Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | nr. 62, pagina 4295-4323 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | nr. 62, pagina 4295-4323 |
Aan de orde is het debat over de Europese top te Lissabon.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Timmermans (PvdA):
Mevrouw de voorzitter! In veel commentaren is nogal badinerend gesproken over de top van Lissabon. Ik meen dat de Volkskrant deze top zelfs zonde van de tijd en het geld noemde. Er was met name kritiek op het weinig concrete karakter van de afspraken en op de beperkte analyse van wat de nieuwe economie is gaan heten.
De fractie van de Partij van de Arbeid wil ook nog een antwoord op een aantal vragen. Ik zal die vragen zo dadelijk formuleren. Ik wil echter eerst en vooral vaststellen dat deze top richtinggevend kan zijn voor de manier waarop Europa de uitdagingen van de nieuwe economie tegemoet treedt. In mijn eigen beweging koesterde men in vroeger jaren steeds grote argwaan voor het Europese project. Zo was voor Willem Drees de uitkomst van Europa een op corporatisme gebaseerd stelsel. Hij was zeer huiverig voor een dergelijk stelsel. Corporatisme is trouwens lange tijd onder christen-democratische leiding de leidraad geweest voor het Europese project. Het Japanse model is het ultieme voorbeeld van een corporatistisch stelsel en inmiddels is gebleken dat dit model in de nieuwe economie niet langer werkt.
Een ander schrikbeeld is een Europa naar Amerikaans model. Dit land is economisch krachtig, maar "the winner takes it all". Dit heeft tot gevolg dat de mensen die het in de moderne wereld niet op eigen kracht kunnen redden, tussen de wielen komen. Tot voor kort gold dit model als welhaast onontkoombaar. Men dacht dat hieraan een soort natuurwet ten grondslag lag en dat hieraan alleen in het archaïsche Europa met haar afbrokkelende stelsels nog enige tot mislukken gedoemde weerstand werd geboden. De nieuwe economie zou dit alleen maar versterken, zo werd algemeen aangenomen.
De conclusies van de top schetsen de contouren van een model waarbij de nieuwe economie als een middel wordt gebruikt om de sociale cohesie te bevorderen. Men wil dit niet alleen bereiken door het scheppen van banen, maar ook door mensen te helpen naar die banen toe te groeien en maatschappelijk te emanciperen. Deze emancipatie wordt met een lelijk woord wel "empowerment" genoemd. Alleen zo kan een dreigende tweedeling worden voorkomen. Mijn schrikbeeld is Sillicon Valley in de Verenigde Staten. Dit gebied wordt ons vaak als een voorbeeld voorgehouden. Hier worden schatten verdiend door "ICT-whizzkids" en "beursbengels", terwijl sinaasappelplukkers na een dag op het veld ook nog eens bij McDonald's moeten werken om het schoolgeld voor de kinderen op te kunnen brengen.
Door in Europa van de nieuwe economie geen bedreiging maar een kans te maken, wordt ook het schrikbeeld van Habermas voorkomen. Hij stelt dat maatschappijen die niet in staat zijn grote veranderingen op te nemen en te verwerken, ofwel fragmenteren ofwel vluchten in extremisme. Van het laatste zien wij in Europa al de opkomst. Angst voor het andere wordt omgezet in vreemdelingenhaat en dat leidt weer tot succes voor de bewegingen van mensen als Haider en Dewinter.
De boodschap van Lissabon "door investeren en vernieuwen, versterken de nieuwe economie en het Europese sociale model elkaar" spreekt tot de verbeelding. Het succes van de voorzet van Lissabon moet echter in de praktijk worden afgemeten aan de concrete acties die door de Unie maar vooral door de lidstaten worden ondernomen. Praatjes vullen immers geen gaatjes. Zo is het goed dat ICT hoger op de agenda is gezet en dat hiervoor gemeenschappelijk beleid wordt ontwikkeld, maar dit kan alleen resultaat opleveren als er ook meer wordt geïnvesteerd in innovatie. Alleen zo kan Europa haar achterstand op de Verenigde Staten en Japan inlopen. Ik teken hierbij onmiddellijk aan dat innovatie en kenniseconomie natuurlijk veel meer omvatten dan ICT alleen.
Volgens de Europese werkgevers is Nederland binnen Europa een lage middenmoter op dit vlak. Dat geldt zowel voor de investeringen door het bedrijfsleven als voor de investeringen door de overheid. Komt de regering in het kader van de conclusies van Lissabon met een plan om hierin verandering te brengen? Zo ja, komt dit plan dan op korte termijn naar de Kamer? Zonder concrete maatregelen blijven de voornemens in de lucht hangen, hoe mooi de formuleringen ook zijn van de minister-president en de minister van Economische Zaken in hun opiniestuk in NRC Handelsblad van vorige week.
Dat er mede onder druk van Nederland veel aandacht is gekomen voor de vervolmaking van de interne markt is goed. Maar hier zijn nog vele knelpunten. Het lijkt wel dat hoe verder wij komen met de economische eenwording wij steeds weer nieuwe obstakels vinden die het vrije verkeer belemmeren of voor valse concurrentieverhoudingen zorgen. Maar wat betekent concreet dat de liberalisering van de energiesectoren, postdiensten en vervoer wordt bespoedigd? Hoe verhoudt zich dit met de discussie in Nederland over de liberalisering van de gasmarkt? Past dit in het Europese energiehandvest mede in het licht van de relatie met andere landen zoals Noorwegen en Rusland? Leidt dit tot een level playing field? Wat komt er terecht van de Nederlandse plannen voor een concurrentiekrachtraad? Als je de interne markt zo'n belangrijke positie geeft – dat is terecht – dan moet dat worden verbreed door een dergelijke raad.
Ook de geformuleerde doelstellingen voor computers in het onderwijs moeten in Nederlands beleid worden vertaald. Ik stel vast dat de doelstelling van eind 2001 voor toegang van alle scholen tot internet in Nederland pas medio 2002 wordt gehaald. Ik stel ook vast dat de verantwoordelijkheid voor het opleiden van leraren op dit vlak wordt overgelaten aan de scholen. Welke aanpassingen kunnen wij in het Nederlandse beleid verwachten? Zal er meer geld voor worden vrijgemaakt?
Een van de knelpunten in Nederland is het ontbreken van voldoende software voor het onderwijs. Dat komt ook omdat ons taalgebied te klein is om het voor uitgevers interessant te maken in het Nederlands educatieve software te ontwikkelen. Hier zou het goed zijn als er een Europees stimuleringsproject zou kunnen komen. Dit helpt ter bescherming van de positie van de kleinere talen in de Unie. Ik neem aan dat meer landen belangstelling voor een dergelijk Europees project zullen hebben. Is Nederland bereid daarvoor een initiatief te nemen?
Voorzitter! Het is positief dat de combinatie van arbeid en zorg een centrale plaats heeft gekregen in de discussie door de inbreng van de Nederlandse regering in Lissabon. Zonder grote vooruitgang op dit vlak zal de strijd tegen de tweedeling veel moeilijker worden. Kunnen wij ook een extra impuls van de regering verwachten? Hoe komt de aangekondigde benchmarking die in de conclusie staat, voor kinderopvang er precies uit te zien? Wat is het idee van de regering daarover? Laat minister Vermeend maar wat slimme Europese plannetjes verzinnen. Bij het noemen van streefcijfers voor de arbeidsparticipatie kan worden aangegeven hoe je dat terecht hoge streefcijfer van arbeidsparticipatie voor vrouwen ook in Nederland realiseert. Wat is het traject daar naartoe? Het zal in Nederland geen gemakkelijke opgave zijn.
Het is goed dat wordt onderkend dat het bestrijden van armoede geen kwestie is van geld alleen, maar ook te maken heeft met het bieden van kansen, het tegengaan van uitsluiting. Ook hier wil mijn fractie graag concrete plannen zien, zodat Nederland het voortouw kan nemen, als het in december in Nice aan bod komt.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Ik heb met veel interesse naar het betoog van de heer Timmermans geluisterd. Ik heb mij erover verbaasd dat hij is begonnen met kritisch te kijken naar de rol die de christen-democraten hebben gespeeld. Waar de sociaal-democratie in Europa hoogtij viert, wijdt hij nauwelijks woorden aan het achterblijven van de sociale onderwerpen en doelstellingen tijdens de top.
De heer Timmermans (PvdA):
Er zijn concrete doelstellingen genoemd over de arbeidsparticipatie. Arbeid en zorg zijn benoemd. Er is gesproken over de strijd tegen de armoede, de noodzaak van sociale insluiting. Er zijn nog geen concrete maatregelen, maar dat geldt ook voor de andere sectoren die aan bod zijn gekomen. Lissabon legt een fundament waarop wij verder zullen moeten bouwen. U moet niet het sociale eruit halen en zeggen dat daarover niets concreets is afgesproken.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Ik spreek de heer Timmermans daarop aan, omdat de inbreng van zijn fractie bij de voorbereiding van de top daartoe aanleiding heeft gegeven. Mevrouw Bussemaker heeft de regering opgeroepen om prioriteit te geven aan de sociale samenhang en daarbij niet alleen uit te gaan van een activerend arbeids- marktbeleid, maar ook aandacht te besteden aan de bestrijding van armoede en bescherming van men- sen die wellicht niet op de arbeidsmarkt actief zijn. Dat is niet aan bod gekomen.
De heer Timmermans (PvdA):
In de conclusie staat: "Het aantal mensen dat in de EU onder de armoedegrens leeft en sociaal is uitgesloten, is onaanvaardbaar hoog. Er moeten stappen worden gezet om de armoede definitief uit te roeien door adequate, door de Raad voor het einde van het jaar overeen te komen doelen te stellen." Ik vind dit een prima aanzet waarmee men aan de slag kan en op grond waarvan men in Nice concrete maatregelen kan voorstellen. Het is een aanzet en het kan nog misgaan, maar ik wil deze positieve verklaring aangrijpen om toe te werken naar concrete resultaten in Nice.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Als ik met deze redenering meega en wij in de richting van december gaan, zou u dan niet nu tot de regering moeten zeggen: wij willen in december concrete doelstellingen en een concrete aanpak zien? Bent u ervoor om die oproep nu te doen?
De heer Timmermans (PvdA):
Als u goed naar mijn inbreng had geluisterd, had u gehoord dat ik via de nu aanwezige bewindslieden minister Vermeend heb gevraagd om met slimme plannen te komen en concrete maatregelen voor te stellen die naar het beoogde traject leiden. Ik ben zeer voor het noemen van cijfers, als dat is wat u van mij wil horen.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Er moeten niet alleen armoededoelstellingen komen, maar ook concrete communautaire maatregelen ter bestrijding van de armoede.
De heer Timmermans (PvdA):
Dat zou kunnen, maar ik wacht nu graag de concrete uitwerking van de plannen af.
Voorzitter! Wat de ontwikkelingen op de Balkan betreft is het goed dat Patten en Solana met een rapport zijn gekomen. De conclusies daarvan kunnen wij onderschrijven, maar de vraag is hoe ze kunnen worden omgezet in concrete actie. Solana heeft nu wel de leiding, maar wat is nu zijn verhouding met bijvoorbeeld Hombach en Kouchner? De crux is natuurlijk dat er meer geld moet komen. Hebben de lidstaten die wat dit betreft in gebreke zijn gebleven in Lissabon concrete toezeggingen gedaan? Het is mooi om het te zoeken in een nieuw comité of nieuwe verantwoordelijkheden, maar die kunnen slechts van de grond komen wanneer er ook middelen voor komen. Wat is nu de opzet die Patten en Solana voorstaan? Hoe verhoudt die zich met de conferentie die in Ancona over de bestrijding van de criminaliteit zal worden gehouden? We weten dat de criminaliteit een van de ernstigste verzwakkende factoren is van de stabiliteit in de Balkan. Wordt dit bij de plannen voor de Balkan ingebracht of is dit een afzonderlijk traject?
Voorzitter! De regering heeft ons steeds voorgehouden dat er vóór de verkiezingen in Rusland niet veel mogelijkheden waren, maar zodra die voorbij zouden zijn en een nieuwe president zou zijn aangetreden, dan zouden wij eens wat gaan zien. Rusland zou dan over de brug komen met beloften op het terrein van de mensenrechten in Tsjetsjenië, het toelaten van internationale waarnemers, het faciliëren van humanitaire activiteiten enz. Ook het beginnen van onderhandelingen was een eis van de internationale gemeenschap. Voorzitter! Wanneer dit alles nu uitblijft, wat gaat Europa dan doen? Welke concrete maatregelen worden dan getroffen? Of blijft het dan weer bij een declaratoir gebeuren, alleen maar omdat men vreest de samenwerking te zwaar onder druk te zetten? Men kan niet samenwerking steeds maar boven het veroordelen van verwerpelijke acties stellen.
Ik heb begrepen dat de Russen nu bereid zijn een missie van drie medewerkers van de Raad van Europa toe te laten in Tsjetsjenië. Dat is een positieve stap, maar deze missie kan wellicht niet doorgaan omdat de Raad van Europa niet in staat is de financiering ervoor te regelen. Mogen wij van de Nederlandse regering verwachten dat zij ervoor zorgt dat in elk geval dit gebrek aan middelen geen belemmering behoeft te zijn? Wat doet zij als de parlementaire vergadering van de Raad van Europa de volgende week met de aanbeveling komt een statenklacht tegen Rusland in te dienen? Zal zij die aanbeveling dan overnemen en in concrete actie omzetten?
De heer Eurlings (CDA):
Voorzitter! De heer Timmermans heeft zich in de afgelopen weken vrij ferm en zelfs negatief over Poetin uitgelaten. Dan kan hij als hij de politieke situatie in Rusland beschouwt, toch niet tevreden zijn met de positieve reactie van de regering op de verkiezing van Poetin?
De heer Timmermans (PvdA):
Daar heeft de heer Eurlings volledig gelijk in, voorzitter. Ik begrijp niet dat men de heer Poetin niet gewoon op zijn daden beoordeelt en slechts oppervlakkig en positief oordeelt over zijn verkiezing. Ik vind dat men hem op zijn daden moet beoordelen. En tot nu toe kan men hem slechts op zijn optreden tegen Tsjetsjenië beoordelen. Als je dat optreden veroordeelt, kun je niet tegelijkertijd de heer Poetin prijzen.
De heer Van Middelkoop (RPF/GPV):
Voorzitter! Nog een vraag over de statenklacht waarvan de heer Timmermans sprak. Hij stelde de regering wat vragen over een uitspraak die de parlementaire assemblee van de Raad van Europa vermoedelijk zal doen. Maar wat verhindert hem om namens de fractie van de PvdA te vragen of de regering bereid is te bevorderen dat er een statenklacht wordt ingediend? Of is hij nog niet zover?
De heer Timmermans (PvdA):
Zeker wel, mijn fractie heeft dit al dikwijls aan de regering gevraagd. De regering heeft zich hier ook voor ingezet, maar mijn fractie accepteert het argument dat Nederland dit niet alleen zou moeten doen. Maar zodra er een uitspraak van de parlementaire assemblee is, doet het argument dat Nederland zou soleren met een statenklacht geen opgeld meer.
Tot slot een enkele opmerking over Oostenrijk. Mijn fractie heeft er geen enkele behoefte aan ook maar iets af te doen aan de bilaterale maatregelen die de veertien jegens Oostenrijk hebben genomen. Deze zijn erop gebaseerd dat extreem rechts in Oostenrijk aan de regering deelneemt. Daarin is niets veranderd, zodat er ook aan de maatregelen niets veranderd moet worden.
Mevrouw Voûte-Droste (VVD):
Voorzitter! Op de eerste bijeenkomst van de Europese Raad in het nieuwe millennium is een nieuw strategisch doel geformuleerd: "In het komende decennium moet Europa de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie in de wereld worden, die in staat is tot een houdbare economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang." Deze nieuwe doelstelling en de concrete plannen die erbij behoren, zou onze fractie willen beoordelen op basis van vier criteria, volgens de consistente lijn die wij bij de beoordeling van een aantal zaken voortdurend hebben gevolgd. Allereerst hechten wij aan de subsidiariteit van de lidstaten. Ten tweede willen wij geen papieren werkgelegenheidsplannen en geen concrete streefcijfers op dit onderdeel. In de derde plaats wensen wij geen nieuwe bevoegdheden voor de Europese Commissie en in de vierde plaats zijn wij tegen het rondpompen van geld.
Maar eerst zou ik nu blijk willen geven van waardering voor de inzet en de aandacht van onze eigen premier, van onze eigen regering, en van de Europese regeringsleiders voor communicatietechnologie.
De heer Hoekema (D66):
Voorzitter! Op dit punt sluit ik mij uiteraard helemaal bij mevrouw Voûte aan, maar ik heb nog wel een vraag over haar bezwaar tegen de streefcijfers. De conclusies van Lissabon bevatten streefcijfers voor arbeidsparticipatie, zelfs twee. Heeft de VVD-fractie ook tegen dat soort cijfers bezwaar?
Mevrouw Voûte-Droste (VVD):
Wij hebben er bezwaar tegen zodra zulke streefcijfers voor arbeidsparticipatie zouden leiden tot Europese maatregelen waarmee Europees geld gemoeid zou zijn. Wij zien vooral niets in het rondpompen van geld en wij vinden het buitengewoon belangrijk dat de lidstaten juist op het gebied van werkgelegenheid grote prestaties leveren. Wij zien op dit punt alleen mogelijkheden als de lidstaten concurrerend kunnen zijn door een gezond begrotingsbeleid en een sterke economie.
De heer Hoekema (D66):
Dat is een mooi ideologisch statement.
Mevrouw Voûte-Droste (VVD):
Maar wij menen het ook!
De heer Hoekema (D66):
Maar bent u blij met de concrete streefcijfers voor arbeidsparticipatie in het document van Lissabon?
Mevrouw Voûte-Droste (VVD):
Wij hebben onze aarzelingen daarover, als het betekent dat Europa daarop moet inzetten. Wij vinden dat de nationale lidstaten daarop moeten inzetten. Ik kom daar uitgebreid op terug.
Voorzitter! De aandacht voor met name innovatie, informatietechnologie en netwerkeconomie is van belang om de noodzakelijke ontwikkelingen in te zetten voor de nieuwe kennissamenleving. Maar het is de vraag of ook op dit gebied het al niet vijf voor twaalf is. Immers, de kloof tussen de Verenigde Staten en Japan enerzijds en Europa anderzijds wordt steeds groter. Dit werd nog eens onderstreept tijdens de informele ministeriële conferentie in Noordwijk, begin maart. Het is een goede zaak dat de Nederlandse regering en de minister van Economische Zaken samen met name het initiatief hebben genomen voor deze proactieve aanpak. Want een in Noordwijk gepresenteerde studie van Booz, Allen & Hamilton heeft duidelijk aangegeven dat de Europese gelederen goed wakker geschud moeten worden. Dat mag dan ook gezien worden als een goede en belangrijke aanjager voor Lissabon.
Gezien de vele afspraken die tijdens de Europese Raad met name op het gebied van informatie- en communicatietechnologie, innovatiebeleid en ondernemerschap zijn gemaakt, kan de Noordwijkse conferentie als een succes worden beschouwd en heeft Nederland zich ook op politiek-communautair niveau in de voorste gelederen van de thans opgetrokken Europese digitale delta nadrukkelijk gemanifesteerd. Wij achten dat ook noodzakelijk. Wij moeten dan ook zeggen dat de in Lissabon geformuleerd doelen op het gebied van ICT, R&D en liberalisering in aanbesteding positief zijn. Maar deze doelen moeten wel bijdragen aan een voorspoedige economische ontwikkeling van Europa en een stimulerend ondernemersklimaat. Want het gaat met name over sterke economieën en daaruit voortvloeiend een sterke euro.
Het doel is om pas in 2010 concurrerend te zijn met de Verenigde Staten. Wij zijn van mening dat het ook hier vijf voor twaalf is en dat het gevoel van urgentie eigenlijk ontbreekt, omdat 2010 een veel te lang tijdpad is. Zou het niet mogelijk zijn bij het inzetten op deze zaken dit doel al in 2005 bijvoorbeeld te bereiken, een halvering van de tijd? Want in Europa moeten de lidstaten in het kader van subsidiariteit zorgen voor die sterke economieën. Als wij dat niet doen, dan dreigt er een gevaar voor de euro en dat is wat wij niet willen. Integendeel, het is noodzakelijk om dat goed te doen. Dat is de reden waarom dan ook dat gedegen macro-economische beleid en die gezonde begrotingen van essentieel belang zijn.
Tegelijkertijd moet dan toch ook aandacht besteed worden – dat willen wij ook de regering vragen – aan de succesformule van Nederland. Met name herinner ik aan de loonmatiging die overeenkomstig het succes van het akkoord van Wassenaar in 1992 een van de onderdelen is waarop Nederland het een slag beter doet dan de rest van Europa. Graag verkrijg ik hierop een reactie van de regering. Want als Nederland dit goed doet en de rest van Europa daar ook met name aandacht aan besteedt via benchmarking – iets waar de regering ook met name op inzet – dan komt de groei van de werkgelegenheid in de lidstaten in zicht. Dat is waar het om gaat.
De heer Timmermans (PvdA):
Mevrouw de voorzitter! Ik bespeur enige tegenstrijdigheid in de bijdrage van mevrouw Voûte als zij spreekt van subsidiariteit. In haar visie zou Europa zich eigenlijk nergens mee moeten bezighouden. Maar zo gauw het gaat over loonmatiging, dan mag ineens Europa zich erover uitlaten en niet als het over andere elementen gaat die te maken hebben met loonkosten of andere sociale factoren. Dan moet zij mij toch eens uitleggen waar de consistentie van haar redenering in zit.
Mevrouw Voûte-Droste (VVD):
Voorzitter! Ik heb gesteld – misschien heeft de heer Timmermans dat als zodanig niet goed verstaan – dat juist in dat kader benchmarking en peer pressure, waarbij met name de landenrapporten van de OECD van groot belang zijn, voor de rest van Europa inderdaad een stimulans kunnen zijn om het op die manier aan te pakken. Ik zeg dus nogmaals: beleidsconcurrentie op nationaal niveau.
