Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | nr. 33, pagina 2507-2523 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | nr. 33, pagina 2507-2523 |
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
het wetsvoorstel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2000 (26800 V).
(Zie vergadering van 8 december 1999.)
De algemene beraadslaging wordt hervat.
De voorzitter:
Wij zijn toe aan de tweede termijn van de kant van de Kamer. Ik heb enige consultatie gepleegd met de woordvoerders en de bewindslieden. Dat heeft mij gebracht tot de volgende procedure. Omdat de Kamer zich verplicht heeft ervoor te zorgen dat de minister en de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken op tijd naar Helsinki kunnen, is de procedure als volgt. Ik geef eerst het woord aan de woordvoerders voor buitenlandse zaken. Daarna zal antwoord worden gegeven door de minister en de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken. Vervolgens maken wij een ronde langs de woordvoerders voor ontwikkelingssamenwerking. Ik weet dat dit bij een enkele fractie leidt tot een overlap. Dat zal dienovereenkomstig plaats dienen te vinden. Deze procedure, gecombineerd met het verzoek om zeer terughoudend te zijn in de tweede termijn en met onderlinge interrupties, moet het mogelijk maken onszelf door de dag te helpen en de bewindslieden op tijd naar Helsinki te krijgen. Er is immers ook gisteravond heel veel gewisseld.
Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):
Voorzitter! Ik dank de bewindslieden voor de uitgebreide beantwoording. Mondeling en schriftelijk hebben wij een grote serie vragen op uitstekende wijze beantwoord gekregen. Mijn complimenten daarvoor.
Ik begin met het bericht dat gisteren tot ons kwam in een brief van de minister. Ik doel dan op het schandaal met betrekking tot een ambassadeur in dienst van het Koninkrijk. Wij hadden daarover eerder berichten vernomen. Wat ons nu heeft bereikt, schokt de CDA-fractie echter enorm. Als Nederlandse ambassades de draaideur gaan worden voor internationale mensensmokkel, moet ik zeggen dat de CDA-fractie vindt dat de Nederlandse regering naar deze kwestie een diepgaand onderzoek moet verrichten. Dit kan niet beperkt zijn gebleven tot een of twee personen. Wij vermoeden dat hier een systematische aanpak aan ten grondslag ligt. Ik ben blij dat een organisatie als Terre des hommes uiteindelijk de aanleiding is geweest om deze kwestie aan de kaak te stellen. Wij weten nu wat er op dit punt is gebeurd. Wat goed dat dit type organisaties er is! Ik vraag de minister of wij zo snel mogelijk de uitkomsten van een onderzoek mogen vernemen.
Voorzitter! Ons is niet gebleken dat de minister van Buitenlandse Zaken gisteren een visie op de huidige ontwikkelingen in Indonesië heeft gegeven in de Kamer. Ik begrijp dat er op dit moment geen tijd voor is. Dat is jammer. Mogen wij echter, zodra de minister zijn bezoek aan Indonesië heeft gebracht, een uitgebreid relaas van hem vernemen over de ontwikkelingen aldaar en horen hoe de minister aankijkt tegen het toch wel fragiele proces dat daar gaande is, niet alleen in democratisch, maar ook in economisch en sociaal-cultureel opzicht? Op welke wijze kan Nederland inspelen op de ontwikkelingen aldaar? Het lijkt mij dat hulp aan de Molukken niet uitgesteld kan worden. Die hulp moet onmiddellijk verleend worden. Als er behoefte aan is, verzoek ik de minister om samen met zijn ambtgenoot binnen het ministerie te bezien hoe de nood gelenigd kan worden.
Voor de meer structurele situatie vindt mijn fractie het belangrijk dat wij ook steun gaan geven aan politieke partijen. Ik dien daarover een motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat het programma voor democratie in Zuid-Afrika van de stichting Het nieuwe Zuid-Afrika voortzetting verdient;
overwegende, dat Indonesië zich thans in een democratisch proces bevindt dat eveneens ondersteuning verdient;
verzoekt de regering te bevorderen dat met behoud van de activiteiten in Zuid-Afrika de politieke partijen in Indonesië gesteund worden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Ardenne-van der Hoeven. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 34 (26800 V).
Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):
Voorzitter! Waar het gaat om het bezoek van de heer Wahid aan Nederland, weten wij nu dankzij de Volkskrant de ware toedracht van het elkaar mislopen van de heer Wahid en de minister van Buitenlandse Zaken in september. De CDA-fractie blijft het vreemd vinden dat de minister niet eerder dan 7 september van het bezoek van de heer Wahid aan ons land op de hoogte was.
Dank voor de toezegging van de minister om met een nadere reactie te komen op ons voorstel voor een stabiliteitspact voor het Grote Merengebied in Afrika en om zich te gaan inzetten voor een EU-wapenembargo. Overigens vraagt mijn fractie zich af, waarom niet rap tot de benoeming van de leden van de AIV kan worden overgegaan, nu de betrokken raad al enige tijd functioneert. Ik verzoek de minister op dit punt spoed te betrachten.
Ten aanzien van conflictpreventie en "lessons learned" had ik een motie opgesteld, maar in de beantwoording van de vragen geeft de minister uitgebreid aan wat er allemaal in Europees verband is: de OVSE en EU-vertegenwoordigerVoorzitter Solana, terwijl er ook sinds hetVan Ardenne-van der Hoeven Verdrag van Amsterdam een soort early-warningcentrum is. Mijn verzoek aan de minister is om de Kamer te informeren over het functioneren van dit centrum in de zin van conflictpreventie en of het mogelijk is daaraan een desk "lessons learned" toe te voegen. Deze dient zich dan bezig te houden met de vraag welke lessen wij zouden kunnen trekken uit hetgeen fout ging bij conflictpreventie en conflictbeheersing en welke lessen gebruikt zouden kunnen worden voor nieuw beleid. De motie die ik hierover had willen indienen, zal ik nu achterwege laten. Ik krijg graag een notitie hierover van de minister.
Wij zijn niet enthousiast over de aanstelling van een mensenrechtenambassadeur, temeer omdat wij nu hebben vernomen dat deze ook als een soort ombudsman voor vragen van individuele Kamerleden moet gaan functioneren. Dat kan niet echt goed werken. Wij hebben een verslag gekregen van het bezoek van de minister aan Turkije, bij welke gelegenheid hij bij zijn ambtgenoot concrete zaken aan de orde heeft gesteld. Ik vraag de minister om op die toer door te gaan. Dit is wat wij bedoelen als wij ervoor pleiten dat de minister zijn eigen mensenrechtenbeleid serieus neemt: in gesprekken met ambtgenoten, waar dan ook ter wereld, lijstjes langs lopen, vragen hoe het daarmee gaat en wijzen op de gemaakte afspraken. Hulde dus voor die aanpak van de minister.
De heer Van Middelkoop (GPV):
Waarom bent u zo negatief over de mensenrechtenambassadeur? Het was mijn suggestie om óók de mogelijkheid te scheppen dat Kamerleden over concrete zaken vragen aan hem voorleggen, voordat Kamerleden eventueel verdere stappen zetten zoals het stellen van schriftelijke vragen of het aanvragen van een debat. Het is toch alleen in uw en mijn belang om die mogelijkheid te hebben? Het gaat allemaal onder verantwoordelijkheid van de minister.
Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):
Ja, ik begrijp best dat het allemaal onder de verantwoordelijkheid van de minister blijft, maar het is toch een rare variant dat Kamerleden rechtstreeks vragen stellen aan de mensenrechtenambassadeur die ook door deze beantwoord moeten worden. Er gaat dan in feite een correspondentie plaatsvinden tussen Kamerleden en deze ambassadeur die aangesteld is door de Nederlandse regering. Bovendien doorkruisen zijn taken wellicht ook nog enigszins de taken van de reguliere ambassadeurs, om maar niet te spreken van de activiteiten van de bewindspersonen zelf. Ik meen dan ook dat wij zo'n ambassadeur eigenlijk niet nodig hebben.
Voorzitter! Ik wil de Kamer een motie voorleggen met betrekking tot de conferentie in januari over het optioneel protocol tegen kindsoldaten in het kader van de Verklaring van de rechten van het kind.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat het wenselijk is de rekrutering van kindsoldaten onder de 15 jaar elders stop te zetten;
constaterende, dat de Verklaring van de rechten van het kind uitgaat van bescherming van kinderen onder de 18 jaar;
verzoekt de regering het daarheen te leiden dat het bijbehorende optioneel protocol tegen kindsoldaten door Nederland in januari 2000 getekend kan worden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Ardenne-van der Hoeven. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 35 (26800 V).
Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):
Voorzitter! Zojuist sprak ik naar aanleiding van de brief die de Kamer gisteren van de minister ontving en het onderzoek naar de relaties met mensensmokkel over de visaverlening. Ik sprak mijn afschuw uit over de mogelijkheid dat dergelijke praktijken zich binnen Nederlandse ambassades voordoen en heb verzocht om een uitgebreid onderzoek. Toch wil ik iets zeggen over de visaverlening als zodanig. Enige tijd geleden ontvingen wij van de minister een brief waaruit bleek dat onze ambassades maar liefst zo'n 500.000 visa per jaar verstrekken. Als dat het geval is, dan rijst de vraag hoe kan worden toegezien op een zorgvuldige visaverlening: hoe kun je het fysiek behappen om 60 à 70 visa per dag te moeten verlenen, hoe functioneert dat in de praktijk van de ambassades? Hoe kunnen procedures worden verbeterd, opdat onzorgvuldigheden kunnen worden vermeden?
In het debat van gisteren stond de minister op een aantal belangrijke dossiers tegenover een groot deel van de Kamer: de discussie over het Europese defensiebeleid, de vraag of Nederland nu wel of niet een draai heeft gemaakt in zijn opstelling met betrekking tot de top van Helsinki en natuurlijk de benoeming van de voorzitter van de Eerste Kamer als regeringsvertegenwoordiger in een belangrijk Europees overleg. De verwijzing naar andere landen dienaangaande is niet aan de orde, want ons parlementair stelsel is anders; het is dualistisch en dat moet zo blijven. De CDA-fractie is het derhalve oneens met de handelwijze van de regering. Met de mix van doelen en prioriteiten, zoals aangegeven in de begroting en in de memorie van toelichting en niet echt verduidelijkt in het debat van gisteren, is het voor ons niet helemaal helder waar de minister precies staat in zijn buitenlands beleid. Dit geldt eveneens voor de invulling van zijn versterkte coördinerende bevoegdheid bij het buitenlands beleid. Wat de CDA-fractie betreft, kan dit debat dus gewoon worden voortgezet. Wij zullen daaraan van harte meedoen.
De heer Eurlings (CDA):
Voorzitter! De tweede termijn van het debat is er om ervoor te zorgen dat de bewindslieden kleur bekennen. In Europa staan grote veranderingen op de rol; duidelijkheid is daarom juist nu van het grootste belang. Duidelijkheid is in de eerste plaats nodig over de noodzaak van de hervormingen in de Europese Unie zelf. Gisteren en in het verleden maakte het CDA vaak een punt van de noodzaak van verdieping vóór verbreding. De staatssecretaris heeft zich tot onze vreugde gisteren vrij krachtig in die richting uitgelaten. Wij zijn daar blij mee, maar hopen dat in de verdere ontwikkeling naar de IGC deze inzet in daden zal kunnen worden omgezet.
