op een overtuigende manier uit de doeken gedaan waarom een verruiming van het gedoogbeleid niet gewenst is. In het algemeen overleg dat wij hierover hebben gevoerd, heeft de minister nog eens duidelijk op een rij gezet welke problemen worden opgeroepen door het mogelijk maken van legale teelt van nederwiet. Kortheidshalve zou ik daarom willen zeggen dat de motie-Apostolou c.s. van een wereldvreemde benadering getuigt. Wij zullen die motie dan ook niet steunen.

Voorzitter! De door het kabinet opgeworpen bezwaren leveren intussen een krachtige argumentatie op voor het op de helling zetten van het huidige gedoogbeleid. Niet het pad naar uitbreiding, maar het pad naar inperking van het gedoogbeleid zou moeten worden ingeslagen. Uit de discussie over de kabinetsnotitie is wel duidelijk gebleken dat het huidige coffeeshopbeleid, van de gedoogde verkoop en de verboden aanvoer, inconsequent en ongeloofwaardig is. Het zou dan ook van wijsheid getuigen om juist het gedogen aan te pakken en het failliet van het huidige gedoogbeleid te erkennen. Helaas trekt het kabinet die conclusie niet en bleek uit het debat evenmin dat de Kamermeerderheid het kabinet hierover op andere gedachten zou willen brengen. Dat betekent dat we het voorlopig moeten doen met het huidige beleid. Positief waarderen wij wel de toezegging dat wordt ingezet op intensivering van de handhaving van wettelijke verboden die niet te kampen hebben met uitholling door gedogen. In dit verband, wat betreft de naleving van de AHOJ-G-criteria voor coffeeshops, vraagt ook de A van affichering aandacht. In het rapport "Coffeeshops geteld" is zeer summier informatie te vinden over de handhaving van dit criterium. Er is onduidelijkheid over hoe er in de praktijk mee wordt omgegaan. In het algemeen overleg hebben wij hierover vragen gesteld. Daarop is echter geen duidelijk antwoord gekomen. Daarom heb ik de eer de Kamer nog de volgende motie voor te leggen en het verheugt mij op dit tijdstip daarmee het landsbelang te kunnen dienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat in de kabinetsnotitie "Het pad naar de achterdeur" wordt aangegeven dat de handhaving van de wettelijke verboden een intensiever karakter moet krijgen;

overwegende, dat uit het huidige coffeeshopbeleid volgt dat affichering niet wordt gedoogd en dat de strikte naleving daarvan ook in het belang van ontmoediging van het cannabisgebruik is;

verzoekt de regering de Kamer nader te informeren over de reikwijdte van het afficheringsverbod en de wijze waarop daarmee in de praktijk wordt omgegaan en op wordt toegezien, en zo nodig te bevorderen dat de vergroting van de handhavingsinspanning ook wordt gericht op het criterium "niet-afficheren",

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij, Rouvoet en Van de Camp. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 80 (24077).

De heer Nicolaï (VVD):

Voorzitter! Voor de VVD is drugsbeleid internationaal beleid. De enige manier om het Nederlandse drugsbeleid verder te ontwikkelen, inclusief de achterdeurproblematiek, is wat ons betreft ook juist het internationaal opereren. Dat is niet hetzelfde als een monoloog waarmee we ons beleid prediken. Het is wel degelijk een dialoog, maar een dialoog vanuit het geloof in de grondslag van ons drugsbeleid, een scheiding tussen hard- en softdrugs, en een geloof in de resultaten van ons beleid. Wij willen daarom de regering bij motie oproepen tot dat overleg en tot jaarlijkse rapportage.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat het gewenst is in het beleid ten aanzien van drugs uit te gaan van een scheiding van harddrugs en softdrugs zoals die in Nederland bestaat;

overwegende, dat het gewenst is voor deze gedachte meer internationaal draagvlak te creëren;

verzoekt de regering dit actief te bevorderen in bilateraal, EU- en VN-verband en daarover jaarlijks te rapporteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Nicolaï, Apostolou en Dittrich. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 81 (24077).

