Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het voorstel van rijkswet Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap met betrekking tot de verkrijging, de verlening en het verlies van het Nederlanderschap (25891, R1609).

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Staatssecretaris Cohen:

Voorzitter! Ik ben de heer Apostolou nog een reactie schuldig op zijn gewijzigde amendement op stuk nr. 25. Hoewel ik het met hem eens ben dat door het onderbrengen daarin van de gevallen bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder a, b en c, zijn amendement wat consistenter is geworden, meen ik toch dat door de groei van het aantal mensen dat onder de optieregeling valt en daarmee verdwijnt bij de naturalisatie, onder de gelijktijdige constatering dat het criterium van de openbare orde een belangrijke afwijzingsgrond is bij naturalisatie en bijgevolg dus ook ten aanzien van de gevallen waarom het hier gaat, ik mij niet voor dat amendement kan uitspreken.

De heer Apostolou (PvdA):

Ik heb de staatssecretaris gevraagd of hij iets kan zeggen over de praktijk van de afgelopen 25 jaar. Waar zijn problemen ontstaan, zodanig dat die het nodig maken een wetswijziging aan te brengen? Ik pleit niet voor het weghalen van het artikel in de wet, maar wel voor het maken van een uitzondering van de desbetreffende drie categorieën.

Staatssecretaris Cohen:

Ik kan u over die praktijk geen exacte cijfers geven; het gaat mij erom dat bij de naturalisatie het criterium van de openbare orde belangrijk is. Een niet onbelangrijk deel van degenen die nu nog onder de naturalisatie vallen, komt straks terecht in de optieregeling. Die combinatie van beide factoren maakt dat ik vind dat je het criterium van de openbare orde bij de optieregeling en eigenlijk voor het geheel niet kan missen.

De heer Apostolou (PvdA):

Dat criterium blijft gelden voor die categorieën die er nu in zijn ondergebracht. De overige twee waarvoor ik in eerste instantie pleitte, vielen er niet onder. Ik wil gewoon de situatie van nu handhaven.

Staatssecretaris Cohen:

Over categorie b praten wij niet. Categorie c kent nu ook al een toets inzake openbare orde, terwijl categorie a is uitgebreid.

De heer Apostolou (PvdA):

Waarom? Dat betreft toch alleen de tweedegeneratiejongeren.

Staatssecretaris Cohen:

Tenzij ik mij vergis, ik heb begrepen dat die categorie groter is geworden.

De heer Apostolou (PvdA):

Dat is juist de categorie tweedegeneratiejongeren.

Staatssecretaris Cohen:

Dan moet ik dit nog even nagaan en zal ik er op terugkomen.

Voorzitter! De heer Apostolou heeft gevraagd om een nadere reactie mijnerzijds op zijn amendement op stuk nr. 20. Naar mijn gevoel heb ik vanmorgen de belangrijkste argumenten genoemd. Misschien kan ik hem nog een extra argument noemen. Ik heb reeds gezegd dat ik slechts een niet verwijtbaar gat vatbaar vind voor reparatie, maar dat het gevolg van het ontstaan van een verwijtbare onderbreking niet zo dramatisch is als de heer Apostolou heeft geschetst. Ook in de huidige systematiek kent de wet de mogelijkheid dat vreemdelingen die in totaal tien jaar in Nederland hoofdverblijf hebben, waarvan twee jaar voorafgaand aan het naturalisatieverzoek en waarvan twee jaar ononderbroken, voor naturalisatie in aanmerking komen. Als iemand hier tien jaar is geweest en er in die twee jaar nog een gat zit, hoeft hij nooit langer dan twee jaar te wachten. Alles bij elkaar genomen, blijft er heel weinig over waarvan je moet zeggen dat je die eis, die overigens van belang is, moet laten vallen.

De heer Apostolou (PvdA):

Voorzitter! De meeste aanvragers verblijven vijf jaar in Nederland. De staatssecretaris brengt nu een nieuw element in van degenen die al tien jaar in Nederland verblijven. Mij gaat het om de mensen die in aanmerking komen om een aanvraag in te dienen. Dat is meestal na vijf jaar. Als zij onder deze regeling vallen, moeten zij tien jaar in Nederland verblijven voordat zij een aanvraag om naturalisatie kunnen doen. Dat vind ik te lang.

Staatssecretaris Cohen:

Ik heb daarvoor vanmorgen twee argumenten genoemd. Verwijtbaarheid valt er niet onder. Ik voeg daar nu bovendien aan toe dat het slechts om een kleine categorie gaat. Die categorie wordt nog wat kleiner door wat er al in de tekst staat.

