Noot 1 (zie blz. 447)

BIJVOEGSEL Schriftelijke antwoorden van de minister en de staatssecretaris van Financiën op vragen, gesteld in de eerste termijn van de algemene financiële beschouwingen naar aanleiding van de Miljoenennota voor het jaar 2000 (26 800)

Gang van zaken verzending antwoorden Miljoenennota

Naar aanleiding van de opmerking van de voorzitter over het verzenden van de antwoorden op de vragen van de Miljoenennota wil ik het volgende opmerken.

De definitieve vragen over de Miljoenennota, MEV en de hoofdstukken IXA en IXB van de Tweede Kamer zijn in de loop van woensdagmiddag 29 september jl. – acht dagen na het indienen van de stukken – bij Financiën binnengekomen (een groslijst van de nog niet definitieve set vragen was reeds een dag eerder binnengekomen), het betrof:

– 165 vragen over de Miljoenennota en de MEV;

– 38 vragen over de begrotingen IXA en IXB.

Totaal 203 vragen die resulteerde in een beantwoording van 242 pagina's.

De beantwoording van de vragen was gepland voor vrijdag 1 oktober jl. 15.00 uur.

De antwoorden zijn op 1 oktober jl. om 15.30 uur naar de Kamer gemaild.

Met de griffie van de Tweede Kamer is afgesproken dat de gemailde versie de leidende versie is en dat het stuk als ontvangen wordt beschouwd wanneer het gemaild is. De gekopieerde exemplaren (80 stuks) volgen met de koerier, uiterlijk op de volgende werkdag. Door de grote omvang van het stuk bleek het niet mogelijk om de gekopieerde stukken reeds vrijdag met de bode mee te zenden, dit is maandag gebeurd.

Het is tevens regel dat stukken die naar de Tweede Kamer zijn gemaild direct daarna op de internetsite van Financiën worden gezet in verband met het openbare karakter van de stukken. Vrijdagmiddag jl. was het niet mogelijk om stukken op de site van Financiën te plaatsen als gevolg van een technisch probleem bij de provider, dat niet door Financiën kon worden opgelost. Hierdoor is het stuk pas op maandag 4 oktober jl. op Internet geplaatst en was het, zowel voor Kamerleden als voor derden, niet mogelijk om via Internet kennis te nemen van de antwoorden, hetgeen normaal gesproken wel het geval zou zijn geweest.

Vraag 9 (CDA): Hoe kijkt de minister aan tegen de ontwikkeling op de huizenmarkt en de aandelenbeurzen?

Vraag 38 (GroenLinks): Wat zijn de opvattingen over de gekte op de woningmarkt? Daar ligt een belangrijke bijdrage aan de inflatie. En is er een budgettair risico van toenemende hypotheekrenteaftrek. Bovendien blijken lager betaalden en alleenverdieners de prijs te betalen van de grote vermogenswinsten die insiders en speculanten momenteel onbelast boeken. Laten het kabinet deze markt zijn zeer dynamische werk doen, of overweegt de minister nader beleid?

Vraag 96 (GPV): Groei gestaagd door hoge consumptie. Geen stevige basis. Risico's rond hoge huizenprijzen en dito hypotheken.

Vraag 120 (RPF): Huizenprijzen van de grond los. Wat voor voornemens heeft het kabinet op dit punt?

Over de ontwikkeling op de huizenmarkt en de aandelenmarkt en mijn opvatting hierover is reeds uitvoerig bericht bij de beantwoording van de kamervragen van het Kamerlid Vendrik. In het kort luidde het antwoord als volgt. De aandelenbeurzen zijn dit jaar tot rust gekomen, waar in de huizenmarkt een verdere stijging van de prijzen viel waar te nemen. De huizenprijzen bevinden zich momenteel in reële termen op het niveau van de piek uit 1979. Recente studies van het IMF en DNB wijzen uit dat, althans tot aan het eerste kwartaal van 1999, de toename van de huizenprijzen nagenoeg volledig verklaard kunnen worden uit feitelijke technologische ontwikkelingen, een structureel lagere rente, snelle huurstijgingen, een toename van het beschikbaar inkomen, en de relatief snelle stijging van het aantal huishoudens ten opzichte van de toename in het woningaanbod. Daarnaast heeft de grotere toegang tot de hypotheekmarkt een prijsopdrijvend effect gehad. Al met al geven het CPB, DNB en het IMF aan dat er vooralsnog geen reden is tot zorg; hier sluit het kabinet zich bij aan.

Het CPB (MEV'00) en DNB (Kwartaalbericht september) bestempelen het neerwaartse risico van een daling van de huizenprijzen wordt als gering. Indien de daling optreedt in combinatie met een hogere rente kunnen de effecten iets hoger uitvallen. Al met al praten we over een daling van het BBP met 1/4% tot 1/2% in twee jaar tijd bij een daling van de huizenprijzen met 10%.

Ten aanzien van de budgettaire risico's moet goed in het oog worden gehouden dat de huidige prijsontwikkelingen op de huizenmarkt niet alleen leidt tot een inkomstenderving. Door de hogere prijzen nemen de opbrengsten van bijvoorbeeld de overdrachtsbelasting toe. Het budgettaire risico is dus kleiner dan alleen uit de ontwikkelingen van de hypotheekrenteaftrek kan worden afgeleid.

Vraag (GPV): Met welke concrete maatregelen komt de minister om de doelstelling t.a.v. ziekteverzuim en het percentage werknemers met een handicap op het kerndepartement in de toekomst te realiseren?

Het ziekteverzuim zowel bij het kernministerie als bij de belastingdienst is ten opzichte van vorig jaar gestegen (met 1% bij de belastingdienst en 0.6% bij het kernministerie). Hoewel sprake is van een maatschappelijke tendens is deze trend verontrustend.

