Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Regels omtrent het transport en de levering van gas (Gaswet) (26463).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Van den Akker (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Transport en levering van gas wordt geliberaliseerd in de nieuwe Gaswet. Meer concurrentie en meer marktwerking moet tot lagere prijzen en tot een betere dienstverlening voor de eindverbruikers leiden. De rol van de overheid verandert van speler in regisseur. Evenals bij de Elektrici- teitswet is de CDA-fractie een voorstander van liberalisering. En voor mijn fractie geldt hetzelfde uitgangspunt als bij de Elektriciteitswet, namelijk dat de overheid een belangrijke nutsfunctie behoudt, ook bij een geliberaliseerde en geprivatiseerde markt. De overheid moet te allen tijde een betrouwbare en leveringszekere gasvoorziening kunnen waarborgen aan alle burgers en bedrijven, tegen een redelijke prijs en onder milieuhygiënische omstandigheden geproduceerd. Voor mijn fractie staan de burgers en de bedrijven centraal.

De Raad van State zegt in zijn advies naar aanleiding van de Miljoenennota 2000 het volgende: "Bij deze essentiële nutsvoorzieningen" – bedoeld zijn: gas, water en elektriciteit – "is een verdergaand streven aan de orde, te weten privatisering. Daargelaten de vraag of het afstoten van deze ondernemingen meer opbrengt dan een eenmalige bate, acht het college dit streven met belangrijke nadelen verbonden. Voor de consument zijn de zekerheid van een ononderbroken voorziening, een goede kwaliteit en een redelijke prijs van deze eerste noodzakelijke levensbehoeften essentieel. Bij particuliere eigendom van nutsbedrijven is het noodzakelijk dat de overheid de consumentenbelangen waarborgt. Daartoe is een ingrijpende regelgeving nodig, die hoge bestuurslasten meebrengt." Aldus het advies van de Raad van State.

Is een en ander in deze nieuwe Gaswet nu goed geregeld? Leidt deze tot lagere prijzen? Nee, zo zegt de minister, want eventuele lagere prijzen kunnen door hogere energieheffingen te niet worden gedaan. Leidt de nieuwe Gaswet tot een betere service? Voorzitter! Ik zou niet weten wat ik als particuliere gasverbruiker aan betere service zou willen wensen. Ik heb altijd gas; de leveringszekerheid, de betrouwbaarheid is voor mij 100%. Het systeem functioneert perfect. Waarom dan toch liberaliseren? Omdat Europa dat wil? Wordt de eindverbruiker er inderdaad beter van? Wij moeten natuurlijk voorkomen dat liberalisering een doel op zichzelf wordt.

Voorzitter! Gelet op het grote aantal amendementen hebben ook andere fracties problemen met dit wetsvoorstel. De vele vragen en amendementen hebben alle direct of indirect betrekking op de bescherming van de kleinverbruikers, zijnde particulieren en het midden- en kleinbedrijf, op het tot stand brengen van echte marktwerking en echte concurrentie en op het creëren van een level playing field. Meer concreet wordt dit vertaald in een groot aantal vragen en suggesties met betrekking tot de marktwerking, de positie van de kleinverbruikers, de toegang tot het net, de nutsfunctie van de overheid, opslagfaciliteiten, het kleineveldenbeleid, de positie van de Gasunie, het toezicht en warmtekrachtkoppeling.

Liberalisering, meer marktwerking en meer concurrentie zal in de toekomst moeten leiden tot een betere service. Onze fractie is het daarmee van harte eens. Maar dan moet er wel meer concurrentie en marktwerking komen en mogen wij niet in een situatie vervallen waarbij monopolies of oligopolies worden geprivatiseerd. En als dit wetsvoorstel wet wordt, is er dan sprake van meer concurrentie? De minister zegt in de nota naar aanleiding van het nader verslag van wel, want de gasprijs is een internationale prijs, die tot stand komt onder invloed van internationale concurrentie.

Voorzitter! Naar de mening van mijn fractie is concurrentie op de Nederlandse markt nog ver te zoeken. Als wij kijken naar de positie van enkele belangrijke marktpartijen, zoals Shell en Esso, dan zien wij dat deze firma's de markt dicteren en dat er van een gezonde concurrentie, die met het wetsvoorstel wordt beoogd, eigenlijk toch nog geen spoor te bekennen is. Immers, Shell en Esso, beide verenigd in de NAM, zijn actief als producent van gasvelden en verzorgen verreweg het grootste deel van de totale productie in Nederland, namelijk zo'n 75 tot 80%.

Verder heeft de NAM – dus Shell en Esso – een substantieel deel van de gasopslag in handen in de voormalige gasvelden zoals in Grijpskerk. Deze opslag is vooral bedoeld voor het op druk houden van het net in geval van een strenge vorst van enkele weken. De rest van het jaar kan de opslag voor handelsdoeleinden worden gebruikt om inefficiënties in vraag en aanbod te overbruggen. En ook daar hebben dus Shell en Esso een dominante marktpositie.

De Gasunie is voor 50% in handen van de staat en voor de resterende 50% in handen van Shell en Esso. Als de Gasunie ook als doel heeft straks zorg te dragen voor inkoop, levering, transport en verkoop van gas, dan hebben hier Shell en Esso ook een dominante positie. In tegenstelling tot de Elektriciteitswet is er in het voorliggende wetsvoorstel niet voorzien in een onafhankelijke netbeheerder. Gasunie en Shell zijn dus ook nog een keer netbeheerder voor 50%.

Shell en Esso zijn reeds of zullen in de toekomst betrokken zijn bij winning, handel, opslag en transport van gas in het buitenland. Daarbij kunnen deze bedrijven, Shell en Esso, in hun functie als aandeelhouder van Gasunie, ook nog een keer bepaalde activiteiten tegenhouden.

Voorzitter! Het moge duidelijk zijn dat van gezonde concurrentie hier nog geen sprake is. Integendeel, er is eerder sprake van een enorme belangenverstrengeling. Het wetsvoorstel dat nu ter behandeling voorligt, moet dan ook tegen die achtergrond worden beoordeeld. Een dergelijke belangenverstrengeling van enkele zeer grote bedrijven kan nooit in het voordeel werken van burgers en bedrijven, de eindverbruikers van gas. Gescheiden boekhoudingen van de diverse activiteiten en Chinese walls doen daaraan niets af. VVD-senator Loudon heeft bij de behandeling van de Elektriciteitswet in de Eerste Kamer, vorig jaar, de belangenverstrengeling in de elektriciteitssector een bord spaghetti genoemd en daarom ook gepleit voor 100% overheidsdeelname in het landelijke hoogspanningsnet.

Als de belangenverstrengeling bij elektriciteit een bord spaghetti is, voorzitter, dan is de belangenverstrengeling in de gassector een bord zuurkool. Hoe kan de overheid op het punt van gas leveringszekerheid en leveringsbetrouwbaar- heid aan alle burgers en bedrijven, tegen een redelijke prijs en onder milieuhygiënische omstandigheden geproduceerd, garanderen, als de gassector onder die omstandigheden wordt geliberaliseerd en geprivatiseerd? Het is tegen die achtergrond dat mijn fractie de nodige vragen heeft en een aantal amendementen heeft ingediend of nog zal indienen.

Het eerste punt daarbij is de bescherming van de kleinverbruikers. De bescherming van de kleinverbruikers, zijnde particulieren en MKB-bedrijven, staat voor mijn fractie centraal. In de Elektriciteitswet is een amendement van ondergetekende opgenomen dat bepaalt dat de voordelen van de liberalisering gelijkelijk moeten worden verdeeld, zolang er beschermde afnemers zijn, onder zowel de kleinverbruikers als de grootverbruikers. De bedoeling van het amendement is om te voorkomen dat de voordelen van de liberalisering eenzijdig bij de grootverbruikers terechtkomen, opdat ook de kleinverbruikers daarvan kunnen genieten en het niet ten koste gaat van de kleinverbruikers. Immers, de grootverbruikers van elektriciteit zijn vrij dáár te kopen waar ze willen, terwijl de kleinverbruikers van elektriciteit nog tot 2007 moeten wachten. Met het amendement op stuk nr. 16 en stuk nr. 37 wil mijn fractie die gelijke bescherming geven aan de kleinverbruikers van gas zolang zij gebonden klanten zijn.

Voorzitter! We waren allemaal zo onder de indruk van dit amendement, dat het twee keer is ingediend, namelijk op stuk nr. 16 en op stuk nr. 37. Daar is een fout gemaakt en ik zou bij dezen dan ook het amendement op stuk nr. 16 willen terugtrekken, want het is precies hetzelfde amendement als dat op stuk nr. 37.

De voorzitter:

Aangezien het amendement-Van den Akker (stuk nr. 16) is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De heer Van den Akker (CDA):

Voorzitter! Het kan niet zo zijn dat de grootverbruikers onmiddellijk gaan genieten van de voordelen van de liberalisering, terwijl de kleinverbruikers het gelag zouden moeten betalen. Wij zijn de minister erken- telijk dat zij tijdens het wetgevingsoverleg van vorige week geen bezwaar had tegen dit amendement.

Voorzitter! In navolging van hetgeen ik namens mijn fractie bij de behandeling van de Elektriciteitswet heb voorgesteld, heb ik dit nu ook bij de voorliggende Gaswet bepleit, namelijk dat er een landelijke netbeheerder belast moet worden met het opstellen van een calamiteitenplan. Dat hebben wij gedaan met het amendement op stuk nr. 39. Wij zijn de minister erkentelijk voor het feit dat zij tegen dit amendement geen bezwaar heeft.

Voorzitter! In haar brief van 17 februari 2000 en in de daaropvolgende nota van wijziging, die we tijdens het krokusreces mochten ontvangen, geeft de minister aan bij wet een versnelde liberalisering te willen doorvoeren voor de middengroep op 1 januari 2002 en voor de kleinverbruikers per 1 januari 2004, zowel voor elektriciteit als gas. Namens mijn fractie heb ik een amendement op stuk nr. 15 ingediend om een vervroegde liberalisering ongedaan te maken en vast te houden aan de datum van 1 januari 2007, zoals oorspronkelijk was voorzien. Dat geldt niet alleen voor elektriciteit maar ook voor gas. De belangrijkste reden waarom ik dit amendement heb ingediend, is gelegen in het feit dat de kleinverbruikers reeds in gelijke mate profiteren van de voordelen van de liberalisering als de grootverbruikers. Zij genieten de voordelen van de liberalisering, doch hebben geen last van de nadelen want zij zijn immers beschermd: zij hebben the best of both worlds, zou je zeggen. Waarom zouden we de kleinverbruikers deze gunstige uitgangspositie afnemen door de liberalisering naar voren te halen?

Slechts wanneer in het wetsvoorstel voldoende waarborgen ter bescherming van de kleinverbruiker zijn opgenomen, kan de CDA-fractie overwegen haar steun aan het wetsvoorstel te geven. Dit vereist wel dat enkele onderdelen in de wet worden aangepast of nieuw in de wet worden opgenomen. Ik doel dan met name op de nettoegang, het onafhankelijk toezicht, een regeling voor opslag van gas en een goed vergunningsstelsel voor distributiebedrijven. Deze wetswijzigingen moeten als pakket voor de kleinverbruiker inhoudelijk minimaal gelijkwaardig zijn aan het niet naar voren halen van de datum van 2007 naar 2004. Als de amendering gelijkwaardig is aan die vertraging, wil mijn fractie kijken of zij haar goedkeuring aan het wetsvoorstel kan geven.

Voorzitter! Mijn fractie is voorstander van liberalisering. Ik wil dat nogmaals benadrukken. Mijn fractie staat echter ook om een andere reden sceptisch tegenover een eventuele versnelde liberalisering van de energiemarkten. Zijn we er klaar voor en zullen we er klaar voor zijn? Als wij de chaos in de elektriciteitswereld overzien, zijn wij daar uiterst bezorgd over. Tot nu toe heeft de minister niet bewezen het proces van liberalisering echt in de hand te hebben. Een duidelijke regie ontbreekt. Liberaliseren is niet hetzelfde als achteroverleunen en de markt haar werk laten doen. Dat is een misvatting. Het rapport van Andersen Consulting van 25 januari, getiteld "Quickscan Kritieke Pad voor een Verantwoorde Liberalisering in Nederland" heeft het liberaliseringsproces van een aantal landen op een rijtje gezet en de conclusie luidt: "Bezint eer gij begint, maar houdt wel druk op de ketel". Laten we in ons land gebruik maken van de ervaringen in andere landen en niet in dezelfde fouten vervallen. De belangrijkste conclusie uit het rapport van Andersen Consulting is voor mijn fractie de constatering dat "gegeven de huidige situatie in Nederland, de lessen in het buitenland zich vertalen naar met name een Overall Management Aanpak". Het rapport geeft een uitvoerige opsomming van wat Nederland op dat punt nog te doen heeft, zoals het opzetten van meetsystemen, van goede factureringssystemen, van de benodigde ICT, enzovoorts. Voor ons zijn niet alle punten die in het rapport worden genoemd even belangrijk. Cruciaal in het hele proces van liberalisering is dat er een manager is, een dirigent die het hele proces leidt, coördineert, stimuleert, deadlines uitzet, controleert, bijstuurt, etc.

Deze rol zou het ministerie moeten vervullen, maar uit gesprekken binnen en buiten de sector komt daarvan geen positief beeld naar voren. Sommigen wijten dit aan het ontbreken van de noodzakelijke mankracht, niet alleen op het ministerie maar ook bij andere instanties, anderen wijten het aan de personele veranderingen die hebben plaatsgevonden op het ministerie.

Eén ding is zeker. De allerhoogste baas op het ministerie, de minister, zal dit uiterst belangrijke proces van liberalisering persoonlijk moeten managen. In het algemeen overleg heeft de minister vorige week over de versnelde liberalisering gezegd dat er een soort platform komt, vergelijkbaar met het millenniumplatform. Alle relevante organisaties zullen erin vertegenwoordigd zijn. Doel van het platform is het proces van versnelde liberalisering via zelfregulering goed en op tijd te doen verlopen. De minister zal zich regelmatig van de voortgang en de stand van zaken op de hoogte laten stellen. Het spreekt mijn fractie bijzonder aan dat getracht wordt een en ander in goede banen te leiden via zelfregulering. Ik zou echter een stap verder willen gaan en de minister willen aanraden zelf voorzitter van het platform te worden, opdat het platform de nodige drive, status en sfeer van sense of urgency meekrijgt. Grote, ingrijpende EDP-projecten in grote bedrijven worden persoonlijk gemanaged door de managing director van die bedrijven, juist om er zeker van te zijn dat de juiste prioriteiten worden gesteld, maar ook om druk op de ketel te houden en, indien noodzakelijk, bij te sturen. De minister zou op die manier een duidelijk signaal geven dat het project echt bovenaan haar prioriteitenlijst staat.

De heer Stellingwerf (RPF/GPV):

De heer Van den Akker stelt terecht indringende vragen. Hij signaleert dat heel veel om de regie draait. Desondanks wil hij nadenken over de mogelijkheid om tot versnelde liberalisering te komen. Is dat wel een reële optie, gezien de vele indringende vragen? Dat kan toch niet eventjes met een paar amendementen worden geregeld?

De heer Van den Akker (CDA):

Ik leg het aan de minister voor, omdat het inderdaad niet iets is wat je op zaterdagochtend vóór de koffie even regelt. De minister zal er veel aandacht en energie in moeten steken. Zij moet ervoor zorgen dat iedereen datgene op tijd doet wat hij op tijd moet doen. Ik denk dat een platform een heel goed instrument kan zijn, maar ik zou de minister dan graag als voorzitter of medevoorzitter zien, zodat het voldoende status meekrijgt. Het moet duidelijk zijn dat het menens is om op die datum klaar te zijn.

De heer Stellingwerf (RPF/GPV):

Is het dan wel verstandig om van 2007 naar 2004 te gaan? Kunnen wij niet beter eerst de resultaten afwachten en pas dan een besluit nemen om tussentijds tot vervroeging over te gaan?

De heer Van den Akker (CDA):

Ik kom daar nog op.

Wanneer de datum van liberalisering voor midden- en kleinverbruikers ook moge vallen, de minister zal een halfjaar voor de geplande datum een grondige evaluatie van de wet moeten doorvoeren en een en ander tijdig met de Kamer moeten bespreken. Zij zal het oordeel van de Kamer moeten vragen, voordat zij een definitieve "go or no go"-beslissing neemt. Wil de minister dit toezeggen? Een halfjaar voor de gewenste datum van liberalisering moet hierover met de Kamer worden gesproken.

Er is nog een derde reden waarom mijn fractie huiverig staat tegenover de versnelde liberalisering. De glastuinders behoren qua energieverbruik veelal tot de middengroep waarvoor de minister per 1 januari 2002 versneld wil liberaliseren. Tuinders hebben het met de nieuwe Elektriciteitswet al zwaar te verduren gehad en zullen het nog moeilijker krijgen met de introductie van de Gaswet. Ik kom daarop nog terug op het moment dat ik wil stilstaan bij de gevolgen van het invoeren van de Gaswet voor de warmtekrachtkoppeling. Voor de glastuinders heeft het liberaliseren van de gasmarkt enorme gevolgen. Echter, de sector realiseert zich ook dat aan een liberalisering niet valt te ontkomen. Het enige wat hij van de minister verlangt, is een langere overgangsperiode zodat glastuinders zich aan de nieuwe situatie kunnen aanpassen. De sector zou het liefst 1 januari 2005 zien als datum van liberalisering. Gezien het belang voor de Nederlandse economie en de verdere ontwikkeling van WKK in het bijzonder, steunt mijn fractie het verzoek van de glastuinders met kracht. Wil de minister hierop reageren? Hierop gelet, heeft mijn fractie het amendement van de heer Blaauw medeondertekend, waarin wordt voorgesteld in verregaande mate aan de wens van de glastuinbouw tegemoet te komen. Ik mag aannemen dat de heer Blaauw hier tijdens zijn inbreng uitvoerig op in zal gaan.

De heer Stellingwerf (RPF/GPV):

U vraagt om een evaluatie een halfjaar voor 2004. Is het dan niet veel verstandiger om nu vast te houden aan de datum van 2007? In het kader van de evaluatie kan altijd nog besloten worden, de invoering te vervroegen.

De heer Van den Akker (CDA):

U loopt vooruit op mijn betoog op dit punt. Ik kom hier straks op terug.

Voorzitter! Een evenwichtige toegang tot het gasnet is de beste bescherming voor afnemers van gas. Een adequate toegangsregeling moet garant staan voor goede marktwerking en een level playing field. Voor het goed functioneren van een vrije gasmarkt, gebaseerd op een systeem van onderhandelde toegang, is het van belang dat geschillen snel worden afgehandeld zodat het door netgebruikers gewenste gastransport doorgang kan vinden. Teneinde in dit probleem te voorzien, heeft de minister bij eerste nota van wijziging besloten de directeur-generaal de bevoegdheid te geven tot het tijdelijk opleggen van een tarief of voorwaarde in geval van een geschil tussen gasbedrijf en netgebruiker. Met deze bestuurlijke voorlopige voorziening is een belangrijke verbetering in het oorspronkelijke wetsvoorstel aangebracht. Blijkens de door de minister gegeven toelichting op het wetsvoorstel zal deze bestuurlijke voorlopige voorziening door de directeur-generaal worden gebaseerd op de door de gasbedrijven vastgestelde indicatieve tarieven en voorwaarden. Aangezien de indicatieve tarieven en voorwaarden geen geschikt referentiekader vormen voor de directeur-generaal om een voorlopige voorziening op te baseren, heb ik namens mijn fractie tijdens het wetgevingsoverleg veel tijd en energie heb gestoken in de toelichting op het door ons ingediende amendement op stuk nr. 35. In de wandelgangen is dit het "VEMW-voorstel" gaan heten. Mijn fractie is van mening dat er bij de toegang tot het net nog geen gelijkwaardige onderhandelingspositie van afnemers enerzijds en het gasbedrijf anderzijds is bereikt. Het amendement voorziet in een systeem waarin indicatieve voorwaarden met inspraak van netgebruikers en pas na een toets door de onafhankelijke toezichthouder worden vastgesteld.

Voorzitter! Mijn fractie is de minister erkentelijk voor de uitvoerige schriftelijke beantwoording van de vragen die de CDA fractie tijdens het wetgevingsoverleg heeft gesteld met betrekking tot het VEMW-voorstel. De heer Blaauw had een dergelijk amendement ingediend namens de VVD-fractie. Wij hebben het amendement op stuk nr. 35 van ondergetekende en het amendement op stuk nr. 42 gecombineerd in het amendement op stuk nr. 63. Tevens is in dat amendement opgenomen het amendement op stuk nr. 44 van de VVD-fractie. Bij het opstellen van het gecombineerde amendement is zoveel mogelijk rekening gehouden met de door de minister naar voren gebrachte bezwaren. Voorzitter! Dit amendement is medeondertekend door de heer Blaauw namens de VVD-fractie en de heer Van Walsem namens de fractie van D66.

Mijn fractie blijft voorstander van een gelijke onderhandelingspositie van leverancier en afnemer van gas. Ik pleit ervoor dat de minister het gecombineerde amendement beziet in het licht van het naar voren halen van de datum van liberalisering. In dit verband is de uitspraak in het Brattle Report, opgesteld in opdracht van de Europese Commissie, interessant dat de interne Europese gasmarkt in wezen toch gereguleerd moet zijn in plaats van negotiated access. Als dat zo is, gaat het VEMW-voorstel iets meer in die richting dan het systeem dat nu in het wetsvoorstel is opgenomen.

Dan wil ik een aantal opmerkingen maken over het hogedrukleidingnet. Mijn fractie is het totaal oneens met de redenering van de heer Van Wijnbergen, voormalig secretaris-generaal op het ministerie van EZ. Hij zegt in NRC Handelsblad van 23 september 1999: "Het managen van netwerk voor gas is heel simpel. Er liggen pijpen met hier en daar opslagmogelijkheden, zodat je altijd een buffer hebt. De toegang voor andere spelers en de kosten voor transport kan dus best geregeld worden zonder dat het netwerk juridisch losgemaakt wordt van de Gasunie, die ook marktspeler is. Een nieuwkomer moet met Gasunie onderhandelen voor toegang op het netwerk. Stroom is ingewikkelder. Je kunt het niet opslaan en er moet 24 uur per dag spanning op het net staan. Daarvoor moet je van minuut tot minuut zorgen. Er is een aparte toezichthouder nodig die dat kan afdwingen. Daarom is door EZ besloten het hoogspanningsnet niet alleen juridisch los te maken van de stroomproducenten, maar daar ook nog eens een controlerend belang weg te halen." Een en ander is door hem beschreven in zijn masterplan voor liberalisering en privatisering van netwerken. Dat de aanpak van EZ voor de gasvoorziening anders uitpakt dan voor elektriciteit, volgt volgens hem logischerwijs uit het toepassen van de beslissingsboom, the decision tree, in het masterplan. "Wetenschappelijke deductie" noemt hij dat.

Of een onafhankelijk net met toezicht veel te maken heeft met de ingewikkeldheid van het product dat je al of niet kunt opslaan, doet absoluut niet terzake. Het gaat om het opzetten van een level playing field, om het opzetten van concurrentie, marktwerking en eerlijke kansen voor iedereen. Maar afgezien daarvan lijkt EZ om een andere reden door de heer Van Wijnbergen op het verkeerde been te zijn gezet. Hij geeft namelijk een misleidende voorstelling van zaken, zoals ir. Jeroense schrijft in een artikel in NRC Handelsblad van september van vorig jaar. Het gasnet moet namelijk ook onder spanning staan. Dat heet dan geen spanning, maar druk. De regeling is niet veel minder gecompliceerd dan bij elektriciteit. In beide gevallen worden energiestromen van verschillende aanbieders gemengd en kunnen door piekvraag problemen ontstaan. Bij de elektriciteitsvoorziening is wel degelijk sprake van opslag, met name in de vorm van reservecapaciteit in pieklastcentrales, maar bijvoorbeeld ook internationaal gezien in waterbekkens. Die kun je van de ene op de andere seconde omschakelen. Met voortschrijdende verduurzaming van de energievoorziening worden de overeenkomsten alleen maar groter. De functies van beide netten – gasnetten en elektriciteitsnetten – convergeren. De heer Jeroense besluit zijn artikel dan ook door te stellen: er valt veel te zeggen voor nauwgezette wetenschappelijke deductie, maar Van Wijnbergen heeft voornamelijk verstand van economie en hij bedrijft politiek met pseudo-wetenschap- pelijke argumentatie.

Het resultaat vinden we dan ook terug in het voorliggende wetsvoorstel. Maar hoe zijn de opmerkingen van de heer Van Wijnbergen te rijmen met de uitspraak van de minister tijdens het wetgevingsoverleg van vorige week, toen zij over de relatie tussen de Gaswet en de Elektriciteitswet zei: er is wel degelijk een vergelijking mogelijk tussen de twee sectoren; ik heb tot nu toe niets gezien dat bij elektriciteit heel anders is dan bij gas?

Ik had het eerder over de gebrekkige concurrentie, marktverstrengeling en het feit dat er maar enkele grote marktpartijen zijn. Bovendien moet niet uitgesloten worden geacht dat de Gasunie in de toekomst wordt geprivatiseerd, ook al zegt de minister dat daartoe momenteel geen plannen bestaan. Hoe kan de overheid onder deze omstandigheden haar nutsfunctie uitoefenen en garanderen dat iedere burger tegen een redelijke prijs gas krijgt dat onder milieuhygiënische omstandigheden is geproduceerd?

Dezelfde vragen kwamen aan de orde bij de Elektriciteitswet. De CDA-fractie is van mening dat de overheid te allen tijde het eigendom van hoofdwegen in de breedste zin van het woord in handen moet houden of krijgen. Monopolies mogen niet worden geprivatiseerd. Of het nu gaat om verkeerswegen, railwegen, waterwegen, elektriciteitswegen of gaswegen. Wij verkopen toch ook niet de A2 of de Maas? Wat is het wezenlijke verschil tussen een verkeersweg of een waterweg en een elektriciteitsweg of een gasweg?

Over het landelijk hoogspanningsnet voor elektriciteit wil ik de minister vragen of zij nog een keer naar deze lang gekoesterde wens van mijn fractie en van andere partijen in dit huis wil kijken, namelijk het in handen nemen door de overheid van het landelijk hoogspanningsnet voor elektriciteit. Dat is toch veruit te prefereren boven het in overheidshanden houden van de regionale netten? Nogmaals, ik doe een dringend beroep op de minister. De hele Eerste Kamer staat er achter; unaniem, van de SP tot en met de VVD. Als ik de Staatscourant van enkele weken geleden moet geloven, is er ook een meerderheid in de Tweede Kamer te bespeuren voor het voor 100% in handen krijgen van het hoogspanningsnet door de overheid.

Hoe kijkt mijn fractie hier tegenaan bij gas? Allereerst ziet mijn fractie bij gas ook het liefst een onafhankelijke netbeheerder, zoals Tennet bij elektriciteit. De Gasunie is de aangewezen instantie om technisch als netbeheerder te fungeren, maar het valt te betwijfelen of de Gasunie onafhankelijk is, niet alleen gezien de positie van Shell en Esso binnen de Gasunie, maar ook gezien de huidige en toekomstige activiteiten van de Gasunie wat betreft import, inkoop, handel, transport, verkoop en opslag van gas. Vandaar dat mijn fractie pleit voor een splitsing van netbeheersactiviteiten en andere activiteiten van de Gasunie. Ik heb begrepen dat de Gasunie zelf al aan zo'n splitsing werkt.

Mijn fractie zou graag zien dat het eigendom van de netbeheersactiviteiten en het hogedrukleidingennet voor 100% in overheidshanden komt. Wij kunnen ons voorstellen dat de minister hier niet graag over praat in verband met de positie van de Gasunie, maar je kunt geen omeletten maken zonder eieren te breken. Het gaat om het opzetten van de juiste structuren en de juiste randvoorwaarden voor vele jaren in het verschiet. Mijn fractie heeft begrip voor de uiterst gecompliceerde situatie van privaatrechtelijke contracten en verplichtingen, ook bij het kleineveldenbeleid.

Kortom, mijn fractie kan op dit moment niet alle consequenties overzien of goed inschatten wat het betekent om nu te pleiten voor het voor 100% in overheidshanden brengen van het hogedrukleidingennet. De minister heeft tijdens eerder overleg gezegd dat een en ander aan de orde komt bij het debat over het gasgebouw dat binnenkort in de Kamer wordt gevoerd.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter! Ik heb met grote belangstelling naar dit onderdeel van het betoog van de heer Van den Akker geluisterd. Tijdens de behandeling van de Elektriciteitswet ben ik geheel aan zijn zijde opgetrokken, zoals hij weet. De achtergrond daarvan is dat de publieke verantwoordelijkheid moet worden gewaarborgd. Dat was ook zijn insteek. Hij is nu betrekkelijk relativerend over het hogedruknet bij het gas, veel meer dan bij zijn duidelijke en zelfs harde opstelling bij de Elektriciteitswet. Nu praat hij over consequenties. Ik had verwacht dat hij een duidelijk en principieel standpunt hierover zou innemen, zoals bij de Elektriciteitswet. Vanwaar dit verschil?

De heer Van den Akker (CDA):

Ik heb heel duidelijk gezegd dat mijn fractie pleit voor het voor 100% in handen krijgen van het hogedrukleidingennet van gas. Dat staat voorop. Ik heb gekeken naar een amendement, maar ik loop vast. Als je de beheersactiviteiten en de handelsactiviteiten van de Gasunie splitst, is de vraag wie het gas van het kleineveldenbeleid gaat afnemen. Is dat een beheersactiviteit of een handelsactiviteit? Daar kom ik niet uit.

Laten wij eerlijk zijn, de minister zit met een mond met meel. Zij kan heel moeilijk tot in alle details praten over opsplitsing van de Gasunie, want dan brengt zij deze in de problemen. Daarom heb ik een andere vraag aan de minister. Afhankelijk van de antwoorden van de minister overweeg ik een motie in te dienen – als de minister dat kan toezeggen, hoeven wij geen motie in te dienen – om bij de herziening van het Nederlandse gasgebouw onderzoek te doen naar functiescheiding en eigendomsverhoudingen van het landelijke hogedrukleidingennet en het resultaat van dat onderzoek tijdig, voor de evaluatie van de Gaswet, aan de Kamer te doen toekomen.

