Vragen van het lid Stellingwerf aan de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer a.i., over uitspraken van de voorzitter van de Cogem over de mogelijke opheffing van de Cogem.

De heer Stellingwerf (RPF):

Voorzitter! De laatste jaren is de ontwikkeling van de genetische manipulatie van levende organismen zo ver voortgeschreden, dat de toepassingen steeds indringender onze dagelijkse leefwereld binnendringen. Wij staan pas aan het begin van een ontwikkeling, waarvan wij de gevolgen niet kunnen overzien. Dat is voor de overheid aanleiding geweest randvoorwaarden te stellen en procedures te ontwerpen, waarbinnen de genetische manipulatie zich zou kunnen ontwikkelen. Helaas moeten wij constateren dat de politiek de ontwikkelingen op dit vaak gevoelige gebied niet kan bijbenen, of dat procedures niet worden gehandhaafd. Vorige week werden wij opgeschrikt door een uitzending van NOVA. Hieruit bleek dat de kwaliteit van de advisering over vergunningaanvragen te wensen overlaat, wegens geldgebrek. Ook over de samenstelling en de werkwijze van het adviesorgaan, de Commissie genetische modificatie (Cogem), werden harde noten gekraakt. Er zou sprake zijn van belangenverstrengeling, een te gesloten cultuur en een te eenzijdige samenstelling van de commissie. Ten slotte werd duidelijk dat voor de controle op de uitvoering van het beleid slechts twee controleurs beschikbaar zijn. Daarom de volgende vragen.

1. Is het juist, dat de Cogem ten gevolge van geldgebrek haar werk niet naar behoren kan uitvoeren, en dat de voorzitter van de commissie zelfs van mening is dat, als de situatie niet snel verbetert, de Cogem beter kan worden opgeheven en worden vervangen door een kaartenbak van deskundigen, zoals hij het noemde? Betekent dit impliciet dat bij de kwaliteit van de advisering van de Cogem tot nog toe vraagtekens moeten worden geplaatst?

2. Klopt het dat de minister van VROM aan het begin van deze regeerperiode de Cogem heeft gevraagd meer deel te nemen aan het maatschappelijk debat rond genetisch veranderde organismen, en dat de Cogem sinds augustus weer over alle vergunningaanvragen waarbij genetisch veranderde organismen in het geding zijn, moet adviseren, zonder dat daarvoor extra middelen zijn uitgetrokken en, zo ja, wat betekent die extra werkdruk dan voor de kwaliteit van het werk van de Cogem?

3. Komt het voor dat leden van de Cogem of van haar subcommissies adviezen geven over vergunningaanvragen waarbij men zelf direct of indirect betrokken is, bijvoorbeeld via in bezit zijnde patenten en, zo ja, moet hier dan niet worden gesproken van onaanvaardbare belangenverstrengeling?

  • 4. Dient de onafhankelijkheid van de leden van de Cogem en de subcommissies niet te zijn gewaarborgd, bijvoorbeeld via een verplichte vermelding van nevenfuncties en andere relevante belangen in een openbaar register?

Staatssecretaris Remkes:

Mevrouw de voorzitter! Er zijn en er waren eind verleden week in een NOVA-uitzending twee invalshoeken aan de orde. In de eerste plaats de invalshoek van de handhaving en in de tweede plaats die van de constructie van de Cogem, zoals die door de wetgever is gekozen. Ik heb ook kennisgenomen van de uitspraken van de voorzitter van de Cogem. Ik ben het daar hartgrondig mee oneens. Het is ook niet aan de orde dat de Cogem vervangen zou moeten worden door een kaartenbak vol deskundigen. Dat zou de advisering namelijk bepaald niet ten goede komen. Ik voeg eraan toe dat ik het ook niet de juiste plaats vind om in discussie te treden met de voorzitter van een adviescommissie over de bestaffing en hoeveelheden middelen die aan die adviescommissie ter beschikking staan.