De heer Nicolaï (VVD):

Voorzitter! De motie van de heer Apostolou c.s. gaat, als ik haar goed begrijp, nog weer een stuk verder dan de plannen voor experimenten zoals deze van verschillende kanten waren aangediend en ingediend. De VVD-fractie is nadrukkelijk tegen die motie. De motie is naïef genoemd en wereldvreemd; ik wil daar nog het woord riskant aan toevoegen. Bovendien staat de motie ook nog op gespannen voet met het regeerakkoord, waarin de hoofdlijnen van het drugsbeleid verankerd zijn. Het is onduidelijk of zo de overlastproblematiek, die inderdaad onze zorg moet zijn, überhaupt op de goede manier wordt aangepakt en of het niet ook averechts kan werken voor het drugstoerisme. Het belangrijkste zijn evenwel – daar begon ik mee – de internationale aspecten. Deze motie maakt Nicolaïonze mogelijkheden om internationaal verder te komen, zowel met ons eigen beleid, als met het krijgen van andere landen in een goede richting, alleen maar kleiner in plaats van groter. Het lijkt er inderdaad een beetje op dat deze motie geschreven is alsof wij geen buitenland zouden hebben. Wij lopen al erg uit de pas. Het is erg jammer, als wij zozeer uit de pas zouden gaan lopen dat we die andere landen nu juist niet meer zouden kunnen overtuigen van de grondslag van ons beleid.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter! De heer Dittrich gaf al aan, dat er een kentering heeft plaatsgevonden tussen het eerste en tweede Paarse kabinet. Daar waar voormalig minister Sorgdrager aangaf bereid te zijn experimenten met de achterdeur van coffeeshops toe te staan, heeft deze minister vanaf het begin aangegeven daar niet voor te voelen. Zoals bekend, pleit GroenLinks al jaren voor het reguleren van "de achterdeur", maar helaas verkeren de Kamer en de minister al twee jaren in een patstelling door het veranderde standpunt van de nieuwe minister in het tweede Paarse kabinet. Wij hopen dat deze patstelling met de aanvaarding van de motie-Apostolou c.s. wordt doorbroken. Vanzelfsprekend gaan wij ervan uit dat de minister overgaat tot loyale uitvoering van de motie, als deze eenmaal is aangenomen. Het debat van zojuist over het vuurwapenbezit en de vuurwapenhandel zou er misschien ook toe moeten leiden dat de minister op zijn schreden terugkeert wat betreft zijn standpunt over de achterdeur. De motie maakt het namelijk mogelijk om de handel in softdrugs te regelen en uit de illegale sfeer te halen om daarmee ook de verwevenheid met bijvoorbeeld de illegale wapenhandel te doorbreken. Vanuit dat perspectief gezien, zou het zelfs riskant kunnen zijn om deze motie niet aan te nemen.

Minister Korthals:

Voorzitter! Op de agenda staat het verslag van het algemeen overleg. Ik weet niet of het aan mij ligt, maar ik ken het verslag nog niet. Wel ken ik alle argumenten die naar voren zijn gebracht.

