Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg van heden over de Wereldhandelsorganisatie.

De voorzitter:

Ik hoop dat iedereen zich er goed van bewust is dat hiermee niet het algemeen overleg wordt voortgezet, maar dat het gaat om een afronding in een tweeminutendebat.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Voorzitter! Zoals u net zei, hebben wij net een algemeen overleg gehad met de staatssecretaris over de inzet van de regering bij de komende onderhandelingen, en in eerste instantie over de ministeriële conferentie in Seattle. Hij begon zijn beantwoording van de Kamervragen met de constatering dat de race nog niet gelopen is. Dat is de aanleiding voor mijn fractie om op dit moment te proberen zoveel mogelijk invloed uit te oefenen op het beleid van de regering. Ik zou graag over twee onderwerpen willen praten, om te beginnen de positie van de ontwikkelingslanden. Dit is terecht een van de prioriteiten van de staatssecretaris in de onderhandelingen. Wij zijn daar blij mee. Maar wij vinden dat het sterker tot uitdrukking moet komen. Wat ons betreft zou dat het uitgangspunt moeten zijn voor een eventuele komende ronde, en de agenda daarvoor. Daarom wil ik de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening, dat veel ontwikkelingslanden nog kampen met de gevolgen van de implementatie van handelsafspraken uit de Uruguayronde;

overwegende, dat in het bijzonder de minst ontwikkelde landen (MOL's) nauwelijks hebben geprofiteerd van de tot nu toe gemaakte internationale handelsafspraken;

van oordeel, dat het verbeteren van de positie van ontwikkelingslanden het uitgangspunt dient te zijn voor de komende onderhandelingen in WTO-verband en dat al tijdens de derde ministeriële conferentie van de WTO substantiële verbeteringen tot stand dienen te komen;

verzoekt de regering zich in EU-verband en tijdens de onderhandelingen in te zetten voor een ambitieus financieel en logistiek programma ter ondersteuning van ontwikkelingslanden, opdat zij volwaardig kunnen participeren in de onderhandelingen en reeds gemaakte en nog te maken afspraken kunnen implementeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is ingediend door het lid Karimi. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 16 (25074).

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Voorzitter! Een tweede motie houdt verband met het agenderen van milieu- en sociale normen in WTO-verband.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat Nederland gehouden is aan te dringen op de naleving van milieu- en sociale normen die zijn vastgelegd in internationale verdragen op het terrein van bijvoorbeeld biodiversiteit, duurzaamheid, recht op vakbond, gendergelijkheid, kinder- en gedwongen arbeid;

overwegende, dat het stellen van milieu- en sociale normen in relatie tot internationale handel een duidelijke prioriteit dient te zijn voor de komende WTO-ronde;

verzoekt de regering zich tijdens de voorbereidingen in EU-verband en ook bij de komende onderhandelingen in Seattle hiervoor in te zetten en aan te dringen op aanscherping van handelsafspraken, teneinde beter recht te doen aan de naleving van milieu- en sociale normen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Karimi. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 17 (25074).

De heer Koenders (PvdA):

Wat bedoelt u precies met aanscherping van handelsafspraken?

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Ik bedoel dat de ultieme inzet een sociale clausule in de internationale handelsverdragen moet zijn.

De heer Koenders (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! Vandaag vindt afronding van het debat over de WTO plaats, omdat aanstaande maandag een belangrijke vergadering wordt gehouden over de inzet voor de millenniumronde. Gezien de korte spreektijd, zal ik mij beperken tot twee moties en één verzoek.

Het belangrijke punt van de arbeidsnormen is besproken in het overleg dat vanmorgen plaatsvond, waarin het belang van arbeidsnormen en tegelijkertijd het gevaar van te veel protectionisme aan de orde was. In dat licht dien ik de volgende motie in, die een duidelijke inzet van het kabinet op dit punt vraagt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, Koendersdat fundamentele arbeidsnormen een sleutelrol vervullen bij de eerlijke verdeling van de economische groei;

van mening, dat de discussie over arbeidsnormen primair dient plaats te vinden in een versterkt ILO;

van mening, dat er ook handels- aspecten aan de arbeidsnormen verbonden zijn;

van mening, dat de wenselijke versterking van arbeidsnormen nooit mag leiden tot misbruik van protectionistische maatregelen en onderbouwd dient te worden door positieve prikkels voor ontwikkelingslanden;

verzoekt de regering zich in de Europese Unie en de WTO actief in te zetten voor een ILO-WTO-forum, dat zich bezighoudt met de bovenstaande elementen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Koenders, De Haan en Ter Veer. Naar mij blijkt wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 18 (25074).