Voorzitter! Ik herhaal hier eigenlijk wat punt 32 van de conclusies van de Europese Raad aangeeft. Daar staat dat de beste bescherming tegen sociale uitsluiting het hebben van een baan is. Wij zijn het daar volledig mee eens. Ik herinner zelfs aan een uitspraak van de heer Bolkestein, die zei: liever de warmte van een baan dan de kilte van een uitkering.
Voorzitter! Daarvoor is dan ook nodig een goed ondernemersklimaat voor starters. Het is ook nodig dat het MKB volop de ruimte krijgt in Europa en in de nationale lidstaten. Dat is de banenmotor van Europa en Nederland. Het is dan ook noodzakelijk dat de resterende belemmeringen voor de voltooiing van de interne markt zo snel mogelijk worden weggenomen.
Minister Zalm heeft in de aanloop van de top van Lissabon zijn twijfels geuit ten aanzien van het formuleren van de werkloosheidsdoelstelling van 4%. Wij ondersteunen hem in dezen. Wij hebben daarover ook aarzelingen. Ik heb daarover gesproken in een voorgaand debat. Wij zien niks in papieren werkgelegenheidscijfers. Het is de vraag welke kwalificatie wij moeten geven aan de tijdens de Europese Raad geformuleerde doelstelling om de arbeidsparticipatie zo dicht mogelijk bij 70% te brengen. De fractie van de VVD vraagt zich af wat het precieze uitgangspunt is van deze arbeidsparticipatiedoelstelling en wat men daarmee wil bereiken. Er bestaat bij onze fractie grote onduidelijkheid over de desbetreffende afspraken. Wij hebben dan ook graag een nadere toelichting.
De heer Eurlings (CDA):
Gaat mevrouw Voûte met betrekking tot de streefcijfers even ver als haar partijgenoot minister Zalm die in dat verband sprak van "volksverlakkerij"?
Mevrouw Voûte-Droste (VVD):
Als bedoeld wordt dat Europa ervoor kan zorgen, zien wij niets daarin en ondersteunen wij de minister in zijn uitspraak dat het "volksverlakkerij" is. Wij hechten aan de nationale subsidiariteit.
De heer Eurlings (CDA):
Terugkijkend op de top moeten wij constateren dat de streefcijfers toch zijn gebleven ondanks het feit dat er geen Europees instrumentarium is om die doelen te bereiken. Wat is dan uw eindoordeel over dit aspect van de top? Dat moet toch vrij duidelijk te formuleren zijn.
Mevrouw Voûte-Droste (VVD):
Ik heb de desbetreffende passage goed gelezen en herlezen en zou graag van de regering horen wat nu precies de intentie in dezen is.
De heer Hoekema (D66):
Ook ik heb die tekst heel goed gelezen. Volgens mij is het doel dat de arbeidsparticipatie omhoog moet naar 60% respectievelijk 70%. Dat kun je op allerlei manieren via nationaal beleid doen. Ik snap niet goed waarover mevrouw Voûte zich zo druk maakt. Het ligt allemaal prachtig in haar lijn!
Mevrouw Voûte-Droste (VVD):
Als het inderdaad zo is en als de regering beaamt dat het alleen moet komen van de nationale lidstaten en dat er geen Europees beleid op wordt gezet, kunnen wij ons daarin vinden, maar dat is nu precies de intentie van mijn vraag.
De heer Hoekema (D66):
Vindt mevrouw Voûte dat Europese stimulering door middel van peer pressure wel een beetje kan, of is dat ook te veel gevraagd?
Mevrouw Voûte-Droste (VVD):
Peer pressure is nu juist beleidsconcurrentie tussen lidstaten. Dat onderschrijven wij volledig. Ik herinner in dit verband aan de landenexamens van de OECD. Die werken echt. Wij stellen ons daar dan ook veel van voor. Dat was ook een vraag aan de regering, omdat ik eigenlijk weinig terugvind van de peer-pressuregedachte. Er is wel sprake van benchmarking op sommige onderdelen. Is het de bedoeling dat er ieder jaar van elk land een landenrapport komt?
De heer Timmermans (PvdA):
Ik wil nogmaals proberen enige consistentie in het betoog van mevrouw Voûte te ontdekken. Vindt mevrouw Voûte de cijfers die Europa hanteert in het stabiliteits- en groeipact voor de omvang van de staatsschuld en voor de omvang van het begrotingstekort goed of moet Europa zich hiermee niet bemoeien?
Mevrouw Voûte-Droste (VVD):
Dat is nu precies het verschil, voorzitter. Het is van groot belang dat juist op begrotingsgebied voor een gezond economisch beleid criteria vastgesteld worden, waaraan de lidstaten zich op vrijwillige basis kunnen conformeren door middel van deelname aan de EMU.
De heer Timmermans (PvdA):
Wie moet er dan voor zorgen dat die streefcijfers gehaald worden: Europa of de lidstaten zelf?
Mevrouw Voûte-Droste (VVD):
Dat moeten de lidstaten zélf doen, dat is hun verantwoordelijkheid. Daarvoor zijn sancties afgesproken Dat is het begrotingsbeleid. Wij vinden op dát onderdeel de verantwoordelijkheid van de individuele lidstaten groot en belangrijk. Op het onderdeel van de werkgelegenheid zien wij daarin echter niets om redenen die ik al een paar keer genoemd heb.
De heer Timmermans (PvdA):
Ik begrijp de logica niet. U zegt ook met betrekking tot de werkgelegenheid dat het aan de lidstaten is om op dat punt vooruitgang te boeken. Dat geldt voor de EMU precies zo. Daar is het ook aan de lidstaten om die streefcijfers te halen. Als je dan wel voor de EMU Europese afspraken over cijfers kunt maken, moet u mij toch eens uitleggen waarom dat niet zou mogen op het vlak van de werkgelegenheid of van de sociale participatie. Daar kun je toch streefcijfers afspreken? Daar moeten de lidstaten zelf voor zorgen. Dat is helemaal geen Europese interventie of Europees beleid, de lidstaten moeten daar zelf voor zorgen, alleen de cijfers worden in Europees verband afgesproken. Dat is precies hetzelfde als met de EMU. U bent er nog niet in geslaagd, mevrouw Voûte, om mij daarin enig verschil uit te leggen.
Mevrouw Voûte-Droste (VVD):
Ik zal nog één poging doen. Als lidstaten het begrotingsbeleid niet halen, dan krijgen zij een sanctie opgelegd. Hierbij vrezen wij dat, wanneer de lidstaten de werkgelegenheidsdoelstellingen niet halen, er subsidies naar die lidstaten gaan. Dan wordt het een rondpompen van geld en daar zien wij niets in.
De heer Timmermans (PvdA):
Dus u zou ertegen zijn als de bestaande Europese structuurfondsen gericht zouden worden ingezet om op dit vlak voor de lidstaten vooruitgang te boeken?
Mevrouw Voûte-Droste (VVD):
Zoals de heer Timmermans misschien weet, zijn wij zeer kritisch over structuurfondsen. Wij vinden dat het geld doelmatig besteed moet worden. Wij zien niets in een uitbreiding van deze fondsen. Wij gaan voor doelmatigheid en zuinigheid op het gebied van de lasten.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Ik snap deze redenering niet. Als er nationaal beleid gevoerd wordt, is dat toch niet altijd gratis?
Mevrouw Voûte-Droste (VVD):
Het nationaal beleid is buitengewoon belangrijk. Nederland is een voorbeeld, met name op het gebied van een gezond begrotingsbeleid en het beleid inzake het financieringsoverschot. Het is belangrijk dat het financieringsoverschot gebruikt wordt voor reductie van de staatsschuld. Zo zijn er meer zaken die landen zelf moeten doen onder eigen verantwoordelijkheid.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
U hebt geen antwoord op mijn vraag gegeven. U bent niet tegen de intentie om de arbeidsparticipatie te verhogen naar 70% respectievelijk 60%. U bent tegen het daarop gerichte communautair beleid, omdat u vreest dat er geld aan besteed wordt. Als de doelstelling via nationale maatregelen moet worden gehaald, kost dat toch ook geld?
Mevrouw Voûte-Droste (VVD):
Ja, maar niet vanuit Europa naar de landen. De landen moeten het zelf doen. Ik wil niet dat er voor dit doel Europees geld naar deze landen gaat. Dan wordt het rondpompen van geld en daar zijn wij tegen.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Ook als het doelmatiger zou zijn, bent u tegen Europees beleid? U wilt simpelweg niet dat er Europees geld naar nationale staten gaat.
Mevrouw Voûte-Droste (VVD):
Als het maar geen rondpompen van geld wordt.
Voorzitter! De Franse opstelling in dezen baart ons zorgen. Premier Jospin heeft aangegeven dat het Franse voorzitterschap de top in Nice wil aangrijpen om met nieuwe initiatieven te komen om meer coördinatie van sociaal beleid te bewerkstelligen. Wat wordt daarmee bedoeld?
Een positief punt is dat de Europese Raad de lidstaten oproept om vóór eind 2001 alle scholen op internet aan te sluiten. Eind 2002 moeten voldoende leraren geschoold zijn om de leerlingen te leren met deze technieken om te gaan. In Nederland zijn wij hiermee ook hard bezig. Ik vraag ook aandacht voor het middelbaar beroepsonderwijs. Ook daar moet aandacht worden gegeven aan deze nieuwe technieken. Wij vragen de regering om daarvoor ook bij een volgende bijeenkomst aandacht te vragen. Wij hebben het in dit stuk gemist.
Om een goed ondernemersklimaat in Europa te krijgen, moet bureaucratie vermeden worden, zodat de hindernissen voor starters en innovatieve activiteiten worden weggenomen. Dit is een van de actiepunten. Wij vragen hoe het staat met de SLIM-operatie (simple legislation internal market), waarbij de terugdringing van administratieve lasten centraal staat. Wij dringen aan op voortvarendheid op dit gebied.
Een ander actiepunt is dat de voltooiing van de interne markt moet worden voortgezet, in welk kader tegen eind 2000 een strategie beschikbaar moet zijn voor verwijdering van de belemmeringen in handel en diensten. Wij ondersteunen dit. Voorts sprak de Europese Raad zich uit voor bespoediging van de liberalisering van de sectoren gas, elektriciteit, vervoer en post. Wij betreuren het dat er uiteindelijk geen concrete einddatum is overeengekomen. Het wordt juist interessant als er een moment is waarop het beleid terzake voltooid moet zijn.
Wij steunen de inzet om ook de sector luchtvervoer te liberaliseren. Er is heel wat milieuwinst te boeken als de nationale luchtvaartdiensten beter op elkaar afgestemd zijn. Wij dringen aan op voortvarendheid.
De Europese Raad wil een nieuwe coördinatiemethode gebruiken. Kan in dat verband de competitivenessraad weer aan de orde komen? Hoe staat het daar overigens mee? Wij lezen er niet veel over. Met het oog op de doelmatigheid kan deze raad een belangrijke rol spelen.
Wij zien graag dat de liberalisering voortvarend wordt aangepakt. Dit leidt tot de gewenste prijs-kwaliteit- verbetering voor consumenten in Europa.
De VVD-fractie waardeert de innovatiegedachten van de Europese Raad. Wij willen graag een voortvarende voortzetting van een aantal innovatieve punten. Wij willen geen papieren Europese werkgelegenheidsplannen, maar wel een gedegen financieel-economisch beleid, geen sociale zekerheid, maar wel activerende sociale zekerheid op nationaal niveau, geen concrete streefcijfers, maar wel peer pressure tussen lidstaten en van elkaar leren via best practices, geen rondpompen van geld, maar wel doelmatigheid en een zuinige inzet van belastinggeld. Waar het uiteindelijk om gaat, is dat de lidstaten in het kader van subsidiariteit zorgen voor sterke economieën. Wij hopen dat op de volgende top een aantal zaken sneller gerealiseerd kan worden.
Voorzitter! Als u het mij toestaat, ga ik nog kort in op de Balkan.
De voorzitter:
U bent eigenlijk al over uw spreektijd heen. U moet het dus zeer kort houden.
Mevrouw Voûte-Droste (VVD):
Ik beloof u dat. Tijdens het algemeen overleg van vorige week heeft mijn collega Weisglas naar voren gebracht dat wij geschrokken zijn van het kritische rapport over de hulpverlening aan de westelijke Balkan. Het is dan ook verstandig dat de Europese Raad daar lessen uit heeft getrokken en dat hij erkent dat de coördinatie van en de samenhang tussen de hulpverlening aanzienlijk moeten worden verbeterd. Het is dan ook goed dat de secretaris-generaal van de Raad nu de taak heeft te zorgen voor de samenhang in het Europees beleid inzake de westelijke Balkan. Daartoe moet hij ook de coördinatie met andere hulpactiviteiten verbeteren.
Ten aanzien van het veiligheidsbeleid staat de VVD-fractie achter de implementatie van de afspraken die door de Europese Raad in Helsinki zijn gemaakt. Zeer nauwe afstemming tussen NAVO en EU blijft van cruciaal belang. Er mag geen sprake zijn van een duplicatie van de taken van EU en NAVO.
De heer Van Middelkoop (RPF/GPV):
Mevrouw de voorzitter! Lezing van de conclusies van het voorzitterschap van de top van Lissabon bracht bij mij de bestseller uit de jaren zestig van de Franse auteur Jacques Servan-Schreiber, "Le défi Américain", in herinnering. De indringende waarschuwing van Schreiber was dat Europa de economische concurrentieslag met de VS dreigde te verliezen. Hij bepleitte daarom een éducation permanente, want kennis zou het sleutelwoord van de toekomst zijn.
Zo ook nu in Lissabon. De mouwen waren opgestroopt, vervelende politieke sores zoals Kosovo en de asielproblematiek even terzijde gelegd en het old boys network van de EU ging internetten en apenstaarten. Ik heb begrepen dat de minister-president inmiddels een hoop heeft bijgeleerd. Laat er overigens geen misverstand over bestaan: ook wij vinden het een goede zaak dat de Unie eens niet met zichzelf bezig was, maar met de toekomst. Ik wil dan ook weinig afdoen van de positieve resultaten van deze top, want die zijn er wel degelijk. Dat zullen ook minister Hermans en zijn Europese collega's van onderwijs beamen, want ik mag toch aannemen dat Lissabon ook in de nationale hoofdsteden vertaald wordt in termen van budgettaire claims.
Institutioneel lijkt de Europese Unie overigens meer intergouvernementeel dan ooit. Wat moet ik anders verstaan onder de afspraak, de Europese Raad een sterkere, richtinggevende en coördinerende rol te geven? Kan de minister-president iets meer zeggen over de concrete betekenis van het voornemen om elk voorjaar een bijzondere bijeenkomst van de Europese Raad te houden? Betekent dat een extra top naast de in het verdrag voor- geschreven twee formele bijeenkomsten en de informele bijeenkomst? Gaat het dan om bijeenkomsten met een smallere agenda? Dat zal toch moeilijk zijn vol te houden als de politieke actualiteit de aandacht naar andere zaken trekt.
De opgewekte toonzetting van de voorzittersconclusies verhult enigszins dat het bij de bevordering van het gebruik van nieuwe kennistechnologie ook zal gaan om een interne Europese competitie. Immers, de retoriek mag Europees zijn, de bevoegdheden en de financiën zijn nationaal. Wat betekent Lissabon derhalve voor Nederland? Had de minister-president daar in Lissabon al een begin van voorstelling van?
In de conclusies lees ik dat de nieuwe kennismaatschappij enorme mogelijkheden biedt om sociale uitsluiting tegen te gaan. Dat mag waar zijn. Juist op dit punt zijn de conclusies het vaagst en zij zijn vooral te weinig kritisch. Immers, het risico van een kenniskloof en een daaruit resulterende tweedeling is evenzeer reëel. Ik val overigens mevrouw Voûte bij, die zo-even opmerkte dat er geen Europees geld naar arbeidsmarkt- en werkgelegen- heidsbeleid mag gaan. Het argument van het rondpompen van geld is volgens mij overigens secundair. Het verdrag kent gewoon geen bevoegdheden die dat mogelijk maken. Deze zijn nadrukkelijk niet in het Verdrag van Amsterdam opgenomen, zo zeg ik haar. Voor het overige is het toverwoord liberalisering. Je kunt wel merken dat de sociaal-demo- cratie het voor het zeggen heeft in de Europese Unie. Dat neemt niet weg dat wij hier ook met indringende politieke vragen worden geconfronteerd. Hoe verhoudt het gezag van de staat, dat gebonden is aan een bepaald territoir, zich tot de grenzeloosheid van het internetverkeer? Recht en elektronica mogen geen vreemden voor elkaar blijven en de politiek kan niet eindig worden verklaard.
Het voornemen is de liberalisering van de nutsdiensten te bevorderen. Waarom ontbreken hierbij jaartallen? Ook het gebruik en beheer van het luchtterrein moeten geliberaliseerd worden, zo lees ik. Kan worden toegezegd dat dit gepaard zal gaan met milieueffectrapportages? Ook de financiële markten worden opgeschud. Hoe verhoudt deze liberale taal zich met de afspraken van Keulen, waar de aanval op het flitskapitaal werd ingezet? Toen werd onder meer gesproken over een beter toezicht op de financiële markten. De minister-president zal zich dat herinneren. Hoe staat het daar nu mee?
De heer Solana deed verslag van de voortgang van het veiligheids- en defensiebeleid. Ik betreur het dat nog altijd geen formele structuren zijn ontworpen voor de afstemming van de NAVO en de Europese Unie terzake. Heeft de Nederlandse regering daar eigenlijk zelf ideeën over? Aan de problemen op de Balkan is nauwelijks meer dan pro forma aandacht gegeven. Duidelijk lijkt de stelling dat de sancties tegen Belgrado gehandhaafd worden zolang Milosevic aan de macht is. Heeft het politieke redenen dat niets is gezegd – ik vind er tenminste niks over in de conclusies – over de wens om Milosevic voor het Joegoslaviëtribunaal te dagen? Soms is het weglaten van iets ook een politieke daad.
Het langzamerhand meest nijpende vraagstuk wordt al helemaal niet aangeroerd, namelijk de politieke toekomst van Kosovo. Wordt het denken daarover toch weer aan de Verenigde Staten overgelaten? Dat zou een testimonium paupertatis zijn. Als de Europese Unie serieus werk wil maken van haar eigen identiteit op buitenlands en veiligheidsgebied, moet zij bereid zijn hier leiding te geven. Want de keuze wordt onvermijdelijk. Of de territoriale integriteit van de Federale Republiek Joegoslavië wordt volledig gehandhaafd, of Kosovo wordt een keer zelfstandig.
De heer Hoekema (D66):
Vraagt de heer Van Middelkoop niet een beetje naar de bekende weg? De vraag over de toekomst en de toekomstige structuur van Kosovo is relevant, maar er ligt een structuur voor en dat is de Veiligheidsraadsresolutie 1244. Zou het, zo vraag ik de heer Van Middelkoop, niet een beetje raar zijn als nu op het niveau van de Europese Raad een discussie zou starten over het karakter van Kosovo, terwijl wij het juist met z'n allen erover eens zijn dat Kosovo voors- hands onderdeel uit blijft maken van de Joegoslavische structuur?
De heer Van Middelkoop (RPF/GPV):
Ik heb een paar weken geleden vergelijkbare vragen gesteld bij het algemeen overleg over de Balkan. Waar ik op dit moment bang voor ben, is dat alle aandacht – en voor een belangrijk deel overigens terecht – uitgaat naar de wederopbouw van Kosovo, met zijn ingewikkelde internationale structuur, en dat wij naar verloop van tijd zullen merken dat KFOR van een bevrijdingsmacht een bezettingsmacht wordt. Dat willen wij helemaal niet, maar ik ben bang dat de Kosovaren zich de facto zelfstandig zullen wanen en KFOR zo zullen ervaren. Dat betekent dat je politiek moet nadenken over wat je wilt, maar ik zie niet helemaal in welk gremium dat moet gebeuren. De heer Hoekema zal het met mij eens zijn dat het uitspreken van de territoriale integriteit van Joegoslavië op dit moment niet meer is dan een juridische of academische stand van zaken.
De heer Hoekema (D66):
Ik vind die vraag van de heer Van Middelkoop relevant en van belang, maar ik vind deze te vroeg gesteld, omdat wij later dit jaar nog verkiezingen krijgen in Kosovo. Zeer recent is een begin gemaakt met de opbouw van de diverse staatsstructuren van Kosovo, waar de Servische bevolking aan zal deelnemen. Met andere woorden, de vraag is van belang, maar het risico is dat deze te vroeg te openlijk wordt gesteld.
De heer Van Middelkoop (RPF/GPV):
Akkoord, als er maar over wordt nagedacht. Ik heb de indruk dat dit thans te weinig wordt gedaan. Ik had al eerder opgemerkt dat het voor Europa een erezaak moet zijn dat het niet weer de Amerikanen zijn die dat moeten doen, als puntje bij paaltje komt.
Dit soort vragen worden dwingender naarmate de tijd zonder duidelijke politieke sturing voortschrijdt. Vergelijkbare opmerkingen kunnen wellicht eerdaags worden gemaakt over Montenegro. Anders dan in de laatste notitie van minister Van Aartsen lees ik niets over verhindering van steun aan Montenegro, omdat Montenegro een deelrepubliek van de FRJ is.
Met verwijzing naar de geannoteerde agenda vraag ik of de positie van Oostenrijk expliciet aan de orde is geweest. Bondskanselier Schüssel zou hiertoe zelf het voornemen hebben, zo hoorden wij vorige week. Wat is het resultaat daarvan?
Minister Kok:
Oostenrijk?
De heer Van Middelkoop (RPF/GPV):
De minister-president stelt een vraag aan mij.
De voorzitter:
Dat kan alleen maar via mij, dus ik weet niet eens of u daar wel op kunt reageren. Als u het gehoord hebt, doet u het dan maar.
De heer Van Middelkoop (RPF/GPV):
Hij trekt er een gezicht bij alsof hij voor het eerst te horen krijgt dat Oostenrijk deel uitmaakt van de Europese Unie. Ik heb de geannoteerde agenda gelezen en daarin staat de veronderstelling van minister Van Aartsen of van het kabinet dat bondskanselier Schüssel het voornemen zou hebben om tijdens het diner aan de minister-president en zijn collega's te vragen hoe het in de wederzijdse omgang zal gaan, even populair vertaald. Mijn vraag is of dit is gebeurd en wat daarvan het resultaat is. In de conclusies lees ik daar niets over.