In 1997 is gestart met het aanbieden van een periodiek arbeidsgezond- heidskundig onderzoek aan speci- fieke groepen medewerkers. Het PAGO heeft tot doel om gezond- heidsschade, verminderde belastbaarheid, veiligheidsrisico's en knelpunten in de arbeidssituatie te signaleren en is aangeboden aan medewerkers die langer dan twee uur per dag achter een beeldscherm werken en medewerkers die fysiek zware arbeid verrichten.

Vanaf 1998 is naast het PAGO ook het Preventief Medisch Onderzoek aangeboden (PMO). Het doel van dit onderzoek is het opsporen van risicofactoren in de lichamelijke gesteldheid of in het leefpatroon van betrokkene de komende periode zal worden gemonitord of de stijging van het ziekteverzuim zich doorzet en of een aanpassing in het beleid noodzakelijk is.

Gehandicaptenbeleid

De constatering dat het aantal gehandicapten onder de norm ligt is juist. Het ministerie heeft een contract met Start afgesloten om geschikte personen uit de doelgroep te kunnen benaderen voor vacatures. Daarnaast zal in reactie op de wet op de (re)integratie arbeidsgehandi- capten (REA) op het kernministerie een plan van aanpak ontwikkeld worden waarin langdurig zieke medewerkers mogelijkheden worden geboden nieuw werk te gaan doen en waarin arbeidsgehandicapten als nieuwe werknemers aan te nemen.

Hiermee verwacht het ministerie beter te kunnen voldoen aan de norm.

Vraag 91 (GPV): Het kabinet wil hier zelfs dwingend optreden: wie nog in aanmerking wil komen voor bijstand moet tenminste 24 uur beroepsarbeid proberen te verrichten. Op die manier wordt het eigen verdiende loon een doel op zichzelf en wordt de primaire verantwoordelijkheid van ouders voor de opvoeding van hun kinderen miskend.

• De belangrijkste reden voor het kabinet om te kiezen voor een arbeidsplicht van 24 uur voor alleenstaande ouders in de bijstand met kinderen onder de 5 jaar, is het behouden van de aansluiting op de arbeidsmarkt.

• Via de uitbreiding van de kinderopvangmogelijkheden wordt het toetreden tot de arbeidsmarkt reeds gestimuleerd. In deze kabinetsperiode zal de regeling met 71.000 plaatsen worden uitgebreid.

• Daarnaast hebben gemeenten reeds de mogelijkheid om rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van een alleenstaande ouder in de bijstand, tot ontheffing van de arbeidsplicht over te gaan. De gemeente dient bij de vraag in hoeverre een alleenstaande ouder een (gedeeltelijke) arbeidsverplichting kan worden opgelegd, het belang te betrekken van de kinderen en hun behoefte aan zorg en de aanwezigheid van de ouder. Ook de mogelijkheden van kinderopvang spelen hierbij een rol. Gemeenten kunnen derhalve maatwerk bieden.

Vraag 127 (RPF): De kinderbijslag wordt in 2000 verhoogd. Wil de minister eens een recent overzicht geven van uitgaven aan het gezin in de ons omringende landen?

De uitgaven aan gezinnen betreffen niet alleen uitgaven aan de kinderbijslag, maar bijvoorbeeld ook uitgaven aan onderwijs en kinderopvang. Verder bestaan ook in de fiscale sfeer een aantal regelingen voor mensen met kinderen. In Nederland bijvoorbeeld een grotere belastingvrije som voor alleenstaande ouders en een fiscale tegemoetkoming van kosten van kinderopvang. Een internationale vergelijking is hierdoor lastig.

Vraag 128 (RPF): Kan de Minister, naar aanleiding van de verhoging van de kinderbijslag in 2000, de commissie-Derksen vragen voor alle regelingen die samenhangen met kinderen één inkomensafhankelijke regeling te treffen, die is in te zetten naar gelang de situatie dat verlangt?

Er is een breed maatschappelijk draagvlak voor de kinderbijslag in de huidige vorm. Invoering van inkomensafhankelijke elementen in de kinderbijslag zou de armoedeval vergroten. Het kabinet is er juist veel aan gelegen deze te verminderen, bijvoorbeeld bij de voorgestelde maatregelen in het kader van de belastingherziening 2001. Het inkomensafhankelijk maken van de kinderbijslag spoort hier niet mee.

Vraag 12 (CDA): Prachtig dat het Belastingplan 65 000 banen oplevert, maar zijn er ook mensen die deze banen kunnen bezetten?

Nederland kent nog een groot onbenut arbeidspotentieel. Het CPB voorziet in het jaar 2000 ca. 725 000 personen met een werkloosheids- of bijstandsuitkering. Er zijn voorts bijna 100 000 gedeeltelijk arbeidsongeschikten zonder baan, terwijl ook onder niet-uitkeringsgerechtigden nog velen werk zouden kunnen en willen aanvaarden. In dit licht bezien kan zeker gesteld worden dat er nog voldoende mensen zijn om de 65.000 extra banen die door het Belastingplan worden gecreëerd te bezetten. De effecten van het plan op de werkgelegenheid lopen overigens niet zo zeer via een impuls voor de vraag naar arbeid doch via een vergroting van het effectieve arbeidsaanbod.

Vraag 21 (CDA): Als het gaat om de verhouding collectieve sector en marktsector ligt er een belangrijke verantwoordelijkheid voor werkgevers en werknemers. Solidariteit tussen de marktsector en de publieke sector kan niet worden gemist. De overheid moet zich dienstbaar opstellen om een «solidariteitspact» mogelijk te maken.