Duidelijkheid is ook nodig over de mate waarin lidstaten klaar moeten zijn voor toetreding tot de Europese Unie. Het hanteren van vaste toelatingscriteria is van het grootste belang, zowel voor de Unie als voor de kandidaat-lidstaten zelf. Het creëren van deellidmaatschappen leidt tot verwarring en niet tot integratie. Het is een soort fopspeen voor de landen zelf, maar wat nog veel erger is: het kan het strikt hanteren van die criteria de facto op de helling zetten. Het is veel beter om in goede samenwerking toe te werken naar de situatie dat de bedoelde landen volledig gereed zijn voor de Europese Unie. Ik leg de Kamer daarom de volgende motie voor.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende, dat de Nederlandse regering overweegt bij de nieuwe IGC voor te stellen versnelde deelname aan de Europese Unie van de kandidaat-lidstaten mogelijk te maken door aanpassing van de flexibiliteitsbepalingen en derhalve een soort van gedifferentieerd deellidmaatschap in te stellen;
overwegende, dat het beginsel van flexibiliteit een manier is om voort te bouwen op de bereikte resultaten van de Europese Unie en deze te versterken, niet om de banden tussen de lidstaten losser te maken;
verzoekt de regering op dit vlak geen onduidelijkheid te laten bestaan en roept de regering op zich duidelijk uit te spreken tegen het instellen van deellidmaatschappen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het de leden Eurlings, M.B. Vos en Hoekema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 36 (26800 V).
De heer Koenders (PvdA):
Dit lijkt mij een overbodige motie. Ik denk dat de staatssecretaris heel helder heeft aangeven welke positie hij inneemt tegenover die flexibiliteit.
De heer Eurlings (CDA):
Was dat maar waar. Ik heb gisteren in een interruptiedebat proberen aan te geven dat een aantal landen een duidelijk standpunt inneemt over het deellidmaatschap. De staatssecretaris heeft gezegd dat hij dit idee wil uitwerken en eventueel wil inbrengen in de Europese discussie. De stelling dat de EU overzichtelijk moet blijven en dat de nieuwe lidstaten daadwerkelijk klaar moeten zijn om onderdeel van de Unie uit te kunnen gaan maken, leidt mij echter tot de conclusie dat wij die discussie zeker niet moeten aangaan. Het is immers niet duidelijk waar zo'n discussie toe leidt.
Voorzitter! Er moet worden ingezet op samenwerking. Deze goede samenwerking moet niet worden beperkt tot de kandidaat-lidstaten. Van de gezamenlijke strategie van de lidstaten voor de categorie niet-kandidaat-lidstaten komt in de praktijk niet veel terecht. De minister verwoordde het treffend, toen hij zei dat het meer gemeenschappelijk dan strategisch is. Het is echter van essentieel belang dat juist nu serieus werk wordt gemaakt van deze samenwerking. Het onderscheid tussen kandidaat-lidstaten en niet-kandidaat-lidstaten kan anders al snel voor een nieuwe scheidslijn in Oost-Europa zorgen. De cri du coeur van de ambassadeur van Oekraïne spreekt boekdelen. De recente gebeurtenissen in de Russische Federatie maken het belang dat er meer grip moet worden gekregen op de ontwikkelingen aldaar, eens temeer duidelijk. De EU-buurlandenstrategie moet dan ook op een hoger plan worden getild. Samenwerking moet breder en structureler worden en losser komen te staan van de vraag of een land nu wel of geen kandidaat-lidstaat is. Als wij de stabiliteit aan de randen van de Unie echt willen bevorderen, is meer nodig dan het, in de woorden van de minister, in de gaten houden van deze landen. Ik leg de Kamer daartoe een motie voor.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat door de voorgenomen uitbreiding van de EU, de overige niet-EU-landen in een isolement dreigen te komen;
constaterende, dat in het belang van het streven naar stabiliteit in Europa een dergelijk isolement ongewenst is;
overwegende, dat daarom goede relaties niet alleen binnen de EU van belang zijn, maar ook samenwerking tussen de Europese Unie en de buurlanden, waaronder met name Rusland, bevorderd dient te worden;
verzoekt de regering met voorstellen te komen om de EU-gemeenschappelijke strategie met de Russische Federatie meer richting en inhoud te geven en met de overige buurlanden van de EU afspraken te maken gericht op structurele samenwerkingsrelaties op politiek en economisch gebied,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het de leden Eurlings, Van Middelkoop en Van den Berg. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 37 (26800 V).
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Ik ben het volstrekt eens met de lijn van deze motie. Ik vraag mij echter af of de heer Eurlings wel het meest gelukkige moment voor deze motie heeft gekozen. Wij zien immers allemaal wat de Russische Federatie op dit moment in Grozny aanricht. Welk signaal denkt hij dat van deze motie uitgaat?
De heer Eurlings (CDA):
Ik ben blij met de inhoudelijke ondersteuning van de motie door mevrouw Vos. Haar vraag is heel valide. Ik heb namens de fractie van het CDA meermalen en in een vroegtijdig stadium gepleit voor bemoeienis van de Veiligheidsraad bij de crisis in Tsjetsjenië. Het is heel slecht wat daar gebeurt en onaanvaardbaar. Los van deze crisis moeten wij proberen te voorkomen dat zich in de toekomst nog meer van dit soort ontwikkelingen gaan voordoen. De samenwerking die vanuit het Verdrag van Amsterdam met de Russische Federatie tot stand is gekomen, is in woorden misschien veel, maarEurlings functioneert in de praktijk niet. Uit onze grote zorg voor die ontwikkelingen is onze motie geboren.
Voorzitter! Als je het debat van de afgelopen dagen op je laat inwerken, dan krijg je ook als Kamerlid van de oppositie bijna een sterke bewondering voor de minister. Het getuigt immers van een hoog ambitieniveau om te proberen het onverbindbare te verbinden. Een uitspraak als "Het is een illusie om zonder de NAVO Europese defensieoperaties uit te voeren" is op z'n zachtst gezegd niet gelijk aan de IOLET-operations waarvan in het stuk van het Finse voorzitterschap sprake is. De stellingname ook nog bij de beantwoording van de Kamervragen van deze begroting dat een zelfstandige EU-geleide operatie beperkt zal blijven tot een kleinschalige operatie staat simpelweg mijlenver van de huidige opvatting van de minister dat de interventiemacht van 50.000 tot 60.000 man waarvan in het Fins document sprake is, nog vrij beperkt is. Toch ging de minister in het debat uit van de stelling dat het Fins document voor 90% in lijn is met de Nederlandse ideeën en dat deze tekst er niet gelegen zou hebben zonder Nederlandse inbreng, en dat terwijl zelfs een overtuigd atlanticus al Heldring in zijn column van 7 december schrijft: "De ministers van Aartsen en De Grave hebben er dus verstandig aan gedaan eindelijk door de bocht te gaan. Laten wij hopen dat het niet te laat is om nog enige invloed op de besluitvorming te kunnen uitoefenen. De Nederlandse diplomatie is wel eens vaker door te lang volhouden, koppigheid, tussen de stoelen komen te vallen."
De voorzitter:
Ik merk nu dat de heer Van den Doel wil interrumperen. Over dit onderwerp sta ik geen interrupties toe. Gisteren heeft daarover een uitgebreid debat plaatsgevonden.
De heer Eurlings (CDA):
De CDA-fractie is er blij mee, dat de minister door de bocht is gegaan. Ik zou bijna willen zeggen: geef dat nu maar ruiterlijk toe, dan kunnen wij vanaf nu samen aan een overtuigend Europees veiligheids- en defensiebeleid werken. Een overtuigend beleid kan immers niet anders zijn dan een eenduidig beleid. Het moet niet zo zijn dat de Nederlandse diplomatie opnieuw tussen de stoelen valt.
De heer Koenders (PvdA):
Voorzitter! Ik dank de bewindslieden voor het zeer uitgebreide antwoord op de mondelinge en schriftelijke vragen en ook de vele ambtenaren die achter de schermen die Kamer op goede wijze hebben bediend. Het is een belangrijk debat geweest ondanks de lengte. Het ging over de Nederlandse plaatsbepaling in Europees veiligheidspolitieke verantwoordelijkheid. Het is goed dat hierover een debat plaatsvindt. Het gaat niet over niks. Wij hebben gesproken over uitbreiding, conflicten, stabiliteit, maar ook over de specifieke problemen van nu in al hun enormiteit: de aangekondigde mogelijke slachting in Grozny. Er is ook gesproken over de vraag of het stabiliteitspact nu wel of niet functioneert. Op vele punten zullen wij nog terugkomen. Wij zullen de vinger aan de pols houden. Naar de mening van de fractie van de PvdA begint het buitenlands beleid van Paars II contouren te krijgen. Wij blijven wel alert op prioriteitsstelling en daadwerkelijke uitvoering. De dynamiek moet er wel in blijven en waar nodig de fletsheid eraf. De ijkpunten hebben wij in dit debat heel duidelijk naar voren gebracht; die zullen wij in de gaten houden.
Europa, buffer en baken voor Nederland, en onze positie in en buiten Europa was het centrale thema. Er is lang gesproken over conflictpreventie, een thema dat uitwerking verdient. Het maakt de minister voor Ontwikkelingssamenwerking zelfs heel zenuwachtig, want zij vraagt zich telkens af wat wij bedoelen. Ik ga haar hierbij helpen. Eigenlijk gaat het om heel concrete zaken. Er staat voor 12 december al een aantal beslissingen op de rol, bijvoorbeeld over de financiering van Ecomog. Deze actie, die te maken heeft met conflictpreventie, loopt spaak, met alle consequenties van dien. Ik vraag het kabinet nogmaals, te bezien hoe ook voor het inzetten van een vredesmacht in Nigeria financiering mogelijk is.
Meer in het algemeen stel ik voor, een vredesfonds in te stellen om vredesoperaties mogelijk te maken, uitgevoerd door ontwikkelingslanden, die niet door de VN worden gefinancierd. Verder stel ik voor, formele en informele vredesdialogen mogelijk te maken en de Kamer jaarlijks een overzicht te geven van concrete plannen voor conflictpreventie, opdat het geen vaag onderwerp blijft en wij gezamenlijk prioriteiten kunnen bepalen. In dit licht wil ik de Kamer een motie voorleggen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van mening, dat conflictpreventie en vredesopbouw een centrale plaats dienen in te nemen in het Nederlandse buitenlands beleid en dat daarbij een jaarlijkse prioriteitenstelling van groot belang is;
constaterende, dat vele potentiële en bestaande conflicten plaatsvinden in ontwikkelingslanden, die vaak niet beschikken over de financiële middelen om vredesoperaties uit te voeren die niet door de VN worden gefinancierd;
verzoekt de regering als prioriteit binnen de non-ODA HGIS een vredesfonds in te stellen van waaruit enerzijds een bijdrage kan worden geleverd aan vredesoperaties door ontwikkelingslanden en anderzijds aan formele of informele vredesdialogen, en tevens over te gaan tot een specifieke bijdrage in de memorie van toelichting bij de begroting over de plannen met betrekking tot conflictpreventiebeleid,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Koenders, Hoekema en Van Ardenne-van der Hoeven. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 38 (26800 V).