Voorzitter! Ik wil nog iets zeggen over categorie a. Deze categorie is uitgebreid, omdat de eis van 25 jaar is komen te vervallen en in de optie bovendien kinderen meegenomen kunnen worden.

Voorzitter! Ik kom toe aan de vragen van de heer Verhagen en daarmee tegelijkertijd aan het punt dat mogelijkerwijze een kernpunt van het debat is: de kwestie van de taaleis. Ik heb heel goed geluisterd naar wat daarover in tweede termijn is gezegd. Ik heb ook wat verwarring beluisterd over mondeling en schriftelijk, lezen en schrijven. Ik heb het idee dat wij misschien een heel eind kunnen komen door uit te gaan van het amendement van de leden Verhagen en Niederer. Ik aanvaard dat er dan een algemene maatregel van rijksbestuur moet komen, waarin de kwestie geregeld moet worden. Het uitgangspunt daarbij is kennis van de Nederlandse taal. De woorden schriftelijk en mondeling zouden dan naar mijn mening uit het amendement verwijderd moeten worden. In de algemene maatregel van rijksbestuur kun je de taaleis dan veel preciezer regelen. Daarbij kan dan rekening worden gehouden met wat vandaag in het debat is gezegd over de verschillende elementen. Je kunt dan ook een uitzondering maken voor analfabeten of andere mensen die daarvan geen gebruik kunnen maken. Er zijn dus drie nieuwe elementen. Het uitgangspunt is kennis van de Nederlandse taal. Wij voegen daaraan kennis van staatsinrichting en maatschappij toe. Dat alles wordt geregeld in een algemene maatregel van rijksbestuur die uiteraard met de Kamer zal worden besproken.

De heer Verhagen (CDA):

In het verleden zijn er wel meer algemene maatregelen van bestuur geweest waarover van gedachten is gewisseld. Moet in de optiek van de staatssecretaris het bij algemene maatregel van rijksbestuur te stellen niveau van taalkennis hoger zijn dan niveau 3?

Staatssecretaris Cohen:

Hoger dan niveau 3? U bedoelt waarschijnlijk hoger dan niveau 2.

De heer Verhagen (CDA):

Ik bedoel niveau 3. Dat was het uitgangspunt. Ik zeg niet dat wij dat zouden halen, maar het was wel het uitgangspunt bij de inburgeringscursus.

Staatssecretaris Cohen:

Nee, dat heb ik vanmorgen nadrukkelijk weersproken. Ik heb gezegd dat men bij de inburgeringscursussen een jaar lang 600 uur les krijgt en dat aan het eind van dat jaar geconstateerd wordt op welk niveau men staat: niveau 1, 2 of 3. Als men op niveau 1 is, wordt gezegd dat men daar zelf wat meer aan moet doen. In de inburgeringswet worden geen eisen gesteld. De vooronderstelling van de heer Verhagen dat er bij naturalisatie lagere eisen worden gesteld dan in de WIN, klopt niet.

De heer Verhagen (CDA):

Het is een streefniveau.

Staatssecretaris Cohen:

Nee, er is geen streefniveau. Er worden eisen gesteld in deze wet, maar niet in de WIN.

De heer Verhagen (CDA):

Welk niveau zou naar de mening van de staatssecretaris in de algemene maatregel van bestuur moeten worden vastgesteld, zodat ik überhaupt een afweging kan maken?

Staatssecretaris Cohen:

Voorzitter! Het uitgangspunt zou wat mij betreft moeten zijn dat men zich goed moet kunnen bewegen in de samenleving. Ik vind wel, ook gehoord het debat van vandaag, dat elementen van dat lezen en schrijven daar een rol in kunnen spelen, zij het niet voor iedereen.

De heer Niederer (VVD):

Voorzitter! De staatssecretaris maakt een niet onbelangrijke beweging. Versta ik hem nu goed dat hij met een algemene maatregel van rijksbestuur zal komen? Die zal vervolgens hier in de Kamer worden besproken. Daarin zal nadere invulling worden gegeven aan de eis "kennis van de Nederlandse taal" en zal worden ingegaan op de begrippen "spreken", "schrijven" en "lezen". Verder zullen er natuurlijk uitzonderingen worden gecreëerd voor mensen die dyslectisch zijn. In die algemene maatregel van rijksbestuur zal dus nader worden beschreven hoe de inwilliging van naturalisatieverzoeken in de praktijk gestalte zal krijgen.