De heer Van den Berg (SGP):

Ik heb begrip voor uw overwegingen, maar wij praten nu met de regering als wetgever over de vaststelling van de hoofdstructuur van het gasgebouw. Daar behandelen wij de Gaswet voor. Ik vind het gezien uw eerdere visie niet principieel dat u op dit punt de evaluatie wilt afwachten. Wij staan nu voor de behandeling. Ik weet ook niet hoe het precies moet, maar wij moeten als wetgever hoe dan ook een lijn aangeven.

De heer Van den Akker (CDA):

Ik heb een lijn aangegeven. Ik weet wat mijn uitgangspunten zijn. De kwestie is op welke manier en wanneer het geregeld wordt. Als wij de minister dwingen om 100% van het net van hogedrukleidingen in handen te nemen, kan ik de consequenties niet overzien. Wat zijn de gevolgen van het openbreken van privaatrechtelijke contracten? Misschien kunnen de, financiële, consequenties duidelijk worden gemaakt in een onderzoek. De resultaten daarvan kunnen wij bij de behandeling van het gasgebouw betrekken. Ik verzoek de minister om een onderzoek, zodat wij over een goede uitleg en een goede analyse beschikken. Bij het hoogspanningsnet, de elektriciteit, weten wij precies waar wij over beslissen. Dat kunnen wij precies inschatten. Vandaar mijn verzoek aan de minister om gegevens in de vorm van een onderzoek aan de Kamer te doen toekomen. Het uitgangspunt is en blijft hetzelfde.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

U bent uw betoog begonnen met een forse aanval op het wetsvoorstel. U stelde dat allerlei monopolies in stand blijven. U noemde de Gasunie, Shell en Esso, die hun zaakjes als altijd kunnen blijven doen. Een van de mogelijkheden om daar in te grijpen, is de afsplitsing van het net. Verder moet er niet een onderhandelde maar een gereguleerde toegang komen. Daar heeft u niet over gesproken. Waarom heeft u deze optie niet overwogen? Over de splitsing van het net verzoek ik u om een duidelijkere inzet te tonen.

De heer Van den Akker (CDA):

Over de toegang tot het net ben ik duidelijk geweest en heb ik een amendement ingediend. Ook ben ik daar vorige week in het wetgevingsoverleg duidelijk over geweest. Onze fractie vindt niet dat de Gasunie de voorwaarden en tarieven mag bepalen als de andere partij daar alleen "ja en amen" tegen kan zeggen. Het moet een gelijkwaardige onderhandelingspositie zijn, zoals wij in het gewijzigde amendement, meeondertekend door de VVD- en D66-fractie, hebben verwoord. Dat is een van onze voorwaarden om steun aan het wetsvoorstel te verlenen. Ik heb er echter nog meer. Ik heb het net van hogedrukleidingen en het hoogspanningsnet al genoemd, maar ik kom nog te spreken over onder meer de opslagfaciliteiten en de DTE.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Het blijft allemaal een beetje half. Als u consequent bent en uw lijn vanuit de Elektriciteitswet doortrekt, houdt u een pleidooi voor gereguleerde toegang. Voor een onafhankelijk oordeel en gelijke toegang voor alle spelers is dat het beste systeem. U kunt nu de onderhandelde toegang wat oplappen, maar waarom kiest u niet voor helderder afspraken via de gereguleerde toegang? Verder heeft u net gezegd dat de Gasunie goed bezig is, omdat het een soort splitsing wil aanbrengen. Ik vind dat echter geen heldere taal. Vraagt u dan aan de minister of zij wil onderzoeken wat de mogelijkheden en consequenties zijn van het afsplitsen van de Gasunie van het net?

De heer Van den Akker (CDA):

Het VEMW-voorstel benadert de reguleringsoptie in grote mate. Dat is geen vrij onderhandelde toegang, waarbij maar een partij, de Gasunie, de voorwaarden en tarieven kan bepalen. Daarom noemde ik het stuk uit het Brattle Report, want dat gaat voor een groot deel die richting op. Mijn fractie kan goed uit de voeten met die regeling. Als dit geamendeerde wetsvoorstel wordt aangenomen, ben ik wat de toegang betreft tevreden. Ik heb echter nog een paar noten op mijn zang. Uw volgende punt was de splitsing. Ik heb duidelijk gezegd dat ons doel 100% van het hogedrukleidingennet is. Als ik dat echter uitspreek en de minister vraag naar de financiële consequenties in verband met de privaatrechtelijke contracten met de Gasunie of naar de consequenties met betrekking tot het kleineveldenbeleid, krijg ik meer vragen dan antwoorden. Ik wil eerst die antwoorden weten. Met die wens in het achterhoofd, verzoek ik de minister net als bij de Elektriciteitswet in de komende tijd een onderzoek te starten. Bij de bespreking van het gasgebouw, op zijn laatst bij de evaluatie van de wet, kunnen wij dan precies weten wat de consequenties zijn. Op grond daarvan kunnen wij dan beslissen. Ik weet die consequenties niet en u ook niet.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Dus u vindt wel degelijk dat de manier waarop de Gasunie nu bezig is met splitsing van haar netbeheersactiviteiten en leverantieactiviteiten niet afdoende is. Ik constateer dat uw voorkeur uitgaat naar een volledige afsplitsing van het net en dat u de minister vraagt duidelijk te maken hoe dat zou kunnen.

De heer Van den Akker (CDA):

Ja, ik vraag inderdaad aan de minister om de consequenties daarvan goed op een rijtje te zetten en daar onderzoek naar te doen, met name wat betreft de financiën en de verplichtingen tegenover privaatrechtelijke partijen. Je moet goed weten wat je overhoop haalt, als je dat doet. Maar het uitgangspunt is duidelijk.

De heer Stellingwerf (RPF/GPV):

Ik probeer het nog eens, maar dan via een ander punt. U maakte een goede vergelijking tussen normale wegen en de gasweg. Ik onderschrijf dat het hoofdleidingnet van de overheid moet blijven. Maar waarom trekt u die lijn niet door naar de regionale netten? Ook daar zijn er in de praktijk provinciale en gemeentelijke wegen en die gaswegen zouden dan toch ook voor 100% van de overheid moeten blijven? Wat vindt u van het amendement van de PvdA-fractie op dat punt?

De heer Van den Akker (CDA):

Ik vind dat het hoofdleidingnet, of hoogspanningsnet, een heel andere functie heeft dan regionale netten. Je kunt die niet zomaar één op één vergelijken. Laat ik een paar voorbeelden geven. Ten eerste moet iedereen die produceert, leveren aan het hoogspanningsnet. Iedereen die distribueert, moet er elektriciteit van afhalen. Dat is bij regionale netten niet het geval. Als je het hoogspanningsnet of het hogedrukleidingennet in handen hebt, ben je een spin in het web. Ten tweede staat het hogedrukleidingennet in verbinding met internationale netten. Bij het regionale net bestaat die verbinding niet. Ten derde staat het hoogspanningsnet hiërarchisch gezien, wat betreft netten en technische gegevenheden, boven de regionale netten. Wat er op het hoogspanningsnet gebeurt, heeft invloed op de regionale netten en niet andersom. Dat is iets heel anders, net zoals de A2 iets heel anders is als de eerste de beste zijstraat van de Dirk Langedwarsstraat.

De heer Stellingwerf (RPF/GPV):

Ja, maar de overeenkomst tussen die wegen is wel dat zij allebei in overheidshanden zijn. Is het hier niet veel verstandiger om zuiver te blijven redeneren en te zeggen: infrastructuur is, ook hier, van de overheid?

De heer Van den Akker (CDA):

Ik heb altijd gezegd dat wij de hoofdwegen in handen moeten houden. Ik wil de A2 in handen houden, ik wil de Maas in handen houden en ik wil de hoofdwegenstructuur in handen houden, want dan ben je de spin in het web. Dan bepaal je wie erop komt en je bepaalt wie eraf gaat. Daarom is dat hoogspanningsnet buitengewoon belangrijk. Ik zou het veruit de voorkeur geven om dat in overheidshanden te hebben. Dat is nu niet het geval is en daarom vraag ik de minister nog een keer om te proberen het hoogspanningsnet in handen van de overheid te krijgen. Ik zou dat tien keer prefereren boven een regionaal net in overheidshanden.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Het belangrijkste argument van de heer Van den Akker met betrekking tot het hoofdtransportnet was, dat er sprake is van een monopoliepositie. Dat is toch ook het geval met betrekking tot de regionale netten? Waarom zou dan zijn argument van de monopoliepositie niet opgaan?

De heer Van den Akker (CDA):

Het is waar dat er bij regionale netten ook sprake is van monopolieposities. Een regionaal net is afhankelijk van het hoogspanningsnet, daarbij zit je in de driver's seat. Zonder hoogspanningsnet kan een regionaal net niet opereren. Met name voor de leveringszekerheid heeft een hoogspanningsnet een heel andere functie dan een regionaal net. Ik denk maar aan het calamiteitenplan. Het hoogspanningsnet zou bij mij tien keer prioriteit hebben boven een regionaal net.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Ik weet niet of u hoeft te kiezen. U zou zich ook sterk kunnen maken voor beide. Overeind blijft dat er ook in een regionale situatie wel degelijk sprake kan gaan worden van een privaat monopolie en een geliberaliseerde markt. Ik dacht, gegeven uw pleidooi over het hoofdstransportnet, dat u daar niet zo'n voorstander van was.

De heer Van den Akker (CDA):

Nee, maar dat geldt ook voor uw fractie, want laten we eerlijk zijn; bij de behandeling van de Elektriciteitswet hebben wij er ook niet voor gepleit de regionale netten in handen van de overheid te laten blijven.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Wij hebben ook nooit uitgesproken dat het niet zo moet zijn.

De heer Van den Akker (CDA):

Precies.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

De discussie daarover moet nog plaatsvinden.

De heer Van den Akker (CDA):

Nogmaals, juist in deze context vind ik het hoogspanningsnet van een tien keer belangrijker orde dan regionale netten. Ik geef daar echt de voorkeur aan. Afhankelijk van de antwoorden van de minister kunnen wij er misschien morgen op terug komen.

Voorzitter! Wat is handel zonder opslag? Imperfecties in vraag en aanbod worden via opslag overbrugd. Tijdens het wetgevingsoverleg heeft de minister gezegd dat zij gasopslag niet in de wet heeft willen regelen, omdat de Europese richtlijn dat niet expliciet vereist. De bestaande opslagfaciliteiten spelen een belangrijke rol bij het waarborgen van de voorzienings- en leveringszekerheid voor kleinverbruikers. Mijn amendement op stuk nr. 36 – dit amendement is inmiddels gewijzigd tot het amendement op stuk nr. 70 – is mede namens de fracties van de VVD en D66 ingediend. Dit amendement beoogt te regelen dat naast het transport van gas ook de opslagactiviteiten wettelijk worden geregeld. Hierdoor ontstaat bij de opslag meer marktwerking en een level playing field.

De opslagcapaciteit die noodzakelijk is voor het waarborgen van de voorzienings- en leveringszekerheid voor kleinverbruikers, moet worden aangemerkt als gasopslag gebruikt voor productieactiviteiten en zou derhalve niet moeten mogen worden gebruikt voor handelsdoeleinden. Er moet immers voldoende voorraad zijn voor het op druk houden van het net gedurende een aantal weken zeer strenge vorst. Ik heb dit met mijn amendement willen garanderen. Voor de tien maanden van het jaar waarin het niet streng vriest, zou het niet slechts aan twee partijen ten goede moeten mogen komen. Elke leverancier van of handelaar in gas zou gebruik moeten mogen maken van die gasopslagfaciliteiten.

Voorzitter! In tegenstelling tot de Elektriciteitswet is in de Gaswet niet voorzien in een aparte dienst die toezicht houdt op de uitvoering en de naleving van de Gaswet. In de Elektriciteitswet is de DTE als aparte kamer ondergebracht bij de NMA. Mijn fractie heeft gewezen op de mogelijkheid van belangenverstrengeling en het voorstel van VEMW voor de nettoegang. Met het oog hierop achten wij het noodzakelijk dat een soortgelijke dienst als bij de Elektriciteitswet in de Gaswet wordt opgenomen. De DTE zou kunnen worden uitgebreid tot een dienst voor het toezicht op de uitvoering van de energiewetten. In het kader van de uitvoering van de Gaswet zou de DTE specifiek belast moeten worden met de volgende taken: het toezicht op de voorwaarden voor het transport van gas en het vaststellen van de korting ter bevordering van een doelmatige bedrijfsvoering van de netbeheerders.

De heer Blaauw pleit voor de invoering van een vergunningstelsel voor distributiebedrijven. Een soort ISO-norm voor distributiebedrijven. Eenmaal in de twee jaar zou de DTE moeten beoordelen of in voldoende mate en op doelmatige wijze kan worden voorzien, aan de hand van de door de vergunninghouders voor de levering van gas aan beschermde afnemers ingediende ramingen, in de totale behoefte aan gas voor de beschermde afnemers. De DTE zou de minister ook kunnen adviseren over aanvragen om instemming met de wijzigingen van netbeheerders en de aanvragen van leveringsvergunningen. Verder zou deze dienst eenmaal in de twee jaar kunnen beoordelen of de netbeheerders in voldoende mate en op doelmatige wijze in de totale behoefte aan transportcapaciteit kunnen voorzien.

Een en ander kan worden beoordeeld aan de hand van de door de netbeheerders ingediende ramingen van de behoefte aan transportcapaciteit. Namens mijn fractie heb ik op dit punt een amendement ingediend op stuk nr. 62. Dit amendement beoogt te regelen dat, aan de hand van ramingen van de netbeheerders, op tijd wordt onderzocht of er voldoende transportcapaciteit aanwezig is. Ik vraag de minister nogmaals te overwegen de DTE als een gespecialiseerde toezichthouder in te stellen. Ik vraag dat, mede omdat er voorlopig nog onvoldoende marktwerking zal zijn en er sprake is van belangenverstrengeling. Verder zijn in dit verband de positie van de kleinverbruikers, de nettoegang, de opslagregeling en de door de minister gewenste vervroegde liberalisering van belang. Om deze redenen heb ik mede namens de fracties van de VVD en D66 een gewijzigd amendement op stuk nr. 64 ingediend. Dit amendement was eerder op stuk nr. 40 ingediend.

Ik kom te spreken over tuinders en warmtekrachtkoppeling. Warmtekrachtkoppeling met name in de glastuinbouw heeft een zeer belangrijke bijdrage geleverd aan energiebesparing en energie-efficiency gedurende de laatste 15 à 20 jaar. In het kader van de meerjarenafspraken is WKK een belangrijke factor om ook aan onze doelstelling van 6% CO2-reductie in het jaar 2010 zoals die internationaal in Kyoto is afgesproken te kunnen voldoen. Reeds bij de behandeling van de Elektriciteitswet heb ik namens mijn fractie mijn grote zorgen over de gevolgen voor WKK uitgesproken. Inmiddels is nu ook de minister van mening dat het met WKK niet de goede kant opgaat. Ook ECN concludeert dat WKK met name door de liberalisering van de energiemarkten ernstig in gevaar is gekomen. Ook bij het debat over het energierapport hebben wij – en ik bedoel hier bijna alle fracties – onze zorgen hierover geuit. Ik doe dat nu weer bij de nu voorliggende Gaswet. Ondanks deze vorm van doelmatige, betrouwbare en duurzame energievoorziening wordt WKK-vermogen met sluiting of stillegging bedreigd. Door het CDS dat door de Gasunie wordt gehanteerd zullen de kosten voor decentrale WKK-installaties aanmerkélijk stijgen. De extra gaskosten van het CDS bedragen naar schatting 500 tot 600 mln., hetgeen betekent dat de gasrekening voor de gemiddelde tuinder met ongeveer 50% zal stijgen. De glastuinbouw neemt 10% van het totale Nederlandse gasverbruik voor haar rekening. Voor de sector zelf bedragen de energiekosten 15 à 20% van de totale bedrijfskosten. In de glastuinbouw staat 70% van het totale kleinschalige decentrale vermogen opgesteld. Er zijn bedrijven die overwegen vanwege deze hoge extra kosten hun gasgestookte installatie buiten gebruik te stellen en weer een oliegestookte installatie aan te schaffen. Waar zijn we mee bezig? We draaien op die manier de klok vijftien jaar terug. Om die reden heeft mijn fractie amendement op stuk nr. 38 ingediend dat erin voorziet dat ook gasbedrijven tot taak hebben te bevorderen dat gas door afnemers op een milieuhygiënische en doelmatige wijze wordt gebruikt. Met dit amendement wordt bewerkstelligd dat ook gasbedrijven zelf hun bijdrage leveren aan de totstandkoming van een duurzame, doelmatige en milieuhygiënische energievoorziening. Namens mijn fractie ben ik de minister erkentelijk dat zij geen problemen heeft met het bedoelde amendement, zij het dat de minister het amendement liever ondergebracht ziet in artikel 4 in plaats van artikel 29. Op zich bestaan daar niet zoveel bezwaren tegen, maar dit amendement hangt samen met het milieu en niet zozeer met indicatieve tarieven. Vandaar dat wij het amendement onder artikel 29 opgenomen zouden willen zien.

De heer Stellingwerf (RPF/GPV):

Ik ben het van harte eens met het amendement. Is dat ook een garantie dat WKK in stand kan blijven of verder van de grond kan komen?

De heer Van den Akker (CDA):

Je creëert voor de tuinders een wettelijke titel op grond waarvan zij het gasbedrijf kunnen aanspreken. Als dat met rare constructies of tarieven komt, kan het worden aangesproken. Er kan dan worden gezegd dat het tegen de wet handelt.

De heer Stellingwerf (RPF/GPV):

Een garantie dat er WKK komt, is er niet. Het is bespreekbaar.

De heer Van den Akker (CDA):

Het is wel belangrijk. Tot nu toe was dat niet het geval. Tot nu toe was het: hier zijn de voorwaarden, take it or leave it. Nu is sprake van een gelijkwaardige onderhandelingspositie. Dat geldt ook voor het VEMW-voorstel met betrekking tot de onderhandelingen. Je hebt een wettelijke titel op grond waarvan het gasbedrijf kan worden aangesproken en dat werkt preventief.

WKK zou veel meer in regel- en wetgeving als duurzame energie moeten worden behandeld, waardoor WKK-toepassingen in aanmerking komen voor energie-investeringsaftrek, Vamil, vervroegde afschrijving milieu-investeringen en dergelijke. Misschien is hier een nieuw begrip te introduceren namelijk spaarzame energie. Mijn fractie is buitengewoon verheugd dat gisteren in deze Kamer twee moties zijn aangenomen die aan de wens tot het bevorderen van WKK met name voor de glastuinbouw tegemoetkomen. De ene motie is van de fracties van VVD, PvdA, CDA en D66, de andere van de fractie van ondergetekende.

Voorzitter! Mijn fractie maakt zich ernstig zorgen over de conceptbeschikking van de NMA inzake de exclusieve gascontracten tussen de Gasunie en het Productschap tuinbouw. Ik zou de minister willen vragen of zij van haar aanwijzingsbevoegdheid tot ingrijpen gebruik wil en gaat maken, zeker gezien tegen de achtergrond van de nu voorliggende amendementen met betrekking tot de glastuinbouw. Wat de NMA hier dreigt op te leggen, kan niet en moeten we als Kamer niet willen. Wij vragen de minister of zij mogelijkheden ziet om dit ongedaan te maken door gebruik te maken van haar aanwijzingsbevoegdheid. Een andere mogelijkheid is dit te regelen in de wet via een amendement waarmee de gascontracten met de Gasunie expliciet worden geregeld. Ik wacht af of wij in tweede termijn met een dergelijk amendement moeten komen.

Voorzitter! Mijn fractie maar ook andere fracties hebben meerdere keren vragen gesteld aan de minister over het kleineveldenbeleid. Uit de nota van wijziging blijkt dat de Gasunie een taak blijft vervullen bij de continuering van het kleineveldenbeleid. Deze taak betreft de verplichte afname van het gas afkomstig uit kleine velden. De prijs die producenten ontvangen voor het door hen geproduceerde gas wordt bepaald door de prijs op de gasmarkt. Deze prijs kan zo laag komen te liggen dat het voor deze producenten niet meer interessant is om te produceren. Daarmee zouden opsporing en winning in het gedrang kunnen komen. In zo'n situatie is de gasprijs niet meer voldoende om de kosten te dekken en tevens een genoegzaam rendement op investeringen te generen. Bij een lage gasprijs kan de bereidheid van producenten om tot opsporing en winning over te gaan, afnemen. Bij een langdurig lage prijs valt niet uit te sluiten dat mijnbouwbedrijven Nederland en het Nederlandse deel van het continentaal plat zullen verlaten. Een flexibel mijnbouwklimaat waarbij een mijnbouwbedrijf recht heeft op een "redelijke beloning", neergelegd in artikel 18 van de Mijnwet continentaal plat, is voor mijn fractie een zeer belangrijk instrument om de voortgaande opsporing en winning van gas ook in de toekomst te verzekeren.

Het gevoerde beleid terzake, ingesteld met de nota-De Pous, is buitengewoon succesvol gebleken gedurende de laatste 40 jaar. Met de thans voorliggende Mijnbouwwet wordt dit systeem echter verlaten. De minister blijft weigeren om op vragen hierover een afdoende antwoord te geven anders dan dat zij in de nota naar aanleiding van het nader verslag stelt: "In het kader van de behandeling van het wetvoorstel Mijnbouwwet zal nader worden ingegaan op de voorwaarden voor de opsporing en winning op het continentale plat." Ook stelt zij: "Concrete voorstellen zullen gedaan worden in het kader van het wetsvoorstel Mijnbouwwet en maken thans nog onderdeel uit van nader beraad".

Voorzitter! Ons is uitdrukkelijk door de minister toegezegd dat vragen over de Gaswet die mede betrekking hebben op de Mijnbouwwet, bij de behandeling van de Gaswet konden worden gesteld. Nu blijkt dat de vragen inderdaad konden worden gesteld maar niet worden beantwoord. Deze gang van zaken is voor mijn fractie onbegrijpelijk. Een uiterst succesvol beleid staat op de helling. Continuering van het kleineveldenbeleid is van eminent belang voor onze gasvoorziening en voor een efficiënt gebruik van het Groningerveld in de komend decennia. Het is geen éénentwintigen waarbij wij eerst moeten ja zeggen voordat we de volgende kaart te zien krijgen. Overigens, bij het waddengasdebat heeft de regering aangegeven met betere voorwaarden te komen. Wanneer komen die eraan? Of moet de industrie op basis van artikel 18 te werk gaan? Duidelijkheid in dezen is dringend gewenst en ik zou daarom de minister nogmaals, maar nu wel heel nadrukkelijk, willen verzoeken op de door mijn fractie naar voren gebrachte problematiek uitvoerig in te gaan.

Voorzitter! Ik heb nog enkele losse flodders. Op gaswinningslocaties zijn veelal tal van installaties geplaatst die ieder, als gevolg van de technische aard van de bedrijfsvoering, beschikken over een eigen aansluiting. Deze aansluitingen worden in het kader van de bedrijfsvoering van een mijnbouwbedrijf als een fysieke eenheid beschouwd. Een mijnbouwbedrijf bevindt zich daarom in eenzelfde situatie als bijvoorbeeld bedrijven in het openbaar vervoer, zoals trein, tram of metro. Op grond van het non-discriminatiebeginsel dient een mijnbouwbedrijf met een beschikbaar gesteld vermogen van meer dan 2 MW dan ook als vrije afnemer te worden beschouwd. Vandaar dat ik namens mijn fractie een amendement heb ingediend, stuk nr. 60, om dat te bewerkstelligen.

Een laatste punt. Beschermde afnemers hebben recht op een hoog niveau van voorzieningen, verband houdende met de levering van gas. In de door de leveranciers te hanteren voorwaarden moeten daarom kwaliteitscriteria worden opgenomen. De kwaliteitscriteria moeten onder mee betrekking hebben op de storingfrequentie en de storingsduur. Vandaar het amendement op stuk nr. 61. Een en ander sluit ook aan bij de wettelijke regeling, opgenomen in de Elektriciteitswet 1998.

De heer Van Walsem (D66):

Voorzitter! De liberalisering van de energiemarkt is verordonneerd door de EU. In navolging van de Elektriciteitswet is nu de Gaswet aan de beurt. Een fundamentele discussie over wel of geen liberalisering van de gasmarkt is nu dus niet meer aan de orde. Ten principale wil de fractie van D66 wel stellen dat voor haar geldt: markt waar het kan, sociaal waar het moet. Met andere woorden, wij menen dat de welvaart van de burger beter gediend is met een markteconomie met vele aanbieders dan met een overheid als enige aanbieder.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! Het is een wat vroege interruptie, maar ik moet zeggen dat het mij enigszins verbaast dat de heer Van Walsem zegt dat een discussie ten principale over liberalisering van de gasmarkt niet meer aan de orde is. Ik weet dat hij een groot voorstander van liberalisering is, maar ik zou hem toch willen voorhouden dat de Europese gasrichtlijn maar een gedeeltelijke openstelling van de markt voorschrijft, tot eenderde. In Nederland zijn wij al zover, dus wij zouden kunnen zeggen dat wij aan de richtlijn voldoen en dat wij niet verder willen gaan.

De heer Van Walsem (D66):

Voorzitter! Het klopt dat wij ten principale voor liberalisering zijn, maar wel met een nadrukkelijke rol voor de overheid daarin, zoals ik in mijn volgende zin zou hebben aangegeven. De overheid moet erop toezien dat de markt goed functioneert, dat er concurrentie is, dat de markt transparant is, dat er informatie-evenwicht is, etc. Kortom, als er wordt geconstateerd dat de markt faalt, moet de overheid ingrijpen. Zij moet dus goed toezicht houden en voorwaardenscheppend bezig zijn. Als er externe effecten optreden die van belang zijn en niet gemakkelijk door de mensen zelf zijn af te wegen, dan kan dit verstorend werken op de welvaart; voorbeelden zijn milieuschade en sociale ongelijkheid. Hierbij moet de overheid maatschappelijke grenzen stellen.

De Gaswet moet binnen afgesproken tijd een goede marktwerking in Nederland realiseren. D66 is dus een voorstander van deze liberalisering, mits de voorwaarden juist worden ingevuld. Achtereenvolgens behandel ik de volgende zaken: bescherming van de consument, de milieuaspecten, de toegang tot het net, privatisering van de tuinbouw en kleine gasvelden.

De bescherming van de huidige consumenten is bij wet geregeld en ze houdt in dat de overheid de maximale prijzen vaststelt. In de geliberaliseerde gasmarkt zal dit niet meer zo zijn; de burger moet dan zelf een keuze maken uit de verschillende aanbieders en de verwachting is dat de vrije markt goedkoper zal zijn en in elk geval meer kwaliteit in de dienstverlening zal opleveren. Daarom is het ook gewenst, ook voor de burger zo snel als verantwoord is de markt vrij te maken en zijn zogenaamde bescherming los te laten. Geregeld moeten natuurlijk worden de leveringszekerheid, klachtenprocedures, goede consumentenvoorwaarden, enz. Er is echter geen reden om te veronderstellen dat dit niet geregeld zou kunnen worden vóór 2004.

Wij hechten eraan dat de gevolgen van de liberalisering niet ten koste zullen gaan van het milieu. Omdat er straks sprake zal zijn van een Europese markt, zal het niet te voorkomen zijn dat er energie ingevoerd wordt die wij als milieuonvriendelijk bestemmen. Dit speelt overigens bij de Gaswet wellicht een minder grote rol dan bij de Elektriciteitswet.

Het stellen van milieuvoorwaarden aan andere landen is niet mogelijk, alhoewel het op de agenda van de EU zetten van deze onderwerpen natuurlijk nadrukkelijk wel moet gebeuren. Via andere instrumenten, zoals gisteren wat dat betreft ook moties over milieu en energie zijn aangenomen, moet geregeld worden dat ons milieu, met name qua duurzaamheid, niet in het gedrang komt. Veiligheid is ook een aspect dat in de wet geregeld moet worden, in elk geval als criterium voor vergunningverlening.

Voorzitter! Ik kom bij de toegang tot het net. Ondubbelzinnig moet de vrije toegang tot het net, althans niet-discriminatoir, geregeld zijn. Om de Gasunie als speler op de Europese gasmarkt een kans te geven en haar positie te doen behouden, hebben we gemeend geen strikt juridische scheiding – althans in de zin van splitsing van de bedrijven – in het net aan te brengen, maar te volstaan met een administratieve scheiding. Ik heb het amendement op stuk nr. 53 ingediend om erop toe te zien dat de "papieren muren" ook echt effectief zijn en geen wassen neus; dat geldt ook voor de andere netbeheerders c.q. gasleveranciers.

Het meest eenvoudige zou natuurlijk de invoering van een zogenaamd "postzegeltarief" (afstandsonafhankelijk) zijn, want een maximaal prijsverschil van 4 cent per m3, afhankelijk van de afstand tot het entreepunt, maakt concurrentie niet aantrekkelijker en niet eenvoudiger. Maar gezien het feit dat ik hiervoor geen meerderheid kon vinden, sluit ik mij aan bij de next-bestoplossing: zeg maar, wat de heer Van den Akker ook noemde, het VEMW-voorstel. Een vraag is hierbij nog wel wat we doen met het Noorse gas, dat in het noorden van het land binnenkomt. Wordt dat duurder? Zou dat opnieuw een struikelblok kunnen zijn?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Over het afsplitsen van het net van de Gasunie zegt u dat we daar niet aan moeten beginnen, gezien allerlei problemen. Nu bent u volgens mij altijd voorstander van een heel heldere marktwerking: liberalisering, maar dan wel voor iedereen gelijk, eerlijk, open en toegankelijk. Het verbaast me wel dat u nu zo makkelijk kiest voor deze oplossing. Want het lijkt me toch dat ook u zult moeten erkennen dat zolang je het niet juridisch splitst, het heel moeilijk controleerbaar zal zijn of de Gasunie niet op welke wijze dan ook gebruik zal maken van gegevens enz. die zij heeft doordat zij het net bezit.