De regering beschouwt de Nederlandse traditie van constructief overleg met sociale partners als een bijzonder goed. Dit overleg wordt gevoerd door partijen met behoud van eigen verantwoordelijkheden. De term «dienstbaar» is in dit opzicht minder gelukkig. De regering stelt zich in het overleg niet primair «dienstbaar» op, maar heeft, net als de sociale partners, een eigen verantwoordelijkheid te dragen. Deze verantwoordelijkheid uit zich mede in het scheppen van voorwaarden waaronder sociale partners afspraken kunnen maken om te komen tot een economisch verantwoorde loonontwikkeling. De voorgenomen belastingherziening zal hier belangrijk aan kunnen bijdragen.

Vraag 30 (GroenLinks): Begint de kloof tussen de behoedzame ramingsarbeid van het ministerie van Financiën en de praktijk de Grand Canyon naar de kroon te steken?

(het gaat hier met name over de raming van het tekort in 2002 (1,1%) terwijl iedereen nu al spreekt over begrotingsevenwicht).

In de Miljoenennota 1999 (pagina 23) is al aangegeven dat bij een gemiddelde economische groei van circa 3% (tegen gemiddeld 2 1/4% in het Regeerakkoord) voor de periode 1999–2002, in 2002 begrotingsevenwicht wordt voorzien. Hierbij wordt verondersteld dat de uitgaven precies binnen de kaders blijven (uitgavenmeevallers mogen daarbij dus worden aangewend voor intensiveringen) en dat de inkomstenmeevallers conform de mee- en tegenvallerformule worden verdeeld over lasten- en tekortontwikkeling.

De huidige MEV-raming voor de economische groei bedraagt 2 3/4% voor 1999 en 2 1/2% voor 2000. In het regeerakkoord werd uitgegaan van krap 3% in 1999 en ruim 2% in 2000. De huidige raming van de groei voor 1999 en 2000 ligt in totaal dus maar in zeer bescheiden mate, namelijk circa 1/4%-punt, boven het Regeerakkoord-pad. De actuele groeiraming voor 1999 en 2000 wijkt dus nauwelijks af van het Regeerakkoord-pad en geeft geen aanleiding om de behoedzame groei veronderstellingen voor 2001 en 2002 uit het Regeerakkoord als onrealistisch te bestempelen.

Overigens is het de vraag wat GroenLinks met «de praktijk» bedoeld. Realisaties voor het jaar 2002 zijn immers nog niet beschikbaar. De enige praktijk voor 2002 is de ramingspraktijk.

Vraag 32 (GroenLinks): De voor 2000 voorziene meevaller bij de sociale zekerheid heeft naar de mening van GroenLinks een structureel karakter. Deze ruimte lijkt constant bij een hogere groei en bijbehorende loonontwikkeling. De minister van Financiën wordt gevraagd deze ruimte te benutten.

De voorziene meevaller in 2000 bij de sociale zekerheid heeft een aantal oorzaken. In de sector SZA heeft zowel de hogere koppeling in 2000 als de hogere kinderbijslag een overloopeffect naar 2001, dat ook structureel doorwerkt naar 2002 (samen circa 0,3 miljard). Een intertemporele herschikking in de bijdrage aan de arbeidsvoorziening heeft geleid tot een incidenteel gunstiger beeld in 2000 (0,15 miljard), dat niet doorwerkt naar 2001 en 2002.

De belangrijkste oorzaak echter van de meevaller in 2000 is het lagere niveau van de werkloosheid. Tegen de achtergrond van de economische groei voor 1999 en 2000 die slechts 1/4% boven het Regeerakkoord-pad ligt en de gehanteerde behoedzame macro-economische uitgangspunten voor 2001 en 2002 is in de huidige opstelling niet te verwachten dat in deze kabinetsperiode als een geheel een structureel noemenswaardig gunstiger werkloosheidsontwikkeling optreedt dan voorzien in het Regeerakkoord.

Bovendien loopt de daling van de werkloosheid in 2000 bij een economische groei van 2,5% in de MEV iets achter (namelijk – 10 000) op de verwachte daling in het Regeerakkoord (voor 2000: 15 000). In 2001 en 2002 wordt uitgegaan van lagere groeicijfers dan in 2000 (2,1% versus 2,5% groei), waarbij een veronderstelde stabilisatie van de werkloosheid in 2001 en 2002 goed past.

Vraag 100 (VVD): Is er een relatie tussen de Staatsschuld en de Staat van Eigendommen? Hoe verhoudt zich de reductie van de Staatsschuld zich tot de Staat van Eigendommen?

In de Staat van Eigendommen (het overzicht van activa en passiva van de Staatsbalans, bijlage 11 Miljoenennota) is de Staatsschuld (zo'n 430 miljard in 1998) het belangrijkste gedeelte van de post Schulden (totaal 533 miljard in 1998). Het staatsvermogen van – 195 miljard is de uitkomst van de optelsom van de niet-financiële activa en de vorderingen minus de schulden.

Als de reductie van de Staatsschuld zich zou beperken tot het wegwerken van het negatieve Staatsvermogen is slechts een gedeelte van de staatsschuld afgelost. Over het restant zal dan nog steeds rente betaald moeten worden.

Vraag 35 (GroenLinks): De kans lijkt reëel dat er in 2001 nog veel meer ruimte komt voor lastenverlichting. Het kan 7,5 miljard worden met een beetje aardige groei van 2,5% à 2,75%. Hoe zit de relatie met het belastingplan? Graag een reactie van de minister van Financiën.

Vooralsnog ga ik uit van een ruimte voor lastenverlichting voor 2000 tot 2002 van ruim 7 miljard. Mocht er sprake zijn van additionele inkomstenmeevallers dan worden deze aangewend voor lastenverlichting en tekortreductie conform de meevallerformule. Hierdoor wordt de ruimte van 7 miljard vergroot; hierbinnen is voor de belastingherziening 5 miljard uitgetrokken.

Vraag 77 (PvdA): Wat gebeurt er bij hogere groei met de overschotten van de sociale fondsen? Hoeveel van de oploop van het vermogensoverschot met 8 mld. in 2000 is structureel? Waarom is deze oploop nodig?