Ik zet de feiten even op een rij. Het ministerie van VROM stelt jaarlijks ongeveer ƒ 900.000 ter beschikking aan de Cogem voor de vergoeding van leden, het dagelijks bestuur en secretariaatsmedewerkers. Vergaderruimten en secretariaat zijn ondergebracht bij het RIVM. Daarnaast stelt VROM nog een bedrag in de orde van grootte van 1 mln. beschikbaar voor risico-onderzoek. De Cogem is zeer nauw betrokken bij de besteding van die middelen. Ik heb vooralsnog geen aanleiding om te denken dat de middelen die nu ter beschikking worden gesteld aan de Cogem, onvoldoende zouden zijn voor een adequate uitvoering van haar wettelijk vastgelegde taak. Het is mij overigens bekend dat de Cogem op dit moment geconfronteerd wordt met een overbelast secretariaat. Dat is ook de reden waarom ik onlangs een organisatiebureau heb ingeschakeld, dat na moet gaan hoe de werkzaamheden verder kunnen worden gestroomlijnd.

De tweede vraag van de heer Stellingwerf had te maken met de toekomstige werklast en het maatschappelijk debat. Wij juichen een maatschappelijk debat en deelname daaraan ook door adviesorganen zeer toe. Daar is door de minister over gesproken met de Cogem. Daarnaast heeft de minister de Cogem voorgesteld om de bestaande procedures aan te scherpen, en wel zodanig dat ook aanvragen om veldproeven met GGO's, waarover de Cogem al eerder heeft geadviseerd, wederom met de bijbehorende eerdere adviezen aan het secretariaat van de Cogem worden voorgelegd. Op die wijze kan de Cogem voor het voorbereiden van de ontwerpbeschikking beoordelen of reeds eerder gegeven adviezen nog geheel toepasbaar zijn op vergelijkbare nieuwe gevallen, dan wel nadere aandacht behoeven. De Cogem heeft op dat voorstel nog niet gereageerd. Vanzelfsprekend zijn wij bereid om als daar extra werkdruk uit ontstaat, te bekijken hoe dat dan eventueel kan worden opgevangen.

Vragen 3 en 4 raken meer aan de constructie van de Cogem. De Cogem bestaat uit maximaal 21 leden, die op persoonlijke titel worden benoemd, met name vanuit de deskundigheid, zoals dat ook in de wet is neergelegd. Om adequaat te kunnen adviseren zijn er veel verschillende deskundigheden geplaatst binnen de Cogem, zoals moleculaire biologie, microbiologie, medische microbiologie, virologie, ecologie, milieukunde, plantenveredeling, proefdiervraagstukken, procestechnologie. Daarnaast heeft de Cogem via de subcommissies toegang tot deskundigheid van niet-leden.

In de NOVA-uitzending werd gemeld dat een paar leden van de Cogem en van de subcommissies werkzaam zijn bij instituten of bedrijven die betrokken zijn bij genetische modificatie en die daarvoor vergunningen en/of patenten hebben. Dat wil niet zeggen dat de advisering door de Cogem niet meer onafhankelijk of niet meer deskundig is. Daarvoor is een aantal waarborgen ingebouwd. In de eerste plaats noem ik de transparantie. De vergaderingen en de adviezen van de Cogem zijn openbaar, zoals bepaald in de Wet milieubeheer. In de tweede plaats geldt de praktijk dat Cogem-leden die belang hebben bij een vergunningaanvraag zich niet met de behandeling daarvan bezighouden.

Het is ook de heer Stellingwerf bekend dat op dit moment een integrale beleidsnota over biotechnologie wordt voorbereid. Daarin zal aandacht besteed worden aan de samenstelling van de Cogem, aan een eventuele aanscherping van de randvoorwaarden om het proces nog transparanter te maken – de suggestie van het openbaar maken van nevenactiviteiten kan daarbij betrokken worden – en aan de werkwijze.

In de uitzending van NOVA is gezegd dat er ongeveer 10.000 mensen bij betrokken zijn. Ik kan niet beoordelen of dit aantal juist is. Ik weet wel dat er circa 200 bedrijven en/of instituten werkzaam zijn op het terrein van genetische modificatie. Er moet daarbij onderscheid gemaakt worden tussen de handhaving bij laboratoria en die bij het veldwerk. Het overgrote deel van de genoemde 200 bedrijven of instituten zijn laboratoria. In 1999 hadden er daarvan 20 een vergunning voor introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu. Bij de controle van laboratoria is er sprake van een samenstel van handhavingsactoren. Ik noem de biologische veiligheidsfunctionarissen in het instituut die een bij wet opgelegde taak en onafhankelijkheid hebben. Ik noem ook de controle door gemeenten op inrichtingsvoorschriften en de controle door de inspectie. Dit laatste is deels een tweedelijnscontrole. De vergunningen op veldonderzoek worden systematisch gecontroleerd.