De heer Van den Doel (VVD):
Voorzitter! De minister heeft in de schriftelijke antwoorden aangegeven dat er binnen het non-ODA-deel van HGIS eigenlijk geen geld is, dat men daarbij al geld tekortkomt. Deze motie vind ik op zichzelf sympathiek, maar kunt u aangeven ten koste waarvan dit dan zou moeten gaan?
De heer Koenders (PvdA):
Het HGIS stijgt met het nationaal inkomen en ik meen dat het kabinet in hetKoenders voorjaar of zelfs al eerder nieuwe prioriteiten zal bepalen bij de toewijzing van het beschikbare geld. Ik wil dit aan het kabinet overlaten, maar ik vind dat dit element er een belangrijke rol in moet spelen. Het is aan het kabinet om af te wegen, waar men het geld vandaan wil halen.
De heer Van den Doel (VVD):
Als het gaat om vredesoperaties in ontwikkelingslanden, zou het dan niet uit HGIS kunnen, uit het ODA-deel?
De heer Koenders (PvdA):
Nee, dat kan niet.
Voorzitter! Een tweede belangrijke mondiale uitdaging voor het jaar 2000 is het tot een succes maken van het Non-proliferatieverdrag. Dit is ongelooflijk belangrijk. Ik zal er nu niet te diep meer op ingaan, want na de DPC vindt volgende week een NAVO-vergadering van de ministers van Buitenlandse Zaken plaats. De minister heeft daarbij een aantal belangrijke initiatieven aangekondigd. Aangezien wij hem voor die vergadering niet meer spreken, zou ik een motie willen indienen die wellicht een ondersteuning van het beleid van de minister is, maar misschien ook nog een duwtje in de goede richting.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat gezien de toetsingsconferentie van het Non-proliferatieverdrag het jaar 2000 zeer belangrijk wordt voor het non-proliferatiestreven;
van mening, dat in het licht hiervan hernieuwde stappen van de NAVO op het gebied van nucleaire wapenbeheersing gewenst zijn;
overwegende, dat in een eerdere motie van de leden Koenders en Hoekema (26200-V, nr. 22) de regering is gevraagd om in NAVO-discussies over de nucleaire strategie maatregelen te overwegen met betrekking tot "de-alerting" van nucleaire wapens, wapenbeheersing en aanpassing van nucleair beleid;
verzoekt de regering volgende week de discussie in de NAVO over non-proliferatie te intensiveren, waarbij bovenstaande elementen en ook de progressieve uitfasering van tactische nucleaire wapens op het Europese continent door Nederland worden ingebracht, en de Kamer over de resultaten in te lichten,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Koenders en Hoekema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 39 (26800 V).
De heer Koenders (PvdA):
Voorzitter! Wat de top van Helsinki betreft wil ik namens de Partij van de Arbeid nog eens wijzen op het belang van de uitgangspunten ten aanzien van de uitbreiding. Door mijn collega Timmermans is vorige week gesproken over de prioritaire hervormingen en de flexibiliteit. Hoe zijn nu de verhoudingen ten aanzien van het kandidaat-lidmaatschap van Turkije? Zoals bekend, nemen wij in dezen een positieve houding aan, maar wij willen dat de onderhandelingen pas starten als is voldaan aan de politieke Kopenhagencriteria. De flexibiliteit ten aanzien van de Cypruskwestie is zodanig, dat geen enkele partij het vetorecht heeft. Dat komt overeen met de positie waarvoor wij altijd hebben gekozen.
Voorzitter! Mijn volgende punt betreft het Forum terzake van het handvest en de benoeming van de heer Korthals Altes. De Partij van de Arbeid vindt het besluit ongelukkig en moeilijk te pruimen. De vraag is hoe de minister tot deze beslissing heeft kunnen komen en wat precies zijn motieven zijn geweest. Op welke wijze kan zeker gesteld worden, dat de regering te allen tijde aanspreekbaar is en feitelijk het parlement kan antwoorden op vragen over algemene richtlijnen en eventuele specifieke instructies aan de regeringsvertegenwoordiger? Kunnen dit type richtlijnen en instructies, evenals dat in het geval andere internationale overleggen het geval is, aan de Kamer worden meegedeeld?
Voorzitter! De regering heeft ingestemd met de belangrijke beslissingen over het Europese vredes- en veiligheidsbeleid die zijn genomen tijdens de Algemene Raad van afgelopen maandag. Wij hebben hier de argumenten gewisseld. Onze mening is, dat hier te lang vanuit een minderheidspositie in de Kamer is geopereerd. Wat ons betreft had de regering in een eerdere fase op een actievere manier in het debat moeten staan. Het gevolg evenwel, dat een belangrijke verandering is opgetreden en wat voor ons telt is het resultaat. Dat is belangrijk voor onze fractie én voor ons land.
Voorzitter! De discussie over dit onderwerp is toch wel van historische betekenis. Al vele decennia wordt gesproken over de relatie tussen Europese veiligheid en Europese defensie. Wij verwachten dat de regering zich bij de verdere discussie actief opstelt, omdat het hier niet om niks gaat. Het debat is nog in ontwikkeling. Voor de komende tijd staan cruciale beslissingen op de agenda. Ik wijs erop, dat het bij dit type onderhandelingen zeker moet zijn, dat de regering kan steunen op een brede basis in het parlement. Het is niet goed alleen achteraf een proces van anderhalf jaar in aanmerking te nemen. Het gaat om datgene wat de regering nu van plan is te doen op basis van de resultaten die afgelopen maandag zijn bereikt en om te beoordelen wat zinnig is. Ik meen dat de spelers op het internationale krachtenveld het recht hebben om te weten dat deze Kamer de aangegeven richting steunt. Ik hoop van harte dat de gehele coalitie er zo over denkt, want dat is belangrijk. Daarnaast vind ik het van belang, dat het parlement weet wat de precieze inhoud van de Nederlandse bijdrage aan het debat zal zijn. Indicaties hebben wij gekregen, maar om alles goed in beeld te krijgen, wil ik de volgende motie indienen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende, dat de ontwikkeling van een gemeenschappelijk Europees defensiebeleid steeds concretere vormen aanneemt;
van mening, dat het van belang is dat Nederland actief deelneemt aan de vormgeving van het Europees veiligheids- en defensiebeleid;
overwegende, dat de vorming van een Europees leger, zoals geformuleerd in het voortgangsrapport vanKoenders het Finse voorzitterschap en geaccordeerd in de Algemene Raad van 6 december jl., en andere vormen van intensieve Europese defensiesamenwerking een belangrijk onderdeel uitmaakt van deze ontwikkeling;
spreekt steun uit voor de inhoud van dit rapport;
verzoekt de Nederlandse regering een voorstel te doen voor een proportionele Nederlandse bijdrage aan deze ontwikkeling, en daarover de Kamer zo spoedig mogelijk te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Koenders, Eurlings en Hoekema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 40 (26800 V).
De heer Koenders (PvdA):
Voorzitter! Een van de grote uitdagingen en vraagtekens voor de komende tijd is onze relatie met Rusland. Direct is er actie nodig in verband met de dramatische situatie in Grozny. De minister van Buitenlandse Zaken heeft gisteren duidelijk gesproken over maatregelen in het verband van de Europese Unie, het IMF en de Wereldbank. Ik vind dat laatste ook belangrijk en vraag de minister voor Ontwikkelingssamenwerking of zij hiermee instemt en of zij bereid is initiatieven te nemen in die richting en om ons daarover in te lichten. Meer in het algemeen verzoek ik het kabinet om met betrekking tot Rusland ons een brede notitie te doen toekomen. Hoewel ik op zichzelf niet zo voor notities ben, meen ik dat wij over dit onderwerp echt een debat moeten voeren. Wat doen wij met de belangrijke relatie tussen Europa en Rusland? Wat is de effectiviteit van onze strategie? Wat kunnen wij doen met centrale en decentrale hulpverlening? Wat moet er gebeuren op het punt van de wapenbeheersing?
Voorzitter! Graag krijgen wij nog een reactie van de bewindslieden op de suggesties die wij in eerste termijn hebben gedaan over de mensenrechtenadviseur.
Een groot punt van zorg voor onze fractie is de doodstraf in de wereld. Het aantal landen dat op het ogenblik daadwerkelijk tot executies overgaat, is sterk toegenomen van 26 tot 39. Het aantal geregistreerde executies is meer dan verdubbeld in een aantal jaren. Mijn collega Valk heeft via de regering gevraagd om een advies van de AIV. Gezien de Nederlandse verdragsrechtelijke verplichtingen moet de doodstraf in alle gevallen aangemerkt worden als een schending van de mensenrechten. Om allerlei redenen is het echt van belang dat dit standpunt wordt uitgedragen en om veel effectiever op te treden ten aanzien van de vele landen die zich toch schuldig maken aan de tenuitvoerlegging van de doodstraf. Ik dien hiertoe de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat de doodstraf in strijd is met het recht op leven;
overwegende, dat ook de AIV zich in zijn advies inzake de doodstraf in die zin heeft uitgelaten;
spreekt uit dat de doodstraf in alle gevallen aangemerkt moet worden als een schending van de mensenrechten;
verzoekt de regering dat standpunt uit te dragen en steun voor dit standpunt te verwerven in de daarvoor in aanmerking komende internationale organen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Koenders, Hoekema, Van Ardenne-van der Hoeven en M.B. Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 41 (26800 V).
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Voorzitter! De afgelopen dagen hebben wij een belangrijk en interessant debat gehad, waarvoor ik de regering dank. Op veel cruciale punten is met elkaar van gedachten gewisseld. Met name de discussie over de humanitaire interventie versus de soevereiniteit was zeer belangwekkend. Ik ben blij dat de minister van Buitenlandse Zaken heeft aangegeven dat dit een onderwerp is dat hem nauw aan het hart ligt en dat hij initiatieven wil nemen om het verder aan de orde te stellen bij collega's en in allerlei gremia.
Dezelfde minister heeft een pleidooi gehouden om het vetorecht ter discussie te stellen. Ik vind dat een goed pleidooi dat onze steun kan krijgen. Is hij bereid dit punt verder aan de orde te stellen in de verschillende gremia? Mijn tweede vraag in dit verband betreft de rechtsgronden voor mogelijke humanitaire interventie. In een toespraak voor de VN heeft hij gezegd dat daaronder wellicht ook grootschalige milieurampen en de drugsproblematiek zouden kunnen vallen. Daar heb ik eerlijk gezegd nog veel twijfels bij. Zou hij daarop nog nader kunnen ingaan?