Het heeft in elk geval geen eind gemaakt aan de kinderachtige vertoning rond het vaste ritueel van de groepsfoto. Zelfs een kleuterklas is beter te disciplineren. Dat doet natuurlijk wel afbreuk aan het gezag van de Raad. Ridicuul was ook de manier waarop gebruik werd gemaakt van de toevallige aanwezigheid van de president van Mexico. Het is dat het land zo ver weg ligt, anders hadden wij nu oorlog met dat land.
De voorzitter:
Ik ben blij dat u de vergelijking maakt met een kleuterklas en niet met iets anders. Daar moet u maar eens over nadenken.
De heer Hoekema (D66):
Mevrouw de voorzitter! Het is makkelijk, misschien wat al te makkelijk, om naar aanleiding van de top van Lissabon uit te barsten in clichés over de dot.com.top, de virtuele top, en wat niet al. Ik houd het bij gebrek aan beter maar even op www.europesecybertop.nl. Vandaar kom je met allerlei links toch ook weer bij Europa, heb ik gemerkt. De minister-president hoeft niet bang te zijn dat ik hem voortaan als e-mp aanspreek.
Belangrijker en wezenlijker is het karakter van deze top. lnternet als de nieuwe heilige graal van Europa? Ik betwijfel het. De nieuwe economie, de rol van internet en e-commerce zijn zeker een belangrijk en heuglijk feit, maar Europa moet en doet ook meer. Europa positioneerde zich in Lissabon als een (potentiële) sterke speler in een globaliserende economie: vijf jaar achterstand op de Verenigde Staten goedmaken, als het gaat om internet. Er zijn belangrijke besluiten genomen over bijvoorbeeld een actieplan e-Europe, een wettelijk kader voor e-commerce en stimulering van venture capital voor internetactiviteiten. Toch moet internet geen alibi zijn of worden om niet de nodige maatregelen te nemen, bijvoorbeeld op het gebied van flexibilisering van de arbeidsmarkt en de liberalisering. Deze les geldt misschien niet zozeer voor Nederland, want wij zijn daar al heel ver mee gevorderd, maar wel voor andere Europese landen. lnternet moet niet worden gezien als een vluchtheuvel voor passiviteit.
Tegelijkertijd gaat het om een goed sociaal-economisch beleid over een breed front, breder dan het internet. Dat is echter vooral een verantwoordelijkheid van de lidstaten en daar komt de bestaande heilige graal van de subsidiariteit om de hoek kijken. Waar Europese afspraken zijn gemaakt over bijvoorbeeld onderzoek en innovatie, zijn de methoden van benchmarking, peer pressure en best practices terecht aangewezen als de weg vooruit ofwel "the way ahead". Ik tref in de stukken weinig aan over de eerdere disputen met betrekking tot de dwingende cijfers, de streefcijfers, en de 4% Europese werkloosheid als norm. Zijn die disputen in de Portugese zon verdwenen? De oude discussie over een Europees werkgelegenheidsbeleid lijkt ook weg. Een onderzoeker van Clingendael, de heer Labohm, deed eergisteren in een kwaliteitskrant een neoliberale aanval op dat beleid, die mij sterk deed denken aan de beschouwing over toppen in voorbije jaren. Ik verzoek ook op dit punt een reactie van de minister-president.
Ik heb twee concrete vragen, namelijk over sociale uitsluiting en over onderwijs. Op welke wijze zal sociale uitsluiting worden voorkomen? Mijn fractie hecht eraan dat doel te bereiken. In Lissabon zijn terecht de elementen onderwijs en opleiding aangegeven, maar om de arbeidspositie van bijvoorbeeld vrouwen te versterken, is een betere regeling van zorg en arbeid nodig, zoals kinderopvang en dergelijke. Verder zijn er in Europa nog vele letterlijk achtergebleven gebieden. Welk beleid wordt daarvoor gemaakt naast de structuurfondsen en het regionaal beleid? In het verslag van Lissabon staat dat de minister-president verwacht dat de Raad en de Commissie concrete stappen zullen nemen om sociale uitsluiting te verminderen. Welke concrete stappen worden verwacht? Mijn volgende vraag betreft onderwijs. Ik herinner de minister-president aan de vraag die ik vorige week stelde over de aansluiting van scholen op internet. Hij reageerde toen enigszins korzelig dat Nederland al flink op weg was. Er moet in Nederland echter nog veel gebeuren voordat de norm gehaald wordt, zodat eind 2001 alle scholen op internet zijn aangesloten en eind 2002 voldoende leraren op dit punt zijn geschoold. Die teksten vormen een verplichting voor Nederland en wij moeten een flinke eindsprint inzetten om daaraan te voldoen.
Een politiek interessant punt is de discussie over liberalisering. Het gas, het elektra, het vervoer en de post mogen of moeten van Europa geliberaliseerd worden, maar over welke termijnen hebben wij het hier? Hoe verhoudt deze doelstelling zich tot het bestaande Nederlandse beleid? Welke positie nam Nederland in met betrekking tot de liberalisering van de drinkwatervoorziening?
De interne markt ontvangt een verdere impuls, onder meer wat de handel in diensten betreft. Hulde daarvoor! Is het echter niet tevens wenselijk het fiscale regime verder op Europa af te stemmen en daar politieke energie voor te ontwikkelen?
Voorzitter! Ik wil kort een aantal buitenlands politieke onderwerpen aan de orde stellen. Het stelt mij teleur niets te lezen over China en de lopende zitting van de mensenrech- tencommissie van de Verenigde Naties in Genève. Hoe staat het met de steun van de Europese Unie aan een veroordelende resolutie ten opzichte van China? Zal minister Van Aartsen deze resolutie vandaag een paar honderd kilometer verderop in Genève bepleiten?
De hulp van de Europese Unie aan de Balkan was volgens Solana en Patten een grote chaos. De vraag is of de chaos blijft. Het geruzie over de eventuele inzet van de landbouwbegroting voor de financiering van hulp aan de Balkan belooft weinig goeds. In het verslag lees ik daarover niets. Betekent het veto dat het Balkangeld nu uit het bestaande budget voor externe betrekking komt en dat dit dus ten koste gaat van hulpprogramma's voor de Middellandse Zee, Zuid-Amerika en Rusland? Ik vraag de staatssecretaris om welke hulpprogramma's voor Rusland het gaat. De Europese Unie heeft in december vorig jaar de hulp aan Rusland niet zozeer bevroren als wel anders gericht. Hoe staat het overigens met de sancties tegen Rusland? Heeft Poetins verkiezing deze ongedaan gemaakt? Ik mag hopen van niet. Ik hoop tevens dat de Europese Unie de rug recht houdt. Het enorme leed in Tsjetsjenië mag niet straffeloos worden vergeten en het toelaten van onafhankelijk onderzoek en internationale organisaties is essentieel. Die scherpe boodschap zal hopelijk naast felicitaties voor de heer Poetin luid en duidelijk doorklinken, onder meer in de trojkamissie. Ik vraag de staatssecretaris met name hoe het staat met de herziening van de gemeenschappelijke strategie met betrekking tot Rusland. Ik verzoek hem op beide punten te reageren.
Ik heb de minister van Buitenlandse Zaken vorige week een vraag gesteld over Servië, die in feite nog niet voldoende is beantwoord. Op welke wijze worden sancties tegen Servië gekoppeld aan concrete beleidsdoelstellingen en/of concessies van Milosevic? In de stukken van Lissabon lees ik hier niets over. Evenmin staat in de stukken iets over de verfijning van het sanctieregime, waarvoor velen terecht in deze Kamer hebben gepleit. Het begrip "selectieve sancties" uit de conclusies van Lissabon is mij toch nog wat te vaag. Graag krijg ik hierover verduidelijking van de staatssecretaris.
Voorzitter! Steun aan Montenegro is welkom en noodzakelijk. Kennelijk mogen de Brusselse reserves daarvoor worden aangewend. Is dat iets nieuws? Hoe groot zijn die reserves?
Last but not least, wil ik iets zeggen over Oostenrijk. De situatie in Lissabon was een beetje gênant met de foto, de toevallige Mexicaanse gast en een letterlijk en figuurlijk marginaal opererende kanselier Schüssel, die deze keer, toevallig of niet, geen vlinderstrik droeg. Maar de essentialia tellen en dat betekent doorgaan met de maatregelen van de veertien. Dit moet niet verkrampt gebeuren, maar ontspannen en doelgericht. De inspanning is de moeite waard. Ik vraag de minister-president of ik de toespraak van de minister van Buitenlandse Zaken, de heer Van Aartsen, voor een VVD-gehoor in Amsterdam zo mag verstaan, dat hij de bestaande Nederlandse aanpak van de maatregelen van de veertien heeft bevestigd en dat hij daar slechts kanttekeningen bij heeft geplaatst waar het gaat om de bejegening van personen uit Oostenrijk.
De heer Timmermans (PvdA):
Ik heb een partijgenoot van de heer Hoekema in het Europees Parlement iets heel anders horen zeggen over Oostenrijk dan hij nu doet. Kan de heer Hoekema bevestigen dat hij een fundamenteel ander standpunt over Oostenrijk heeft dan D66 in het Europees Parlement?
De heer Hoekema (D66):
Ik dank de heer Timmermans hartelijk voor zijn vraag. Het is bij D66 niet altijd koekoek één zang, om maar een toepasselijk begrip met betrekking tot de eurofractie te hanteren. Ik heb inderdaad een verschil van mening op dit punt met mevrouw Van der Laan. Dit verschil is overigens ook op ons congres uitgesproken. Ik denk dat het een goede Europese traditie is dat de fracties van een bepaalde politieke signatuur in Straatsburg of in Brussel soms iets anders denken dan de Haagse fractie. Dat komt in liberale kring voor en vermoedelijk ook wel in uw kring, maar daarvan moet ik nog even een voorbeeld zoeken.
De heer Eurlings (CDA):
Voorzitter! Collega Hoekema maakt zelf een punt van de toestand rond het al dan niet fotograferen van bepaalde mensen. Kan hij zich er niet iets bij voorstellen als zijn Europese collega, mevrouw Van der Laan, op een gegeven moment zegt dat wij met dit soort toestanden langzaam maar zeker het tegenovergestelde zullen bereiken? Hij heeft net zelf al gezegd dat het wel een gênante toestand was rond die foto.
De heer Hoekema (D66):
Voorzitter! Ik begrijp de vraag van de heer Eurlings en wil daarop als volgt reageren. Het gaat natuurlijk om het essentiële beleid van de veertien. De doelstelling die de veertien daarbij hebben gekozen, is nog niet bereikt. In feite is de doelstelling: de FPÖ uit de regering van Oostenrijk. Al het andere daar omheen is een wijze van toepassen van sancties die wat ongemakkelijk overkomt. Ik zou ook graag een recept willen hebben om dat niet al te ongemakkelijk en gênant te laten plaatsvinden, maar ik heb er geen panklare oplossing voor. Ik vrees dat wij met enig ongemak verder zullen moeten leven, mijnheer Eurlings.
De heer Eurlings (CDA):
Het gaat om het doel, los van het precieze recept en de vraag of iets soms gemakkelijk of niet gemakkelijk is. Vindt u dat het erbij slepen van de Mexicaanse president voor de foto bijdraagt aan het binnen de Europese band houden van Oostenrijk?
De voorzitter:
Ik heb bijna de neiging om te zeggen dat ik niet precies begrijp wat dit te maken heeft met een hoofdlijnendebat over de Europese top. Maar goed, de heer Van Middelkoop, die er meestal een goed oordeel over heeft, is ermee begonnen. Ik kan moeilijk de rest afkappen. Misschien kunt u heel snel reageren, mijnheer Hoekema.
De heer Hoekema (D66):
Voorzitter! Nogmaals, het gaat om de essentialia van de sancties. Ik vind het op de foto zetten van de heer Schüssel, al dan niet vergezeld van de Mexicaanse president, een marginale zaak, letterlijk en figuurlijk. Ik hoop dat een volgend keer de heer Schüssel zich op het moment van het fotograferen buiten beeld plaatst of dat wij op een andere, gemakkelijke manier van deze gênante zaak kunnen afkomen. Misschien heeft de minister-president in al zijn wijsheid een recept om bij de volgende top dit geruisloos te laten verlopen. Ik reken op zijn wijsheid.
De heer Van den Berg (SGP):
Mevrouw de voorzitter! De speciale Europese Raad van Lissabon was de eerste Europese top van de nieuwe eeuw, zo niet van het nieuwe millennium. Bij zo'n gelegenheid moet men kennelijk grote woorden spreken. Daaraan heeft het in Lissabon dan ook niet ontbroken. Het nieuwe doel is blijkens conclusie 5 om de meest concurrerende en dynamische op kennis gebaseerde economie in deze wereld te worden, een economie die in staat is tot stabiele economische groei, meer en betere banen en grotere cohesie.
Wie de conclusies van de Raad tot zich neemt, moet constateren dat alles in het kader van één dogma wordt geplaatst: economische vooruitgang, groei en concurrentie. Dat is tegelijkertijd de grootste zorg van onze fractie na deze top. Ik ben niet – dat moge duidelijk zijn – tegen economische groei als zodanig, als het maar duurzame economische groei is. Wij hebben inmiddels immers geleerd dat aan ongebreidelde economische groei grote nadelen kleven voor de bescherming van het milieu, goed sociaal beleid, armoedebestrijding elders in de wereld etc.
De centrale boodschap van Lissabon lijkt te zijn dat Europa moet kunnen concurreren met de Verenigde Staten. Daaraan wordt alles dan ook ondergeschikt gemaakt. Er wordt ingezet op investeringen in de informatiemaatschappij, de liberalisering van de nutssectoren, het creëren van banen, enzovoorts. Wij betreuren dat. De concurrentiepositie ten opzichte van andere partners – hoe belangrijk die ook moge zijn – kan toch nooit allesbepalend zijn? Waar is het sociaal-ethische tegenwicht? Dat is na deze top een heel serieuze vraag. Dat evenwicht zien wij in de conclusies van de top maar heel mager terug. Verder is het de vraag of het wel realistisch is om het inlopen van de achterstand op de VS als doelstelling te formuleren. Kunnen wij ons niet beter voornemen om een adequate partner te blijven, zij het wellicht wat minder sterk en wat minder groot?
Voorzitter! Het ideaal van deze groei wordt onderstreept door woorden als "benchmarking", "scorebord" en "peer review". Deze nieuwe managementtermen hebben iets dwangmatigs. Een lidstaat kan immers nooit genoeg doen en een bovengrens aan het proces lijkt er niet te zijn. Dat moet leiden tot het ontstaan van een kopgroep van de best presterende lidstaten en een groep achterblijvers. Verder moet ervoor worden gewaakt dat deze werkwijze er niet toe leidt dat allerlei onderwerpen op Europees niveau worden getild. Een en ander leidt vervolgens ook weer tot hetzelfde niveau van regelgeving. Het criterium van subsidiariteit hebben wij bij deze afweging helemaal gemist. Is dit criterium wel ter sprake gekomen in Lissabon?
Internet is op de top aangegrepen als een panacee voor alle kwalen. Ik beperk mij nu tot het onderwijs. In conclusie 11 wordt gesteld dat alle scholen in de lidstaten eind 2001 toegang moeten hebben tot internet en multimedia. In deze conclusie wordt gesuggereerd dat de overheden ervoor moeten zorgen dat eind 2001 alle scholen daadwerkelijk een aansluiting hebben. Hoever reikt dit en hoe verhoudt een en ander zich tot de Nederlandse voornemens? Ik denk daarbij aan de ontwikkelingen rond het Kennisnet. Zijn hier nu veranderingen noodzakelijk? Moet een en ander worden versneld? Is daarbij meer dwang noodzakelijk? Ik vraag verder uitdrukkelijk de aandacht – collega Van der Vlies heeft dat in het voorlaatste vragenuurtje ook gedaan – voor maatschappelijke en ethische consequenties van internet en alles wat daarmee samenhangt. Uit de stukken valt niet op te maken dat dit onderwerp in Lissabon aan de orde is geweest en dat stelt ons zeer teleur. Is de regering bereid om toe te zeggen dat de consequenties van internet op ethisch en maatschappelijk gebied alsnog worden doordacht en in beleid worden vertaald? Ik denk daarbij ook aan de beveiliging op internet tegen criminaliteit en aan allerlei ethische en zedelijke gevolgen.
In conclusie 17 wordt gepleit voor een spoedige liberalisering van sectoren als gas, elektriciteit, post en transport. Drinkwater wordt in deze conclusie niet genoemd. Is dat bewust niet gedaan? Ik sta hier overigens wel achter, want wij vinden, en met ons een meerderheid van de Kamer, privatisering van drinkwater geen goede zaak. Ik vraag echter ook aandacht voor de schaduwzijde van de liberalisering van de sectoren die wel worden genoemd. Dit is een actueel onderwerp. Zo komen wij later deze dag te spreken over de Gaswet, waar deze problematiek centraal staat. Het gaat hier om publieke nutsvoorzie- ningen, waarbij toegankelijkheid, leveringszekerheid en de positie van de kleingebruiker gegarandeerd moeten zijn.
Dat ongereguleerde liberalisering asociale bijwerkingen kan hebben, zien wij op allerlei terreinen. Ik noem in dit verband een op dit moment actueel onderwerp: het verdwijnen van de speciale positie van de kerktelefoon. Dit heeft grote onrust veroorzaakt in brede lagen van de samenleving.
De Raad stelt in het verslag liberalisering en deregulering simpelweg op één lijn. Heeft de praktijk echter niet geleerd dat liberalisering nog al eens leidt tot ingewikkelde wet- en regelgeving op het terrein van de toezichtfunctie? Een voorbeeld hiervan is de telecommarkt. Als er een ingewikkeld nationaal en internationaal terrein van regelgeving is, is het wel de telecommarkt. Waar blijft hier de deregulering? Overigens vind ik het opvallend dat juist Frankrijk aan de rem heeft getrokken bij de liberalisering van de gas- en de elektriciteitsmarkt. Te snelle invoering is niet gewenst en voldoende tijd is een noodzakelijke voorwaarde voor zorgvuldigheid.
Voorzitter! Ik hoef niet al te diep in te gaan op de werkgelegenheidsproblematiek. Ik heb namelijk al eerder aangeven dat dit wat ons betreft geen onderwerp is dat zich leent voor Europees beleid. Verder neem ik voor de kwantitatieve doelstellingen graag de betiteling van minister Zalm over, die sprak van volksverlakkerij.
Ten slotte wil ik nog enkel woord wijden aan de Balkan. Het rapport van de heren Solana en Patten heeft de vinger gelegd op het gebrek aan coördinatie van de hulp op de Balkan. Zij spreken zelfs over chaos. Op zichzelf kan conclusie 55 inzake de coherentie van activiteiten worden onderschreven. Zou de regering echter toch uitvoeriger willen ingaan op de wijze waarop die coherentie en coördinatie in Europees verband daadwerkelijk kunnen worden gerealiseerd? De noodzaak daarvan is immers evident.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Voorzitter! Wat een top had moeten worden over werkgelegenheid, sociale cohesie en economische verandering, werd in werkelijkheid niet meer dan een aangeklede telecomraad, met een herhaling van grotendeels al bestaand beleid. Om de mislukking van de top te verbloemen werd de term dot.com.top gelanceerd. Alsof het alleen maar zou gaan om de stimulering van de kenniseconomie. Maar de top zou wel degelijk over alle drie aspecten gaan.
Mijn fractie vraagt zich af wat nu eigenlijk de meerwaarde van dit type Europese Raad is. Het lijkt soms vooral te gaan om binnenlands gebruik van sommige regeringsleiders, zoals Blair met zijn derdewegretoriek tijdens deze top. Deze vraag klemt des te meer, omdat het de bedoeling is dat er jaarlijks een economisch en sociale top in het voorjaar geagendeerd wordt. Op zich een goed idee, als het ook goed wordt uitgevoerd. Juist regeringsleiders, die door de kiezers van een breed vertrouwensmandaat zijn voorzien, kunnen de eenzijdige gerichtheid op markt en munt van de Unie in balans brengen door aandacht voor sociaal en milieubeleid.
De minister-president noemt de resultaten van de top evenwichtig. Het is mij een raadsel hoe hij tot dit oordeel komt. De regering spreekt in het verslag plechtig van het nieuwe strategische doel dat de Unie zichzelf heeft gesteld, namelijk: "in het komende decennium de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie in de wereld te worden die in staat is tot houdbare economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang". Vervolgens spreekt het verslag over de resultaten van de top als volgt: "Met de in Lissabon bereikte resultaten wordt een vernieuwde dimensie gegeven aan het beleid van zowel de lidstaten als de Unie, gericht op bevordering van duurzame groei, arbeidsparticipatie en internationaal concurrerende werkgelegenheid." Geen woord over bereikte resultaten op het terrein van een hechtere sociale samenhang. Geen woord over het tegengaan van de al bestaande sociale uitsluiting, armoede en de dreigende groeiende kloof in de nieuwe economie. En laat staan dat er gepraat is over een ecologische duurzame ontwikkeling.
Verleden week zei de minister-president hier dat hij absoluut geen tegenstander was van streefcijfers, dat hij wel problemen had bij een werkgelegenheidsstreefcijfer, maar niet bij een armoededoelstelling. Van deze doelstelling van de Europese Commissie is niets meer vernomen in Lissabon. Je zult maar tot die 65 miljoen mensen die onder de armoedegrens leven horen, om vervolgens te merken dat er op de top alleen ruimte is voor de Nina Brinks van deze wereld. Voor welke verdergaande sociale stappen heeft Nederland gepleit en waarom is dat niet gelukt? Of vindt de regering het allemaal wel goed zo?
In Trouw merkte de staatssecretaris over het geringe sociale gehalte op: "Dat is niet zo erg. Op dat terrein hebben we al het een en ander lopen". Deelt de minister-president deze opvatting? Zou de staatssecretaris als bilaterale handelsreiziger in plaats van alleen regeringsgebouwen te bezoeken, ook niet eens bij de vakbonden en andere Europese NGO's die zich met de vierdewereldkwestie bezighouden, langs kunnen gaan?