De heer Stellingwerf (RPF):

Voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording. Hij heeft gezegd het hartgrondig oneens te zijn met de opmerkingen van de voorzitter van de Cogem. Hij voegde eraan toe dat de Cogem natuurlijk niet vervangen kan worden door een kaartenbak. Dat ben ik met hem eens. Waar het echter om gaat, is dat de voorzitter van de Cogem een noodkreet heeft geuit die wij bijzonder ernstig moeten nemen.

De kwaliteit van het werk is in het geding. Het betreft een terrein waarover veel gediscussieerd wordt, zowel in het parlement als daarbuiten. Wij moeten dan ook vertrouwen kunnen hebben in de vergunningverlening. Gaat de staatssecretaris niet te gemakkelijk aan die noodkreet voorbij? De staatssecretaris heeft gezegd dat de kritiek niet op de juiste plaats is geuit. Ik wijs erop dat deze feiten in het publiek zijn geuit en dat deze tot nadenken stemmen.

De staatssecretaris juicht het toe dat er wordt deelgenomen aan het maatschappelijk debat. Ik heb geconstateerd dat dit ook door de overheid wordt gevraagd. Wanneer de overheid daar om vraagt, moet er ook een budget voor beschikbaar gesteld worden. Ik blij dat er een budget komt voor uitbreiding van het aantal vergunningen.

De staatssecretaris heeft gelijk dat heel veel deskundigen zitting hebben in subcommissies. Sommigen daarvan hebben echter patenten op hun naam of werken bij bedrijven die patenten hebben. De staatssecretaris heeft niet aangetoond dat er op dit punt sprake is van voldoende zuiverheid. De staatssecretaris zegt dat er waarborgen zijn ingebouwd voor transparantie of, met andere woorden, de openbaarheid. Ik constateer dat alleen de Cogem-vergaderingen openbaar zijn en de vergaderingen van de subcommissies niet. Mij lijkt dat er alle aanleiding is om ook de vergaderingen van de subcommissies openbaar te maken. Wellicht kan hij daar bij de behandeling van de beleidsnota die hij heeft aangekondigd – waar de Kamer al enige tijd op wacht – nadrukkelijk op ingaan.

Dan kom ik bij het punt van de belangen. De staatssecretaris stelde dat men wanneer er belangen in het geding zijn, de vergunning niet behandelt. Mijns inziens werd in de NOVA-uitzending het tegendeel bewezen, namelijk dat er sprake was van belangen, maar dat er ook sprake was van deelname aan de behandeling van de vergunningaanvraag.

Ten slotte heb ik nog een vraag over het aantal controlemensen. In de NOVA-uitzending werd duidelijk dat er twee mensen vrijgesteld zijn voor deze taak bij de inspectie op het ministerie van VROM. Twee mensen vind ik aanzienlijk te weinig, ook gezien de aantallen instituten en mensen die de staatssecretaris heeft genoemd. Ik verzoek de staatssecretaris erop aan te sturen aanzienlijk meer mensen vrij te maken om aan het controleaspect meer inhoud en vorm te geven.

Staatssecretaris Remkes:

Voorzitter! De heer Stellingwerf zegt dat het hier gaat om een publiek geuit ongenoegen en dat dit moet stemmen tot nadenken. Nadenken doen wij natuurlijk altijd en het feit dat een voorzitter van een adviescommissie en public zegt dat hij onvoldoende menskracht en middelen heeft om zijn taken waar te maken, zegt mij nog niet alles. Ik zou de heer Stellingwerf nog wel wat voorzitters kunnen noemen die met soortgelijke gevoelens rondlopen. Het is tenslotte ook een kwestie van het stellen van interne prioriteiten bij de adviescommissies zelf.

Zoals gezegd, als er sprake is van een verzwaring van de taak – maar de Cogem moet daar nog op reageren – dan is er natuurlijk altijd in redelijkheid te praten over de toedeling van middelen. Ik ben echter op dit moment nog niet zover dat ik die conclusie al kan trekken.