Staatssecretaris Cohen:

Ja, dat denk ik wel. Ik kan mij dan inderdaad ook voorstellen dat je bij degenen aan wie die eis van lezen en schrijven heel moeilijk te stellen valt, een zekere compensatie zou kunnen vinden op andere terreinen. Dat zou je dan ook moeten regelen in die algemene maatregel.

De heer Apostolou (PvdA):

Komt de staatssecretaris met een nota van wijziging op dit punt?

Staatssecretaris Cohen:

Voorzitter! Ik denk dat het inderdaad verstandig is om het op die manier te doen.

De heer Verhagen (CDA):

Als die nota van wijziging komt, met de hele tekst van het amendement met uitzondering van de woorden "schriftelijk en mondeling", is dat dan een aanduiding dat er in de ogen van de staatssecretaris bij de nadere discussie niet gesproken moet worden over de schriftelijke beheersing van de taal? Welke richting gaat het uit?

Staatssecretaris Cohen:

Daar heb ik zojuist al iets over gezegd. Ik heb gezegd dat die verschillende elementen daar dus een rol in spelen.

De heer Verhagen (CDA):

Dusdanig dat zij in de wet opgenomen moeten worden?

Staatssecretaris Cohen:

Nee, als je dat op die manier in de wet zou opnemen, dan zijn die uitzonderingen daarop ook niet meer mogelijk. Ik volg op dit punt het betoog van de heer Niederer. Het ging hem om het conglomeraat. Dat conglomeraat nemen wij nu in de wet op en de uitwerking daarvan vindt dan plaats in die algemene maatregel van rijksbestuur.

Voorzitter! Ik ben de heer Verhagen er erkentelijk voor dat hij zijn amendement op stuk nr. 16 intrekt. Ik kom te spreken over zijn amendement op stuk nr. 17. Zoals ik al in eerste instantie heb gezegd, moet ik de Kamer de aanvaarding van dit amendement ontraden. Het criterium "aanzienlijk financieel nadeel" als spiegelbeeld van de afstandseis is in beginsel onjuist. Ik zal dat niet herhalen. Wel wil ik er opnieuw op wijzen dat invoering van een variabel criterium als aanzienlijk nadeel ernstige schade toebrengt aan de zekerheid die noodzakelijk is als het gaat om het verlies van het Nederlanderschap. Vergelijken wij de situatie van het verlies met die van de verkrijging van het Nederlanderschap, dan is die verkrijging altijd volstrekt zeker. Bij verkrijging van rechtswege is dat de geboorte of de adoptie, bij de optie geeft de bekrachtiging van de optieverklaring de nodige zekerheid en bij naturalisatie is dat het koninklijk besluit van naturalisatie. Ook bij het verlies van het Nederlanderschap is er doorgaans zekerheid omtrent dat verlies. De persoon doet afstand óf krijgt een andere nationaliteit óf hem wordt het Nederlanderschap ontnomen. Invoering van een flexibele verliesgrond doorbreekt die zekerheid. De Nederlander meent dat hij ernstig verlies lijdt, maar de Nederlandse overheid denkt daar anders over. Dat moet coûte que coûte vermeden worden. De rijkswet mag niet tot onzekerheid leiden door een beperking van het verlies van onze nationaliteit op de wijze die in dit amendement wordt voorgesteld.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter! De afstandseis wordt niet gesteld als dat redelijkerwijs niet kan worden verlangd. Moet de aanvrager van de Nederlandse nationaliteit ook aantonen dat het behoud van zijn oorspronkelijke nationaliteit redelijk is?

Staatssecretaris Cohen:

Ja, maar het effect daarvan is dat er altijd zekerheid ontstaat.

De heer Verhagen (CDA):

Uiteindelijk!

Staatssecretaris Cohen:

Als hij het Nederlanderschap krijgt, krijgt hij dat op de zojuist door mij geschetste manier.

De heer Verhagen (CDA):

Dat kan toch ook gelden voor de Nederlander die voordat hij de Canadese of Amerikaanse nationaliteit aanvraagt, van de Nederlandse overheid zekerheid krijgt over de vraag of dit leidt tot het verlies van zijn Nederlandse nationaliteit?

Staatssecretaris Cohen:

Ik zie dat niet in het amendement; dat is een tweede argument naast mijn principiële bezwaar over het gebrek aan parallellie.