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Voorzitter! De staatssecretaris heeft tijdens het vanmorgen gevoerde overleg gezegd dat de regering het standpunt, verwoord in de motie van de heer Koenders, inneemt en dat de regering dit al eerder heeft ingebracht in EU-verband. Ik begrijp dus niet wat uw motie hieraan nog kan toevoegen.

De heer Koenders (PvdA):

In het algemeen overleg heb ik naar voren gebracht dat voor mij in de afgelopen periode niet duidelijk was welk standpunt Nederland op dit punt heeft ingenomen. In dat licht vind ik het van belang om dit nog eens extra onder de aandacht van de regering te brengen via deze motie.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Ja, maar de staatssecretaris heeft zojuist in het algemeen overleg nog gezegd dat hij voor die positie heeft gekozen. Heeft dat voor u geen betekenis?

De voorzitter:

Het lijkt mij niet verstandig om die discussie opnieuw te voeren.

De heer Koenders (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! Dan kom ik op het essentiële punt van de voorzorgbeginselen en de afwegingen als het gaat om volksgezondheid, consumenten- en dierenwelzijn en milieubeleid; zaken die onze burgers zeer aangaan. Ik vind dat een aantal punten verduidelijking behoeven. Mede namens mijn collega's De Haan en Ter Veer dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening, dat verduidelijking en verbetering van het zogenoemde voorzorgbeginsel noodzakelijk is;

van mening, dat dit in het belang is van de volksgezondheid, het consumenten- en dierenwelzijn en het milieubeleid;

van mening, dat versterking niet mag leiden tot misbruik van protectionistische maatregelen en deel moet uitmaken van positief beleid ten aanzien van ontwikkelingslanden;

verzoekt de regering te bewerkstelligen dat op basis van het bovenstaande in het kader van de WTO het voorzorgprincipe wordt verhelderd en verbeterd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Koenders, De Haan en Ter Veer. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 19 (25074).

De heer Koenders (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! Het succes van de WTO in de onderhandelingen zal afhankelijk zijn van de verdere herstructurering van de landbouw. Mede namens mijn collega De Haan verzoek ik het kabinet om ons een notitie te doen toekomen, bij voorkeur ondertekend door de minister van Landbouw en de staatssecretaris van Economische Zaken, met betrekking tot de onderhandelingsinzet op het terrein van landbouw in de aanstaande millenniumronde.

De heer Marijnissen (SP):

Mevrouw de voorzitter! In een tweeminutendebat wil de nuance nog wel eens verdwijnen en dat zal nu ook gebeuren. Wat heeft de WTO ons gebracht? Dat is inderdaad "meer markt, minder overheid", maar dan op internationale schaal. Daarnaast een vergroting van de tegenstellingen, is de vaste overtuiging van mijn fractie. Als je gelijke regels toepast in ongelijke situaties, pakken die altijd ongelijk uit en vergroten die de tegenstellingen.

Liberalisering is niet de oplossing van de wereldproblemen, het is eerder de oorzaak van de wereldproblemen onder de gegeven omstandigheden. Dat heb ik vanmorgen getracht uiteen te zetten.

Tot slot noem ik nog het punt van de strategie. Ik ben best bereid het kabinet te geloven op de mooie woorden dat er substantiële verbeteringen zullen optreden voor de ontwikkelingslanden, etc. Ik vrees echter met grote vreze dat wij het met de Nederlandse inzet zullen afleggen tegen de Verenigde Staten. Wij zullen in Seattle tijdens de nieuwe WTO-ronde op alle terreinen verliezen en dan zullen wij uiteindelijk een resultaat boeken wat niemand wil. Daarom moet er helemaal geen nieuwe WTO-ronde komen. Tegen die achtergrond dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de akkoorden van de Uruguayronde van de WTO niet hebben geleid tot het bevorderen van welvaart en voorspoed in álle lidstaten, maar juist hebben gefunctioneerd om markten eenzijdig te openen voor multinationale ondernemingen;