De heer Hoekema (D66):
Ik vind mevrouw Karimi zo somber vanmiddag. Ik heb niet de illusie dat ik haar er vanaf zal kunnen brengen. Ik heb vorige week aan de minister-president een vraag gesteld over de implementatieteams. Het is een leuk idee. Sociale partners en mensen uit de wetenschap worden erbij betrokken. Het gaat over de uitvoering van Lissabon over een breed front. U maakt van die top een beetje een karikatuur: de Nina Brinks en internet. Wij hebben zo-even een debat gehad over streefcijfers bij de arbeidsmarktparticipatie. Stelt u het niet al te schril voor?
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Nee. In het debat vorige week zette de minister-president zich in voor een socialere agenda. Dat zien wij niet terug in de resultaten van de top. Of Nederland heeft geen goede inzet gehad, of het is er niet in geslaagd om de inzet te vertalen in resultaten.
Voorzitter! Nu heeft Jospin – de laatste der sociaal-democraten zou ik haast zeggen – een sociale agenda voor december, de top van Nice, losgepeuterd. Het is een doekje voor het bloeden voor een sympathieke gastheer. Het is volstrekt vaag wat die agenda zou moeten inhouden. Er is geen ambitieuze doelstelling voor dat actieprogramma in Lissabon afgesproken. We weten allemaal dat als de Europese Raad geen richting aangeeft, er geen drive achter Europa zit. Mijn vraag is dan ook: wat zijn de drie belangrijkste concrete maatregelen die volgens de minister-president op die sociale agenda moeten staan? Hoort daar ook de armoededoelstelling van de Commissie bij?
Verleden week zei de minister-president dat ook dat het milieu hoog op de Europese agenda zou blijven staan. Echter, vrijwel niets lezen wij over duurzaamheid, ecologie of milieu. Eurotoppen worden steeds vaker gehouden. De eerste waarop de milieukwestie, hoe bescheiden ook, een herkenbare plek heeft, moet nog gehouden worden. Wij vinden het ook teleurstellend dat de regering zich niets heeft aangetrokken van de SER-kritiek op het ecologisch tekort van de Lissabonagenda.
Voorzitter! Ik heb al een paar keer verwezen naar de uitspraken van de minister-president in de Kamer, gedaan voordat hij naar Lissabon vertrok. Als ik die uitspraken interpreteer als zijn inzet op het terrein van sociale en milieudoestellingen en vergelijk met de resultaten, dan komt de volgende vraag bij mij op. Heeft de minister-president zich onvoldoende ingezet voor het realiseren van zijn eigen doelstellingen zoals verwoord in deze Kamer? Of heeft hij zijn uiterste best gedaan maar is het hem niet gelukt?
Parlementaire controle heeft alleen inhoud en zin als we op deze vraag een duidelijk antwoord van de minister-president krijgen. Mijn fractie heeft geen behoefte aan de standaardzin die iedere keer in de verslagen van de toppen staat, ook dit keer weer, namelijk: "Het in Lissabon bereikte resultaat wordt door de regering positief gewaardeerd." Men kan Lissabon vervangen door Helsinki, Berlijn, Bon, Tampere etc. "Nederland heeft actief bijgedragen aan de voorbereiding van deze Europese Raad en de regering is verheugd dat de weg die de Unie met dit resultaat in slaat, overeenkomt met de door haar geïdentificeerde prioriteiten." Een ding is zeker, voorzitter, op het departement weet men om te gaan met de functies "blokken", "knippen" en "kopiëren".
De heer Hoekema (D66):
Verwacht u nu werkelijk dat na een aantal Europese raden de regering aan de Kamer schrijft: deze Raad was volstrekt waardeloos en wij nemen er op een duidelijke manier afstand van? Dat is toch een naïeve vraag? Als er dingen misgaan, stuurt de regering tijdens zo'n top bij. Ik kan mij ook wel herinneren dat er afstand werd genomen van bepaalde elementen van vorige toppen. Men is niet elke keer even tevreden, maar u verwacht een soort dualistische opstelling. Wat verwacht u nu precies?
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Voorzitter! Ik ben dankbaar voor deze vraag. Het gaat om de vraag of wij onze controlefunctie serieus nemen. In dat kader moeten wij hier kunnen spreken over een serieus verslag, met de nuances die daarbij horen. Het gaat niet aan dat wij elke keer worden geconfronteerd met de standaardzin: we zijn heel erg blij, we hebben eraan meegewerkt en het is geworden wat wij wilden. Dat kan toch niet iedere keer hetzelfde zijn? Ik denk dat parlement én regering er belang bij hebben dat er sprake is van een realistische en goede verslaglegging aan de Kamer. Het heeft geen zin dat wij hier voorafgaand aan de toppen debatteren, wanneer er daarna steeds sprake is van een success story. Voorzitter! Ik zie dat de heer Hoekema knikt en dus is hij het met mij eens.
Ik vraag de minister-president of hij het parlement nog serieus neemt. Waar blijven de transparantie en de democratische controle? Het wordt nog ernstiger als we ook de inzichten van de staatssecretaris erbij pakken. Verleden week zei de staatssecretaris in een interview met Het Financieele Dagblad: "Om mij goed te beoordelen moet je niet alleen kijken wat ik in Den Haag doe of in Brussel. In toenemende mate wordt het werk gedomineerd door het overleg in de hoofdsteden van de lidstaten". Voorzitter! Dat is onhelder en niet transparant. Bilaterale onderonsjes kunnen het gebrek aan communautaire daadkracht niet vervangen.
Voorzitter! Nog een enkele opmerking over de kenniseconomie. Er is afgesproken dat alle scholen eind 2001 toegang tot internet hebben en dat alle docenten op dit punt geschoold moeten zijn tegen het einde van 2002. Maar met het andere besluit, namelijk Solana en Patten de coördinerende taak toe te schrijven, wordt de zaak niet overzichtelijker. Het begint erop te lijken dat de heer Hombach het stabiliteitspact coördineert en de heren Solana en Patten de heer Hombach moeten coördineren. Wat is het oordeel van de regering over het functioneren van de heer Hombach? Hoe is de samenwerking met UNMIK? Wat heeft de top besloten om de broodnodige daadkracht van UNMIK te vergroten? Hoe staat met de coördinatie met de Wereldbank? Kortom, is er hoop voor een echt geslaagd Balkanbeleid van de EU of voeren weer de nationale belangen de boventoon?
De heer Eurlings (CDA):
Voorzitter! Wij gaan de economie dynamischer maken, innovatie bevorderen en de stelsels van sociale bescherming en onderwijs moderniseren. En als klap op de vuurpijl stellen wij vast dat wij nu met z'n allen echt serieus werk gaan maken van de informatiemaatschappij. Het is werkelijk ongelooflijk, de besluitvaardigheid die de regering tentoonspreidt. Al Gore zag er tien jaar geleden al het belang van in, maar ook toen liep hij al achter de feiten, achter de werkelijkheid aan. Daarom zal men misschien begrijpen dat ik de neiging heb om na het lezen van de conclusies van deze dot.com.top op "ctrl-alt-delete" te drukken. Ik zal de achtergrond hiervan schetsen.
Allereerst noem ik de ronduit potsierlijke vertoning – ze kwam al even ter sprake – rondom het al dan niet op de foto gaan met de Oostenrijkse bondskanselier. Dat wij er een Mexicaan bij moeten slepen om officieel een niet-officiële foto te kunnen maken, doet bij mij de vraag rijzen wie nu wie voor de gek aan het houden is. Voor de verandering wil ik minister Van Aartsen – wat jammer dat hij er nu niet bij kan zijn – een keer gelijk geven. Hij zegt dat sancties prima zijn en dat ze nageleefd moeten worden, maar dat wij ermee moeten ophouden de Oostenrijkers in formele vergaderingen van de EU voortdurend te ontwijken en links te laten liggen. Heeft minister Van Aartsen afgelopen maandag overigens de volledige sancties ter discussie gesteld? En wat is de mening van de minister-president over de sancties? In een eerder overleg vond hij toch ook dat de sancties als zodanig moeten worden uitgevoerd en verder niets? Heeft de premier pogingen ondernomen om de schertsvertoning rondom de foto tegen te gaan? En heeft het diner van de Europese Raad nog tot nadere duidelijkheid of nieuwe inzichten geleid?
Verder vraag ik me nog af in hoeverre wij in ons eigen zwaard vallen als het om de sancties tegen Oostenrijk gaat. Bij de informele bijeenkomst over defensie was Oostenrijk niet uitgenodigd. Ik neem toch aan dat wij bij de situatie rondom Kosovo en de neutrale opstelling van Oostenrijk in dat verband hebben ervaren hoe belangrijk het is dat dit land als volwaardige partner wordt betrokken bij het Europese veiligheids- en defensiebeleid. Het is dan ook de vraag in hoeverre de EU door dit soort dingen wordt geschaad, terwijl ze de situatie in Oostenrijk niet verbeteren, waar het toch om gaat. Met andere woorden, hoe zorgen wij ervoor dat het middel geen doel op zichzelf wordt en er niet nog meer vice-premiers in Nederland voor de televisie hun excuses behoeven aan te bieden?
Dan de grote euforie over de ontdekking van de kennis- en informatiemaatschappij. Deze zou een grote springplank naar de toekomst gaan vormen. Het is maar goed dat de ontwikkelingen op dit gebied niet afhankelijk zijn van Europese regeringen, anders zouden wij waarschijnlijk nog zitten te wachten op de koerier die ons de brief van de regering zou bezorgen, terwijl wij gelukkig al ruim daarvoor de conclusies van de top van internet konden halen. Of was dat soms de inhaalslag die wij met z'n allen nog in Europa moeten gaan maken?
Opmerkelijk in deze conclusies is trouwens het gevoelen dat wij het wiel opnieuw moeten uitvinden. Tekenend in deze zin vinden wij het feit dat de Europese Raad de Commissie oproept een actieplan e-Europe op te stellen, in plaats van in te gaan op het recente eigen e-Europe-initiatief van de Commissie en haar mededeling inzake strategieën voor banen in de informatiemaatschappij. Maar ja, in dat geval zou natuurlijk wel duidelijk zijn dat het initiatief bij de Commissie vandaan kwam, toch?
Een ander vraagteken, voorzitter, kan geplaatst worden bij de enthousiaste stellingnames dat kosten van internetgebruik aanmerkelijk dienen te worden teruggebracht, dat vóór 2001 alle scholen op internet moeten worden aangesloten en nog meer van dat soort uitspraken. Wij zijn het hier als CDA natuurlijk volstrekt mee eens, maar de vraag is wel waar het allemaal mee wordt gefinancierd. Als we dan kijken naar de Nederlandse inspanning tot nu toe op dit gebied, kun je je afvragen of het huidige budget dat daar nu bijvoorbeeld bij OCW voor wordt gereserveerd, wel genoeg is. Bovendien zou, gezien het belang dat de regering kennelijk aan dit soort zaken hecht, ook eens bij andere ministeries geld hiervoor moeten worden uitgetrokken. Hierbij voeg ik ook de vraag wat de regering van plan is te gaan doen op het gebied van onderzoek en ontwikkeling, gezien eerdere karige financiële ondersteuning op dit gebied.
Wij begrijpen uit berichtgeving dat met het Kennisnet aan Nederlandse verplichtingen is voldaan, maar de heer Melkert heeft afgelopen maandagavond gepleit voor het gebruiken van de opbrengst van de KPN-aandelen om in Nederland een jeugd online programma te starten. Hoe is het oordeel van de Nederlandse regering daarover? Is dit voorstel van de heer Melkert nodig om aan de Europese verplichtingen te voldoen? Wat wil de regering eigenlijk met dit voorstel beginnen?
Met betrekking tot de sociale component van de top, voorzitter, is in onze ogen precies gebeurd waar we zo bang voor waren, namelijk wel streefcijfers noemen, maar vervolgens geen duidelijk beleid hiervoor op poten zetten.
Peer pressure en benchmarking zijn hartstikke goede instrumenten. Daarmee kunnen verschillende landen, maar ook verschillende regio's in Europa veel van elkaar leren. Maar bij peer pressure en benchmarking gaat het om processen; het gaat om een manier van aanpak van specifieke problemen. Je moet je sterk afvragen wat het voordeel is van één Europees doel, terwijl de regio's zo fundamenteel van elkaar verschillen en terwijl Brussel niet het apparaat heeft en ook niet zou moeten hebben om het behalen van deze doelen af te dwingen. Graag vernemen wij van de regering hoe zij deze streefcijfers, die nu zijn aangenomen, ziet en of zij vindt dat deze bewerkstelligd moeten gaan worden en, zo ja, hoe. In het algemeen zijn wij erg benieuwd naar hoe nu precies de follow-up van deze Raad vorm zal worden gegeven. Er zijn een hoop opdrachten uitgedeeld aan de Raad en de Commissie, maar wij lezen nergens iets van een soort van scorebord om de ontwikkeling hiervan in de gaten te houden.
De heer Hoekema (D66):
Voorzitter! De heer Eurlings roept nu een beeld op van Lissabon, dat volgens mij niet helemaal juist is. Hij doet net alsof er voortdurend streefcijfers, doelstellingen en dergelijke zijn neergelegd die nu moeten worden afgedwongen door Brussel. Maar ik lees maar heel weinig streefcijfers en concrete doelstellingen. Is hij niet bezig tegen windmolens te vechten?
De heer Eurlings (CDA):
Was dat maar waar, voorzitter; dan hadden wij ook het algemeen overleg van vorige week niet hoeven te houden op dit punt. Ook toen ging de discussie hierom. Kijk, het gevaar is gewoon dat als je je in Brussel niet alleen gaat bemoeien met het stimuleren en het uitwisselen van ideeën, maar één Europese doelstelling creëert, het nergens toe leidt als wij met ons allen vinden dat Brussel niet de gereedschappen moet krijgen om die doelstelling waar te laten worden. Dat is de discussie die wij toen gevoerd hebben en het is ook de discussie die mede door de VVD-fractie hier is aangezwengeld.
Voorzitter! Er is de afspraak dat de Europese Raad zich nu een nieuwe rol aanmeet door elk voorjaar een Europese Raad te gaan houden – dat zijn dus van die concrete dingen, mijnheer Hoekema! – om de voortgang van de afspraken op deze terreinen te bespreken en zich dus als een soort hoeder van Europees beleid op te stellen. Wij vragen ons als CDA af of deze verandering van de rol van de Raad wel wenselijk is. Wij vinden van niet, want door deze nieuwe rol van de Raad wordt de rol van de Commissie verder uitgehold. Ik sprak al over het e-commerce-initiatief dat de Commissie zelf had. De rol van de Commissie als initiator en hoeder van het Europees beleid zou juist moeten worden versterkt. Bovendien slaan we met de nieuwe ontwikkelingen rond de Europese Raad in onze ogen eerder de weg naar intergouvernementele besluitvorming in dan die van een verdere Europese integratie.
Dan nog een paar andere punten, voorzitter. De CDA-fractie heeft met instemming kennisgenomen van het feit dat de Europese Raad van mening is dat, zolang Milosevic aan de macht is, "tegen het regime gerichte selectieve sancties" noodzakelijk blijven. Met name het feit dat hier expliciet wordt gesproken van selectieve en tegen het regime gerichte sancties wordt door de CDA-fractie toegejuicht, want het is noodzakelijk te voorkomen dat door het sanctieregime de Servische bevolking totaal geïsoleerd raakt; dat zal immers op den duur contraproductief werken. Passages over de situatie in Kosovo zijn teleurstellend. Geen moment spreekt daaruit een sense of urgency over de actuele gespannen situatie in Kosovo. De Europese Raad spreekt zijn tevredenheid uit over het werk van UNMIK en KFOR, maar gaat niet in op de vraag op welke wijze in de hiaten, met name bij het aantal politiefunctionarissen, aan financiële ondersteuning van UNMIK wordt voorzien. Is daarover niet gesproken? Is daarnaast überhaupt van gedachten gewisseld over de overheersende positie van het UCK en de spanningen die dat kan opleveren, de situatie in Mitrovica en aan de zuidgrens met Servië? De CDA-fractie is van mening dat heel hard werk gemaakt moet worden van het ontmantelen van de overblijfse len van het UCK door KFOR en het opzetten van een onafhankelijke rechterlijke macht door UNMIK. Wij hadden graag in dezen stappen naar voren waren gezet op de Europese Raad, maar hopelijk kan de premier ons op dit vlak nadere inlichtingen verschaffen. Als hier geen voortgang wordt geboekt, wordt inderdaad, ondanks het feit dat de oorlog gewonnen is, de vrede in Kosovo verloren.
In de conclusies van de top van Helsinki werd ook nog gesproken over een kritische evaluatie van de samenwerking met Rusland. Bij de conclusies van déze raad is in onze ogen duidelijk sprake van een verzwakking van de stellingname van Europa ten opzichte van de conclusies van Helsinki. De oorzaak hiervan kan toch niet zijn dat de situatie nu is verbeterd? De heer Van Aartsen zei tijdens een eerder overleg: "Na de verkiezingen moet Rusland boter bij de vis laten zien". De vraag is dan: hoeveel boter bij de vis moet Rusland tonen en wat doet de regering als dit niet gebeurt? Mede gezien het feit dat minister Van Aartsen Poetin onlangs nog omschreef als een goede vriend, vraag ik de premier wat hij vindt van de uitspraken van collega Timmermans die zei: "Veel politieke leiders hebben zo'n behoefte aan politieke stabiliteit in Rusland, dat zij Poetin bijna alles vergeven wat hij in Tsjetsjenië heeft gedaan." "Ik vind", zo vervolgt de heer Timmermans, "het onverklaarbaar dat zij aan de ene kant kritisch zijn over Tsjetsjenië maar tegelijk Poetin prijzen. Ik vind dat het Westen zijn geloofwaardigheid dan ook beter in de gaten moet houden." Ik vraag dit temeer in het licht van de bevestiging van deze uitspraak door de heer Timmermans zojuist in eerste termijn.
De fractie van het CDA maakt zich grote zorgen over de mensenrech- tensituatie in China die eerder sterk verslechterd is dan verbeterd. Wij zijn dan ook voorstander van het omarmen van de resolutie op dit punt. Wij hadden graag gezien dat Europa in dezen beslissende stappen ten positieve had genomen. Wij zijn ook enigszins verbaasd over het feit dat wij daarover niets teruglezen. Wij vernemen graag van de regering hoe Europa zich wat dit betreft alsnog kan aansluiten bij de Verenigde Staten.
Minister Kok:
Mevrouw de voorzitter! Ik dank de Kamerleden voor hun inbreng in deze eerste termijn. Wij bespreken de uitkomsten van de top van Lissabon. Naar de mening van het kabinet was die inderdaad innovatief, omdat wij voor het eerst op de wijze waarop dat thans is gebeurd zowel in de voorbereiding als tijdens de top als tijdens de nog uit te werken follow-up met elkaar hebben nagegaan hoe wij ons nu wij de nieuwe eeuw zijn ingegaan in gezamenlijkheid op basis van de subsidiariteit zo krachtig mogelijk kunnen ontwikkelen om de nieuwe economie met vertrouwen en overtuiging tegemoet te kunnen treden. Ieder van de lidstaten behoudt zijn eigen autonomie, maar in gezamenlijkheid kunnen wij op tal van terreinen veel sterker zijn als wij kennis bundelen, informatie uitwisselen, inzichten delen en onze gemeenschappelijke oriëntatie formuleren met het oog op de toekomst. Dat is geen blinde keuze voor uitsluitend groei, zeker niet voor ongebreidelde groei. Zij is wel gebaseerd op de stelling dat wij vergelijkbaar sterk willen zijn als bijvoorbeeld de Verenigde Staten, zonder per se op Amerika te willen lijken. Wij hebben immers onze eigen wijze van maatschappij-inrichting als het gaat om het voorkomen van de tweedeling in de scherpte zoals in de Verenigde Staten plaatsvindt. Het gaat om de manier waarop wij de vruchten van onze welvaart ook dienstbaar willen maken aan andere minder goed bedeelden elders in de wereld. Natuurlijk hebben wij net als daar ook belangrijke uitgangspunten met betrekking tot duurzaamheid en de relatie met ecologie. Maar veel van die interne en externe ambities zullen in de jaren die voor ons liggen minder gemakkelijk zijn te realiseren als wij de krachten niet bundelen en onze aandacht niet volledig richten op het ontwikkelen en benutten van de mogelijkheden om sterker dan in het recente verleden ons te ontwikkelen als kenniseconomie en kennissamenleving.
Ook als wij over de sociale aspecten hebben gesproken, de werkgelegenheidsaspecten, dan hebben wij dat gedaan vanuit een geïntegreerde benadering. Het thema van de werkgelegenheid is in vorige Europese raden vaker besproken vanuit een defensieve invalshoek. Daarbij speelden de volgende vragen. Hoe beperken wij de werkloosheid? Wat kunnen wij doen om de werkloosheid verder terug te dringen? Wat kunnen wij doen in het vergelijken van verschillende arbeidsmarktmaatregelen om ook de harde kern van de werkloosheid terug te dringen? Daar is niets mis mee en dat zullen wij ook voortzetten en intensiveren. Deze top had echter op dit punt een positieve toonzetting. De basis voor duurzame groei van werkgelegenheid moet worden versterkt.
De heer Timmermans heeft gewezen op de spanning die er onweerlegbaar is tussen innovatie en sociale cohesie. Het is namelijk niet vanzelfsprekend dat met een maximale inspanning gericht op innovatie ook de sociale cohesie is gediend. Dat vraagt om activerend sociaal beleid. Het vraagt om het niet op een onaanvaardbare wijze laten groeien van de kenniskloof. Het vraagt om heel gerichte inspanningen in de armoedebestrijding en de terugdringing van sociale uitsluiting.