De heer Van Walsem (D66):

Ja, ik geef toe dat dit inderdaad een moeilijk punt is. Vandaar dan ook dat ik tracht zoveel mogelijk de scheiding aan te brengen via mijn amendement op stuk nr. 53, althans wat betreft het toezicht en de controle. Voor het overige denk ik – dan grijp ik maar terug naar het antwoord dat de heer Van den Akker heeft gegeven – dat ik tot een nader onderzoek naar de gevolgen van een eventuele scheiding mijn mening opschort en op dit moment niet over wil gaan tot die scheiding.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter! Mij trof de zinsnede dat de heer Van Walsem geen meerderheid kon vinden voor een bepaalde gedachte en daarom geen amendement indiende. Formeel is het zo dat een meerderheid pas kan blijken, als een amendement wordt ingediend en in stemming komt. Mij en enkele andere fracties is die gedachte in ieder geval niet voorgelegd. De democratische instelling van de heer Van Walsem kennende, vraag ik mij af hoe hij tot die conclusie is gekomen.

De heer Van Walsem (D66):

Dat was naar aanleiding van het wetgevingsoverleg. Ik heb daar weinig steun ondervonden en ik kan wel tellen. Dat is misschien niet iedereen gegeven, maar mij wel: ik kan tellen tot 76 en ik kwam er niet. Dat speet mij wel en dat spijt me nog.

Welnu, ik sprak over next best. Onderhandelen met een monopolist is natuurlijk wat bizar, zodat een vastgestelde prijs eigenlijk het beste is. Óf, zoals we nu in het amendement op stuk nr. 63 van de heer Van den Akker c.s. hebben vastgesteld, overleg met betrokkenen en vaststelling van de indicatieve tarieven door de gasbedrijven enz., met een aanwijzingsbevoegdheid van de directeur DTE. Dat is waarmee we dan als second best akkoord gaan.

Na liberalisering van de markt komt privatisering. Zoals ik al eerder betoogde, gelooft D66 dat marktpartijen beter in staat zijn de burger adequaat te bedienen dan de overheid. Geen bezwaar dus tegen privatisering van de gasbedrijven, mits uiteraard de voorwaarden voor een succesvolle privatisering zijn ingevuld.

Voor een goede uitgangspositie van de Nederlandse energiebedrijven ten opzichte van hun buitenlandse concurrenten is het van belang dat zij eigenaar kunnen blijven van hun netwerken ter versterking van hun financiële positie. Met onder andere een adequaat, strak toezicht hierop – ik verwijs naar mijn amendement op stuk nr. 53 en het amendement-Van den Akker c.s. op stuk nr. 64 – is dit onzes inziens voldoende geregeld, namelijk één toezichtsorgaan voor de gehele energiemarkt, vallend onder de NMA. De elektriciteitsmarkt laat zien dat de dynamiek van de markt groeit en de ontwikkelingen heel snel gaan. Het is dan ook een goede zaak Nederlandse energiebedrijven – gas en elektra – zo snel mogelijk te privatiseren, opdat zij alert kunnen reageren op de marktontwikkelingen. Ik zie in de huidige overheidsaandeelhouders van de energiebedrijven – gemeenten en provincies – geen extra garantie voor de burger voor het beste product en ook niet voor de overleving van het bedrijf in een geliberaliseerde markt. Synchronisatie van de liberalisering met elektra is na te streven, zowel voor de duidelijkheid voor de consument als voor de gecombineerde energiebedrijven en dat zijn zij bijna allemaal.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Begrijp ik het goed dat u wel voor versnelde privatisering bent, mijnheer Van Walsem, en ook vindt dat regionale netten nu snel verkocht moeten worden en het niet eens bent met het amendement van de Partij van de Arbeid op dit punt?

De heer Van Walsem (D66):

Dat heeft u goed geconcludeerd.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

U zegt ook dat wanneer een bedrijf of delen daarvan in overheidshanden zijn, dit geen enkele garantie is dat dit tot iets goeds leidt voor de burgers. Private aandeelhouders zijn naar mijn mening vooral met de winst bezig. Publieke aandeelhouders hebben hopelijk ook oog voor wat andere zaken. Zou dat toch niet een verschil maken in de beslissingen die uiteindelijk genomen worden door een bedrijf? Loopt u daar niet een beetje gemakkelijk overheen?

De heer Van Walsem (D66):

Nee, daar loop ik niet gemakkelijk overheen. Als ik zeg te geloven in een geliberaliseerde markt, betekent dat dat ik geen wantrouwen heb ten opzichte van private aandeelhouders en niet denk dat zij het slechter zullen doen dan de overheid. Ik denk dat wij dat in Nederland allemaal vinden. Wij hebben straks te maken met concurrentie in binnen- en buitenland. Het is van belang onze Nederlandse bedrijven daarbij een goed uitgangspunt te geven – ik weet dat het een beetje chauvinistisch klinkt – zodat zij niet meteen een prooi zijn voor buitenlandse overnames, hoewel dat zeker niet uit te sluiten is. Ik wil de bedrijven graag goed aan de startlijn brengen. Ik denk dat zo'n bedrijf in een dynamische markt sneller en alerter kan reageren dan met overheidsaandeelhouders.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Betekent dit dat u in feite vindt dat je niet meer zou kunnen spreken van nutsfuncties in Nederland waarbij het collectieve belang toch echt vooropstaat en dat in die zin alles geprivatiseerd zou kunnen worden?

De heer Van Walsem (D66):

Laat ik mij beperken tot gas en elektra en in ieder geval tot gas. Wanneer wij de voorwaarden goed invullen en er sprake is van een goede toetsing, vind ik dat er geen bezwaar is tegen liberalisatie van de gasmarkt en deze te doen overgaan in private handen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Het betreft natuurlijk wel een sector waarbij sprake is van grote maatschappelijke belangen: energievoorziening, milieu en dergelijke. U vindt de huidige voorstellen en de randvoorwaarden daarbij zodanig dat u zegt dat snelle privatisering geen enkel probleem is en dat dit kan gebeuren zonder enig mankementje?

De heer Van Walsem (D66):

Er zijn ongeveer 62 amendementen ingediend. Een aantal daarvan is door mij ondertekend c.q. ingediend. Die amendementen scherpen het voorliggende wetsvoorstel aan. Dat alles bij elkaar genomen, ben ik akkoord.

Een goede voorlichting aan de burgers is van groot belang. Ook de zekerheid van het hebben van een keuze en de mogelijkheid tot een makkelijke switch van het ene bedrijf naar het andere moeten voor 2004 geregeld kunnen zijn. Aan het verlenen van vergunning tot levering van energie kunnen geen oneigenlijke voorwaarden gesteld worden. Het zou te veel onduidelijkheid scheppen en juridisch binnen Europa wellicht niet houdbaar of handhaafbaar zijn. Dat zou een volstrekt ongewenste situatie creëren. Veiligheid en doelmatigheid moeten wel vooropstaan. Andere gewenste ontwikkelingen moeten via andere instrumenten bevorderd worden. De Gaswet moet helder en effectief zijn.

Energie is een grote kostenpost voor onze kassentuinbouw, een belangrijke sector in onze economie. De nu voorgestelde regeling is onzes inziens op dit moment onevenredig zwaar voor deze sector. De sector vraagt extra tijd om daarop in te spelen. D66 gunt deze sector die tijd en zal het amendement van de heer Blaauw op stuk nr. 72 steunen. Wij hebben geen gelegenheid gehad dat amendement mede te ondertekenen, anders hadden wij dat gedaan.

Helaas is de gelijktijdige behandeling van de Gaswet en de Mijnbouwwet niet gelukt. Toch zal de nieuwe Gaswet ook gevolgen hebben voor de mijnbouwactiviteiten. Heeft de minister een beeld van de gevolgen van de Gaswet op het mijnbouwklimaat? De minister heeft in december 1999 toegezegd het mijnbouwklimaat te verbeteren. Kan de minister aangeven waar zij dan concreet aan denkt? De marktconforme prijzen die door de Gasunie geboden moeten worden in verband met haar afnameplicht, zijn onvoldoende om tot een volledige exploitatie van de kleine gasvelden te komen. Het voorstel van Nopega om terwille van die exploitatie van de kleine velden de staatsafdracht te verminderen c.q. af te schaffen, in navolging van Noorwegen, spreekt ons wel aan, omdat dit een impuls zou kunnen geven aan het exploiteren van meerdere kleine velden, waardoor de opbrengst voor de overheid gelijk kan blijven. Hoe denkt de minister daarover?

Ik vat samen. Liberalisering, inclusief versnelling, is wat ons betreft akkoord. Er moet een goede administratieve scheiding tussen transport en gashandel komen, conform mijn amendement op stuk nr. 53. Wij gaan akkoord met privatisering. Het toezicht moet goed geregeld worden, conform het amendement op stuk nr. 64. Er moet goede voorlichting aan het publiek worden geboden. Daarnaast moet er voor de consument de mogelijkheid van een makkelijke switch van energieleverancier komen. De sector moet zekerheid worden geboden over de data en over de verschillende posities. Tuinbouw en MKB moeten worden ontzien. Tot 2004 moeten zij behoren tot de beschermde afnemers. Er moet een laagdrempelige, non-discriminatoire toegang tot het net komen, conform het amendement op stuk nr. 63. De fractie van D66 meent dat met deze wet, inclusief een aantal amendementen, een goed kader is geschapen voor de liberalisering en privatisering van de gasmarkt ten gunste van alle afnemers en de sector zelve.

De amendementen op de stukken nrs. 49 en 52 trek ik in. Het amendement op stuk nr. 51 vervang ik door een amendement op stuk nr. 71. Mijn amendement op stuk nr. 54 betreft het voorkomen van te veel administratieve rompslomp om tot een efficiencykorting te kunnen komen. Gezien het korte tijdsbestek tot 2004 en gezien het feit dat de korting geldt voor de brutomarge, 20% van de prijs, handhaaf ik dit amendement om een eenmalig maximumtarief vast te stellen.

De voorzitter:

Aangezien de amendementen-Van Walsem (stukken nrs. 49 en 52) zijn ingetrokken, maken zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

De heer Van Walsem steunt het wetsvoorstel, maar heeft daarbij gezegd dat een aantal amendementen voor hem van belang zijn. Ik zou graag horen welke amendementen voor hem van cruciaal belang zijn om het wetsvoorstel te kunnen steunen. Hij is voor versnelling. Zijn er ook amendementen die moeten worden aangenomen voor hij daarmee kan instemmen?

De heer Van Walsem (D66):

Er zijn enkele amendementen, bijvoorbeeld die op de stukken nrs. 63, 64 en 70, die daarvoor van belang zijn. Over andere amendementen wil ik de discussie afwachten, hoewel mijn sympathie ernaar uitgaat. Een belangrijke overweging voor mij om die versnelling toe te staan, is dat ik vind dat de sector een duidelijk signaal moet krijgen dat hij in 2004 klaar moet zijn. Het openlaten van de mogelijkheid dat het ook later kan worden, zal de sector niet erg vinden. De vaste, beschermde klanten wil de sector natuurlijk graag bedienen. Dat lijkt mij niet in het belang van die klanten. Daarom geef ik het duidelijke signaal af dat het in 2004 klaar moet zijn. Tot het onmogelijke is echter niemand gehouden. Als wij medio 2003 constateren dat het absoluut niet in orde is, zullen wij de wet moeten veranderen. Het signaal is echter duidelijk. Van relevante marktpartijen heb ik begrepen dat dit mogelijk is.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Gaat u sowieso akkoord met het jaar 2004 of moeten de genoemde amendementen daarvoor worden aangenomen?

De heer Van Walsem (D66):

Ik zeg nu dat ik inclusief die amendementen met de versnelling akkoord ga.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik heb u erg weinig over het milieu gehoord. Vindt u het wetsvoorstel voldoende recht doen aan energiebesparing en milieubescherming?

De heer Van Walsem (D66):

Ik heb overigens wel over het milieu gesproken. De negatieve gevolgen van de liberalisering mogen niet op het milieu afgewenteld worden. Wij moeten de zaken goed scheiden. Er is een Gaswet en er zijn voorwaarden om het milieu te beschermen. Gisteren heeft de Kamer nog een zevental moties aangenomen met het oog op versterking van het milieu. Ik ben voorstander van bescherming van het milieu, maar dit dient dan wel te gebeuren via de daarvoor geëigende instrumenten.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Moeten de doelstellingen ten aanzien van duurzame ontwikkeling en energiebesparing niet in de wet zelf opgenomen worden? Met het oog daarop is een aantal amendementen ingediend.

De heer Van Walsem (D66):

Ik ben het zeer met u eens dat het milieu belangrijk is. Ik zal de desbetreffende amendementen zeker ook goed bestuderen. Als in de Gaswet criteria voor milieubescherming worden opgenomen, moeten die zeer helder zijn omschreven, want anders zullen er langdurige procedures over worden gevoerd die de marktwerking zeker niet zullen bevorderen. Ten principale is mijn standpunt dat de milieuaspecten niet in de Gaswet geregeld behoeven te worden. Daar zijn andere instrumenten voor.

De vergadering wordt van 18.23 uur tot 20.00 uur geschorst.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Voorzitter! De PvdA-fractie beoordeelt dit wetsvoorstel als een waardevol document dat goede aanknopingspunten biedt voor de discussie over de toekomst van het Nederlands aardgasgebouw. De nieuwe Mijnbouwwet moet daar natuurlijk ook bij betrokken worden.

Bij de PvdA-fractie staan de positie van de consument en het algemeen belang voorop als het gaat om liberalisering van nutstaken. Het "nee, tenzij"-beginsel is leidraad. De sleutelwoorden betrouwbaar, duurzaam, betaalbaar en veilig – vooral voor de kleinverbruikers, zoals kleine middenstanders en huishoudens – zijn steeds de criteria geweest waaraan de Partij van de Arbeid dit wetsvoorstel heeft getoetst. Wat gaat die consument erop vooruit? Hoe kan aardgas als relatief schone energiedrager in Nederland en in Europa het beste een bijdrage leveren aan de omschakeling naar een duurzame energiehuishouding zonder kernenergie? Scheiding van verantwoordelijkheden tussen markt en overheid en transparantie zijn belangrijke voorwaarden waaraan verdere liberalisering behoort voldoen, niet alleen voor de bevordering van marktwerking en concurrentie ten behoeve van de keuzevrijheid van de consument, maar ook ten behoeve van de parlementaire controle.

Reeds bij de behandeling van de Derde Energienota in 1996 werd de liberalisering van de gasmarkt door ex-minister Wijers aangekondigd. Wij hebben de minister van Economische Zaken destijds actief gevolgd bij de totstandkoming van de Europese gasrichtlijn. Wij hadden en hebben daar geen problemen mee. Echter, bij de vraag of wij nu sneller moeten gaan zonder dat een aantal fundamentele kwesties goed aan de orde is geweest – denk aan het verschijnsel van private monopolies binnen regio's of landen op een geliberaliseerde markt – plaatsen wij vraagtekens.

Over de liberalisering van de elektriciteitssector wordt sinds de Derde Energienota gediscussieerd. De Elektriciteitswet is in september 1997 naar het parlement gestuurd en de definitieve besluiten over het tempo van liberalisering en privatisering moeten nog worden genomen. Daar is dus ruim de tijd voor genomen. Dat is verstandig.

Gas is een eenmalige grondstof. Daar moeten we heel zuinig op zijn en wel met dien verstande dat het meer is dan tijdelijke handelswaar. Toen in Nederland in de jaren zestig het gas werd ontdekt, heeft de Nederlandse overheid samen met Shell en Esso een goed geolied aardgasgebouw neergezet. Dat gebouw legde ons geen windeieren: zie de jaarlijkse staatsinkomsten van 6 tot 9 mld. Het levert veel werkgelegenheid op, een goed mijnbouwklimaat en relatief lage tarieven. Nederland heeft dus heel wat te verliezen en te winnen. Het is niet voor niks dat staatsbedrijven uit Noorwegen naar Nederland komen om te bestuderen hoe wij het kleineveldenbeleid ontwikkeld hebben.

Kortom: geen kip met gouden eieren slachten zonder dat wij voldoende inzicht hebben in wat de gevolgen zullen zijn. De PvdA-fractie heeft er behoefte aan hier en daar tot een aanscherping te komen, meer helderheid te bieden en vast te leggen dat er geen onomkeerbare ontwikkelingen worden ingegaan. Wij zullen de komende jaren moeten benutten om enkele fundamentele discussies met alle betrokkenen in het land te voeren om zo tot een afronding met draagvlak te komen. Dat draagvlak is nog niet wat het zou moeten zijn bij dit soort ingrijpende beslissingen. Ik verwijs bijvoorbeeld naar de brief van de APX aan de Kamer waarin gesteld wordt dat goede instrumenten om te komen tot een goede toewijzing van de transportcapaciteit ontbreken, maar ook naar het rapport van P & A en het onlangs verschenen onderzoek van Deloitte & Touche.

De heer Van Walsem (D66):

Mevrouw Witteveen zei dat je niet de kip met de gouden eieren moet slachten. Dat vinden wij natuurlijk allemaal. Betekent het feit dat wij de kip met de gouden eieren niet moeten slachten – in neem aan dat u de verkoop van gas bedoelt – dat wij de gasprijs kunstmatig hoog moeten houden ten nadele van de beschermde afnemers?

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Nee, ik denk dat dit een andere vraag is. Het gaat erom hoe wij in een geliberaliseerde markt in de hand kunnen houden dat wij zorgvuldig omgaan met de bodemschatten. Dan heb ik het uiteraard over het kleineveldenbeleid. Ik denk dat er nog even naar gekeken kan worden hoe dat zich in de komende vijf à tien jaar ontwikkelt. Ik neem aan dat u ook de brieven leest die wij allemaal hebben gekregen.

De heer Van Walsem (D66):

Als u zegt: de kip met de gouden eieren slachten, neem ik aan dat die gouden eieren voor de overheid zijn bedoeld. Dat slachten betekent dat wij de prijs kunstmatig hoog zouden houden. Wie moet dat dan betalen?

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Nee, ik beweer helemaal niet dat wij de prijs kunstmatig hoog moeten houden. Het gaat mij erom dat wij niet tot een versnelde export van aardgas moeten komen, waar je geen greep op hebt, om de staatsinkomsten overeind te houden. Er zijn ook andere wegen denkbaar. Op grond daarvan zeg ik dat wij er nog even goed over moeten praten, want wij hebben de zaak tot op heden goed voor elkaar.

De heer Van Walsem (D66):

Het ligt toch vast dat de Gasunie jaarlijks 80 m3verkoopt? Dan hoeven wij toch niet bang te zijn voor een versnelde uitverkoop van onze gasvoorraad, zoals u suggereert?

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Dat wil ik ook niet, maar ik acht het niet uitgesloten dat zich situaties voordoen op grond waarvan er wordt gezegd: misschien moeten wij er een schep bovenop zetten of misschien een schep kleiner. Het hangt er maar helemaal vanaf op welke wijze wij een duurzaam aardgasbeleid vormgeven.

Ik had het over het draagvlak en ik haalde wat onderzoeksmateriaal aan, zoals het onderzoek van Deloitte & Touche. In dit rapport wordt geconstateerd dat er ook bij aandeelhouders en commissarissen van energiebedrijven twijfel is over de maatschappelijke gevolgen, zoals de bescherming van de consument. Wij stellen de minister voor om samen met de medeoverheden de tijd te nemen om goed de pro's en contra's af te wegen van het liberaliserings- en privatiseringstraject bij het gasbeleid. Is de minister bereid dit overleg te initiëren? Wij overwegen om hierover een motie in te dienen.

Voorts vinden wij een diepgaande discussie noodzakelijk binnen de Europese Unie over de aanwezigheid van monopolies in een geliberaliseerde markt en over de taken die een overheid wel of niet behoort te vervullen. Dit is ook van belang om voor alle nationale spelers op een internationale markt een level playing field te krijgen. Daar is nu alle ruimte voor, gelet op de uitkomsten van de Europese top van vorige week.

De fractie van de Partij van de Arbeid twijfelde al over het oorspronkelijke tijdstraject, maar wij vinden een nog hoger tempo volgens het voorstel dat de minister op de valreep bij de nota van wijziging aan de Kamer zond, namelijk een volledige liberalisering reeds in 2004 in plaats van in 2007, vooralsnog onaantrekkelijk. De centrale vraag is dan ook: wat beweegt de minister om dit gevoelige traject van liberalisering van de gasmarkt zo voortvarend aan te pakken? De fractie van de Partij van de Arbeid voegt hier nadrukkelijk aan toe: als het eerder kan, moeten wij het ook eerder doen.

Ik belicht nu een aantal onderwerpen, zoals de positie van de consument, het algemeen belang, monopolies, zeggenschap en transparantie, duurzaamheid, Europa, de evaluatie en al of niet versnelde liberalisering.

De fractie toetst dit wetsvoorstel wat betreft de belangen van de consumenten op betaalbaarheid, betrouwbaarheid en duurzaamheid. Onder betaalbaarheid verstaan wij op z'n minst handhaving van het huidige prijs-kwaliteitniveau waarbij de marktprijs van gas, eventueel gekoppeld aan de prijs van huisbrandolie, als een exogene variabele beschouwd moet worden, evenals wijzigingen in de REB. Het gaat ons om de effecten van de liberalisering zelf. Een aanvaardbare verhouding tussen de prijsniveaus voor grootverbruikers en kleinverbruikers valt voor de PvdA-fractie ook onder het begrip betaalbaar. Wat betreft de betrouwbaarheid sluit ik mij aan bij de zorgplicht die de regering na de liberalisering handhaaft. Onder duurzaamheid verstaan wij onder andere dat het gas op een nette manier gewonnen en vervoerd moet zijn. Op de uitwerking daarvan kom ik nog terug bij het onderdeel Europa.

De PvdA constateert dat de bescherming van de kleinverbruiker vanaf 2004, dus vanaf het tijdstip waarop in de visie van de regering de versnelde liberalisering ingaat, vooral geregeld is in artikel 32. Wij vinden dat dit artikel een te wankele rechtsbescherming biedt voor de burger. De bepaling van "universele dienstverlening", dat iedereen gebruik kan maken van het aardgas, ontbreekt. Dat wringt met het feit dat gas in Nederland een basisvoorziening is. De PvdA stelt ook voor om na de liberalisering een algemeen vergunningenstelsel verplicht te stellen voor bedrijven die gas willen leveren, om op die manier de beginselen betaalbaarheid, betrouwbaarheid, veiligheid en duurzaamheid te verzekeren. Ik heb daartoe mijn eerdere amendementen op de stukken nrs. 19 en 23 vervangen door een nieuw amendement, dat stuk nr. 73 heeft gekregen. Wij hebben overwogen om conform de wens van de minister de amendementen van de VVD- en PvdA-fractie in elkaar te schuiven, maar wij hadden een verschil van mening over duurzaamheid en over de vraag of de wetgever moet concretiseren wat bedoeld wordt met de genoemde begrippen.

De heer Blaauw (VVD):

Ons onderlinge probleem betrof de duurzaamheid. Als u onder duurzaamheid van distributie verstaat dat het pijpenstelsel niet mag lekken, ga ik daarin met u mee. Als u echter ook om duurzaamheid vraagt van hetgeen door die pijpen gaat, zitten wij op een ander traject. Bedoelt u dat?

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Ik bedoel enerzijds het pijpenstelsel en anderzijds de manier waarop het gas gewonnen is. Ik kom daar nog op terug, tenzij u daar nu op in wilt gaan?

De heer Blaauw (VVD):

Dat is het probleem. Wij spreken over de levering van gas, niet over de productie. Dat is verschillend. Het is een ander systeem, dat onder de Mijnbouwwet valt.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Het is belangrijk voor de consument en voor de concurrentiepositie van de Europese bedrijven om te weten dat bij het winnen van het gas rekening is gehouden met waardevolle natuurgebieden. U weet dat dit mij na aan het hart ligt.

Wij hebben ook op enkele andere terreinen aanscherpingen voorgesteld. Wij hebben voorgesteld om gas niet in de wintermaanden af te laten sluiten, om niet te laten concurreren op veiligheid en om te verplichten dat gasbedrijven doelmatigheid en milieuhygiëne te bevorderen. De minister was niet erg enthousiast over onze amendementen hieromtrent. Ik ga daar nog even op in. Er blijven nog voldoende mogelijkheden over om een betaling te verhalen.

Als het gaat om veiligheid, ligt de taak middels artikel 31 bij het gebruik van installaties en toestellen bij de transporteur. Aangezien het na een eventuele juridische splitsing niet tot in detail zeker is welke taken bij de netbeheerder blijven en welke taken bij de handelspoot, vinden wij dat ook het distributiebedrijf daarin een taak heeft.

Ik kom te spreken over het belang van de consument, de prijs-kwali- teitverhouding en de keuzevrijheid. Wat is het doel van liberalisering? Het doel is, kort gezegd, een betere prijs-kwaliteitverhouding door via concurrentie tussen gashandelaren aan de consument keuzemogelijk- heden te bieden. Wij vragen ons af of de consument wel zit te wachten op deze keuzevrijheid. Waartussen kan men kiezen? Er is veel kostbare tijd mee gemoeid. Dat is toch al een schaars artikel in onze jachtige samenleving. Het verbaast ons dan ook niet dat uit een enquête van de Consumentenbond onder zijn achterban blijkt dat bij 30 issues de liberalisering van de elektriciteitsmarkt qua belangrijkheid op de 28ste plaats komt. Dat geeft toch wel een beetje aan dat het niet de allerhoogste prioriteit heeft. Men kan echter ook zeggen dat er meer ruchtbaarheid gegeven moet worden aan een en ander.

De vraag blijft overeind of de kleinverbruikers wel zitten te wachten op een extra dienstverlening. Kan de minister daarop ingaan? Op basis van welk marktonderzoek is gebleken dat de consumenten enthousiast zijn over deze liberalisering? Kan de minister aangeven of op het moment van vrijmaking van de markt, zoals de minister voor ogen staat, de kleinverbruikers ook daadwerkelijk vrij zijn in het kiezen van een gasleverancier zonder dat allerlei barrières genomen moeten worden, zoals het kopen van een andere gasmeter, moeilijk opzegbare oude contracten of ondoorzichtige nieuwe voorwaarden? Staat daar ook een prijs tegenover? De belangrijkste vraag is dus wat wij ons moeten voorstellen bij de verbeterde prijs-kwaliteitverhouding. De minister schreef ergens dat de concurrentie vooral zou plaatsvinden op de dienstverlening respectievelijk kwaliteit. Desgevraagd blijkt dat bijvoorbeeld te gaan om rekeningen in braille. Wij vragen ons toch wel af of dat nu een maatstaf is voor een geslaagde liberalisering. Voorts hebben wij er goede nota van genomen dat, zoals de minister tijdens het wetgevingsoverleg met betrekking tot artikel 15 opmerkte, aansluitkosten niet eenduidig zijn. Mensen die in een straat wonen waarin alle huizen dicht op elkaar staan, kennen ongetwijfeld lagere aansluitkosten dan mensen die verder uit de stad wonen. Er zullen dus verschillen optreden, waarmee over een jaar of tien mensen die ver weg wonen in hun rekening zullen worden geconfronteerd.

Ik kom hiermee tot de prijsdaling waartoe aanleiding zou zijn. Ook daarvan hebben wij niet zulke hooggespannen verwachtingen op basis van het beschikbare spaarzame cijfermateriaal. De minister heeft desgevraagd op dit punt de afgelopen tijd antwoorden gegeven die in verschillende richtingen wijzen. Maar wie garandeert ons dat de huishoudens en de kleine middenstanders straks niet toch met een prijsverhogend tarievensysteem geconfronteerd zullen worden? Wij weten wel dat in landen waarin zij is gerealiseerd de liberalisering voor de kleinverbruiker een prijsverhogend effect heeft gehad. Denk bijvoorbeeld aan Groot-Brittannië waar de gemiddelde gasprijs voor alle afnemers sedert de liberalisering van de markt in 1986 een stijgende tendens is blijven vertonen. Ook uit de memorie van toelichting blijkt dat kleinverbruikers niet beter af zijn sedert de liberalisering. Ik weet wel dat hierbij ook exogene aspecten meespelen, maar veel gunstiger dan in Nederland ontwikkelen de prijzen zich toch ook niet. Wij zitten toch ook weer niet te wachten op lastenverzwaringen voor de burgers in Nederland. Misschien is dat ook wel de reden waarom men in de Verenigde Staten hier en daar weer de weg naar deprivatisering aan het inslaan is. Wij zouden het wel interessant vinden als de minister de Kamer daarover wat nadere informatie zou kunnen verstrekken.

Naar aanleiding van onze vragen bij de schriftelijke behandeling meldt de minister dat de Gasunie in de contracten met distributiebedrijven afspraken heeft gemaakt over de invoering van het commoditydienstensysteem (CDS) voor de prijs die het distributiebedrijf betaalt voor de groep kleinverbruikers. Afgesproken is dat de invoering van het CDS voor de prijs die het distributiebedrijf betaalt voor de groep kleinverbruikers financieel neutraal zal verlopen. Gemiddeld betekent dit dat de kleinverbruiker niet wordt geconfronteerd met een hogere prijs voor gas wegens de omschakeling naar het CDS. Wij vragen ons af hoe het dan zit met de piekbehoefte van kleinverbruikers, omdat die piekbehoefte de reden is waarom voor de tuinders het CDS duurder uitpakt. Wij vragen ons ook af hoe dit antwoord van de minister zich verhoudt met het signaal dat wij opvingen, dat het allesbehalve een beklonken zaak lijkt te zijn tussen de Gasunie en de distributiebedrijven hoe het CDS voor kleinverbruikers wordt ingevoerd, laat staan dat men zeker weet dat dit voor de burger budgettair neutraal zal gebeuren.

De minister schrijft dat er ook sprake zou kunnen zijn van een prijsdaling van 1 à 3% voor de consument. Wij vinden dat heel positief, maar waarop is dat gebaseerd?

Heeft de minister enig zicht op het tarievensysteem dat de distributiebedrijven voor de kleinverbruikers gaan toepassen, zowel gedurende de periode dat de distributiebedrijven nog verplicht gas moeten afnemen van de Gasunie als daarna?

Al met al, voorzitter, is het een tamelijk onoverzichtelijk geheel, dat niet die zekerheid biedt die wij nodig achten om akkoord te kunnen gaan met de liberalisering, zoals de regering die op dit moment voorstelt. Wij willen eerst meer duidelijkheid en zekerheid voordat wij oude schoenen weggooien. Wij verzoeken de minister om nader onderzoek te doen naar de te verwachten ontwikkelingen inzake de prijs-kwaliteitverhouding en om andere informatie te verstrekken op basis waarvan de discussie verder kan worden gevoerd.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

U zei iets in de zin van: wij zijn nog niet toe aan instemmen met deze wet wanneer wij niet meer zicht hebben op de prijs-kwaliteitverhouding. Is voor u een harde voorwaarde om met het wetsvoorstel te kunnen instemmen dat het op dat punt verbetering biedt?