Voorzitter! Wij hebben ook gesproken over de problematiek op de Balkan. Mijn fractie heeft haar teleurstelling erover uitgesproken dat wij nu nog niet over de Kosovocrisis kunnen spreken. Maar er komt een evaluatie. Wij hebben daarnaast onze zorg geuit over de ontwikkelingen in Servië en een pleidooi gehouden voor het opheffen van de economische sancties tegen Servië. Ik vind de reactie van de minister op dat punt teleurstellend. Het lijkt mij kortzichtig om het standpunt te handhaven dat wij een slecht signaal geven wanneer wij die sancties opheffen. In dit kader wil ik de Kamer de volgende motie voorleggen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van mening, dat de omvangrijke economische sancties tegen Servië, met uitzondering van het wapenembargo, niet leiden tot het beoogde doel, namelijk het omverwerpen van het regime;
van mening, dat de omvangrijke economische sancties tegen Servië de positie van oppositiegroeperingen en democratische fundamenten ondermijnen;
van mening, dat het intensiveren van financiële en psychologische sancties gericht op het regime effectiever zijn in het verzwakken van het heersende regime;Vos
verzoekt de regering in EU-verband te pleiten voor het opschorten van economische sancties tegen Servië, met uitzondering van het wapenembargo, en het aanscherpen van psychologische en financiële sancties gericht tegen het regime,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid M.B. Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 42 (26800 V).
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Voorzitter! De minister is niet ingegaan op mijn vragen met betrekking tot de economische sancties tegen Irak, terwijl deze tot zorgwekkende situaties leiden. Kan de minister daar nog op ingaan? Kan hij aangeven hoe het op dit moment staat met de onderhandelingen? Over de effecten die de economische sancties breder gezien kunnen hebben, leg ik de Kamer de volgende motie voor.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van mening, dat er aanwijzingen zijn dat omvangrijke economische sancties ongewenste neveneffecten kunnen veroorzaken;
constaterende, dat grondig onderzoek naar de gevolgen van economische sancties op de civil society noodzakelijk is;
verzoekt de regering een rapportage over de effecten van omvangrijke economische sancties op de civil society op te stellen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden M.B. Vos, Koenders en Hoekema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 43 (26800 V).
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Voorzitter! Toegezegd is dat over Tsjetsjenië nog gesproken zal worden. Ik roep de minister op om een aantal zaken, scherper dan hij nu heeft gedaan, naar voren te brengen. Ik vind dat deze regering zich onverkort moet uitspreken voor het stopzetten van IMF-kredietmaatregelen tegen Tsjetsjenië. Op dit punt krijg ik graag een ondubbelzinnig antwoord.
De minister heeft zich bereid getoond volgende week in NAVO-verband nucleaire zaken aan de orde te stellen. Daarmee zijn wij een stap op de goede weg, maar toch wil ik op dit punt nog de volgende motie aan de Kamer voorleggen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat het proces van kernontwapening dreigt te stagneren;
overwegende, dat het slagen van de evaluatieconferentie van het Non-proliferatieverdrag in april 2000 onder grote druk staat;
van mening, dat een signaal in de richting van kernontwapening vanuit NAVO-landen van grote betekenis is;
verzoekt de regering de mogelijkheid te onderzoeken om kernwapens uit Nederland – Volkel – te verwijderen, en daarover de Kamer te rapporteren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid M.B. Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 44 (26800 V).
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Voorzitter! Ik vraag de regering ook of zij op het terrein van conflictpreventie een heldere visie aan de Kamer wil voorleggen. Is het niet zinnig om een notitie op te stellen, waarin een analyse wordt gemaakt van knelpunten, van het functioneren van de instituten en een en ander ertoe te leiden dat er een plan van aanpak ter verbetering opgesteld wordt?
Ten aanzien van de top in Helsinki wil ik de volgende motie indienen, omdat het van belang is dat daar een aantal zaken scherper naar voren worden gebracht.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat de Europese Unie aan de vooravond van een historische uitbreiding staat, die het aantal lidstaten tot ver boven de twintig zal doen toenemen;
tevens overwegende, dat de commissie-Dehaene en de Europese Commissie het voor een flexibele en besluitvaardige Europese Unie noodzakelijk achten dat in de komende IGC besloten wordt tot een herschikking van de Europese verdragen: in een kernverdrag met een constitutioneel karakter dat alleen bij unanimiteit en met nationale ratificatie gewijzigd kan worden, en een apart verdrag met de diverse beleidsterreinen dat bij meerderheid gewijzigd kan worden met instemmingsrecht van het Europees Parlement;
verzoekt de regering zich bij de onderhandelingen in de komende IGC in te zetten voor de bovenbedoelde herschikking van de Europese verdragen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid M.B. Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 45 (26800 V).
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Voorzitter! Ik wil nog één motie indienen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat in het Verdrag van Amsterdam bij het landbouwbeleid gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming in de Raad van ministers is ingesteld zonder co-decisie van het Europees Parlement, waardoor goede democratische controle niet mogelijk is;Vos
verzoekt de regering zich bij de komende IGC in te zetten voor co-decisie van het Europees Parlement bij het landbouwbeleid,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid M.B. Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 46 (26800 V).
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Voorzitter! Tot slot verzoek ik de staatssecretaris in te gaan op de consequenties van de vastgelopen WTO. Hoe wordt daar in Helsinki door de Europese Unie op ingezet?
De heer Van den Doel (VVD):
Voorzitter! Ik dank de bewindslieden voor hun antwoorden in eerste termijn, ook de schriftelijke antwoorden. Overigens waren de schriftelijke antwoorden soms wat ontwijkend en afhoudend. Ik wil nog even op het punt van de conflictpreventie ingaan, dat door vele anderen ook aan de orde is gesteld. Ik heb in eerste termijn een voorstel gedaan om de instrumenten van de VN op dat gebied te versterken door tot een pool van waarnemers te komen. Het schriftelijke antwoord is nogal afhoudend. Ik verzoek de minister om dit punt wat positiever te benaderen en het, gezien het lidmaatschap van Nederland, in de Veiligheidsraad mee te nemen.
Het tweede punt betreft het schriftelijke antwoord over de voorraden biologische wapens in Rusland. In het antwoord klinkt een zekere nonchalance door. Ik heb gevraagd of deze wapens destijds vernietigd zijn. Het antwoord komt er min of meer op neer dat dit niet zoveel uitmaakt omdat je deze wapens snel kunt aanmaken. Als dat de teneur is, hebben we geen biologische wapenconventie en geen verificatieprotocol nodig. Ik zou op dit punt graag een duidelijker antwoord ontvangen.
Voorzitter! Gezien de beperkte spreektijd die mij rest, sluit ik af met een opmerking over de vrijwillige bijdragen aan internationale organisaties. Ik heb in eerste termijn gezegd dat wij organisaties die een slecht financieel beleid hebben en hun middelen niet doelmatig aanwenden, niet moeten belonen. Minister Herfkens heeft daar gisteren en ook in de schriftelijke antwoorden op gereageerd. Het antwoord komt er in feite op neer dat de regering eerst met de organisaties wil gaan praten en dat vervolgens mogelijk in een later stadium een verlaging van de vrijwillige bijdrage aan de orde kan komen. Ik vind dat te veel een fluwelen aanpak die niet leidt tot een concrete wijziging van beleid bij deze organisaties. Ik ben van mening dat we financieel slecht beheer niet moeten belonen. Ik leg de Kamer daarom de volgende motie voor.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende, dat Nederland jaarlijks circa 500 mln. op vrijwillige basis schenkt aan internationale organisaties;
overwegende, dat:
- Nederland in het algemeen weinig invloed heeft op de doelmatige besteding daarvan;
- een deel van deze gelden door slecht financieel beheer en beleid niet effectief wordt benut;
verzoekt de regering als algemene beleidslijn te hanteren dat de vrijwillige bijdragen worden stopgezet aan die organisaties die niet voldoen aan de criteria van deugdelijk financieel beheer en doelmatige aanwending van de beschikbaar gestelde gelden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Doel, Van Ardenne-van der Hoeven, Van Middelkoop, Van den Berg en Marijnissen.
Zij krijgt nr. 47 (26800 V).
De heer Koenders (PvdA):
Voorzitter! De heer Van den Doel heeft als enige in tweede termijn niet gesproken over het Europees veiligheidsbeleid. Nu wij tot een afsluiting van het debat komen, wil ik hem vragen of de VVD-fractie de conclusies over het Europese vredes- en veiligheidsbeleid, aangenomen tijdens de Algemene Raad van afgelopen maandag, steunt.
De heer Van den Doel (VVD):
U vraagt mij iets, mijnheer Koenders, waar ik geen antwoord op kan geven. Ik wil wel antwoord geven als het de voorstellen betreft die er voor Helsinki er liggen. Daar hebben we ook over gesproken. Ik heb de tekst van de Algemene Raad hier niet bij de hand. Ik heb gisteren gezegd hoe ik over de voorstellen van Helsinki denk. Ik heb aangegeven dat daar een groot herkenbaar gehalte in zit van de Nederlandse inbreng. Ik heb daar ook een aantal nuanceringen bij aangebracht.
De heer Koenders (PvdA):
Is de conclusie dan dat het antwoord "nee" moet zijn? Dat betekent dus dat de VVD-fractie het standpunt waar de Nederlandse regering mee heeft ingestemd afgelopen maandag, niet voor de volle 100% kan dragen?
De heer Van den Doel (VVD):
Dat is een verkeerde conclusie. Ik heb de tekst van de Algemene Raad hier niet voor mij. Ik heb gisteren gesproken over de voorstellen die er voor Helsinki liggen. U brengt nu een nieuw element in. Ik heb niets toe te voegen aan wat ik zojuist heb gezegd.
De heer Eurlings (CDA):
Er is toch duidelijkheid gewenst. Wij gaan nu naar de top van Helsinki. Het extra overleg is helaas geschrapt. Als je er niet voor bent, ben je er niet voor en dat is ook een duidelijke keuze.
Is de heer Van den Doel voor de stukken die nu voorliggen? Is hij voor de lijn die door zijn eigen VVD-minister in de Kamer naar voren is gebracht?
De heer Van den Doel (VVD):
Het is bijna dezelfde vraag als de vraag van de heer Koenders. Ik heb gisteren aangegeven met welke punten wij het eens zijn en bij welke punten wij kanttekeningen plaatsen. Het is een herhaling van zetten.
De heer Eurlings (CDA):
Is collega Van den Doel het eens met de beeldvorming in de pers dat hij stevige bezwaren zou hebben tegen dat document?
De heer Van den Doel (VVD):
Ik weet niet op welke pers de heer Eurlings doelt. Ik heb gezegd dat wij er blij mee zijn dat niet wordt besloten tot een staand Europees leger en dat niet wordt besloten totVan den Doel een staande interventiemacht, maar dat aan landen bijdragen worden gevraagd. Ik heb in feite gezegd dat er niks nieuws is onder de zon. Het gaat om het principe van "double hatted". Dat zijn wij al jaren gewend met NAVO- en WEU-eenheden. Kortom, wij stemmen op dat punt zeer in met die voorstellen. Welke krant de heer Eurlings heeft gelezen, weet ik niet, dus ik kan daar ook geen antwoord op geven.