Er is concrete follow-up nodig. De staatssecretaris zal straks het nodige zeggen over de follow-up op het Europese vlak, maar er is ook follow-up nodig in het Nederlandse kader. Al deze afspraken verplichten. Niet omdat iemand ons dat oplegt of afdwingt, maar omdat wij onszelf hebben verplicht tot de inspanning die wij vanuit onze kracht kunnen leveren om de kwaliteit van het Nederlandse en het gezamenlijke Europese handelen te vergroten. Bij de eerstkomende begroting voor 2001, waarover wij over een paar weken in het kabinet zullen spreken, zullen wij onder meer moeten kijken naar de verschillende afspraken op het punt van de kennissamenleving, de kenniseconomie. Ik denk aan de aansluiting van scholen op internet, aan de scholing van leerkrachten en aan alle andere punten die naar voren zijn gebracht.
Ik maak mijn excuses aan de heer Hoekema. Ik had niet de bedoeling om korzelig te zijn. Wellicht ben ik iets kort door de bocht geweest toen ik zei dat wij op deze terreinen al een heel eind op weg zijn. Ik wijs op de data voor internet en het Kennisnet. Ik wijs op de plannen om de leerkrachten de benodigde vaardigheden bij te brengen. Als op een enkel onderdeel een versnelling wordt gevraagd, dan zullen wij dat in de besprekingen meenemen. Soms is het aan één begrotingshoofdstuk gerelateerd, maar soms ligt het ook breder. De begrotingsvoorbereiding 2001 mag niet alleen bestaan uit de vraag: welk departement heeft voor welk onderdeel te weinig geld? Nee, het moet gaan om de thema's, de prioriteiten. Wat heeft Nederland de komende tijd versneld en versterkt nodig? De lijst van opdrachten en committeringen die wij vanuit Lissabon hebben meegekregen, is een onderdeel van de beleidsagenda.
Dat geldt ook voor een onderwerp als arbeid en zorg. Er ligt een concrete aanpak in het voornemen. Dat was al zo voordat wij aan Lissabon begonnen. Wij hebben een belangrijke inbreng op dit thema kunnen leveren. Door de respons voelen wij ons ondersteund. Is dat economisch, is dat sociaal? Er is gesproken over het succes van de top op het economische en technologische vlak. Naar de mening van sommigen was het resultaat op het sociale vlak te gering. Ik heb er altijd moeite mee om bij zo'n onderwerp het economische en het sociale te onderscheiden. Als straks in toenemende mate mensen nodig zijn op de arbeidsmarkt en mensen zich ook graag zelf voluit willen ontplooien, dan is er behoefte aan flankerend beleid om de combinatiemogelijkheden van arbeid en zorg tot meer wasdom te laten komen.
Dit heeft ook een economische functie in termen van arbeidsmarktparticipatie en van mogelijkheden van bedrijven en niet-commerciële instellingen om mensen in dienst te nemen. Daardoor gaat de economische machine beter draaien. Het heeft bovenal een sociale functie omdat mensen zich beter kunnen ontplooien. Dat is het vernieuwende en het inspirerende van deze benadering. Naast alle nationale discussies hierover wordt er nu ook op Europees niveau over gesproken. Daarbij worden ervaringen uitgewisseld waardoor landen van elkaar kunnen leren. Op deze wijze kunnen de lidstaten economische kracht ontwikkelen.
Mevrouw Voûte heeft nogmaals gewezen op de criteria. Ik onderschrijf haar opmerkingen over subsidiariteit. Dit principe blijft uiteraard uitgangspunt van ons beleid. Papieren werkgelegenheid houdt inderdaad geen stand. Ik verschil van mening met mevrouw Voûte over de streefcijfers. Ik wijs haar erop dat nieuwe bevoegdheden niet aan de orde zijn en dat het rondpompen van geld nooit een functie heeft.
Het gezamenlijk formuleren van streefcijfers, met name op het terrein van de participatiegraad, kan een stimulerende werking hebben, zeker als zij in relatie worden gebracht met het succes van het aan de orde zijnde programma. Naarmate wij er beter in slagen om het niveau van de innovatie te verhogen en om aansluiting te vinden bij de kenniseconomie, zullen wij er ook beter in slagen om een gemiddelde groei van 3% te realiseren. Dit klinkt Nederland heel vertrouwd in de oren. Het vorige kabinet heeft – en het huidige kabinet heeft dit voortgezet – al in officiële beleidsstukken inzake de versterking van de infrastructuur aangegeven dat er gestreefd wordt naar een groeicijfer van om en nabij 3%. Ik zeg tegen de heer Van den Berg dat daarbij altijd de kanttekening werd gemaakt dat kwaliteit en duurzaamheid belangrijke aandachtspunten zijn. Er werd nooit alleen naar het groeicijfer gekeken, maar er werd altijd een samenhangend beleidspakket ontwikkeld.
Niet ieder lid van de EU heeft dezelfde participatiegraad. Het doel is om het gemiddelde, dat nu 61% bedraagt, in de komende tien jaar zo dicht mogelijk in de buurt van 70% te brengen. Daarbinnen is er specifiek aandacht voor de participatiegraad van vrouwen, omdat deze nog zo'n 10% achterligt bij het gemiddelde in Europa. Dit streven heeft uiteraard een relatie met de beleidsprogramma's. Er kan een verband worden gelegd met meer specifieke voornemens die de invulling op onderdelen onderbouwen. Hierop kan het systeem van benchmarking en best practices toegepast worden om de vinger aan de pols te houden. Ik heb vorige week al tegen de heer Eurlings gezegd dat benchmarking overwegend een procesmatig karakter heeft. Het is echter heel goed mogelijk om de resultaten hiervan te verbinden aan de methoden om de streefcijfers te realiseren. Dat gebeurt ook op andere terreinen.
Mevrouw Voûte-Droste (VVD):
Voorzitter! De netto participatiegraad in Nederland is laag, namelijk 54%. Er moet een grote slag gemaakt worden om dit percentage op 70 te brengen. Welke instrumenten worden hiervoor ingezet?
Minister Kok:
In de conclusies staat heel duidelijk dat het hierbij gaat om het gemiddelde van Europa. Er wordt ook expliciet melding gemaakt van het feit dat in de diverse landen de cijfers verschillend zijn. In Zweden is de participatiegraad bijvoorbeeld 77%. Het is bepaald niet de bedoeling van dit stuk om Zweden ertoe aan te sporen van 77% naar 70% te gaan. Tegelijkertijd zullen er landen zijn met een lagere participatiegraad dan het Europese gemiddelde. Naar mijn mening ligt Nederland overigens niet onder het Europese gemiddelde. Die landen zullen zich gehouden weten om ook hun bijdrage te leveren aan het naar boven brengen van het Europese gemiddelde in de aangegeven omvang. Neem dan het stijgingspercentage: bij voorkeur een stijging van 9% in tien jaar tijd. Als ik dat over de manchet voor Nederland uitreken, kom ik op om en nabij de 100.000 banen. Als ik kijk naar de prestatie van Nederland in de afgelopen zes jaar – ik kom dan uit op cijfers van soms ruim boven de 150.000 per jaar – en zie welke dynamiek Europa wil tonen in het verder versterken van de economie langs de in de conclusies aangegeven lijnen, dan acht ik dit een bepaald realistische en stimulerende opdracht, die je jezelf met behoud van de eigen verantwoordelijkheden geeft.
Mevrouw Voûte-Droste (VVD):
Op dit punt ben ik het met de minister eens, maar het betreft ook de definitie van participatiegraad. Daar wees de minister-president zelf ook op in het voorbereidend gesprek. Je kunt stellen dat de bruto participatiegraad in Nederland hoger is. Die is 73%. Maar de netto participatiegraad, de voltijdparticipatiegraad, is laag. Dat komt omdat met name onze WAO een bijzonder hoog getal laat zien en wij grote problemen hebben om de mensen terug op de arbeidsmarkt te brengen.
Minister Kok:
Ik wil niet vervallen in al te veel nationale details. Ik heb hier de statistiek van de OESO voor mij. Betreft het de banen boven de 12 uren per week, dan zit Nederland op een percentage dat licht boven het Europees gemiddelde van 61% ligt. Betreft het alle banen, dus met de banen van 1 tot 12 uur erbij, dan zitten wij ruim boven het Europees gemiddelde. In elk geval zitten wij boven de 61%. Het is waar dat de spectaculaire werkgelegenheidsgroei en het spectaculair laag werkloos- heidspercentage in Nederland nog steeds vertekend zijn door het onderliggend probleem van een grote arbeidsongeschiktheid, een te lage arbeidsparticipatie van vrouwen en een geringe arbeidsdeelname van ouderen. Daar zitten dus ook de grote aangrijpingspunten voor de komende tijd. Hoe dan ook, er is niet gezegd dat ieder land, ongeacht de participatiegraad, in 2010 op 70% moet zijn uitgekomen. De inzet is om op een nader uit te werken manier tijdpaden uit te zetten waarbij wij in de komende tien jaar het gemiddelde van Europa van 61% zo dicht mogelijk bij de 70% brengen. Dat sluit heel goed aan op de huidige positie van Nederland en de route die Nederland nog voor zich heeft, ook bezien vanuit het eigen beleid en de ambities die wij hebben. Het proces van benchmarking en best practices vind ik een heel goede methode om gaandeweg te bezien wat de ervaringen in andere landen en in het eigen land zijn en hoe een verdere voortgang gemaakt kan worden. Deze streefcijfers zijn dus geen volksverlakkerij.
De heer Eurlings (CDA):
Ik ben blij met de prioriteit die de premier legt bij benchmarking vanuit processen. Daarmee vermindert hij de facto het belang van zo'n Europees streefcijfer. In het algemeen overleg van vorige week is gezegd dat er wel degelijk landen zijn die daar iets anders tegenaan kijken en die liever een Brusselse machinerie optuigen of een sterkere Brusselse politiek zien. Is bij de Europese top duidelijk naar voren gekomen dat dit soort doeleinden nooit kan leiden tot tal van nieuwe Europese politieke besluitvorming op dit vlak en Europese machinerieën?
Minister Kok:
De wensen om met nieuw Brussels geld bijzondere specifieke doeleinden te dienen, bijvoorbeeld in delen van Europa, zijn niet naar voren gekomen. Er is wel belangstelling voor mogelijke EIB-middelen voor het beter ondersteunen van venture capital en zo. Er zullen zeker additionele initiatieven komen, ook via de Investeringsbank, maar niet op de manier die de heer Eurlings vreest. De wens dat Nederland daar krachtig verzet tegen aantekent, is gelukkig overbodig gebleken.
De heer Eurlings (CDA):
Dus iedere Europese lidstaat ziet de streefcijfers als een stimulans voor zichzelf en niet als een doelstelling voor Europa?
Minister Kok:
Nee, als wij allemaal in onze eigen lidstaten datgene realiseren wat wij willen en als wij van elkaar leren, worden wij daar als Europa gezamenlijk beter van. Ik dacht dat u een kritische opmerking maakte in de richting van degenen die geldoverdracht willen via fondsen of additionele mogelijkheden. Dat is niet aan de orde. Iedereen is ervan overtuigd dat wij op basis van de eigen verantwoordelijkheid van lidstaten gezamenlijk beter kunnen presteren.
Bij een interventie van mevrouw Voûte kwam ook naar voren het efficiënter aanwenden van bestaande fondsen, want dat valt er ook onder. Bij de structuurfondsen gaat nogal wat geld rond. Een van de instrumenten die kunnen worden aangescherpt, is om te trachten daar doelmatiger gebruik van te maken, met betere, ook structurele werkgelegenheidsresultaten. Dan wordt van de Europese machinerie op zo'n terrein beter gebruik gemaakt om op een meer effectieve wijze beleidsdoelen te bereiken. Daar kan toch niemand tegen zijn? Integendeel. Daardoor worden wij efficiënter.
Ik zeg mevrouw Voûte na dat wij beleidsconcurrentie tussen lidstaten belangrijk blijven vinden, maar ook beleidssamenwerking, ter verbetering van het gezamenlijk resultaat. Dat zien wij als een belangrijk instrument. Aspecten als scoreborden en andere instrumenten zullen daarin een ondersteunende rol vervullen.
Voorzitter! Misschien kan ik een enkele opmerking maken naar aanleiding van verschillende bijdragen over het onderwerp liberalisering. Het gaat er dan om door liberalisering een beter gebruik te maken van de potentie die de interne markt of het gehele Europa biedt. Daar is geen datum voor opgenomen, maar er is wel een duidelijk signaal gegeven tot bespoediging. Algemeen wordt een bespoediging gewenst ten opzichte van wat eerder voorlag.
Op het punt van het luchtruim hebben Frankrijk en Griekenland nog wat voorbehouden gemaakt; niet over de wenselijkheid om te bespoedigen, maar wel over de onduidelijkheid van de exacte voorstellen die door de Commissie worden ingediend. Het signaal is uitgegaan aan de Commissie om snel met voorstellen te komen, over open skies en alles wat daarmee is verbonden, zodat deze precies kunnen worden beoordeeld.
Zoals later deze middag bij de voortgezette behandeling van de Gaswet wel zal blijken, geldt voor de andere onderdelen natuurlijk dat een keuze voor liberalisering niet betekent dat er gebrek aan discussie is in nationale parlementen over de voorwaarden waaraan moet worden voldaan, of de relatie tussen privatisering, liberalisering en de kwaliteit van toezicht. Bij deze zaken is het aan lidstaten voorbehouden om daar zelf kritische opvattingen over te hebben. Dat zal mevrouw Voûte zeer aanspreken.
Mevrouw Voûte-Droste (VVD):
Wij betreuren het dat versnelde liberalisering, zoals oorspronkelijk de intentie was, niet lukte, omdat deze voor de consument een betere dienstverlening, een betere kwaliteit en een lagere prijs betekent. Frankrijk heeft deze helaas nog tegengehouden op het gebied van elektriciteit. Wij hechten er ook aan dat er reciprociteit plaatsvindt. Dat wil ik de minister-president ook vragen. Als er marktopeningen zijn in Europa, moeten de lidstaten zich houden aan die afspraken van reciprociteit. Wanneer lidstaten dat niet blijken te doen, vragen wij de regering om er bij de Europese Commissie op aan te dringen om de zogenaamde inbreukprocedure aan de orde te stellen. Als je praat over een gelijk speelveld in de lidstaten, een level playing field, horen de lidstaten zich daaraan te houden.
De voorzitter:
Maar dat was wel een te lange interruptie.
Minister Kok:
Vandaar een kort antwoord. Zeer mee eens. Reciprociteit is van groot belang.
Een van de afgevaardigden heeft een vraag over water gesteld. In de Nederlandse vertaling van het verslag staat het ten onrechte in de conclusies. Het onderdeel water is niet in de slotconclusies opgenomen, omdat enkele lidstaten daartoe belemmerd werden door nationale regelgeving. De prioriteit en problematiek van deze sector zijn overigens niet vergelijkbaar met andere nutssectoren.
De heer Van Middelkoop heeft gevraagd wat het belang is van een jaarlijks extra Europese Raad in het voorjaar. Hij vroeg of dat er nog bij komt, aangezien alles al in het verdrag staat. Het almaar op elkaar stapelen van Europese raden houdt een keer op, maar de Europese Raad in het voorjaar wordt zeker voor volgend jaar belangrijk geacht. In de tijd daarna moet blijken hoe dat zich voortzet. Het is belangrijk om aan te geven dat het menens is en dat het niet om een eendagsvlieg gaat. Het onderwerp krijgt niet slechts aandacht omdat het bij het nieuwe millennium past, om daarna over te gaan tot de verbrokkelde orde van de dag. De eerste Europese Raad waarin op een gestructureerde wijze over dit onderwerp wordt gepraat, vindt volgend jaar plaats. Dat is een belangrijk moment, waarop de nodige resultaten in de voortgang geboekt moeten zijn. Het is verder een goed moment om een strategisch debat te voeren over de toekomst in samenhang met de verschillende componenten van deze top.
De heer Timmermans (PvdA):
Denkt de minister-president niet, dat de Europese Raad zichzelf overvoert met het aantal onderwerpen dat hij naar zich toetrekt? Op een gegeven moment heeft de raad een ritme dat het onmogelijk maakt om voortdurend met een onderwerp bezig te zijn. Er zijn immers ook andere onderwerpen. Wie houdt zich ermee bezig als de Europese Raad dat niet doet? Dat is mij niet duidelijk geworden uit de conclusies van het verslag van Lissabon.
Minister Kok:
De staatssecretaris zal daar straks nog iets over zeggen. Nederland heeft in Europees verband al eerder gepleit voor een concurrentiekrachtraad. Er zijn thans eigenlijk al te veel raden, maar op dat terrein is er een zekere lacune. Ik laat even in het midden of het woord concurrentiekracht precies de vlag is die de lading dekt. Het gaat niet alleen om de concurrentiekracht of de kosten, maar ook om de kwaliteit van de concurrentie. Er dient een vinger aan de pols gehouden te worden bij de economische hervormingen die nodig zijn om Europa dynamischer te maken. Het betreft het gehele micro-economische beleid.
Een en ander zal blijken als wij binnenkort in de Algemene Raad bijeenkomen over dit onderwerp. De Europese Raad heeft hierover niet gesproken. Ik heb er de aandacht op gevestigd. Er is echter niet veel aandacht voor dit thema op dit moment bij de regeringsleiders. Het zal daarom blijken dat het moeilijk is om de voorstellen die wij op dit punt hebben gedaan, gerealiseerd te krijgen. Het binnen een jaar organiseren van een Europese Raad is wat mij betreft dan ook ingegeven door de wens om, als er wellicht nog sprake is van enig vacuüm, te laten blijken dat de behoefte bestaat om de zaken op het hoogste niveau te coördineren en de teugels een beetje strak te houden. Als er succes wordt behaald en als er in een vacuüm wordt voorzien, en als blijkt dat een en ander beter verloopt door het inbrengen in een vakraad, zal ik de dag prijzen waarop dat ook mogelijk wordt.
De heer Timmermans vroeg of de Europese Raad niet overvoerd wordt met onderwerpen. Dat is niet het geval. De Europese Raad wordt tweemaal per jaar gehouden. Dat is niet veel. Het is veel minder dan twaalf Algemene raden of twaalf Ecofin-raden. Die mensen doen niets anders dan vergaderen! Wij hebben een vrij rustig vergaderschema. Af en toe voeren wij een constructief debat op het niveau van de regeringsleiders, met een goede voorbereiding en voldoende zekerheid over de follow-up. Dat is niet overzwaar. Wat ons betreft, blijft echter het verlangen om in het netwerk van de Europese raden op dit beleidsonderdeel tot een vakraad te komen die het beter kan behappen. Het zal misschien nog wel eens nodig zijn om een Europese Raad te houden. Een vakraad zou echter een betere structurele voorziening zijn.
De heer Timmermans (PvdA):
Ik heb een vervolgvraag aan de minister-president, over de voorbereiding. Mijn ervaring is dat de voorbereiding van de Europese raden zich een beetje in het schemergebied van de sherpa's en "chefsachen" bevindt. Men praat vaak alleen nog maar met elkaar. Het risico dat een en ander zich onttrekt aan de gewone procedures, waarbij democratische controle mogelijk is, is groot. Op een gegeven moment zal vanuit de Kamer de druk groot worden om de Europese Raad als een gewone raad te behandelen, ook in de verdere procedures die te verwachten zijn.
Minister Kok:
Dat is prima. Ik heb daar helemaal niets op tegen, maar in de voorbereiding van deze voorjaarsraad van volgend jaar zal de Commissie natuurlijk een sleutelrol moeten vervullen. De Commissie is de motor van de Unie. Met alle respect voor al onze raden, maar de Commissie moet het voortouw nemen. Op een aantal punten heeft zij ook al heel belangrijke initiatieven genomen, zoals de heer Eurlings terecht zei. Ik denk dat de Commissie nu het stuur in handen moet nemen en een belangrijk deel van de uitwerking en van de follow-up kan verzorgen. Voor het overige zullen wij met elkaar afwachten hoe de ontwikkeling rondom de Europese raden is. Als de Kamer het onderwerp van de Europese raden gaat behandelen – net zoals zij dat bij andere raden doet – zullen wij zien of dat een pijnlijke behandeling is. Ik zie dat als patiënt met vertrouwen tegemoet.
Ik wil nog een opmerking maken aan het adres van de heer Van Middelkoop, van wie ik weet dat hij niet bij de beantwoording kan zijn. Hij constateerde enige spanning tussen de grensoverschrijdende werking van liberaliseringen en privatiseringen en het daardoor afnemende gezag van de staat. Dat kan zich inderdaad voordoen als het gaat om de invloed van de nationale staat. Vandaar dat de betekenis van toezicht en van regels die in Europa op deze terreinen gemaakt worden, zo belangrijk is. De heer Van Middelkoop adstrueerde zijn zorg nog met een vermeende tegenstelling tussen de verdere vrijmaking van kapitaalmarkten en een opmerking die tijdens de top van Keulen is gemaakt over de noodzaak om tot een verbetering van het toezicht te komen. Er werd daar een verbetering van het internationale toezicht bedoeld. Maar ik weet hoe lastig dat is, want het gaat dan om de financiële architectuur die voor een deel eigenlijk zelfs buiten het Europese kader valt. Hoe breng je, waar dat wenselijk is, enige ordening en structurering aan in een wereld waarin het kapitaal en het kapitaalverkeer geen nationale en zelfs geen continentale grenzen meer respecteert? Dat is natuurlijk een discussie die laatste tijd binnen en rondom het IMF is gevoerd. Ik zie daar geen tegenstelling in. In de internationalisering zie ik juist een extra argument om het onderwerp van de kwaliteit van internationaal toezicht niet los te laten, maar te reactiveren.
Ik dank de heer Hoekema voor zijn opmerkingen, waarin hij punten rubriceert rondom onderwijs en opleiding, vrouwenparticipatie en zorg en arbeid. Hij noemde ook onderwerpen van stimulerend activerend sociaal beleid. Hij stelde de vraag wie vervolgens voor perifere gebieden zorgt. Daar kan Europa als geheel natuurlijk moeilijk voor zorgen. Wel kan dit de nodige aandacht krijgen in het kader van de werking van de structuurfondsen en het daarop toesnijden van die fondsen met een aantal instrumenten, zoals ontwikkeld in het kader van de Europese Investeringsbank. Voor het overige blijft dit een zaak voor landen die meer dan gemiddeld met perifere problemen hebben te maken.