In de Miljoenennota 2000 wordt voor het eind 2000 een vermogensoverschot geraamd bij de sociale fondsen van 8,6 miljard. Door het additionele lastenverlichtingspakket van de Algemene Politieke Beschouwingen zal dit naar verwachting 1/4 miljard lager uitkomen. Dit vermogensoverschot hangt nauw samen met het boven kostendekkend niveau vaststellen van de AOW-premie en de AWF-premie. De AOW-premie wordt vanaf 1998 boven kostendekkend niveau vastgesteld als uitvloeisel van de koopkrachtmaatregelen uit het voorjaar 1998, terwijl de AWF-premie in 2000 boven kostendekkend niveau wordt vastgesteld uit hoofde van het gewenste lasten- en koopkrachtbeeld voor 2000. Hierdoor loopt het vermogenssaldo in 2000 op met 5 1/2 miljard ten opzichte van 1999.

De oploop van het vermogensoverschot in de AOW is niet structureel omdat dit overschot op termijn nodig zal zijn voor de oplopende AOW-uitgaven, gegeven het feit dat de AOW-premie gemaximeerd is op 18,25%. De verhoging van de AWF-premie is evenmin structureel. De afweging of de premie weer op kostendekkend niveau wordt vastgesteld is onderdeel van de jaarlijkse besluitvorming over het totale gewenste lasten- en koopkrachtbeeld. Daarbij is ook van belang het bedrag aan lastenverlichting dat beschikbaar is voor de gehele kabinetsperiode. Voorts wordt hierbij gekeken naar de vermogensposities van de sociale fondsen.

Vraag 111 (VVD): Kan het kabinet ons op de hoogte houden van de Stabiliteitsprogramma's in de diverse landen?

Bijlage 12 van de Miljoenennota behandelt dit jaar voor het eerst de uitvoering van het Stabiliteits- en Groeipact. Hierin wordt gerapporteerd over de voortgang in het nastreven van de overeengekomen doelstellingen. Ook in de komende jaren zal de Kamer langs deze weg over de Stabiliteitsprogramma's geïnformeerd worden. Wanneer in de Ecofin Stabiliteitsprogramma's op de agenda staan, wordt de Kamer via de reguliere verslaglegging daarvan op de hoogte gehouden.

Vraag 72 (PvdA): Vraag aan ministers Zalm, Jorritsma en De Vries om voor en met het MKB een extra actiepakket van scholing, pooling en arbeidsvoorziening te organiseren. Hier zit een sterke onderwijskant aan, met name betreffende de hoge uitval uit het middelbaar beroepsonderwijs van zwakkere arbeidsmarktgroepen.

Het beleid ter bestrijding van voortijdig schoolverlaten is op de rails gezet. Er zal scherp naar de effectiviteit van dat beleid worden gekeken. Het lijkt echter wat voorbarig om daarover nu al een oordeel uit te spreken.

In het HBO wordt in 1999 een forse impuls gegeven teneinde versterkte aandacht voor het post-initieel onderwijs mogelijk te maken. Dit is met name gericht op de scholingsgraad van werkenden. Daarnaast is er een flinke financiële ruimte voor de reïntegratie van werklozen. Voor een overzicht van de verschillende budgetten hierin kan verwezen worden naar de notitie van SZW aan de kamer van 23 augustus jongstleden.

Vraag 76 (PvdA): Is het Kenniscentrum pps nog altijd niet verder gekomen dan kleurenfolders en studiebijeenkomsten? Is het zo dat Rijkswaterstaat aan martkpartijen (banken) vraagt wat voor set van eisen de overheid aan projecten moet stellen? Dat is natuurlijk de omgekeerde wereld: de overheid stelt maatschappelijke doelen en randvoorwaarden en daarbinnen worden samenwerkingscontracten met de markt gesloten, die kunnen lopen van gezamenlijk ontwerp tot uitvoering en beheer.

Vraag 114 (VVD): Het kabinet zou in 2000 een doorbraak m.b.t. pps moeten forceren. Het bedrijfsleven is bereid de handschoen op te pakken. Nu is het zaak dat de overheid adequaat reageert. Er is behoefte aan een snel succes. Wellicht is het zinvol kwantitatieve doelstellingen te formuleren?

Samenwerking met private partijen mag niet ten koste gaan van het democratisch gehalte van de besluitvorming. De overheid dient de gewenste resultaten en randvoorwaarden te vertalen in een Programma van Eisen, waarna een competitieve aanbestedingsprocedure volgt. Om zeker te stellen dat dit aanbestedingsproces soepel verloopt, is het verstandig bij het opstellen van het Programma van Eisen rekening te houden met de capaciteiten en mogelijkheden van het bedrijfsleven. Consultatie van de markt is in dat kader gebruikelijk.

Het Kenniscentrum PPS is per 1 januari 1999 opgericht. Dit voorjaar heb ik u de eerste voortgangsrapportage over de verbreding van de pps-praktijk gezonden. Daarin zijn projecten opgenomen waarmee het kabinet denkt tot succesvolle pps-transacties te kunnen komen. Ook het bedrijfsleven heeft deze projecten als kansrijk bestempeld. Kenniscentrum en projectverantwoordelijken bij de vakdepartementen zijn druk doende aanbestedingstrajecten en programma's van eisen voor de geselecteerde projecten voor te bereiden. Dit zijn complexe trajecten die de nodige zorgvuldigheid vereisen. We moeten voorkomen dat vroegtijdig kostbare fouten worden gemaakt. Kwantitatieve doelstellingen zijn hierbij niet op hun plaats; van geval tot geval moet bezien worden of pps al dan niet tot efficiëntiewinst kan leiden. Zoals ik in de eerste voortgangsrapportage heb gemeld, is het doel aan het eind van dit jaar voor een aantal van de geselecteerde projecten harde afspraken over de inrichting van het proces te hebben gemaakt. In de volgende voortgangsrapportage, die ik u rond de jaarwisseling zal zenden, zal ik hier nader op ingaan.