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Wij vinden het belangrijk om verder inzicht daarin te hebben voordat wij definitief zeggen wat het tempo voor liberalisering uiteindelijk moet gaan worden.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Mevrouw Witteveen heeft een amendement ingediend waaruit blijkt dat zij vindt dat het tempo niet moet worden versneld. Mag ik daaruit opmaken dat zij vindt dat er meer inzicht moet zijn in de prijs-kwaliteitverhouding voordat een versnelling ingezet kan worden?

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Dat is inderdaad de bedoeling van dat amendement.

Voorzitter! Het is vanzelfsprekend dat wij een algemeen vergunningenstelsel ter versterking van de positie van de consument van groot belang achten. De huidige prijs-kwaliteit- verhouding, de zogenaamde nul- meting, zal daarbij het uitgangspunt moeten zijn. Hoe denkt de minister die nulmeting binnen de evaluatie gestalte te geven? Kan de Kamer hierover tijdig worden geïnformeerd?

De heer Marijnissen (SP):

Ik heb met belangstelling naar mevrouw Witteveen geluisterd. Het zal haar overigens niet verbazen dat ik het in belangrijke mate eens ben met haar opmerkingen over de kleinverbruikers. Zo was het ook mij opgevallen dat de grotere dienstverlening ook het gebruik van braille behelst. Verder zegt zij dat uit de ontwikkelingen in het Verenigd Koninkrijk is gebleken dat de prijzen zelfs hoger kunnen uitpakken. Mag ik uit deze opmerkingen opmaken dat de PvdA-fractie eigenlijk erg ongelukkig is met dit voorstel?

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Als wij echt ongelukkig zouden zijn met dit voorstel, dan zouden wij dat wel duidelijk hebben gemaakt bij de behandeling van de Derde Energienota. Wij hadden echter wel graag gezien – maar daar was een meerderheid van de Kamer op tegen – dat de Kamer een meer fundamentele discussie had gevoerd over het Nederlandse aardgasbeleid. Ik heb daartoe zelfs een onderzoeksvoorstel gedaan, maar daar werden op een gegeven moment de handtekeningen onder weggehaald. Mijn fractiegenote Van Zuijlen heeft bij de op een na laatste begrotingsbehandeling gevraagd om een beleidsnotitie terzake. Al met al vinden wij dat er in de discussie over het Nederlandse aardgasbeleid een inhaalslag moet worden gemaakt. Een en ander staat op dit moment wel in een geheel ander daglicht, omdat de ontwikkelingen in Europa ook niet stilstaan.

De heer Marijnissen (SP):

De ontwikkelingen in Europa staan inderdaad niet stil, maar dat betekent nog niet dat een Europese richtlijn ons kan verplichten om versneld zo ver door te schieten in de privatisering en de liberalisering van de gasmarkt.

Het valt mij op dat zowel mevrouw Witteveen als de heer Van den Akker niet durven te kiezen. Het is immers van tweeën één: óf je bent geen echte voorstander van liberalisering en dan moet je dit wetsvoorstel en de liberalisering op andere terreinen afwijzen óf je hebt mineure kritiek die je niet doorslaggevend wilt laten zijn. Ik heb uit de woorden van mevrouw Witteveen echter niet kunnen opmaken dat zij haar kritiek niet van doorslaggevend belang vindt. Integendeel, uit haar bijdrage blijkt grote twijfel of op dit moment wel de juiste richting wordt ingeslagen. Ik vind dan ook dat zij moet aangeven welke politieke consequentie zij aan haar woorden verbindt.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Voor de PvdA-fractie beperkt deze discussie zich niet tot de vraag of wij wel of niet een voorstander van liberalisering zijn. Op die manier lijkt het haast een ideologisch verhaal te worden en dat is voor ons absoluut niet aan de orde. Wij achten het helemaal niet uitgesloten dat zowel de consument als de duurzaamheid gediend zijn met dit wetsvoorstel. Er moet dan wel een aantal zaken goed worden geregeld en er moet een visie zijn op de manier waarop Nederland en Europa met deze grondstof om willen gaan. Dit zijn belangrijke punten die aangeven dat wij wel degelijk ook over fundamentele bezwaren willen praten.

De heer Marijnissen (SP):

Ik zal zelf een verhaal houden dat helemaal niet ideologisch is getint, want ik heb voor vanavond voor een praktische benadering gekozen. Ik zie de minister een verbaasd gezicht trekken, maar het is echt waar.

Dit neemt echter niet weg dat er wel degelijk een ideologisch aspect aan deze discussie is verbonden. Zo kan ik mij herinneren dat de heer Crone zich kritisch heeft uitgelaten in een artikel dat hij heeft geschreven nadat de Elektriciteitswet door de Kamer is aangenomen. Dat is hem op een reprimande van de heer Bolkestein komen te staan. Dat debat met de heer Bolkestein bleek wel degelijk ideologisch getint te zijn, omdat het een debat was over de vraag welke taken door de overheid en welke taken door de markt moeten worden uitgevoerd. Is het niet zo dat basisvoorzieningen als water, gas en elektra eigenlijk per definitie in handen van de overheid moeten zijn? Overigens was de PvdA die mening wel toegedaan bij de discussie over het water, want zij was tegen de privatisering hiervan.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Het moet natuurlijk volstrekt helder zijn wat de taken van de overheid zijn. Ik denk verder dat een en ander nog wel aanleiding zal zijn tot behoorlijke meningverschillen in de Kamer. Nogmaals, het is geen kwestie van of-of. De overheid zal wel degelijk een sterke vinger in de pap moeten houden als het gaat over de bescherming van de consument en over de vraag hoe wij met deze grondstof omgaan.

De heer Marijnissen (SP):

Ik ben tot deze interrupties gekomen omdat u zeker tien minuten lang alleen maar heeft opgesomd de twijfels die u heeft over de vermeende voordelen van de kleinverbruiker. Snapt u de achtergrond van mijn interruptie? U hebt zelf uw twijfels verwoord. Ik wil het buiten het ideologische kader houden, maar puur praktisch benaderen. Wilt u, omdat u op de drempel staat in te stemmen met dit wetsvoorstel afhankelijk van de amendementen nog eens uitleggen wat het voordeel is voor de consument, de kleinverbruikers, het midden- en kleinbedrijf en de tuinders?

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Wij willen daarover meer informatie ontvangen. Als ik die twijfels niet uit, komen wij met elkaar geen stap verder. Hoe kan worden bereikt dat de consument en de kleinverbruiker er wel op vooruitgaan? Nederland behoort niet tot die typisch Angelsaksische cultuur. Daar zijn de meeste ervaringen opgedaan met liberalisering en privatisering. Er zijn daar ontwikkelingen waarvan wij zeggen dat het die kant niet op moet. Het hoeft ook niet want in Nederland hebben wij een ander systeem, zeker als het gaat over de verhouding tussen overheid en maatschappelijke organisaties. Het is mogelijk dat in dat model een vorm van liberalisering past waarbij de overheid zich niet onttrekt aan haar verantwoordelijkheden en de gebruikers meer mogelijkheden krijgen om hun positie op de markt te versterken. Nogmaals, er moet wel een aantal vragen worden beantwoord.

De heer Marijnissen (SP):

Het aardige is dat u met betrekking tot de service en dienstverlening zei: het enige is prepay en de rekening zal in grotere letters worden gestuurd. U zei het zelf min of meer badinerend; zo bedoelde u het ook.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Zo bedoelde ik het wel. Ik had ook andere voorbeelden kunnen noemen. Deze discussie leent er zich voor om scherp te stellen waarover wij het hebben. Het was wel wat cynisch bedoeld. Het gaat om de vraag of wij er met z'n allen op vooruitgaan.

Voorzitter! Ik kom te spreken over het CDS als zodanig. Hoewel het CDS-tarievensysteem van de Gasunie geen direct onderdeel van deze Gaswet is, zou liberalisering c.q. versnelling van de liberalisering wel betekenen dat gebruikers eerder met het systeem te maken zullen krijgen. De tarieven voor gastransport en aanverwante diensten zijn het laagste in Europa. Echter, er zijn behalve tuinders vele andere gebruikers en gashandelaren die vanwege vermeende concurrentievervalsende bepalingen hun beklag doen over het CDS. De NMA onderzoekt het systeem op basis van klachten. Wij zijn benieuwd naar de uitkomst, ook met het oog op marktbelemmerende aspecten. De fractie van de PvdA is van mening dat beschermde afnemers gevrijwaard dienen te worden van de nog onduidelijke gevolgen van het CDS.

De exclusieve contracten die de Gasunie op dit moment met de distributiebedrijven heeft, waarborgen dat de leveringszekerheid tegen een goede prijs-kwaliteitverhouding voorlopig in stand blijft. Ik overweeg een amendement in te dienen dat de exclusiviteit van de Gasuniecontracten tot een bepaalde tijd handhaaft.

De heer Stellingwerf (RPF/GPV):

Het is u toch bekend dat er op dat punt een amendement ligt. Toevallig ben ik de indiener ervan. Wellicht kunt u er even naar kijken.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Ik zal hierover zeker met u overleg plegen. Misschien moet er iets worden toegevoegd om een beter resultaat te krijgen. Inderdaad heeft u dit punt al gesignaleerd. Ik was er nog niet helemaal uit hoe dit precies moest.

Voorzitter! De exportprijs die de Gasunie ontvangt voor het gas is met 18 cent per m3 aanzienlijk lager dan de 22 cent per m3 die binnenlandse grootverbruikers betalen. Nederlandse kleinverbruikers betalen nog meer: afhankelijk van de afnamehoeveelheid ongeveer 40 à 60 cent per m3 exclusief REB, inclusief BTW en WBM. De huidige kale kleinverbruikersgasprijs ligt tegen de 40 cent per m3. De vraag is hoe die grote verschillen verstaan. Voorzitter! Ik zie de minister lachen; ik hoor graag haar antwoord. Is het denkbaar dat de Gasunie op termijn rechtstreeks gaat leveren aan de kleinverbruiker zonder tussenkomst van het meso- en microniveau? Zal dat tot een tariefsverlaging leiden voor de eindverbruiker?

Voorzitter! De tuinders, een groep van midden- en kleinverbruikers, hebben altijd zodanig onderhandeld dat men gas ontving tegen een speciaal tarief. Dat zal bij een geliberaliseerde markt niet meer mogelijk zijn. De investeringen door de tuinbouw in WKK, hergebruik van CO2 in de kassen zullen teniet worden gedaan als het CDS-tarievensysteem voor hen van kracht wordt. Als dit niet goed geregeld wordt, zouden met name ook tuinders die bewust gestart zijn met energielage teelten, de dupe worden. De PvdA-fractie verzoekt de minister dan ook ervoor te zorgen dat de tuinders voldoende tijd – wij denken tot 2004 – krijgen om hun piekbehoeftes zodanig omlaag te brengen dat hun gasprijs ook fors omlaag kan, opdat WKK rendabel blijft. Daartoe hebben wij een amendement ingediend. Afhankelijk van het debat kunnen de verschillende amendementen op dit terrein in elkaar worden geschoven.

Tijdens het wetgevingsoverleg is er reeds veel aandacht geweest voor dit probleem. Gelukkig zijn er gesprekken gaande tussen LTO Nederland en de Gasunie over de wijze waarop een goed traject voor de tuinders kan worden uitgestippeld. Kan de minister de Kamer meedelen wat de stand van zaken op dit terrein is?

Voorzitter! Ik ben nu toe aan de staatsinkomsten, als onderdeel van het algemeen belang. Verrassend genoeg werden wij tijdens de schriftelijke voorbereiding van de ontwerp-Gaswet ermee geconfronteerd dat liberalisering wel degelijk negatieve gevolgen zal hebben voor de staatskas. Helaas was er een onderzoek van de Algemene Rekenkamer nodig om ons tot dit inzicht te brengen. De Rekenkamer spreekt al naargelang het scenario over een mogelijk verlies van 2,2 mld. per jaar. Het rapport over schone technologie en milieu komt tot lagere bedragen, maar ook deze conclusie gaat in die richting.

Dat verlies aan staatsinkomsten bestaat uit diverse componenten. Nadrukkelijk voeg ik hieraan toe dat wij ons realiseren dat het moeilijk is de oorzaken van de prijsveranderingen op de gasmarkt van elkaar te onderscheiden. Natuurlijk worden de schommelingen veroorzaakt door de wereldmarktprijs van stook- en huisbrandolie en door de dollarkoers. Wanneer we deze variabelen echter als stabiel beschouwen, dan nog zal er van een daling van de aardgasbaten sprake zijn, zo meent mijn fractie met de Rekenkamer. Deze daling is met name vervelend voor wat betreft het gedeelte van het gas dat naar het buitenland wordt geëxporteerd. Dit leidt immers tot negatieve effecten voor de binnenlandse welvaart. Door een verminderde verkoop van gas op de binnenlandse markt aan grootverbruikers – zie de media van vandaag weer – zal de winst omlaag geschroefd worden en zal er tevens minder gas geproduceerd worden. Ook daardoor resulteren er minder opbrengsten voor de staat.

Dat die daling van de aardgasbaten wordt gecompenseerd door een lagere prijs bij de kleinverbruikers hebben wij reeds betwijfeld, mede doordat het CDS-tarievensysteem duurder uit zou kunnen pakken voor afnemers met een wisselend afnamepatroon. De daling van de exportprijzen zal ook niet gecompenseerd kunnen worden en dus zal de liberalisering blijvend per saldo negatieve gevolgen voor de Nederlandse welvaart met zich meebrengen. De conclusie moet dan ook zijn: gezien al deze mogelijke gevolgen voor de staatskas en de Nederlandse welvaart, willen wij voldoende tijd nemen om voor de langere termijn meer duidelijkheid over de gevolgen te krijgen.

Voorzitter! Ik stap over naar de thema's monopolies, zeggenschap en transparantie. De minister is genegen aandacht te geven aan een zekere ontvlechting van de overheids- en markttaken van de Gasunie. Het is nog niet duidelijk aan welke termijn wij moeten denken, maar een compliment is zeker op z'n plaats, want dit bleek eerder onbespreekbaar. Zolang dit niet geregeld is, is het onvoldoende duidelijk hoe de markt zal gaan functioneren, met dien verstande dat het onduidelijk is op welke wijze de huidige monopolies van de staat en van Shell en Esso zullen worden afgebroken. Ons staat een model voor ogen waarbij de publieke taken van de Gasunie, zoals het kleineveldenbeleid en het beheer van het hoofdtransportnet, en de markttaken van de Gasunie, zoals handel en distributie, via afzonderlijke bedrijfsorganisaties worden uitgeoefend. Vanzelfsprekend zitten daar heel veel haken en ogen aan. De rode draad is echter dat een volledige liberalisatie eerst kan plaatsvinden als monopolieposities zijn afgebroken. Immers, met monopolies zal er geen concurrentie zijn en dus geen keuzevrijheid voor de consument. En monopolies, uitgeoefend door marktpartijen, zijn al helemaal uit den boze. Dan nog liever een overheidsmonopolie dat onder democratische c.q. publieke controle staat. Wil de minister hierop reageren?

Dit item brengt mij tot het volgende punt waarover fundamentele discussie noodzakelijk is: het beheer van het hoofdtransportnet, dat nu in handen van de Gasunie is. Wat de PvdA-fractie betreft is administratieve scheiding, zoals de richtlijn vereist, een eerste stap in de richting van ontvlechting. Het beheer van het hoofdtransportnet zal op termijn, en zeker vanaf het tijdstip dat volledige liberalisering een feit is, op onafhankelijke wijze gestalte moeten krijgen. Wij achten het onjuist dat gasproducenten op enigerlei wijze het beheer van het transportnet zouden kunnen beïnvloeden. Ik heb altijd geleerd: "Alles waarvan de samenleving er maar één heeft, moet je niet in particuliere handen geven". Dat is het geval met de netten en dus ook met het hoofdtransportnet. De PvdA-fractie meent dat de overheid aandeelhouder zou moeten zijn in een geliberaliseerde Europese markt. Kan de minister aangeven hoe en wanneer zij deze problematiek gaat aanpakken? Ik kom op dit punt nog terug in mijn bijdrage over Europa.

Wij vinden wel dat de positie van de Gasunie een kwestie van een langeretermijnbenadering is, maar in dit wetsvoorstel zijn de regionale distributiebedrijven en gasbedrijven reeds aan de orde. Ook daarbij is ontvlechting van de transport- en handelstaken noodzakelijk. Tegen deze achtergrond heeft de PvdA-fractie het amendement op stuk nr. 69 ingediend. Wij zijn reeds enige tijd geleden het pad van de liberalisering en eventuele privatisering ingeslagen. Wij menen dat de positie van het netbeheer en de handelsactiviteiten een ietwat verschillende benadering vereisen, met dien verstande dat privatisering van de handelsactiviteiten voor de hand ligt zodra er sprake is van marktwerking en concurrentie. Met betrekking tot het netbeheer, overheidseigendom dat door de Nederlandse bevolking in de afgelopen eeuw is opgebouwd en onderhouden, ligt het genuanceerder en daarmee gecompliceerder. Ik licht dit toe.

Wij vinden het onaantrekkelijk dat de regionale netten in particuliere handen zouden vallen. Wij vinden dat noch Nederland, noch Europa het risico zou moeten willen lopen dat de grootaandeelhouders van de netbedrijven gevormd worden door een handvol zeer kapitaalkrachtige ondernemingen die tevens de handel in gas domineren. Dat kan in een vrije markt toch niet de bedoeling zijn? Het gaat om particuliere monopolies die het enige transportmiddel van gas naar een bepaalde regio, stad of afnemer in handen zouden hebben. Onze argumentatie is echter breder dan het mogelijk gebrek aan keuzemogelijkheden voor het transport vanwege een mogelijk private monopoliepositie. Wij denken namelijk ook dat de markt tekort zal schieten als het gaat om het dienen van het algemeen belang, bijvoorbeeld het plegen van diepte-investeringen voor een duurzame energiehuishouding. Ook diepte-investeringen in het net en het onderhoud van het net kunnen blijkbaar niet met zekerheid aan de markt worden overgelaten. Ik zou een heleboel voorbeelden uit Engeland en de Verenigde Staten kunnen noemen waaruit blijkt dat er op een gegeven moment sprake is van slecht onderhoud, zodanig dat de toezichthouder zich afvraagt hoe het allemaal weer netjes voor elkaar kan komen, maar ik zie daarvan af. De ervaring in Engeland leert in ieder geval wel dat een private eigenaar niet altijd zoveel ziet in een gastransportnet, want waarom zou British Gas het bedrijf Transco anders afstoten? Dat doet men simpelweg omdat het niet genoeg rendement oplevert. Dat is voor een private eigenaar die winst maakt begrijpelijk, maar zo willen wij dat voor een essentiële infrastructuur in Nederland niet. Het monopolie van het gasleidingennet mag geen onderdeel worden van de wereld van beursgangen en winst, en al helemaal niet tegen de achtergrond van verhalen over mogelijke achterstallige investeringen.

De heer Blaauw (VVD):

Voorzitter! Ik ben een beetje verbaasd dat mevrouw Witteveen een koppeling legt in de richting van Engeland. We weten dat in dat land de overheid gedurende vele jaren onvoldoende heeft geïnvesteerd, zowel in zijn openbaar vervoer, als in zijn gasnetten. Die zijn daarna geprivatiseerd en liggen dus op achterstand. Mevrouw Witteveen kan dan toch niet de vergelijking trekken met Nederland, in die zin dat het in Nederland ook slecht zou gaan?

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Nee, dat doe ik ook niet. Ik noem dit als voorbeeld op basis waarvan wij de discussie hier verder moeten voeren, want zoveel andere voorbeelden hebben we niet. Ja, in de Verenigde Staten hebben we ook een paar voorbeelden. Ik vind het heel belangrijk dat wij daar goed van leren. Ik heb die voorbeelden expres niet verder uitgewerkt, omdat ik denk dat je dan een beetje een herhaling krijgt van de situatie zoals ik die net met de heer Marijnissen had. Maar ik vind dat wij onze ogen er niet voor moeten sluiten en dat we zeker goed moeten studeren op wat er nu precies aan de hand is. Dat geldt ook voor de Verenigde Staten.

De heer Blaauw (VVD):

Dan had u ook het gasnet in Rusland erbij kunnen betrekken; daar gaat ongeveer 50% verloren.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Ja, daar kom ik straks ook nog op en dan verwacht ik alle steun van u.

Voorzitter! Het feit dat diepte-investeringen voor duurzame ontwikkelingen zo moeizaam op gang komen, heeft alles te maken met de nu eenmaal realistische en volstrekt legitieme situatie dat de grote actoren op de kapitaalmarkten – beleggers en beleggingsinstellingen, fondsen, banken: de mogelijke aandeelhouders c.q. eigenaren van de netten – een zo groot mogelijk financieel rendement voor hun klanten willen maken. Gezien de soms risicovolle investeringen die ervoor nodig zijn, is de kans groot dat met distributiebedrijven die zich vooral laten leiden door een "shareholders value"-benadering, het aanbodprobleem bij duurzame energie nog groter wordt. Wij zijn daar niet erg enthousiast over. In de jacht op winst en koersen verliest het langetermijnperspectief – te weten een duurzame energiehuishouding en de continuïteit van een onderneming – het van de kortetermijnblik.

Er zijn ook financiële argumenten. Het behoeft bijvoorbeeld geen betoog dat in kapitaalintensieve bedrijven, zoals netbedrijven, de kosten van het geïnvesteerde kapitaal zwaar drukken op het totaal van de kosten. Het maakt dan nogal wat uit of een bedrijf in overheidshanden is of in private handen. De overheid kan relatief goedkoop lenen, terwijl aan particuliere beleggers een marktconform dividend uitgekeerd moet worden. Bovendien kunnen de overheden ook zelf geld verdienen met de netwerken. Het financiële risico is uiteindelijk, gezien het monopoliekarakter van de netten, immers redelijk beperkt. Privatisering is een onomkeerbaar proces. Niemand zal bereid zijn de netten terug te kopen. Wij kiezen daarom voor een verantwoorde benadering, die de belangen van de burger op een zo hoog mogelijk niveau garandeert.

Met betrekking tot zeggenschap meld ik dat ik de afgelopen tijden heel vaak gehoord heb dat alleen een particulier bedrijf efficiënt en commercieel zou kunnen functioneren. Dat vind ik een eenzijdige benadering. Waarom zou een bedrijf waarvan de overheid 100% aandeelhouder is, niet efficiënt en niet commercieel kunnen werken? Dat is toch maar een kwestie van hoe je een en ander met elkaar regelt en ook zodanig transparant dat de democratische controle daar een rol in kan spelen.

Maar waarom is die verkoop zo volop aan de orde, voorzitter? De geluiden die wat dat betreft steeds tot mij gekomen zijn, geven daarover aan: waarom zouden wij die bedrijven willen houden, als we er als aandeelhouder niets over te vertellen hebben, gelet op de situatie dat we daar het model van de – inmiddels ook al ter discussie staande – structuurvennootschap op los hebben gelaten? Dat vind ik een heel legitiem argument van gemeenten en provincies, maar daar zou je, ook in de PvdA-benadering, verandering in aan kunnen brengen. Dan moeten we discussiëren over het anders regelen van zeggenschap, indien we zouden besluiten dat delen van energiebedrijven bij de overheid blijven. Door de directbetrokken partijen – de rijksoverheid, de provincies en de gemeenten – zou bekeken kunnen worden, welke vorm van onderneming geschikt kan zijn voor het commercieel exploiteren van de netten. Wij denken dat een dergelijke benadering eerder de positie van de consument beschermt en het algemeen belang dient dan de markt. Maar, voorzitter, er zijn ongetwijfeld meer wegen die naar Rome leiden.

Natuurlijk heeft de PvdA-fractie kennisgenomen van het rumoer dat ontstaan is over het PvdA-amendement op stuk nr. 32, dat inmiddels na een technische wijziging stuk nr. 68 is geworden. Zij sluit haar ogen daar niet voor. Ik zou de minister willen vragen – tegen de achtergrond van de zojuist door mij gegeven beschouwing – de gevolgen te belichten indien de regionale netten in overheidseigendom zouden blijven bij de desbetreffende overheden, al of niet op termijn gecombineerd in een onderneming waarin ook het beheer van het hoofdtransportnet aan de orde is met de rijksoverheid als aandeelhouder. Is de minister bereid over dit thema van gedachten te gaan wisselen met de medeoverheden?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik zou graag een toelichting willen. U heeft een glashelder amendement ingediend: geen privatisering zolang er nog geen sprake is van een volledig vrije marktsituatie, geen private monopolies. Maar met hetgeen u nu zegt, mevrouw Witteveen, lijkt u uw eigen amendement onderuit te halen. U zegt nu immers, dat u gehoord hebt dat er rumoer is en vraagt de minister of dit rumoer terecht is. Hoe moet ik dit nu opvatten? Houdt u vast aan uw toch tamelijk principiële verhaal dat privatisering van die netten nu niet aan de orde zou moeten zijn, of bent u gevoelig voor het rumoer wat u hoort?

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Ik wil van de minister horen hoe zij aankijkt tegen de gevolgen wanneer het in eigendom zou blijven. Ik zeg u in alle eerlijkheid dat ik wel geschrokken ben van de fase waarin een en ander verkeert. Ik vind het op zijn minst belangrijk om eens even te vernemen wat de gevolgen zijn. Daarna kunnen wij bekijken wat wij eraan gaan doen, opdat zo goed mogelijk uitgevoerd wordt wat wij zouden willen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Volgens mij is het óf het een óf het ander. Of u volgt de distributiebedrijven die vragen hun netten te mogen vermarkten omdat zij dat nodig hebben voor hun positie, óf u houdt vast aan uw principiële lijn dat de netten in ieder geval voorlopig niet geprivatiseerd dienen te worden. Het lijkt mij dat het tweeën één is en dat u daarover helderheid zult moeten geven.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Als in de praktijk de ontwikkelingen al in een bepaalde fase zijn, moet je wel weten wat de gevolgen zijn wanneer je op die ene kant blijft hangen. Misschien zijn er, nadat wij de beschouwing van de minister gehoord hebben, heel legitieme argumenten aan onze kant om te zeggen dat wij daar niet gevoelig voor zijn. Ik kan dat op dit moment niet overzien.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Maar hoe gaat u dit wetsvoorstel nu beoordelen? U heeft een zeer principiële benadering gegeven: voor u horen die transportnetten in ieder geval voorlopig in overheidshanden te blijven. U heeft allerlei argumenten om te aan te geven dat er van alles misgaat wanneer zij in private handen komen. Nu geeft u toch weer een opening. Mijn vraag is dan of wij wel moeten doorgaan met die liberaliseringsoperatie. U bent blijkbaar bereid om, ondanks alle bezwaren, elk bezwaar uiteindelijk weer in te leveren. Moeten wij ons dan op een gegeven moment niet afvragen of deze wet wel goed is en of er geen andere koers gevaren moet worden?

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Die afweging zullen wij ook maken na afloop van het debat.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Het valt mij wel op dat u deze benadering heel duidelijk kiest ten aanzien van de regionale netten. Maar je kunt ook zeggen dat het hoofdtransportnet evenzeer een probleem vormt. Vindt u dat dit ook absoluut in overheidshanden moet blijven en dat de minister ook op dat punt onderzoek moet doen en met voorstellen moet komen om dat te realiseren?

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Het zou zeker onze voorkeur hebben als dit net in handen van de overheid blijft. Ik vind ook dat dit tussen nu en een aantal jaren in het traject aan de orde moet zijn.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Wanneer u principiële bezwaren hebt tegen vermarkting van de regionale netten, geldt dat denk ik nog veel zwaarder voor vermarkting van het hoofdtransportnet. Het lijkt mij dus dat u daarin een duidelijke stellingname moet kiezen. Ik vind dat u op dit moment nog erg rekening houdt met de positie van de Gasunie en geen verdergaande stappen durft te zetten.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Dat doe ik ook heel bewust. Vanmiddag was er een debat over de Europese top, waarbij een motie is ingediend over reciprociteit. Wij hadden er wel eerder over willen praten, maar dat was niet reëel. Dit soort monopolieposities moet je wel in Europees verband bekijken. Ik heb er echt geen zin in om hier in Nederland dingen te gaan doen die ons wel eens een heleboel nadelen zouden kunnen opleveren. Ik kan wel een mooie principiële stellingname hebben, maar ik heb ook andere belangen mee te wegen. Zaken die de Gasunie betreffen, moeten echt in Europees verband aan de orde komen.

Voorzitter! Ik kom op de handelspoot van de distributiebedrijven. Ook daarbij is terughoudendheid op zijn plaats. Het is voor de PvdA-fractie de vraag of sprake zal zijn van daadwerkelijke marktwerking. Een en ander is sterk afhankelijk van ingenomen of in te nemen machtsposities. De vraag is niet of er één of meerdere aanbieders van een bepaald goed zijn. De enig echte vraag is: is sprake van een zeker machtsevenwicht tussen aanbieders en afnemers? De maatstaf die gebruikt moet worden, is de vraag in welke mate de aanbieders in staat zijn om niet-sectorgenerieke kostenstijgingen af te wentelen op de afnemers. Dat kan een percentage van 0 tot 100 zijn. Dat geeft aan welke macht de aanbieder heeft. De vraag is natuurlijk ook wat het criterium voor marktwerking is. Wij zouden daarover graag met de minister van gedachten wisselen. Dat is van belang in verband met de evaluatie en de eventuele besluitvorming over ons amendement over het "go or no go"-besluit. Hierover moet overeenstemming bestaan tussen Kamer en regering. De PvdA-fractie heeft er in het amendement op stuk nr. 68 voor gekozen om het mededingingsbeleid als vertrekpunt te nemen. Dat betekent dat wij tegenstander zijn van de vorming van particuliere bedrijven die een te grote economische machtspositie zullen innemen. De grens waarbij een economische machtspositie geacht wordt te ontstaan, ligt bij 30% à 40%.