Over de onderwijsplannen en de liberalisering heb ik al iets gezegd. Ik meen de heer Van den Berg al geantwoord te hebben inzake duurzaamheid, armoedebestrijding en sociaal beleid. Ik kan alleen maar herhalen wat ik de vorige week zei in het vragenuurtje rondom internet. Natuurlijk is onderwerp van aandacht wat mag en wat niet mag en welke bevoegdheden en mogelijkheden nationale en internationale overheden hebben of zouden moeten hebben om datgene aan te pakken wat echt niet op Internet zou mogen worden toegestaan in de sfeer van porno, zedenverwildering en allerlei andere zaken waarover wij ons zorgen maken. Het is evenwel, overigens niet als gevolg van gebrek aan belangstelling, geen onderwerp van beraadslaging geweest op deze top, maar het is zeker niet aan de aandacht ontsnapt.
Mevrouw Karimi heeft mij gevraagd drie belangrijke onderwerpen te noemen die op de sociale agenda van het Franse voorzitterschap zouden moeten staan. In de eerste plaats maakt Frankrijk dat als voorzitter natuurlijk zelf uit. Het zou flauw zijn om te zeggen: werk, werk en nog eens werk. Dan ben ik er gemakkelijk van af. Ik zou zeggen: werk, bescherming en zorg. Werk, omdat dat de beste basis is voor duurzaam sociaal beleid. Bescherming, omdat al die mensen die geen werk kunnen krijgen, wel recht hebben op een goed sociaal bestaan. Zorg is breder, omdat daarbij ook de verantwoordelijkheid past ten opzichte van grote delen van een vergrijzende samenleving. Als ik het breder trek naar sociaal-economisch of sociaal-economisch-technologisch komen wij natuurlijk onmiddellijk bij een brede spreiding van de deelname in de moderne technologie. Wij moeten voorkomen dat er een digitale kloof gaat ontstaan. Maar als ik het zo breed trek, krijgen we te maken met allemaal andere ingewikkelde dingen. Mevrouw Karimi vroeg echter om drie kernbegrippen. Ik heb er in Lissabon overigens wel met succes voor gepleit om de voortgang van het sociale beleid onder het Franse voorzitterschap niet geïsoleerd te behandelen, maar in relatie met de hoofdthema's die in Lissabon aan de orde zijn geweest. Wij moeten namelijk het goede van de gekozen integrale benadering vasthouden, zonder dat dit leidt tot een verslapping van de aandacht voor specifieke dossiers.
In de tekst van de conclusies komt het niet al te duidelijk naar voren, maar ik heb er nadrukkelijk voor gepleit om de moderne technologie en de vruchten van de wetenschap in het beleid van de Unie en de werkzaamheden van de Commissie expliciet aan milieudoeleinden dienstbaar te maken. Ecologie mag namelijk niet als een apart onderwerp worden gezien.
Ik bestrijd dat Nederland met een heel andere sociale inzet naar Lissabon is gegaan dan de uitkomsten van de top laten zien. Een belangrijk deel van de preciseringen op het punt van de Europese follow-up op het sociale vlak komen namelijk later terug. Zo zal de werkgelegenheid veel aandacht krijgen. Verder zal worden gestreefd naar ruime participatiemogelijkheden in de kennissamenleving voor alle mensen, ook voor die mensen die verstoken zijn gebleven van een moderne technologieopleiding. Armoedebestrijding en vergroting van de welvaart zijn echter ook niet meer weg te denken elementen uit het programma dat op de top in Lissabon in de steigers is gezet.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Mijn vraag had vooral betrekking op de armoedebestrijding en de bestrijding van de sociale uitsluiting. Kan de minister-president aangeven welke concrete afspraken op dit punt zijn gemaakt?
Minister Kok:
Afgesproken is dat het succes van het programma over een aantal jaren onder meer moet worden afgemeten aan de mate waarin de sociale participatie is vergroot. Verder zal dan moeten blijken dat voldoende mensen deel hebben aan de groei van de economie en deelnemen aan de moderne kennissamenleving. Ook zal de armoede, zowel de materiële armoede als het gebrek aan participatie in de samenleving, verder teruggebracht moeten zijn. Dit is bijvoorbeeld concreet vertaald in de doelstelling om het aantal jongeren met een afgebroken opleiding tussen 18 en 24 jaar te halveren. Dit is een concreet streefcijfer. Het is echter niet mogelijk om de armoedebestrijding voor heel Europa in één percentage te vangen. Armoede is immers zowel een absoluut als een relatief begrip. Armoede heeft te maken met de hoogte van het inkomen, maar moet tegelijkertijd ook worden gezien in relatie met de gemiddelde welvaart in een bepaalde lidstaat. Die relatie ligt in bijvoorbeeld Griekenland anders dan in de landen met een hoog welvaartsniveau. Een en ander moet dus per land worden uitgewerkt.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Ik twijfel niet aan de intenties van de minister-president. Ik kan uit het verslag echter niet opmaken welke concrete afspraken er zijn gemaakt. Ik wil echter toch graag weten wie wat doet. Wat gebeurt er op nationaal niveau en wat communautair? Dit zijn belangrijke vragen, omdat de minister-president vorige week in een interruptiedebatje met collega Voûte heeft gezegd dat communautaire beleidsmaatregelen en communautaire wetgeving kunnen worden ingezet. Die aspecten mis ik nu geheel en daarom stel ik dat er een verschil zit tussen de inzet en de bereikte resultaten.
Minister Kok:
Op dat punt zal ik waarschijnlijk met mevrouw Karimi van mening blijven verschillen. Ik heb vorige week willen aangeven dat het te kunstmatig is om louter en alleen te spreken over een optelsom van het nationale beleid van de afzonderlijke lidstaten. Op een aantal terreinen zijn dan ook reeds communautaire beleidsinstrumenten beschikbaar die eventueel verder kunnen worden aangescherpt. Deze communautaire middelen die per verdrag aan de Unie zijn toegekend, zijn bedoeld om de gezamenlijke doelstellingen beter te kunnen realiseren. Op andere terreinen zal er sprake zijn van nationaal beleid. De resultaten daarvan kunnen worden gemeten en met elkaar vergeleken en dat kan leiden tot verbeteringen. Daarvoor hoeven absoluut geen commandostructuren te bestaan. Het tegendeel is het geval, wij willen die niet. Wij willen niet door Europa gedicteerd krijgen wat wij hebben te doen. Ik denk ook aan het budgettaire vlak. Ik kijk naar het Verdrag van Maastricht. Met elkaar hebben wij targets geformuleerd die in streefdoelen waren neergelegd. Ik denk aan 60% schuld maximaal als percentage van het bruto nationaal product of de 3% bovengrens. Die targets hebben uitstekend gewerkt. Bij het uitwerken van beleid gericht op het terugdringen van de sociale uitsluiting of het vergroten van de sociale insluiting of beleid gericht op het terugdringen van de armoedeproblematiek worden streefcijfers en doelen gehanteerd die lidstaten nastreven. Je zet dan Europees internationaal in voor het ontwikkelen van nationale beleidsplannen die een lidstaat met het parlement bespreekt. Ze vormen onderdeel van monitoring. Dat is niet loos. Het klinkt misschien nog wat leeg omdat een belangrijk deel van de follow-up onder aanvoering van de Commissie nog volgt.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Zegt u: op weg naar Nice gaan wij aan bindende targets werken? Is dat de Nederlandse inzet?
Minister Kok:
Nee. Nice is een strenge wens van de Fransen onder het toch al overbeladen voorzitterschap. Ik ben werkelijk niet jaloers op Frankrijk wat het in het komende halfjaar allemaal moet gaan doen. Het zijn nog maar vier maanden effectieve werktijd. Er zitten nog twee maanden vakantie tussen. Niet dat iedereen twee maanden vakantie heeft. In juli en augustus ligt Europa stil. In september begint Europa geleidelijkaan te leven. Als ik zie wat Frankrijk in die vier maanden moet doen, nou, ik zou het niet graag doen. Het heeft wel een president en een regering; het heeft veel meer dan wij hebben. Wij moeten er geen opmerking achter zoeken over onze staatsvorm. Voor je het weet, is mevrouw Halsema enthousiast, en dat is ook niet de bedoeling. Nogmaals, er is sprake van een overbeladen agenda. Frankrijk wil in die beleidsagenda bijzondere aandacht geven aan het sociale. Wij kunnen dat Frankrijk niet beletten. De wens van Frankrijk om wat profiel aan het sociale beleid te geven heeft geen oorzakelijk verband met de inhoud van het in Lissabon besprokene. De follow-up van Lissabon krijgt zijn vervolg in het komende jaar. Er komt volgend jaar een voorjaarsraad onder het Zweedse voorzitterschap. Dat is het eerste moment dat er weer een strategische beleidsdebat zal zijn op het niveau van regeringsleiders en staatshoofden over de vraag wat wij in Lissabon wilden, hoe de follow-up intussen vorm heeft gekregen, wat er van een aantal realisaties terecht is gekomen, waar wij op het vlak van de kenniseconomie zijn, waar nieuwe problemen liggen. Kortom, balans opmaken en lijnen uitzetten voor de verdere toekomst. Het Franse voorzitterschap heeft waarschijnlijk bepaalde ideeën over wat het richting Nice wil doen. Het is geen onderdeel van het implementatietraject van Lissabon.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Dan bedoelt u dat wat is afgesproken over de sociale agenda in Nice, veel meer voor de binnenlandse consumptie van Frankrijk is bedoeld dan het "Lissabonproces".
Minister Kok:
Het zou kunnen, ik durf het niet te bevestigen. Ik hoop dat wij dat als een nuttig exportartikel vanuit Frankrijk richting andere landen kunnen consumeren. Ik loop niet weg voor vernieuwende ideeën op dit punt. Het heeft geen logische relatie met de uitwerking van Lissabon. Om te voorkomen dat het toch een geheel eigen werking zal hebben, hebben wij – ook vanuit Nederland – erin gebracht dat het in relatie moet blijven staan met de brede agenda van Lissabon.
Voorzitter! Ik kom te spreken over de Balkan. Het probleem dat op weg naar Lissabon bleek, was dat in meerdere lidstaten, ook in Nederland ongemak groeide over de noodzaak om nog wat strakkere regie te hanteren ten aanzien van het EU-beleid op de westelijke Balkan, ook in het licht van een aantal ontwikkelingen. Dat is niet negatief bedoeld naar degenen die vandaag de dag hun werk daar doen. Het geldt voor Homach en Kouchner. Er spreekt wel ambitie uit. In samenspraak met een aantal lidstaten op weg naar Lissabon – ook is er een week voor Lissabon een gesprek geweest met premier Blair en was er een bezoek van de premier van Portugal en een hoge vertegenwoordiger van de heer Solana – hebben wij gezegd dat in de Europese Raad het signaal zou moeten klinken dat men tot een beter afgestemde regie dient te komen. Daarmee wordt niemand gedesavoueerd die dit werk al doet, maar wordt uitgesproken dat het beter kan en beter moet.
Er werd op aangedrongen dat er nog een verslag volgde van de heren Solana en Patten. Op de maandag voor Lissabon is in de Algemene Raad inderdaad een verslag uitgebracht door beide heren en dat verslag vormde mede de basis voor de besprekingen tijdens het informele gedeelte van de Raad, de maaltijd op donderdagavond. Er vond toen een buitengewoon intensieve en ook zeer levendige gedachtewisseling plaats, niet zozeer over de vraag of dit bijzondere mandaat aan de heren Solana en Patten moest worden gegeven – daarover was iedereen het eens – maar meer over de vraag of er voldoende duidelijkheid was over de inhoud van dat mandaat.
Over enkele elementen waren wij het zonder meer eens. Ze zijn ook in het verslag en in de brief van minister Van Aartsen terug te vinden. Allereerst noem ik de versterking van de afstemming waar het gaat om de eenbudgetlijn. Er zijn verschillende fondsen en financieringsmogelijkheden die goed op elkaar moeten worden afgestemd. In de tweede plaats is er het voor Nederland belangrijke punt van de asymmetrische handel. Geef de Balkanlanden de mogelijkheid om hun producten naar onze markten te exporteren zonder dat daar onmiddellijk op basis van reciprociteit precies dezelfde rechten voor de Unie gelden. Deze landen vertegenwoordigen met elkaar zo'n 1,7% van het BNP van de Unie. Ik denk dat deze asymmetrische handelsmogelijk- heden hun mogelijkheden bieden die kunnen bijdragen aan een goed sociaal-economisch perspectief. In de derde plaats noem ik de pijleroverschrijdende aanpak van de criminaliteit, waarbij ook het door de heer Timmermans genoemde punt van Ancona behoort.
Ook andere elementen zijn van belang, waaronder Montenegro. In tegenstelling tot de vaststelling van de heer Van Middelkoop is daarover wel het een en ander in de conclusies opgenomen. Ik meen dat in punt 52 wordt aangegeven dat steunverlening aan Montenegro tot het instrumentarium behoort, zij het dat dit nader moet worden uitgewerkt. Ook noem ik het verder preciseren van het selectieve sanctie-element. De heren Solana en Patten dienen snel met meer uitgewerkte plannen terug te keren bij de Algemene Raad opdat het mandaat verder kan worden geconcretiseerd en uitgewerkt.
Tijdens die avondbijeenkomst heb ik, sprekend namens Nederland, geen enkele twijfel laten bestaan over de wenselijkheid van een strakker regime. De geloofwaardigheid van de Unie is hierbij immers in het geding. Het gaat om de kwaliteit van de toekomst daar. Wel heb ik gezegd dat er, naast de punten ten aanzien waarvan beide heren al een duidelijke richting kon worden gegeven, veel behoefte bestond aan het preciseren van het verdere mandaat, zulks mede in het licht van de politiek-strategische beoordeling van de situatie op de Balkan. Dat geldt voor Kosovo zelf, maar ook voor het Balkangebied in het geheel. Wij hebben dus getracht om een tweeslag te maken: tempo maken bij het geven van een signaal, maar wél de afspraak dat de ministers van buitenlandse zaken op de kortste termijn worden betrokken bij de verdere afstemming van de beleidsbepaling waarbij deze heren een hoofdrol spelen.
De heer Hoekema (D66):
Ik ben blij met deze opmerking over de strakkere regie van de Unie met betrekking tot de Balkan; dat is hard nodig. Echter, is het niet raar dat, waar Europa beloofd heeft om middelen in te zetten voor de Balkan, pogingen zijn geblokkeerd om daarvoor landbouwreserves aan te wenden? Als hiervoor het bestaande budget wordt ingezet, bestaat het risico dat andere belangrijke onderdelen van de begroting van de Unie op het terrein van de externe betrekkingen daarvan de dupe worden. Met andere woorden: dan zou het hulpbeleid voor de Balkan ten koste kunnen gaan van het hulpbeleid van de Unie op andere terreinen.
Minister Kok:
Voorzitter! Er zijn geen pogingen geblokkeerd. Het merkwaardige is dat aan het eind van onze persconferentie op vrijdag, aan het eind van de ochtend, een van de Nederlandse journalisten binnen kwam hollen met de mededeling dat hij zojuist bij een briefing van de Commissie gehoord had dat enkele grote landen iets op dit vlak zouden hebben geblokkeerd. Ik heb toen gezegd: "Dat heeft zich niet afgespeeld."
De heer Hoekema (D66):
U kunt ons de verzekering geven dat het geld voor de Balkan langs de bestaande budgettaire lijnen van de Unie beschikbaar zal komen en dat er, als er meer geld nodig is, van andere budgetlijnen gebruik zal kunnen worden gemaakt, bijvoorbeeld van die van de landbouw?
Minister Kok:
Ik kan natuurlijk niet voor andere lidstaten spreken, ik kan alleen zeggen dat er van een blokkade waarvan hier en daar in de publiciteit melding is gemaakt, geen sprake is geweest, omdat dergelijke voorstellen niet aan de orde waren. Misschien kan de staatssecretaris hier nog iets aan toevoegen, maar wat er is gesuggereerd, heeft zich niet afgespeeld.
De heer Timmermans (PvdA):
Voorzitter! In het verlengde hiervan zou ik nog willen vragen of de lidstaten rond de tafel nog enig inzicht hebben gegeven in hun eigen financiële inspanningen. Wij kunnen immers niet om de constatering heen dat vele lidstaten achterblijven bij de beloftes die zij hebben gedaan voor de financiering van de hulpinspanning in de Balkanlanden.
Minister Kok:
Zo expliciet is dit niet aan de orde geweest, voorzitter. Nu klinkt dit misschien alsof er bij de deelnemers, bijvoorbeeld bij mijzelf, ook geen belangstelling voor was om erover te praten, maar het heeft ermee te maken dat er tijdens deze informele avondsessie een nogal uitgebreide discussie plaatsvond over enkele hoofdzaken. Men kan zich wellicht voorstellen hoe het gaat. Eerst gaat de discussie over de vraag of het bijzondere mandaat aan de heren Solana en Patten wel of niet nodig zou zijn. Dan zie je voorstanders en tegenstanders, die allemaal wel een paar minuten nodig hebben om dit uit te leggen en toe te lichten. Vervolgens ontstaat er een heel debat over dat dit mandaat eigenlijk wel gegeven moet worden, maar dat er dan toch op korte termijn een mandaat aan de Algemene Raad gegeven moet worden, zodat het de vraag is wat er in de tussentijd kan worden gedaan. Daar gaat veel tijd mee heen. Ik heb nog wel van de gelegenheid gebruik gemaakt om er nog eens op te wijzen dat Nederland samen met enkele andere landen een bijzonder aandeel levert. Het punt zal uiteraard op een passend moment, waarschijnlijk al in de eerstvolgende Raad, een vervolg krijgen. Het is niet aan de aandacht ontsnapt, maar er gaan altijd uren met verschillende onderwerpen heen en dan zijn er natuurlijk zaken die in de beperkte beschikbare tijd niet kunnen worden uitgediept, ook al omdat het een informeel gesprek is. Er is voor zo'n gesprek ook geen gespreksagenda, behalve het rapport-Patten/Solana.
De heer Timmermans (PvdA):
Maar, voorzitter, ik neem aan dat de premier het met mij eens is dat de landen die zo hoog van de toren blazen over wat er allemaal moet worden gedaan aan de organisatie, maar tegelijkertijd niet over de brug komen met een bijdrage, toch een zweem van hypocrisie oproepen.
Minister Kok:
Die woorden laat ik verder voor uw rekening, maar ik begrijp wel wat u bedoelt. Het is natuurlijk altijd beter om het pleiten voor krachtige beleidslijnen met voldoende bereidheid op financieel terrein te onderstrepen. Dat ben ik zeer met u eens, maar ik wijs er wel op dat er zelfs met gebruikmaking van de huidige, onvoldoende financiële mogelijkheden betere prestaties zouden kunnen en moeten worden geleverd.
Voorzitter! Over het Europese veiligheids- en defensiebeleid is eigenlijk maar heel kort gesproken; de punten die ook door de heer Van Middelkoop naar voren zijn gebracht, zijn even in de conclusies genoemd. Ze krijgen natuurlijk nog volop aandacht in de afstemming tussen EU en NAVO, omdat die niet volledig door dezelfde lidstaten gevormd worden. En zo moet er nog veel meer worden gedaan.
De staatssecretaris zal nog antwoorden op een aantal vragen over Rusland. Ik zou er alleen over willen zeggen dat de Raad in Lissabon vlak voor de Russische verkiezingen werd beëindigd. Vanuit verschillende Europese landen, ook uit Nederland, is er naast een gelukwens aan de nieuwe president en de wens om een goede inhoud aan verdere samenwerking te geven, de vurige wens overgebracht dat de ernstige problematiek in Tsjetsjenië van passende antwoorden wordt voorzien. De staatssecretaris zal overigens spreken over de Raad van Europa. Er zijn wat dat betreft vragen gesteld over zelfs de financiële kant van een missie.
Los daarvan zijn er natuurlijk een aantal belangrijke politieke vragen te beantwoorden. Ik begrijp dat er op korte termijn, misschien deze week nog, een bezoek zou zijn van het voorzitterschap, al dan niet in trojkaverband, met Solana, aan Moskou. We zullen natuurlijk niet nalaten de uiterst kritische toon, die echt noodzakelijk is ten aanzien van Tsjetsjenië, daar met klem te herhalen en van nadere toelichtingen te voorzien. Dat we dat geheel ook zullen inkaderen in de wens om tot een goede samenwerking te komen, is begrijpelijk, maar die goede samenwerking en de wens daartoe mag niet overschaduwen en als het ware uit de aandacht plaatsen onze zeer ernstige bezorgdheid over en kritiek op een aantal gebeurtenissen die met betrekking tot Tsjetsjenië hebben plaatsgevonden en die ook ernstige gevolgen, in de zin van aantasting van mensenrechten enzovoorts, hebben gehad. Er mag echt geen twijfel zijn over onze fundamentele houding ten aanzien van dat vraagstuk.
Dan ten slotte Oostenrijk. Enkele geachte afgevaardigden hebben ook in hun bijdrage vanmiddag uitgesproken dat zij zich wat verbaasd hebben – in eigen bewoordingen hebben zij dat gedaan – over de gang van zaken rondom foto's en anderszins. Ik moet u zeggen dat het geheel voor de deelnemers aan de Raad eigenlijk vrij onopvallend verlopen is. Er was een enorme opwinding, al in de loop van de vooravond. Zelfs de EVP-top kon niet doorgaan, omdat de verschillende deelnemers daar elkaar niet in één ruimte wilden ontmoeten. Nu, zover hebben wij het als delen van de Europese Unie niet willen laten komen, want Europa moet wel verder.
Verder was er een enorme opwinding over de vraag hoe het nu moet met foto, met eten en praten en al die dingen meer. Er zijn twee dingen gebeurd: het Portugese voorzitterschap heeft besloten – het heeft daar gewoon de eigen verantwoordelijkheid in genomen – om een groepsfoto te houden in combinatie met de aanwezigheid van de president van Mexico, waarmee overigens een buitengewoon belangrijk verdrag is getekend. De opwinding over wel of niet een foto – wie erop en wie er niet op, en hoe staan zij erbij? – is vele tientallen malen groter geweest buiten de kring van de deelnemers dan daarbinnen.