Ik ben de heer Verhagen een antwoord schuldig op een vraag over het uitstel van vertrek. Is uitstel van vertrek te beschouwen als een legaal verblijf, zoals bedoeld in de nieuwe Vreemdelingenwet? Als dat het geval is, kan een vreemdeling, na vier jaar uitstel van vertrek te hebben gehad, na het vijfde jaar een naturalisatieverzoek indienen. Uitstel van verzoek wil zeggen dat de betrokkene geen vergunning tot verblijf heeft en dus niet tot Nederland is toegelaten. Uitstel van vertrek betekent slechts het feitelijk opschorten van de uitzetting van de uitgeprocedeerde vreemdeling. Ook onder de nieuwe Vreemdelingenwet heeft die vreemdeling geen verblijfsvergunning. De periode dat aan de betrokkene uitstel van vertrek is verleend, telt dan ook niet mee bij de berekening van de verblijfstermijn in artikel 8.

De heer Verhagen (CDA):

Ik dank u voor dit buitengewoon heldere antwoord. Geldt dit ook voor degenen die op basis van de nieuwe Vreemdelingenwet en de nieuwe status een verblijfsvergunning krijgen?

Staatssecretaris Cohen:

Het hebben van een verblijfsvergunning is het uitgangspunt. De termijn telt niet mee bij degene die geen verblijfsvergunning heeft; dat is het criterium.

De heer Verhagen (CDA):

Als iemand die status heeft, kan hij of zij dan het eventuele vertrek na die drie jaar, zoals voorzien in de nieuwe Vreemdelingenwet, stuiten door de Nederlandse nationaliteit aan te vragen? Op basis van het wetsvoorstel kan de Nederlandse nationaliteit immers na drie jaar worden aangevraagd; dan is er geen verschil meer met vluchtelingen. Ik kan mij dus voorstellen dat iemand de Nederlandse nationaliteit aanvraagt, omdat hij dan zeker weet dat hij de dag na het verstrijken van de termijn van drie jaar Nederlander wordt; dan maakt het niet meer uit of hij een status heeft of niet, want hij is dan Nederlander.

Staatssecretaris Cohen:

Nee, dat lijkt mij niet, mede vanwege het door mevrouw Halsema bekritiseerde voorstel om na inwerkingtreding van de nieuwe Vreemdelingenwet de termijn voor vluchtelingen naar vijf jaar te verhogen.

Op het punt van de krijgsdienst hebben de heren Verhagen en Dittrich een gewijzigd amendement ingediend op stuk nr. 30. Beide veranderingen, de toevoeging van het begrip "vrijwillig" en het weglaten van de groeperingen en dergelijke, maken het amendement beter. Gehoord de discussie, laat ik het oordeel over dat amendement daarom aan de Kamer over.

De heer Verhagen (CDA):

Dank u voor deze reactie. Gelet op het feit dat ik het amendement gewijzigd heb met weglating van een tweede deel, krijg ik graag de gelegenheid om een motie in te dienen.

De voorzitter:

Dat moet eigenlijk in een derde termijn, maar ik neem aan dat ook de andere leden graag willen weten hoe die motie luidt. Dient u die motie dus maar op dit moment in; dan kan ook de staatssecretaris haar horen. Dit is een geheel nieuwe procedure, maar anders moeten wij wachten totdat de staatssecretaris is uitgesproken, en dan een derde termijn houden. Dit lijkt mij praktischer.

De heer Verhagen (CDA):

Gelet op het feit dat in de nieuwe redactie van het artikel niet de mogelijkheid gedekt is dat men in dienst treedt van een groepering à la Arkan, dien ik mede namens collega Dittrich de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van oordeel, dat het onacceptabel is dat personen met de Nederlandse nationaliteit zich aansluiten bij vreemde groepen, zoals guerrillagroepen of paramilitaire strijdgroepen die Cohenbetrokken zijn bij gevechtshandelingen tegen het Koninkrijk dan wel tegen een bondgenootschap waarvan het Koninkrijk lid is;

verzoekt de regering te onderzoeken of en, zo ja, op welke wijze het mogelijk is om dergelijke personen in het verlengde van de bepaling van artikel 15, eerste lid, sub e, van de Rijkswet op het Nederlanderschap, zoals voorgesteld bij het amendement op stuk nr. 30, de Nederlandse nationaliteit te ontnemen en de Kamer hierover zo spoedig mogelijk te berichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Verhagen en Dittrich. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 31 (25891, R1609).