Het kabinet en een deel van de Kamer – hoe groot dat deel is, moet nog blijken – hebben inderdaad een verschil van mening. De heer Apostolou heeft een motie ingediend, waarin hij tot uitdrukking brengt dat de regering een consistent cannabisbeleid moet voeren. Daar zijn wij op dit ogenblik mee bezig. Er is geen enkele verandering in dat cannabisbeleid terwijl volgens mij de motie juist wel enige verandering voorstelt. De heer Van de Camp wees overigens op een interessant punt en wel op de bijdrage van de heer Van Oven in het vorige debat en de bijdrage van de heer Apostolou in dit debat. De heer Van Oven wees er zeer terecht op dat Nederland geen eiland is en dat wij ons ook niet als eilandbewoners moeten gedragen met alle risico's van dien. Een van mijn bezwaren tegen deze motie is nu juist, dat de heer Apostolou duidelijker tot uitdrukking wil brengen, dat Nederland wel een eiland is en zich daardoor verder verwijdert van de internationale gemeenschap. Hij wil namelijk dat ook de toelevering van cannabisproducten aan coffeeshops wordt geregeld. Aanvankelijk was de discussie gericht op een experiment en nu gaat het zelfs al zo ver dat een verruiming van het beleid wordt voorgestaan. De heer Nicolaï wees daar al op en ik ben daar, op zijn minst gezegd, enigszins teleurgesteld over.

De heer Apostolou constateert in de motie, dat de toename van de illegale teelt en de semi-professionele thuisteelt van cannabis gepaard gaan met georganiseerde criminaliteit en overlast die de leefbaarheid van steden onder druk zet en gezondheidsrisico's met zich brengt. Mijn opvatting daarover is dat wanneer je je in Nederland gedraagt alsof je op een eiland zit, je eerder de criminaliteit naar je toetrekt en daarmee ook meer overlast bezorgt dan dat deze vermindert. Maar dat is een kwestie van inschatting. Ik weet overigens niet of de gezondheidsrisico's gediend zijn bij het meer gedogen van de aanvoer via de achterdeur. Ik wil daar geen oordeel over geven en daarom laat ik dat in het midden.

Over de overweging "van mening, dat het cannabisbeleid gericht dient te zijn op het terugdringen van criminaliteit, het beperken van gezondheidsrisico's en het voorkomen van problematisch gebruik en dat het strikt toezicht op productie en toelevering van cannabis aan coffeeshops een bijdrage daartoe levert" verschillen wij van opvatting.

Ik wil in dit debat nogmaals duidelijk stellen dat hetgeen hier wordt voorgesteld in strijd geacht moet worden met de internationale verdragen en met de gemaakte EU-afspraken. De heer Apostolou c.s. willen dat de gesloten keten wordt ingevoerd. Denkt u niet dat dit hierdoor gebeurt. Wij zullen ook afhankelijk blijven van buitenlandse importen en die zijn heus niet te stoppen als deze motie zou worden uitgevoerd. Ik denk dan ook dat er bij uitvoering van deze motie veel meer handhaving nodig zal zijn dan nu het geval is. De nieuwe legale teelt zal gecontroleerd en gehandhaafd moeten worden en de vervolging van de resterende illegale productie en handel zal evenzeer gehandhaafd moeten worden. Bij elkaar is dat een bijna onmogelijke opgave.

Dat daardoor de criminaliteit zal worden teruggedrongen, is een onbewezen stelling. Illegale productie blijft lucratief, ook vanwege de export. Helaas spreken wij nu niet over een experiment. Als er sprake zou zijn van een experiment, zou je bij een geslaagd experiment verder moeten gaan en dan denk ik dat wij te ver verwijderd raken van de internationale gemeenschap.

Voorzitter! Ik wil één ding nadrukkelijk aan de orde stellen, namelijk het beroep op het opportuniteitsbeginsel dat de heer Apostolou doet. Het opportuniteitsbeginsel kan er niet toe leiden dat terzake van een bepaalde categorie strafbare feiten per definitie geen vervolging meer wordt ingesteld zonder dat de wetgever zich daarover op ondubbelzinnige wijze heeft uitgesproken. Het is niet aan het OM om te beoordelen of enige wettelijke strafbepaling geheel of gedeeltelijk buiten toepassing moet worden gelaten. Het aangaan van een verdragsrechtelijke verplichting om als regering op te treden tegen specifieke strafbare feiten, houdt niet in dat het OM gehouden is in alle individuele gevallen waarin deze ter kennis van politie en justitie komen vervolging in te stellen. Wel is het OM gehouden deze feiten op de daarvoor gebruikelijke wijze te beoordelen. Dat wil zeggen dat steeds in concreto moet worden beoordeeld of het desbetreffende gedrag vervolgbaar, bewijsbaar en strafbaar is en ten slotte of het instellen van vervolging aangewezen is. Ten behoeve van de beantwoording van deze vraag kan het OM onder mijn uiteindelijke verantwoordelijkheid nader beleid formuleren.

