Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

De fractie van GroenLinks heeft mij medegedeeld dat zij gisteren bij de stemmingen over de moties over xenotransplantatie bij vergissing niet vóór de motie-Rouvoet (26335, nr. 7) heeft gestemd. Dit heeft geen gevolgen voor de uitslag van de stemming.

Ik stel voor, wetsvoorstel 26692 (Modernisering opleiding eerstegraads leraar) vanmiddag van de agenda af te voeren.

Ik stel voor, toestemming te verlenen tot het houden van wetgevings- c.q. notaoverleg met stenografisch verslag op:

maandag 13 maart 2000:

  • - van 11.15 uur tot 23.00 uur van de vaste commissie voor Economische Zaken over de Gaswet (26463).

Overeenkomstig de voorstellen van de voorzitter wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer De Wit.

De heer De Wit (SP):

Mevrouw de voorzitter! Ik wil de Kamer toestemming vragen tot het houden van een interpellatie van minister Borst over de positie van ex-dwangarbeiders in Nederland. De Kamer is al geruime tijd met deze kwestie bezig. De minister heeft in het afgelopen weekend een brief aan de Kamer gestuurd met een in ieder geval naar onze mening alarmerende inhoud, die er eigenlijk op neerkomt dat het overgrote deel van de Nederlandse ex-dwangarbeiders niet in aanmerking zal komen voor een vergoeding uit het Duitse fonds.

Ik heb via de commissie getracht op korte termijn een algemeen overleg met de minister te doen plaatsvinden, maar de commissie heeft dit verzoek afgewezen. Toch vind ik dat er spoed vereist is, omdat in het komende weekend de slotonderhandelingen zullen plaatsvinden over de voorwaarden voor het Duitse fonds. Ik zou in ieder geval graag met de minister overleggen over de vraag of er nog mogelijkheden voor de Nederlandse ex-dwangarbeiders zijn om voor een vergoeding uit dit fonds in aanmerking te komen, en over de inzet van het kabinet op dit punt.

De heer Middel (PvdA):

Voorzitter! Niet alleen namens mijn eigen fractie, maar ook namens die van de VVD, het CDA, D66 en de RPF moet ik u zeggen dat wij ongelukkig zijn met deze soloactie van de SP om een interpellatie aan te vragen. De Kamer kent sinds jaar en dag de stilzwijgende afspraak, die tot nu toe meestal ook door de SP werd gevolgd, in ieder geval door mevrouw Kant als woordvoerder over zaken die met oorlogsgetroffenen te maken hebben, dat de fracties bij dit onderwerp geen partijpolitiek bedrijven. Dit betekent dat elke fractie, regeringsfractie of oppositie, probeert zowel onderling als met het kabinet zoveel mogelijk eensgezind op te treden. De heer De Wit meent nu zelfstandig een interpellatie over dit onderwerp te moeten aanvragen. Volgens de mores van de Kamer zullen wij ons hier op zichzelf niet tegen verzetten, maar wij hebben hier wel zeer veel moeite mee, ook al omdat wij verleden jaar – ik spreek nog steeds namens de genoemde fracties – de regering in een zeer pittig debat eensgezind duidelijk hebben gemaakt dat actie op het punt van de ex-dwangarbeiders geboden was. Minister Borst is daarna hard aan de slag gegaan en zij heeft ons er ook over gerapporteerd.

Tegelijkertijd is ons gebleken dat de positie van de Nederlandse regering in deze hele internationale discussie helaas marginaal is. Het is bijna kwalijk voor de gemoedsrust van de betrokkenen, de ex-dwangarbeiders, die 130.000 die nog in leven zijn, en hun verwanten, om op dit moment, nadat wij zo zorgvuldig geprocedeerd hebben en de stukken gewisseld zijn, met een interpellatieverzoek te komen en de zaak op deze manier op te spelen. Het is essentieel om dit te benadrukken, want de heer De Wit lijkt het nog steeds niet begrepen te hebben. Hierbij komt dat op z'n minst de schijn wordt gewekt dat de SP dit doet om een nummer voor de bühne te maken.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mevrouw de voorzitter! De heer Middel noemde in de opsomming van fracties namens welke hij sprak, niet de SGP. Dit klopt, want ik heb hem die informatie niet kunnen geven. Hem gehoord hebbende, meen ik dat hij het gerust had kunnen doen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter! Namens de fractie van GroenLinks wil ik ruimte geven aan het verzoek van de heer De Wit. Ik kan mij niet helemaal vinden in de tekst en uitleg van de heer Middel, hoe noodzakelijk het op zichzelf ook is dat het parlement in deze kwestie eensgezind opereert. Het is een enigszins spoedeisende kwestie aan het worden en daarom wil ik er namens mijn fractie ruimte voor geven.

De voorzitter:

Ik heb de heer Middel zo verstaan dat hij niet de ruimte voor de interpellatie wil bestrijden, maar wel een beroep op de heer De Wit doet om het niet te doen, vanwege de overwegingen die ik niet zal herhalen.

De heer De Wit (SP):

Mevrouw de voorzitter! Ik zal proberen mijn antwoord aan te passen aan het belang van de zaak.