Een gedegen toezichtstelsel is nodig voor het voorkomen van misbruik van economische machtsposities. Marktwerking met monopolies staat of valt met het toezicht op misbruik van die monopolieposities. Wij vinden dat het toezicht op de gasmarkt, vooral op de netbedrijven, beter geregeld kan worden. Het betreft immers monopolieposities waar wij niet voorzichtig genoeg mee kunnen omgaan. Wij hebben daarbij vooral ook gekeken naar de Elektriciteitswet, waarbij de artikelen 21 en 22 ons van pas kwamen. Daarin worden bedrijven ertoe aangezet om ramingen van hun transportcapaciteit te geven. De minister kan aanwijzingen geven indien blijkt dat een neteigenaar op ondoelmatige wijze of in onvoldoende mate voorziet in transport. Er kan in dat soort situaties zelfs een investeringsplicht gelden. Iets dergelijks willen wij ook graag zien geregeld voor het gastransport. Ook als sprake is van tekortkomingen op het gebied van veiligheid, betrouwbaarheid of mogelijke milieuschade moet de minister een aanwijzing kunnen geven. Dat is ook belangrijk voor het investeren in en aanleggen van duurzame netten. De vraag is hoe de minister een sterkere regelgeving op dit terrein beoordeelt.

Ook de tarieven die gaan gelden voor het gebruik van de netten geven reden tot zorg. Monopolies baren ons zorgen, zeker als sprake is van private monopolies. Voor gastransport moet de minister jaarlijks een maximumprijs vaststellen, die vervolgens ieder jaar daalt met de productiviteitsstijging. Wij overwegen op dit punt een amendement in te dienen.

In verband hiermee zou ook de toezichthoudende rol van de NMA moeten worden versterkt, liefst als aparte toezichthouder of eventueel in samenwerking met de DTE. Ik ben heel nieuwsgierig naar de reactie van de minister op de amendementen die daartoe door de fracties van het CDA, de VVD en D66 zijn ingediend.

Geen liberalisatie zonder transparantie. De verwevenheid tussen markt en overheid in de gasproductie en -leverantie is er mede debet aan dat diverse relevante gegevens met betrekking tot productieactiviteiten moeilijk toegankelijk zijn. Er is al gauw sprake van bedrijfsgeheimen. Deze kwestie speelde ook bij de discussie over de Derde Energienota. De toenmalige minister, de heer Wijers, betrok de stelling: geen liberalisatie zonder transparantie. Dat sprak en spreekt ons zeer aan. Dit wetsvoorstel is het juiste kader om daar uitvoering aan te geven.

Wij hebben op stuk nr. 31 een amendement ingediend, waarmee een zo groot mogelijke transparantie wordt beoogd inzake de ontwikkelingen met betrekking tot Nederlands belangrijkste bodemschat. Het daarin vermelde winningscenario moet inzicht geven in de prioriteitsstelling. Dan wordt duidelijk welke velden op welke locaties in productie worden genomen. Tijdens het wetgevingsoverleg toonde de minister zich hier niet al te enthousiast over, alweer vanwege het aloude punt van bedrijfsgeheim. Gaat het hier nu niet ook precies over de scheiding de verantwoordelijkheden van markt en overheid? In het jaarverslag van de Raad van State dat vandaag is uitgekomen, wordt aangegeven dat het heel belangrijk is om dit punt goed te regelen. De overheid moet zicht hebben op hoe het daadwerkelijke depletietempo per veld verloopt. Ook de winningsplannen worden per gasveld opgesteld. De prognoses met betrekking tot de reserves zijn weer van belang voor het oordeel of velden niet vroegtijdig gesloten worden in verband met mogelijke onrendabiliteit door te lage gasprijzen. Dat heeft alles te maken met het goed kunnen beoordelen van het beheer van de bodemschatten. Kan de minister hier nog eens op ingaan?

Aardgas als overgang naar duurzame energie. Wij stemmen van harte in met de nota van wijziging waarin de overheidstaak van de coördinatie van het kleineveldenbeleid door de Gasunie wordt uitgevoerd. De PvdA-fractie wil echter ook dat aardgas wordt ingezet wordt om de transitie naar een duurzame energiehuishouding mogelijk te maken. Wij vinden het vastleggen van het kleineveldenbeleid als taak van de Gasunie een belangrijke stap. Deze zou echter aangevuld moeten worden met een bredere visie waarin voor een langere termijn – dat wil zeggen voor de helft deze eeuw – aangegeven wordt welke rol het aardgas als relatief schone fossiele brandstof kan vervullen in de omschakeling naar duurzame energie. Als wij menen dat het aardgas een rol moet vervullen in die omschakeling, met name ook om grootschalig gebruik van kernenergie buiten de deur te houden, dan zal er helderheid moeten komen over de wijze waarop liberalisering past in de omschakeling naar een duurzame energiehuishouding.

Energiebeleid is bij uitstek langetermijnbeleid. Dat betekent dat wij de regering verzoeken om de rol van aardgas op basis scenario's voor de lange termijn nader in te kleuren. Een bedrijven zoals Shell is uitstekend in staat om scenario's voor de komende 50 à 60 jaar op te stellen en daartoe moet de overheid ook in staat zijn. Is de minister bereid haar zienswijze in een notitie aan de Kamer te zenden? Een en ander kan in het Energierapport een plaats krijgen. Wij overwegen op dit punt een motie in te dienen.

Nederland zal wat betreft een duurzaam gasbeheer ook in Europees verband het voortouw moeten nemen. Nederland heeft nu eenmaal een extra verantwoordelijkheid vanwege het bezit van deze grondstof.

Onze zorg over het niet halen van de doelstellingen met betrekking tot duurzame energie is voldoende verwoord door mijn collega Margreeth de Boer bij de behandeling van het Energierapport. Dat betekent dat de PvdA-fractie van mening is, dat – hoe bescheiden ook – gas gewonnen uit niet fossiele brandstoffen bronnen, zoals biogas, wel degelijk een rol kan spelen in het beleid ten aanzien van duurzame energie. Wij zijn dan ook van mening dat de minister bij de verhandelbare afnameplicht van duurzame energie ook duurzaam gas moet betrekken. Op stuk nr. 30 hebben wij daar dan ook een amendement ingediend waarin gevraagd wordt om een verplichte afname van 0,1% van de totale hoeveelheid gas aan die eindafnemers wordt geleverd. Kan de minister haar bezwaren nog eens toelichten?

In mijn betoog sprak ik al over het internationale element. Dat is niet alleen aan de orde bij eventuele beursgangen. De internationale dimensie zal alleen maar groter worden. Denk aan Rusland, Algerije, Noorwegen en, zoals de minister tijdens het wetgevingsoverleg ook aangaf, zelfs Saoedi-Arabië.

Vooralsnog wil ik mijn aandacht op de Europese Unie richten. Nederland zou, als grootste aardgasproducerend land in Europa, het voortouw moeten nemen bij het aansnijden van enkele wezenlijke discussies in Europa. Er moet zonder meer eerst duidelijkheid komen over de uitgangspunten van het te voeren beleid. Ik noem in dit verband de monopolies. Het is wenselijk dat de Europese Unie een overzichtelijke inventarisatie maakt van de spelers die op de gasmarkt zowel produceren als handelen. Ook de onderlinge relaties tussen producent en handelsclubs moeten transparant worden. Wij hebben de indruk dat vele landen hun eigen NAM's en gasunies hebben die met elkaar een oligopolistische markt vormen. Is het niet van belang dat juist in een mogelijk traject van verdergaande liberalisering overeenstemming bestaat over de aanpak van deze monopolies? Nederland moet weliswaar kritisch naar de Gasunie kijken, zoals wij dat deden bij de Derde Energienota, maar niet alleen Nederland moet dat doen. Verandering in het Nederlands aardgasgebouw kan naar onze mening dan ook nooit eerder aan de orde zijn dan nadat in Europees verband zicht op nadere besluiten over deze thematiek is gekomen.

Dat is in deze wet dan ook niet direct aan de orde, maar de eventuele verkoop van de distributiebedrijven wel. Maar ook daarover zou Europa duidelijkheid kunnen creëren. Wat rekenen de Europese overheden tot hun taken inzake de energievoorziening? Passen daarin private monopolies van netbeheerders op regionaal niveau of zou men een gemeenschappelijke weg kunnen kiezen door voor het algemeen belang te kiezen en de netten in overheidshanden te houden waar het nog kan? Dat zie je veel in Duitsland. Passen de nationale gasunies met hun monopolieposities, private monopolies en dominantie posities, wel in een volledig geliberaliseerde markt? Welke rol speelt de situatie in Noorwegen, waar zowel de productie – denk aan Statoil – als de distributie in overheidshanden is? Noorwegen zal op dit punt meedoen aan de Europese economische ruimte en de richtlijn ook implementeren. Kan de minister daar iets over vertellen? Ik ben nieuwsgierig.

Voor een omschakeling naar duurzame energie is binnen de Europese Unie ook discussie noodzakelijk over een duurzaam aardgasbeleid. Die zou heel goed passen bij het door de minister genoemde witboek. Is de minister bereid om op dat punt initiatieven te nemen?

Er dient geen oneerlijke concurrentie op duurzaamheid op te treden, mijnheer Blaauw, van buiten de Europese Unie. Er zijn twee punten waar ik het in dit verband nog over wil hebben. Het eerste punt is een oneerlijke concurrentie op natuur- en milieuvoorwaarden. Binnen Europa is een en ander goed geregeld op grond van vogel- en habitatrichtlijnen. Ook zijn er strenge eisen met betrekking tot veiligheid en onderhoud van pijpleidingen om tussentijds verlies van gas via lekkages en dergelijke te voorkomen. Dat maakt de productie en het transport van gas duurder. Dat geldt niet voor gas afkomstig uit landen waar deze regels niet of in veel mindere mate gelden. Daardoor ontstaat dus oneerlijke concurrentie. Ons voorstel is dat de Europese Unie in het kader van het Europees handvest naar wegen zoekt om die oneerlijke concurrentie geleidelijkaan weg te nemen. Een van de mogelijkheden is misschien het opleggen van een heffing bij de import van Russisch gas om vervolgens met dat geld in coöperatie investeringen te plegen ter wille van op duurzame wijze te produceren gas in daarvoor in aanmerking komende landen. Op die wijze is de Europese of Nederlandse consument er op termijn van verzekerd dat hij duurzaam geproduceerd gas ontvangt. Wil de minister hierop reageren? Wij overwegen een motie in te dienen.

Het tweede punt betreft een mogelijke concurrentie op de grote verschillen in de afdrachtensystemen binnen de Europese Unie. De Nogepa heeft de Kamer daar nog eens over geïnformeerd. Is de minister bereid ook dat element te bespreken in EU-verband? Wij zouden graag zien dat deze elementen bij de bespreking van de wijze waarop de voortgang inzake de liberalisering van de Europese energiemarkt gestalte gaat krijgen, een belangrijk rol spelen. Vanmiddag hebben wij al een motie ingediend, waarin wordt gezegd dat ook gesproken moet worden over de reciprociteitsbeginselen.

In het amendement van de Partij van de Arbeid is aangegeven dat wij een tweejaarlijkse evaluatie van belang vinden. Het is echter ook belangrijk dat van tevoren wordt afgesproken hoe de essentiële meetpunten geconcretiseerd kunnen worden. Ik noemde al het belang van de nulmeting bij de prijs-kwaliteitverhouding en de criteria voor marktwerking. Ook gaat het over de ontwikkelingen inzake de staatsinkomsten. Kan de minister nadere schriftelijke informatie verstrekken over de wijze van concretiseren?

Tot slot kom ik op het tempo van liberalisering: wel of niet versnellen. De fractie van de Partij van de Arbeid heeft nogal wat aarzelingen over het liberaliseringstempo, dat is hier wel doorgedrongen. De achtergrond daarvan is dat wij ons afvragen wat de kleinverbruiker, de kleine huishoudens, erop vooruitgaan. Daarom is ons uitgangspunt: nee, tenzij. De inzet van de fractie van de Partij van de Arbeid is om nog deze regeerperiode nadere duidelijkheid te verkrijgen, zodat een nieuwe Kamer en een nieuwe regering in 2003 een besluit kunnen nemen over hoe met een zo stevig mogelijk draagvlak een voor alle betrokkenen, vooral voor de kleinverbruikers, zo aantrekkelijk mogelijk liberaliseringstraject kan worden vervolgd. Wij hebben dat neergelegd in het amendement op stuk nr. 57, als een "go or no go"-bepaling.

Kort gezegd houdt dat in: meer duidelijkheid over aspecten zoals duurzaamheid, betrouwbaarheid, betaalbaarheid, toezicht, ontwikkelingen met betrekking tot de zeggenschaps- en eigendomsverhoudingen bij distributiebedrijven, inclusief de rol van de staat in de Gasunie, te verwachten concurrentieontwikkelingen, ook in Europees verband en dan verder besluiten over het liberaliseringstempo. Dit kan sneller of langzamer.

De heer Blaauw (VVD):

Even voor de duidelijkheid, hoewel ik dat eigenlijk een slechte uitdrukking vind, omdat het kan betekenen dat ik slecht heb geluisterd: bedoelde u dat het amendement op stuk nr. 57 cruciaal is voor de vraag of u wel of niet het wetsvoorstel steunt?

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Dat is heel belangrijk in onze overwegingen. Dit is een soort samenvattend overzicht aan de hand waarvan wij tot een eindoordeel zullen komen.

De heer Blaauw (VVD):

Ik vroeg of het cruciaal is. Dat betekent dat u tegen de wet zou zijn, als het niet aangenomen wordt.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Daarmee zou ik een heleboel andere zaken die ik heb genoemd, onrecht doen.

De heer Blaauw (VVD):

Ik begrijp dat u een heel pakket hebt dat cruciaal is. Dat is interessant.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Ja, ik heb hier gezegd hoe ik over het wetsvoorstel oordeel en dat verwacht ik van u straks ook.

De heer Van den Berg (SGP):

Mijnheer de voorzitter! Om maar met de deur in huis te vallen, de SGP-fractie staat sceptisch tegenover een volledig vrije energiemarkt. Vorig jaar, bijna op de dag af, eind maart 1999, hebben wij bij de behandeling van de Elektriciteitswet reeds onze kritische houding ten aanzien van de vrijmaking van de elektriciteitsmarkt naar voren gebracht. De periode die is verstreken tussen dat moment en nu, heeft aan dat standpunt weinig kunnen veranderen, ondanks de euforische verhalen over de verworvenheden van de vrije markt, die het kabinet de afgelopen tijd in het kader van het voorliggende wetsvoorstel naar voren heeft gebracht.

Wij staan nog steeds op het standpunt van vorig jaar wat onze principiële benadering betreft. Ik constateer overigens met vreugde dat in het achterliggende jaar het licht ook bij andere fracties lijkt te zijn doorgebroken. De sfeer is in deze discussie toch anders dan een jaar geleden, dat zie ik ook in een aantal amendementen. De in mijn ogen wat al te lichtzinnige en kritiekloze bejegening van de vrije energiemarkt, waarvan bij de behandeling van de Elektriciteitswet nog sprake was, zullen wij vandaag gelukkig in wat mindere mate tegenkomen. Wij vinden dat terecht. Het gaat immers om een onderwerp dat de grootst mogelijke zorgvuldigheid vereist.

Er kan te makkelijk worden voorbijgegaan aan de neveneffecten die de liberalisering van de energiemarkt zeker met zich brengt. Die effecten zijn er, al wordt daar wel eens badinerend over gedaan. De mogelijke voordelen worden steeds breed uitgemeten, maar de mogelijke nadelen krijgen wat minder aandacht. Ik wijs in dit verband op het commentaar in het jaarverslag van de Raad van State dat wij dezer dagen mochten ontvangen, waarin op dit thema wordt ingegaan. Ik wijs in het bijzonder op het belangrijke advies van de Raad voor het openbaar bestuur "De overheid de markt in- of uitprijzen" van december 1998. Wij hebben hierover vorige week gesproken in de vaste commissie voor Economische Zaken. Ik vond het jammer dat er toen zo weinig woorden werden gewijd aan dit zo belangrijke advies.

Ik wil een enkele notie uit dit advies aanhalen. De raad vreest dat bij de discussie over marktwerking in de publieke sector de nadruk momenteel te veel en te eenzijdig op de markt ligt. De raad oordeelde dat in het vervolg moet worden aangetoond dat de uitvoering door de markt van publieke taken zoals energievoorziening voordelen biedt ten opzichte van de bestaande situatie. Er wordt te gemakkelijk gezegd, zo constateert de raad, dat marktwerking goedkoper en beter is.

De SGP-fractie vindt de introductie van meer marktwerking alleen gerechtvaardigd, als deze onomstotelijk leidt tot een scherpere prijsstelling met handhaving van publiekrechtelijke waarborgen voor het bestaande kwaliteitsniveau en leveringszekerheid voor alle cliënten. Daarbij dienen ook de nodige waarborgen te worden gecreëerd voor sociale aspecten en duurzaamheid. Marktwerking mag geen doel op zich worden, vooral niet als het nutsfuncties betreft, en mag zeker niet haar doel voorbij schieten.

De SGP-fractie vraagt zich af, zoals bij de behandeling van de Elektriciteitswet, in hoeverre kosten en baten van de liberalisering en privatisering in de gassector serieus tegenover elkaar zijn afgewogen, met name wat de consequenties voor de kleinverbruiker betreft. De regering lijkt zich niet altijd even consistent uit te laten over de toekomstige gasprijs in de geliberaliseerde markt. Uit de memorie van toelichting blijkt dat in landen waar liberalisering reeds heeft plaatsgevonden, zoals de Verenigde Staten en Engeland, de gasprijs voor kleinverbruikers zelfs fors is gestegen. De minister blijft echter spreken over een mogelijke prijsdaling, maar stelt ook een verhoging van de regulerende energiebelasting in het vooruitzicht. Dat zal per saldo wellicht een geringe of zelfs in het geheel geen verandering van de consumentengasprijs betekenen. In dit verband is het amendement van collega Van den Akker op stuk nr. 37 van belang, waarin wordt beoogd de voordelen van liberalisering gelijkelijk te verdelen onder groot- en kleinverbruikers.

In de memorie van toelichting las ik op pagina 5 de volgende passage: "Want lagere prijzen die uit de liberalisering voortvloeien, leiden in Nederland niet automatisch tot een hogere maatschappelijke welvaart. Nederland exporteert immers ruwweg de helft van het geproduceerde aardgas en heeft daarom voordeel bij een hoog prijsniveau." Heeft de minister dit aspect in de kosten-batenanalyse meegewogen?

Zoals gezegd lijkt het nog maar de vraag te zijn in hoeverre de kleinverbruiker in de geliberaliseerde gasmarkt met lagere consumententarieven zal worden geconfronteerd. De regering noemt naast prijs ook service en andere kwaliteitsaspecten. In de vorm van geavanceerde beheers- en servicepakketten contracteert de klant alleen energie, onafhankelijk van de energiedrager. Deze zullen dankzij de liberalisering gerealiseerd kunnen worden. In de nota naar aanleiding van het verslag geeft de minister vervolgens een aantal voorbeelden van dienstverlening door Britse energiebedrijven aan huishoudens. Wij zijn echter weinig onder de indruk van deze opsomming. Bescherming tegen automatische betaling van de rekening als er geen gas afgenomen wordt en een rekening in braille en grote letters zijn diensten die ethisch en maatschappelijk bezien feitelijk nu al tot het huidige dienstenpakket van energiebedrijven moeten behoren. Daar hoeft toch geen proces van liberalisering en privatisering aan vooraf te gaan? Overigens kom ik ook nu reeds voorbeelden tegen van zeer cliëntvriendelijke energieleveranciers.

De minister verwacht dat de bestaande verhouding tussen prijs en kwaliteit als gevolg van de liberalisering zal verbeteren. Aanbieders moeten immers in onderlinge concurrentie actief inspelen op de wensen van de verschillende verbruikersgroepen. De aanbieders die daar minder goed in slagen, verliezen volgens de minister hun marktaandeel, omdat klanten dan overgaan naar een andere leverancier. Is dat beeld niet te idealistisch? De energiemarkt kenmerkt zich immers door een oligopolistische, weinig doorzichtige marktstructuur.

Vanuit het perspectief van de consument is de leveringszekerheid en de voorzieningszekerheid een belangrijk punt. Wij vinden het een goede zaak dat zowel in voorliggend wetsvoorstel als in het wetgevingstraject het belang van beide aspecten voor de kleinverbruikers is onderkend. In de memorie van toelichting staat echter dat leveringszekerheid, als element van de kwaliteit van de dienstverlening, een aspect is waarop bedrijven kunnen concurreren. Hoe ziet de minister deze stelling in het licht van de in dit wetsvoorstel opgenomen zorgplicht van de leverancier aan kleinverbruikers? Op welke manier zijn leverings- en voorzieningszekerheid gewaarborgd door energiebedrijven die vanuit het buitenland energie leveren aan consumenten in Nederland? Krijgt deze zaak ook op Europees niveau aandacht?

Als het over de kosten en baten van liberalisering gaat, is de SGP-fractie ook bezorgd over de positie van de binnenlandse gassector. De Gasunie meldde recentelijk dat men inmiddels reeds 40% van het marktaandeel kwijt is. Daarnaast constateert de Algemene Rekenkamer in haar rapport Aardgasbaten dat de Gasunie door de liberalisering ongeveer 20% van haar marktaandeel zal verliezen doordat ook buitenlandse gasproducenten direct aan grootverbruikers en later tevens aan distributiebedrijven kunnen leveren. Hoofddirecteur Verberg van de Gasunie stelde gisteren tijdens de presentatie van de jaarcijfers, dat hij er nog niet in geslaagd is om het verlies aan marktaandeel in Nederland te compenseren door elders meer gas af te zetten. Wij vrezen dat de aardgasbaten, die vooral afkomstig zijn van binnenlandse gasproductie, voor de staat structureel afnemen als de Gasunie er in de toekomst ook niet in slaagt een positie op de exportmarkt te verwerven. Ik meen dat mevrouw Witteveen daar ook over heeft gesproken. Welke extra maatschappelijke opbrengsten staan hier in de visie van de minister tegenover? Kan de minister aangeven wat de bij nota van wijziging aangekondigde verdere versnelling van het liberaliseringstempo aan extra batenderving met zich brengt ten opzichte van de eerdere raming van de Algemene Rekenkamer?

Evenals bij de behandeling van de Elektriciteitswet zijn ook in het voorliggende wetsvoorstel de sociale gevolgen die de liberalisering van de energiemarkt met zich brengt, onderbelicht gebleven. Ik betreur dat. Volgens FNV Bondgenoten zouden als gevolg van de Gaswet wel 6000 van de 30.000 arbeidsplaatsen – zo'n 20% – kunnen verdwijnen. Daar kunnen wij toch niet omheen? Is de regering daadwerkelijk bereid bij te dragen om – als het door zou gaan – de sociale gevolgen van deze liberaliseringsoperatie op zijn minst te verzachten? Liet de minister zich bij de Elektriciteitswet nog uit over het verwachte banenverlies in de energiesector als zijnde een gevolg van het wegwerken van inefficiënties, bij de Gaswet kan dat argument niet opgeld doen. Volgens FNV Bondgenoten zal het banenverlies voornamelijk zijn uitwerking hebben bij de toeleveranciers van boorplatforms en dat alles houdt verband met het kleineveldenbeleid, dat ook in het voorliggende wetsvoorstel zijn beslag krijgt.

Tot de nieuwe wet van kracht is, staat de Gasunie garant voor de afname van het gas uit kleine velden tegen een vaste prijs. Na invoering is de Gasunie nog steeds verplicht dit gas af te nemen, maar dan tegen marktconforme prijzen. Het is dan de vraag of het als gevolg daarvan lonend zal blijven om kleine gasvelden, bijvoorbeeld in de Noordzee, te exploiteren. De exploitatie van kleine gasvelden is relatief gezien immers duurder. De minister heeft toegezegd in overleg met het kabinet te zullen treden over de voorwaarden voor de uitvoering van het kleineveldenbeleid. Ik begrijp dat dit overleg nog niet heeft plaatsgehad, maar ik wijs tevens op de door de Nogepa in haar brief van 20 maart aangegeven consequenties van het uitblijven van deze voorwaarden voor de gasindustrie, voor de Nederlandse gasvoorziening en voor de aardgasbaten voor de staat. Hoe oordeelt de minister over het bezwaar van Nogepa, dat het kabinetsberaad over de voorwaarden voor de uitvoering van het kleineveldenbeleid niet voor de plenaire behandeling van de Gaswet heeft plaatsgevonden?

Voorzitter! De regering stelt dat in een goed werkende markt de overheid niet noodzakelijk aandeelhouder hoeft te zijn. Ik vind het van belang daar in dit debat nader op in te gaan. Private ondernemingen streven – als het goed is – immers naar een maximale shareholders value, zoals men dat in goed Nederlands noemt. Als wij om ons heen kijken, zien wij welke toeren nutsbedrijven nu reeds uithalen om straks, wanneer de liberalisering een feit is, zo'n maximale shareholders value te kunnen genereren. Ik verwijs in dit verband naar de uitspraken van de heer Swelheim, bestuursvoorzitter van Nuon, in het blad Forum van 23 maart. Hij liet zich nogal badinerend uit over de recente commotie over de financiële activiteiten van zijn bedrijf rond een voetbalclub en een stadion. Velen stonden op hun achterste benen, omdat zij de miljoenen die in dit Gelderse paradepaardje werden gepompt, liever op hun energienota in mindering gebracht zagen worden. Dat lijkt mij een vrij terechte verwachting. Het is er de heer Swelheim echter om te doen naamsbekendheid te creëren. Hij zegt: "Naamsbekendheid creëert waarde, bijvoorbeeld als je naar de beurs gaat. Maar niet iedereen ziet dat in. Ik heb al moeite genoeg om mijn aandeelhouders te overtuigen en die plukken de vruchten ervan."

Daar ligt nu wel de crux: aandeelhoudersbelang versus consumentenbelang. Vandaar ons standpunt, dat aandeelhoudersschap van de overheid dergelijke escapades moet voorkomen. Wij zijn, maar dat was uit andere debatten al genoegzaam bekend, niet voor verdere privatisering van energiebedrijven, want wij zien waartoe dat allemaal kan leiden. Wil de minister hierop reageren? Hoe ziet zij dit dilemma?

De SGP-fractie realiseert zich, dat ook bij dit wetsvoorstel de regering gebonden is aan Europese regelgeving. De liberalisering van de gasmarkt vloeit voort uit de Europese richtlijn nr. 98/30/EG betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor gas. Evenals de Elektriciteitswet gaat ook dit voorstel echter verder dan de Europese regelgeving noodzakelijk maakt. Zo ligt het tempo van de liberalisering hoger dan de Europese regelgeving vereist. Terwijl op grond van genoemde richtlijn de energiemarkt in 2007 slechts voor 33% behoeft te worden geliberaliseerd, koos de regering in eerste instantie ervoor deze op dat tijdstip volledig vrij te doen zijn, terwijl bij tweede nota van wijziging het liberaliseringstempo uiteindelijk zelfs nog verder wordt versneld. Kan de minister duidelijk beargumenteren, waarom ook bij dit wetsvoorstel voor een verdergaande beleidslijn is gekozen? Ik herinner eraan dat op de laatstgehouden Europese top wel is gesproken over verdergaande versnelling op dit gebied, maar dat daar geen data zijn genoemd, nota bene door het verzet van Frankrijk. In het debat dat wij vandaag met de minister-president over de top hebben gehouden, is dat aan de orde geweest. Wat betekent de versnelde liberalisering die de minister voorstaat voor het ontstaan van een level playing field in Europa voor Nederlandse gasaanbieders en gasafnemers? In dit verband zij opgemerkt dat de SGP-fractie er ten zeerste aan hecht dat het reciprociteitsbeginsel onomwonden voor landen als Frankrijk van toepassing zal worden verklaard. Over dit hete hangijzer is vandaag een motie bij het debat over de Europese top ingediend, waaraan al eerder terecht werd gerefereerd.

Voorzitter! Uit een recent onderzoek van Andersen Consulting blijkt dat de liberalisering van de energiesector in de EU tot op dit moment gepaard ging met verwarring en soms zelfs chaos. Tot nu toe is er geen land waar de marktopening vlekkeloos is verlopen. Het onderzoeksbureau waarschuwt dan ook voor het overhaasten van de vrijmaking. Het rapport is pas na de brief van de regering van 17 februari inzake de versnelling van het liberaliseringstempo verschenen. Ik hoop dat dit rapport de minister aan het denken heeft gezet.

Wij hebben hierover overigens ook vorige week in een algemeen overleg gesproken. Ik heb toen gezegd dat mijn fractie geen behoefte heeft aan een versnelling. Verder heb ik in dat overleg geconstateerd dat in de tweede nota van wijziging slechts sprake is van een mogelijke versnelling, terwijl het oorspronkelijke wetsvoorstel de mogelijkheid bevatte om het tijdstip zowel te vervroegen als uit te stellen. Gelukkig ligt er een amendement van mevrouw Witteveen voor, dat beoogt het wetsvoorstel zodanig te veranderen dat de invoering niet alleen vervroegd maar ook vertraagd kan worden. Ik vind dit zelf een noodzakelijk element. Ik meen mij overigens te herinneren dat de minister tijdens het algemeen overleg van vorige week heeft gezegd dat zij hiertegen geen onoverkomelijke bezwaren heeft. Ik meen zelfs begrepen te hebben dat zij op dit punt met een nota van wijziging zou komen.

In verband met een mogelijke versnelling van het liberaliseringstempo en het beheer van de netwerken van energiebedrijven wijs ik op het interview met de heer Linthorst van Energiened in NRC Handelsblad van 21 maart jl. Daarin stelt hij dat een mogelijk verbod op het verkopen van netwerken door energiebedrijven als gevolg van het gewijzigde amendement van mevrouw Witteveen op stuk nr. 68 desastreus zou uitpakken voor de positie van de Nederlandse energiebedrijven. Linthorst zegt zelfs dat dit verbod ertoe zou kunnen leiden dat energiebedrijven zullen weigeren actief aan de liberalisering mee te werken. De SGP-fractie vindt dat deze uitspraak enigszins riekt naar chantage en eigenlijk niet gedaan had moeten worden.

Mijn fractie – zie ook onze bijdrage bij de Elektriciteitswet – hecht er ten zeerste aan dat energienetwerken in handen van de overheid blijven. Dat betreft in ieder geval het hogedrukleidingennet. Wij vinden echter dat dit ook zou moeten gelden – vandaar onze vreugde over het amendement op stuk nr. 68 – voor de regionale netwerken. Voor mijn fractie is het leidende principe dat het hier infrastructuur betreft. Net als op andere terreinen waar publieke belangen vereisen dat de infrastructuur in overheidshanden blijft, moet dat ook hier het geval zijn. Ik ben dan ook blij dat dit inzicht bij de PvdA-fractie is doorgedrongen.