De heer Eurlings (CDA):
De heer Van den Doel durft dus niet te kiezen. Hij wacht af wat er uit de top komt. Dan bepaalt hij zijn standpunt.
De heer Van den Doel (VVD):
Nee, wij hebben wel degelijk gekozen. Het lijkt wel of de heer Eurlings in het debat van de afgelopen dagen doof geweest is voor hetgeen ik namens de VVD-fractie heb gezegd en voor de antwoorden van de minister. Hij probeert in feite het rookgordijn van de afgelopen drie weken dicht te houden. Ik heb geprobeerd om dat rookgordijn open te trekken en duidelijk te zeggen waar wij staan. Hij probeert in feite steeds hetzelfde beeld neer te zetten.
De heer Koenders (PvdA):
Het parlement is geen discussieclub. Op een gegeven moment trekt men conclusies. Het is heel duidelijk waar het om gaat. De heer Van den Doel weet ook heel goed waar het om gaat in dit debat. Het gaat er mij helemaal niet om, tegenstellingen te keren. Ik vraag gewoon waar de VVD staat. Gedurende dit debat hebben wij de stukken allemaal besproken. De heer Van den Doel weet precies welke conclusies in het stuk worden getrokken. Dat hoeft hij helemaal niet bij zich te hebben. Hij heeft dat gezien en er zelf uit geciteerd. Ik wil gewoon weten waar de VVD-fractie staat. Is zij het met die conclusies eens, ja of nee?
De heer Van den Doel (VVD):
Met een groot deel van de conclusies zijn wij het eens. Ik heb dat gisteren ook gezegd. Bij een aantal daarvan hebben wij kanttekeningen geplaatst. Zo blijft dat. Als de minister terugkomt, zien wij wel in hoeverre een aantal van de kanttekeningen die wij hebben geplaatst, zijn opgelost.
De heer Koenders (PvdA):
Het is dus nee.
De heer Eurlings (CDA):
Staat de heer Van den Doel positief of niet positief tegenover de motie die zojuist door collega's Koenders en Hoekema en mij is ingediend over het EVDB?
De heer Van den Doel (VVD):
Ik denk dat die motie volstrekt overbodig is.
De heer Eurlings (CDA):
De heer Van den Doel is dus voor?
De heer Van den Doel (VVD):
In die motie wordt de regering gevraagd, aan te geven wat de Nederlandse bijdrage zal zijn. Minister De Grave heeft vorige week al gezegd wat de bijdrage van de marine kan zijn. Minister Van Aartsen heeft gisteren gezegd dat Nederland, voorzover het om landstrijdkrachten gaat, denkt aan een brigade. Het is in feite vragen naar de bekende weg. Zoals bekend: overbodige moties steunt de VVD niet.
De heer Wilders (VVD):
Voorzitter! Ik dank de bewindslieden voor hun antwoorden. De antwoorden van de minister van Buitenlandse Zaken over het Midden-Oosten zijn door ons als sympathiek en adequaat ervaren. Ik heb geen tijd om uitputtend op alle niet beantwoorde vragen in te gaan. Dat doen wij wel een andere keer.
In mijn eerste termijn sprak ik over de nieuwe geopolitieke situatie in het Midden-Oosten van morgen. Het Midden-Oosten verandert snel. Het laatste verheugende bericht, namelijk dat Syrië en Israël aanstaande dinsdag hun vredesbesprekingen hervatten, is het beste bewijs daarvoor. Wij ontvangen dan ook graag een notitie van de regering over de kansen en de bedreigingen van die nieuwe geopolitieke situatie in het Midden-Oosten. Hiermee doel ik niet op een regiodocument over de Golf, maar op een aparte notitie. Daarom dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat de geopolitieke situatie in het Midden-Oosten sterk in beweging is;
van mening, dat de nieuwe politieke situatie van morgen nieuwe kansen, uitdagingen en mogelijk ook gevaren in politieke, economische en militaire zin biedt;
verzoekt de regering een brede analyse te maken en een visie te ontwikkelen over de politieke, economische en militaire veranderingen, kansen en bedreigingen in het Midden-Oosten, en een notitie hierover aan de Kamer te doen toekomen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Wilders, Koenders, Hoekema, Van Middelkoop en Van Ardenne-van der Hoeven.
Zij krijgt nr. 48 (26800 V).
De heer Wilders (VVD):
Voorzitter! Ik kom bij het thema van terrorismebestrijding. President Clinton wees gisteren naar aanleiding van de hervatting van het vredesoverleg tussen Syrië en Israël op de gevaren die terroristen juist nu kunnen vormen. Hij stelde terecht dat wij krachtig moeten staan tegenover allen die het vredesproces willen laten ontsporen. De top van Sharm-El-Sheik in 1996, die vooral ging over terrorismebestrijding, zou wat ons betreft een meer effectief vervolg moeten krijgen. Weliswaar ondersteunt Nederland de Palestijnen actief met terrorismebestrijding, maar verder wordt er vooral gesproken in mediterraan verband. Ook in VN-verband wordt pas in het jaar 2000, vier jaar na de top van 1996, op Egyptisch initiatief gesproken over de agenda en de modaliteiten van overleg. Wij zouden graag zien dat een vervolg wordt gegeven aan de top van 1996 en dat Europa samen met de Amerikanen het initiatief neemt hiertoe. Vandaar de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat meer politieke en diplomatieke aandacht voor eenWilders intensieve bestrijding van terrorisme noodzakelijk is;
verzoekt de regering te bevorderen dat de Europese Unie, bij voorkeur samen met de VS, het initiatief neemt voor een Midden-Oostentop ter bestrijding van terrorisme,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Wilders, Koenders, Hoekema, Van Middelkoop en Van Ardenne-van der Hoeven.
Zij krijgt nr. 49 (26800 V).
De heer Wilders (VVD):
Een ander belangrijk thema is het moslim-extremisme. De regering heeft hier onvoldoende op gereageerd. Wij achten de dreiging van het moslim-extremisme reëel voor het Midden-Oosten en voor Centraal-Azië. Wij denken daarbij ook aan de mogelijke gevolgen voor Europa en Nederland. Vandaar de volgende, vrij breed ondertekende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat het moslim-extremisme in het Midden-Oosten en Centraal-Azië een reële dreiging is;
van mening, dat dit een bedreiging vormt voor de vrede en stabiliteit;
verzoekt de regering een analyse te maken en een visie te ontwikkelen over het moslim-extremisme in het Midden-Oosten en Centraal-Azië, waaronder de mogelijke gevolgen voor Europa en Nederland, en een notitie hierover aan de Kamer te doen toekomen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Wilders, Hoekema, Van Ardenne-van der Hoeven, Van Middelkoop en Van den Berg.
Zij krijgt nr. 50 (26800 V).
De heer Wilders (VVD):
Voorzitter! Ik heb nog twee punten. Het eerste punt is of de minister van Buitenlandse zaken mij nog antwoord kan geven op de vraag of Nederland bereid is, het initiatief te nemen of ondersteunend te zijn als het gaat om het instellen van een vrijhandelsovereenkomst met de GCC-landen op het moment dat die landen zelf tot een douane-unie zijn gekomen.
Het tweede punt betreft de Mashav. Indien het amendement van collega Dijksma en mijzelf wordt aanvaard – daar ziet het naar uit – zal in het jaar 2000 2 mln. extra beschikbaar komen voor Mashavprojecten. Dat stemt ons tevreden. Als het gaat om de situatie vanaf het jaar 2001, danken wij de minister voor Ontwikkelingssamenwerking voor haar sportiviteit, om aan de hand van een notitie van haar hand volgend voorjaar een discussie te willen voeren over de verschillende modaliteiten. Zij kent onze inzet. Wij kennen de hare. Wij gaan een discussie op basis van argumenten graag aan met mevrouw de minister.
De heer Hoekema (D66):
Mijnheer de voorzitter! Ik dank de bewindspersonen voor de uitvoerige en vaak bevredigende antwoorden. Ik dank ook de ambtenaren van Buitenlandse Zaken voor de vele uren die in de antwoorden zijn gestoken. Ik zag gisteren een topambtenaar van vier letters geheel ongeschoren in de loge zitten. Dat is op zijn minst een bewijs dat er hard wordt gewerkt, en dat in een seizoen dat er toch al veel op de rol staat!
Ik heb lang gezocht in de schriftelijke antwoorden op de vragen, maar ben daarbij niet het antwoord tegengekomen op de vraag hoe deze minister de geschiedenis in wil gaan: als een Europese antlanticus of een Atlantische Europeaan. Misschien is dat een onderwerp waar wij volgend jaar op terug moeten komen bij de begrotingsbehandeling. Daar is deze minister mij immers nog een antwoord schuldig.
De minister is evenmin ingegaan op mijn vragen over het personeelsbeleid en de situatie op Buitenlandse Zaken na de herijking. Ik zou het op prijs stellen om over het personeelsbeleid een notitie of een standpuntbepaling te ontvangen. Misschien kan het worden gecombineerd met de al toegezegde stukken over de verwerking van de ombuigingen, de FTE's. Misschien ook niet. Ik zou het tevens op prijs stellen als daarbij wordt ingegaan op de nieuwe opleiding. Daarover is in de pers al het een en ander verschenen. Er is echter nog niet door de minister over gerapporteerd.
Gisteren is een personeelsmaatregel bekend geworden naar aanleiding van het visumbeleid, namelijk het buiten functie stellen van de ambassadeur in Nigeria. Ik beperk mij tot de vraag of het onderzoek dat kennelijk al gereed is, ook aan de Kamer kan worden toegezonden. Of betreft dit slechts een intern onderzoek?
Ik dank de minister voor de antwoorden op de door mij en de heer Koenders gemaakte opmerkingen over het visumbeleid. Ik dien daar graag een motie over in, vanuit de door mij al in eerste termijn genoemde overweging dat klantvriendelijkheid hierbij een belangrijk element moet zijn.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van mening, dat het van belang is aanvragers van een visum correct, adequaat en binnen de gestelde limieten te behandelen;
van oordeel, dat het ministerie van Buitenlandse Zaken (nog) niet altijd aan deze doelstellingen voldoet;
verzoekt de minister een project klantvriendelijkheid visumverlening te ontwikkelen, dat erop is gericht visumaanvragen correct, adequaat en tijdig af te wikkelen, en daarover aan de Kamer te rapporteren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Hoekema, Koenders en Van Ardenne-van der Hoeven. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 51 (26800 V).
De heer Hoekema (D66):
Voorzitter! Uit de schriftelijke antwoorden op vragen van mij en collega's over het mensenrechteninstituut is mij gebleken dat er kennelijk een misverstand bestaat bij het ministerie. Immers, in de schriftelijke antwoorden wordt gesproken over mogelijke concurrentie met deHoekema ombudsman en de Commissie gelijke behandeling. Ter verduidelijking merk ik op dat het mij gaat om mensenrechten in het buitenlands beleid. Het gaat erom de tot nu toe nogal versnipperde expertise te bundelen, met het oog op een verbetering van de kwaliteit en de effectiviteit van Nederlandse interventies en misschien die van de Europese Unie op het terrein van de mensenrechten. Ik leg daarom een motie aan de Kamer voor.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van mening, dat de mensenrechtenexpertise in Nederland thans nogal versnipperd is;
van oordeel, dat het wenselijk is deze te bundelen met het oog op een kwalitatief verbeterde inzet bij mensenrechteninterventies;
van oordeel, dat een nationaal mensenrechteninstituut hieraan kan bijdragen;
verzoekt de regering een stellingname voor te bereiden over de oprichting van een dergelijk instituut,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Hoekema, Koenders en Van Ardenne-van der Hoeven. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 52 (26800 V).