overwegende, dat de nieuwe terreinen die de millenniumronde onder WTO-regime wil brengen, zoals investeringen, concurrentiebeleid en overheidsaankopen ook de hoofdmoot vormden van de onderhandelingen over het multilateraal akkoord overMarijnissen investeringen en dat deze onderhandelingen zijn mislukt door een brede maatschappelijke oppositie tegen verdere deregulering van de wereldeconomie;

overwegende, dat de procedures en de regels van de WTO nog steeds fundamenteel ondemocratisch zijn;

verzoekt de regering zich in Seattle sterk te maken voor een moratorium op alle nieuwe onderwerpen en verdere onderhandelingen die de reikwijdte en de macht van de WTO uitbreiden en in de tussentijd zowel het functioneren als de huidige akkoorden van de WTO grondig te herzien om een duurzaam internationaal handelssysteem te ontwikkelen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Marijnissen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 20 (25074).

Staatssecretaris Ybema:

Mevrouw de voorzitter! Mevrouw Karimi heeft gesproken over de positie van de ontwikkelingslanden en nogmaals gepleit voor het kiezen van een inzet die recht doet aan de specifieke situatie en de problemen en mogelijkheden van ontwikkelingslanden. Zij heeft op zich waardering voor de inzet die de Nederlandse regering daarbij kiest, maar zij vindt dat dit nog niet genoeg is. Ik ben dat niet met haar eens. Laat ik aangeven wat op dit moment de positie is van de Nederlandse regering in het debat over de ontwikkelingslanden in WTO-verband. Mijn streven is dat we binnen de Europese Unie ertoe komen om de minst ontwikkelde landen een voorkeurspositie te geven als het gaat om de toegang tot de Europese markt. Op dit moment staat in de ontwerpteksten dat er een vrije toegang is voor "essentially all products". Wij vinden dat nog niet genoeg, want de huidige situatie is ook dat 95% van de producten uit de minst ontwikkelde landen een vrije toegang heeft tot de Europese markt. De inzet van de Nederlandse regering is om daar 100% van te maken. Die discussie loopt nog. Ik heb zojuist al aangegeven dat ik mij daar ook vorige week in Florence opnieuw sterk voor heb gemaakt. Daartegen is nogal wat oppositie binnen de Europese Unie. Ik wil zeker niet suggereren dat ik dat wel even regel in Luxemburg, want zo gemakkelijk ligt het niet. Over de inzet hoeft echter niet getwijfeld te worden, ook niet als het gaat om het verder ondersteunen van de positie van de ontwikkelingslanden die nog moeite hebben met de uitvoering van de resultaten van de vorige ronde. De Uruguayronde is al een tijd geleden afgesloten. Met name ontwikkelingslanden hebben het er wel eens moeilijk mee om de afspraken die zij zijn aangegaan in de praktijk in te voeren. Op dat punt is er een actieve steun van Nederland via de Europese Unie om de ontwikkelingslanden die op dat punt grote problemen hebben, zoveel mogelijk tegemoet te komen. Het gaat dan concreet om zaken als technische assistentie. Vaak willen deze landen wel, maar hebben ze de kennis en de technische knowhow niet. Er zijn ook voorstellen om landen die dat nodig hebben, meer tijd te geven om hun afspraken na te komen. We willen daarom langere overgangstermijnen formuleren. We zijn zelfs bereid om hier en daar nieuwe uitzonderingsposities te definiëren. De mate waarin wij uitzonderingen toestaan, moeten wij goed in de gaten houden, want als een groot aantal landen daarvoor toestemming krijgt, worden daarmee ex post de afspraken ontkracht die in de Uruguayronde zijn gemaakt. Dat is niet de bedoeling. Het gaat om het aanbieden van een pakket dat tegemoetkomt aan de ontwikkelingslanden die echt in de problemen zitten. Het betreft landen aan wiens intentie niet hoeft te worden getwijfeld. Wij doen op dit punt al het mogelijke. De motie van mevrouw Karimi op dit punt lijkt mij dan ook volstrekt overbodig.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Ik accepteer dat als u zegt dat u de positie van ontwikkelingslanden bij de start van de volgende ronde als uitgangspunt neemt. Als zij zeggen niet toe te zijn aan een nieuwe ronde met een uitgebreide agenda, zoals wordt voorgesteld door de Europese Commissie, steunt u dan de stellingname van deze landen?