Voorzitter! Zowel bij de indiening van de Gaswet als bij de inmiddels veelbesproken tweede nota van wijziging heeft de tuinbouwsector nadrukkelijk om aandacht gevraagd voor haar positie in de geliberaliseerde energiemarkt. Dat is terecht. Uit onderzoeken van onder meer het Landbouw-economisch instituut blijkt dat de Gaswet ernstige gevolgen kan hebben voor de concurrentiepositie van de glastuinbouwsector en voor de individuele ondernemer binnen deze sector die op basis van een bepaalde karakteristiek van gasafname wordt afgerekend.

Het LEI heeft berekend dat de totale lastenverzwaring voor deze sector wel eens op 600 mln. zou kunnen uitkomen. Dit zou de nekslag zijn voor vele bedrijven. Een en ander zal namelijk leiden tot een enorme lastenverzwaring, die niet kan worden doorberekend in de prijzen van het product. De SGP-fractie vraagt daarom nadrukkelijk aandacht voor de gevolgen voor de glastuinbouwsector van de liberalisering van de energiemarkt. Deze sector heeft het immers de laatste jaren toch al niet zo gemakkelijk. Er is daar namelijk nog veel meer aan de hand.

Er ligt een aantal amendementen voor waarin aandacht wordt besteed aan deze problematiek. Ik noem de amendementen van mevrouw Witteveen en die van de collega's Blaauw en Van den Akker op stuk nr. 72. Het is echter de vraag of dit amendement voldoende tegemoetkomt aan de problematiek. Ik meen namelijk dat in dit amendement het jaartal 2004 wordt genoemd. Uit de sector wordt 2005 genoemd. Wij hebben verder de gevolgen van het CDS en de problematiek van de WKK. De minister heeft impliciet erkend dat daar problemen zijn en voert in dit verband overleg met betrokken partijen. Wat is de meest recente stand van zaken? Ook is er nog de problematiek rond de conceptbeschikking over de exclusieve contracten van de Gasunie met de energiedistribu- tiebedrijven waaronder de tuinbouwcontracten vallen die als ze verlengd moeten worden door de NMA mogelijk in strijd met de Mededin- gingswet worden geacht en dus nietig zullen worden verkaard. Dat is een ernstige kwestie. Tijdens het AO vorige week heb ik hiervoor aandacht gevraagd. Ik vind dat de minister eventueel moet ingrijpen. Ik heb begrepen dat er een amendement ligt van collega Stellingwerf op stuk nr. 59, dat ook aan deze problematiek tegemoet komt. Ik vraag een reactie van de regering daarop. Ik hoop dat door deze combinatie van amendementen en beleidsvoornemens een bevredigende oplossing voor de tuinbouwsector kan worden bereikt. Voor mijn fractie is dit ook voor de beoordeling van het wetsvoorstel in totaliteit een uitermate cruciale factor.

Voorzitter! Ik kom te spreken over de evaluatie van de Gaswet. De regering stelt voor om die om de vier jaar te doen plaatsvinden. Wij hebben er een voorkeur voor, conform het amendement van mevrouw Witteveen, dat sneller te doen zeker zolang de gevolgen van de opheffing van de bescherming van alle groepen afnemers nog niet bekend zijn. Het is duidelijk dat wij de vinger aan de pols moeten houden. Ik vind de benadering zoals uiteengezet door mevrouw Witteveen om de "go or no go"-beslissing op een later moment te nemen, waarbij deze evaluatie kan worden betrokken buitengewoon acceptabel. Ik hoop dat de minister hieraan haar medewerking zal verlenen.

Voorzitter! Onze insteek is kritisch vanuit onze algemene visie op ontwikkelingen in de richting van privatisering en marktwerking in nutssectoren. Wij moeten daarin zeer kritisch zijn. Er zijn veel amendementen ingediend. De uiteindelijke beoordeling van het wetsvoorstel is op dit moment onmogelijk. Amendementen over de tuinbouwsector en andere amendementen zijn cruciaal voor ons. Voor ons is heel essentieel dat de publieke aspecten van de nutsvoorzieningen voldoende blijven gewaarborgd. Dit is het punt voor onze finale beoordeling.

De heer Stellingwerf (RPF/GPV):

Voorzitter! Na de liberalisering van de elektriciteitsmarkt is de gasmarkt aan de beurt. De implementatie van de EU-richtlijn maakt dit voor een deel noodzakelijk. De gedachtegang is dat een grotere keuzevrijheid tot meer concurrentie zal leiden en daardoor tot grotere doelmatigheid en lagere prijzen. In de stukken wordt voortdurend de nadruk gelegd op het consumentenvoordeel dat met de liberalisering te behalen valt. De fracties van RPF en GPV hebben zich tijdens de schriftelijke voorbereiding kritisch opgesteld. Naast het aspect dat het hier gaat om voorzieningen waarbij belangrijke publieke belangen in het geding zijn, vormen de positie van de kleinverbruiker, de effecten van de liberalisering op de inzet van WKK en het gebruik van restwarmte en de positie van de Nederlandse glastuinbouwsector voor ons zorgpunten. De nota naar aanleiding van het verslag en de nota naar aanleiding van het nader verslag hebben ons niet gerustgesteld. Verschillende keren spreekt de minister in termen als "verwacht" of "ik ga ervan uit". Bovendien wijst ze op de evaluatie als het gaat om bijstelling van het beleid en op mogelijkheden om machtsmisbruik te voorkomen. De schriftelijke rondes versterken onze indruk dat de door de regering beoogde versnelde liberalisering veel onzekerheden met zich brengt. Het gevaar dat FNV Bondgenoten signaleert, namelijk dat als gevolg van de liberalisering Engeland binnen tien jaar een gasimporterend land zal worden, is daarvan een voorbeeld. Importeren betekent dat de afhankelijkheid van de gasvoorraden uit bijvoorbeeld landen van de voormalige Sovjet-Unie of uit Algerije toeneemt. De gevolgen van de afhankelijkheid kunnen verstrekkend zijn. De oliecrisis is ook weer niet zo lang geleden. Te grote afhankelijkheid van politiek instabiele gebieden zal moeten worden voorkomen. De minister heeft ons niet kunnen overtuigen met haar opmerking dat een toenemende afhankelijkheid niet betekent dat de kwetsbaarheid van de gasvoorziening toeneemt. De voorzieningszekerheid blijft voor ons wel degelijk een punt van zorg. Verder missen we een nadere onderbouwing van de opvatting dat vraagbeïnvloeding in een geliberaliseerde markt het meest geëigende middel is voor de bevordering van de productie van duurzame energie.

Voorzitter! Er zijn veel vragen gesteld over het versnelde tempo van de liberalisering. "Versnelling van de liberalisering sluit beter aan bij de dynamiek die in de markt ontstaat wanneer de liberalisering in gang gezet is. Kunstmatig vasthouden aan de eerder afgesproken termijn zou deze dynamiek verstoren.", zo schrijft de minister. Voorzitter! Wat is nu de meerwaarde van de optie om sneller dan het door de Europese Commissie voorgestelde tempo te gaan? Waarom wordt niet de lijn van bijvoorbeeld Luxemburg en Frankrijk gevolgd? Wij zouden voor terughoudendheid willen pleiten. Het is makkelijker zo nodig of desgewenst te versnellen dan een te hoog gebleken versnelling weer ongedaan te maken.

Een sector die door de voorstellen in grote problemen dreigt te komen, is de glastuinbouw. We onderschrijven het pleidooi van de glastuin bouw om de hele markt voor de glastuinbouw pas in het jaar 2005 te liberaliseren. Ik neem overigens wel aan dat er in dit verband nog enig denkwerk en overleg nodig is. Immers, tot nu toe is steeds gesproken over 2004. In de tussentijd kunnen de glastuinders door investeringen en verandering van hun bedrijfsvoering inspelen op de nieuwe situatie. Het gaat daarbij om een betere spreiding van het energieverbruik, waardoor per saldo minder piekbelasting ontstaat. De liberalisering komt mede vanwege het tot nog toe gevoerde beleid in ieder geval voor de glastuinbouw te vroeg. Wij kunnen ons voorstellen dat deze sector het gevoel heeft dat de spelregels tijdens het spel worden gewijzigd. Investeringen en teeltkeuzen zijn immers in een veel gunstiger periode gedaan en dat zijn keuzen die op de lange termijn zijn gericht.

De minister heeft aangegeven dat een generieke uitzondering van een sector in ongenade zou vallen bij de Europese Commissie. Er zou dan sprake zijn van oneigenlijke concurrentie. In enkele amendementen is echter wel een vluchtweg gewezen die begaanbaar is en die niet door een Europees veto zal worden getroffen. Wij zullen dan ook met overtuiging voor het amendement-Blaauw stemmen waarmee de verbruiksgrens wordt opgetrokken van 1.000.000 m3. Ook de amendementen die beogen de sector meer tijd te gunnen, kunnen op onze steun rekenen.

Voorzitter! Wij krijgen uit de schriftelijke voorbereiding de indruk dat de kleinverbruiker per saldo niet profiteert van lagere gasprijzen. Sommigen verwachten zelfs dat ten gevolge van de liberalisering de prijzen voor deze groep juist zullen stijgen. Kleinverbruikers profiteerden tot nog toe van het feit dat grote ondernemers meer betaalden dan ze aan diensten afnamen. Het nieuwe regime betekent een lagere gasrekening voor de grote bedrijven en een hogere voor de relatieve kleinverbruikers, waaronder huishoudens en tuinders. Zeker, het wordt voor de grote bedrijven rechtvaardiger, maar de negatieve effecten voor de miljoenen kleinverbruikers zijn wel een gegeven.

In vergelijking met andere landen in Europa was gas in Nederland altijd goedkoop. Is in de toekomst uit te sluiten dat afnemers in afgelegen of dunbevolkte gebieden uiteindelijk meer moeten gaan betalen voor hun gas dan afnemers in dichtbevolkte gebieden en dat kleinverbruikers ten gevolge daarvan zullen gaan afhaken? De minister gaf in een interview met NRC Handelsblad van 31 maart 1999 aan dat de consument meer keuzevrijheid krijgt, maar een prijsdaling...? "Er kán een prijsdaling optreden, maar ik verwacht daar niet veel van. Daar komt nog bij dat de Nederlandse gasprijs al relatief laag is in vergelijking met de rest van de Europese markt.", aldus de minister. Bovendien zal een lagere gasprijs worden gecompenseerd door verhoging van de ecotaks. Wij onderschrijven overigens dat de inzet van deze regulerende energieheffing op grond van maatschappelijke overwegingen noodzakelijk is. Het draagvlak voor productie en afname van duurzame energie zou anders helemaal wegvallen.

Een ander aspect dat bij ons vragen oproept, is het feit dat de huidige gasvoorziening van hoge kwaliteit is. Wat kan er nog worden verbeterd? Op vragen van onder meer onze fracties is door de minister gesteld dat wel degelijke substantiële consumentenvoordelen zijn te verwachten voor de kleinverbruikers. En dan gaat het niet zozeer om een daling van de prijs, als wel om het inspelen op het "gemak voor de consument". Daarbij wordt verwezen naar het Britse Centrica. Het is de vraag of de consument daar wel op zit te wachten. Voor de consument zijn een gunstige prijs en leveringszekerheid toch veel belangrijker dan service, al is die op zichzelf misschien wel nuttig? En ten slotte geeft de minister, als het gaat om efficiëntieverbeteringen bij de Gasunie, aan dat deze kúnnen worden doorberekend in de kleinverbruikerprijzen. Het kan dus, maar of het inderdaad zal gebeuren, is vers twee.

Op het punt van de prijsvorming had ik mij willen aansluiten bij de heer Van Walsem, die een amendement had ingediend om de prijzen onafhankelijk te laten zijn van de afstand tussen de voeding van het net en de afname daarvan. Hij heeft dit echter ingetrokken. Omdat het naar mijn opvatting toch een rechtvaardige zaak betreft, heb ik gemeend dit amendement opnieuw te moeten indienen. Ik was er ook niet van overtuigd dat er voor een dergelijk amendement te weinig steun te vinden zou zijn, zoals de heer Van Walsem meende.

De leveringszekerheid is uiteraard een belangrijk punt. Deze moet volgens de minister aan de markt worden overgelaten. Alleen in uitzonderingssituaties zal de overheid ingrijpen; artikel 32 geeft de overheid die mogelijkheid. Uiteraard achten wij deze terugvaloptie noodzakelijk. De vraag is echter hoe de terugtredende overheid de voor deze uitzonderingssituaties noodzakelijke deskundigheid in huis kan houden. De minister verwacht dat ook bij een lagere prijs het huidige niveau van leveringszekerheid niet zal afnemen, maar ik mis eigenlijk een onderbouwing van deze verwachting.

De fracties van RPF en GPV waarderen de wettelijke verankering van het kleineveldenbeleid in het wetsvoorstel en de coördinerende rol daarin van de Gasunie. Toch hebben wij zorgen als het gaat om kleine gasvelden. De afname van gas is dan wel geregeld, maar de prijs zal toch bepalen of er überhaupt geleverd wordt. Nu al staat het behoud van de werkgelegenheid voor de olie- en gasindustrie alsook voor de toeleveranciers van die industrie onder druk. Hoe reëel is bijvoorbeeld de vrees van de vakbonden dat maximaal 6000 van de 30.000 banen in de aardgas- en olieproducerende industrie zullen verdwijnen? "Je ziet al dat bedrijven de voorwaarden niet afwachten en zich uit de Noordzee terugtrekken", aldus de FNV in het blad Spits. Ziet de regering in het licht van de liberaliseringsvoorstellen mogelijkheden om deze ontwikkeling te keren? Kan het voorstel om een offshore overlegplatform te initiëren hieraan een bijdrage leveren? De FNV is in het kader van het kleineveldenbeleid van mening dat het belangrijk is dat staatsdeelneming in de Gasunie gehandhaafd blijft. Bij afstoting van de aandelen heeft de overheid zeker geen invloed meer om levering vanuit de kleine velden te stimuleren. Hoe ziet de regering dit?

Dan het aspect duurzaamheid. De regering geeft aan ook op de lange termijn te streven naar een schone en duurzame gasvoorziening en het zo schoon mogelijk toepassen van fossiele brandstoffen. In dit kader is het te waarderen dat er in 2001 een vrijwillig systeem van verhandelbare groencertificaten voor duurzame elektriciteit, duurzame warmte en duurzaam gas komt. Dit systeem kan een hoge vlucht gaan nemen wanneer de elektriciteitsproducenten zullen gaan aangeven, welk aandeel van hun stroom is opgewekt door middel van bijvoorbeeld kernenergie. Gisteren is op dit punt een motie aangenomen. Ik ben overigens best geïnteresseerd in een reactie van de minister op de aanvaarding van die motie. Wellicht is de behandeling van dit wetsvoorstel hiervoor een goede gelegenheid.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Die motie heeft niet met gas te maken.

De heer Stellingwerf (RPF/GPV):

Nee, maar er zijn nu wel moties ingediend die in dezelfde richting gaan, dus het is misschien van belang om een parallel te trekken.

Voorzitter! Als het gaat om duurzaamheid, is het Nederlandse beleid gericht op alle vormen van energie, in Europees verband gaat het overleg alleen over duurzame elektriciteit. Het is jammer dat de minister zich in dit verband beperkt tot de opmerking dat zij op korte termijn geen verbreding van de Europese discussie in de richting van duurzaam gas verwacht. Ik zou haar willen vragen, daartoe zelf initiatieven te ontplooien. Is zij daartoe bereid en ziet zij daartoe mogelijkheden? In dit kader nog de vraag wanneer het vervolg van het onderzoeksprogramma GAVE van start zal gaan. Uit de eerste fase van dat onderzoek bleek dat waterstofgas en biogas perspectief hebben. Welke verwachtingen heeft de minister van een dergelijk nationaal initiatief? Zou dit initiatief geen navolging kunnen krijgen binnen Europa?

Verder is de minister van mening dat aan het aardgas dat in het buitenland wordt geproduceerd, geen specifieke milieueisen kunnen worden gesteld door de overheid. Zij laat het over aan de markt, die erop in zou kunnen spelen door een keurmerk in het leven te roepen. Het lijkt mij voor de hand te liggen dat de minister ook hier, in de voorwaardenscheppende sfeer, initiatieven ontplooit.

Dan kom ik bij de aansluitplicht. De minister voelt daar niet voor, maar deze bestaat wel met betrekking tot elektriciteit. Het levert economisch onverantwoorde situaties op en er zijn voldoende alternatieven beschikbaar, aldus de minister. Zij verwacht niet dat de aansluitgraad als gevolg van de liberalisering zal dalen, "aangezien het leveren van gas een commercieel aantrekkelijke activiteit zal blijven". Maar de aansluitplicht hangt in de praktijk toch ook samen met de tarieven van de energiedragers. Nu zal geen bedrijf problemen hebben met het aansluiten van een klant en het aangesloten houden van een klant, als daarop genoeg verdiend kan worden. De problemen ontstaan pas als de energietarieven zodanig zijn dat het voor de leverancier niet meer interessant is percelen van gas te blijven voorzien of als het voor consumenten financieel aantrekkelijker wordt om bijvoorbeeld op individuele gaslevering over te stappen. Bestaat het gevaar dat op termijn een leverancier zich op grond van financiële overwegingen kan beperken tot leveranties aan bijvoorbeeld de dichtstbevolkte en dus de meest interessante gebieden, zo zou ik de minister willen vragen.

Wat betreft het probleem van de warmtekrachtkoppeling en meer algemeen de problematiek van de tuinbouwsector in dezen merk ik het volgende op. De minister geeft aan dat warmtekrachtkoppeling geen doel op zichzelf is, maar een middel om de CO2-uitstoot en het energieverbruik te beperken. Dat is op zichzelf juist, maar het is wel een heel belangrijk middel. Immers, met warmtekrachtkoppeling wordt er, dankzij de warmtebenutting, in vergelijking met de energiecentrales minder CO2 uitgestoten. De warmtekrachtkoppeling wordt minder rendabel door dalende elektriciteitsprijzen en door hogere gasprijzen voor installaties met een geringe bedrijfsduur. Met name tegen dat laatste lopen de glastuinders op. De benutting van warmtekrachtkoppeling zal wat ons betreft veiliggesteld moeten worden. Naast de problemen met de warmtekrachtkoppeling lopen de glastuinders op tegen de nieuwe kostentoerekening aan de infrastructuur. Hierdoor komt het gebruik van restwarmte onder druk te staan en het is zelfs niet uitgesloten dat men weer volledig op aardgas zal overstappen. Door sommigen is de inzet van stookolie zelfs gesuggereerd als een economisch gezien rendabele optie!

De minister sluit niet uit dat de tuinders op een geliberaliseerde markt meer gaan betalen dan totnogtoe. Wij hadden graag gezien dat de minister hier zelf initiatieven had genomen om dergelijke ongewenste ontwikkelingen, waar ook de tuinders niet op zitten te wachten, te voorkomen. Zoals eerder gezegd: wij zijn van mening dat de glastuinbouw de gelegenheid moet krijgen om zich aan te passen.

De minister reageert in de stukken op het door het LEI voor de glastuinbouw berekende nadeel van 500 tot 600 mln. Zij geeft aan dat onder het oude systeem een prijsverhoging vanaf 1 januari 2002 niet is uitgesloten. Daar kan ik in komen, maar het gaat natuurlijk om de vraag hoe die verhoging zich verhoudt tot de verhoging zoals die onder het nieuwe regime in het verschiet ligt. Daarnaast zegt de minister dat er nog onderhandelingen plaatsvinden en dat de verwachting is gerechtvaardigd, dat dit tot tariefsverlaging zou kunnen leiden. De tuinders zullen erin slagen, zo is haar verwachting, afspraken te maken die op hun specifieke situatie zijn toegesneden.

Nu was het probleem tot voor kort dat er wel gesprekken tussen de Gasunie en het Productschap tuinbouw en LTO hebben plaatsgevonden, maar dat dit eigenlijk geen onderhandelingen konden worden genoemd. Men werd van het kastje naar de muur en van het ministerie naar de Gasunie gestuurd en weer terug. Recent overleg heeft er gelukkig wel toe geleid dat de Gasunie bereid is samen met de sector en de energiedistributie- bedrijven invulling te geven aan de noodzakelijke overgangsperiode, mits de glastuinbouw en andere relevante sectoren in de Gaswet gedurende die periode als beschermde klant wordt gedefinieerd.

Op dit moment – anderen hebben daar ook uitgebreid over gesproken – worden dergelijke afspraken bedreigd door een ontwerpbeschikking van de NMA over de exclusieve contracten van de Gasunie met de energiedistribu- tiebedrijven. Om die reden is vastlegging van de exclusieve positie van de Gasunie ten behoeve van de beschermde afnemers in de Gaswet noodzakelijk; in die situatie is een oordeel van de mededingingsautoriteit niet meer aan de orde. Wij hebben een amendement op dit punt ingediend dat dit beoogt te regelen. Nu heeft mevrouw Witteveen al aangegeven dat zij een misschien nog mooier amendement zou kunnen bedenken. Nu, ik denk dat het goed is om op dat punt nog eens eventjes met elkaar te spreken om te kijken of er wellicht een gewijzigd amendement gezamenlijk ingediend kan worden.

Voorzitter! Sprekende over het toezicht, de regering wil dat de NMA toezichthouder wordt. Ze voelt niets voor een aparte kamer in de NMA. Ik zou toch van de minister willen horen, in hoeverre in de voorgestane constructie het onderscheid tussen enerzijds mededinging en de toetsing daarvan en het toezicht op het functioneren van de gasmarkt wel zuiver kan worden gehouden. Het gaat hier naar mijn gevoel om twee behoorlijk zelfstandige activiteiten.

Ten slotte heb ik nog een vraag aan de voorzitter. Er is her en der al gememoreerd dat er een gigantische hoeveelheid amendementen ligt. Ik heb op dit moment absoluut niet meer het totaaloverzicht. Het zou naar mijn mening goed zijn om na de stemming over het wetsvoorstel de eindstemming over de wet een paar dagen later te doen plaatsvinden.

De voorzitter:

Wij zullen uiteraard een voorstel doen, maar uw benadering lijkt mij niet onlogisch.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter! Toen ik vorige week dit debat voorbereidde en moe van alle stukken, alle papier en alle teksten, opkeek, wat zag ik toen op mijn televisie? De heer Bolkestein te gast bij de BRT! Ik hoorde de heer Bolkestein daar nog eens herhalen wat hij hier in de Kamer al eens vaker gezegd heeft, namelijk: Europa is een liberaal project. U allen weet dat ik dat hartgrondig met hem eens ben.

Maar nu wilde ik u vragen eens een rekensommetje met mij te maken. Dat liberale Europa zegt dat de Nederlandse gasmarkt in 2007 voor 33% geliberaliseerd moet zijn. Dit kabinet stelde voor 100%. Dat is dus drie keer zo liberaal. Vervolgens kwam er een nota van wijziging waarin stond dat het in 2004 moest: zes keer zo liberaal als Bolkestein en als Europa! Mevrouw Jorritsma, gefeliciteerd! Maar dus ook dit Paarse kabinet, inclusief de Partij van de Arbeid, mevrouw Witteveen, moet een zes keer zo liberaal beleid als de heer Bolkestein – nota bene de heer Bolkestein! – hier verdedigen!

Mijnheer de voorzitter! Eigenlijk hoef ik niets meer te zeggen, want het oordeel van de SP-fractie over dit wetsvoorstel is hiermee al gegeven. Maar ik moet u teleurstellen, want ik word geacht inhoudelijk nog wel het een en ander te berde te brengen. Ik heb zojuist bij interruptie al aangekondigd dat ik mij niet op ideologisch ijs zal begeven, hoewel ik toch ook aardig kan kunstschaatsen.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Wat jammer!

De heer Marijnissen (SP):

Ja, jammer hè? Maar ik wilde nu op puur praktisch-analytische wijze naar dit wetsvoorstel kijken.

De meeste fracties hebben ervoor gekozen om veel amendementen in te dienen. De heer Stellingwerf refereerde daaraan zojuist nog even. Het valt inderdaad niet mee om door de bomen nog het bos te zien. Het zijn over het algemeen praktische amendementen in de marge, maar een aantal snijdt wel degelijk hout. Ik denk daarbij met name aan de amendementen van de hand van mevrouw Witteveen en in het bijzonder aan haar amendement op stuk nr. 68.

Toch zou mijn fractie allereerst de vraag willen stellen, of dit wetsvoorstel als zodanig wel tegemoetkomt aan een maatschappelijke behoefte. De gasdistributie is een schoolvoorbeeld van een netwerkdienst in de meest zuivere zin van het woord. De partijen die de gasleidingen bezitten, eindigen bij de voordeur en beheren een natuurlijk monopolie. De geschiedenis leert dat concurrentie op een natuurlijk monopolie lastig en een privaat bezit ervan uiterst riskant is. Wellicht met uitzondering van enkele grootverbruikers is het ondenkbaar dat klanten een eigen gasleiding laten aanleggen omdat zij ontevreden zijn met de huidige leverancier. Toch zegt het kabinet dat dit natuurlijke monopolie geliberaliseerd kan en moet worden en straks ook nog geprivatiseerd. Dan moet men toch wel buitengewoon sterke argumenten hebben. De minister van Economische Zaken kwam onlangs met een nota waarin zij de criteria van eventuele liberalisering en privatisering van netwerken op een rijtje zetten. Nu zal ik voor haar iets verrassends zeggen, mijn fractie was aangenaam verrast door de analytische kwaliteiten van dat verhaal. Daarin wordt gezegd dat er een viertal vragen moet worden beantwoord. Ik zal deze even kort noemen.

  • - Wat zijn de publieke belangen?

  • - Hoe kunnen die vertaald worden in heldere randvoorwaarden?

  • - Hoe wordt de handhaving geregeld?

  • - Wat is de meerwaarde van liberalisering en privatisering?

Welaan, als wij pragmatisch-analytisch naar liberalisering kijken, kunnen wij deze vragen zo van het kabinet als richtsnoer overnemen.

Tot nu toe is in Nederland alleen de winning van gas geheel in handen van private ondernemingen. De Gaswet impliceert een vergaande liberalisering en privatisering van transport, handel en daarmee samenhangende diensten. Maar is er dan ook sprake van meerwaarde ten opzichte van de huidige situatie, de huidige organisatie van de nutssector?

De publieke belangen in de gassector zijn de universele dienstverlening, de bescherming van de gebonden afnemers, de leveringszekerheid, de kwaliteit van de dienstverlening, de veiligheid, de gezondheid, het milieu en een doelmatige marktordening en toezicht. Daar kunnen wij het volgens mij allemaal wel over eens zijn. De handhaving is bij een nutsmonopolie eenvoudig en goedkoop. Er kan volstaan worden met eenvoudige wetgeving, omdat er geen mededingingsconflicten kunnen ontstaan en de overheid niet alleen als wetgever, maar ook als eigenaar kan sturen op de maatschappelijke taken van de bedrijven. Concurrentie en privatisering betekenen een aanzienlijk grotere handhavingsinspanning, omdat bij private bedrijven er uiteindelijk altijd maar één prioriteit vooropstaat, te weten die van de aandeelhouder, te weten een zo hoog mogelijke opbrengst, respectievelijk winst. Alle maatschappelijke taken zoals energiebesparing, milieuvriendelijke productie en de bevordering van veilige installaties bij de eindgebruiker zullen weggehaald moeten worden bij de marktpartijen en afgedwongen moeten worden door middel van wetgeving en vervolgens ook moeten worden gehandhaafd.

Dan is er nog het probleem van het natuurlijke monopolie op het vlak van transport en opslag. Deze monopolisten zullen altijd proberen om de eigen handels- en distributieactiviteiten voor te trekken. Zij zullen ook de kennis over concurrenten die over hun netwerk gas transporteren ten eigen bate gebruiken, hoe streng de wettelijke regels ook zijn. De minister haalt in de Gaswet alles uit de kast om dergelijk misbruik te voorkomen, maar ik voorspel dat de monopolisten oneindig creatief zullen blijken te zijn in het opzoeken van de mazen van de wet, juist omdat dat zo profijtelijk is. In dit verband is een verwijzing naar de nieuwe belastingwet misschien op zijn plaats. In zijn vorige functie heeft de heer Vermeend samen met minister Zalm een nieuwe belastingwet gemaakt, onder andere met het doel om constructies in de belastingsfeer te voorkomen. Wij weten allemaal dat de belastingadviseurs volop bezig zijn om ook onder het nieuwe regime weer van alles te bedenken.

De minister verwacht forse prijsdalingen als de markt het voor het zeggen heeft. Dit wordt echter niet gestaafd door de feiten. Gelukkig heeft mevrouw Witteveen dat zojuist ook gezegd. De gasprijzen in Nederland behoren, geschoond van belastingen en heffingen, tot de laagste van Europa, zowel voor klein- als voor grootverbruikers, dus wat is er te verdienen? Ook inclusief belastingen zijn de tarieven nog steeds concurrerend, zeker voor de grootverbruikers. Ik wijs in dit verband nog even op de nota die mijn fractie in oktober 1998 over dit onderwerp heeft uitgebracht. Het kabinet heeft indertijd onze gegevens over de kostprijsverschillen tussen Nederland en de buurlanden niet bestreden, maar slechts aangevoerd dat hier een brede afweging van concurrentiefactoren gemaakt moest worden. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt door het kabinet letterlijk gesteld: "Overigens liggen de prijzen voor de industrie in Nederland lager dan in andere landen van continentaal Europa. Er zal zich naar verwachting een neerwaartse prijsdruk voordoen, maar er is in Nederland dus minder ruimte voor prijsverlaging". Ja, dat komt omdat wij al zo'n goedkoop gas hebben. Hoezo moeten wij nog een groot voordeel verwachten? Iets verderop in dezelfde nota staat: "Overigens liggen de prijzen voor de kleinverbruikers in Nederland, exclusief de heffingen, evenals voor de industrie lager dan de prijzen in andere landen van Europa".