De heer Hoekema (D66):
Voorzitter! Ik zou de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken willen vragen om naar Helsinki een bord mee te nemen met daarop het woord "flexibiliteit", en dat voortdurend te lezen. Ik wens hem een even succesvolle uitkomst van deze top als van die in Tampere.
Wat, tenslotte, de minister en de Europese defensie- en veiligheidssamenwerking betreft, denk ik dat gezegd moet worden dat Helsinki wel een mis waard is geweest. Het is een goed resultaat dat voorligt op dit vlak; er is ook hard onderhandeld. Ik houd de minister graag een citaat voor van zijn verre voorganger de heer Beyen, waaruit blijkt dat er wel degelijk een lange beweging is gemaakt van de Europese defensiegemeenschap naar de nu voorliggende voorstellen voor een Europese defensie. Het citaat komt uit een debat in 1953: "Het Europese leger werd slechts aanvaard als een in NAVO ingeschakelde en wat politieke en strategische leiding betreft aan NAVO ondergeschikte eenheid". Mijn fractie concludeert dat er in deze 46 jaar wel degelijk een quantum jump, dus een enorme vooruitgang is bereikt. Daarmee wens ik de minister geluk.
De heer Van den Berg (SGP):
Mijnheer de voorzitter! Ik wil beginnen met een oprecht woord van dank aan de bewindslieden voor de wat mij betreft zeer volledige mondelinge en schriftelijke beantwoording. Mijn buitengewoon beperkte spreektijd laat mij helaas maar toe om één motie in te dienen en één opmerking te maken. De motie betreft het water, van buitengewoon belang voor veel ontwikkelingslanden. Nederland zou daarin een zeer grote rol kunnen spelen in de vorm van het uitdragen van zijn expertise.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende, dat in het licht van waterverontreiniging en zeespiegelstijging, goed waterbeheer en bescherming tegen hoogwater voor veel ontwikkelingslanden een essentiële bestaansvoorwaarde zijn;
voorts constaterende, dat het belang van geïntegreerd waterbeheer in toenemende mate in internationale fora voor ontwikkelingssamenwerking wordt onderkend;
van oordeel, dat Nederland een grote expertise en ervaring heeft op het gebied van waterbeheer, welke het waard is om uitgedragen te worden;
tevens van oordeel, dat het programma buitenlandse waterinzet van het ministerie van Verkeer en Waterstaat daartoe een goede basis biedt;
verzoekt de regering waterbeheer tot geïntegreerd onderdeel van de bilaterale hulp en van het themaspecifieke hulpinstrument van het milieuprogramma te maken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Berg, Van Ardenne-van der Hoeven, Ter Veer, Van Middelkoop en Karimi.
Zij krijgt nr. 53 (26800 V).
De heer Van den Berg (SGP):
Voorzitter! Ten slotte dank ik staatssecretaris Benschop ervoor dat hij uitdrukkelijk heeft gezegd dat, wat hem betreft, de zondag niet in het geding zal zijn bij Europese verkiezingen. Dat laat onverlet dat er naar het oordeel van mijn fractie grote risico's zijn in het verschuiven van de verkiezingsdag naar zaterdag. Ik wijs op de opmerking onlangs van minister Peper die een verkiezingsweekeind wil introduceren. Wij vrezen dat dit zal leiden tot een aantasting van de zondag.
De heer Van Middelkoop (GPV):
Voorzitter! Ik dank de bewindslieden voor de antwoorden op mijn vragen. Op twee vragen heb ik nog geen goed antwoord gekregen. Ik heb in eerste termijn voorgesteld om de Kamer beter te betrekken bij de wijze van benoeming van Nederlandse rechters in bijvoorbeeld het Europese Hof voor de rechten van de mens en het Europese Hof van Justitie. Graag hoor ik daarop een reactie, eventueel schriftelijk.
Verder deed ik in eerste termijn het voorstel om meer aandacht te besteden aan de vrijheid van godsdienst, met name bij de problematiek van de godsdienstwetten die voortdurend in Midden- en Oost-Europa terugkomen. Nu speelt dit in Roemenië, maar ook in andere landen heeft men geprobeerd om wetten te maken met registratie, vestigingseisen, enzovoort, die een de facto beknotting van de vrijheid van eredienst vormen. De discussie over de ambassadeur voor de mensenrechten moeten wij maar voortzetten als diens profiel wat duidelijker is. Misschien komen mevrouw Van Ardenne en ik dan wat gemakkelijker tot een akkoord over diens relatie met de Tweede Kamer.
Nog een paar andere zaken. Met betrekking tot het Europese veiligheids- en defensiebeleid heeft de minister een heldere analyse gegeven van de stand van zaken. Voor ons zijn in deze discussie twee zaken van vitaal belang: een goede samenwerking met de NAVO en geen totstandkoming van een geïntegreerde militaire structuur. Er ligt namelijk een principiële grens tussen het militaire comité, dat er wel komt, en het militair hoofdkwartier, dat er niet komt; dat zou er ook niet moeten komen, want dat zou een stap te ver zijn. Onze positie wil ik met de volgende motie markeren.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende, dat de Europese Unie wenst te beschikken over een zelfstandige besluitvormingscapaciteit voor EU-geleide militaire operaties;
overwegende, dat genoemde operaties de zogenaamde Petersbergtaken betreffen en niet taken in het kader van de collectieve verdediging;
het oordeel van de regering onderschrijvend, dat het niet de bedoeling is een separaat Europees leger te creëren (stuk 24128, nr. 4);
van mening, dat het wenselijk is dat het thans bestaande samenwerkingsacquis van de NAVO en de WEU zoveel mogelijk wordt ingebracht in het zich ontwikkelende Europees veiligheids- en defensiebeleid;
verzoekt de regering:
1. te bevorderen dat er een EU-NAVO politiek militair raamwerk in het leven wordt geroepen voor regelmatige consultaties over crisismanagement en EU-operaties;
2. geen steun te geven aan mogelijke initiatieven in EU-kader voor een zelfstandige militaire capaciteit van de Europese Unie,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Middelkoop. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 54 (26800 V).
De heer Hoekema (D66):
Mag ik uit het feit dat u deze motie indient, afleiden dat uw ambitieniveau onder het ambitieniveau voor Helsinki ligt? Ik concludeer uit uw opmerkingen over de geïntegreerde Europese militaire structuur die u niet wenst, dat uw ambitieniveau beduidend onder dat voor Helsinki ligt en dat u zo uw positie wilt markeren.
De heer Van Middelkoop (GPV):
Als dat zo is, dan heeft een van ons tweeën er niets van begrepen, maar ik zal in het midden laten welke gedachte het eerst bij mij opkomt. In de stukken van het Finse voorzitterschap wordt niet gesproken over een geïntegreerde militaire structuur. Met mijn motie wil ik een grens aanbrengen: wij hebben op dit moment alleen te maken met een voorstel van het Finse voorzitterschap; dat wordt in Helsinki besproken en wie weet wat daar uitkomt. Als u mij ervan kunt overtuigen dat er al een compleet geïntegreerde militaire structuur wordt voorgesteld, dan heb ik het niet goed begrepen, maar eerlijk gezegd geloof ik daar niets van.
De heer Hoekema (D66):
Dat niet, maar u hebt zelf het markeringspunt gelegd bij het bestaan van een Europees hoofdkwartier. Daar trekt u de grens: wel een militair comité, maar geen Europees hoofdkwartier. Ik denk dat dit Europees hoofdkwartier logisch kan voortvloeien uit de gedachtevorming in Helsinki.
De heer Van Middelkoop (GPV):
Ik betwist die logica en neem aan dat de VVD, uw coalitiepartner, dat ook doet. De minister heeft gisteren een analyse gemaakt van het voorstel van het Finse voorzitterschap. Ik heb daaruit begrepen dat het niet verder zal gaan en ook niet verder hoeft te gaan dan wat thans op papier is gezet, te weten: een militair comité en samenwerking met de wel geïntegreerde militaire structuur van de NAVO. Ik bedank de heer Hoekema voor zijn interruptie, want die laat zien dat mijn motie niet geheel overbodig is. Ik zeg dat ook tegen de heer Van den Doel van de VVD-fractie.
Voorzitter! Ik heb een antwoord gekregen op mijn vraag over Indonesië en dan in het bijzonder over de toekomst van het volk van de Papoea's. Op het voor mij meest vitale punt is echter noch in de schriftelijke noch in de mondelinge beantwoording ingegaan. Om duidelijk te maken wat ik wil, dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,Van Middelkoop
overwegende, dat de nieuwe Indonesische regering met verschillende in de republiek levende volkeren een dialoog wil aangaan over hun toekomst, waaronder het volk van de Papoea's;
overwegende, dat het gesprek over de toekomst van het Papoeavolk gebaat is met een eerlijk en volledig inzicht in de historische gebeurtenissen die hebben geleid tot het opnemen van het voormalige Nederlands Nieuw-Guinea in de Indonesische Republiek;
van mening, dat een dergelijk inzicht kan dienen een mening te vormen over de vraag of destijds voldoende en fair toepassing is gegeven aan het recht op zelfbeschikking;
verzoekt de regering te bevorderen dat een onafhankelijk onderzoek wordt gehouden naar de nationale en internationale ontwikkelingen voor, tijdens en na de zogenaamde act of free choice in 1969,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Middelkoop en Van den Berg. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 55 (26800 V).
De heer Van Middelkoop (GPV):
Voorzitter! Ik ben door mijn tijd heen, maar ik wil nog wel opmerken dat ik mij graag aansluit bij de kritische opmerkingen van de heer Koenders over de benoeming van de heer Korthals Altes in het forum voor het Europees handvest.
De voorzitter:
Ik zie dat de minister onmiddellijk wil antwoorden. Het zou prachtig zijn als de minister en de staatssecretaris hun beantwoording om 12.05 uur hebben afgerond.
Minister Van Aartsen:
Voorzitter! Ik zal mijn uiterste best doen om dit mogelijk te maken. Ik wordt daarbij echter enigszins gehandicapt door het ontbreken van de tekst van de moties van de heer Van Middelkoop. Ik zal proberen de vragen staccato te beantwoorden.