Vraag 25 (CDA) en vraag 130 (RPF): Kan de minister ingaan op de berichten als zou de liberalisering van de gassector de schatkist meerdere miljarden kosten?

De vraag heeft betrekking op het onlangs verschenen Rekenkamerrapport Aardgasbaten. De Rekenkamer heeft een voor de Rijksbegroting gunstig en ongunstig scenario doorgerekend. In het gunstige scenario (gasprijzen stijgen met 20% en de produktiekosten nemen met 20% af) nemen de gasbaten met ongeveer 2,8 miljard/jaar toe. In het ongunstige scenario gaat uit van een afnemend marktaandeel van de Gasunie dat met export moet worden gecompenseerd terwijl er sprake is van een integrale prijsdaling van 20%. In dit scenario zal de staat jaarlijks ongeveer 2,2 miljard aan gasbaten derven.

Gunstig en ongunstig geldt in omgekeerde zin voor de consument, die bijvoorbeeld natuurlijk aanzienlijk zou profiteren van een 20% prijsdaling.

In hoeverre de scenario's van de Rekenkamer realiteit zullen worden valt niet op voorhand te voorzien omdat een grote onzekerheid is ten aanzien van internationale ontwikkelingen op de gasmarkt.

Vraag 39 (GroenLinks) en vraag 69 (PvdA): Net als vorig jaar pleit mijn fractie, nu met de steun van de PvdA, voor het terugbrengen van de huurstijging tot maximaal het niveau van inflatie. Daar moet de minister toch ook een eigenbelang in zien?

Op korte termijn – na afronding van de discussies hierover in het kabinet – zal de staatssecretaris van VROM de Huurbrief aan de Tweede Kamer aanbieden. In deze brief zal het beleid over de toekomstige stijgingspercentages van de huren worden geformuleerd. Daarbij zullen ook risico's van een achterblijvende huurontwikkeling, zoals het aantrekkelijk worden van een «uitverkoop» van huurwoningen of een onderhoudsachterstand, betrokken worden.

Vraag 51 (D66): Onderwijsuitgaven onder het OESO-gemiddelde. Er komt weliswaar geld bij, maar er is meer nodig.

1. Het OESO-gemiddelde is geen deugdelijke norm omdat demografische omstandigheden sterk verschillen en private uitgaven ook een rol spelen (overheidsuitgaven aan onderwijs wijken in Nederland maar zeer weinig af van dat gemiddelde, m.n. de private uitgaven vormen een verklaring voor het lagere procentuele aandeel in Nederland). Bovendien: we moeten ook sterk letten op de doelmatigheid.

2. Veel beter is het te kijken hoe Nederland op onderwijs gebied internationaal scoort. De prestatie- indicatoren die beschikbaar zijn tonen globaal aan dat Nederland gemiddeld tot duidelijk bovengemiddeld presteert. Ik heb hierover al in de schriftelijke beantwoording nadere informatie verstrekt. Conclusie mag zijn dat het met het Nederlandse onderwijs aanzienlijk beter gaat dan met het Nederlandse voetbal.

3. Ten slotte moet met statistieken als deze uitermate voorzichtig worden omgegaan. Er leven nog erg veel vragen over wat landen wel en niet meetellen. Dit zal nader worden uitgezocht, juist ook omdat er zoveel aandacht aan wordt geschonken.

Vraag 58 (D66): Monumentenzorg: pot is leeg, behoefte blijft.

Dit kabinet heeft bij Regeerakkoord een substantiële impuls gegeven aan de monumentenzorg in dit land. De suggestie dat «pot leeg» is, berust dan ook op een misverstand. Er moet juist de komende jaren heel veel werk verzet gaan worden. Dat wordt financieel ook mogelijk gemaakt.

Vraag 112 (PvdA): Wanneer wordt de FES-wet naar de Tweede Kamer verstuurd.

De meeste handtekeningen bij de gewijzigde FES-wet zijn gezet zodat het wetsontwerp ieder moment de kamer kan bereiken.

Vraag 113 (VVD): Het tekort in het FES is slechts het gevolg van veronderstellingen. Zijn deze nog steeds realistisch?

Het tekort in het FES t/m 2010 is het gevolg van het verschil tussen ontvangsten en uitgaven. De uitgangspunten van de ontvangstenraming zijn voor de korte termijn gebaseerd op de MEV 2000 en voor de langere termijn gebaseerd op de bij Regeerakkoord genomen uitgangspunten. Op dit moment zijn er geen andere inzichten.

Vraag 131 (RPF): Wat zal de minister doen als blijkt dat gemeenten de middelen voor de Zalmsnip niet gebruiken voor lokale lastenverlichting? Wanneer is er voor de minister aanleiding om alsnog tot een wetswijziging over te gaan?

In overleg met de VNG is afgesproken het dwingend wetgevende kader rond de f 100,– maatregel vanaf 2000 los te laten. Op basis van de monitor lokale lasten 2001 zal het Rijk beoordelen of de gemeenten de f 100,– in voldoende mate doorgeven aan de huishoudens voor lokale lastenverlichting. In het geval dat een individuele gemeente de f 100,– niet doorgeeft, zal het Rijk de belastingverordening van de gemeente vernietigen. Wanneer de gemeenten in het algemeen in onvoldoende mate de f 100,– teruggeven aan de huishoudens, zullen de middelen weer uit het gemeentefonds worden genomen en op andere wijze voor lastenverlichting worden ingezet. Op dit moment heeft het Rijk echter geen aanleiding te veronderstellen dat gemeenten hun verantwoordelijkheid op dit punt niet zullen invullen.