De suggestie om vergaderingen van de subcommissies ook openbaar te maken kan betrokken worden bij de behandeling van de beleidsnota. Daar lijken mij op voorhand geen principiële bezwaren tegen te bestaan.

In eerste termijn heb ik aangegeven dat de handhavingstructuur veel gecompliceerder in elkaar zit dan in de NOVA-uitzending tot uitdrukking werd gebracht en dat het een onjuiste voorstelling van zaken is dat er uitsluitend twee mensen belast zijn met de handhaving in het kader van deze geweldige maatschappelijke ontwikkeling.

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):

Voorzitter! Naast de kansen en verworvenheden die de moderne biotechnologie met zich brengt, zijn er natuurlijk ook grote zorgen over de risico's en dat mogen we niet wegcijferen. De consument maakt zich zorgen omtrent de genetisch gemodificeerde organismen in het voedsel en ook over de aanwezigheid van GGO's in natuur en milieu. De Cogem adviseert hierover in de sfeer van vergunningen. Dit alles is breeduit aan de orde geweest in de discussie over dit onderwerp in algemene overleggen en plenaire debatten. De PvdA heeft hiervoor uitdrukkelijk de aandacht gevraagd. Ook de kritiek op het functioneren van de Cogem, waar de heer Stellingwerf op wijst, is daarbij uitvoerig aan de orde geweest. Met alle respect voor de heer Stellingwerf, moet ik toch opmerken dat dit geen nieuws is. Alle punten die hij naar voren bracht, zijn in de overleggen aan de orde geweest. Afgesproken is dat daarop in de integrale nota biotechnologie op bevredigende wijze zal worden ingegaan. Daar zit wat mij betreft de crux. Ik vind dat de staatssecretaris wel erg optimistisch reageert. Ik verzoek hem bij de behandeling van die integrale nota niet alleen in te gaan op het financiële tekort dat verondersteld wordt, maar met name op de vraag of er voldoende ruimte wordt geschapen voor de subcommissies om met elkaar integraal te vergaderen en belangen af te wegen. Juist die integrale benadering – de invloed van de ene vergunning en de modificatie op een andere – is buitengewoon belangrijk. Zou de staatssecretaris bij de voorbereiding van de behandeling van de nota mee willen nemen dat de subcommissies ook financieel in staat worden gesteld om die integrale afweging en benadering in concreto waar te maken?

Staatssecretaris Remkes:

Voorzitter! Ik begrijp dat er in een algemeen overleg uitvoerig over deze problematiek van gedachten gewisseld is. Ik zal niet ingaan op de bestraffende woorden van mevrouw Swildens in de richting van de heer Stellingwerf. De toezegging is bij dezen gedaan dat op dat element in de beleidsnota zal worden ingegaan.

De heer Stellingwerf (RPF):

Voorzitter! Ik voel me nu uiteraard aangesproken. Het beeld dat mevrouw Swildens schetst, is onjuist. Er is natuurlijk in den brede gesproken over alles en nog wat. De punten op zich zijn daar aan de orde gesteld. In de uitzending van NOVA werd echter duidelijk dat het om veel concretere, aanwijsbare problemen ging. Daar zullen op korte termijn oplossingen voor gevonden moeten worden. Het is heel goed mogelijk dat een aantal dingen niet kan wachten op het verschijnen van de integrale beleidsnota.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter! We spreken over een vrij jonge technologie die pas sinds een jaar of 35, 40 in ontwikkeling is en waartegen steeds meer maatschappelijke weerstand komt. Het gaat daarbij om ecologie, ethische vraagstukken, voedselveiligheid, maatschappelijke macht van zaadveredelaars, economie en milieu. In een commissie van advies die de staat adviseert, mogen dan geen mensen zitten die tegelijkertijd belang hebben bij voortzetting van bepaalde proeven en ontwikkelingen. Een moeilijk punt hierbij is, zoals ik ook al in de debatten waaraan gememoreerd is heb aangevoerd, dat er een beperkte groep deskundigen is. Het gaat hier echter niet zozeer om de specifieke deskundigheid op het gebied van ingrijpen in de celkern, maar om wat de maatschappelijke gevolgen zijn. Is de staatssecretaris bereid om de tot nu toe gegeven adviezen te toetsen op mogelijke belangenverstrengeling? Hebben er mensen deelgenomen aan het opstellen van het advies die hier tegelijkertijd belang bij hebben? Ik vraag hem verder om de adviescommissie te zuiveren van een dergelijke belangenverstrengeling. In zo'n omstreden zaak mag hiervan geen sprake zijn.