Wij hebben gewezen op de prijsontwikkeling voor grootverbruikers in de Verenigde Staten en Nederland in de periode 1985-1997. In deze periode is de gasmarkt in de VS geliberaliseerd. Wij doen de VS in feite na. Gedurende die twaalf jaar is het verschil tussen de gastarieven voor grootverbruikers twee cent veranderd, nota bene ten gunste van Nederland. De minister brengt hiertegen in dat de prijzen niet goed vergelijkbaar zijn, onder meer wegens het verschil in heffingen- en belastingregime. Het lijkt mij echter niet zo moeilijk om deze effecten in de prijsvergelijking te verdisconteren. Ik wil van deze gelegenheid gebruik maken om de minister te vragen daar morgen nog even bij stil te staan. Mocht mijn interpretatie kloppen, dan is de conclusie onontkoombaar dat de marktwerking in de VS tot een verhoging van het prijsniveau ten opzichte van Nederland heeft geleid.

Algemeen voorspellen deskundigen dat vooral grootverbruikers zullen profiteren van de liberalisering en dat het gat tussen de tarieven voor klein- en grootverbruikers zal groeien. Deelt de minister de opvatting van deze deskundigen?

Mijn fractie verwacht dat de kleinverbruikers slechts gedurende de overgangsfase zullen profiteren van prijsverlagingen op de reeds vrijgegeven marktsegmenten. Daarna zal blijken dat, zoals in de VS, de gas- en elektriciteitstarieven voor kleinverbruikers van de geprivatiseerde energiebedrijven steevast hoger uitpakken dan die van energiebedrijven die nog in overheidshanden zijn. Dit leidt tot de voorlopige conclusie dat het huidige prijsniveau in Nederland de vergelijking met het geliberaliseerde buitenland glansrijk kan doorstaan en dat er in die prijsstelling geen enkele aanleiding is om de gasvoorziening over te hevelen naar de markt.

Voorzitter! Er is ook een andere benadering van de ontwikkeling van de prijzen, namelijk een analyse van de kostenverschillen tussen een nutsmonopolie en de situatie op de vrije markt. Je kunt op basis daarvan een voorspelling doen over het prijsniveau. Ik noem in dit verband de marketing en de reclame. De heer Van den Berg sprak over Nuon en Vitesse. Ik hoorde overigens dat Nederland met 2-1 achterstaat tegen België.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Het is 2-2 geworden!

De heer Marijnissen (SP):

Zit u stiekem tv te kijken?

Minister Jorritsma-Lebbink:

Ik krijg af en toe een briefje.

De heer Marijnissen (SP):

De affaire Nuon-Vitesse heeft de tongen danig in beroering gebracht. Ik sluit mij wat dit betreft aan bij de vragen van de heer Van den Berg. De introductie van marktwerking betekent ook de introductie van reclame en marketing. De gelden die hiervoor aangewend zullen worden, worden nu gelukkig beter besteed.

Dit is een van de redenen dat verwacht mag worden dat de prijzen verhoogd zullen worden. Er is echter ook een gigantische investering van enkele miljarden nodig voor aanpassing van bemetering, installaties, administratieve systemen en software om aan de eisen van de nieuwe Gaswet te kunnen voldoen. Deze kosten zullen moeten worden doorberekend. Daarnaast zullen de mededingingsautoriteiten en gespecialiseerde advocatenbureaus hun omzet met tientallen miljoenen zien groeien. Tot slot zullen de salarissen aan de top van de energiebedrijven marktconform – lees torenhoog – worden.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Ik vraag mij af hoe de huidige situatie op dit punt is.

De heer Marijnissen (SP):

Natuurlijk wordt er nu ook fors betaald. Ik voorspel u echter dat, op het moment dat er een geheel geliberaliseerde gasmarkt is en er alleen nog maar bedrijven zijn die het uitsluitend om de winst gaat, de salarissen van degenen aan de top fors zullen stijgen. Voorzitter! De introductie van marktwerking leidt per definitie tot extra kosten vergeleken met de nutsmonopolies.

Ik kom vervolgens te spreken over de kwaliteitsaspecten. De leveringszekerheid is nu reeds maximaal. Ik heb nog nooit van iemand gehoord dat hij 's morgens niet kon douchen omdat er geen gas was. Dit komt in Nederland niet voor. Leverings zekerheid kan nooit een argument voor liberalisering zijn.

De samenstelling en verbrandingswaarde van het gas zijn uiterst stabiel vanwege de centrale regie van de Gasunie bij het mengen van gas uit verschillende putten. Wellicht is liberalisering dan gewenst omdat het leveren van gas, elektriciteit en warmte door één bedrijf op moeilijkheden kan stuiten. Voorzitter! Inmiddels wordt het grootste deel van ons land al bediend door geïntegreerde energiebedrijven, die alle energievormen kunnen leveren. Ook op dit vlak zie ik geen doorslaggevende vooruitgang.

Wat blijft er dan nog over? In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel schrijft het kabinet dat het uitgangspunt voor de liberalisering is hetgeen klanten, verbruikers en vragers van diensten wensen. Het kabinet voegt daaraan toe: het aantal keuzemogelijkheden zal toenemen naarmate er meer concurrentie op de energiemarkten komt. Maar keuze waarin? Het gas blijft hetzelfde ruiken, de calorische waarde blijft hetzelfde, de leveringszekerheid blijft hetzelfde. Het is mij absoluut onduidelijk. Dus vraag ik mij af: wat is hier aan de hand? In de nota naar aanleiding van het verslag komt de minister met voorbeelden van de toegevoegde waarden die de concurrentie de klanten kan opleveren. Dan kom ik toch echt bij mevrouw Witteveen uit: rekeningen in braille en rekeningen in het door de klant gewenste lettertype. Als het dat dan is, mijnheer de voorzitter, waar wij dit allemaal voor bespreken, dan snap ik er dus echt geen millimeter meer van. Ik vind het in ieder geval nogal magertjes.

Dan kom ik op de belangen van veiligheid, gezondheid, milieu en energiebesparing. In het verleden voelden de gemeentelijke energiebedrijven zich vanuit hun maatschappelijke verantwoordelijkheid verplicht om toe te zien op veilige en gezonde installaties bij hun klanten. Enkele jaren terug, toen de liberale wind begon te waaien, zijn zij daarmee gestopt. Voortaan moeten de klanten zelf zorgen voor veilige installaties. Mijn fracties was daar al nooit blij mee. Dat zal bij de welvarende huishoudens best wel gebeuren. Zij nemen gewoon een abonnement bij de gasservice. Maar wat gebeurt er met de sappelaars, met de particuliere studentenhuizen en de kamerpensions van de huisjesmelkers? In Den Haag heeft de brandweer al met zorg geconstateerd dat het aantal gevallen van koolmonoxidevergiftiging toeneemt.

Het lijkt zonneklaar dat private bedrijven die energie verkopen, zich niets gelegen zullen laten liggen aan energiebesparingsdoelstellingen van de overheid. Hun winst is immers in belangrijke mate recht evenredig met het omgezette volume. ECN-onderzoekers Bonekamp en Schepers rekenen al in december 1997 voor dat een hoge economische groei, zoals wij die de afgelopen jaren hebben gekend, in combinatie met een liberalisering van de energiemarkt de uitstoot van CO2 sterk zal verhogen.

Omwille van de tijd wil ik kort iets zeggen over de amendementen. Het zal niemand verbazen dat mijn fractie alle amendementen zal steunen die tot doel hebben het tempo van de liberalisering te verlagen. Wij zullen alle amendementen steunen die tot doel hebben de positie van de kleinverbruikers te versterken. Wij zullen alle amendementen die tot doel hebben de belangen inzake milieu, met inbegrip van energiebesparing, veiligheid en gezondheid meer tot hun recht te laten komen, steunen. Ook degenen die door amendering willen voorkomen dat de glastuinders een dubbele prijs moeten gaan betalen voor hun milieu-investeringen in warmtekrachtinstallaties, kunnen op onze steun rekenen.

Er is een amendement waar ik toch even bij stil wil staan en dat is het amendement op stuk nr. 68 van mevrouw Witteveen-Hevinga. Zij wil een verbod op gasbedrijven die een marktaandeel hebben dat groter is dan 65%. Waarom 65%, mevrouw Witteveen? Ik had die vraag eigenlijk in haar termijn moeten stellen. Ik weet dat de NMA intervenieert op het moment dat gasdistributiebedrijven meer dan eenderde van de markt hebben en dan nog extra willen gaan kopen. Ligt het dan niet in de rede om die 65% danig naar beneden te brengen? Als je de opvatting van de NMA volgt, zou je uitkomen op eenderde van de markt. Mijn fractie overweegt daarop een subamendement in te dienen.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Ik kan hierop heel simpel reageren. Het gaat inderdaad over het antwoord op de vraag wanneer sprake is van marktwerking. Ik ben heel nieuwsgierig naar het antwoord op deze vraag aan de minister. Daarover wil ik goed van gedachten wisselen. Misschien zijn er betere criteria.

De heer Marijnissen (SP):

Dan zullen wij daar waarschijnlijk morgen in de tweede termijn over spreken.

Het moet mij wel van het hart dat het, gelet op de uitspraken van de heer Melkert over de NS, de liberalisering en de marktwerking en zeker gelet op de uitspraken van de heer De Hoop Scheffer bij de algemene beschouwingen van vorig jaar en de artikelen in de verschillende kranten, meer in de rede ligt dat deze twee partijen voor een meer fundamentele benadering kiezen. Zij hadden radicaal moeten weigeren om in te stemmen met de forse mate van liberalisering die nu door het kabinet wordt voorgesteld. Voor de kleinverbruikers is er waarschijnlijk geen enkele vooruitgang te bespeuren, zeg ik tot mevrouw Witteveen. Desalniettemin vind ik het toch lofwaardig dat de Partij van de Arbeid probeert om op een aantal punten een deel van de pijn weg te halen door amendementen. Zoals gezegd zullen deze vanzelfsprekend steun van mijn fractie krijgen.

Het mag duidelijk zijn dat mijn fractie geen steun kan verlenen aan een puur op ideologische in casu neoliberale motieven gebaseerde wens om te komen tot een overheveling van dit deel van de nutsvoorzieningen naar de markt. Dat is naar onze mening echt het geval. Met opzet heb ik geprobeerd om nu eens geen ideologische insteek te kiezen, maar een puur praktische en analytische benadering. Het zal niemand verbazen dat de uitkomst hetzelfde is.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Blaauw, die op de sprekerslijst ten onrechte met één A is geschreven, waarvoor onze excuses.

De heer Blaauw (VVD):

Dank daarvoor, mijnheer de voorzitter. Wij weten uit het verleden dat de VVD met twee "blauws" werkte: een Blauw met één a en die deed landbouw, en de andere Blaauw was ik.

Na het wetgevingsoverleg van 13 maart jl. is dit de plenaire afronding van de behandeling van de Gaswet. Ik heb bewondering voor de mensen op de tribune die het zo lang hebben volgehouden. Dat maken wij niet veel mee in dit huis.

Liberalisering van de gasmarkt is natuurlijk ook niet niets. Deze is noodzakelijk ten gevolge van de Europese richtlijn, de gas directive. Daarnaast moet ik zeggen dat het past in het VVD-beleid van een terugtrekkende overheid, waar dat mogelijk en gewenst is. Zodoende ondersteunt de VVD-fractie het beleid van liberalisering en privatisering van de gasmarkt.

In het wetgevingsoverleg heb ik mij geconcentreerd op een aantal toetsingspunten, te weten:

  • - voorzieningszekerheid, in het bijzonder voor de kleine consument;

  • - leveringszekerheid, wederom in het bijzonder voor de kleine consument;

  • - goed beheer van de bodemschatten, het kleineveldenbeleid;

  • - bescherming van het milieu;

  • - opvang van de problemen die optreden voor de tuinbouw;

  • - een duidelijke positie voor de NMA.

Aanvankelijk was het tijdpad voor de liberalisering dat afnemers boven 10.000.000 m3 per 2000 vrij werden, afnemers boven 170.000 m3 per 2002 en de kleine consument per 2007. De tuinbouw had grote problemen met dit schema. In overleg bleek dat deze sector vroeg tot 2005 beschermd te blijven, om zich goed voor te bereiden op een vrije markt. Daarbij speelden vele aspecten een rol. Een van de belangrijkste was dat er problemen voortkwamen uit de tarieven van het commoditydienstensysteem (CDS) van de Gasunie. Hierdoor kunnen tuinders op abnormaal hoge tarieven uitkomen, waarbij grote variatie kan optreden. Daarnaast veroorzaken de voorgestelde grenzen een tweedeling in de tuinbouw. Zo'n 60% van de tuinbouw zit in de tussengroep van 170.000 tot 1.000.000. Deels bleef men dus beschermd, deels werd men geliberaliseerd.

Bij nota van wijziging heeft de minister een versnelling in het tijdpad aangebracht. Het werd 2000, 2002, 2004, met zelfs de mogelijkheid om die 2004 met een AMvB te vervroegen. Een van de redenen was voor haar synchronisatie met de liberalisering van de elektriciteitsmarkt. Daar is veel voor te zeggen en dat kan de VVD ook volgen. Wij willen met dit tijdpad akkoord gaan en wij zullen het amendement op stuk nr. 68 van de Partij van de Arbeid dan ook niet steunen.

Toch gaan wij niet geheel akkoord met de minister, aangezien nog steeds geen rekening wordt gehouden met de problematiek van de tuinbouw, een problematiek die ook geldt voor winkelcomplexen, kantoren, ziekenhuizen en dergelijke. Daarom heb ik met steun van de heer Van den Akker van de CDA-fractie een amendement ingediend onder stuk nr. 72. Daarmee beogen wij de grens van 170.000 m3 per 2002 op te hogen tot 1.000.000 m3. De tuinbouw is daarmee voor in ieder geval 95% tot 2004 een beschermde afnemer. Ik realiseer mij dat dit niet helemaal aan de wensen tegemoetkomt, omdat men tot 2005 beschermd wilde zijn. Wij kunnen hiermee echter een tijdpad uitzetten, waarmee ook de tuinbouw kan inspelen op de problemen die uit de liberalisering voortkomen. Het schept voor het midden- en kleinbedrijf nauwelijks problemen, omdat zij al voor 95% onder de 170.000 m3 verbruikt. Het wordt door dit amendement niet beïnvloed.

Het amendement betreft echter wel andere groepen ondernemingen, zoals een deel van de leden van het VNO-NCW. Zij hebben daar echter tot op heden niet echt zwaarwegend bezwaar tegen gemaakt. Enerzijds hebben zij reeds dekking onder de bestaande contractsduur en anderzijds kunnen zij de grens van 1.000.000 m3 overschrijden door te clusteren bij gezamenlijke inkoop van bijvoorbeeld bedrijfs- of industrieterreinen. Zij kunnen op die manier meedoen aan de liberalisering. Met dit voorstel, waarvan ik hoop en denk dat er een meerderheid voor bestaat in de Kamer, wordt een zwaar probleem van de liberalisering van de Gaswet opgevangen.

Voorzitter! Bij het wetgevingsoverleg ben ik uitgebreid ingegaan op de toegang tot de transportnetten. Ik schaarde mij daarbij achter de keuze voor onderhandelde toegang. Het in de wet voorgestelde mechanisme, waarmee excessen worden voorkomen, kan echter tot lange juridische procedures leiden. Het is niet zinvol om mijn toenmalige betoog nu te herhalen, maar bij vergelijking van de toen ingediende amendementen bleek een samenvoeging mogelijk te zijn. Collega Van den Akker heeft hier reeds over gesproken en daarom verwijs ik gaarne naar zijn inbreng en naar onze gezamenlijke amendementen op de stukken nrs. 63 en 64, die zijn medeondertekend door collega Van Walsem.

In het wetgevingsoverleg is tevens uitgebreid gesproken over de opslag van gas. Zoals ik in het wetgevingsoverleg heb gezegd, kent opslag een aantal aspecten, namelijk het opvangen van de piekvraag, het afdekken van "min 17°C gedurende twee maanden", het kleineveldenbeleid en de handelsfunctie. De verschillende amendementen op dit punt zijn samengevoegd om in deze lacune te voorzien en zullen door de VVD-fractie volledig worden gesteund.

Om liberalisering en privatisering goed te laten werken, is transparantie van tarieven noodzakelijk. Die transparantie moet er echter ook zijn in de structuur van bedrijven: enerzijds in de functie van leverancier van gas, anderzijds in het beheer van een distributienetwerk. Dit is vooral bij de Gasunie een uitermate belangrijke zaak. De boeken moeten gescheiden zijn. Het mag niet zo zijn dat de ene poot van de Gasunie de andere bevoordeelt ten opzichte van andere netgebruikers. Daarmee kan men stellen dat de scheiding alleen uitgevoerd hoeft te worden voor het hogedruknet van de Gasunie, dat namelijk meer een functie van transmissienet dan van distributienet heeft. Daarbij is mogelijk een vergelijking te trekken met het hoogspanningsnet bij elektriciteit, zoals collega Van den Akker deed.

Toch is er geen enkel amendement ingediend voor deze beperkte scheiding. Collega Van den Akker heeft ook aangegeven dat hij geen goede formulering hiervoor kon vinden. Er is wel een amendement ingediend voor een rigoureuze scheiding tussen de handelsfunctie en de transportdistributiefunctie van distributiebedrijven. Het is uiteraard al gevraagd. Ook ik ben echter zeer benieuwd hoe de minister tegen dit amendement aan kijkt. Zijn er onoverkomelijke bezwaren? Ontstaat hierdoor niet een ongewenste verzwakking van de positie van distributiebedrijven in een vrije markt, waardoor men juist gemakkelijk door buitenlandse bedrijven zou kunnen worden opgekocht?

Voorzitter! Door de systematiek van het wetgevingsoverleg heb ik nauwelijks een toelichting kunnen geven op het amendement op stuk nr. 66, betreffende het zogenaamde blauwe certificaat.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik kom terug op het voorgaande punt. De heer Blaauw zegt enerzijds dat transparantie zeer belangrijk is, ook inzake de bedrijvenstructuur. De net- en de leverantiefunctie zouden eigenlijk gescheiden moeten worden. Anderzijds legt de heer Blaauw zich blijkbaar neer bij het feit dat dit bij de Gasunie en bij de andere bedrijven niet gebeurt. Waar staat de VVD nu? Vindt de heer Blaauw niet dat liberalisering op een juiste manier moet plaatsvinden en dus met doorvoering van de scheiding van net- en leverantiefunctie?

De heer Blaauw (VVD):

Ik wil weten of niet dezelfde transparantie kan worden bereikt in de systematiek die er nu is. Vandaar mijn vragen en de vragen door anderen gesteld. Ikzelf heb gevoelsmatig het idee dat met een wetgeving waarbij anderen op het net kunnen komen, ook voldoende transparantie kan worden gegeven wanneer er daarbij sprake is van een goede NMA en van inzicht in de tarieven en dat soort zaken. En daartoe strekken onder andere de mede door mij ondertekende amendementen van de heer Van den Akker. Er zit dus een tweeledigheid in. Ik vraag mij af of de huidige wetgeving, zoals die hopelijk zal worden geamendeerd door VVD, CDA en D66, diezelfde transparantie geeft of dat tot een scheiding moet worden overgegaan. We zitten nog in het debat.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Uiteraard. Ik probeer dat ook met u te voeren, omdat ikzelf een groot dilemma zie. In feite zijn wij nu bezig een monopolist, de Gasunie, in de vrije markt te zetten. De vraag is welke ongewenste gevolgen dat kan hebben. De vraag is in hoeverre u erop vertrouwt dat de controle en de scheiding die men op papier wil aanbrengen, afdoende zullen bewerken dat er binnen dat bedrijf geen misbruik wordt gemaakt van de monopoliepositie en het in het bezit hebben van zowel het net als de leverantiefunctie. Ik heb daar zeer grote aarzelingen bij. Ik wil graag van u horen hoe u daar tegenover staat.

De heer Blaauw (VVD):

U staat eigenlijk vanuit de wat negatieve hoek te kijken en ik kijk vanuit de positieve, optimistische hoek. Ik hoop van de minister te horen hoe het precies zit en of, wanneer de ingediende amendementen worden aangenomen, in feite niet dezelfde transparantie wordt bereikt als wanneer bedrijven worden gescheiden. Men zal met diverse informatie naar buiten moeten komen en helderheid en inzicht moeten geven. Men kan dan niet in een monopolistische situatie blijven opereren.

Voorzitter! Ik noemde het zogenaamde blauwe certificaat, waarop ik te weinig kon ingaan tijdens het wetgevingsoverleg. Daarom wil ik daar hier nu nader op ingaan, ook al gaat het om een zeer technische benadering. Het voorgestelde artikel 36s van de Wet belastingen op milieugrondslag (artikel 36s WBM) bepaalt dat een producent die een bijdrage levert aan een doelmatige energievoorziening aanspraak kan doen gelden op een fiscaal voordeel. Ik zie de heer Van Beek, zijnde fiscaal-financieel woordvoerder van mijn fractie, de oren spitsen. Van een dergelijke bijdrage is sprake, enerzijds wanneer een producent uit een bepaalde hoeveelheid brandstof een meer dan gemiddeld rendement weet te verkrijgen (stroomopwekking) en anderzijds bij het nuttig aanwenden van veelal als bijproduct geproduceerde energie die anders verloren zou gaan. Bij dit laatste valt in het bijzonder te denken aan warmte, die in een belangrijk aantal gevallen wordt afgevoerd naar de lucht of het oppervlaktewater. Het is duidelijk dat ik hier doel op WKK en zeker ook op het gebeuren in de glastuinbouw, waarbij dan sprake is van de koppeling aan het CDS. De extra hoeveelheid geproduceerde respectievelijk nuttig aangewende energie die resulteert in een verminderd brandstofgebruik, dus een doelmatiger energievoorziening, is de basis voor de berekening van de omvang van het fiscale voordeel als bedoeld in artikel 36s, eerste lid. Het fiscale voordeel is dus gerelateerd aan het principe van "vermeden kosten". Waar dus bij groencertificaten gekeken wordt naar de inputkant, kijkt men bij dit voorstel naar de outputkant.

Personen die een bijdrage leveren aan een doelmatige energievoorziening zijn veelal gebruikers van elektriciteit, gas of andere brandstoffen en daardoor op grond van de WBM aan de overheid belasting verschuldigd, ook de zogeheten en door anderen al genoemde regulerende energiebelasting (REB). Op grond van het nieuwe artikel 36s hebben deze personen aanspraak op een zogeheten recht op gehele of gedeeltelijke vermindering van REB. Dit recht moet worden beschouwd als een aftrekpost voor de REB. De omvang van het recht op aftrek kan groter zijn dan het te betalen bedrag aan REB, want deze is in omvang gelimiteerd. Het geval kan zich dus voordoen dat een persoon die een bijdrage levert aan een doelmatige energievoorziening aanspraak kan maken op een grotere aftrek dan wat deze persoon aan REB verschuldigd is, waardoor een deel van het recht op aftrek ongebruikt blijft. Uitgaande van het feit dat het fiscale voordeel ook in latere jaren kan blijven optreden, is het doorschuiven van het recht op aftrek naar latere jaren geen praktisch werkbare oplossing. Het behaalde voordeel zou dus verloren kunnen gaan. Om in deze situatie te voorzien, is in het voorgestelde artikel 36s, lid 3, WBM bepaald dat het recht op aftrek door de rechthebbende kan worden overgedragen aan een derde. Deze derde zal veelal een gebruiker zijn die op grond van de WBM aan de overheid REB is verschuldigd. Het recht op aftrek wordt dus verhandelbaar en het mes snijdt aan twee kanten. De producent ontvangt een financieel voordeel voor de overdracht van zijn recht en de verbruiker krijgt een aftrekpost die in waarde groter kan zijn dan de inkoopprijs. Met een afschuwelijk uitdrukking kan dit een win-winsituatie worden genoemd. Met de aankoop van het recht op aftrek draagt de verbruiker daardoor indirect bij aan het bevorderen van een doelmatige productie van energie en daarmee aan een ook politiek gewenste doelmatige energievoorziening.

Overdracht van het recht op vermindering van belasting geschiedt als volgt. Een persoon die aanspraak kan maken op het recht op aftrek, verzoekt de belastinginspecteur om afgifte van een verklaring, een blauw certificaat, inhoudende dat deze persoon aanspraak kan maken op vermindering van belasting. In dit document wordt door de belastinginspecteur de omvang van het recht op vermindering van belasting aangeduid. Uiteraard houdt de inspecteur bij de vaststelling van het recht rekening met het door de verzoeker zelf reeds genoten recht op vermindering van belasting. Het in het document genoemde bedrag kan vervolgens door de verzoeker naar een derde worden verhandeld. Overdracht van het recht vindt plaats door afgifte van het blauwe certificaat aan deze derde. Vervolgens kan deze, onder afgifte van dit blauwe certificaat, aan de belastingdienst een recht op aftrek van door hem verschuldigde REB claimen.

Het door de belasting af te geven blauwe certificaat moet worden gekwalificeerd als een toonderpapier. Voor de overdracht van het recht op gehele of gedeeltelijke vermindering van belasting zijn dus de normale regels van het Burgerlijk Wetboek voor overdracht van toonderpapieren van toepassing. Zie in dit verband de artikelen 84, 93 en 90 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Overdracht van een toonderpapier geschiedt door het aan de verkrijger verschaffen van het bezit van het toonderpapier, zie artikel 90, juncto 93, Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. De in artikel 36s, lid 3, gebruikte terminologie "verschaffen van bezit" sluit hierbij aan.

Voorzitter! Het is mij duidelijk geworden dat dit voorstel op een enigszins verkeerde plaats ligt, omdat het via de Gaswet in feite ingrijpt op de wet inzake belastingen op milieugrondslag. Ik weet verder dat bij het ministerie van Financiën wordt gewerkt aan de groene elementen van het belastingsysteem. Dat is de reden dat ik het amendement op stuk nr. 66 intrek.

De voorzitter:

Aangezien het amendement-Blaauw (stuk nr. 66) is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De heer Blaauw (VVD):

Voorzitter! In plaats van dit amendement dien ik echter mede namens de heer Van den Akker een motie in.

De voorzitter:

U weet zeker dat u in eerste termijn een motie wilt indienen?

De heer Blaauw (VVD):

Ik weet dat zeker. Dat ik deze motie nu al indien, is alleen maar eerlijk, aangezien deze motie in de plaats van het amendement komt.

De voorzitter:

U heeft het recht om dit te doen, maar ik teken wel aan dat dit een ongebruikelijke gang van zaken is.

De heer Blaauw (VVD):

Het is ongebruikelijk, maar ik doe het dan ook maar eens in de vijf jaar.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat in de Wet belastingen op milieugrondslag een aantal regelingen is opgenomen dat een fiscaal voordeel toekent aan personen die met behulp van bepaalde energiebronnen, zoals wind, water en biomassa, energie opwekken (artikelen 360 en 36r WBM);

overwegende, dat deze regelingen zijn gerelateerd aan de wijze waarop energie wordt opgewerkt;

van mening, dat in het kader van een doelmatige energievoorziening niet alleen de wijze van opwekking, maar ook een optimaal gebruik van brandstof centraal moet staan;

van mening, dat een persoon die door een optimaal gebruik van brandstof aantoonbaar een bijdrage levert aan een doelmatige energievoorziening, recht zou moeten hebben op een fiscaal voordeel;

verzoekt, de regering bij de voorziene wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag in hoofdstuk VA van deze wet een nieuw artikel 36s betreffende een zogenaamd "blauw" certificatensysteem in te voegen, luidende:

"Artikel 36s

  • 1. Bij algemene maatregel van bestuur, op voordracht van de Minister van Economische Zaken, worden regels gesteld op grond waarvan, onder daarbij te stellen voorwaarden en beperkingen, op verzoek van een persoon die een bijdrage levert aan een doelmatige energievoorziening, geheel of gedeeltelijk vermindering van de belasting wordt verleend.

  • 2. Personen die een installatie voor warmtekrachtkoppeling exploiteren worden voor de toepassing van dit artikel geacht een bijdrage te leveren aan de in het eerste lid bedoelde doelmatige energievoorziening.

  • 3. Het recht op gehele of gedeeltelijke vermindering van de belasting kan door de rechthebbende worden overgedragen. Overdracht van dit recht geschiedt door het verschaffen van bezit van een daartoe op verzoek van de rechthebbende door de inspecteur van de belastingdienst verstrekt certificaat waarin de omvang van het recht op gehele of gedeeltelijke vermindering van de belasting is vermeld.

  • 4. Bij regeling van de Minister van Economische Zaken kunnen in overeenstemming met Onze Minister nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

  • 5. De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, komt tot stand uiterlijk een jaar na de inwerkingtreding van dit artikel.",

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het de leden Blaauw en Van den Akker. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 76 (26463).

Ik verzoek u moties van deze lengte te beperken tot één keer in de tien jaar.

De heer Blaauw (VVD):

Ik heb dit met schroom gedaan. Ik kon de motie niet in stukken splitsen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Het is een slimme actie dat via een motie een wetswijziging aan ons wordt voorgelegd. Is het verstandig dat op deze manier te doen? BlaauwIs het niet verstandig om dat te doen in het bredere geheel van de vergoeding?

U bent bezig met een uitholling van de REB-grondslag. Er zal een veel grotere groep mensen in aanmerking komen voor fiscale teruggave. Hierdoor zal de opbrengst fors teruglopen. Wij gebruiken die REB-gelden voor verlaging van sociale lasten en er gebeuren andere dingen mee. Heeft u die consequenties van de motie goed overzien?

De heer Blaauw (VVD):

Natuurlijk, ik kijk altijd naar alle consequenties van moties die ik indien. Ik heb bovendien begrepen dat er enige onderuitputting is. Er is meer REB-geld binnengekomen dan teruggesluisd is. Er schijnt ruimte te zijn. Waarom zou het niet langs deze kant gedeeltelijk kunnen worden gebruikt? Waarom moet het naar de algemene middelen gaan? Ik geef nu eens een plus voor een zinvol gebruik van energie en geen bestraffing, die zo vaak in de wetgeving zit. Het komt voort uit de positieve benadering van de VVD van deze materie.

De voorzitter:

Ik beëindig de discussie over de motie. Ik heb gezegd dat ze deel uitmaakt van de beraadslaging. Ik heb er behoefte aan om mij als fungerend voorzitter met de voorzitter te oriënteren over dit novum, namelijk dat een wetswijziging via een motie wordt voorgesteld. Ik zal in uw tweede termijn hierop terugkomen.