Vraag 86 (SP): Wat is de inzet van het kabinet ten aanzien van fiscale concurrentie in de EU?

Vraag 87 (SP): Gaat Nederland zich sterk maken voor minimumtarief op winsten en andere relevante belastingen? Hoe hoog moet dit niveau zijn? Ook met het oog op het handhaven van de sociale zekerheid?

Vraag 88 (SP): Wat gaat de regering doen als de trend van lagere lasten op kapitaal en hogere lasten op arbeid zich voortzet.

Subsidiariteitsprincipe is zeker ook van toepassing op fiscaliteit: no taxation, without representation.

Tegen deze achtergrond steunt Nederland volop de Europese initiatieven in het kader van de «Gedragscode ter voorkoming van schadelijke belastingconcurrentie». Een maatregel is schadelijk indien een beduidend lager Vpb-tarief resulteert dan het algemene tarief of indien een maatregel een aanzienlijke invloed heeft op locatie van economische activiteiten. Nog dit jaar moet op dit dossier belangrijke voortgang worden geboekt. Echter, het fiscale dossier is een lastig dossier omdat lidstaten – om begrijpelijke redenen – hun autonomie koesteren op fiscaal terrein. Een discussie over een minimum Vpb-tarief is tegen deze achtergrond niet aan de orde.

De gedachte dat fiscale concurrentie leidt tot lagere lasten op kapitaal en hogere lasten op arbeid is niet de Nederlandse ervaring. Nederland heeft juist aanzienlijke lastenverlichting op arbeid doorgevoerd. Dit wordt voortgezet in stelselherziening 2001. Onder de forfaitaire rendementsheffing zal de druk op kapitaal (macro) juist toenemen, en daalt de belastingdruk op arbeid.

Vraag 115 (SP): Reactie op de brief NOC/NSF inzake compensatie energiebelasting voor sportsector.

NOC/NSF wenst op de een of andere wijze compensatie voor de energiebelasting. In bijlage 13 bij de Miljoenennota is aangegeven dat een teruggaafregeling energiebelasting, zoals die voor monumentale kerken wordt voorgesteld in het Belastingplan 2000, voor de sportsector niet mogelijk is. Daarbij speelt op de eerste plaats de omvang van de sector (circa 30 000 verenigingen tegen circa 2800 monumentale kerken). De sector is bovendien zeer divers: de problematiek dient nadrukkelijk te worden beperkt tot dat deel van de sector dat niet commercieel actief is. Daarnaast ligt er het probleem dat er sportverenigingen zijn met een eigen energierekening (ongeveer de helft), terwijl bij de andere verenigingen de energierekening (en daarmee de energiebelasting) in de huurprijs of in subsidiebijdragen van (vooral) gemeenten verwerkt is. Van laatstgenoemde categorie is dus niet eens bekend hoeveel energiebelasting zij dragen.

Een relatief eenvoudig criterium zoals bij monumentale kerken, is voor de sportsector niet beschikbaar.

Ik wil er overigens nog eens op wijzen dat voor verenigingen en stichtingen onlangs een pakket aan tegemoetkomende maatregelen is vastgesteld in de sfeer van de omzetbelasting en de vennootschapsbelasting, zoals de Kamer is medegedeeld in antwoorden op vragen van het lid Reistma inzake de behandeling van vrijwilligersorganisaties.

Inmiddels is besloten dat de subsidieregeling energievoorzieningen in de non-profit en bijzondere sectoren (EINP) zal worden aangepast. Het drempelbedrag wordt verlaagd en het budget wordt verhoogd. De sportsector zal dan meer van deze regelingen kunnen profiteren.

Vraag 47 (GroenLinks): Wat zijn de belangrijkste uitkomsten van de jaarvergadering van IMF en Wereldbank op het terrein van schuldkwijtschelding?

Er is bij de jaarvergadering van IMF en Wereldbank inderdaad goede voortgang geboekt met de versterking van het initiatief om te komen tot schuldverlichting voor een groep arme, zwaar verschuldigde landen (HIPC). De criteria die worden gebruikt om te bepalen wanneer landen in aanmerking komen voor dit initiatief zijn verruimd. Voor een groot deel van de kosten die de verruiming van HIPC met zich mee brengt zijn tijdens de jaarvergadering financieringsbronnen geïdentificeerd; voor het IMF is de financiering rond, terwijl Wereldbank-president Wolfensohn heeft gesteld dat hij nagenoeg toezeggingen heeft om wanneer schuldkwijtschelding voor een land daadwerkelijk aan de orde is te kunnen opereren. Er is een redelijke «burden sharing» tot stand gekomen, waarin ook de meeste G-7-landen – die aanvankelijk wel fraaie plannen presenteerden, maar niet met de benodigde middelen over de brug kwamen – naar rato participeren. Belangrijke toezeggingen, zoals de $ 650 mln. van de VS die nu aan het Congres is voorgesteld en de bijdrage van de EU aan de HIPC Trust van de Wereldbank dragen hieraan bij. Nederland heeft, samen met andere landen, steeds benadrukt dat de financiering van het HIPS-initiatief niet ten koste mag gaan van het zachte leningen-loket van de Wereldbank, IDA. Dit belangrijke uitgangspunt is ook in het communiqué van het Development Comité opgenomen. Een negatief aspect van de financiering van het uitgebreide HIPC-initiatief is dat deze voor een deel gerealiseerd wordt door een beroep te doen op de eigen middelen van de Bretton Woods instellingen. Evenzeer zorgelijk is de boekhoudkundige truc van het IMF, waarbij fictieve opbrengsten uit de herwaardering van het goud van het IMF worden aangewend voor schuldverlichting, ten koste van de liquiditeitspositie van het IMF. Een uitvoerig verslag van de jaarvergadering van IMF en Wereldbank zal de kamer op korte termijn toekomen.