Dat klopt ook met onze inzet, want ik had u ook in het algemeen overleg gezegd dat het wat ons betreft zo weinig mogelijk over Oostenrijk zou moeten gaan. Dat is ook het geval geweest, behalve op een moment in het informele deel, in het avondgedeelte. Bondskanselier Schüssel heeft aan het einde van dat informele avondgedeelte een statement afgegeven, waarin hij toelichting gaf op situaties daar en ook zijn mening gaf over de maatregelen van de Unie.
Ik zeg dat laatste nog eens met nadruk, omdat ook hier weer enkele malen het woord "sancties" viel. Er is geen sprake van enige sanctie. Het zijn drie maatregelen: 1. geen bilateraal contact op officieel niveau tussen delegaties en bewindslieden, 2. geen ontvangst van Oostenrijkse ambassadeurs anders dan op technisch niveau, dus niet op ministersniveau, en 3. geen steun aan Oostenrijkse kandidaten voor internationale posten. Dat zijn drie maatregelen; helemaal geen sancties, maar maatregelen. Daar verandert geen tittel of jota aan. Dat heeft het Portugese voorzitterschap in de reactie op de inbreng van bondskanselier Schüssel ook duidelijk aangegeven. Daarbij is ook aangegeven dat in het kader van de werkzaamheden van de Unie aan geen van de vijftien leden belemmeringen in de weg zijn gelegd om als lid van de Unie te participeren. Dat is logisch, want anders zouden we het werk van de Unie lamleggen. Maatregelen tegen de Oostenrijkse bevolking zijn nimmer aan de orde geweest en liggen ook niet in het voornemen.
Dat is alles. Dat is in alle rust en in alle duidelijkheid door de voorzitter gezegd. Dat was geen woord te veel, maar ook geen woord Spaans. Het was allemaal helder Portugees, goed vertaald en de heer Schüssel heeft dat ook allemaal goed begrepen. Er verandert niets in de maatregelen. We gaan door zoals ze nu gelden. We maken er geen onnodig spektakel van, maar men moet weten dat zolang die ÖVP/FPÖ-regering in deze samenstelling bestaat, met de FPÖ daarin, deze maatregelen blijven bestaan. Zo mag u wat mij betreft de woorden van de minister van Buitenlandse Zaken in Amsterdam ook zien. Hij heeft zelf gisteren een brief aan de Kamer gestuurd met die passage, waarin staat dat de maatregelen blijven zoals zij zijn. Maatregelen tegen de Oostenrijkse bevolking zijn nimmer overwogen en zijn ook niet voorzien.
De heer Hoekema (D66):
Dat is een helder antwoord van de minister-president. Mag ik daaruit afleiden dat ook bij volgende Europese ontmoetingen op topniveau het gênante en ongemakkelijke gedoe met die foto's en dergelijke niet wordt uitgesloten, maar dat dit voor het totaal van deze top een vrij marginale betekenis heeft gehad?
Minister Kok:
Het heeft op het zakelijke deel van de top geen invloed gehad. De verhoudingen tussen de Oostenrijkse vertegenwoordigers en ons – ik spreek nu voor mijzelf als vertegenwoordiger van Nederland – zijn ijzig gebleven, maar wel met respect voor elkaars bijdragen in die top. Wat mij betreft, zal in die ijzigheid niet veel veranderen zolang men dit zo handhaaft.
Staatssecretaris Benschop:
Mevrouw de voorzitter! Mijn inschatting is dat deze top van Lissabon met zijn agenda voor groei, werkgelegenheid en sociale samenhang van grote betekenis zal kunnen zijn zowel voor het Europese beleid als voor het beleid zoals dat in de verschillende lidstaten gevoerd wordt en gevoerd zal gaan worden. Dat betreft ook de wisselwerking tussen het Europese beleid en het beleid in de afzonderlijke lidstaten alsmede de wisselwerking tussen de lidstaten. Dat is een heel interessant aspect van het beleid. De richting is aangegeven: méér innovatie, méér kennis en de economische structuur op dat punt ontwikkelen en verrijken om groei, werkgelegenheid en sociale samenhang te bereiken. Dat alles vanuit het besef dat wij in Europa elkaar nodig hebben, met elkaar moeten samenwerken, ook al vanuit het perspectief dat op wereldschaal – daar spelen dit soort vraagstukken zich immers af in economische zin – naar Europa als geheel wordt gekeken. Ik denk dat op deze top de agenda gezet is voor de komende jaren met name op economisch en sociaal terrein.
De betekenis van deze top zal echter voor een belangrijk deel afhangen van het antwoord op de vraag, of nu waargemaakt wordt wat opgeschreven is en hoe de follow-up georganiseerd wordt. Ik wil daaraan graag wat aandacht te besteden, omdat dit de test van Lissabon zal blijken te zijn. Er zijn heel veel acties afgesproken, acties die zich eigenlijk op twee niveaus afspelen: het Europese, het communautaire niveau en het niveau van de lidstaten.
Wat het communautaire niveau betreft, staat het initiatief e-Europe van de Europese Commissie hoog op de agenda. Dat wordt op de eerstkomende Europese Raad in juni aanstaande wederom behandeld. Er lag nu een tussenrapport over de vorderingen op dat punt. De Interne Marktraad krijgt de opdracht om dit jaar alle wetgeving en richtlijnen met betrekking tot e-commerce rond te krijgen, zodat daar een betrouwbare omgeving ontstaat zowel voor bedrijven als burgers, waarmee ook de rechtsvragen rondom het internet beantwoord zullen zijn. De Europese Commissie is uitgenodigd om op zeer korte termijn een voorstel te doen voor een Europees octrooi.
De heer Eurlings (CDA):
De Commissie is inderdaad bezig met initiatieven op dit terrein. Kan de staatssecretaris ingaan op de vraag hoe deze nieuwe initiatieven van de Europese Raad zich verhouden tot die van de Commissie, een en ander in het kader van de noodzaak te komen tot een integraal Europees beleid door de Europese "regering" en gelet op democratische legitimatie en controle van Europees beleid?
Staatssecretaris Benschop:
Ik ben bezig met mijn verhaal op te bouwen en ben begonnen met het noemen van de acties die op communautair Europees niveau genomen moeten worden op initiatief van de Commissie, met besluitvorming in eerste instantie in de Europese Raad en waar nodig ook in het Europees Parlement. Ik heb e-Europe genoemd, de richtlijnen met betrekking tot e-commerce, het Europese octrooi dat ontwikkeld gaat worden, het zesde kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling dat die grensoverschrijdende samenwerking op onderzoeksgebied maar ook de toegang over grenzen heen van bedrijven tot onderzoekers en omgekeerd mogelijk moet maken. Het zijn concrete voorbeelden van zaken die nu op Europees niveau aangepakt gaan worden.
Daarnaast is via benchmarking een grote rol weggelegd voor het beleid in de lidstaten, bijvoorbeeld op onderwijsgebied en op sociaal gebied. Ook in dat opzicht zijn een heleboel afspraken gemaakt. Daar komen aspecten als het vergelijken van beleid en het ontwikkelen van onderlinge druk en kritiek bij kijken. Dit lijkt heel intergouvernementeel, omdat het beleid zich op nationaal niveau afspeelt, maar er toch een Europese wisselwerking tot stand komt. De Commissie speelt hierbij een belangrijke rol. Wij zien dit ook bij reeds bestaande vormen van beleid. Ik denk aan de globale richtsnoeren voor het economische beleid, waarbij ook vergeleken wordt. Ik denk aan het beoordelen van het begrotingsbeleid in de lidstaten. Vaak is de Commissie de meest kritische partij in die beoordeling, in dat ontwikkelen van die peer pressure, in dat op zoek gaan naar de beste praktijken. Door haar eigen bijdrage en rapportages blijkt de Commissie een cruciale rol te vervullen in de meningsvorming in de raden. Ook daar zie ik een belangrijke rol voor de Europese Commissie weggelegd.
De heer Eurlings (CDA):
Zeker gelet op al die activiteiten van de Commissie, vraag ik wat er extra gaat gebeuren aan de basis door de besluitvorming inzake ICT.
Staatssecretaris Benschop:
Zowel op de Europese als op de nationale agenda gaat dit soort onderwerpen met stip omhoog. Dat is een deel van het nut van zo'n top. Het gaat er niet om dat er nieuwe dingen worden uitgevonden of dat opeens een klok gaat luiden. Zo werkt het niet in de politiek. Het gaat om het geven van richting, om het stellen van prioriteiten, om onderwerpen een politieke steun in de rug te geven. Dat is gebeurd en de resultaten daarvan zullen wij gaan zien op de agenda's van de verschillende raden. Of het nu de Ecofin-raad, de Sociale raad, de Onderwijsraad of de Interne Marktraad is, wij zullen dit gaan merken. Wij zullen het ook gaan zien in de procedures. Er is gelukkig geen nieuwe Lissabonprocedure uitgevonden, maar in de globale richtsnoeren voor het economische beleid zal meer aandacht worden geschonken aan innovatie en research en development. In de werkgelegen- heidsrichtsnoeren zal het element van een leven lang leren en de wisselwerking tussen werken en leren een sterker accent moeten krijgen. Zo zijn er meer voorbeelden.
De Europese Raad van volgend jaar zal mede voorbereid worden door de Commissie. In Lissabon is afgesproken dat de Commissie een jaarlijks samenvattend voortgangsverslag zal opstellen op basis van indicatoren die ontwikkeld zullen worden om te meten wat de voortgang is, zowel Europees als in de lidstaten, met betrekking tot de onderwerpen werk, innovatie, economische hervormingen en sociale samenhang. Het zal een samenvattend totaalbeeld geven van hoever ieder voor zich en wij gezamenlijk gevorderd zijn. Je kunt dat ook een scorebord noemen. Dat lijkt mij een praktische term voor datgene wat de Commissie moet gaan verrichten.
Ik ben dus positief, zo zeg ik tegen mevrouw Karimi. Dat komt ook door de voorbereiding. Mijn opmerkingen daarover zijn zeer serieus geweest. Wij moeten kunnen volgen waar en hoe Europees beleid gemaakt wordt, hoe de besluiten op zo'n top tot stand komen. Daarvoor moet je op drie plekken kijken. Ten eerste moet je binnenslands kijken: het overleg binnen het kabinet, het overleg tussen kabinet en Kamer. Ten tweede moet je naar Brussel kijken. Aan de Brusselse vergadertafels worden in de verschillende raden standpunten uitgewisseld. Ten derde moet je kijken naar de contacten tussen de hoofdsteden, niet omdat daar iets verborgens gebeurt, maar omdat zich daar, vanuit de notie dat zo'n top een succes moet worden en wij daar allemaal belang bij hebben, contacten afspelen. Vandaar dat wij met enige regelmaat op reis zijn, dat wij in andere hoofdsteden komen en dat wij ook nog wel eens andere mensen ontmoeten dan alleen maar de regeringscollega's. Omdat wij de Europese besluitvorming, die steeds belangrijker wordt, zo inzichtelijk mogelijk moeten maken, moeten wij precies laten zien wat wij doen en hoe wij dat doen. Dat is voor parlement, voor de pers, voor iedereen toegankelijk. Ik laat altijd zien waar ik ben. Ik geef aan wat er gebeurt, wat er gezegd is en met welk doel. Ik doe dit om de processen inzichtelijk te maken voor de publieke opinie en voor het parlement. Ik laat zien hoe de opbouw naar een top verloopt, op welke wijze besluitvorming tot stand komt en welke acties ondernomen worden. Bij Europa gaat het om effectieve besluitvorming, maar ook om zoveel mogelijk transparantie en openheid. Ik probeer daar een bijdrage aan te leveren.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Ik heb al gezegd dat in elk verslag dezelfde standaardzin voorkomt. Hoe serieus moeten wij zo'n verslag nemen als wij iedere keer dezelfde success story onder ogen krijgen? Worden alle topconferenties op een voor Nederland succesvolle manier afgesloten? Er zal een discrepantie zijn tussen de oorspronkelijke doelstellingen en de uiteindelijke resultaten. Kan er niet wat "eerlijker" verslag van een top worden gedaan?
Staatssecretaris Benschop:
Die verslagen zijn eerlijk. Ik kan wel beloven dat het taalgebruik gevarieerd zal worden. Ik noem de debatten in Berlijn, Tampere en Helsinki. Iedere keer hebben wij op open wijze de inzet en de doelstellingen op tafel gelegd. De heer Hoekema heeft aan de vooravond van Tampere zelfs gevraagd of ik er wel verstandig aan deed om zo openlijk te vertellen wat Nederland wilde bereiken. Daar doen wij dus wel verstandig aan. Iedereen weet dan wat wij willen en waar wij op afgerekend kunnen worden. In Berlijn hebben wij 1,5 mld. in plaats van 1,2 mld. binnengehaald. In Tampere hebben wij meer bereikt ten aanzien van de Europese aanpak van de asielprocedure. In Helsinki is resultaat geboekt op het terrein van de uitbreiding van de Unie met Turkije en op het terrein van de Europese veiligheids- en defensie-identiteit. In Lissabon hebben wij succes gehad met onze papers. Als het goed is, mogen wij dat zeggen. Als het niet goed is, zullen wij het ook zeggen.
Voorzitter: Weisglas
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
U zegt dat het allemaal prima is gegaan. Ik wil het debat van Tampere niet overdoen, maar wat zijn echter de concrete resultaten op het gebied van asiel- en immigratiebeleid? Kunt u aangegeven welke stappen nog gezet moeten worden om de afspraken in beleid om te zetten?
Staatssecretaris Benschop:
Op een top wordt altijd een eerste stap gezet. Vervolgens moeten de beloften waargemaakt worden. De Commissie is bezig met de resultaten van de top in Tampere. Inmiddels is er een scorebord ontwikkeld voor de samenwerking op de terreinen van politie en justitie. Dit had overigens wel iets sneller gekund. Andere voorstellen van de Commissie komen eraan. Collega Cohen en ik hebben hier met commissaris Vitorino over gesproken. Wij houden uiteraard de voortgang in de gaten. Dit geldt ook voor de resultaten van de top in Lissabon. De afspraak dat de Europese Raad elk jaar aan dit onderwerp gewijd wordt, geeft extra druk op de uitvoering.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Voor de top in Lissabon had Nederland een grotere inzet met betrekking tot het op de agenda plaatsen van sociale onderwerpen dan uiteindelijk is gerealiseerd.
Staatssecretaris Benschop:
In Lissabon lag in praktische zin het accent op thema's in verband met informatie- en communicatietechnologie, innovatie en kennis. Op die terreinen had Europa relatief de grootste achterstand. De werkgelegenheid is twee jaar geleden op een speciale top aan de orde gekomen en naar aanleiding daarvan zijn er richtsnoeren tot stand gekomen. Dit is nog niet voldoende, maar de basis is er. De Commissie heeft onlangs een mededeling uitgebracht over modernisering van sociale bescherming. Een hoge groep zal een en ander uitwerken. Er zijn zeker aanzetten voor een sociale agenda. De noodzaak daarvan is onderstreept, evenals de samenhang met de andere elementen van de Lissabononderwerpen. Ik ben helemaal niet ontevreden op dat punt. Dat krijgt ook zijn vervolg.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Op deze manier kan het parlement in feite nooit een goed oordeel geven. Een van de prioriteiten van de nota die de staatssecretaris naar de Kamer heeft gestuurd, was namelijk het tegengaan van sociale uitsluiting. Wist de staatssecretaris van tevoren dat dit niet op de agenda zou komen?
Staatssecretaris Benschop:
Ik verschil met mevrouw Karimi van mening over het antwoord op de vraag of het op de agenda heeft gestaan. Het antwoord daarop is "ja". Maakt het een volwaardig onderdeel van de conclusies uit? Ja. Zitten daar voldoende elementen in voor een verdere aanpak in de komende tijd? Ja. Het accent op onderwijs en het ICT-gedeelte – ICT voor iedereen – het verlagen van de toegangsdrempels voor het gebruik van ICT: zowel in de conclusies als in de discussies in de top heeft de nadruk gelegen op het voorkomen van een nieuwe tweedeling in de kennissamenleving. Iedereen is zich ervan bewust dat er nieuwe tegenstellingen en scheidslijnen dreigen. Als die van tevoren worden gezien, worden de inspanningen erop gericht om die voorkomen.
Voorzitter! Ik maak nog een enkele opmerking over de financiële discussie inzake de Balkan. Er circuleert een commissievoorstel, maar dat is niet als zodanig in Lissabon gepresenteerd. Het is ook nog niet aan de Raad voorgelegd. Ik lees ook de getallen: 5,5 mld. euro voor de periode 2000 tot 2006. Ik begrijp dat het bestaande geld daarin zit, evenals een reservering voor de totstandkoming van een omslag in Belgrado en Servië. Dat geld zou dan die kant op kunnen gaan. Ik ken verder geen onderbouwing. Ik heb ook steeds gevraagd om die onderbouwing, opdat wij kunnen beoordelen of de plannen goed zijn en hoe zij gefinancierd moeten worden. Het is echter nog veel te vroeg om te constateren wat het voorstel precies was, laat staan dat het al afgewezen is. Ik denk dat dit in de voorbereiding op de begroting van volgend jaar – daarvoor wordt in juli een begrotingsraad gehouden – wederom aan de orde zal komen. Overigens vindt deze week de donorconferentie in het kader van het stabiliteitspact plaats. Daar is ook sprake van een quickstartprogramma. Dat betreft dus projecten die nu van start kunnen gaan. Het ziet ernaar uit dat die allemaal gefinancierd kunnen worden. Ik meen dat daar een belangrijk signaal van uitgaat.
Degenen die betrokken zijn bij Kosovo, het stabiliteitspact en de Balkan zeggen overigens dat geld niet het eerste probleem is, al helemaal niet in de vorm van toezeggingen. Het beschikbaar komen van geld is nog een andere vraag. Juist voor die aspecten zijn de heer Solana en Patten aangewezen om te zeggen dat ervoor gezorgd moet worden dat dit gestroomlijnd wordt en dat de regie in orde is. In plaats van allerlei nieuwe toezeggingen, ook in financiële zin, boven op elkaar stapelen, moeten de dingen die al afgesproken zijn, daadwerkelijk gebeuren.
Dan maak ik nog een paar kleine aanvullende opmerkingen over Rusland. De heer Timmermans vroeg naar de financiering van een missie van de Raad van Europa, die eindelijk mogelijk is geworden, naar Tsjetsjenië. Mijn informatie uit Straatsburg is dat het geen enkel probleem is om die financiering rond te krijgen. Het zal daar in ieder geval niet op stranden.
Ik weet niet of wij nu vooruit moeten lopen op de uitkomsten van de parlementaire assemblee van de Raad van Europa. In feite is in enkele rondes over het element van de statenklachten van gedachten gewisseld tussen de regering en de Kamer. Ik heb daar niets nieuws over te melden. Er is naar gekeken. Wij hebben het gesprek gevoerd met de andere lidstaten. Tot nu toe is daar geen positieve respons op gekomen. Zolang dat niet het geval is, blijft de situatie zoals die is.
Wij hebben wel een inzet op andere terreinen. Tijdens het bezoek van minister Van Aartsen aan Moskou is een heel duidelijk appèl gedaan. Ik denk ook dat naast het politieke oordeel over de oorlog in Tsjetsjenië de trojka en Solana in Moskou een appèl zullen doen uitgaan voor de toegang voor mensenrechtenorganisaties voor monitoring en de toegang voor hulporganisaties om humanitaire noden te kunnen lenigen. Daar ligt nu een belangrijke prioriteit en op dat punt wordt zware druk op de Russische regering uitgeoefend, en terecht.
De heer Timmermans (PvdA):
Een constatering en een vraag. Ik constateer dat de Russen de toezeggingen die zij hebben gedaan in januari, op geen enkel punt zijn nagekomen. Als de parlementaire assemblee van de Raad van Europa de uitspraak doet dat er een statenklacht moet komen tegen Rusland, is de staatssecretaris het dan met mij eens dat er een nieuwe situatie ontstaat wat betreft de redenering van de Nederlandse regering dat Nederland dat niet per se in zijn eentje zou moeten doen?
Staatssecretaris Benschop:
Nee, die situatie zal nieuw zijn op het moment dat die uitspraak voor verschillende regeringen een reden is om hun standpunt te wijzigen.
Tot slot de mensenrechtencommissie en Tsjetsjenië. Ik heb begrepen dat het Portugese voorzitterschap vandaag aan de lidstaten heeft voorgesteld om een EU-gesponsorde resolutie over Tsjetsjenië in de VN-mensenrech- tencommissie in te dienen.
Over China is geen nieuws te melden. Minister Van Aartsen is vandaag in Genève om daarover te overleggen met de EU-partners. De inbreng die tijdens het voorbereidend AO voor de Algemene Raad is gegeven, en het verslag daarvan, gelden nog steeds. Ik heb nog geen bericht uit Genève, dus ik kan daar geen nieuws over melden.
De heer Timmermans (PvdA):
Het Portugese voorzitterschap dient een resolutie in?
Staatssecretaris Benschop:
Het heeft voorgesteld aan de EU-lidstaten om een resolutie in te dienen. Het heeft het onderwerp in het overleg binnen de Unie aan de orde gesteld.
De heer Timmermans (PvdA):
Ik neem aan dat daar steun voor is van de Nederlandse regering.
Staatssecretaris Benschop:
Ja.
De voorzitter:
Ik constateer dat er behoefte is aan een tweede termijn. De spreektijd in tweede termijn is eenderde van die in eerste termijn, naar beneden afgerond.
De heer Timmermans (PvdA):
Voorzitter! Eerst een opmerking over onze eigen werkwijze. Wij hebben het vandaag gehad over ICT. Misschien is het handig als wij in de communicatie tussen regering en Kamer wat meer van de moderne communicatiemiddelen gebruik maken. Dan zouden wij het verslag van de regering van deze top wat eerder binnen hebben gekregen dan gisteravond. Deze mogelijkheden tussen regering en Kamer moeten wij nog eens onderzoeken.
De bewindslieden zijn zeer uitvoerig ingegaan op de vragen en opmerkingen van de Kamer. Ik kan mij wel voorstellen dat zij niet op alle vragen kunnen ingaan die betrekking hebben op het beleidsterrein van andere bewindslieden. Toch bestaat bij mijn fractie de behoefte om wat meer inzicht te krijgen in de concrete maatregelen die de regering neemt om de conclusies van Lissabon meer body te geven voor de aangekondigde top van het voorjaar. Stel dat er in Nice een top is. Als de minister-president de sociale agenda voor die top zou mogen samenstellen, wat zou hij daar dan in het licht van de criteria die hij noemde in antwoord op vragen van collega Karimi, op zetten? Daar ben ik wel benieuwd naar.