Staatssecretaris Cohen:

Als ik het goed begrijp, wil de heer Verhagen dat de regering het principe nader onderzoekt en dat het onderzoek onder meer betrekking moet hebben op de minder concrete onderdelen ervan. Ik kan mij daar iets bij voorstellen, maar wil uiteraard niet vooruitlopen op de resultaten van dat onderzoek.

De heer Verhagen (CDA):

Nu dit resultaat is geboekt, wil ik de motie meteen weer intrekken. Ik ga ervan uit dat het amendement op brede instemming van de Kamer zal kunnen rekenen, want anders komen wij weer in een nieuwe situatie.

Staatssecretaris Cohen:

Dat wacht ik rustig af.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Verhagen/Dittrich (25891, R1609, nr. 31) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Staatssecretaris Cohen:

Voorzitter! Ik ga graag akkoord met het amendement op stuk nr. 29, waarin een termijn van twee jaar is neergelegd.

De heer Niederer heeft gevraagd hoe wordt geteld bij de termijn van drie jaar vluchtelingschap. Het antwoord is dat gerekend wordt vanaf het moment van erkenning omdat het moet gaan om legaal verblijf. Ook heeft hij gevraagd of het internationaal privaatrecht van hogere orde is. Hierbij zijn twee factoren van belang. In de eerste plaats de nadelen waar de afstandsregel op ziet; die berusten niet op privaatrechtelijke, maar op publiekrechtelijke rechtsregels. Ze volgen dan ook niet de regels van het internationaal privaatrecht. In de tweede plaats moet ik erop wijzen dat het internationaal privaatrecht per land verschilt. Een van de algemene regels is echter wel dat onroerend goed beheerst wordt door het recht van de plaats van ligging. Er is hier aan het internationaal privaatrecht dus geen argument te ontlenen.

Voorzitter! Aan het adres van mevrouw Halsema merk ik op dat "goede zeden" zoiets zijn als wat in het algemeen maatschappelijk verkeer betamelijk is. Dat zal haar niet verbazen. Als iemand bigaam gehuwd is, wordt hij niet genaturaliseerd omdat hij geacht wordt zich daardoor niet te hebben doen opnemen in de Nederlandse samenleving. Dat valt dus onder een ander criterium dan goede zeden. Als de bigame situatie is beëindigd, geeft hij er blijk van zich op dit punt wel voldoende te hebben laten opnemen in de Nederlandse samenleving. Met andere woorden: zolang iemand bigaam is gehuwd, wordt hij niet genaturaliseerd. Het komt wel degelijk voor dat bigaam gehuwde vreemdelingen in Nederland gevestigd zijn. Een in Marokko bigaam gehuwde man kan naar Nederland komen en één van zijn echtgenotes meenemen in het kader van de gezinshereniging.

Gevraagd is of het oorspronkelijke amendement strijdig is met het discriminatieverbod als voor naturalisatie andere eisen aan vreemdelingen worden gesteld dan aan Nederlanders. Als bij naturalisatie de eis wordt gesteld dat men moet kunnen lezen om kiesrecht te kunnen uitoefenen, worden aan kandidaten hogere eisen gesteld. Een Nederlander heeft immers ook kiesrecht als hij niet kan lezen. Toch meen ik dat er geen sprake is van discriminatie. Voordat iemand genaturaliseerd is, is er immers geen sprake van een Nederlander. Ongelijke gevallen worden ongelijk behandeld. De belangrijkste rechten, verbonden aan het Nederlanderschap zijn politieke rechten en daarom vind ik de vraag wél relevant. Maar het lijkt mij voor gebruikmaking van die rechten niet strikt noodzakelijk om te kunnen lezen. Het amendement is mijns inziens niet strijdig met het discriminatieverbod, maar ook niet raadzaam.

Dan heeft mevrouw Halsema nog gevraagd of onder de objectiveerbare redenen ook emotionele redenen kunnen vallen. In principe lijkt mij dit niet onmogelijk, maar die moeten dan wel worden geobjectiveerd. Dit is voorzover ik weet nog nooit gebeurd. Het zou moeten kunnen, als je het kunt objectiveren.

Over de schijnerkenningen kan nog veel worden gezegd, maar ik heb het gevoel dat mijn argumenten – en dan vooral het argument van het misbruik – reden zijn om de periode van drie jaar te handhaven.