Staatssecretaris Remkes:

Voorzitter! Hier wordt een beeld opgeroepen als zouden de commissie en de subcommissies van de Cogem uitsluitend bestaan uit mensen die zelf belangen hebben. Dat lijkt mij zeer ten onrechte. Dat is niet aan de orde. Ik ben in eerste termijn ingegaan op de samenstelling en werkwijze van de Cogem. Op deze samenstelling zal worden teruggekomen in de beleidsnota, zoals ik heb aangegeven. Het verschijnen van deze nota zal geen tijden op zich laten wachten. Deze nota zal, naar redelijkerwijs mag worden verwacht, nog dit jaar verschijnen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! We spreken over een commissie die van grote betekenis is voor een ontwikkeling waarover in de maatschappij veel onrust bestaat. Mijn fractie zou daarom bij de staatssecretaris graag wat meer gevoel van urgentie zien als het gaat om de signalen die naar buiten komen. Er wordt gewerkt aan een aantal problemen en er zal een notitie verschijnen. Toch wil ik graag uitdrukkelijk van de staatssecretaris nog eens horen of de kwaliteit van de advisering inderdaad te wensen overlaat. Wanneer een toetsingscommissie dit zelf zegt, moet er iets aan de hand zijn. Is de staatssecretaris bereid een onderzoek te doen naar de kwaliteit van de advisering tot nu toe en de Kamer hierover te informeren? Kan hij dat straks bij zijn notitie betrekken?

Een tweede vraag betreft de regulering op het gebied van de leden van de commissie. Het lijkt mij uit den boze dat mensen die een zakelijk financieel belang hebben in deze sector, in de adviescommissie zitten. Zelfs al adviseert men niet over de eigen aanvraag, dan nog treedt er wel degelijk belangenverstrengeling op als men lid is van zo'n commissie. Is de staatssecretaris bereid dat soort belangenverstren- geling in nieuwe regelgeving uit te sluiten?

Ten slotte een vraag over de milieu-inspectie. De staatssecretaris heeft gezegd dat er wel degelijk veel meer mensen meedoen aan onderzoek en controle van veldproeven. Kan hij duidelijk aangeven hoeveel mensen dat zijn? Wij horen dat het om twee mensen van de milieu-inspectie gaat.

Staatssecretaris Remkes:

Voorzitter! Dat gevoel van urgentie is natuurlijk aanwezig. Er wordt op dit ogenblik zeer druk gewerkt aan de voorbereiding van de beleidsnota en dat gebeurt ook met een zeker gevoel van urgentie. Datzelfde gevoel van urgentie heeft men ook bij een deel van de onderwerpen die hier vanmiddag aan de orde zijn.

De samenstelling van de Cogem en de subcommissies van de Cogem zal opnieuw worden bekeken. Ik heb op dit ogenblik geen enkele aanleiding om te denken dat de kwaliteit van de advisering geleden heeft onder de betrokkenheid van enkele leden in de Cogem bij deze materie. Onder "kwaliteit van de advisering", versta ik dan met nadruk het onafhankelijke karakter van de adviezen.

Hoeveel mensen zijn in totaal bij de handhaving betrokken? Hoe het op de gemeentelijke werkvloer is, kan ik achter dit katheder niet even snel uitrekenen. Ik heb gewezen op de systematiek van de desbetreffende brief inzake veiligheid functionarissen. Bij wet is voorgeschreven dat in ieder instituut biologische veiligheidsfunctio- narissen moeten zijn. Om hoeveel mensen het daarbij gaat, is dus wel uit te rekenen. Ik heb op dit moment de indruk dat het een redelijk sluitend systeem is. In de beleidsnota die wordt voorbereid, is het handhavingsaspect van wezenlijk belang. Ik wil er geen enkel misverstand over laten bestaan dat de regels uit het oogpunt van maatschappelijke zorg – die is hier vanmiddag ook uitgesproken – goed moeten worden gehandhaafd.

Naar boven