Vraag 62/63 (PvdA): Zal het IMF de poot stijf houden en landen als nu Ecuador steunen bij het aanpassen van de afbetalingsverplichtingen aan particuliere financiers? Kan de minister een toelichting geven op wat nu precies besloten is in IMF-kader, laten particuliere banken zich nu meenemen in een eerlijke lastenverdeling?

Ook tijdens de jaarvergadering van afgelopen week bleek weer dat het moeilijk is om in internationale context afspraken te maken over de wijze waarop de particuliere sector wordt betrokken bij financiële crises. Het Interim Comité onderschreef de principes die door G-7 tijdens hun vergadering van juni op dit terrein zijn opgesteld, als basis voor verder werk. Deze zijn echter rijkelijk vaag, en komen er ten principale op neer dat in sommige gevallen bij verlening van een IMF-krediet bezien wordt of een lid in voldoende mate geprobeerd heeft om bijdragen van de particuliere sector aan het financieren van een betalingsbalans-behoefte te realiseren. Bij gebrek aan duidelijke richtlijnen opereert het Fonds op een case by case basis. Nederland heeft er tijdens de jaarvergadering op gewezen dat hoewel de case by case benadering van het IMF er in slaagt om de particuliere sector bij te laten dragen aan de financiering van IMF-geleide programma's, het risico van ongelijke behandeling dreigt. Het IC heeft geen besluiten genomen over Ecuador. Wel hebben parallel aan de jaarvergaderingen besprekingen tussen Ecuador en zijn crediteuren plaats gehad. In het geval-Ecuador heeft de regering van Ecuador, in samenspraak met het IMF-besloten om ook van internationale obligatiehouders bijdragen te vragen, en dus niet volledig te voldoen aan de uitstaande verplichtingen aan obligatiehouders. Nederland steunt het principe dat geen enkele categorie van particuliere crediteuren per definitie uitgesloten is van het leveren van een bijdrage aan de financiering van een programma, dus ook obligatiehouders niet. Nederland maakt zich echter wel zorgen over de gelijke behandeling van leden van het Fonds; het lijkt geen toeval dat nu met een land dat niet als «systeem-relevant» wordt beschouwd zo zwaar wordt ingezet op het realiseren van een bijdrage van de particuliere sector. Daarom is verder werk aan het beleid van de internationale gemeenschap, op basis van de G-7 principes, nodig. De ervaringen in Ecuador en andere landen zullen in het volgende IC worden besproken.

Vraag 99 (GPV): Welke bijdrage wil de minister leveren aan acties tot disciplinering van het flitskapitaal en kan de kamer daarover geïnformeerd worden?

Vraag 129 (RPF): Op blz. 20 van de Miljoenennota worden een paar opmerkingen gemaakt over het «flitskapitaal», maar erg concreet is het allemaal niet. Wat gaat de minister op dit gebied doen?

Naar aanleiding van een aantal recente financiële crises in opkomende markten is een discussie ontstaan over de wijze waarop met name opkomende economieën beter kunnen worden beschermd tegen de volatiliteit van internationaal kapitaalverkeer. De crisis heeft nog eens duidelijk gemaakt dat een goede sequincing van groot belang is, en dat bij afwezigheid van voldoende toezicht op de financiële sector het liberaliseren van kapitaalverkeer grote risico's herbergt. Nederland heeft er tijdens de jaarvergadering opnieuw voor gepleit de statuten van het IMF op het terrein van kapitaalverkeer aan te passen, en het IMF expliciet tot taak te geven landen te begeleiden in het proces van liberalisering van kapitaalverkeer. Voorts is de stabiliteit van het internationale monetaire stelsel na de crisis sterk verbeterd doordat marktpartijen, overheden en internationale financiële instellingen veel meer en veel betere informatie verschaffen over hun beleid, waardoor partijen minder snel voor onaangename verrassingen worden gesteld, die mogelijk tot overdreven marktreacties leiden. Ook wordt gewerkt aan een aanpassing van de Baselse kapitaalvereisten die gesteld worden aan banken, met het doel meer differentiatie aan te brengen in de risicoweging die geldt voor verschillende typen van leningen. Wanneer een nieuw, verbeterd kapitaalakkoord tot stand gekomen is zal ook op die wijze een bijdrage worden geleverd aan de versterking van het internationale monetaire en financiële stelsel. Tenslotte heeft het IC geconcludeerd dat een vast wisselkoersbeleid extra eisen stelt aan de kwaliteit van het economisch beleid van het land dat de vaste wisselkoers hanteert, zowel op macro-economisch terrein als op het terrein van toezicht op de financiële sector. Deze maatregelen passen in de gedachten die de GPV-fractie heeft verwoord.

Vraag 92 (GPV): Er wordt geen rekening gehouden met het effect van kinderen in een gezin bij de verhoging van de vergroening van het belastingstelsel (gem. f 12,50 per kind per tranche per jaar).

Met dit effect is rekening gehouden in het kader van het integrale koopkrachtpakket 2000. Onderdeel van dit koopkrachtpakket is immers een verhoging van het basisbedrag van de kinderbijslag met f 120 per kind. Voor de standaardkoopkrachtgroepen betekent dit een verhoging van f 100 per kind.

Vraag 132 (D66): Het blijkt niet mogelijk de beoogde vergroening te bereiken van 700 miljoen uit het Regeerakkoord met andere maatregelen dan heffingen op energieverbruik. Dit wordt vooral toegeschreven aan het probleem van de compensatie van de bedrijven. D66 vindt dat er meer inspanningen op dit front gewenst zijn.

Naar onze mening is hier sprake van een misverstand. Het totale pakket voor overige milieubelastingen bedraagt 1351 mln., waarvan 561 mln. neerslaat bij bedrijven, die voor dat bedrag generiek worden gecompenseerd. Per saldo slaat 790 mln. neer bij huishoudens, die via een verlaging van de IB/LB worden gecompenseerd. Dit is dus meer dan het bedrag van 700 mln. dat in het Regeerakkoord is genoemd. Daarbij past wel de kanttekening dat met betrekking tot de derde tranche vergroening voor een bedrag van 160 mln. nog nadere invulling dient te worden gevonden.