Ik zal eerst iets zeggen over de visa en de visaverlening. Ik geloof niet dat ik nu nog verder hoef in te gaan op het specifieke geval, waarin gisteren door mij een maatregel is genomen. Mevrouw Van Ardenne wees erop dat er per jaar 500.000 visa worden verleend. Dit grote aantal is de reden waarom er 35 mln. extra voor die hoek van het departement is vrijgemaakt. Een externe consultant maakt nu een analyse van de gehele keten. Hieruit zullen wij waarschijnlijk een aantal lessen kunnen trekken die verbetering van het systeem van visaverlening mogelijk maken. Mevrouw Van Ardenne schetste het beeld dat het departement een draaideur is en dat zich daar allerlei afschuwelijke zaken afspelen. Ik houd staande dat dit beeld absoluut niet overeenkomt met de werkelijkheid. Zodra er een indicatie was van mogelijke problemen, is terstond ingegrepen
Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):
Is de minister het niet met mij eens dat het hier wellicht om een systeem gaat en niet om een incident?
Minister Van Aartsen:
Dat is nu juist mijn punt. Ik ben er namelijk van overtuigd dat het zeker niet om een systeem gaat. Het zijn incidenten, die soms wellicht de indruk wekken structureel te zijn. Om die indruk weg te nemen heb ik om een externe audit gevraagd. Ik spreek tegen dat sprake is van een systematisch probleem. Het is moeilijk werk. Het is voor betrokken medewerkers een zeer moeilijke opgave om dit allemaal goed te doen. Ik weet met hoeveel toewijding door de medewerkers van het departement en lokale krachten wordt gewerkt. Ik wil het beeld tegenhouden dat het maar een janboel is.
Voorzitter! Mevrouw Van Ardenne sprak ook nog over Indonesië. Het is de bedoeling dat na mijn bezoek begin volgend jaar er een notitie komt van de collega voor Ontwikkelingssamenwerking en van mij. Wat de noodhulp Molukken betreft, verwijs ik naar datgene wat wij hebben gedaan. De minister voor Ontwikkelingssamenwerking en ik zullen blijven doen wat nodig is.
Wat Wahid betreft merk ik op dat de Kamer alle feiten kent.
Mevrouw Van Ardenne heeft enkele kritische opmerkingen gemaakt over het instellen van een mensenrechtenambassadeur. De heer Van Middelkoop heeft duidelijk gemaakt wat hem voor ogen staat in het contact tussen die mensenrechtenambassadeur en de Kamer of de Kamer aan de overzijde. Ik ben ervan overtuigd, dat een werkwijze kan worden gevonden die er ook is in contacten tussen Kamerleden en ambtenaren. Er kan volgens mij geen enkel probleem ontstaan. Ik en in bepaalde gevallen de minister voor Ontwikkelingssamenwerking of de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken of de staatssecretaris van Economische Zaken – als minister van handel – wijzen op onjuiste situaties in landen, mensenrechtenproblemen. Het behoort in eerste instantie vol tot de taak van de minister van Buitenlandse Zaken, daarbij geassisteerd door andere leden van het kabinet. Een mensenrechtenambassadeur kan alleen maar helpen om dat beleid nog meer grond en basis te geven.
De heer Koenders is teruggekomen op de benoeming van de heer Korthals Altes. Mevrouw Van Ardenne heeft gezegd dat zij het daarmee niet eens is. De heer Koenders was ongelukkig en gebruikte de terminologie "niet te pruimen". Ik heb gisteren al toegelicht hoe een en ander in elkaar zit. Dit forum is iets anders dan een situatie waarin de regering onderhandelt over verdragen. Daar werken wij inderdaad met zeer specifieke instructies en geloofsbrieven. Er is een dikke lijn tussen de regering en een regeringsvertegenwoordiger. Er is sprake van een groep van regeringsvertegenwoordigers – men ziet het ook in de afvaardiging van andere landen – van eminente personen die inzicht hebben in recht, politiek en maatschappij. Zij zullen een aantal gedachten en suggesties voorleggen aan de Europese Raad. Waartoe deze kunnen leiden, weet ik op dit moment ook nog niet. Daarna zullen er ongetwijfeld onderhandelingen volgen in de normale gremia, dus in Coreper of in de Algemene Raad. Ik denk dat er dan een andere situatie ontstaat, dan volgt eigenlijk de "instructiefase". Nogmaals, het is een kwestie van vertrouwen tussen regeringsvertegenwoordiger en kabinet. Is de regering hierop volledig aanspreekbaar? Deze vraag van de heer Koenders kan ik met een volmondig "ja" beantwoorden.
De heer Koenders (PvdA):
Voorzitter! Dank voor de uitleg van de minister, die de zaak wat duidelijker heeft gemaakt, maar het is voor mijn fractie toch nog iets te los geformuleerd. Natuurlijk is de regering op elk moment aanspreekbaar, maar mijn vraag strekte toch nog wel iets verder. Ik ben blij dat er vertrouwen is tussen de minister en de heer Korthals Altes; het zou ook niet best zijn als het anders was. Maar als het gaat om de brief aan de Kamer en om de richtlijnen die in de loop van het proces worden opgesteld – het is echt wel iets meer dan een gewone discussieclub – kan de Kamer dan aan de hand van een stuk met de regering van gedachten wisselen?
Minister Van Aartsen:
Wij zullen de Kamer voortdurend op de hoogte houden van de gang van zaken in dat forum, zoals wij haar over alle thema's in Europees verband steeds inlichten. Dit spreekt vanzelf. De heer Van Middelkoop heeft er in eerste termijn op gewezen dat de informatieverschaffing aan de Kamer de laatste tijd zo sterk verbeterd is. Wij zullen de Kamer dus in alle stadia op de hoogte houden en het kabinet is er dan ook steeds op aanspreekbaar. Nogmaals, het is op dit moment niet of nauwelijks te voorzien, hoe dit forum zal gaan functioneren. Ik heb het gisteren misschien wat los geformuleerd door van een constituante te spreken, maar dat is het natuurlijk niet. Maar het zou bij wijze van spreken kunnen variëren van een constituante tot een groep die gewoon nadenkt. Het is ook aan het forum zelf om zijn werkwijze vast te stellen. Dat zal het binnenkort ook moeten doen. De vertegenwoordiger van de regering is volstrekt bekend met het kader waarin zij wil werken. Dit is mede op basis van de discussie met de Kamer tot stand gekomen. En de Kamer kent in ieder geval mijn opstelling op dit punt. Ik weet dat er verschillend over wordt gedacht, maar ik heb steeds gezegd dat het er toch niet om gaat, ideeën die in Europa worden geboren, maar meteen in de knop te breken. De regering heeft deze gedachte van het begin af aan onderschreven. De regeringsvertegenwoordiger kent uiteraard alle opinies van het kabinet.
De heer Eurlings heeft nog gesproken over de omgeving van de Europese Unie. Hij legde daarbij een zeker accent op Oekraïne. De EU heeft partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten. Tevens kennen wij de Europese conferentie. De Nederlandse regering heeft voorgesteld, die een nieuwe functie te geven. Mogelijkerwijze zullen wij daarover ook in Helsinki spreken. Het gaat daarbij met name om landen die niet tot de categorie "ins" zullen behoren. Gisteren heb ik met betrekking tot de strategie jegens de Russische Federatie opgemerkt dat in lijn van het verdrag moet worden gewerkt aan een verdiepte gemeenschappelijke strategie. Die komt natuurlijk niet onmiddellijk tot stand. Met name moet daarover met de Franse regering van gedachten worden gewisseld. Het is belangrijk dat na de tweede helft van volgend jaar, als er een nieuwe Russische Federatie is, de EU meteen de goede insteek kiest bij haar beleid ten opzichte van de federatie.
De heer Eurlings (CDA):
Ik ben er tevreden over dat de minister welwillend op de samenwerkingsvormen ingaat. Er zijn verschillende verdragen waar nu Oekraïne bijkomt, maar deze zijn gebaseerd op het Verdrag van Amsterdam en dat is meer gemeenschappelijk dan op strategie gericht. De commissie-Dehaene meent dat een bredere opzet nodig is, alleen al vanwege het feit dat voor de buurlanden het kandidaat-lidmaatschap niet de oplossing bij het zoeken naar stabiliteit. De minister constateerde dat het nu niet goed werkt. Daarom is het misschien een goede gedachte om dit op Europees vlak meer vorm te geven en niet via al die kleine verdragen.
Minister Van Aartsen:
Ik heb aangegeven dat het van belang is dat de EU investeert in haar omgeving, dat wil zeggen in de nieuwe omgeving die ontstaat nadat in Helsinki bepaalde besluiten zijn genomen.
Ik maak nu enige opmerkingen over de Europese veiligheids- en defensiepolitiek. Zeker na het begin van het betoog van de heer Eurlings wijs ik op de klassieke uitspraak: timeo damaos et dona ferentes. Wij zijn op dit punt duidelijk geweest. Op dit moment heb ik daaraan, zeker gelet op de tijd, niets toe te voegen. Ik houd dus het beeld tegen dat de regering van standpunt zou zijn veranderd. Gelet op de feiten, is dat niet het geval. Wij moeten hopen dat de uitkomst van Helsinki dicht bij het Finse voorstel ligt. Voor de Nederlandse regering is dat van groot belang.
De heer Koenders stelde een vraag over de financiering van Ecomog. Ik antwoord hierop bevestigend. Ook is een verzoek over het Vredesfonds gedaan. Ik spreek niet graag over een fonds. In het schriftelijke antwoord heb ik al gesteld dat dit punt binnen non-ODA tot een oplossing moet worden gebracht. Op dit moment zijn echter de non-ODA-gelden volledig belegd. Daarom wordt ook een discussie gevoerd over prioriteitenstelling bij besteding van het non-ODA-bedrag. Bij de behandeling van de Voorjaarsnota en bij de voorbereiding van de kaderbrief voor de begroting voor 2001 zal hierover in het kabinet nader worden gesproken. Vooral zal dan naar een nieuwe prioriteitenstelling moeten worden gezocht. Als wij namelijk vinden dat we iets meer mogelijkheden en middelen moeten hebben, zal daaraan bij de besteding van de non-ODA-gelden prioriteit moeten worden gegeven. Bij de voorbereiding van de begroting voor het jaar 2001 zal voor deze kwestie een oplossing moeten worden gevonden.
Voorzitter! De heer Koenders sprak over Ecomog. Tegen hem zeg ik dat wij Mali steun verlenen, maar dat wij bij het verlenen van bijstand aan Nigeria kanttekeningen plaatsen, maar wellicht kan ter voorkoming van misverstanden, de minister voor Ontwikkelingssamenwerking hierover nog iets zeggen. Het "ja" van ons beiden geldt dus ten aanzien van Mali.
Het gaat bij vredesoperaties overigens niet altijd om het inzetten van de eigen troepen. Meestal is dat duur en kun je met vredestroepen en waarnemers uit de regio zelf het werk ook doen. Daarom wil ik investeren in stabiliserende krachten op het Afrikaans continent.