Staatssecretaris Ybema:

Het beeld is nog veel eenvoudiger. De ontwikkelingslanden bepalen zelf of zij meedoen in de nieuwe ronde. Als zij op grote schaal zeggen dat op de huidige basis niet te doen, komt er geen nieuwe ronde. De WTO bestaat uit 134 leden en afspraken worden gemaakt op basis van consensus. Als landen niet meedoen, komt er dus geen nieuwe ronde.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Wat is uw inzet? Wilt u dat de problemen van de ontwikkelingslanden in het kader van de Uruguayronde worden opgelost, zodat zij volledig kunnen integreren in de WTO? Zo ja, welke instrumenten wilt u daarvoor inzetten? Of volgt u de lijn die in Europees verband wordt gevolgd, met een allesomvattende ronde, en ziet u wel waar dat op uitkomt?

Staatssecretaris Ybema:

Ik heb de instrumenten zojuist al genoemd, zoals technische hulp, mogelijkheden voor uitstel en voor langere overgangstermijnen en het aanbieden van expertise. Deze concrete instrumenten zijn bedoeld om de praktische problemen van de ontwikkelingslanden het hoofd te kunnen bieden.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Wat doet u met concrete wensen van ontwikkelingslanden?

Staatssecretaris Ybema:

De wensen van de ontwikkelingslanden zijn hiermee in lijn. Zij pleiten niet voor uitstel van een nieuwe ronde. 80% van de leden van de WTO zijn ontwikkelingslanden. Een beperkt aantal ontwikkelingslanden heeft grote problemen met de implementatie van de Uruguayronde. Dat is een serieus punt waar dan ook serieus aandacht aan wordt besteed. Wij proberen daaraan tegemoet te komen op de door mij geschetste wijze.

De heer Marijnissen (SP):

Mijn motie op dit punt is fundamenteler, want daarin wordt gesteld dat de Nederlandse overheid eigenstandig moet aandringen op een moratorium. Hoe ziet u de positie van derdewereldlanden met dubieuze regimes? Bij ontwikkelingssamenwerking wordt gesproken over good governance. Het kan best zijn dat de elites in de derdewereldlanden willen aansluiten bij de WTO en vragen om een nieuwe ronde, wellicht omdat daarmee hun zakken worden gevuld, maar dat kan zeer slecht uitpakken voor de bevolking.

Staatssecretaris Ybema:

Bij de WTO zijn 134 landen aangesloten. Ik neem aan dat het overleg tussen die landen en de vertegenwoordigers van die landen gebeurt op instructies van de regeringen van die landen. De regeringen van die landen vormen het bevoegd gezag en wij hebben het uiteraard te doen met de posities die door die regeringen via hun vertegenwoordigers worden ingenomen. Wij kunnen in een internationaal overleg niet stellen dat wij een opvatting van een regering niet serieus nemen omdat zij een elite is. Als je werkt aan het versterken van de internationale rechtsorde – dat is natuurlijk een belangrijke doelstelling die hierachter ligt – moet je ook het bevoegd gezag van een land accepteren, hoe moeilijk wij het daarmee af en toe ook hebben. Maar daarover zullen wij niet van mening verschillen.