Vraag 133 (D66): Kan serieus worden gekeken naar de mogelijkheid om van belastingplichtigen te registreren of zij zorgafhankelijke kinderen hebben?

De Belastingdienst registreert van belastingplichtigen geen specifieke kenmerken als zodanig. Indien bijvoorbeeld het hebben van zorgafhankelijke kinderen ten grondslag zou liggen aan een fiscale faciliteit, ligt het initiatief bij de belastingplichtige. Deze dient zijn recht op de faciliteit aan te tonen. De Belastingdienst heeft slechts een toetsende taak, relevant op het moment dat om verlening van de desbetreffende faciliteit wordt gevraagd.

Vraag 109 (VVD): De heer Van Beek vraagt welk nut de verhoging van de BPM voor dieselpersonen- auto's heeft. Deze worden toch ook steeds schoner.

Ook dieselauto's worden schoner, daarin heeft de heer Van Beek gelijk, maar tegelijkertijd worden benzineauto's en LPG-auto's ook schoner. Dieselauto's hebben wat betreft een aantal emissiecomponenten nog steeds een achterstand. Met name in stedelijke omgevingen is dat nadelig. In het NMP-3 is uiteengezet dat in kader van de zogenoemde Optimale Brandstofmix 2010 het beleid er onder meer op gericht is het gebruik van dieselolie door personenauto's en bestelauto's af te remmen en dat van LPG te bevorderen. Zowel in bijlage 13 bij de Miljoenennota als in de memorie van toelichting op het belastingplan 2000 is daarover een uiteenzetting met cijfermateriaal gegeven. Het rijden in een dieselpersonenauto is op dit moment binnen dat beleid fiscaal te voordelig. Het bevorderen van de nieuwste en zeer schone auto's op LPG zonder het voordeel van de dieselpersonen- auto weg te nemen, zou geen effect hebben.

Vraag 107 Van Beek (VVD): VVD gaat akkoord met de vervanging van de BTW-maatregel op water door de introductie van een algemene waterbelasting. Leidt deze algemene waterbelasting niet tot een lastenverzwaring?

Vraag 110 Van Beek (VVD): VVD-fractie wenst in de 33 tranche een overzicht van de becijferingen voor de gehele vergroeningsoperatie, waarin eventueel correcties op de 1e en 2e tranche kunnen worden meegenomen.

Wij zijn verheugd over het feit dat de VVD-fractie de algemene waterbelasting steunt. Zowel voor huishoudens als voor bedrijven wordt lastenneutraliteit bereikt.

Aan de wens van de VVD-fractie, een overzicht van de becijferingen voor de gehele vergroeningsoperatie te maken, zal worden voldaan.

Vraag 108 (VVD): Stijgt de lokale lastendruk bij verhoging tarief brandbaar afval? Wordt de verhouding tussen storten en verbranden verstoord? Is dat contraproductief? Geld gebruiken voor afdekking stortplaatsen.

De heer Van Beek heeft enkele vragen gesteld over de verhoging van de afvalstoffenbelasting op brandbaar afval.

De verhoging van de afvalstoffenheffing drukt op degenen die brandbaar afval storten. Dat zijn in hoofdzaak bedrijven. Gemeenten verbranden het door hen ingezamelde afval. Verbrandingstarief wordt niet verhoogd. Zij hoeven dus hun afvalstoffenheffing niet te verhogen als gevolg van de maatregel.

De verhouding tussen storten en verbranden wordt inderdaad beïnvloed. De kosten van verwerken lopen thans erg uiteen; verbranden is veel duurder dan storten. Als gevolg van de verhoging van de belasting komen de totale verwerkingstarieven (meer) op gelijk niveau. Dit heeft tot gevolg dat het niet meer voordeliger is om te storten dan te verbranden. Dit past in het regeringsbeleid inzake afvalverwerking. Zo wordt ook meer recht gedaan aan de voorkeursvolgorde van de «Ladder van Lansink».

De opbrengst van de verhoging van de afvalstoffenbelasting vloeit in de algemene middelen. Het bedrag is, geheel volgens het Regeerakkoord, ingeboekt voor een verlaging van de inkomsten- en de loonbelasting.

Onderwerp: Toezegging MP bij APB inzake cijferwerk staatsschuld en staatsschuldquote

Aanleiding

Tijdens het APB heeft de MP in antwoord op een vraag van de heer Melkert toegezegd dat Financiën met enig cijferwerk komt over extrapolatie, staatsschuld en staatsschuldquote bij groeiverwachtingen anders dan in het behoedzame scenario.

Resultaat cijferwerk

Onderstaande tabel bevat ramingen voor de EMU-saldi voor de periode 2000–2002 ingeval van een groeiscenario van 2% en 3%. De ramingen uit de Miljoenennota 2000 zijn volledigheidshalve toegevoegd aan de tabel.

De EMU-cijfers van beide scenario's zijn afgeleid van de EMU-cijfers stand Miljoenennota 2000.

Bij het EMU-tekort zijn aan de uitgavenkant sluitende kaders verondersteld. Aan de inkomstenkant is de mee- en tegenvallerformule toegepast.

Tabel 1

Miljoenennota 2000Groeiscenario 2%Groeiscenario 3%
2000200120022000 20012002200020012002
EMU-tekort 0,5 1,2 1,1 0,7 1,4 1,3 0,3 0,6 0,1
          
EMU-schuld 62,261,6 60,8 62,7 62,3 61,7 61,7 59,957,7
          
EMU-schuld (in miljarden)529546563531550568527539547
Naar boven