Wat is de positie ten aanzien van Turkije en wat zegt Helsinki over het Cypriotische probleem? Zoals de heer Koenders al zei, zullen wij een oplossing moeten vinden aan de hand van een formulering die het niet mogelijk maakt, dat het groene licht wordt gegeven voor een gedeeld eiland binnen de Europese Unie. Als wij daarvoor wel de mogelijkheid zouden bieden, zouden wij een verkeerde weg inslaan. Overigens kan geen enkele kandidaat-lidstaat de toetreding van een andere kandidaat-lidstaat blokkeren. Naar mijn mening zal een oproep aan beide partijen moeten worden gedaan om een politieke oplossing te vinden voor het Cypriotische probleem. Aan de mogelijkheid van een dergelijke oplossing zal vooral aandacht moeten worden besteed in de verklaring van Helsinki. Tegelijk zeg ik, dat de Nederlandse regering er zeker niets voor zal voelen op enigerlei wijze een opening te bieden voor de toetreding van een gedeeld eiland nú en zonder dat we de omstandigheden van de onderhandelingen binnen de Europese Unie kennen.
Gisteren heb ik aangegeven wat de Nederlandse regering ter voorbereiding van de NAVO-raad van volgende week aan gedachten en ideeën te berde heeft gebracht. Nederland is het enige land geweest dat voorstellen heeft gedaan. Wat dat betreft heeft het Nederlandse kabinet gehandeld volgens de lijn van de motie op dit punt die vorig jaar is aangenomen. Hierbij gaat het om paragraaf 32 van de Washingtondeclaratie. In deze geest zullen wij ons werk dus voortzetten. Waar het Nederlandse kabinet evenwel niet voor voelt, is voor het eenzijdig nemen van maatregelen. Daarvoor pleit de geachte afgevaardigde mevrouw Vos.
Ik ben haar dankbaar voor haar opmerkingen over de humanitaire interventie. De gedachten van het kabinet op dit punt zijn terug te vinden in de nota die de minister van Defensie en ik naar de Kamer hebben gezonden: de Defensienota.
Mevrouw Vos vroeg hoe het zit met de rechtsgronden. Ik zou wat dat betreft willen verwijzen naar de poging die is gedaan tijdens het seminar over het Scheveningendocument. In mijn rede tot de Assemblee heb ik gewezen op andere grote problemen die wij in deze wereld hebben. Ik heb er bijvoorbeeld ook het waterprobleem bij genoemd. Zonder stellige stellingen erbij te willen betrekken, is hetgeen de Nederlandse regering beoogt een breed debat in de internationale gemeenschap over thema's zoals deze. Dan kan je toch ook niet de grote vraagstukken die ook tot problemen aanleiding kunnen geven in de wereld vervolgens negeren? De achtergrond hiervan is dus geweest, om volledig te zijn bij het starten van dit debat.
Met betrekking tot Irak heb ik niet zoveel meer nieuwe informatie ten opzichte van datgene wat wij de vorige week in het algemeen overleg terzake hebben mogen wisselen. Ik ben nog steeds hoopvol gestemd over de mogelijkheid om nog voor de kerst een totaal dekkende resolutie de Veiligheidsraad te laten passeren. Dat kan overigens pas op het moment dat wij zeker weten dat er behoorlijke steun in de Veiligheidsraad bestaat. Die resolutie zal zeer zeker zeer dicht blijven bij de gedachten die eerder door Nederland en het Verenigd Koninkrijk naar voren zijn gebracht in de Veiligheidsraad in een poging om een brug te slaan tussen de VS en met name de Russische Federatie en Frankrijk.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Ik heb de minister eerder gevraagd of hij bereid is een notitie op te stellen met betrekking tot conflictpreventie. Wil hij daarop ingaan?
Minister Van Aartsen:
Misschien is het goed om daarover een keer apart met de Kamer te spreken. Het is zo gemakkelijk om te zeggen: ik maak die notitie niet, want ik weet niet wat u bedoelt. Ik kan ook zeggen: ik zeg u dat toe; maar dan zitten de collega voor Ontwikkelingssamenwerking en ik weer met de vraag waar die notitie precies over moet gaan. In het kader van de vele algemene overleggen die wij binnenkort voeren, zal het wellicht mogelijk zijn om iets scherper gedimensioneerd te krijgen wat mevrouw Vos daarbij precies voor ogen staat.
Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):
Ik heb de minister er eerder aan gerefereerd dat er wat betreft conflictpreventie Europees reeds iets is ingesteld sinds het Verdrag van Amsterdam. Zou hij ons kunnen informeren hoe het inmiddels loopt met dat bureautje? Wellicht dat wij aan de hand van die informatie een discussie kunnen voeren.
Minister Van Aartsen:
Dat is een heel toegespitste vraag, waarop ik inderdaad vergeten ben te antwoorden, waarvoor excuus. Ik zal de Kamer daarover informeren. Wellicht dat naar aanleiding daarvan een algemeen overleg kan worden belegd. En dan is de keten weer compleet. Ik heb overigens begrepen dat de bewindslieden van Buitenlandse Zaken degenen namens de regering zijn die het meest in deze Kamer in algemene overleggen met de leden van gedachten wisselen, wat ons een volstrekte vreugde is.
De heer Van den Doel heeft een vraag gesteld over een eventuele "pool" van civiele waarnemers. Ik meen dat ik in de schriftelijke beantwoording heb laten doorschemeren dat ik dit een sympathieke gedachte vind, maar dat het moeilijk te verwezenlijken is. Ik heb ook de weg aangegeven om het "stand-by arrangement system" uit te breiden. Dat wordt nader onderzocht.
Dan kom ik bij de opmerkingen over de biologische wapens. Het is absoluut niet de bedoeling geweest om dit probleem nonchalant te behandelen. Ik heb in het schriftelijk antwoord aangegeven dat de productie een kernprobleem is en dat de onderhandelingen over het protocol, vooral als het gaat om het verificatiesysteem, zich meer in het bijzonder op die productie richten.
De heer Wilders heeft een aantal moties ingediend. Daarop zal ik straks bij de bespreking van alle moties ingaan.
De heer Wilders (VVD):
De minister heeft nog geen antwoord gegeven op mijn vraag of hij bereid is actief binnen Europa te pleiten voor een vrijhandelsakkoord met de GCC als men tot een douane-unie is gekomen?
Minister Van Aartsen:
Dat proces is in volle gang en dat is, want ons betreft, staand beleid. Ik bied mijn excuses aan voor het feit dat wij dat in de schriftelijke beantwoording niet hebben meegenomen.
Voorzitter! De heer Hoekema heeft een opmerking gemaakt over het personeelsbeleid. Ik ben daar gisteren niet uitvoerig op ingegaan, omdat ik het idee heb dat daartoe geen aanleiding bestaat. Zonder enige twijfel zal er in de overleggen ter voorbereiding van de begroting 2001 – onder andere bij het overleg over de zogenoemde dummybegroting – genoeg gelegenheid zijn om het personeelsbeleid van de departementen en de daarbij genomen besluiten bij de kop te nemen.
De heer Van Middelkoop heeft een motie ingediend over de kwestie van het onderzoek naar de gang van zaken in Nieuw-Guinea indertijd. Ik heb de tekst van de motie niet voor mij en ik hoop dat ik de strekking goed begrepen heb. Ik moet eerlijk zeggen dat ik enige aarzelingen had bij de ideeën van de heer Van Middelkoop op dit punt. Overigens meen ik dat ik hierover in de schriftelijke beantwoording helder was, maar misschien is er iets misgegaan bij de verwerking van mijn antwoord. Ik ga ervan uit dat het de heer Van Middelkoop er niet om gaat, het statenverband van Indonesië verder ter discussie te stellen. Daar wil ik namelijk een dikke streep onder zetten. Die discussie moeten wij niet voeren met de Indonesische regering. De minister voor Ontwikkelingssamenwerking heeft gisteren zeer terecht een aantal opmerkingen gemaakt over onze handelwijze ten aanzien van Indonesië. Soms verbaast het mij hoezeer de negentiende eeuw – neem het voorbeeld van Afrika – tot op de dag van vandaag doorwerkt in een Algemene Raad. Aan dergelijk gedrag moet Nederland zich absoluut niet schuldig maken. Dat wil ik vooraf met enige klem gezegd hebben, zeker in de richting van de Indonesische regering. Het lijkt mij goed voor de geschiedschrijving om te doen wat de heer Van Middelkoop in dit kader vraagt en ik meen dat het NIOD de aangewezen instantie is om een dergelijk onderzoek ter hand te nemen.
De heer Van Middelkoop (GPV):
Voorzitter! Ik kan met deze benadering van mijn motie volledig instemmen. Ik wil er nog aan toevoegen dat de minister hiervoor de tijd mag nemen, want ik neem aan dat dit in Indonesië enige repercussies zal oproepen. In ieder geval heeft de minister de strekking van mijn motie goed begrepen en ik dank hem voor dit antwoord.
Minister Van Aartsen:
Mijn reactie op de motie is dus positief, waarmee deze in zekere zin overbodig is geworden. Ik zie dat de heer Van Middelkoop ook al de gewoonte overneemt dat op zich overbodige moties toch heel nuttig kunnen zijn.
De heer Van Middelkoop (GPV):
Mijn excuses, voorzitter, maar dit vind ik flauw! Ik weet heel goed wat overbodige moties zijn. Misschien bezondig ik me er ook wel eens aan. Deze zaak speelt echter al tientallen jaren. Daarbij valt de uitspraak van de Nederlandse Tweede Kamer over een onderzoek dat zeker "niet niks is" niet in de categorie overbodig.
Minister Van Aartsen:
Ik hoop dat ik dat met mijn antwoord juist heb aangegeven. Ik ben bereid om dat onderzoek te doen. Volgens mij moet dat uit de schriftelijke antwoorden ook zijn gebleken. Als dat niet het geval is, dan is er in de verwerking iets niet geheel goed gegaan. Dat is dan mijn fout. Ik meen met de toelichting die ik erop heb gegeven en met de richting om het NIOD dat te laten doen, de meest positieve benadering van de motie te hebben gekozen die in dit stadium mogelijk is. De overheid heeft ook geleerd uit de diverse incidenten, rampen en problemen die wij in de afgelopen jaren hebben gehad. Ook dit is een stuk dat behoort tot onze geschiedenis. Het is goed om daar zorgvuldig mee om te gaan, omdat ook dit voor bepaalde groeperingen in de Nederlandse samenleving een zeer traumatische periode is geweest. In die zin heb ik de gedachte van de heer Van Middelkoop gezien. Mijn reactie daarop is dus positief. Dat heb ik willen zeggen met de opmerking dat de motie niet nodig zou zijn geweest, maar ik neem dat meteen weer terug.
De algemene beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Conform de afspraak is dit het moment dat ik door het luiden van de stemmingsbel de vergadering en alle AO's in het gebouw ga onderbreken. Ik verzoek de leden en de bewindslieden, met uitzondering van de heer Benschop – maar die tijd komt misschien nog – naar de Oude Zaal te gaan voor het maken van een foto van de leden en de oud-leden van de Tweede Kamer.
De schorsing is tegelijkertijd bedoeld als lunchpauze. Wij hebben dan na de lunchpauze tot ongeveer 13.30 uur de tijd voor de rest van het antwoord van de minister en de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken. Vervolgens zullen wij de tweede termijn van het deel Ontwikkelingssamenwerking afhandelen.
De vergadering wordt van 12.05 uur tot 13.05 uur geschorst.
De voorzitter:
De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-19992000-2507-2523.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.