Mijn fractie heeft bij twee onderwerpen behoefte aan aanvullende informatie van de regering. Daarom leg ik de volgende moties voor, die zijn medeondertekend door collega Hoekema.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende, dat op de Europese top in Lissabon is afgesproken dat een actief Europees innovatiebeleid tot stand dient te komen;
constaterende, dat dit voornemen nog concretere invullingen behoeft;
constaterende, dat innovatiebeleid veel meer behelst dan ICT alleen;
overwegende, dat Europa zowel op de Verenigde Staten als op Japan een forse achterstand heeft op innovatiegebied;
overwegende, dat Nederland binnen Europa geen koploper is op innovatiegebied;
verzoekt de regering een innovatieactieplan te ontwikkelen dat zowel nationale als internationale maatregelen behelst, en dit uiterlijk in september 2000 aan de Kamer te doen toekomen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Timmermans en Hoekema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 116 (21501-20).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat de top van Lissabon vooruitgang heeft geboekt in het agenderen van onder meer sociale samenhang en sociale bescherming;
overwegende, dat een competitieve kenniseconomie alleen kans van slagen heeft als er tevens en tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in sociaal beleid;
constaterende, dat 18% van de Europese bevolking op of onder de armoedegrens leeft;
tevens constaterende, dat de Europese Commissie een gemeenschappelijke strategie voor de modernisering van de sociale bescherming heeft geformuleerd;
voorts constaterende, dat de Europese top in Lissabon de Raad vraagt om voor het einde van het jaar overeen te komen doelen te stellen over het uitroeien van armoede, in het bijzonder door uitwisseling van ervaringen en goede praktijken op basis van gezamenlijk overeengekomen indicatoren;
verzoekt de regering zich krachtig in te zetten voor coördinatie van een Europees armoedebeleid en hiervoor concrete voorstellen te formuleren, analoog aan het beleid ten aanzien van werkgelegenheid,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Timmermans en Hoekema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 117 (21501-20).
Mevrouw Voûte-Droste (VVD):
Voorzitter! Ik dank de regering voor de uitgebreide beantwoording en de interessante discussie. Wij hebben als VVD-fractie waardering voor de aandacht die de regering in Lissabon gevraagd heeft voor de informatie- en communicatietechnologie. Er moet nog veel gebeuren. De regering heeft aangegeven waar Nederland mee bezig is, zoals elektronische handel, veilig betalen op het internet, scholing via het internet – juist om werklozen naar de arbeidsmarkt te leiden – starters in de informatietechnologie, twinning, en de overheid als launching customer. Deze concepten zijn buitengewoon belangrijk. Volgens de VVD-fractie betekent dit dat steeds meer bedrijven in Europa in netwerken denken en werken. Wij geven dan ook voorkeur aan de term "netwerkeconomie" in plaats van "nieuwe economie". Dat is een nieuw en interessant debat voor een ander moment.
Wij vragen van de regering aandacht voor het Europese luchtruim, voor de competitiveness council, voor het MBO en beroepsonderwijs in relatie tot ICT en voor het terugdringen van de administratieve lasten.
Voorzitter! Wij wensen de regering veel succes bij de volgende Europese toppen. Innovatie dient daar hoog op de agenda te blijven, want als alle maatregelen werkelijk van de grond komen, is er wellicht geen werkgelegenheidstop meer nodig. Het gaat dan om een gedegen financieel economisch beleid. Een volgende innovatietop kunnen wij misschien volgen via internet.
Voorzitter! Ik eindig mijn betoog met het indienen van een motie die ik met name heb opgesteld naar aanleiding van het korte interruptiedebat over liberalisering en noodzakelijke reciprociteit. De motie is medeondertekend door collega Timmermans van de fractie van de PvdA en collega Hoekema van de fractie van D66.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat tijdens de Europese Raad in Lissabon het belang van liberalisering aandacht heeft gekregen;
constaterende, dat bij een goed uitgevoerd liberaliseringsproces het creëren van een "level playing field" (gelijk speelveld) noodzakelijk is;
constaterende, dat de benodigde reciprociteit niet in alle situaties wordt gerespecteerd;
verzoekt de regering er bij de Europese Commissie op aan te dringen de noodzakelijke reciprociteit te bewaken en zo nodig "inbreukprocedures" te starten, en daarover de Kamer te rapporteren op korte termijn,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Voûte-Droste, Timmermans en Hoekema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 118 (21501-20).
De heer Hoekema (D66):
Voorzitter! Deze top werd in de beeldvorming als de "internettop" of "dot.com.top" naar voren gebracht. Ik vind het belangrijk om te beklemtonen, zoals de minister-president in zijn antwoord heeft gedaan, dat dit ook een sociale top was. Er zit aan deze problematiek een sociale dimensie vast die bewaard en bewaakt moet worden. Onze fractie vertrouwt erop dat de minister-president dit bewerkstelligt. Ik heb de motie van collega Timmermans ondersteund om het sociale traject duidelijk in beeld te krijgen, want dat is van groot belang. Uit de woorden van mijn geachte collega van de VVD-fractie blijkt dat die balans wel degelijk moet worden verzorgd.
In mijn eerste termijn heb ik geprobeerd de minister-president uit de tent te lokken met een verzoek op commentaar op de neoliberale aanval van het instituut Clingendael op het Europese werkgelegenheidsbeleid. Ik heb gezegd dat de stukken lijken op die over Europese toppen tien jaar geleden. In het artikel worden cijfers gecontrasteerd van de Verenigde Staten en Europa met betrekking tot groei en werkgelegenheid. Op die vergelijking is heel wat af te dingen. Het punt dat wordt gemaakt, is dat het vooral om loonmatiging gaat. Dat lijkt mij meer een probleem in Frankrijk en andere Europese landen dan in Nederland. Misschien kan de minister-president daar nog wat over zeggen.
Ik heb de staatssecretaris gevraagd naar de gemeenschappelijke strategie met Rusland. Hij is daar niet op ingegaan. De strategie zou worden herzien, mede in het licht van Tsjetsjenië. In de tweede plaats heb ik gevraagd naar de handhaving van de sancties die zijn getroffen; niet dat die zo geweldig waren in volume en niet zo bijtend, maar zij zijn wel getroffen. Ik neem aan dat, ook na de verkiezing van de heer Poetin met de handhaving van de problematiek van Tsjetsjenië, de sancties zullen worden gecontinueerd. Misschien kan de staatssecretaris op die punten nog eens even ingaan, want ik ben op zichzelf zeer tevreden met de inzet van Nederland waar het gaat om het bezoek van de trojka en de veroordeling van de mensenrechtenschendingen in Tsjetsjenië door Rusland. Ik ben ook tevreden met de inzet van Nederland als het gaat om de resolutie die hopelijk door de Europese Unie in Genève zal worden ingediend.
Ten slotte heb ik in verband met de westelijke Balkan gevraagd om een verduidelijking van het Nederlandse beleid waar het gaat om het doel van de sancties tegen Milosevic. Ik heb herinnerd aan het debat van vorige week waarin, evenals vanmiddag, geen duidelijk antwoord kwam op de vraag over de relatie tussen de sancties en de doelstelling die men daar heeft. Beoogt men een verandering van het beleid van Milosevic? Beoogt men concessies van Milosevic? Wat is de relatie tussen het instrument van de sanctie en het doel dat ermee beoogd wordt? Wat moet ik verstaan onder de verfijning of de selectiviteit van de sancties waarover in Lissabon afspraken zijn gemaakt?
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Voorzitter! Ik dank de regering voor de beantwoording. Ik zal slechts ingaan op één punt, dat ook de kern van mijn bijdrage in eerste termijn was. Ook na de beantwoording vind ik dat sociaal beleid – want om dat punt gaat het – een ondergeschoven kind was tijdens de top. Wij verwachten op dit punt een maximale inzet van de regering, opdat het vanaf nu een topprioriteit wordt. Dit zeg ik ook in het licht van de prioriteiten die de minister-president zelf formuleerde, namelijk werk, bescherming en zorg. Daarom wil ik de Kamer de volgende motie voorleggen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat tijdens de Europese Raad van Lissabon is afgesproken dat er een sociale agenda wordt vastgesteld op de Europese Raad van Nice, december 2000;
verzoekt de regering zich ervoor in te zetten dat deze sociale agenda indicatoren zal bevatten voor de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting en daarbij passende communautaire maatregelen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Karimi. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 119 (21501-20).
De heer Eurlings (CDA):
Voorzitter! Er is in eerste termijn tussen Kamer en regering veel gewisseld over het ICT-gedeelte van de top. Ik zei in het begin dat wat de CDA-fractie betreft die dot.com.top ge"control-alt-delete" kan worden. Ik zei dat niet, omdat het geen belangrijk onderwerp is. Dat is het wel. Het is belangrijk dat wij an sich bezig zijn met de vraag hoe wij de stap maken naar meer ICT in de samenleving. Dat ook de Europese regeringsleiders zich er nu mee bezighouden, heeft wel degelijk een positief effect als signaalfunctie. Het gaat erom wat de Eurotop in de praktijk concreet gaat bijdragen aan technologische ontwikkelingen en de manier waarop de samenleving van die ontwikkelingen kan profiteren. De kern van mijn bijdrage betreft die werkelijkheid. Het is een relevante vraag, want veel ontwikkelingen in de technologie voltrekken zich gewoon om ons heen. Al Gore was acht jaar geleden zijn plannen voor een electronic highway nog maar aan het uittekenen toen die highway allang om hem heen bestond. Ook hier in Nederland lopen jongeren dermate voorop, dat hier al veel jongeren aan het e-mailen waren voordat dit woord hier ooit in dit huis was uitgesproken. De vraag is dus wat al die mooie woorden en mooie, maar ook vage doelen ons precies verder brengen. Wij hebben erover van gedachten gewisseld in eerste termijn. Voor mij is niet goed de vraag beantwoord hoe zich deze nieuwe initiatieven van de raad uit verhouden tot de talrijke initiatieven die de Commissie allang heeft ontwikkeld. Wat is precies de meerwaarde hiervan? De staatssecretaris heeft op deze vraag geantwoord in een interruptiedebat, maar ik maak uit dat antwoord wel op dat de meerwaarde eruit bestaat dat de lidstaten elkaar gaan aanmoedigen om stapjes te zetten. Is een top als die van Lissabon echter echt nodig om Nederland die maatregelen te laten nemen die nodig zijn? Een voorbeeld van hetgeen ik bedoel, is het motto "een leven lang leren". Hoeveel debatten zijn hieraan in Nederland inmiddels niet gewijd? De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen is bij de afgelopen begrotingsbehandeling zelfs per motie gevraagd om voor 1 mei met een plan van aanpak terzake te komen. Hebben wij nu het consigne van de Europese top nodig om op dit punt boter bij de vis te krijgen?
Ik ondersteun de doelstelling volledig om alle scholen een aansluiting op internet te geven. Hoe een en ander moet worden opgevangen in de budgetten voor onderwijs, is echter nog niet duidelijk. Verder vraag ik mij af hoe dit kan worden gerealiseerd in een land als Portugal, waar analfabetisme een groter probleem is dan in Nederland.
De staatssecretaris gaf aan dat de follow-up in de verschillende raden moet worden uitgewerkt. In welk tempo zal een en ander echter worden gerealiseerd? Wat wordt gedaan om te voorkomen dat wij dezelfde of nog grotere moeilijkheden zullen ondervinden dan bij de top van Tampere, waar wij slechts met één Raad te maken hadden?
Voorzitter! Ik vraag mij nog steeds af of de stellingname tegenover Rusland niet een afzwakking is van hetgeen in Helsinki is gezegd.
Ten slotte wil ik nog een enkele opmerking over Oostenrijk maken. De foto mag dan in Lissabon niet als een probleem zijn ervaren, ik blijf mij toch zorgen maken over de beeldvorming. Deze foto heeft de beeldvorming over de top namelijk gedomineerd en dat is geen goede zaak, omdat het belang dat de sancties tegen Oostenrijk goed worden uitgewerkt, voorop moet staan. Het middel mag ook hier geen doel worden. Is het verder in het belang van de Europese ontwikkeling om Oostenrijk uit te sluiten van een informeel overleg over defensie?
Minister Kok:
Mijnheer de voorzitter! Ik bedank de leden voor hun inbreng in tweede termijn.
Ik wil eerst reageren op de opmerkingen die over Oostenrijk zijn gemaakt. Het initiatief dat klaarblijkelijk in België is ontplooid, is geen EU-activiteit. Verder wil ik het misverstand dat de maatregelen tegen Oostenrijk sancties zouden zijn, eens en voor altijd uit de wereld helpen. De heer Eurlings gebruikte dat woord nogmaals en blijkbaar is dit misverstand niet uit te roeien. Ik stel voor dat wij nu afspreken, omwille van de informatievoorziening naar de eigen bevolking en de internationale beeldvorming, dat wij maatregelen gewoon "maatregelen" noemen. Als het sancties zouden zijn, zouden wij over sancties moeten spreken, maar dat zijn het niet. De maatregelen zijn wel serieus en dat blijven zij ook, zolang de FPÖ in de regering zit.
De voorzitter:
Mijnheer Eurlings, ik zie dat u wilt interrumperen. Ik sta echter geen interrupties meer toe.
Minister Kok:
Er zijn twee moties ingediend over de onderwerpen van de Europese Raad. De heer Timmermans heeft in dit verband een vraag gesteld over de sociale top in Nice. Ik heb, in antwoord op een vraag van mevrouw Karimi, al een paar elementen genoemd. Wij zullen op weg naar Nice tijdig van de Franse regering horen welke suggesties en ideeën zij op dit punt heeft.
In de motie van de heren Timmermans en Hoekema wordt de regering opgeroepen om met innovatieactieplannen te komen. Ik voel mij door deze motie aangesproken. Ik kan ook zeggen dat het voluit tot de voornemens van de regering behoort om bij de begrotingspresentatie in september expliciet aan te geven wat onze voornemens op deze terreinen zijn. Wij zullen hetgeen op dit punt in EU-verband is besproken daarbij meenemen.
Ik zal mij nu niet met allerlei technische aspecten bezighouden. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan de vraag of wij in alle opzichten op de VS achterlopen. Gelukkig zijn er enkele terreinen waar wij, vergeleken met de VS, een heel goede positie innemen. Ik heb enkele weken geleden in het kader van mijn bezoek aan Japan verschillende gesprekken gevoerd. Aan die gesprekken heb ik zeker niet de indruk overgehouden dat wij in alle opzichten op Japan achterlopen. Deze opmerking heeft vooral betrekking op een fijnzinnigheid in de redengeving van de motie. Het doel van de motie is immers dat op korte termijn, bij de begroting voor 2001, expliciet wordt aangegeven welke acties wij zullen ondernemen. Het antwoord is dat wij daaraan zeer gaarne inhoud geven. Wij zien de motie als een ondersteuning. De vorm en de naamgeving zal men graag aan ons overlaten. Er is waarlijk na Lissabon – ook zonder Lissabon zou dat het geval zijn – veel te doen op deze terreinen.
De tweede motie betreft de sociale samenhang en bescherming. Er wordt gevraagd om een aantal indicatoren op deze terreinen die mede de basis kunnen zijn voor de Europese afstemming van instrumenten op het terrein van armoedebeleid met inachtneming van de nationale verantwoordelijkheid. Het sluit naar mijn mening aan bij aspecten van het Luxemburggebeuren dat over werk en sociaal beleid gaat. Ook deze motie ligt duidelijk in lijn met de zienswijze en de voornemens van het kabinet terzake. Wij hebben in Lissabon afgesproken dat er een aantal indicatoren zullen worden ontwikkeld, met steeds het behoud van de eigen verantwoordelijkheid.
Mevrouw Voûte heeft aandacht gevraagd voor enkele specifieke elementen: elektronische handel, luchtruim, het MBO en de concurrentiekrachtraad. Ik heb daarvan aangegeven hoe de komende tijd de verwachtingen zijn. Het zijn stuk voor stuk elementen die onzerzijds tot de inbreng in Lissabon hebben behoord. Ze vormen onderdeel van het vervolgbeleid dat ons voor ogen staat. Zij sprak ook nog over de motie inzake liberalisering, de wenselijkheid van een level playing field, reciprociteit, desnoods inbreukprocedures. Ik heb al tijdens de interruptie aangegeven dat het kabinet zich hier positief tegenover opstelt.
De heer Hoekema gaf terecht aan dat de paraplu boven dit geheel – of parasol als je het zonnig ziet – innovatie, werk, economische hervormingen en sociale cohesie betreft. Het is veel meer dan een innovatietop, hoe belangrijk ook. Hij vestigde mijn aandacht op een beschouwing die een gastmedewerker van Clingendael heeft gewijd aan de vraag of deze werkgelegenheidsambities die op de top zijn uitgesproken wel enige zin hebben. Hij vroeg daarover mijn oordeel. Ik zie in het slot van het artikel staan dat loonmatiging in andere Europese landen door de vakbeweging als vloeken in de kerk wordt beschouwd. Ik zou de schrijver van het artikel willen aanbevelen in de kranten van hedenmorgen te kijken hoe in Duitsland in belangrijke sectoren als de chemie en de metaal zeer gematigde loonontwikkelingen zijn afgesproken: 5,7% in de metaal voor twee jaar. Dat mag werkelijk gematigd heten. Dat is dan alleen het aspect van de loonmatiging. Daarnaast zijn er zoveel andere zaken die in die samenspraak op het Europese vlak als positief worden bezien. Ik denk dat dit Europese werkgelegenheidsbeleid zinloos zou zijn als wij slagen in de lucht zouden maken, als wij geen verbinding zouden leggen tussen oogmerken en beleid en als wij geen nauwkeurig onderscheid zouden maken tussen: wie is op welk beleidsonderdeel waarvoor verantwoordelijk en aanspreekbaar.
Dat brengt mij naar de motie van mevrouw Karimi waarin zij pleit voor niet alleen indicatoren, maar ook communautaire maatregelen op het terrein van armoedebestrijding. Daar ligt een verschil tussen de zienswijze van het kabinet en haar zienswijze. Dat is al gewisseld. Ik meen dat het goed is om straks niet alleen op weg naar de Europese top in Nice, maar ook naar de voorjaarstop begin volgend jaar op het punt van de armoedebestrijding en sociale uitsluiting tot een aantal indicatoren te komen. Dan kan ook beter inhoud worden gegeven aan datgene wat in de motie van de heren Timmermans en Hoekema is gevraagd. Ik heb grote problemen met de verwijzing naar communautaire maatregelen, als zou met communautaire maatregelen een antwoord kunnen worden gegeven op de scherpte van de sociale en armoedeproblematiek in individuele lidstaten. Er zijn instrumenten beschikbaar zoals de sociale fondsen, maar communau- taire maatregelen suggereren dat een beleidsinstrumentarium wordt overwogen waarbij het kabinet zich niet thuis voelt.
De heer Eurlings heeft met enkele algemene opmerkingen de verleiding gecreëerd om terug te keren naar het AO van de vorige week en het begin van deze gedachtewisseling. Aan die verleiding zal ik het hoofd bieden. Ik denk dat de verhouding tot commissie-initiatieven daaruit bestaat dat de Commissie belangrijke voorzetten heeft gegeven voor Lissabon en een motorfunctie vervult bij de uitwerking van Lissabon, hetgeen zijn gevolgen heeft voor de werkzaamheden van een aantal vakraden. Het is van groot belang dat zaken ook buiten de politiek, buiten de overheden en buiten de dagelijkse gespreksonderwerpen van parlementen, al volop in de samenleving spelen. Ze moeten ook tot de actieve agenda van regeringen en regeringsleiders behoren. Waarom? Niet primair om te laten zien: wij kunnen er ook over meepraten. Het gaat erom dat in Europa een knop omgaat in het verlengde van alle dynamiek die zich al heeft ontwikkeld. Op die manier kan duidelijk blijken dat wij met elkaar het geïntegreerde beleid inzake innovatie, werk, economische hervormingen en sociale cohesie het belang en de inhoud willen geven die daarbij passen. De heer Eurlings vraagt of dit alles ook bij begrotingsbesprekingen en te kiezen prioriteiten tot uitdrukking komt. Wis en waarachtig, voorzitter, steeds met inachtneming van de grenzen die daarbij gelden. Die prioriteiten krijgen hun vertaling in de beleidskeuzen die het kabinet in de komende weken zal maken.
Staatssecretaris Benschop:
Voorzitter! Naar aanleiding van opmerkingen van mevrouw Voûte over de concurrentiekrachtraad kan ik zeggen dat het desbetreffende voorstel nu geen doorgang vindt. Zoals al is aangegeven in het overleg dat voorafging aan de top, wijs ik erop dat als het nu niet in de conclusies verschijnt – dat is ondanks alle inspanningen niet gebeurd – wij akkoord gaan met het voorstel van het voorzitterschap om tot 16 raden te komen en de inkrimping nu niet verder tegen te gaan. Echter, wij hebben aangekondigd dat wij bij de jaarlijkse discussie hierover deze zaak met kracht zullen blijven bepleiten.
De heer Hoekema kan ik zeggen dat de sancties met betrekking tot Rusland blijven. Ze waren getroffen in verband met Tsjetsjenië en niet in verband met de verkiezingen; dat blijft gewoon zo. De gemeenschappelijke strategie wordt herzien. Minister Van Aartsen heeft de gedachte geopperd om op dit punt de dialoog met de Russische Federatie aan te gaan. Men heeft namelijk ook zelf een gemeenschappelijke strategie voor de betrekkingen met de Unie geschreven. De bedoeling is dat wordt bezien of via deze methode het strategisch-operationele karakter van die tekst kan worden versterkt.
Tegenover de heer Eurlings herhaal ik dat de sancties blijven. In die zin is er geen sprake van een afzwakking ten opzichte van Helsinki.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik stel voor, aanstaande dinsdag over de moties te stemmen.
Daartoe wordt besloten.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-19992000-4295-4323.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.