In 1996 is er een gemeenschappelijke optreden geweest waarbij de lidstaten zich in EU-verband uitdrukkelijk hebben verplicht om de teelt te bestrijden. Daar kun je niet gewoon langs gaan.

Voorzitter! Ik denk dat het opportuniteitsbeginsel ook een fout argument is en ten enen male ondeugdelijk is om te hanteren in dit geval. Ik ontraad deze motie dan ook met klem.

Vervolgens kom ik bij de motie van de heer Van de Camp. Die motie is sympathiek qua insteek, maar er komt een plan van aanpak door het OM. Ik zou eerst eens willen afwachten wat het OM zegt over de wijze waarop de illegale verkooppunten precies moeten worden aangepakt. Bovendien is er geen financiële paragraaf bijgedaan. De heer Van de Camp is daartoe ongetwijfeld bereid. Het bedrag van 18 mln. is juist bedoeld voor alle regio's. Ik vind deze motie te vroeg. Ik ben het echter wel met de heer Van de Camp eens dat wij een extra handhavingsinspanning moeten verrichten.

De heer Van der Staaij heeft een motie ingediend waarin hij de regering vraagt "de Kamer nader te informeren over de reikwijdte van het afficheringsverbod en de wijze waarop daarmee in de praktijk wordt omgegaan en op wordt toegezien, en zo nodig te bevorderen dat de vergroting van de handhavingsinspanning ook wordt gericht op het criterium niet afficheren". Die handhavingsinspanning is mede daarop gericht. Men behoort zich aan deze voorwaarde te houden. Het is primair een zaak van de lokale driehoek hoe men daarmee omgaat, maar op zichzelf ben ik bereid na te gaan in hoeverre men zich er in de praktijk daadwerkelijk aan houdt.

In de motie van de heer Nicolaï, die is medeondertekend door de heren Apostolou en Dittrich, wordt erop gewezen dat wij deze zaak internationaal moeten aanpakken. Ik ben het daarmee eens. Ik heb dat ook gezegd in het algemeen overleg. Ik zie de motie dan ook als een steun in de rug van het beleid van de regering. Wij kunnen daarin wellicht nog actiever zijn zonder daarmee de andere landen tegen ons in het harnas te jagen, maar op zichzelf kan ik ermee leven. Het nieuwe element daarin is de vraag of wij er jaarlijks over willen rapporteren. Ik ben daartoe bereid en stel bij deze voor om dat ieder jaar bij de begroting te doen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag over de moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Voordat wij overgaan naar het volgende agendapunt, heb ik er behoefte aan om een opmerking te maken. Ik zie, op zichzelf begrijpelijk, een aantal boze gezichten, omdat ik ook naar mijn stijl streng heb voorgezeten. Ik wil nu een mededeling doen; wij gaan er niet over debatteren. Bij de regeling van werkzaamheden vorige week is op voorstel van de heer De Hoop Scheffer door de overgrote meerderheid van de Kamer, met uitzondering van de fractie van de SGP, een procedure gekozen waardoor de medewerkers van de Kamer, zoals de Kamervoorzitter heeft gezegd, in staat worden gesteld om vanavond naar de voetbalwedstrijd te kijken. Wanneer de Kamervoorzitter aan de medewerkers van de Kamer een belofte doet, afgedwongen door een overgrote meerderheid van de Kamer, meen ik dat ik er als voorzitter deze avond aan gehouden ben die belofte na te komen. Vandaar mijn strenge voorzitterschap.

Naar boven