De heer Blaauw (VVD):

Bij het wetgevingsoverleg is uitvoerig gesproken over de positie van de kleine verbruiker na volledige liberalisering. Hoe je het ook wendt of keert, de kleine verbruiker zal de zwakke partij blijven, waardoor enige voorzienings- en leveringszekerheid gewenst blijft. Door distributiebedrijven zullen glossy folders op de deurmat gegooid worden die in helderheid zullen uitblinken en daarmee bij vergelijking tot totale verwarring zullen kunnen leiden. In bepaalde gebieden zal het overigens best mogelijk kunnen zijn dat er slechts één aanbieder geïnteresseerd is; dat wordt dus concurrentie met butagas. Bij alle aanbiedingen zijn, zoals altijd, de kleine letters natuurlijk het belangrijkste en die worden door de lezers het eerst veronachtzaamd. In het begin van mijn bijdrage heb ik aangegeven dat ik voorzieningszekerheid en leveringszekerheid juist voor de kleine consument van groot belang vind. Die kleine consument kan best eens in de knel komen. Een eenvoudig voorbeeld. Wat te doen wanneer een distributiebedrijf in handen komt van een groter bedrijf of zelfs een conglomeraat dat redelijk op afstand zit en waarvan het werkterrein divers kan zijn en er bijvoorbeeld ook in de dot.com.wereld wordt geopereerd? De IT-bubble barst en het gas- en elektriciteitsbedrijf wordt meegesleurd. Einde levering voor de kleine consument. In het bijzonder in de winter hoogst ongewenst. Zonder nu weer met zware regelgeving te komen, wordt in het voorgestelde amendement op stuk nr. 74, zijnde het gewijzigde amendement op stuk nr. 47, voor de Wet energiedistributie een nieuw hoofdstuk aangegeven waarbij op lichte wijze via een vergunningensysteem voorzien wordt in enige bescherming van die kleine consument. Men wordt een erkend distributiebedrijf voor levering aan kleine verbruikers, waarbij gekozen wordt voor 170.000 m3, aangezien 95% van het MKB en 40% van de tuinbouw hier ook onder vallen in de vorm van een certificaat. Het wordt een vorm van ISO7000-label dat niet ongebruikelijk is bij certificatie. Het kan ook op een andere wijze. Onderdeel van beoordeling voor de erkenning is daarbij in hoeverre het distributiebedrijf voorzieningen heeft getroffen tegen hapering van levering aan de kleine consument. Er schijnt wat verwarring te zijn in die zin dat gesteld wordt dat dit zeer hoge kosten met zich zou brengen voor de distributiebedrijven, maar ik betwijfel dat. Mocht het zo zijn, dan hoor ik het wel van de minister.

Voorzitter! Bij het Europees Parlement is een rapport van de Commissie in behandeling over de gas directive. Daar zitten zinvolle opmerkingen in, die ook voor Nederland van belang zijn. Het heeft weinig zin om op alle elementen hiervan in te gaan; het is een omvangrijk rapport. Onder meer worden opmerkingen gemaakt over de interoperabiliteit van gasnetwerken. Ook gaat men in op het probleem van het hoog- en laagcalorisch gas. Nederland en Duitsland hebben grotendeels met laagcalorisch gas te maken. Hoogcalorisch gas kan worden omgezet in laagcalorisch gas maar de omgekeerde operatie is niet mogelijk. Men zou dan in problemen komen met de gaskwaliteitsspecificaties, waarbij de "Wobbe-index" van belang is. Ik verzoek de minister nader in te gaan op deze rapportage van de Raad aan de Commissie en de lidstaten. Ook wordt gesproken over odorisatie en netwerkspecificaties. Betekent dit dat wij vanuit Brussel een berg regelgeving kunnen verwachten? Ik hoop dat de minister op deze zaken kan ingaan en ga ervan uit dat zij dit rapport heeft. Bij ons is het in officiële zin niet aanwezig, maar soms krijg je wat uit het Brusselse.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! Liberalisering en marktwerking zijn geen doel op zich. Mijn fractie herhaalt dit steeds als wij met deze minister of anderen discussiëren over de liberaliseringsoperaties die regelmatig voorkomen onder dit Paarse kabinet. De ministers reageren daarop met de opmerking: u heeft gelijk, dat is geen doel op zich. Toch, voorzitter, dringt zich ook nu de vraag op wat het probleem is dat moet worden opgelost met deze wet. Immers, zo ontevreden is mijn fractie niet met de huidige situatie waar het om de gasleverantie en de gasmarkt in Nederland gaat. Ik meen dat wij een goede leveringszekerheid kennen, dat wij over de prijzen niet te klagen hebben, dat sommige zaken inderdaad beter kunnen, maar of je daarvoor deze gigantische operatie nodig hebt, dat betwijfelen wij zeer. Voor ons is cruciaal of een aantal belangrijke maatschappelijke doelen wordt gerealiseerd. Ik ga daarop later nader in.

Kijken wij naar de ontwikkelingen op de elektriciteitsmarkt, dan vinden wij dat de liberalisering daar niet positief uitpakt, maar leidt tot allerlei wantoestanden. Was dat nou ooit de bedoeling? Wij zien distributiebedrijven die zich op allerlei andere markten begeven, die voetballers gaan verhandelen in plaats van energie. Wij zien heel nieuwe strategieën. Men wil allerlei soorten producten aan de mens brengen. Het lijkt er soms meer om te gaan dat men het hele adressenbestand en al die aansluitingen heeft, waarnaar allerlei producten kunnen worden gesluisd, dan dat er sprake is van leverantie van een energieproduct van goede kwaliteit, onder goede maatschappelijke randvoorwaarden. Gaan wij nu met betrekking tot de gaslevering met deze liberalisering de goede kant op?

Voorzitter! Prijsverlaging wordt vaak genoemd als doel maar dat is voor ons zeker geen doel op zich. Belangrijker is het dat er wordt gekeken naar milieu en energiebesparing, de duurzame aspecten van operaties, de kwaliteit van te leveren diensten, de leveringszekerheid en de positie van consumenten. Deze wet is bedoeld als uitvoering van een Europese richtlijn, maar Nederland voldoet in feite nu al aan de daarin gestelde eis. Wij zitten al op zo'n 40% marktopening. Kortom, het is niet nodig dat wij met deze wet vele stappen verder gaan.

De minister geeft in de memorie van toelichting aan dat zij van oordeel is dat aanpassingen nodig zijn ten behoeve van de internationale concurrentiepositie van de gasbedrijven en de energie-intensieve procesindustrie. Daarom zijn meer efficiency, een grotere schaal van activiteiten en een betere marketing nodig. Wij vinden deze motivatie eerlijk gezegd onvoldoende. Er is uiteraard meer te noemen, maar dit stond toch heel centraal in de memorie van toelichting. Wat ons betreft zouden een duurzaam grondstoffenbeleid, een meer duurzame ontwikkeling en toepassing van energie en natuurbescherming doeleinden moeten zijn. Er zou meer aandacht moeten zijn voor een visie op langere termijn, als het gaat om energiebeleid en om het beheer van de bodemschatten. De sociale component zou centraal moeten staan: wie profiteren ervan en profiteert iedereen in gelijke mate? En wat heeft de consument eraan? Collega's hebben al gezegd dat zeer onduidelijk is wat de consument er uiteindelijk mee opschiet, want dat is ook als het om prijsverlaging gaat, nog niet eenduidig.

Over de aardgasbaten heeft mijn fractie grote zorgen. Er zijn weliswaar verschillende berekeningen in omloop, maar de Rekenkamer geeft toch aan dat er kans is op een forse daling van inkomsten voor de staat. Wij hechten aan deze inkomsten omdat ze volgens ons van groot belang voor de collectieve uitgaven zijn. Kortom, het is de vraag wat de Nederlandse samenleving ermee zou opschieten, als wij daar fors op moesten inleveren. En in ieder geval zal er een flink deel van de baten die nu nog bij de Nederlandse overheid en dus bij de Nederlandse burger belanden, in handen van buitenlandse bedrijven komen. Dat vinden wij geen goede zaak.

En ten slotte merk ik op dat de uitwerking van het geheel niet consequent is, want er blijven wel degelijk monopolisten bestaan, terwijl dit toch niet zo zou moeten zijn, als wij echt naar marktwerking streven. Op dit punt wil ik wat nader ingaan, omdat de manier waarop de Gasunie in dit hele wetsvoorstel gepositioneerd is, voor ons niet acceptabel is. Er blijft een machtsconcentratie bij aanbod en transport. Leverantie, netbeheer en neteigendom blijven in één hand, namelijk bij een groot bedrijf dat ook het tarievensysteem bepaalt, goedgekeurd door de minister. Maar kan dit, als zo'n monopolist die op alle delen van het veld schaakt, zonder dat de onderdelen elkaar op de een of andere manier bevoordelen? Kortom, wij hebben hier grote zorgen over.

Het valt ons overigens op dat de minister zelf geen actieve rol in het tarievensysteem, het CDS, wil spelen. Zij heeft het goedgekeurd en zij hoopt nu dat onderhandelingen tussen de Gasunie en bijvoorbeeld de tuinders tot een oplossing zullen leiden, maar eerlijk gezegd vind ik deze opstelling veel te terughoudend. De overheid zou er toch zelf of via een toezichthouder voor moeten zorgen dat er een redelijk en reëel tarievensysteem tot stand komt? Gelet op de functie die de Gasunie straks ook zal vervullen, namelijk die van netbeheerder, hebben wij hiermee grote problemen. Het lijkt ons absoluut onvoldoende om er alleen met een administratieve scheiding voor te zorgen dat er een systeem komt waarin iedereen werkelijk evenveel kans heeft om toegang tot het net te krijgen, als degene die het net beheert, er ook zelf belang bij heeft om op het net te kunnen opereren. Wij vragen ons af hoe gecontroleerd zal kunnen worden dat zo'n administratieve scheiding ook echt functioneert. Het lijkt ons eerlijk gezegd gewoon wishful thinking. Het kabinet spreekt van "Chinese walls", maar het lijkt ons veeleer grijs papier waar je gemakkelijk doorheen kunt kijken. De regering zegt ook dat de handhaafbaarheid geen probleem zal zijn, maar dit lijkt mij een absoluut niet te controleren en te handhaven onderdeel. Het is gewoon niet te voorkomen dat soms vertrouwelijke informatie terechtkomt waar die niet behoort te zijn. Het heeft ons ook verbaasd dat het principe van een duidelijke scheiding op dit punt in de Elektriciteitswet hierbij niet is doorgevoerd. Wij kunnen hiervoor geen enkele principiële of fundamentele reden vinden, behalve dat de Gasunie anders in een groot probleem terecht zou komen. Dat is volgens ons de reden waarom de minister hiervoor gekozen heeft. Kortom, als je wilt liberaliseren, doe het dan ook netjes. Kies voor onafhankelijk netbeheer, voor een juridische scheiding van netbeheer en leverantie. En zorg voor een level playing field voor alle spelers, als dat nodig is. Wordt het level playing field voor de elektriciteitsmarkt overigens geen geweld aangedaan door voor gas andere voorwaarden aan te leggen dan voor elektriciteit? Graag een uitgebreide reactie van de minister op dit punt. Mijn fractie vraagt zich eerlijk gezegd af, wanneer het dan blijkbaar zo'n probleem is voor de positie van de Gasunie om tot een goede liberalisering over te gaan, of we dan überhaupt deze operatie moeten doorzetten. In ieder geval vinden wij dat een duidelijk argument om voor een andere weg te kiezen.

De heer Van Walsem (D66):

Voorzitter! Mag ik vragen of mevrouw Vos ook naar mijn amendement op stuk nr. 53 heeft gekeken, dat een strenger toezicht en een aantal bepalingen voor de scheiding tussen transport en handel voorstelt?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Uw voorstel is een stap in de goede richting. Het is alleen niet de oplossing die wij zouden willen. Ik zeg dat, als je het goed wilt doen, je het echt zult moeten scheiden zoals we dat ook bij de Elektriciteitswet hebben gedaan, met een volstrekt onafhankelijke netbeheerder. Dat is hier niet het geval. Uw amendement is een stapje in de goede richting. Wij zullen het waarschijnlijk om die reden ook steunen, maar ik vind het niet voldoende om te zeggen dat wij zo op een goede manier bezig zijn.

Overigens mist mijn fractie in het hele wetsvoorstel het toezicht op de winsten die de netwerkeigenaar mag maken. Er wordt niets daaromtrent geregeld en het lijkt me toch in de lijn van de wet dat daarin zou moeten staan, dat het niet de bedoeling is dat een netwerkeigenaar forse winsten gaat maken. Dat net heeft puur de taak om energie door te leveren en uiteraard moeten de kosten daarvan betaald worden. Wat ons betreft zou daar toezicht op moeten zijn en zou er een regeling in de wet moeten zijn. Ik heb begrepen dat de PvdA in een laatste amendement dat vandaag is ingediend, daar ook iets over zegt. Dat zou ik in ieder geval een goede zaak vinden.

Als het gaat om het kleineveldenbeleid dan vindt mijn fractie het op zich van belang dat er een coördinerende rol is en dat die bij de Gasunie ligt. Wij vragen ons wel af waar de kosten van het kleineveldenbeleid uiteindelijk belanden. Is het niet zo dat de gebonden klanten uiteindelijk méér voor die kosten opdraaien dan de kleine klanten? Daar zou ik graag een reactie van de minister op willen.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Voorzitter! Mag ik vragen wat het verschil is tussen gebonden klanten en kleine klanten?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Pardon, ik bedoelde "vrije klanten".

Met de onderhandelde toegang heeft mijn fractie een groot probleem. Wij denken dat juist een systeem dat ziet op vragen als "hoe kom je op dat net, wie oordeelt er en welke spelregels gelden er?", cruciaal is, wil je de marktwerking op een eerlijke manier laten verlopen. Daarom zijn wij niet voor het systeem van onderhandelde toegang en hebben wij grote voorkeur voor een gereguleerde toegang tot het net, omdat dan iedere potentiële toetreder van tevoren weet waar hij of zij aan toe is en het helder is dat in gelijke gevallen er gelijk gehandeld wordt. Wij hebben er nogal wat twijfels bij of dat in het nu gekozen systeem van onderhandelde toegang wel het geval is, zeker wanneer er sprake is van bedrijven zoals een Gasunie die meerdere belangen tegelijk wil behartigen: die zowel het net beheert, als zelf ook gas levert via datzelfde net. Kortom, wij vinden dat geen gelukkige keuze en het zou wat ons betreft anders moeten.

Wij zijn het met anderen eens dat er een grote kans is op langlopende geschilprocedures. Er zijn een aantal voorstellen gedaan om daar iets aan te doen. Overigens is ook de minister hier in haar tweede nota van wijziging enigszins aan tegemoetgekomen. Ik ben nog wel benieuwd naar de opvattingen van de minister op dit moment over de laatste voorstellen vanuit de Kamer, als het gaat om het zogenaamde VEMW-voorstel. De minister heeft daar eerder in het wetgevingsoverleg van gezegd dat dit niet uitvoerbaar is en dat er allerlei principiële bezwaren tegen zijn, onder andere dat van onvoldoende rechtsbescherming. Het lijkt me van groot belang om van haar te horen of dit inderdaad nog steeds haar opvatting is.

Als het gaat om het tarievensysteem wil ik toch een aantal kritische opmerkingen maken over het CDS, het commoditydienstensysteem, zoals dat nu is vastgesteld. Sowieso hebben wij er een probleem mee dat één grote speler op de markt, een monopolist, nu al dat type systeem heeft kunnen vaststellen: het is goedgekeurd door de minister. Wij vinden in ieder geval dat het systeem slecht uitpakt voor de groep kleinere afnemers met onregelmatige afname. Is dat nu een redelijke en reële keuze die gemaakt is? Het systeem pakt weer goed uit voor de grote en regelmatige afnemers ofwel de grote industrieën. Wij vinden dat niet rechtvaardig en vragen ons af hoe de minister dit systeem heeft kunnen goedkeuren. Daar zou ik graag een reactie op horen.

Daar bovenop frustreert het gekozen systeem energiebesparing en frustreert het warmtekrachtkoppeling. Het werkt in die zin ook echt verkeerd uit, als het gaat om milieudoelstellingen. Wat dat betreft vinden wij dat het systeem anders moet. Wij vinden dat de minister tot nu toe een te vrijblijvende opstelling kiest. Het mag niet alleen maar aan het overleg tussen Gasunie en tuinders over worden gelaten om tot een oplossing te komen. Er zal vanuit een deugdelijk toezicht op de wet moeten worden geoordeeld dat dit systeem niet voldoet aan een aantal belangrijke eisen. Wat ons betreft, zou de NMA daarin een veel duidelijker rol moeten spelen. Ook de minister zou sterker dan zij tot nu toe doet een rol moeten spelen in een reëel en goed tarievensysteem. Overigens wordt met hetgeen de heer Blaauw in zijn amendement voorstelt, namelijk om de grens voor de tuinders op te hogen, voor een aantal jaren het probleem opgelost. In die zin kunnen wij dat amendement steunen. Maar meer principieel gezien, moet er naar mijn mening een andere koers gekozen worden.

Wat de transporttarieven betreft, vraag ik de minister waarom bij het gas juist gekozen is voor dat afstandafhankelijke tarief. Juist als het om gas gaat, is het maar toevallig waar je woont en waar dat gas vandaan komt. Daaraan kun je als klant verder heel weinig doen. Bij elektriciteit daarentegen hebben wij allerlei mogelijkheden voor decentrale opwekking vlakbij huis en kan de klant ook zeggen: ik wil mijn elektriciteit betrekken van die windmolen, of die WKK vlakbij huis. Daar is die keuzevrijheid wel aanwezig. Ook als het gaat om het bevorderen van decentrale opwekking – dat is in mijn ogen belangrijk in het kader van een duurzame energievoorziening – is precies de verkeerde keuze gemaakt. Bij elektriciteit had een afstandsafhankelijk tarief juist gestimuleerd dat er meer opwekking decentraal bij mensen in de buurt zou komen. Bij gas gebeurt in feite precies het omgekeerde. Ik vind dan ook dat het kabinet in dezen absoluut de verkeerde keuze heeft gemaakt. Ik zal dan ook van harte het amendement van de heer Stellingwerf steunen dat in de plaats komt van het amendement dat de heer Van Walsem jammerlijk heeft ingetrokken. Ik denk dat het een goed amendement is en tot een betere structuur leidt. Wij hopen ook dat de discussie rondom elektriciteit voortgaat en er tot een betere keuze gekomen wordt.

Uitbreiding van de opslag van gas achten wij zeer onwenselijk vanwege ruimtebeslag, milieu, etc. De discussie over de gasopslag in Langelo zit mij nog vers in het geheugen. Het lijkt mij dat er geen nieuwe opslag moet komen. Wij zouden het dan ook goed vinden als dat in deze wet duidelijk geregeld zou worden. Geen nieuwe opslag ten behoeve van export en handel, dat is geen doel waarvoor je natuur, milieu en ruimte zou mogen opofferen.

De bestaande gasopslag heeft niet alleen een leveringszekerheidsfunctie maar ook een handels- en exportfunctie. Het is daarom niet reëel dat alleen de Gasunie baat zou hebben bij de handelsfunctie van de bestaande gasopslag. Die zou ook toegankelijk moeten zijn voor anderen. Ik heb begrepen dat daarop een amendement is ingediend. Dat lijkt mij een goed amendement.

Het eigendom van het net vormt een van de belangrijke discussiepunten. Daarop is door mevrouw Witteveen een amendement ingediend. Voor mijn fractie is de infrastructuur van het geheel cruciaal. De netten zijn cruciaal voor een eerlijke toegang voor alle leveranciers en afnemers als het gaat om leveringszekerheid. Wij vinden dat die netten in handen van de overheid zouden moeten zijn. Dat geldt wat ons betreft zowel voor de hogedrukgasnetten als voor de regionale netten. Het heeft ons dan ook een beetje verbaasd dat er rondom die hogedrukgasnetten vanuit de fractie van PvdA nog geen wijzigingsvoorstellen liggen. Wij zouden graag van de minister horen, of zij mogelijkheden ziet om dat net in handen van de overheid te brengen. Wat zouden daarvan de consequenties kunnen zijn? Terzake van het eigendom van de regionale netten steunen wij in ieder geval het amendement van mevrouw Witteveen. Overigens begrijp ik dat dit met name geldt voor de periode dat er nog geen sprake is van volledige vrijemarktwerking en er dus private monopolies zouden kunnen ontstaan. Mijn vraag is of het ook daarna niet zo moet zijn. Geldt dan niet evenzeer het belang van netten in overheidshanden? Zouden wij niet naar een situatie moeten die ook daarna voortduurt? Waarom heeft mevrouw Witteveen daar niet voor gekozen? Overigens duiken er nieuwe verhalen op dat die netten in de toekomst wel eens heel erg veel waard zouden kunnen zijn; dat slimme mensen die zouden kunnen gaan gebruiken om er bijvoorbeeld een glasvezelnet naast te leggen waardoor die uiteindelijk uitermate veel zouden opleveren. Wellicht is het voor de overheid interessant om daar eens naar te kijken. De privatisering van netten of het naar zich toehalen van netten, zou niet alleen veel geld kunnen kosten, het zou ook geld kunnen opleveren volgens mij.

De leveringszekerheid van de beschermde afnemers is een cruciaal punt voor GroenLinks bij de beoordeling van dit wetsvoorstel. Zolang de klanten gebonden zijn, is er een behoorlijk systeem van toezicht in de wet opgenomen, is er een leveringsplicht. Als niet in redelijkheid kan worden gevraagd dat gas wordt geleverd, geldt die leveringsplicht niet. Wat is het criterium "niet in redelijkheid" in dezen? Wie stelt dat vast? Wie oordeelt daarover? Is dat de minister of de NMA? Kan de minister inzicht geven in de criteria?

In de situatie na vrijmaking van de markt, 2004 of wat ons betreft later, blijft een zorgplicht bestaan, maar die is anders geformuleerd dan in de periode dat er nog gebonden klanten zijn. Dat heeft onze fractie aan het denken gezet. In die periode is er geen verplichting meer om aan elke individuele afnemer te leveren, mits aan redelijke voorwaarden is voldaan. Het is veel opener geformuleerd. De minister kan een gasbedrijf opdragen om voorzieningen te treffen teneinde de levering van gas zeker te stellen. Dat lijkt erop dat de kleine, individuele klant straks minder beschermd is dan nu het geval is. Ik vraag de minister om daar nu eens heel precies op in te gaan. Is de klant er straks absoluut zeker van dat hij altijd gas krijgt? Als je maanden je rekening niet betaalt, moet je natuurlijk een andere oplossing vinden, maar een normale klant moet ook straks altijd gas kunnen krijgen. Het mag toch niet zo zijn dat een bedrijf straks zegt: ik ga wat anders doen, jammer dan. Wat is de reactie van de minister op de zorgplicht in de wet?

De minister zal een maximumtarief stellen zolang de klanten gebonden zijn. Waarom wordt dat in de periode daarna niet doorgezet?

Mijn fractie vindt het van groot belang dat de kleinverbruikers nu en straks evenredig in de voordelen kunnen delen die ook de vrije afnemers hebben. Het amendement van de heer Van den Akker in dezen vinden wij goed. Wat vindt de minister ervan? Hoe zit het met de aansprakelijkheid als er geen gas geleverd wordt en er schade geleden wordt? Wie moet daarvoor opdraaien? In het wetsvoorstel heb ik daarover weinig aangetroffen.

Ik kom op de rol van de NMA. Wat ons betreft is het te beperkt dat de NMA een toezichtsfunctie krijgt op basis van de Mededingingswet. Immers, deze wet beperkt zich tot concurrentiebepalingen, terwijl de toezichthouder in dezen veel breder op een aantal cruciale doelen van de wet toezicht moet kunnen plegen. De minister moet eens precies toelichten wat de toezichthoudende rol van de NMA inhoudt. Over welke velden gaat dat? Gaat het ook om de positie van de kleinverbruiker? Is er een rol ten aanzien van milieu en energiebesparing? Bij de behandeling van de Elektriciteitswet heb ik van de minister begrepen dat zij vindt dat de DTE geen rol heeft in het toezicht op de naleving van milieu- en energiedoelen. Ik vind dat niet goed. Een toezichthouder moet ervoor zorgen dat cruciale doelen van de wet worden nageleefd. Als de wet niet functioneert zoals zij zou moeten, moeten aanpassingen worden aangebracht. Ik stel de minister voor om de DTE ook bij deze wet toezichthouder te maken. Daarbij moet een aantal taken helder worden geformuleerd. Wat mijn fractie betreft gaat het daarbij ook om milieu en energiebesparing. Zo nodig zullen wij hierover een amendement indienen.

Ik kom op de rol van de minister, die volgens het wetsvoorstel te terughoudend is. Ten aanzien van de maximumtarieven heb ik al gevraagd of het niet ook in een later stadium kan gebeuren, ook inzake de transporttarieven. Hoeveel winst mag de eigenaar van het net daaraan ontlenen? In de wet moet ook daarover iets geregeld worden. De minister mag daar een actievere rol in spelen. Ik denk dan ook aan de vaststelling van het tarievensysteem.

Wie bepaalt uiteindelijk welke netten zullen worden aangelegd? Stel dat er een net nodig is voor iets wat wij allemaal van belang achten. Stel dat er ergens een extra WKK-installatie komt, waar een gasnet naartoe moet worden aangelegd. Stel dat de neteigenaar dat niet wil doen. Wie moet dit dan doen? In dat geval moet de minister via de wet kunnen afdwingen dat het net wordt aangelegd. In deze wet moet een aantal collectieve belangen worden omschreven op grond waarvan netaanleg zo nodig afgedwongen kan worden. Ik heb begrepen dat de PvdA een amendement op dit punt heeft ingediend. Dat lijkt mij heel goed.

Ik heb al laten doorschemeren dat wij het wetsvoorstel onvoldoende vinden op het punt van de milieuaspecten. Wij missen een langetermijnvisie van de minister op de rol van gas in de duurzame energievoorziening. Het is jammer dat duurzame energie geen doel van het wetsvoorstel is. De heer Van Walsem vindt dit begrijpelijk, maar mij lijkt een geïntegreerde benadering van belang. Het is niet acceptabel dat aan het begin van een nieuwe eeuw een zo belangrijke sector wordt geliberaliseerd zonder expliciete randvoorwaarden en duidelijke doelstellingen op het gebied van het milieu.

Mijn fractie heeft een aantal amendementen ingediend om hierin verbetering aan te brengen. De minister schrijft in de memorie van toelichting dat het wetsvoorstel naar alle waarschijnlijkheid de ontwikkeling van het energieverbruik niet zal beïnvloeden. Dat klinkt alsof dit ook geen doel van de wet is. Dat is een gemiste kans. Deze wet kan ook dienen als instrument voor energiebesparing.

Op stuk nr. 12 heb ik een amendement ingediend waarin wordt voorgesteld om bij AMvB zodanige regels te stellen dat gasbedrijven moeten voldoen aan hun taak om op doelmatige en milieuhygiënisch verantwoorde wijze gas te leveren. Een algemene formulering zal weinig zoden aan de dijk zetten. Een en ander dient nader ingevuld te worden.

De minister heeft ons onaangenaam verrast. Zij heeft namelijk de mogelijkheid van een toeslag op het transporttarief uit de Elektriciteitswet geschrapt en deze mogelijkheid wordt ook niet in dit wetsvoorstel opgenomen. De minister stelt dat het instrument van de REB voldoende is. Dat lijkt mij niet verstandig. Wij weten niet of in de toekomst een dergelijke toeslag wel nodig is. Ons amendement op stuk nr. 11 strekt hiertoe.

In ons amendement op stuk nr. 13 vragen wij om een certificatensysteem. Bij AMvB moeten criteria voor het doelmatig en milieuhygiënisch verantwoord produceren van gas worden opgesteld. Ik doel hierbij bijvoorbeeld op het percentage verlies dat bij winning en transport mag optreden. Op de gaswinning in Rusland is in dat verband het nodige aan te merken. De consument moet hiervan op de hoogte worden gebracht via een certificatensysteem. Er moeten ook eisen gesteld worden aan de gebieden waar naar gas geboord mag worden. In Nederland en daarbuiten wordt in zeer kwetsbare natuurgebieden naar gas geboord. Het certificatensysteem moet ook criteria op dit punt bevatten.

Wij hebben ons amendement op stuk nr. 14 ingediend omdat het voor de langere termijn van belang is dat er een visie komt op het beleid ten aanzien van de gasreserves. Deze visie moet een integraal onderdeel vormen van het Energierapport. De door de minister genoemde termijn van 20 jaar is te kort. Voor de sturing door de overheid is het cruciaal dat er een visie is voor de komende 50 jaar.

Wij steunen het amendement van de PvdA inzake het duurzaam geproduceerd gas. In het Energierapport moet de voor een duurzaam gasbeheer noodzakelijk voorraadinformatie worden opgenomen. Ik meen dat de PvdA op dat punt een amendement heeft ingediend.

Mijn fractie vindt het gezien de onzekerheden en risico's niet verantwoord dat de minister overgaat tot versnelde opening van de markt. Amendementen die uitstel mogelijk maken, zullen wij dan ook steunen.

Ik wil afsluiten. Mijn fractie ziet op dit moment geen cruciale problemen in de huidige gasvoorziening. Weliswaar is op een aantal punten verbetering mogelijk, maar de Gaswet die nu voorligt, werpt naar onze mening juist een aantal nieuwe risico's en problemen op waardoor wij ons afvragen of dit wel de goede weg is. Daar hebben wij grote twijfels bij en dan denken wij aan het milieu, de leveringszekerheid, de gevolgen voor de kleine consument en de inkomsten voor de overheid. Het wetsvoorstel hinkt echt op twee gedachten. Aan de ene kant wil het marktwerking, maar aan de andere kant houdt het een aantal grote monopolies in stand en geeft het een aantal spelers een te grote machtspositie op de markt. Dat vinden wij een onwenselijke situatie. Nederland voldoet in feite nu al aan de Europese richtlijn. Naar onze mening is het wetsvoorstel niet nodig en niet wenselijk.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

De minister zal morgen om 10.15 uur aan haar antwoord in eerste termijn beginnen.

Ik spreek mijn waardering uit voor de laatsten van onze gasten op de publieke tribune, die het zo lang hebben volgehouden.

Sluiting 23.05 uur

Naar boven