Dan kom ik op het tweede punt van mevrouw Karimi, het agenderen van arbeidsnormen en milieu. Arbeidsnormen zijn voor de Nederlandse regering heel belangrijk. Ik heb ook geprobeerd dat vanmorgen in het overleg aan te geven. Wij vinden dat in WTO-verband plaats moet worden gemaakt voor een gesprek over de internationale handel, de globalisering en de drijvende kracht daarachter en de arbeidsnormen. Daarbij gaat het om kinderarbeid, dwangarbeid, man-vrouwrelaties, vakbondsrechten. Mevrouw Karimi kent die onderwerpen heel goed. Daarover bestaat absoluut geen verschil van opvatting. Het gaat erom dat wij een vorm vinden voor een discussie in WTO-verband, in ILO-verband en vooral voor een discussie tussen WTO en ILO. Het gaat erom dat wij een vorm vinden die door de ontwikkelingslanden niet als bedreigend wordt ervaren. Ontwikkelingslanden zijn op dit thema buitengewoon gevoelig. Mevrouw Karimi weet dat. Als wij eisen gaan stellen over arbeidsnormen, hebben wij het immers niet over onszelf, want wij voldoen daar royaal aan. Dan hebben wij het over de meest kwetsbare landen, die daar vaak niet aan voldoen. Het misbruik van protectionisme ligt altijd op de loer. Over deze inzet hoeft volgens mij niet te worden getwijfeld.

De Nederlandse regering vindt dat in de relatie handel en milieu de internationale milieuverdragen een ontzettend belangrijk kader vormen voor het verbeteren van de internationale milieusituatie. Afspraken in WTO-verband zullen zich uiteraard moeten bewegen in dat internationaal kader van milieuafspraken. Volgens mij is dat een effectieve werkwijze die nu echt vruchten afwerpt. In de afgelopen jaren zijn belangrijke milieuverdragen afgesloten en deze worden ook geleidelijk aan geïmplementeerd.

De tweede motie die door mevrouw Karimi is ingediend, waarin de regering wordt verzocht het punt verder aan te scherpen, is daarom volgens mij absoluut niet nodig. Ik wil het aannemen van de motie dan ook zeker ontraden. In een interruptie op de heer Koenders hoorde ik mevrouw Karimi zeggen dat het haar bij de aanscherping gaat om de inzet van een sociale clausule. Dan hebben wij het dus over handelssancties. Als je de ontwikkelingslanden echt in de gordijnen wilt krijgen, moet je dat noemen. Dan kun je de start van Seattle wel vergeten.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Die argumentatie ken ik. De ontwikkelingslanden zijn daar heel erg huiverig voor. Daar ben ik het mee eens. Zij zijn ook huiverig voor protectionistische maatregelen. Daarom zie ik deze twee moties als een pakket. Eerst moet dus worden versterkt en worden uitgegaan van de positie van ontwikkelingslanden. Hun onderwerpen en hun zorgen moeten dus worden geagendeerd. Tegelijkertijd moeten onze zorgen en onze onderwerpen worden geagendeerd. Als je dat doet, kun je volgens mij ook het vertrouwen van de ontwikkelingslanden winnen en minimumnormen stellen. Anders kan een verdere liberalisering ervoor zorgen dat de minimumnormen worden uitgehold. Daarvoor zou je deze twee maatregelen moeten accepteren en daarmee aan het werk moeten gaan.

Staatssecretaris Ybema:

Mevrouw de voorzitter! Ik zie de twee moties absoluut niet als een pakket, in ieder geval niet als een samenhangend pakket. De eerste motie lijkt mij overbodig, omdat wij al doen wat daarin wordt gevraagd. De eerste motie zal door de ontwikkelingslanden als een positief gebaar worden gezien, maar omdat wij het al doen, is de motie overbodig. De tweede motie zal door de ontwikkelingslanden als buitengewoon bedreigend worden gezien. Omdat hetgeen gevraagd wordt niet effectief is, maar juist als een vijandige opvatting wordt gezien door de ontwikkelingslanden moet ik die motie met klem ontraden.

De heer Koenders c.s. heeft een motie ingediend over arbeidsnormen, waarin de regering wordt verzocht zich in EU en WTO actief in te zetten voor een ILO-WTO-forum dat zich bezighoudt met eerder in de motie genoemde elementen. Wij hebben daar uitvoerig over gesproken. Het is mij niet ontgaan dat bij sommige maatschappelijke groeperingen en kennelijk ook bij sommige fracties onvoldoende duidelijk is wat de inzet van de Nederlandse regering op dit punt is. Ik heb geprobeerd in het algemeen overleg die duidelijkheid te verschaffen. Als deze uitspraak kan bijdragen aan die helderheid dan zou ik daar totaal geen moeite mee hebben, omdat wat in de motie wordt gevraagd helemaal in lijn is met de inzet die ik namens de Nederlandse regering pleeg. Ik laat het oordeel graag aan de Kamer over, maar als deze motie wordt aanvaard, zie ik haar als een bijdrage aan de helderheid die ik graag wil realiseren.