Mevrouw Halsema heeft gevraagd waarom de rijkswet niet gelijktijdig met de nieuwe Vreemdelingenwet kan worden gewijzigd. Ik herhaal dat dit niet kan, omdat het om een rijkswet gaat. Je kunt niet bij een gewone wet tegelijkertijd een rijkswet wijzigen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Hier is sprake van een misverstand. Je kunt niet de rijkswet wijzigen in de invoeringswet, maar je kunt wel tegelijkertijd met de invoeringswet een wijziging op de rijkswet aankondigen. Dit is mijn verzoek. Dit is zuiverder, want dan anticipeert de staatssecretaris niet op het debat over de Vreemdelingenwet dat nog moet worden gevoerd.

Staatssecretaris Cohen:

Ik anticipeer daar niet op door de voorwaardelijke formulering in deze wet. Doordat de procedure van de rijkswet ingewikkelder is dan die van een gewone wet, vond ik het gemakkelijker om het op deze manier te doen zonder dat ik daarop op enigerlei manier vooruitloop. Het enige dat hier staat, is: als de Vreemdelingenwet wordt aangenomen, dan... Als het niet zo is, dan niet.

Voorzitter! De heer Dittrich heeft een amendement ingediend over ongehuwde Nederlanders. Hij verwijst naar het partnerbeleid en het huwelijksbeleid en de parallel tussen het vreemdelingenrecht en het nationaliteitsrecht. Wij hebben geprobeerd in het nationaliteitsrecht de situatie precies zo te regelen als in het vreemdelingenrecht. Als dit amendement wordt gevolgd, ontstaat er een discrepantie tussen beide.

De heer Dittrich (D66):

Ik meen dat dit niet het geval is. In het partner beleid kan een verblijfsvergunning worden verkregen onder de titel: verblijf bij partner. Hier gaat het om de Nederlandse nationaliteit voor één iemand, namelijk de verzoeker van de optie. De enige kwalificatie die hij moet hebben, is dat hij drie jaar onafgebroken in een duurzame relatie met een Nederlander moet leven. Daarvoor is het gehuwd zijn van die Nederlander niet relevant.

Staatssecretaris Cohen:

De parallel is dat er verblijf bij een partner is op dezelfde gronden waarvan sprake is bij naturalisatie.

De heer Dittrich (D66):

Het gaat hier om iemand die al een verblijfsvergunning heeft en Nederlander wil worden.

Staatssecretaris Cohen:

Op dezelfde gronden.

De heer Dittrich (D66):

Het gaat alleen om verkorting van de termijn van vijf naar drie jaar, omdat hij een duurzame relatie heeft met een Nederlander.

Staatssecretaris Cohen:

Het gaat over dezelfde gronden. Het verblijf bij de partner heeft hij gekregen op bepaalde gronden; dit zijn dezelfde gronden als hier bij de naturalisatie zijn geregeld.

Voorzitter! Er is gesproken over de mogelijkheid dat een ambtenaar van de burgerlijke stand fraudeert en niet de betrokkene. Ik blijf erbij dat er in dit voorbeeld wel degelijk sprake is van fraude of bedrog aan de kant van de naturalisandus. Hij moet bijvoorbeeld weten dat het niet klopt als hij meer moet betalen. In het voorlichtingsmateriaal wordt duidelijk aangegeven wat een en ander kost. Ik zou niet weten hoe je artikel 14 anders zou moeten formuleren.

De vraag over mogelijke prikkels om de gemeente aan een termijn te houden heb ik in eerste termijn beantwoord.

Een laatste vraag van de heer Dittrich had betrekking op artikel 14 over het gezinshoofd en foute informatie. Wanneer het gaat over onjuiste informatie die alleen over hemzelf gaat, dan wordt de naturalisatie van hem ingetrokken. Gaat die foute informatie ook over zijn kinderen, dan ontvalt daarmee de grondslag aan die naturalisatie en wordt die ook ingetrokken. De betrokken persoon in artikel 14 is de vader in de vorm van wettelijk vertegenwoordiger van die kinderen.

De heer Van der Staaij is nog steeds niet tevreden over het verschil tussen hoofdverblijf en woonplaats. Ik kan er niet veel aan toevoegen. Ik heb vanmorgen mijn best gedaan om duidelijk te maken dat het bij hoofdverblijf gaat over een feitelijke situatie en bij woonplaats over een juridische situatie. Ik heb als voorbeeld gegeven wanneer dat van belang kan zijn en waarom dat verschil is opgenomen. De achterliggende gedachte daarbij is dat je moet kijken hoe het zit met het hoofdverblijf en dat is iets anders dan de woonplaats.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik heb gehoord dat er nog een nota van wijziging komt. Wij zullen die maar afwachten. Ik stel voor, op een nader te bepalen tijdstip te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Sluiting 17.05 uur

Naar boven