In de eerste plaats wijs ik nogmaals op de procedurele gang van zaken. Ik weet niet beter dan dat een fractie het recht heeft een debat aan te vragen als het nodig is, ook over een zaak die betrekking heeft op de ex-dwangarbeiders. Omdat er in het verleden steeds met alle fracties over gesproken is, heb ik juist de weg van een algemeen overleg gekozen. Dat is immers de meest voor de hand liggende weg. Waarom doe ik op dit moment het verzoek tot een interpellatie? In de eerste plaats worden het komende weekend de slotonderhandelingen gehouden. In de tweede plaats krijgen wij met het alternatief van een nieuwe schriftelijke vragenronde het antwoord over een paar weken, en dat is te laat.

In de tweede plaats kom ik op het punt van de positie van de ex-dwangarbeiders en de mogelijke verwachtingen die door een debat hier gewekt worden. Ik neem daar afstand van. Ik wil helemaal geen verwachtingen wekken. Eerder wil ik het debat gebruiken om van minister Borst te horen wat op dit moment de ruimte is, wat zij van plan is te doen en of zij nog mogelijkheden ziet om de criteria te veranderen, zodat het overgrote deel van de ex-dwangarbeiders, dat nu buiten de boot valt, wel binnenboord blijft. De minister moet de Kamer duidelijkheid hierover verschaffen. Deze duidelijkheid staat niet in de brief die de minister geschreven heeft.

Ten slotte is er het punt van de lijn die kennelijk gekozen is. Het wordt mij kwalijk genomen dat ik daarvan afwijk. De richting die ik had gekozen, namelijk een algemeen overleg, is echter ook afgewezen, zodat voor mij op dit moment alleen het middel van de interpellatie openstaat.

De heer Middel (PvdA):

Voorzitter! Er is nog een punt waarop ik niet ben ingegaan, namelijk het spoedeisende karakter in verband met het overleg dit weekend. De rest van mijn betoog houd ik staande. Het moet de heer De Wit bekend zijn dat de Nederlandse regering tot nu toe en ook het aanstaande weekend in het geheel niet deelneemt aan het internationale overleg. Sterker nog, Nederland is alleen indirect, informeel vertegenwoordigd via iemand van een private stichting, de stichting Burger-oorlogsgetroffenen. Dus ook wat dit betreft, snijdt zijn argument geen hout.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter! Vergeef mij de uitdrukking, maar dat is de hypocrisie in deze zaak. De minister heeft een- en andermaal in de Kamer en buiten de Kamer gezegd dat de SBO namens haar de onderhandelingen voert. Deze stichting is waarnemer bij de onderhandelingen. Als wij op een of andere manier nog invloed willen en kunnen uitoefenen op de onderhandelingen, moet dat via die stichting gaan. De Kamer moet er dan een duidelijke uitspraak over doen in welke richting het moet gaan. De stichting is de waarnemer namens de minister, zit bij de onderhandelingen en is op dit moment de enige die er wat aan kan doen.

De voorzitter:

Persisteert u bij uw verzoek tot de interpellatie?

De heer De Wit (SP):

Ja.

De voorzitter:

Dan is het zoals de heer Middel al gezegd heeft: de mores van de Kamer vereisen dat ik de Kamer voorstel, deze interpellatie toe te staan. De interpellatie zal dan hedenmiddag, waarschijnlijk aan het eind van de middag, plaatsvinden.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter! Mag ik daar nog een punt aan toevoegen? Mij is uit informatie gebleken dat het voortouw op dit moment in wezen bij Buitenlandse Zaken ligt. Dat betekent dat mogelijkerwijze de minister van Buitenlandse Zaken er ook bij betrokken zou dienen te zijn. Ik laat het evenwel graag aan het kabinet over om uit te maken wie de passende antwoorden op de te stellen vragen zou moeten geven.

De voorzitter:

Ik dacht dat u iets anders wilde zeggen, want mijn vervolgzin was namelijk of een van de leden een stemming hierover wilde. Ik stel de Kamer immers voor, u de interpellatie toe te staan en de Kamer kan zich met mijn voorstel verenigen of stemming daarover wensen. Mij blijkt nu dat de Kamer geen stemming wenst.

Ik stel voor, deze interpellatie nog heden, aan het einde van middag, te doen plaatsvinden en ik wil graag erg snel de vragen ontvangen omdat dit voor de betreffende bewindspersoon of bewindspersonen nodig is. Tevens stel ik een spreektijd van vijf minuten voor.

De heer Weisglas (VVD):

Voorzitter! Het zou praktisch zijn als mijn volgende vraag en het antwoord daarop nu via deze microfoons worden gewisseld en ik kijk daarbij ook naar de heer De Wit. Een interpellatie eindigt vaak in het indienen van een motie en een stemming. Als fractiesecretaris wil ik absoluut niet inhoudelijk daarin treden, maar het is gewoon praktisch voor mij om te weten of de fractieleden vandaag nog een stemming moeten verwachten.

De voorzitter:

Ik zou mij kunnen voorstellen dat wij die stemming, indien nodig, morgen tussen de middag doen. Het lijkt mij goed dat wij deze vraag op dit moment beantwoorden. Ik zie dat de heer De Wit instemmend knikt, dus mocht het nodig zijn, dan zouden wij het op die manier kunnen oplossen. Ik denk dat dit voor fractiesecretarissen praktischer is dan iedereen vandaag in huis houden.

Aldus wordt besloten.

Naar boven