De heer De Haan (CDA):

Mevrouw de voorzitter! Ik zie deze motie als een ondersteuning van het gevoerde beleid.

De voorzitter:

De staatssecretaris geeft duidelijk aan dat hij dat beleid al uitvoert. Ik vraag mij daarom langzamerhand af of de indieners van de motie niet even met elkaar in conclaaf moeten gaan voor de stemming om na te gaan of zij niet echt overbodig is.

De heer Koenders (PvdA):

Kan de staatssecretaris toezeggen ons zo spoedig mogelijk na het overleg van aanstaande maandag te laten weten wat het onderhandelingsresultaat van dit onderwerp is?

Staatssecretaris Ybema:

Dat zeg ik graag toe. Het was ook de bedoeling na de Algemene Raad in Luxemburg van 11 oktober de Kamer zo snel mogelijk te informeren over de resultaten.

Mevrouw de voorzitter! De tweede motie die door de heer Koenders mede namens de heer De Haan en de heer Ter Veer is ingediend, betreft het voorzorgbeginsel. De motie is ingediend omdat het standpunt van de Nederlandse regering hen onvoldoende duidelijk is. Ik zal het daarom nog eens heel kort verwoorden. Het Nederlandse standpunt is dat wij het voorzorgsbeginsel uiteraard steunen om op een goede manier te kunnen omgaan met zaken die vooral samenhangen met gezondheid en voedselrisico's. Het voorzorgbeginsel dient volgens de Nederlandse regering gekoppeld te zijn aan een wetenschappelijke onderbouwing op grond waarvan een standpunt wordt geformuleerd. Ik weet dat de heer Koenders en zijn mede-indieners daar ook zo over denken. Op grond daarvan kan een beroep worden gedaan op het voorzorgsbeginsel. Het zal de leden niet verbazen dat over het voorzorgbeginsel binnen de Europese Unie en zeker buiten de Europese Unie nogal eens verschillend wordt gedacht. De conclusie is dat wat mij betreft de positie helder is. Het dictum van de motie vraagt ervoor te zorgen dat op basis van de genoemde overwegingen in het kader van de WTO het voorzorgsprincipe verder wordt verhelderd. Dat is ook de inzet van de regering. Wij moeten ervoor zorgen dat de afspraken die wij in WTO-verband in Seattle en daarna maken, zodanig in elkaar steken dat daarmee helderheid verschaft kan worden voor alle bij het proces betrokkenen. Ook moeten de omstandigheden dermate gunstig worden gemaakt dat geschillen rond de interpretatie van afspraken zoveel mogelijk worden voorkomen. Kortom, op dit punt laat ik graag het oordeel over aan de Kamer. De regering handelt immers reeds in lijn met wat in deze motie aan de Kamer wordt voorgelegd.

De heer Koenders heeft gevraagd naar een notitie van de minister van Landbouw en mijn persoon over het landbouwdossier en de aanstaande millenniumronde. Er komt een rapportage van de regering over de inzet op de diverse dossiers. Ik wil, hoe belangrijk de landbouw ook is, dit dossier er niet uit lichten door daarover heel snel te rapporten. De inzet van de regering op de verschillende dossiers hangt immers met elkaar samen. Als dat geen probleem oplevert, zeg ik graag toe dat de Kamer zo snel mogelijk wordt geïnformeerd over met name ook de inzet die de Nederlandse regering kiest bij het landbouwdossier.

De heer Koenders (PvdA):

Ik kan daarmee akkoord gaan. Ik kan echter niet voor de heer De Haan spreken. Er zijn gedurende het algemeen overleg een aantal opmerkingen gemaakt, door mij op het terrein van de midterm review en door de heer de Haan op andere punten. Ik vraag of die opmerkingen verwerkt kunnen worden in de bedoelde rapportage. Dat is van belang.

Staatssecretaris Ybema:

Dat zal zeker gebeuren. Bij het dossier van de landbouw moet vooral duidelijk zijn dat de afspraken over Agenda 2000 in Berlijn van maart 1999 het vertrekpunt vormen. Daarna is de Nederlandse regering voortdurend bezig om haar onderhandelingspositie binnen de Europese Unie verder te verwoorden. Dat betekent dat gekozen wordt voor een offensieve opstelling. Wij willen de exportsubsidies terugdraaien en de markt vergroten. Daarbij willen wij nadrukkelijk de volumevraag en de verdere volumereducties betrekken. Met deze offensieve opstelling proberen wij ook aan de positie van de ontwikkelingslanden tegemoet te komen en hun mogelijkheden verder te vergroten. Bij de landbouw ligt er echter een heel duidelijk verband met de discussie over dit dossier met andere belangrijke landbouwlanden, zoals Amerika. De door de heer Koenders genoemde punten zullen echter zeker bij de nadere rapportage van de regering worden betrokken. Het gaat dan om de onderhandelingsinzet op de diverse dossiers, waaronder landbouw.

Tot slot kom ik bij de motie van de heer Marijnissen. Hij heeft zich er reeds voor verontschuldigd dat hij vanwege zijn korte spreektijd wat ongenuanceerd moest zijn. Hij gaf dan ook aan dat liberalisering de oorzaak is van de wereldproblemen. Het zal duidelijk zijn dat dit niet de opvatting is van de Nederlandse regering. Liberalisering biedt veel mogelijkheden om de situatie voor veel mensen in de wereld te verbeteren. Het betekent tevens dat wij daarbij scherp in de gaten moeten houden of de landen die erbij betrokken zijn de kracht van liberalisering kunnen opvangen en daarmee kunnen werken. Het mag niet zo zijn dat de krachten van liberalisering, met name de marktkrachten, op een negatieve manier uitwerken op kwetsbare economieën. Daarvoor bestaat nadrukkelijk de aandacht bij de Nederlandse regering.

  • De motie van de heer Marijnissen vraagt om een moratorium, het stopzetten van de voorbereiding van Seattle en het niet laten plaatsvinden van een nieuwe WTO-ronde in Seattle. Het zal duidelijk zijn dat dit niet de positie is van de Nederlandse regering. Ik ontraad deze motie dan ook.

De heer Marijnissen (SP):

Ik heb vanzelfsprekend niet anders verwacht. Ik ga niet in op de opmerkingen over liberalisering. Dat doen wij op een ander moment. Ik herhaal een vraag die ik heb gesteld in mijn termijn. Waar haalt de staatssecretaris het idee vandaan dan zijn goede bedoelingen rond de WTO-ronde werkelijkheid worden? Ik heb de staatssecretaris de volgende strategische vraag voorgelegd: is het niet mogelijk dat andere, veel machtiger blokken en landen de agenda en daarmee de uitkomst van de onderhandelingen bepalen en dat de staatssecretaris, met al zijn goede voornemens uit Holland op klompen, uiteindelijk in Seattle niets zal klaarmaken?

Staatssecretaris Ybema:

Wij moeten niet al te bescheiden zijn over de positie die de Europese Unie in de wereldhandel, en dus ook in de discussie over de WTO, inneemt. De Europese Unie is een belangrijke speler in de internationale economie en dat betekent dat wij een belangrijke factor in het WTO-proces vormen. Vanwege die economische, en daardoor ook politieke positie, kunnen wij echt wel wat gewicht in de schaal leggen. Onze positie is in ieder geval zodanig, dat de Amerikanen de agenda en de uitkomst zeker niet dicteren.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter! Ik ben blij met deze bescheidenheid en dit realisme. Maar vanochtend zei de staatssecretaris zelf dat hij binnen Europa op verschillende terreinen vrijwel alleen staat en weinig medestanders kent.

Staatssecretaris Ybema:

Dat is niet zo. Nederland neemt weliswaar met enkele andere lidstaten een bepaalde positie in, bijvoorbeeld in de kwestie rond de vrije toegang voor de minst ontwikkelde landen. Maar in het algemeen gesproken is de positie van Europa zeker niet zwak ten opzichte van een land als de Verenigde Staten. Ik acht beide op zijn minst gelijkwaardig.

De beraadslaging wordt gesloten.

De vergadering wordt van 13.20 uur tot 14.05 uur geschorst.

De voorzitter:

De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

Naar boven